gepubliceerd op 03 april 2014
Decreet tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie
21 NOVEMBER 2013. - Decreet tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie (1)
Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie 1. Hoofdstuk I.- Definities en algemene beginsels 1.1 Afdeling 1. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° Onderwijs : het onderwijs bedoeld bij het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren;2° Hulpverlening aan de Jeugd : de stelsels bedoeld bij het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd;3° Zone : de overlegzones opgericht bij artikel 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1993 tot vaststelling van de verplichtingen tot overleg tussen gelijkaardige inrichtingen in het secundair onderwijs met volledig leerplan, met toepassing van artikel 24 van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan;4° Interne diensten : de diensten die structureel actief zijn in de schoolinrichtingen, inzonderheid : a) de psycho-medische-sociale centra (PMS-centra) bedoeld bij het decreet van 14 juli 2006 betreffende de opdrachten, programma's en activiteitenverslag van de psycho-medisch-sociale centra;b) de diensten voor gezondheidspromotie op school bedoeld bij het decreet van 20 december 2001 betreffende de gezondheidspromotie op school;c) de interne stelsels ingericht door de schoolinrichtingen, inzonderheid in het kader van hun Algemene actieproject van gedifferentieerde omkadering bedoeld bij artikel 8 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving;d) in de schoolinrichtingen die een bemiddelaar hebben, de dienst voor schoolbemiddeling zoals bepaald bij artikel 11 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie;5° Externe diensten : de externe diensten zijn middelen die occasioneel ter beschikking staan van de schoolactoren, inzonderheid : a) de dienst voor schoolbemiddeling, opgericht bij artikel 11 van het voornoemde decreet van 21 november 2013;b) de mobiele teams : de leden van de dienst opgericht bij artikel 18 van het voornoemde decreet van 21 november 2013;c) de diensten voor schoolherinschakeling : de structuren, bedoeld bij artikel 21, die de minderjarigen begeleiden bedoeld bij de artikelen 31, 32 en 33 van het voornoemde decreet van 21 november 2013;d) de zonale inschrijvingscommissie, ingesteld bij artikel 80, § 3, van het voornoemde decreet van 24 juli 1997;e) de gedecentraliseerde commissies die advies uitbrengen inzake inschrijving, ingesteld bij artikel 90, § 2, van het voornoemde decreet van 24 juli 1997;f) de administratieve coördinatiecel voor de acties ter voorkoming van geweld op school, schoolverzuim, schooluitval en vroegtijdig schoolverlaten, opgericht bij artikel 22 van het voornoemde decreet van 21 november 2013;g) de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd (dienst voor hulpverlening aan de jeugd) en de directeur voor hulpverlening aan de jeugd (overheidsbestuur voor jeugdbescherming), bedoeld bij artikel 1 van het voornoemde decreet van 4 maart 1991, mandaatverlenende overheden;h) de diensten voor hulpverlening in open milieu erkend op basis van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten bedoeld bij artikel 43 van het voornoemde decreet van 4 maart 1991, i) de diensten die hun medewerking bieden bij de uitvoering van individuele beslissingen in het kader van de hulpprogramma's opgesteld door een beslissingsinstantie bedoeld bij punt g) of door de Jeugdrechtbank, zoals : - de mandaathoudende diensten erkend op basis van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999; - de niet-erkende diensten die hun steun bieden voor de maatregelen getroffen door de beslissingsinstanties; j) de O.C.M.W.'s; k) de diensten die hun hulp bieden bij het implementeren van programma's voor gezondheidspromotie op school bedoeld bij artikel 2, eerste lid, 1°, van het decreet van 20 december 2001 betreffende de gezondheidspromotie op school;6° Arrondissementsraad voor hulpverlening aan de jeugd : de raad ingesteld bij artikel 20 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd;7° Zoneraden van het secundair onderwijs : de raden opgericht door artikel 2 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1993 tot vaststelling van de verplichtingen tot overleg tussen gelijkaardige inrichtingen in het secundair onderwijs met volledig leerplan;8° Zoneraden voor het basisonderwijs : de raden ingesteld bij artikel 14 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het slagen in de basisscholen;9° Zoneraad voor de PMS-centra : de raad opgericht bij artikel 14 van het decreet van 15 februari 2008 tot instelling van de Hoge raad en de Zoneraden voor de psycho-medisch-sociale centra;10° Algemene overlegraad voor het gewoon secundair onderwijs : de raad opgericht bij artikel 1 van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs;11° Algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs : de raad opgericht bij artikel 168 van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;12° Algemene raad voor het basisonderwijs : de raad opgericht bij artikel 21 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het slagen in de basisscholen;13° Organisaties die de ouders van leerlingen vertegenwoordigen : de organisaties als representatief erkend krachtens artikel 69, § 5, van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren;14° Hoge raad voor de Psycho-medisch-sociale centra : de raad ingesteld door artikel 3 van het decreet van 15 februari 2008 tot instelling van de Hoge raad voor de Psycho-medisch-sociale centra;15° Commissie voor gezondheidspromotie op school : de commissie ingesteld door artikel 27 van het decreet van 20 december 2001 betreffende de gezondheidspromotie op school;16° Gemeenschapsraad voor hulpverlening aan de jeugd : de raad ingesteld door artikel 26 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd;17° decreet "Hulpverlening aan de jeugd" : het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd;18° takendecreet : het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren;19° "sectoraal" decreet : het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie. Afdeling 2. - Algemene beginsels
Art. 2.De actoren van het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd, ieder met inachtneming van zijn eigen bevoegdheden, ontwikkelen gezamenlijk beleidslijnen ertoe strekkend het welzijn van de jongeren op school en buiten de school te waarborgen via een omgeving die gunstig is voor het aanleren en de persoonlijke ontwikkeling van de leerling.
Daartoe verwezenlijken ze en optimaliseren ze de onderlinge afstemming van de hulp- en begeleidingsstelsels ingesteld door de Franse Gemeenschap, zoals de interne en externe diensten bedoeld bij artikel 1, 4° en 5°.
