gepubliceerd op 23 september 1997
Decreet dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren
24 JULI 1997. Decreet dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren (1)
De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities
Artikel 1.Dit decreet is toepasselijk op het basisonderwijs en op het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Art. 2.Het basisonderwijs omvat de graad kleuterschool en de graad lagere school. Het wordt georganiseerd of gesubsidieerd in de vorm van gewoon onderwijs, van buitengewoon onderwijs toegankelijk voor de leerlingen bedoeld in de artikelen 1 en 4 van de wet van 6 juli 1970 betreffende het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs, van geïntegreerd onderwijs georganiseerd overeenkomstig artikel 5bis van dezelfde wet.
Een inrichting die tegelijkertijd kleuter- en lager onderwijs organiseert, wordt basisschool genoemd. Een inrichting die slechts kleuteronderwijs organiseert, wordt kleuterschool genoemd. Een inrichting die slechts lager onderwijs organiseert, wordt lagere school genoemd.
Art. 3.Het secundair onderwijs wordt georganiseerd of gesubsidieerd in de vorm van gewoon onderwijs, van buitengewoon onderwijs toegankelijk voor de leerlingen bedoeld in de artikelen 1 en 4 van voornoemde wet van 6 juli 1970, van geïntegreerd onderwijs, georganiseerd overeenkomstig artikel 5bis van dezelfde wet.
Art. 4.Het secundair onderwijs omvat 6 leerjaren die kunnen opgevolgd worden enerzijds door een van de supplementaire jaren bedoeld onder artikel 2, § 1, lid 2, van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur van het secundair onderwijs, anderzijds door de vierde graad van twee of drie jaar, bedoeld onder artikel 2, § 3 van dezelfde wet.
Het gewoon secundair onderwijs is georganiseerd of gesubsidieerd in de vorm van voltijds secundair onderwijs en onder de vorm van secundair onderwijs met beperkte leerplan, overeenkomstig enerzijds artikel 2, lid 1, van het decreet van 3 juli 1991, het onderwijs met beperkte uurrooster organiserend en anderzijds artikel 1 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht. Het secundair onderwijs met beperkt uurrooster kan georganiseerd worden volgens een andere periodiciteit dan die van het schooljaar.
Het voltijds secundair onderwijs is gemeenschappelijk voor alle leerlingen tijdens de eerste twee jaar, hierna eerste graad genoemd.
Teneinde een gedifferentieerd en aan de behoeften van sommige leerlingen aangepast pedagogisch parcours mogelijk te maken, kunnen de eerste twee jaren van het secundair onderwijs op een gedifferentieerde manier georganiseerd worden, overeenkomstig artikel 2, § 2, van voornoemde wet van 19 juli 1971.
Het derde, vierde, vijfde en zesde jaar van het secundair onderwijs worden in twee afdelingen georganiseerd : 1° de overgangsafdeling die de algemene en technologische humaniora omvat, die een voorbereiding zijn op hogere studies maar die een integratie in het actieve leven eveneens mogelijk maken;2° de kwalificatieafdeling, die de beroeps- en technische humaniora omvat, die een voorbereiding op het beroepsleven beogen door de uitreiking van een kwalificatiegetuigschrift maar die eveneens toegang verlenen tot hogere studies. In het kader van dit decreet worden door de termen « tweede graad » eveneens de derde en vierde jaren bedoeld van het secundair onderwijs van type II; de termen « derde graad » duiden eveneens op het vijfde en het zesde jaar van het secundair onderwijs van type II.
Art. 5.In het geheel van de wetgeving en van de reglementering betreffende de onderwijsniveaus bedoeld in dit hoofdstuk, worden de volgende definities in aanmerking genomen : 1° competentie : bekwaamheid om een georganiseerd geheel van kennis, van know-how en van houdingen aan te wenden om zo een zeker aantal taken uit te voeren;2° bekwaamheidsniveaus : referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de basiscompetenties uiteenzet die uitgeoefend moeten worden tot aan het eind van de eerste 8 jaar van het verplicht onderwijs en deze die beheerst moeten worden aan het eind van elk van hun fasen omdat ze als noodzakelijk beschouwd worden voor de sociale integratie en voor de voortzetting van de studies;3° terminale competenties : referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de competenties uiteenzet waarvan de beheersing verwacht wordt op een bepaald niveau van het eind van het secundair onderwijs;4° competenties betreffende een studierichting : referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de competenties uiteenzet die aangeleerd moeten worden in een schoolse studierichting;5° kwalificatieprofiel : referentiesysteem dat de activiteiten en competenties beschrijft uitgeoefend door volleerde werklui zoals zij zich in het bedrijf bevinden;6° vormingsprofiel : referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de competenties uiteenzet die aan te leren zijn voor het verwerven van een kwalificatiegetuigschrift;7° specifiek vormingsprofiel : referentiesysteem dat op een gestructureerde manier de competenties uiteenzet die aan te leren zijn voor het verwerven van een getuigschrift van specifieke kwalificatie of voor een getuigschrift van verworven competenties;8° studieprogramma's : referentiesysteem van opleidingssituaties, van opleidingsinhouden, verplicht of facultatief en methodologische oriëntaties door een organiserend autoriteit bepaald, teneinde de competenties te bereiken vastgelegd door de Regering voor een jaar, een graad of een cyclus;9° multidisciplinaire competenties : houdingen, mentale benaderingswijzen en methodologische benaderings- wijzen die gemeenschappelijk zijn aan de diverse aan te leren vakken en die in de praktijk moeten omgezet worden tijdens de opbouw van diverse wetenschappen en know-how;hun beheersing beoogt een groeiende zelfstandigheid van leercapaciteit van de leerlingen; 10° vormende evaluatie : evaluatie die gedaan wordt tijdens de activiteit met het oog op het beoordelen van de door de leerling gemaakte vooruitgang en om de aard van de moeilijkheden te begrijpen waar hij mee af te rekenen heeft tijdens een leertijd;ze heeft tot doel de ontwikkeling van de leerling te verbeteren, te corrigeren of aan te passen en ze is gedeeltelijk gebaseerd op de auto-evaluatie; 11° de proeven met een verplichtend karakter : proeven die afgenomen worden aan het eind van een leersekwentie met het oog op het vaststellen van de verworven kennis van de leerlingen;12° gedifferentieerde pedagogie : onderwijsmethode die erin bestaat de manieren te variëren om rekening te houden met de heterogeniteit van de klassen evenals de diverse leermanieren en behoeften van de leerlingen.13° begeleiding : hulpmiddel samengesteld uit de centrale commissies, de werkgroepen, de programmacommissies en de commissies voor evaluatiemiddelen met het oog op het instellen van algemene en buitengewone doelstellingen bepaald overeenkomstig het decreet. HOOFDSTUK II. - Betreffende de algemene doelstellingen van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs
Art. 6.De Franse Gemeenschap, voor het onderwijs dat ze organiseert en elke inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs, streven tegelijkertijd en zonder hiërarchie de volgende doelstellingen na : 1° het zelfvertrouwen en de ontwikkeling van de persoon van elk van de leerlingen bevorderen;2° alle leerlingen ertoe brengen wetenschap en competenties te verwerven die ze in staat stellen gedurende hun hele leven te leren en een actieve plaats in te nemen in het economisch, sociaal en cultureel leven;3° alle leerlingen erop voorbereiden verantwoordelijke burgers te zijn, die in staat zijn mee te werken aan de ontwikkeling van een democratische, solidaire gemeenschap die pluralistisch is en openstaat voor andere culturen;4° aan alle leerlingen gelijke kansen garanderen op een sociale emancipatie.