Art. 3.§ 1. Om het algemene doel te verwezenlijken bedoeld bij artikel 2, ontwikkelen, gemeenschappelijk en ieder wat hem betreft, de actoren van het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd, gestructureerde acties langs vier thematische lijnen : 1° het welzijn van jongeren op school;2° de schoolherinschakeling;3° de preventie en vermindering van geweld;4° de begeleiding van de studieoriëntatie. § 2. Het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd, op het thematische gebied van het "welzijn van de jongeren" : 1° ontwikkelen globale strategieën en specifieke programma's inzake welzijn van kinderen en jongeren op school;2° strekken ertoe de zin voor verantwoordelijkheid van alle actoren in een gemeenschappelijk project te ontwikkelen met een grotere solidariteit als doel;3° geven alle actoren referentiedocumenten die ze toelaten in te zien hoe meervoudig de mogelijke oplossingen zijn om de rijkheid en de complexiteit van elke omgeving te eerbiedigen en van de instrumenten die toelaten de toestanden en het gedrag te begrijpen en te beïnvloeden;4° verstevigen bij de schoolactoren de kennis van het aanbod inzake preventie van de externe diensten op school en, bij de actoren van de externe diensten, de kennis van de schoolwerkelijkheid en van de interne diensten op school;5° maken voorstellen aangepast aan de specifieke aard van de bevolking van de verschillende scholen, hun behoeften en hun eigen middelen, zorgen voor de follow-up en de evaluatie, met een globale en duurzame preventie als doel;6° vergemakkelijken de aanpassing van het aanbod aan preventie inzake behoeften van het schoolmilieu;7° maken een uitwisseling mogelijk, enerzijds, tussen scholen, en anderzijds, tussen scholen, interne diensten en externe diensten. § 3. Op het thematische gebied van de "schoolherinschakeling" ontwikkelen het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd, binnen en buiten de schooltijd en -ruimte, alle acties ernaar strevend de schoolherinschakeling van jongeren te bevorderen, waarbij die jongeren in hun complexiteit en hun globaliteit genomen worden en rekening houdend met hun omgeving. § 4. Op het thematische gebied van de "preventie en vermindering van het geweld", ontwikkelen het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd : 1° een dynamisch beleid voor de promotie van geweldloos gedrag ten gunste van kinderen en jongeren, op school en buiten de school;2° een preventiebeleid gericht op de bescherming van de meest kwetsbare personen en ertoe strekkend a) de kwaliteit, de doeltreffendheid en de billijkheid van het schoolsysteem te verbeteren in functie van zijn omgeving;b) binnen de schoolinrichtingen, een serene en geruststellende sfeer te behartigen of te herstellen, die onontbeerlijk is voor het "samenleven" en het slagen van de leeractiviteiten;3° op het school- en sociaalopvoedend gebied, acties erop gericht het geweld te verminderen op het structureel, symbolisch, familiaal en relationeel niveau dat de kinderen en de jongeren ervaren en om te vermijden dat de reacties van de kinderen en de jongeren ertoe zouden leiden nieuw geweld aan te lokken;4° acties ten behoeve van de beroepsleden van het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd, om ze uit te rusten inzake preventie van geweld en beheer van geweld waarvan ze de getuigen zijn. § 5. Op het thematische gebied van de "begeleiding van studieoriëntatie" : 1° hebben het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd tot doel de oriëntatie in een langtermijn proces te integreren, op voortgezette wijze ontwikkeld gedurende het hele schoolproces;2° identificeren en organiseren het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd informatie- en orientatietrajecten op school en in het kader van de niet-formele opvoeding, zodat voor alle jongeren en families een toegang gewaarborgd wordt tot informatie, met meervoudige gelegenheden ze te verwerven;3° zorgen het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd voor de onderlinge afstemming van de bestaande stelsels;4° bevorderen het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd de erkenning en de valorisatie, door al de maatschappij en door de jongeren zelf, van de door jongeren verworven competenties zowel gedurende hun schooltraject als buiten de school, wat hun positieve oriëntatie zal vergemakkelijken. § 6. Om de beleidslijnen bedoeld bij dit artikel te ontwikkelen en onderling af te stemmen, kunnen overlegstructuren, hierna bedoeld, in elke school (lokaal niveau), en in elke zone (intermediair niveau) en op het globaal niveau van de Franse Gemeenschap, opgericht worden.
Deze overlegstructuren worden geacht elkaar via hun interactie te ondersteunen. 2 Hoofdstuk 2. - Overlegstructuren 2.1 Afdeling 1. - Lokaal niveau
Art. 4.§ 1. Binnen de schooltijd en -ruimte is het inrichtingshoofd verantwoordelijk voor de projecten en acties ingesteld in zijn school in verband met de thematische gebieden bedoeld bij artikel 3. § 2. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, 2°, tweede lid, van het voornoemde decreet van 14 juli 2006, draagt het team van het PMS-centrum bij tot het opvoedend proces door, onder andere, de gezins-, sociale en schoolhulpmiddelen van de leerlingen te mobiliseren.
Daarenboven, in overleg met het inrichtingshoofd, vergemakkelijken de teamleden van het PMS-centrum het preventieve optreden, zowel inzake individuele begeleiding van de leerling en/of van zijn ouders als inzake animatie of collectief optreden. Ze dragen ertoe bij dit optreden in te passen in een globaal perspectief, rekening houdend met de complexiteit en de diversiteit van de thematische gebieden, en in een coherent geheel over heel het schooltraject van de leerlingen. Ze dienen als voorrangsinterface tussen de school en de buitenschoolse wereld. Ze hebben de mogelijkheid, indien nodig, het externe net van de niet-schoolse actoren te mobiliseren. § 3. In het kader van het inrichtingsproject bedoeld bij artikel 68 van het takendecreet en, desgevallend, van het Algemeen actieproject inzake gedifferentieerde begeleiding bedoeld bij artikel 8 van het voornoemde decreet van 30 april 2009, na overleg met de leden van het team van het PMS-centrum, kan het inrichtingshoofd, op initiatief of op aanvraag van één van de actoren van de Hulpverlening aan de Jeugd of het overlegplatform bedoeld bij artikel 6, een "plaatselijke overlegcel" instellen.
Het bericht er de Participatieraad bedoeld bij artikel 69 van het takendecreet en het bevoegde orgaan voor sociale democratie van. § 4. De "plaatselijke overlegcel" heeft als opdracht op drie niveaus op te treden : 1° het niveau van de algemene stappen voor het sensibiliseren, informeren, de preventie, ernaar strevend de toestand van de jongere, zowel op het gebied van zijn schooltoekomst als dat van zijn persoonlijke ontwikkeling, alsook het bevorderen van het samenleven en een serene schoolsfeer erop gericht het aanleren te behartigen;2° het niveau van de doelgerichte stappen voor preventie, informatie en begeleiding, ertoe strekkend door aangepast optreden een antwoord te bieden op als problematisch geïdentificeerde toestanden;3° het niveau van het optreden gedurende crisissen die voortvloeien uit een bijzonder feit dat een "crisis" brengt in de schoolinrichting. Ze heeft, inzonderheid, als opdracht : 1° het identificeren, dynamisch en systemisch, van specifieke kenmerken in de school van de benaderde thematiek (schoolherinschakeling, voorkoming en vermindering van het geweld, oriëntatie...); 2° het opmaken, in het kader van het inrichtingsproject van een plan voor collectieve actie (sensibiliseren, voorkomen, optreden) en het implementeren ervan;dit actieplan, indien nodig, wordt afgestemd op het Algemeen actieproject inzake gedifferentieerde begeleiding van de inrichting; 3° het verrijken van de projecten met behulp van de instrumenten, studies, voorstellen, indicatoren en andere gegevens die haar ter beschikking worden gesteld door de bemiddeling van het begeleidingscomité bedoeld bij artikel 11 en/of het platform bedoeld bij artikel 6;4° het waarborgen van een individuele begeleiding voor de kinderen en de jongeren die moeilijkheden ervaren of aan een gevaar blootgesteld worden en voor hun gezin;ze verwijzen, indien nodig, naar een aangepaste dienst; 5° het voorzien in elke bepaling die de minderjarige die de hulp heeft genoten van één van de structuren bedoeld bij artikel 21 zal toelaten opnieuw of verder school te lopen in verbeterde omstandigheden;6° het organiseren van het overlegwerk onder de lokale actoren op het niveau van de tijdelijke begeleidingsstelsels, om de degradatie te vermijden van de toestand van de jongere in zijn schoolproces en zijn omgeving en het aantal toestanden die aan de dienst voor hulpverlening aan de jeugd medegedeeld moeten worden, te beperken;7° het instellen van de nodige medewerking met de diensten en instellingen die in de nabijheid van de school werkzaam zijn;8° het zorgen voor de regulering van het systeem, inzonderheid door een regelmatig proces van modelisering en uitwisseling van praktijken te bevorderen tussen de actoren die bij bijzondere stelsels betrokken zijn. § 5. De "lokale overlegcel" is samengesteld uit : 1° één of meerdere leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel;2° één of meerdere leden van het opvoedend hulppersoneel, waar ze bestaan;3° één of meerdere leden van het team van het PMS-centrum;4° voor de scholen die erover beschikken, de bemiddelaar (of bemiddelaren) die daar werkt (werken);5° één vertegenwoordiger van de adviseur of de directeur voor hulpverlening aan de jeugd van het arrondissement waarin de schoolinrichting zich bevindt;6° één of meerdere vertegenwoordigers van de diensten bedoeld bij artikel 1, 5°, h en/of i. Ze gaat de nuttige contacten met de andere externe diensten bedoeld bij artikel 1, 4°, aan, en kan er één of meerdere vertegenwoordigers van integreren.
De samenstelling van de cel wordt in het huishoudelijk reglement bepaald, bedoeld bij paragraaf 6. Dat reglement wordt opgesteld gedurende de eerste vergadering van de cel bijeengeroepen door het inrichtingshoofd, waarbij minstens een vertegenwoordiger van elke van de bovenvermelde categorieën aanwezig is.
Ze kan elke persoon uitnodigen die ze nuttig acht voor de verwezenlijking van de nagestreefde doelen.
Ze vergadert geldig zelfs als alle normaal vertegenwoordigde structuren niet vertegenwoordigd kunnen worden, voor zover alle leden degelijk opgeroepen werden. § 6. De lokale overlegcel neemt haar huishoudelijk reglement aan en legt het ter goedkeuring voor aan het inrichtingshoofd, voor het door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijs, en aan de Inrichtende macht, voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs. § 7. Een keer per jaar, bericht het inrichtingshoofd de Participatieraad bedoeld bij artikel 69 van het takendecreet en het bevoegde orgaan voor sociale democratie van de acties ontwikkeld door de lokale overlegcel.
Art. 5.In het kader van zijn opdrachten inzake aanvullende en vervangende hulp bedoeld bij de eerste titel, 1°, van het decreet "Hulpverlening aan de Jeugd", bepaalt de adviseur of de directeur voor Hulpverlening aan de Jeugd de bijzondere regels voor het inrichten van een opvoedende begeleiding, indien nodig, in samenwerking met hun school, voor de kinderen en de jongeren bedoeld bij artikel 2 van hetzelfde decreet die nog aan de leerplicht onderworpen zijn of die in het Onderwijs ingeschreven zijn.
Deze opvoedende begeleiding impliceert dus dat de actoren die ervoor zorgen in regelmatig contact zouden treden met de schoolactoren en deze van de vereniging van de wijk waar de school gevestigd is en waar de jongere leeft. 2.2. Afdeling 2. - Tussenniveau
Art. 6.Er wordt in iedere zone een overlegplatform "Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd" ingesteld.
Art. 7.Het overlegplatform bedoeld bij artikel 6 heeft tot opdracht, mits inachtneming van de algemene beginselen bedoeld bij de artikelen 2 en 3 : 1° het bevorderen van het zich eigen maken door de lokale actoren : a) van de doelstellingen nagestreefd inzonderheid door het takendecreet van 24 juli 1997 en het decreet "Hulpverlening aan de Jeugd", b) van het beleid bedoeld bij de artikelen 2 en 3, c) van de instrumenten, studies, voorstellen, indicatoren en andere gegevens ter beschikking gesteld door toedoen van het begeleidingscomité bedoeld bij artikel 11;2° het stimuleren en behartigen van de samenwerking binnen netwerken van de actoren betrokken bij het bevorderen van het welzijn van de jongeren op school, de schoolherinschakeling, de preventie en vermindering van het geweld, het proces voor de positieve oriëntatie van de jongeren;3° het identificeren van de specifieke kenmerken gebonden aan het grondgebied, inzonderheid in verband met de maatschappelijke diagnose gedaan door de Arrondissementsraad voor Hulpverlening aan de Jeugd;4° het bevorderen, vanuit de lokale ervaring, van nieuwe gemeenschappelijke aanknooppunten;5° het instellen, ondersteunen en evalueren van de samenwerking, op de gebieden bedoeld bij 2°, tussen Onderwijs en Hulpverlening aan de Jeugd, binnen de zone;6° het ontwikkelen van de projecten, inzonderheid in verband met het actieplan van de Arrondissementsraad voor Hulpverlening aan de Jeugd ten gevolge van een analyse van de bestaande stelsels;7° desgevallend, het sluiten en implementeren van de intersectorale samenwerkingsprotocollen op de gebieden bedoeld bij 2° ;8° het bijdragen tot de verbetering van de hulp- en begleidingsstelsels om het welzijn van de kinderen en de jongeren op school na te streven;9° het verrijken van het beleid dat het voert via de instrumenten, studies, voorstellen, indicatoren en andere gegevens ter beschikking gesteld door toedoen van het begeleidingscomité bedoeld bij artikel 11;10° het doorgeven van de aanbevelingen aan de zoneraden voor het basisonderwijs en het secundair onderwijs, aan de zoneraad voor de PMS-centra en aan de Arrondissementsraad voor Hulpverlening aan de Jeugd met het oog op a) het bijdragen tot het uitwerken van een algemeen beleid zowel op het niveau van de schoolactoren als op het niveau van de Hulpverlening aan de Jeugd op de gebieden bedoeld bij 2° ;c) het verstevigen van de coherentie, de complementariteit en de doeltreffendheid van de stelsels die in de zone geïmplementeerd worden;11° het bijdragen tot de werkzaamheden van de Overlegcommissie Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd bedoeld bij artikel 15, inzonderheid door haar de instrumenten en indicatoren die ze zou hebben opgebouwd, de studies die ze zou hebben geleid, alle voorstellen die ze zou hebben opgebouwd ten behoeve van het zonale niveau of het lokale niveau en de andere gegevens die ze zou hebben ingezameld, mee te delen, en over het algemeen, met oog voor het systeem, mee te werken aan de rondzending van de informatie van het lokale niveau naar het globale niveau en omgekeerd;12° het uitbrengen van adviezen in het kader van haar opdrachten zoals bedoeld bij dit artikel en ze aan de Overlegcommissie Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd bedoeld bij artikel 15 over te zenden.
Art. 8.Het overlegplatform bedoeld bij artikel 6 wordt samengesteld als volgt : 1° twee vertegenwoordigers van iedere zoneraad voor het gewoon secundair onderwijs;2° één vertegenwoordiger van iedere zoneraad van het gespecialiseerd onderwijs;3° één vertegenwoordiger van iedere zoneraad van het basisonderwijs;4° drie vertegenwoordigers van de zoneraad voor de PMS-centra;5° acht vertegenwoordigers van de Arrondissementsraad(raden) bevoegd voor de betrokken zone waarvan minstens één vertegenwoordiger van de diensten voor schoolherinschakeling (SAS), één vertegenwoordiger van de adviseurs en directeurs voor Hulpverlening aan de Jeugd en één vertegenwoordiger van de diensten voor hulpverlening in open milieu (AMO) gevestigd in de betrokken zone;6° één vertegenwoordiger van de dienst voor schoolbemiddeling in de betrokken zone;7° één vertegenwoordiger van de diensten voor gezondheidspromotie op school van de betrokken zone. Leden van het team facilitatoren bedoeld bij artikel 18 worden aan de activiteiten van het platform geassocieerd en zorgen voor de verbinding tussen het globale niveau en het tussenniveau.
Het overlegplatform kan elke natuurlijke of rechtspersoon horen of bij zijn activiteiten betrekken, op eigen initiatief of op hun aanvraag, die het in staat zou stellen zijn opdrachten bedoeld bij artikel 7 beter op te vangen.
Het overlegplatform vergadert minstens vier keer om het jaar.
Art. 9.De leden van het platform worden door de Regering benoemd, voor een periode van drie jaar, op de voordracht van de betrokken organen en diensten.
Uit deze, benoemen ze een Voorzitter en een Ondervoorzitter bij de eenvoudige meerderheid. Alternerend, komt de Voorzitter voort uit de sector van het Onderwijs en de Ondervoorzitter uit de sector van de Hulpverlening aan de Jeugd. De mandaten hebben een duur van drie jaar.
De leden die het platform verlaten, of ze de hoedanigheid verloren hebben die ten grondslag lag aan hun benoeming, of ze hun ontslag indienen, of ze overleden zijn, worden door een nieuw lid vervangen dat hun mandaat voleindigt.