Art. 7.De Franse Gemeenschap, voor het onderwijs dat ze organiseert en elke inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs, kunnen de inrichtingen die ze organiseren, toelaten in het kader van hun project bedoeld onder artikel 67, het wekelijks uurrooster dermate aan te passen voor het inrichten van activiteiten per vak of per groep vakken om de algemene doelstellingen te kunnen bereiken bedoeld onder artikel 6.
Art. 8.Om de algemene doelstellingen te bereiken bedoeld onder artikel 6, de kennis en de know-how, hetzij opgebouwd door de leerlingen zelf, hetzij doorgegeven, worden in het perspectief van het verwerven van competenties geplaatst. Deze laatste worden verworven zowel tijdens de lessen als tijdens de overige educatieve activiteiten en, meer algemeen, in de organisatie van het dagelijks leven in de school. Met die bedoeling waken de Franse Gemeenschap voor het onderwijs dat ze organiseert en elke inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs erop dat elke inrichting : 1° de leerling in situaties plaatst die hem ertoe aanzetten op eenzelfde benaderingswijze beroep te doen op zijn multidisciplinaire en de in de studierichting begrepen competenties, met inbegrip van de kennis en de know-how die eraan verbonden zijn;2° de activiteiten bevordert die de nadruk leggen op de ontdekking, de productie en de creatie;3° theorie en praktijk verduidelijkt, en maakt zo onder andere het opbouwen van concepten mogelijk gebaseerd van de praktijk;4° evenwicht brengt in de individuele en gezamenlijke werktijd, ontwikkelt de capaciteit om inspanningen te leveren om een doel te bereiken;5° door elke leerling de verplichting doet eerbiedigen om deel te nemen aan alle activiteiten die verbonden zijn aan de certificatie georganiseerd door de inrichting en de taken te vervullen die eruit voortvloeien;6° de oriëntatie binnen het eigenlijke educatieve proces integreert, onder andere door de aandacht te vestigen op de beroepen en door het informeren van de leerlingen wat de vakkenkeuze voor de vorming betreft;7° beroep doet op de communicatie- en informatietechnieken in de mate waardoor ze hulpmiddelen zijn bij de ontwikkeling, bij het bereiken van de zelfstandigheid en de individualisering van het leerparcours;8° de aantrekkingskracht opwekt voor cultuur en creatie en bevordert de deelname aan culturele en sportieve activiteiten door een medewerking met de betrokken personen;9° opvoedt met het oog op respect voor de persoonlijkheid en overtuigingen van elkeen, de plicht zowel lichamelijk als moreel geweld uit te sluiten en maakt een aanvang met democratische gebruiken van verantwoordelijk burgerschap in het kader van de school;10° deelneemt aan het leven van haar wijk of van zijn dorp en dientengevolge van zijn gemeente en er zich op een harmonieuze manier zou integreren onder andere door het openstaan voor een democratisch debat.
Art. 9.De Franse Gemeenschap, voor het onderwijs dat ze organiseert en elke inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs, passen de definitie van de studieprogramma's en hun pedagogisch project aan : 1° aan de algemene doelstellingen van het onderwijs bepaald in artikel 6;2° aan het aanleren, de diepgaande studie en het beheersen van de Franse taal;3° aan het aanleren van de hulpmiddelen van de wiskunde;4° aan de voordelen andere talen te kennen buiten het Frans en in het buitengewoon in deze talen te communiceren;5° aan het belang van de kunst, de opvoeding tot de media en de lichamelijke uitdrukking;6° het begrip van wetenschappen en technieken en hun onderlinge afhankelijkheid;7° aan het doorgeven van het cultureel erfgoed in al zijn aspecten en aan het ontdekken van andere culturen die samen tekenen van erkenning geven en meewerken aan het smeden van een sociale band;8° aan het bewaren van de herinnering van gebeurtenissen die helpen het verleden en het heden te begrijpen, in het perspectief van een persoonlijke en gezamenlijke gehechtheid aan de idealen die de grondslagen zijn van de democratie;9° aan het begrijpen van het levensmilieu, van de geschiedenis en meer in het buitengewoon aan de redenen en de gevolgen van de Europese unificatie;10° aan het begrip van het Belgisch politiek systeem.
Art. 10.De Franse Gemeenschap, voor het onderwijs dat ze inricht, en elke inrichtende macht, voor het gesubsidieerd onderwijs, zal erover waken dat : 1° alle maatregelen die zouden kunnen leiden tot het ontstaan van een hiërarchie tussen inrichtingen of tussen afdelingen of vormen van onderwijs georganiseerd in het secundair onderwijs veroordeeld worden;2° de diverse vormen en afdelingen beschouwd worden als diverse manieren om de algemene doelstellingen van het decreet te bereiken;3° meisjes en jongens dezelfde toegang te verschaffen tot alle vormingen; De overgang tussen verschillende afdelingen en onderwijsvormen is toegelaten, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.