Art. 10.Het platform bepaalt zijn huishoudelijk reglement binnen de twee maanden van zijn installatie en zendt het ter goedkeuring over aan de Overlegcommissie Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd bedoeld bij artikel 15.
Dit reglement bepaalt inzonderheid de organisatie van het secretariaat, de nadere regels voor de bijeenroeping van de vergaderingen en voor het opmaken van de agenda. Erin wordt vermeld, dat om geldig te beraadslagen, de meerderheid van de vertegenwoordigers bedoeld bij het eerste lid, 1° tot 5°, aanwezig moeten zijn.
Dit reglement kan : 1° de samenstelling bepalen van bestendige of tijdelijke overlegcommissies, op ambtsgebieden die beperkter zijn dan de zone bedoeld bij artikel 6;2° de samenstelling bepalen van bestendige of tijdelijke overlegcommissies, op ambtsgebieden die tot aangrenzende zones behoren. Het secretariaat kan ook waargenomen worden door een persoon die niet behoort tot het platform en die ter beschikking wordt gesteld door het orgaan of de dienst waaruit de Ondervoorzitter afkomstig is.
De vergaderingen van het platform vinden plaats in de lokalen die ter beschikking worden gesteld door de sector waarvan de Voorzitter afkomstig is. 2.3 Afdeling 3. - Globaal niveau Onderafdeling 1. - Sturingscomité
Art. 11.Er wordt een sturingscomité voor het gemeenschappelijk beleid van het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd bedoeld bij dit decreet, opgericht.
Art. 12.Het sturingscomité bedoeld bij artikel 11 heeft als opdracht, met inachtneming van de algemene beginselen bedoeld bij de artikelen 2 en 3, : 1° uit eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, elk voorstel of advies aan de Regering toesturen betreffende het uitwerken van een beleid dat gemeenschappelijk is aan de sectoren van het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd en dat een oriëntatie geeft aan de programma's en acties van de actoren van beide sectoren door ze op elkaar af te stemmen ten gunste van de schoolherinschakeling, de preventie van geweld en de begeleiding van studieoriëntatie;2° aanknooppunten die gemeenschappelijk zijn aan alle actoren bepalen;3° de activiteiten van de overlegcommissie Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd bedoeld bij artikel 15 oriënteren en superviseren;4° de instrumenten, indicatoren, studies, voorstellen en andere gegevens opgebouwd door toedoen van het team facilitatoren overeenkomstig artikel 19, 5°, valideren;5° ervoor zorgen dat de instrumenten, indicatoren, studies, voorstellen en andere gegevens bedoeld bij artikel 16, § 1, medegedeeld worden;6° jaarlijks een activiteitenverslag opstellen;7° om de drie jaar een evaluatieverslag opmaken a) van het beleid dat gemeenschappelijk gevoerd wordt door het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd b) van de uitvoering van het decreet. Dat verslag wordt, ter informatie, aan de Sturingscomité gestuurd opgericht bij artikel 2 van het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap en aan de Gemeenschapsraad voor Hulpverlening aan de Jeugd.
Art. 13.§ 1. Het sturingscomité bedoeld bij artikel 11 wordt samengesteld als volgt : 1° de directeur-generaal van het Leerplichtonderwijs of diens afgevaardigde;2° de directeur-generaal van de Hulpverlening aan de Jeugd of diens afgevaardigde;3° de Voorzitter en de Ondervoorzitter van de Algemene overlegraad voor het gewoon secundair onderwijs of hun afgevaardigde;4° de Voorzitter en de Ondervoorzitter van de Algemene overlegraad voor het gespecialiseerd onderwijs of hun afgevaardigde 5° de Voorzitter en de Ondervoorzitter van de Algemene overlegraad voor het basisonderwijs of hun afgevaardigde;6° één vertegenwoordiger van elke vereniging die de leerlingenouders vertegenwoordigt;7° de Voorzitter en de Ondervoorzitter van de Hoge raad voor de PMS-centra of hun afgevaardigde;8° de Voorzitter en de Ondervoorzitter van de Commissie voor gezondheidspromotie op school of hun afgevaardigde;9° de Voorzitter en de Ondervoorzitter van de Gemeenschapsraad voor hulpverlening aan de jeugd of hun afgevaardigde;10° één vertegenwoordiger van de adviseurs voor hulpverlening aan de jeugd;11° één vertegenwoordiger van de directeurs voor hulpverlening aan de jeugd;12° één vertegenwoordiger van de sociale afdelingen van de dienst voor hulpverlening aan de jeugd en de overheidsbestuur voor jeugdbescherming;13° drie vertegenwoordigers van de Arrondissementsraden voor hulpverlening aan de jeugd, waarvan één van het arrondissement Brussel;14° één vertegenwoordiger van de Diensten voor schoolherinschakeling;15° twee vertegenwoordigers van de erkende diensten bedoeld bij artikel 1, 5°, h en i;16° de coördinatoren van de Dienst voor schoolbemiddeling in het Waalse Gewest en van de Dienst voor schoolbemiddeling in het Brusselse Gewest;17° de coördinator van de mobiele teams;18° de Voorzitter en de twee Ondervoorzitters van de Jeugdraad of hun vertegenwoordiger;19° één afgevaardigde van iedere Minister bevoegd voor het Leerplichtonderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd;20° één afgevaardigde van iedere vakvereniging vertegenwoordigd bij de Nationale arbeidsraad. § 2. Het sturingscomité kan een beroep doen op deskundigen en werkgroepen op- en inrichten. § 3. De leden van het Comité worden door de Regering benoemd voor een periode van drie jaar op voordracht van de betrokken organen en diensten op gezamenlijke aanvraag van de ministers bevoegd voor het Leerplichtonderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd. § 4. Het Sturingscomité vergadert minstens twee keer om het jaar.
Art. 14.§ 1. Het sturingscomité wordt, jaarlijks alternerend, voorgezeten door de directeur-generaal van het Leerplichtonderwijs en de directeur-generaal van de Hulpverlening aan de Jeugd of hun afgevaardigde; de persoon onder deze die niet het ambt van Voorzitter bekleedt, oefent het ambt van eerste Ondervoorzitter uit. § 2. Het sturingscomité bepaalt zijn huishoudelijk reglement en legt het voor aan de Regering, die het aanneemt.
In dit reglement wordt onder andere voorzien in : a) de aanwijzing onder de leden van twee andere Ondervoorzitters;b) de samenstelling van een uitvoerend bureau belast met het voorbereiden van de vergaderingen van het Comité, de follow-up ervan en minstens samengesteld uit de Voorzitter en de drie Ondervoorzitters;c) de nadere regels voor de bijeenroeping van de vergaderingen en voor het opstellen van de agenda. De Algemene directie Leerplichtonderwijs en de Algemene directie Hulpverlening aan de Jeugd bepalen, in hun samenwerkingsprotocol, het Bestuur dat het Comité ontvangt in haar lokalen en het Bestuur dat voor het secretariaat zorgt. § 3. De leden van het Comité alsook de deskundigen worden vergoed voor de reiskosten voortvloeiende uit hun opdracht, overeenkomstig de regels die voor het personeel van het ministerie gelden. Daartoe, worden ze gelijkgesteld met de ambtenaren die titularis zijn van een graad gerangschikt in rang 12.
Onderafdeling 2. - De Overlegcommissie Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd
Art. 15.Er wordt een Overlegcommissie Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd opgericht, steunend op het Sturingscomité bedoeld bij artikel 11.
Art. 16.§ 1. De Overlegcommissie Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd heeft tot opdracht, met inachtneming van de algemene beginsels bedoeld bij de artikelen 2 en 3 : 1° het organiseren van het overleg tussen de overlegplatforms van de verschillende zones, zoals bedoeld bij artikel 6;2° het bijeenbrengen van de stelsels en instrumenten opgebouwd en in dienst gesteld op de lokale en tussenniveaus;het bevorderen van de uitwisseling van praktijken door de organisatie van ontmoetingen tussen actoren; 3° het voorbereiden van het online-zetten van een Website ertoe strekkend bij de betrokken actoren de nuttige informatie en instrumenten, de lopende actieplannen bekend te maken, en de diversiteit van de praktijken te valoriseren, ... 4° het opbouwen, in coherentie met het beleid dat gemeenschappelijk is aan de sectoren van het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd en van de aanbevelingen en adviezen bedoeld bij artikel 12, 1°, van voorstellen van actieplannen ten behoeve van de lokale actoren;5° het overzenden aan het Sturingscomité, uit eigen initiatief of op zijn aanvraag, van elke aanbeveling of elk advies om het Comité te helpen en te informeren bij het verwezenlijken van zijn opdrachten;6° het orienteren van het werk van het team facilitatoren bedoeld bij artikel 18. § 2. De Overlegcommissie onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd krijgt voor haar activiteiten oriëntatie vanuit het Sturingscomité, waaraan ze het resultaat van haar werk meedeelt, dat het Comité aan de Regering overzendt samen met zijn eigen aanbevelingen.
Art. 17.§ 1. De Overlegcommissie Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd wordt samengesteld als volgt : 1° de Voorzitters en Ondervoorzitter van elk overlegplatform bedoeld bij artikel 6;2° één afgevaardigde van de Algemene directie Leerplichtonderwijs;3° één afgevaardigde van de Algemene directie Hulpverlening aan de Jeugd. De Commissie kan een beroep op deskundigen en werkgroepen samenstellen.
De leden van het team facilitatoren bedoeld bij artikel 18 nemen deel aan de activiteiten van de Commissie met raadgevende stem. De Commissie kan vragen dat hun activiteiten achter gesloten deuren gebeuren. § 2. De leden van de Overlegcommissie Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd worden door de Regering benoemd voor een periode van drie jaar op de gezamenlijke voordracht van de ministers bevoegd voor het Leerplichtonderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd. § 3. De Overlegcommissie Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd bepaald haar huishoudelijk reglement en legt het aan het Sturingscomité bedoeld bij artikel 11 ter goedkeuring voor.
Dit reglement voorziet inzonderheid in : a) de benoeming van een Voorzitter en een Ondervoorzitter één voortkomend uit de sector van het Onderwijs en de andere uit de sector van de Hulpverlening aan de Jeugd;het ambt van Voorzitter wordt, jaarlijks alternerend, door een lid uit de sector van het Onderwijs en door een lid uit de sector van de Hulpverlening aan de Jeugd uitgeoefend; b) de nadere regels voor de bijeenroeping van de vergadering en voor het opstellen van de agenda. De Algemene directie Leerplichtonderwijs en de Algemene directie Hulpverlening aan de Jeugd bepalen, in hun samenwerkingsprotocol, het Bestuur dat de Commissie ontvangt in haar lokalen en het Bestuur waarvan het personeel voor het secretariaat zorgt. § 4. De leden van de Overlegcommissie Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd alsook de deskundigen worden vergoed voor de reiskosten voortvloeiende uit de verwezenlijking van hun opdracht, overeenkomstig de regels die gelden voor het personeel van het ministerie. Daartoe, worden ze gelijkgesteld met de ambtenaren die titularis zijn van een graad gerangschikt in rang 12.
Onderafdeling 3. - Het team facilitatoren
Art. 18.§ 1. Om het implementeren en het voortzetten van het overleg tussen het Onderwijs en de Hulpverlening aan de Jeugd op lokaal, intermediair en globaal niveau te steunen, wordt een team facilitatoren binnen het Ministerie van de Federatie Wallonië - Brussels opgericht. § 2. Het aantal facilitatoren wordt op zes bepaald, waaronder drie die onder de Diensten van de Regering ressorteren die belast zijn met het Leerplichtonderwijs, en drie anderen onder de Diensten van de Regering belast met de Hulpverlening aan de Jeugd.
De Regering kan het aantal tussenkomende personen aanpassen in functie van de begrotingsbeschikbaarheid van beide betrokken sectoren. § 3. Na overleg met de Diensten van de Regering belast met het Leerplichtonderwijs en de Diensten van de Regering belast met de Hulpverlening aan de Jeugd maken de Minister bevoegd voor het Leerplichtonderwijs en de Minister bevoegd voor de Hulpverlening aan de Jeugd een protocol op waarin de nadere regels voor de samenwerking tussen de leden van het team facilitatoren vermeld worden. § 4. De facilitatoren kunnen : 1° personeelsleden zijn die met verlof zijn wegens opdracht, overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs;2° ambtenaren zijn van de Diensten van de Regering;3° personeelsleden aangeworven met een overeenkomst in het kader van een expertiseopdracht. § 5. Binnen het team van zes facilitatoren wordt jaarlijks een coördinator benoemd, alternerend voortkomend uit de sector van het Onderwijs en uit de sector van de Hulpverlening aan de Jeugd. § 6. De facilitatoren en de coördinator worden door de Regering benoemd. § 7. Op de voordracht van de coördinator bedoeld bij paragraaf 5, wijst de Overlegcommissie Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd bedoeld bij artikel 16 meer specifiek voor de follow-up van iedere zone, een team van twee facilitatoren aan, één uit de sector van het Onderwijs en één uit de sector van de Hulpverlening aan de Jeugd.
Art. 19.Het team facilitatoren heeft als opdracht, met inachtneming van de algemene beginselen bedoeld bij de artikelen 2 en 3 : 1° steun te verlenen aan het Sturingscomité bedoeld bij artikel 11 en aan de Overlegcommissie Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd bedoeld bij artikel 15;2° steun te verlenen aan de activiteiten van de overlegplatforms bedoeld bij artikel 6 en stof ervoor te leveren;3° op alle niveaus voor de onderlinge afstemming te zorgen van de verschillende processen inzake sensibilisatie, preventie en crisisoptreden met het oog op de verbetering van de toestand van de jongere, zowel op schoolniveau als op het niveau van zijn persoonlijke ontwikkeling;4° de informatie, zowel naar boven als naar beneden, te laten circuleren tussen de globale, tussen- en lokale niveaus van het stelsel ingesteld door dit decreet alsook tussen de betrokken actoren en sectoren; 5° ter attentie van het Sturingscomité en/of de Overlegcommissie bedoeld bij artikel 15, de analyse en synthese van de informatie, instrumenten, voorstellen, ..., ingezameld op lokaal en tussenniveau voorbereiden en, inzonderheid op basis daarvan instrumenten, indicatoren, voor te bereiden, ...; dit werk geschiedt in samenwerking met het Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd opgericht bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 8 juni 1998 betreffende het Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd en met het Waarnemingscentrum voor geweld en schooluitval opgericht bij artikel 21 van het voornoemde decreet van 21 november 2013. 3. Hoofdstuk 3.- De diensten voor schoolherinschakeling 3.1. Afdeling 1. - Definities : opdrachten en algemene organisatie van de diensten voor schoolherinschakeling
Art. 20.Het stelsel van de diensten voor schoolherinschakeling wordt ingesteld ten bate van de leerlingen van de inrichtingen voor gewoon en gespecialiseerd, lager en secundair onderwijs, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Art. 21.De Regering van de Franse Gemeenschap, op met redenen omkleed advies van de Erkenningscommissie van de diensten voor schoolherinschakeling bedoeld bij artikel 25, erkent en subsidieert twaalf structuren voor de opvang van de minderjarigen bedoeld bij de artikelen 31, 32 en 33 van het "sectorale" decreet.
Binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen, kan de Regering het aantal erkende en gesubsidieerde structuren bedoeld bij het eerste lid verhogen.