Art. 11.De Franse Gemeenschap, voor het onderwijs dat ze inricht, en elke inrichtende macht, voor het gesubsidieerd onderwijs, waken erover dat de inrichtingen waar ze verantwoordelijk voor zijn rekening zouden houden met de sociale en culturele achtergrond van de leerlingen teneinde aan elkeen gelijke kansen voor sociale, professionele en culturele integratie te bieden HOOFDSTUK III. - Buitengewoone doelstellingen gemeenschappelijk aan het basisonderwijs en aan de 1e graad van het secundair onderwijs Afdeling 1. - De cycli en bekwaamheidsniveaus
Art. 12.Het kleuteronderwijs streeft alle algemene doelstellingen na die bepaald werden onder artikel 6 en beoogt in het buitengewoon : 1° de ontwikkeling van het besef door het kind van zijn eigen mogelijkheden en het bevorderen van de eigen uitdrukking door creatieve activiteiten;2° het ontwikkelen van het sociaal gevoel;3° het bevorderen van de cognitieve, sociale, affectieve en psychomotorische opleiding;4° het opsporen van de moeilijkheden en de handicaps van de kinderen en het vinden van de nodige oplossingen.
Art. 13.§ 1. De vorming tijdens het kleuteronderwijs en van de eerste acht jaren van het verplicht onderwijs vormen een pedagogisch continuüm, gestructureerd in drie stappen, die beogen alle leerlingen de nodige bekwaamheidsniveaus te verschaffen die nodig zijn voor hun sociale integratie en de voortzetting van hun studies. § 2. De onder § 1 beoogde stappen zijn : 1° van het begin van het basisonderwijs tot het einde van het tweede jaar lager;2° van het derde tot het zesde jaar lager;3° de eerste twee jaren van het secundair onderwijs. § 3. De eerste stap bestaat uit twee cycli : 1° van het begin van de kleuterschool op 5 jaar;2° van 5 jaar tot het eind van het tweede jaar lager. De tweede stap bestaat uit twee cycli : 1° het derde en vierde jaar lager;2° het vijfde en zesde jaar lager; De derde stap bestaat uit een enkele cyclus. § 4. Op voorstel van de Hoge Raad voor het Buitengewoon Onderwijs opgericht door de wet van 6 juli 1970 betreffende het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs, kan de Regering het pedagogisch continuüm bedoeld onder §§ 2 en 3 aanpassen voor het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs.
Art. 14.Elke inrichting die het basisonderwijs of lager onderwijs of de eerste graad van het secundair onderwijs inricht, bepaalt in haar project bedoeld onder artikel 67, de middelen die ze in het werk zal stellen om de overgang te vergemakkelijken tussen de laatste twee jaren van het lager onderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs. Deze middelen kunnen onder andere omvatten : de uitwisseling van pedagogische documenten en informatie in verband met de beheersing van bekwaamheidsniveaus, het verwezenlijken van gemeenschappelijke activiteiten en, meer algemeen, het overleg met betrekking tot de projecten van de inrichtingen.
Art. 15.Elke onderwijsinrichting maakt het de leerling mogelijk aan zijn eigen ritme vooruit te gaan, daarbij de vormende evaluatie beoefenend en de gedifferentieerde pedagogie.
De leerling die zich genoodzaakt ziet de tweede stap van het verplicht onderwijs in vijf jaar eerder dan in vier te volbrengen, of de eerste graad van het secundair onderwijs in drie jaar eerder dan in twee, kan het complementair jaar volgen dat aangepast is aan zijn vormingsbehoeften in dezelfde inrichting.
Het project van de inrichting bedoeld onder artikel 67 bepaalt de modaliteiten volgens dewelke het parcours ingericht is in drie jaar voor de eerste graad of in vijf jaar voor de tweede trap van het verplicht onderwijs.
Art. 16.§ 1. De Regering bepaalt de bekwaamheidsniveaus en onderwerpt ze aan de goedkeuring van het Parlement. § 2. Werkgroepen worden opgericht volgens de modaliteiten die bepaald worden door de Regering, teneinde de bekwaamheidsniveaus op te bouwen en drie stappen te onderscheiden bedoeld onder artikel 13.
De werkgroepen maken hun voorstellen in verband met de bekwaamheidsniveaus door respectievelijk aan de Algemene Raad voor het Basisonderwijs opgericht door het decreet van 14 maart 1995 betreffende de promotie van een school, van het slagen in het basisonderwijs en van de Algemene Raad voor Overleg voor het secundair onderwijs opgericht door het decreet van 27 oktober 1994 het overleg inrichtend voor het secundair onderwijs.
Indien ze dit nodig achten, kunnen de Algemene Raden deze voorstellen wijzigen. Ze maken de voorstellen over aan de Regering zoals zij ze gewijzigd hebben met de originele voorstellen van de werkgroep.
Volgens hun doel zijn de werkgroepen samengesteld uit vertegenwoordigers van het basis- of het secundair onderwijs evenals van de inspectie. De werkgroepen raadplegen, in de hoedanigheid van expert, elke persoon die nuttig geacht wordt. De werkgroepen houden ook gezamenlijke vergaderingen teneinde de voorstellen in verband met het basis- en het secundair onderwijs te harmoniseren. § 3. De bekwaamheidsniveaus geven de voorrang aan de beheersing van de betekenis bij het aanleren van het lezen, aan het produceren van geschreven stukken en aan de mondelinge communicatie evenals aan het beheersen van de fundamentele wiskundige hulpmiddelen in het kader van het oplossen van vraagstukken. Ze bepalen de communicatieve competenties die verwacht worden aan het eind van de eerste graad voor een taal die niet de Franse taal is.
De overige educatieve activiteiten beogen eveneens de algemene doelstellingen vastgesteld onder lid 1. Deze activiteiten vallen binnen de volgende domeinen die deel uitmaken van de gemeenschappelijke verplichte vorming : de structuur van tijd en ruimte, de psychomotorische en lichamelijke opvoeding, het opwekken van de interesse, daarna de initiatie tot geschiedenis en aardrijkskunde, de artistieke opvoeding, de opvoeding door de technologie, de wetenschappelijke initiatie, de ontdekking van het milieu, de opvoedkundige ontdekking van de media, het aanleren van de sociale gedragingen en van het burgerschap.
Op voorstel van de Hogere Raad bedoeld onder artikel 13, § 4, worden de prioriteiten vermeld in lid 1, evenals de activiteiten bedoeld onder lid 2 aangepast aan de buitengewone behoeften van de gehandicapte leerlingen die het gewone onderwijs of het buitengewoon onderwijs volgen.