Deze structuren worden "diensten voor schoolherinschakeling" genoemd en moeten aan de erkenningsvoorwaarden opgesomd bij afdeling 2 van dit hoofdstuk voldoen.
Het geheel van deze structuren moet in staat zijn jaarlijks minstens 400 minderjarigen, zoals bedoeld bij het eerste lid, op te vangen.
Minstens drie van de twaalf gesubsidieerde diensten voor schoolherschakeling zijn gevestigd op het gebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, en minstens één voor elke van de volgende gebieden : de provincie Waals Brabant, de provincie Luxemburg en de provincie Namen.
Iedere erkende en gesubsidieerde dienst voor schoolherinschakeling begeleidt zowel minderjarigen uit inrichtingen voor het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap als uit inrichtingen voor het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Art. 22.De diensten voor schoolherinschakeling hebben als opdracht maatschappelijke, opvoedende en pedagogische steun te verlenen aan de minderjarigen bedoeld bij de artikelen 31, 32 en 33 van het "sectorale" decreet, door de opvang tijdens de dag en een steun en een begeleiding in verbinding met de familiale omgeving of het leefmilieu van de jongere.
Onder maatschappelijke, opvoedende en pedagogische steun wordt verstaan elke vorm van steun of actie die ertoe bijdraagt de ontwikkelings- en leervoorwaarden van deze minderjarigen te verbeteren.
Het doel van elke begeleiding door een dienst voor schoolherinschakeling is de terugkeer van de minderjarige, binnen de kortste termijn en onder de best mogelijke voorwaarden, naar een schoolstructuur of een opleidingsstructuur erkend in het kader van de leerplicht.
Art. 23.Binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen bepaalt de Regering het forfaitaire bedrag van de driejaarlijkse subsidie toegekend aan iedere dienst voor schoolherinschakeling erkend en gesubsidieerd in het kader van het decreet. Het bedrag van de subsidie wordt verdeeld over en aangerekend met gelijke delen op de kredieten opgenomen op de begroting van het Onderwijs en de begroting van de Hulpverlening aan de Jeugd.
Deze driejaarlijkse subsidie wordt bestemd om de kosten inzake werking en personeel te dekken die eigen zijn aan het implementeren van de activiteit van elke dienst voor schoolherinschakeling.
De nadere regels voor de vereffening en de aanwending van deze subsidie worden door de Regering bepaald. Deze regels zijn gemeenschappelijk aan de sectoren van het Onderwijs en van de Hulpverlening aan de Jeugd. De inachtneming van de nadere regels voor de aanwending zal onder jaarlijks toezicht staan volgens een door de Regering vastgelegde procedure. 3.2 Afdeling 2. - Voorwaarden voor de erkenning van de diensten voor schoolherinschakeling
Art. 24.De inrichtende macht die de erkenning wenst te bekomen van één of meerdere diensten voor schoolherinschakeling is ofwel een publiekrechtelijke persoon ofwel samengesteld als vereniging zonder winstoogmerk met als exlusief doel de opdracht te vervullen bedoeld bij artikel 22.
De dienst voor schoolherinschakeling bestaat ofwel uit een optredenseenheid, ofwel als vereniging van optredenseenheden die van eenzelfde inrichtende macht afhangt of van verscheidene inrichtende machten met hetzelfde juridische statuut of met verschillende juridische statuten opgenomen in een partnerschapsovereenkomst.
Art. 25.§ 1. Het specifieke project van de dienst voor schoolherinschakeling streeft dezelfde doelstellingen na als deze bedoeld bij de eerste afdeling van dit hoofdstuk.
Erin worden de methodologische keuzen vermeld die ertoe leiden de doelstellingen bedoeld bij artikel 22 te verwezenlijken waarbij onderscheiden worden de methodologische keuzen van de optredenseenheden die de dienst voor schoolherinschakeling samenstellen. § 2. Het specifieke project van de dienst voor schoolherinschakeling wordt periodiek geëvalueerd, minimum één keer om het jaar, en bijgewerkt, indien nodig, in overleg met de leden van de dienst voor schoolherinschakeling. Het moet bijgewerkt worden als het niet meer overeenstemt met de werkmethodes van de dienst voor schoolherinschakeling of wanneer vastgesteld wordt dat het specifieke project niet meer aan de behoeften beantwoordt.
Het bijgewerkte specifieke project wordt aan de Voorzitter van de Erkenningscommissie medegedeeld. § 3. Het specifieke project en zijn bijwerkingen worden ter informatie aan het overlegplatform bedoeld bij artikel 6 overgezonden. § 4. Jaarlijks, vóór het einde van de maand september, stuurt de dienst voor schoolherinschakeling aan de Voorzitter van de Erkenningscommissie een activiteitenverslag toe dat de periode dekt gaande van 1 september tot 31 augustus van het vorige schooljaar. De Voorzitter van de Erkenningscommissie zendt het activiteitenverslag aan de Regering over. Deze bepaalt de nadere regels voor het opstellen, de inhoud en de overzending van het activiteitenverslag.
Art. 26.§ 1. De Regering bepaalt per optredenseenheid het maximumaantal minderjarigen die simultaan opgevangen worden en bepaalt hoe de jongeren bedoeld bij artikel 36 van het "sectorale" decreet worden meegerekend. De Regering bepaalt het jaarlijkse gemiddelde van de ten laste genomen jongeren voor elke optredenseenheid. Dit gemiddelde wordt op basis van het schoolkalender berekend.
De in aanmerking genomen bevolking voor elke dienst voor schoolherinschakeling over één schooljaar bevat niet meer dan een derde van de minderjarigen bedoeld bij artikel 33 van het "sectorale" decreet, behoudens afwijking toegestaan door de Regering. § 2. De dienst voor schoolherinschakeling oefent zijn activiteiten uit buiten de lokalen van de onderwijsinrichtingen. § 3. De dienst voor schoolherinschakeling oefent zijn activiteiten uit gedurende en buiten de schoolperiode. Gedurende de schoolperiode, oefent de dienst voor schoolherinschakeling zijn activiteiten uit met verwijzing naar het jaarlijkse schoolkalender bepaald voor het Leerplichtonderwijs.
De dienst voor schoolherinschakeling organiseert in alle vrijheid de verdeling van de activiteitentijd met de minderjarigen. Gedurende de schoolperiode geniet de minderjarige, iedere week, een aantal activiteitsperiodes dat gelijkwaardig is met het aantal wekelijkse schoollestijden. De activiteiten kunnen in werkplaatsen binnen de dienst voor schoolherinschakeling plaatshebben of, in functie van het persoonlijk project van de minderjarige, in een samenwerkend extern orgaan.
Sommige bijzondere activiteiten kunnen een aanpassing van de schooluren met zich meebrengen.