Art. 17.§ 1. Voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap bepaalt de Regering de studieprogramma's van de cycli en de jaren bedoeld in dit hoofdstuk. § 2. Voor het gesubsidieerd onderwijs keurt de Regering de studieprogramma's goed van de cycli en jaren bedoeld in dit hoofdstuk, na het advies te hebben ingewonnen van de Programmacommissie. § 3. Er wordt een Programmacommissie opgericht volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.
De Programmacommissie controleert of de studieprogramma's het bereiken van de bekwaamheidsniveaus mogelijk maken.
De controle uitgeoefend door de Programmacommissie heeft geen betrekking op de pedagogische methoden. § 4. De studieprogramma's behoren tot de bevoegdheid van de inrichtende machten, die ze kunnen delegeren aan het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten waar zij bij aansluiten.
In het gesubsidieerd onderwijs ingericht door de overheid, mag de duur van de delegatie bedoeld onder lid 1 de termijn van het electief mandaat van deze overheid niet overschrijden.
In het vrij gesubsidieerd onderwijs is de duur van de afvaardiging bedoeld onder lid 1 van zes jaar en vernieuwbaar.
De Regering bepaalt de modaliteiten van de afvaardiging. § 5. De studieprogramma's leggen leersituaties voor en geven de inhoud van de opleiding aan die verplicht of facultatief kan zijn. Ze geven methodologische oriëntaties. De situaties en inhoud van de opleiding evenals de methodologische oriëntaties moeten het mogelijk maken de bekwaamheidsniveaus te bereiken.
Art. 18.De pedagogische diensten van de Franse Gemeenschap en die van de diverse inrichtende machten voor het gesubsidieerd onderwijs produceren pedagogische hulpmiddelen die het mogelijk maken de bekwaamheids- niveaus te bereiken. Deze pedagogische hulpmiddelen mogen benut worden door om het even welke inrichting ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Nadat de Regering het advies heeft ingewonnen van de Algemene Raden bedoeld onder artikel 16, bepaalt de modaliteiten voor hun verspreiding ten voordele van het geheel van de inrichtende machten.
Pedagogische hulpmiddelen die eigen zijn aan het buitengewoon onderwijs kunnen eveneens opgericht worden ter aanvulling van de gemeenschappelijke hulpmiddelen.
Art. 19.Er wordt een Commissie opgericht voor de evaluatiemiddelen betreffende de bekwaamheidsniveaus, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.
Deze Commissie produceert reeksen gestandaardiseerde evaluatietests die overeenstemmen met de bekwaamheidsniveaus.
De Regering maakt ze over ter informatie aan alle inrichtingen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, volgens de modaliteiten die ze bepaalt. Deze reeksen tests worden eveneens medegedeeld aan de inrichtingen belast met de begin- en voortgezette vorming van de leraren.
Deze reeksen van evaluatietests kunnen eveneens aangepast worden voor het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs in functie van de handicap en ter aanvulling van de voor iedereen gemeenschappelijke reeksen.
Art. 20.Voor de studiestappen en -cycli bedoeld in artikel 13, omvat de studiecontrole bedoeld in de artikelen 6 en 24 van de wet van 29 mei 1959, bepaalde beschikkingen wijzigend van de wet op het onderwijs, het nazicht van het volgende : 1° de gelijkwaardigheid van de activiteiten voorgesteld aan de leerlingen en de bekwaamheidsniveaus;2° het respecteren van de prioriteiten vastgelegd in de bekwaamheidsniveaus;3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatietests afgenomen van de leerlingen met dat van de tests ontwikkeld door de Commissie voor de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 19. Afdeling 2. - Over de oriëntatie na de eerste acht jaren verplichte
schooltijd
Art. 21.Op het einde van de eerste acht jaren verplichte schooltijd worden de leerlingen georiënteerd naar de onderwijsvorm die het best is aangepast aan hun streven en hun bekwaamheden.
Art. 22.De klasseraad is verantwoordelijk voor de oriëntatie. Met dit doel doet hij een beroep op het psychomedisch centrum en de ouders.
Dan begeleidt hij elke leerling bij het uitstippelen van een plan voor zijn leven op school en zijn beroepsleven volgens de modaliteiten beschreven in artikel 67.
Art. 23.In samenwerking met het psycho-medisch-sociaal centrum maakt elke inrichting voor secundair onderwijs aan de leerlingen van de eerste graad alsook aan hun ouders een volledige informatie over in verband met : 1° de opleidingscursussen ingericht in de 2de en 3de graad beroeps- en technische humaniora;hierin zijn de artistieke opleidingscursussen begrepen; 2° de opleidingscursussen ingericht in de 2de en 3de graad van de algemene en technische humaniora;hierin zijn de artistieke opleidingscursussen begrepen; 3° de opleidingcursussen die met een beurtwisseling worden ingericht overeenkomstig de bepalingen van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht. Elke inrichting voor secundair onderwijs brengt de leerlingen van de eerste graad in contact door bezoeken of observatieproeflessen met de onderwijzende inrichtingen die onderwijs van hetzelfde type verschaffen die zowel de overgangs- als de kwalificatieafdeling inrichten.
De informatie, de bezoeken en de proeflessen werken een positieve oriëntatie van de leerlingen aan het eind van de eerste graad in de hand. HOOFDSTUK IV. - Over de buitengewone doelstellingen van de algemene en technologische humaniora Afdeling 1. - Bekwaamheden en kennis vereist op het einde van de
algemene en technologische humaniora
Art. 24.De algemene en technologische humaniora waarborgen een humanistische vorming, in de lijn van de algemene doelstellingen zoals bepaald in artikel 6.
Art. 25.§ 1. De Regering bepaalt en legt ter goedkeuring voor aan de Raad van de Gemeenschap : 1° de finale bekwaamheden en gemeenschappelijke kennis die van het geheel van de leerlingen vereist worden op het eind van de overgangsafdeling;2° de finale bekwaamheden en kennis vereist in de diverse vakken van de overgangsafdeling;3° de minimale bekwaamheden wat de communicatie in een andere moderne taal dan het Frans betreft, op het eind van de overgangsafdeling. § 2. Werkgroepen worden opgericht volgens de modaliteiten bepaald door de Regering, teneinde de diverse bekwaamheden en kennis vast te leggen.
De werkgroepen maken hun voorstellen in verband met de kennis en bekwaamheden door aan de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16.
Indien hij dit nodig acht, kan de Adviesraad deze voorstellen wijzigen. Hij maakt de voorstellen aan de Regering over zoals hij ze gewijzigd heeft en de oorspronkelijke voorstellen van de werkgroepen.
De werkgroepen zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van het secundair onderwijs, van de inspectie en van het hoger onderwijs. De werkgroepen ondervragen als expert elke persoon die zij nodig achten.
Het totaal aantal van de vertegenwoordigers van het hoger onderwijs mag niet hoger liggen dan het aantal vertegenwoordigers van het secundair onderwijs.
Art. 26.§ 1. De Regering mag vaststellen en ter goedkeuring voorleggen aan de Raad van de Gemeenschap : 1° de gemeenschappelijke bekwaamheden en kennis die vereist zijn van het geheel van de leerlingen op het eind van de tweede graad van de overgangsafdeling;2° de bekwaamheden en kennis vereist in de diverse vakken op het eind van de tweede graad van de overgangsafdeling. § 2. Er worden werkgroepen opgericht volgens de modaliteiten bepaald door de Regering, teneinde de diverse bekwaamheden en kennis vast te leggen.
De werkgroepen maken hun voorstellen in verband met de kennis en bekwaamheden door aan de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16.
Indien hij dit nodig acht, kan de Adviesraad deze voorstellen wijzigen. Hij maakt de voorstellen aan de Regering over zoals hij ze gewijzigd heeft en de oorspronkelijke voorstellen van de werkgroepen.
De werkgroepen zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van het secundair onderwijs en van de inspectie. De werkgroepen ondervragen als expert elke persoon die zij nodig achten.
De definitie van de bekwaamheden en kennis vereist aan het eind van de tweede graad houdt rekening met de finale bekwaamheden en kennis bepaald in toepassing van artikel 25.
Art. 27.§ 1. Voor het onderwijs in de Franse Gemeenschap bepaalt de Regering, rekening houdend met de bekwaamheden en kennis gedefinieerd in artikelen 25 en 26, de studieprogramma's van de graden en de jaren bedoeld in dit hoofdstuk. § 2. Voor het gesubsidieerd onderwijs hecht de Regering haar goedkeuring, rekening houdend met de bekwaamheden en kennis gedefinieerd in artikelen 25 en 26, de studieprogramma's van de graden en jaren bedoeld in dit hoofdstuk, na het advies hebben ingewonnen van de Programmacommissie voor de algemene en technologische humaniora. § 3. Er wordt een Programmacommissie opgericht voor de algemene en technologische humaniora, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.
De Programmacommissie controleert of de studieprogramma's geschikt zijn om de bekwaamheden en de kennis te bereiken bedoeld in artikelen 25 en 26.
De Programmacommissie oefent geen controle uit op de pedagogische methoden. § 4. De studieprogramma's behoren tot de bevoegdheid van de inrichtende machten, die ze kunnen delegeren aan het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten waar zij bij aansluiten.
In het gesubsidieerd onderwijs ingericht door de overheid, mag de duur van de delegatie bedoeld onder lid 1 de termijn van het electief mandaat van deze overheid niet overschrijden.
In het vrij gesubsidieerd onderwijs is de duur van de delegatie bedoeld onder lid 1 van zes jaar en vernieuwbaar.
De Regering bepaalt de modaliteiten van de delegatie. § 5. De studieprogramma's leggen leersituaties voor en geven de inhoud van de opleiding aan die verplicht of facultatief kan zijn. Ze geven methodologische oriëntaties. De situaties en inhoud van de opleiding evenals de methodologische oriëntaties moeten het mogelijk maken de bekwaamheidsniveaus te bereiken bedoeld in artikelen 25 en 26.
Art. 28.De pedagogische diensten van de Franse Gemeenschap en die van de diverse inrichtende machten voor het gesubsidieerd onderwijs produceren pedagogische hulpmiddelen die het mogelijk maken de in de artikelen 25 en 26 bekwaamheidsniveaus te bereiken. Deze pedagogische hulpmiddelen mogen benut worden door om het even welke inrichting ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Nadat de Regering het advies heeft ingewonnen van de Algemene Raden bedoeld in artikel 16, bepaalt de modaliteiten voor hun verspreiding ten voordele van het geheel van de inrichtende machten.
Pedagogische hulpmiddelen die eigen zijn aan het buitengewoon onderwijs kunnen eveneens opgericht worden ter aanvulling van de gemeenschappelijke hulpmiddelen.
Art. 29.Er wordt een Commissie opgericht voor de evaluatiemiddelen van de algemene en technologische humaniora.
Deze Commissie produceert reeksen gestandaardiseerde evaluatietests die overeenstemmen met de in de arti- kelen 25 en 26 vastgestelde bekwaamheidsniveaus.
De Regering maakt ze over ter informatie aan alle inrichtingen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, volgens de modaliteiten die ze bepaalt. Deze reeksen tests worden eveneens medegedeeld aan de inrichtingen belast met de begin- en voortgezette vorming van de leraren.
Deze reeksen van evaluatietests kunnen eveneens aangepast worden voor het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs in functie van de handicap en ter aanvulling van de voor iedereen gemeenschappelijke reeksen.
Art. 30.In het kader van haar project bedoeld onder artikel 67, kan elke inrichting de lesroosters toebedeeld aan een, meerdere of alle vakken in de functionele studiegehelen verdelen over verscheidene weken. De tijd toebedeeld aan diverse vakken kan ook gegroepeerd worden voor interdisciplinaire of culturele activiteiten. De enige verplichting van de inrichting als zij wenst gebruik te maken van deze bepaling, is aan te geven hoe de buitengewone werkwijzen die ze gebruikt het mogelijk maken de algemene doelstellingen te bereiken bedoeld onder artikel 6 en de bekwaamheden en kennis bedoeld in de artikelen 25 en 26, in het kader van het studieprogramma aangenomen door haar inrichtende macht.
Met uitzondering van de lessen in godsdienst, lekenmoraal en lichamelijke opvoeding kunnen de lessen die een lesrooster hebben van minder dan drie wekelijkse perioden, gegroepeerd worden binnen een jaar van de graad of binnen een semester per jaar.