Art. 27.§ 1. De personeelsleden van de dienst voor schoolherinschakeling moeten : 1° van onberispelijk gedrag zijn;2° vrij van gevaar zijn voor de ten laste genomen minderjarigen;3° als geschikt erkend zijn door de Arbeidsgeneeskunde;4° een opleiding hebben genoten en een ervaring op het opvoedend, maatschappelijk of pedagogisch gebied die noodzakelijk is voor de goede uitvoering van hun opdracht;5° geschikt zijn om de maatschappelijke, opvoedende en pedagogische houdingen aan te nemen die gepast zijn voor het persoonlijke project van iedere minderjarige;6° geschikt zijn om de activiteiten te implementeren met een maatschappelijke, opvoedende of pedagogische aart ertoe strekkend de algemene doelstellingen van de diensten voor schoolherinschakeling te verwezenlijken. § 2. De personeelsleden van de dienst voor schoolherinschakeling kunnen niet stemgerechtigd zijn in de raad van bestuur van de inrichtende macht; ze kunnen, echter, met raadgevende stem uitgenodigd worden als lid. 3.3 Afdeling 3. - Erkenningsprocedure voor de diensten voor schoolherinschakeling 3.3.1 Onderafdeling 1. - Erkenningscommissie
Art. 28.§ 1. Er wordt een Erkenningscommissie voor de diensten voor schoolherinschakeling opgericht, met als lid : 1° de directeur-generaal van het Leerplichtonderwijs, of zijn afgevaardigde, die het voorzitterschap waarneemt;2° de directeur-generaal van de Hulpverlening aan de Jeugd, of zijn afgevaardigde, die het ondervoorzitterschap waarneemt;3° vijf vertegenwoordigers van het Onderwijs, waaronder minstens één vertegenwoordiger voorgedragen door de Hoge raad voor de PMS-centra, benoemd door de Regering;4° vijf vertegenwoordigers van de Hulpverlening aan de Jeugd, benoemd door de Regering. § 2. De Erkenningscommissie vergadert volgens de nadere regels bepaald door de Regering. 3.3.2 Onderafdeling 2. - Indiening van de aanvragen om erkenning
Art. 29.De promotoren van het project dienen de aanvraag om erkenning als dienst voor schoolherinschakeling in bij aangetekende brief gericht aan de Voorzitter van de Erkenningscommissie.
De aanvraag, opgesteld overeenkomstig de genormaliseerde rooster vastgelegd door de Regering, vermeldt inzonderheid : 1° de identiteit en de aard van de inrichtende macht alsook een exemplaar van de statuten of van het project van statuten van de inrichtende macht of van elk ander document waarbij wordt gestaafd dat de voorwaarde bedoeld bij artikel 24 degelijk vervuld wordt;2° het specifieke project dat de inrichtende macht van de dienst voor schoolherinschakeling wenst te implementeren;3° de nadere regels voor het naleven van de voorwaarden bedoeld bij afdeling 2 van dit hoofdstuk;4° indien nodig, een afschrift van de partnerschapsovereenkomst bedoeld bij artikel 24, tweede lid;5° het huishoudelijk reglement van de dienst voor schoolherinschakeling en de manier waarop de regels aan de ten laste genomen minderjarigen uitgelegd zullen worden en ze ook ter beschikking gesteld zullen worden. 3.3.3 Onderafdeling 3. - Onderzoek van de aanvragen om erkenning
Art. 30.De Voorzitter van de Erkenningscommissie bericht ontvangst van de aanvraag bedoeld bij het vorige lid. Tevens zendt hij ook, om advies, de aanvraag om erkenning aan de Regering volgens de nadere regels bepaald door haar. De adviezen en de aanvraag om erkenning worden binnen de drie maanden van het voornoemde bericht van ontvangst aan de leden van de Erkenningscommissie gestuurd.
De Erkenningscommissie wordt bijeengeroepen volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels.
Onder voorbehoud van de toepassing van het zesde lid, verleent de Erkenningscommissie, binnen de drie maanden van het bericht van ontvangst bedoeld bij het eerste lid, een met redenen omkleed advies aan de Regering. Als het advies niet binnen de termijn wordt uitgebracht, wordt het advies als gunstig geacht.
Het advies van de Erkenningscommissie neemt de voorwaarden van artikel 21, derde lid, in acht. De Erkenningscommissie zorgt er ook voor dat de zones samengesteld uit sectoren met zwakke socio-economische indexcijfers minimum over één dienst voor schoolherschakeling of een optredenseenheid beschikken. Ze zorgt er ook voor dat deze diensten evenwichtig verdeeld worden.
De Commissie kan op- en aanmerkingen aan de promotoren van de projecten sturen opdat deze laatste beter de voorwaarden bedoeld bij dit decreet tegemoet zouden komen. In dit geval beschikken de belanghebbende promotoren over een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de boven bedoelde op- en aanmerkingen om hun dossier in overeenstemming te brengen met het gevraagde en het dossier aan de Erkenningscommissie mee te delen. De Erkenningscommissie brengt haar advies uit binnen de twee maanden na het inovereenstemmingbrengen van het dossier en van zijn mededeling aan de promotor. Wordt deze termijn niet in acht genomen, dan wordt het advies als gunstig geacht. 3.3.4 Onderafdeling 4. - Toekenning van de erkenning
Art. 31.Binnen de twee maanden van de ontvangst van het door de Erkenningscommissie uitgebrachte advies, wijst de Regering de nieuwe structuren aan die erkend en gesubsidieerd zullen worden als diensten voor schoolherinschakeling.
De Regering geeft kennis van haar beslissing aan de promotoren van het project door bemiddeling van haar Diensten.
In geval van wezenlijke wijziging van het specifieke project of van de nadere regels bedoeld bij artikel 29, worden de promotoren van het project ertoe gehouden de Erkenningscommissie ervan op de hoogte te brengen. 3.4 Afdeling 4. - Inspectie
Art. 32.De Algemene inspectiedienst van het Onderwijs en de Dienst voor pedagogische inspectie van de Algemene directie Hulpverlening aan de Jeugd worden belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen bedoeld bij de artikelen 20 tot 27. Daartoe, stellen ze, minstens om de drie jaar, gezamenlijk, een inspectieverslag op dat aan de Voorzitter van de Erkenningscommissie wordt overgezonden volgens de nadere regels bepaald voor elk van beide betrokken Diensten.
Art. 33.Wanneer, op basis van het verslag overgezonden door de Inspectiediensten bedoeld bij het vorige artikel, de Regering vaststelt dat de dienst voor schoolherinschakeling of één of meerdere van zijn optredenseenheden niet de voorwaarden vervult vereist door dit decreet, stuurt ze hem, alsook aan zijn inrichtende macht, een ingebrekestelling.
De dienst voor schoolherinschakeling beschikt over een termijn van drie maanden om zich ernaar te schikken.
Indien aan deze ingebrekestelling niet voldaan wordt binnen de boven vermelde termijn, kan de Regering de erkenning intrekken van de dienst voor schoolherinschakeling alsook de subsidies die eruit voortvloeien.
De Regering bepaalt de nadere regels voor de intrekking van de erkenning. 3.5 Afdeling 5. - Begeleiding van de minderjarigen opgevangen door de diensten voor schoolherinschakeling
Art. 34.§ 1. Op eigen initiatief of op aanbeveling van de onderwijsinrichting, van het PMS-centrum, van de instanties bedoeld bij de artikelen 80, § 3, en 88, § 3, van het takendecreet, van het Wetenschappelijk Onderzoek of van de Adviseur voor Hulpverlening aan de Jeugd, van de Directeur voor Hulpverlening aan de Jeugd of van de Jeugdrechtbank, kunnen de minderjarige bedoeld bij de artikelen 31, 32 en 33 van het "sectorale" decreet of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent een dienst voor schoolherinschakeling contacteren opdat de minderjarige daar opgevangen zou worden. § 2. Wanneer de dienst voor schoolherinschakeling vaststelt dat het aanbod inzake tenlasteneming en de aanvraag van de jongere niet op elkaar afgestemd zijn, zorgt hij ervoor de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, alsook de persoon of de dienst die de tenlasteneming heeft aanbevolen, erover in te lichten. § 3. Wanneer de jongere zijn tenlasteneming onderbreekt, informeert de dienst voor schoolherinschakeling de persoon of de dienst die de tenlasteneming heeft aanbevolen. § 4. Wanneer de jongere zijn tenlasteneming onderbreekt en de dienst voor schoolherinschakeling vaststelt dat hij in gevaar verkeert op basis van artikel 2, § 2, van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, informeert deze dienst de Adviseur voor Hulpverlening aan de jeugd of de Directeur voor Hulpverlening aan de jeugd of de Rechtbank betrokken bij de toestand van de jongere. § 5. De dienst voor schoolherinschakeling die, om elke andere reden als het gebrek aan plaats, één jongere bedoeld bij de artikelen 31, 32 en 33 van het "sectorale" decreet, weigert op te vangen, informeert er de Algemene directie voor het Leerplichtonderwijs van en motiveert zijn beslissing, en de schoolinrichting wat betreft de minderjarige bedoeld bij artikel 36 van hetzelfde decreet. De aanvragen die niet tot een tenlasteneming leiden, worden, daarenboven, in het activiteitenverslag bedoeld bij artikel 25, § 3, vermeld.