Art. 31.Voor de studiejaren bedoeld in dit hoofdstuk, omvat de controle van het studieniveau bedoeld in de artikelen 6 en 24 van de wet van 29 mei 1959, bepaalde beschikkingen wijzigend van de wet op het onderwijs, het nazicht van het volgende : 1° de gelijkwaardigheid van de activiteiten voorgesteld aan de leerlingen en de bekwaamheidsniveaus;3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatietests afgenomen van de leerlingen met dat van de tests ontwikkeld door de Commissie voor de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 29. Afdeling 2. - De oriëntatie tijdens en op het eind van de algemene en
technologische humaniora
Art. 32.§ 1. De oriëntatie brengt de teams docenten samen, de psycho-medische-sociale centra, de ouders en de leerlingen. Ze is een van de essentiële taken van de klasseraad. § 2. De Regering stelt ter beschikking van de inrichtingen voor secundair onderwijs informaties in verband met de hogere studies, waarbij aanwijzingen worden gegeven die eigen zijn aan elk vakkenpakket.
De Regering waakt over de overeenkomst tussen de vereisten bij het aanvangen van het hoger onderwijs en de bekwaamheden en kennis bepaald in artikel 25 en de reeksen tests ontwikkeld door de Commissie voor evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 29.
Op aanvraag van de leerling ingeschreven in het laatste jaar van de algemene en technologische humaniora, helpt het psycho-medisch-sociale centrum verbonden aan de inrichting hem zijn motivaties te ontdekken en zijn bekwaamheden om zijn plannen tot een goed eind te brengen.
In het kader van haar project, bedoeld in artikel 67, kan elke inrichting het equivalent van twee weken verdeeld over het geheel van de derde graad toebedelen aan activiteiten die de rijping door de leerlingen van hun professionele keuze en de studierichting die hieruit voortvloeit, bevorderen. Deze activiteiten maken deel uit van de normale studies van de leerling. De personeelsleden die deze activiteiten coördineren en begeleiden bevinden zich in actieve dienst. Afdeling 3. - De kredieten bekomen in de algemene en technologische
humaniora
Art. 33.Na het advies ingewonnen te hebben van de Algemene Raad voor de Hogescholen opgericht bij het decreet van 5 augustus 1995, tot bepaling van de algemene inrichting van het Hoger onderwijs in de hogescholen, van de Algemene Adviesraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16 en van de Adviescommissie voor het onderwijs voor sociale promotie, opgericht bij het decreet van 16 april 1991, tot inrichting van het onderwijs voor sociale promotie, bepaalt de Regering de studiekredieten, die verworven werden in het kader van het technisch overgangsonderwijs, die gevaloriseerd kunnen worden in het hoger onderwijs ingericht in de hogescholen en in het onderwijs voor sociale promotie evenals de modaliteiten van deze valorisatie. HOOFDSTUK V. - De buitengewoone doelstellingen van de beroeps- en technische humaniora Afdeling 1. - De bekwaamheden en kennis die vereist zijn in verband
met de humanistische vorming op het eind van de beroeps- en technische humaniora
Art. 34.De beroeps- en technische humaniora verschaffen een humanistische vorming in het licht van de algemene doelstellingen bepaald in artikel 6.
Deze vorming wordt bereikt door middel van algemene cursussen en door het geheel van de kwalificerende opleiding.
De kwalificerende opleiding beoogt het beheersen van de bekwaamheden vastgelegd door een vormingsprofiel bepaald overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 27 oktober 1994 dat het overleg inricht voor het secundair onderwijs.
Art. 35.§ 1. De Regering bepaalt en legt ter goedkeuring voor aan de Raad van de Gemeenschap : 1° de finale bekwaamheden en gemeenschappelijke kennis die van het geheel van de leerlingen vereist worden op het eind van de kwalificatieafdeling die leidt tot het uitreiken van een getuigschrift van hoger secundair onderwijs;2° de finale bekwaamheden en kennis vereist van het geheel van de leerlingen op het eind van de kwalificatieafdeling die leidt tot het uitreiken van een getuigschrift van zesde jaar beroepsafdeling;3° de minimale bekwaamheden inzake communicatie in een andere moderne taal dan het Frans, op het eind van de kwalificatieafdeling, indien het aanleren van een moderne taal voorkomt in het studieprogramma. § 2. Werkgroepen worden opgericht volgens de modaliteiten bepaald door de Regering, teneinde de diverse bekwaamheden en kennis vast te leggen.
De werkgroepen maken hun voorstellen in verband met de kennis en bekwaamheden door aan de Algemene Adviesraad voor het secundair onderwijs bedoeld onder artikel 16.
Indien hij dit nodig acht, kan de Algemene Raad deze voorstellen wijzigen. Hij maakt de voorstellen aan de Regering over zoals hij ze gewijzigd heeft en de oorspronkelijke voorstellen van de werkgroepen.
De werkgroepen zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van het secundair onderwijs, van de inspectie, van het hoger onderwijs en van de Communautaire Commissie voor beroepen en kwalificaties, opgericht door voornoemd decreet van 27 oktober 1994. De werkgroepen ondervragen als expert elke persoon die zij nodig achten. Het totaal aantal van de vertegenwoordigers van het hoger onderwijs en van de Communautaire Commissie mag niet hoger liggen dan het aantal vertegenwoordigers van het secundair onderwijs.
Art. 36.§ 1. Voor het onderwijs in de Franse Gemeenschap bepaalt de Regering, rekening houdend met de bekwaamheden en kennis bepaald in artikel 35, de studieprogramma's van de cursussen die specifiek zijn voor de humanistische vorming gedurende de graden en jaren bedoeld in dit hoofdstuk. § 2. Voor het gesubsidieerd onderwijs hecht de Regering haar goedkeuring, rekening houdend met de bekwaamheden en kennis bepaald in artikel 35, de studieprogramma's van de cursussen die specifiek zijn voor de humanistische vorming gedurende de graden en jaren bedoeld in dit hoofdstuk, na het advies te hebben ingewonnen van de Programmacommissie voor de beroeps- en technische humaniora. § 3. Er wordt een Programmacommissie opgericht voor de beroeps- en technische humaniora volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.
De Programmacommissie controleert of de studieprogramma's het bereiken van de bekwaamheidsniveaus mogelijk maken.
De controle uitgeoefend door de Programmacommissie heeft geen betrekking op de pedagogische methoden. § 4. De studieprogramma's behoren tot de bevoegdheid van de inrichtende machten die ze kunnen afvaardigen aan het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten waar zij bij aansluiten.
In het gesubsidieerd onderwijs ingericht door de openbare machten, mag de duur van de afvaardiging bedoeld in lid 1 de termijn van het electief mandaat van deze macht niet overschrijden.
In het vrij gesubsidieerd onderwijs is de duur van de afvaardiging bedoeld in lid 1 van zes jaar en vernieuwbaar.
De Regering bepaalt de modaliteiten van de afvaardiging. § 5. De studieprogramma's leggen leersituaties voor en geven de inhoud van de opleiding aan die verplicht of facultatief kan zijn. Ze geven methodologische oriëntaties. De situaties en inhoud van de opleiding evenals de methodologische oriëntaties moeten het mogelijk maken de bekwaamheden en kennis bedoeld in artikel 35 te verwerven.
Art. 37.De pedagogische diensten van de Franse Gemeenschap en die van de diverse inrichtende machten voor het gesubsidieerd onderwijs ontwikkelen pedagogische hulpmiddelen die het bereiken van de bekwaamheidsniveaus en de kennis bedoeld in artikel 35 vergemakkelijken. Deze pedagogische hulpmiddelen mogen benut worden door om het even welke inrichting ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Na het advies te hebben ingewonnen van de Algemene Raden bedoeld in artikel 16, bepaalt de Regering de modaliteiten voor hun verspreiding ten voordele van het geheel van de inrichtende machten.
Pedagogische hulpmiddelen die eigen zijn aan het buitengewoon onderwijs kunnen eveneens voorzien worden ter aanvulling van de gemeenschappelijke hulpmiddelen.
Art. 38.Er wordt een Commissie opgericht voor de evaluatiemiddelen betreffende de bekwaamheidsniveaus, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.
De Regering verspreidt, ter informatie aan alle onderwijsinrichtingen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, volgens de modaliteiten die ze bepaalt, de reeksen gestandaardiseerde evaluatietests die overeenstemmen met de bekwaamheden en kennis bedoeld in artikel 35 ontwikkeld door deze Commissie. Deze reeksen tests worden eveneens medegedeeld aan de inrichtingen belast met de basisopleiding van de leraren.
Deze reeksen van evaluatietests bedoeld in voorgaande lid kunnen eveneens aangepast worden voor het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs in functie van de handicap en ter aanvulling van de voor iedereen gemeenschappelijke reeksen. Afdeling 2. - Over de bekwaamheden bepaald door de opleidingsprofielen
en hun certificatie op het eind van de beroeps- en technische humaniora
Art. 39.Op het voorstel van de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16, bepaalt de Regering de opleidingsprofielen bedoeld in artikel 16 van voornoemd decreet van 27 oktober 1994 en legt ze ter goedkeuring voor aan de Raad van de Gemeenschap.
Art. 40.De opleidingsprofielen staan in verband met de kwalificatieprofielen vastgesteld door de Communautaire Commissie voor beroepen en kwalificaties bedoeld in artikel 6 van hetzelfde decreet.
De kwalificatieprofielen beschrijven de activiteiten en de bekwaamheden uitgevoerd door de volleerde arbeiders zoals zij zich in het bedrijf bevinden.
Art. 41.De opleidingsprofielen worden in twee fasen verwezenlijkt : 1° de segmentatie van de kwalificatieprofielen in bekwaamheidseenheden, m.a.w. in coherente bekwaamheids- gehelen; 2° de hergroepering van de bekwaamheidseenheden in coherente opleidingsprofielen.
Art. 42.Aan het eind van de kwalificatieafdeling van het secundair onderwijs wordt het welslagen bevestigd in functie van de gelijkwaardigheid van de bekwaamheden van de student met het opleidingsprofiel.
Art. 43.Zich baserend op de opleidingsprofielen en na het advies te hebben ingewonnen van de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16, bepaalt de Regering en legt ter goedkeuring voor aan de Raad van de Gemeenschap : 1° de lijst van de gegroepeerde opties, overeenkomstig artikel 24 van het decreet van 29 juli 1992 betreffende de inrichting van het secundair onderwijs met volledig leerplan;2° de toelatingsvoorwaarden tot de diverse jaren, opleidingen en opties.
Art. 44.Op voorstel van de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs, bedoeld in artikel 16, bepaalt de Regering de specifieke opleidingsprofielen voor de zevende jaren secundair vervolmakings- of specialisatieonderwijs en voor de vierde graden.
Art. 45.Op voorstel van de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16, kan de Regering de opleidingsprofielen bepalen die specifiek zijn voor het secundair onderwijs met beperkt uurrooster.
Art. 46.Op voorstel van de overlegcommissie van het onderwijs voor sociale promotie bedoeld in artikel 33, kan de Regering de opleidingsprofielen bepalen die specifiek zijn voor het onderwijs voor sociale promotie.
Art. 47.Op gezamenlijk voorstel van de Hoge Raad voor het buitengewoon onderwijs, bedoeld in artikel 13, en van de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16, kan de Regering de opleidingsprofielen bepalen die specifiek zijn voor het buitengewoon secundair onderwijs van vorm 3.
Art. 48.De Regering kan overeenkomsten sluiten met de Franse Gemeenschapscommissie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest of met het Waalse Gewest met het oog op het op punt stellen van gemeenschappelijke opleidingsprofielen voor de diverse operatoren van een beroepsopleiding, rekening houdend met de bekwaamheden van de Franse Gemeenschap wat de certificatie betreft.
Art. 49.Voor zover dat de specifieke studieprogramma's op identieke wijze de verwezenlijking waarborgen van de opleidingsdoelstellingen bepaald overeenkomstig de artikelen 35 en 39, kan de Regering de verwezenlijking toelaten van bepaalde opleidingsprofielen bedoeld in de artikelen 39, 44 en 47 in de vorm van : 1° een beurtelingse opleiding, overeenkomstig het decreet van 3 juli 1991, het onderwijs inrichtend met beperkt uurrooster.2° een opleiding ingericht door het onderwijs voor sociale promotie;3° een opleiding ingericht door het buitengewoon onderwijs.
Art. 50.§ 1. De Regering bepaalt voor het onderwijs in de Franse Gemeenschap, rekening houdend met de opleidingsprofielen bedoeld in de artikelen 39, 44, 45, 47 en 49, de studieprogramma's en jaren bedoeld in dit hoofdstuk. § 2. Voor het gesubsidieerd onderwijs hecht de Regering haar goedkeuring, rekening houdend met de opleidingsprofielen bedoeld onder artikelen 39, 44, 45, 47 en 49, de studieprogramma's en graden bedoeld in huidig hoofdstuk, na het advies te hebben ingewonnen van de Programmacommissie voor de beroeps- en technische humaniora.