Art. 35.De dienst voor schoolherinschakeling werkt op vrijwillige basis met de minderjarige en zijn ouders of de persoon die met het ouderlijk gezage belast is, in partnerschap met de PMS-centra, de onderwijsinrichtingen en de bevoegde instantie bedoeld, naargelang het geval, bij artikel 80, § 3, of artikel 88, § 3, van het takendecreet.
De bevoegde instantie bedoeld, naargelang het geval, bij artikel 80, § 3, of artikel 88, § 3, van het takendecreet, is deze waaronder de onderwijsinrichting ressorteert die de minderjarige het laatst bezocht heeft.
Elke periode van begeleiding moet het voorwerp uitmaken van een erkenning van schoolbezoek op basis van de artikelen 31, 32 en 33 van het "sectorale" decreet door de Minister bevoegd voor het Leerplichtonderwijs. De Regering bepaalt de nadere regels voor de aanvraag en toekenning van de erkenning.
Art. 36.Het socio-opvoedende team van de dienst voor schoolherinschakeling stelt met elke minderjarige en, voor zover mogelijk, met zijn ouders of de persoon die het ouderlijk gezag bekleedt, een persoonlijk project op dat rekening houdt met de belevenissen van de minderjarige en de maatschappelijke, opvoedende en pedagogische dimensies in aanmerking neemt, inzonderheid opdat hij beter zijn leerproces zou voortzetten in referentie naar de competentiesokkels of de competenties en kennis bedoeld bij de artikelen 16, 25 en 35 van het takendecreet. Dit project wordt regelmatig besproken met de minderjarige om er de evolutie van te beseffen en het aanpassen mogelijk te maken van de nagestreefde doelstellingen. De ouders worden op de hoogte gehouden van dit project.
De dienst voor schoolherinschakeling streeft ernaar de specifieke moeilijkheden van iedere minderjarige te doen uitkomen en ontwikkelt de instrumenten die hem in staat zal stellen oplossingen te vinden.
Art. 37.Gedurende deze tenlasteneming, organiseert de dienst voor schoolherinschakeling een partnerschap met het hoofd van de onderwijsinrichting van de minderjarige en met de directeur van het PMS-centrum of hun vertegenwoordiger.
Onder onderwijsinrichting van de minderjarige wordt verstaan, in de zin van dit artikel, de onderwijsinrichting bezocht door de minderjarige vóór zijn tenlasteneming door de dienst voor schoolherinschakeling of, desgevallend, de onderwijsinrichting die hij zal bezoeken op het einde van deze tenlasteneming.
De dienst voor schoolherinschakeling kan ook een partnerschap organiseren met elke andere onderwijsinrichting binnen of buiten deze laatste.
Het partnerschap kan inzonderheid betrekking hebben op de levering van pedagogische documenten of het optreden van leden van het onderwijzend personeel, leden van het opvoedend hulppersoneel of leden van het team van het PMS-centrum in het kader van de activiteiten ingericht door dienst voor schoolherinschakeling.
Art. 38.§ 1. Binnen de maand na de datum van de tenlasteneming van de minderjarige, neemt de dienst voor schoolherinschakeling contact met de betrokken partners om ze over de ondernomen acties in te lichten.
Ten laatste op het einde van de drie maanden na de datum van de tenlasteneming van de minderjarige, zendt de dienst voor schoolherinschakeling een eerste balansverslag over de tenlasteneming aan de betrokken partners toe.
Een tweede balansverslag wordt gestuurd op het einde van de tenlasteneming door de dienst.
De balansverslagen bevatten een analyse van de startoestand en een verklaring over het ondernomen werk. Ze geven elementen die de partners toelaten de voorwaarden in te stellen die nodig zijn voor een goede integratie binnen de onderwijsinrichting of een andere opleidingsstructuur.
Onder betrokken partners, in de zin van dit artikel, wordt inzonderheid verstaan de PMS-centra en de betrokken onderwijsinrichtingen en, desgevallend, de adviseur voor Hulpverlening aan de Jeugd, de directeur voor Hulpverlening aan de Jeugd en de Jeugdrechtbank. § 2. De werknemers van de dienst voor schoolherinschakeling nemen de beroepsgeheimhouding en de deontologiecode van de Hulpverlening aan de Jeugd in acht.
De pedagogische informatie wordt meegedeeld aan het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde ter attentie van de leden van het opvoedend team.
De psycho-medisch-sociale informatie wordt aan de directeur van het PMS-centrum of diens afgevaardigde meegedeeld, in het kader van de beroepsgeheimhouding zoals bedoeld bij de artikelen 7 en 12 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 mei 1997 tot vaststelling van de ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd en tot instelling van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd.
Art. 39.Wanneer een begeleiding zijn einde bereikt in het kader van een toestand bedoeld bij de artikelen 35 of 36 van het "sectorale" decreet, associeert de dienst voor schoolherinschakeling het team van het betrokken PMS-centrum met de begeleiding van het proces van schooloriëntatie van de minderjarige, enerzijds, en, anderzijds, neemt hij contact op met de instanties bedoeld, naargelang het geval, bij artikel 80, § 3 of 88, § 3, van het takendecreet om hem bij te staan voor de schoolherinschakeling van de minderjarige.
Op aanvraag van de minderjarige of van zijn ouders of van de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, kan het inrichtingshoofd een beroep doen op het PMS-centrum en de bemiddelingsdienst om de terugkeer naar school van de leerling te begeleiden.
Art. 40.Onverminderd de bepalingen bedoeld bij de artikelen 31, 32 en 33 van het "sectorale" decreet, wordt het einde van de begeleiding van de minderjarige door de dienst voor schoolherinschakeling bepaald door het aanschaffen van de competenties die de minderjarige toelaten op aangepaste wijze opnieuw naar school te gaan.
De terugkeer van de leerling naar school geschiedt na overleg tussen de leerling, zijn ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, de dienst voor schoolherinschakeling en het inrichtingshoofd indien de leerling in een schoolinrichting ingeschreven is.
De dienst voor schoolherinschakeling geeft kennis aan het Bestuur van het Onderwijs de einddatum van de tenlasteneming van de jongere.
TITEL II. - Opheffings- en slotbepalingen Hoofdstuk 1. - Opheffingsbepaling : wijziging van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd
Art. 41.Artikel 23bis van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Hoofdstuk 2. - Slotbepaling
Art. 42.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2014.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 21 november 2013.
De Minister-President van de Regering van de Franse Gemeenschap, R. DEMOTTE De Vice-President en Minister van Kind, Onderzoek en Ambtenarenzaken, J.-M. NOLLET De Vice-President en Minister van Begroting, Financiën en Sport, A. ANTOINE De Vice-President en Minister van Hoger Onderwijs, J.-Cl. MARCOURT De Minister van Jeugd, Mevr. E. HUYTEBROECK De Minister van Cultuur, Audiovisuele Sector, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. F. LAANAN De Minister van Leerplichtonderwijs en van Onderwijs voor Sociale Promotie, Mevr. M.-M. SCHYNS _______ Nota (1) Zitting 2013 - 2014 Stukken van het Parlement.- Ontwerp van decreet, nr. 555-1.- Verslag, nr. 555-2.
Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. - Vergadering van 20 november 2013.