De Programmacommissie controleert of de studieprogramma's het verwerven van de bekwaamheden bepaald in de opleidingsprofielen bedoeld in de artikelen 39,44,45, 47 en 49 mogelijk maken.
De controle uitgeoefend door de Programmacommissie heeft geen betrekking op de pedagogische methoden. § 3. De studieprogramma's behoren tot de bevoegdheid van de inrichtende macht die ze kan delegeren aan het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende macht waar zij bij aansluiten.
In het gesubsidieerd onderwijs ingericht door de overheid, mag de duur van de delegatie bedoeld in lid 1 de termijn van het electief mandaat van deze macht niet overschrijden.
In het vrij gesubsidieerd onderwijs is de duur van de delegatie bedoeld in lid 1 van zes jaar en vernieuwbaar.
De Regering bepaalt de modaliteiten van de delegatie. § 4. De studieprogramma's leggen leersituaties voor en geven de inhoud van de opleiding aan die verplicht of facultatief kan zijn. Ze geven methodologische oriëntaties. De situaties en inhoud van de opleiding evenals de methodologische oriëntaties moeten het mogelijk maken de bekwaamheden en kennis bepaald in de opleidingsprofielen bedoeld in de artikelen 39, 44, 45, 47 en 49 te verwerven.
Art. 51.De pedagogische diensten van de Franse Gemeenschap en die van de diverse inrichtende machten voor het gesubsidieerd onderwijs ontwikkelen pedagogische hulpmiddelen die het bereiken van de opleidingsprofielen bedoeld in de artikelen 39, 44, 45, 47 en 49 moeten vergemakkelijken. Deze pedagogische hulpmiddelen mogen benut worden door om het even welke inrichting ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Na het advies te hebben ingewonnen van de Algemene Raden bedoeld in artikel 16, bepaalt de Regering de modaliteiten voor hun verspreiding ten voordele van het geheel van de inrichtende machten.
Pedagogische hulpmiddelen die eigen zijn aan het buitengewoon secundair onderwijs van vorm 3, kunnen eveneens voorzien worden ter aanvulling van de gemeenschappelijke hulpmiddelen.
Art. 52.De Regering verspreidt, ter informatie aan alle onderwijsinrichtingen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, volgens de modaliteiten die ze bepaalt, de reeksen gestandaardiseerde evaluatietests die overeenstemmen met de opleidingsprofielen bedoeld in de artikelen 39, 44, 45, 47 en 49 ontwikkeld door de Commissie voor evaluatiehulpmiddelen van de beroeps- en technische humaniora bedoeld in artikel 38. Deze reeksen tests worden eveneens medegedeeld aan de inrichtingen belast met de opleiding van de leraren die reeds in volle opleidingsperiode zijn.
De reeksen van evaluatietests bedoeld in voorgaande lid kunnen eveneens aangepast worden voor het buitengewoon secundair onderwijs van vorm 3 in functie van de handicap en ter aanvulling van de voor iedereen gemeenschappelijke reeksen.
Art. 53.In het kader van haar project, bedoeld in artikel 67, kan elke inrichting een gedeelte van de kwalificerende opleiding organiseren in het kader van stages in een bedrijf.
Na het advies te hebben ingewonnen van de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs, bedoeld in artikel 16, bepaalt de Regering, per graad, jaar, vorm en optie, het maximum aantal perioden die ingericht kunnen worden overeenkomstig lid 1.
Elke kwalificerende opleiding binnen een bedrijf moet het voorwerp uitmaken van een stage-overeenkomst waarvan het model vastgelegd werd door de Regering. De overeenkomst waarborgt de kwaliteit van de opleiding en haar pedagogische follow-up.
Art. 54.In het kader van haar project bedoeld in artikel 67, kan elke inrichting de lesroosters toebedeeld aan een, meerdere of alle vakken in de functionele studiegehelen verdelen over verscheidene weken. De tijd toebedeeld aan diverse vakken kan ook gegroepeerd worden voor interdisciplinaire of culturele activiteiten. De enige verplichting van de inrichting als zij wenst gebruik te maken van deze beschikking, is aan te geven hoe de buitengewoone werkwijzen die ze gebruikt, het mogelijk maken het volgende te bereiken : 1° de algemene doelstellingen bedoeld in artikel 6;2° de globale opleiding bedoeld in artikel 35;3° de bekwaamheden bepaald in de opleidingsprofielen bedoeld in de artikelen 39, 44, 45, 46, 47 en 49 in het kader van de studieprogramma's aangenomen door haar inrichtende macht. Met uitzondering van de lessen godsdienst, lekenmoraal en lichamelijke opvoeding, kunnen de cursussen die een lesrooster tellen van minder dan drie wekelijkse perioden, gegroepeerd worden binnen een jaar van de graad of een semester per jaar.
Art. 55.Voor de studiejaren bedoeld in dit hoofdstuk, omvat de controle van het studieniveau bedoeld in de artikelen 6 en 24 van de wet van 29 mei 1959, sommige beschikkingen ter wijziging van de wet op het onderwijs, het nazicht van het volgende : 1° de gelijkwaardigheid van de activiteiten voorgesteld aan de leerlingen en de bekwaamheidsniveaus;3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatietests afgenomen van de leerlingen met dat van de tests ontwikkeld door de Commissie voor de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in de artikelen 38 en 52. Afdeling 3. - De studiekredieten verkregen in de Beroeps- en
technische humaniora
Art. 56.Na het advies ingewonnen te hebben van de Algemene Raad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16, bepaalt de Regering de studiekredieten die gevaloriseerd kunnen worden in het kader van het parcours van een der opleidingsprofielen bedoeld in de artikelen 39, 44, 45 en 49 evenals de modaliteiten van deze valorisatie.
Art. 57.Na het advies ingewonnen te hebben van de Algemene Raad voor Overleg voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16, en van Hoge Raad voor het buitengewoon onderwijs bedoeld in artikel 13, bepaalt de Regering de studiekredieten die gevaloriseerd kunnen worden in het kader van het parcours van een der opleidingsprofielen bedoeld in artikel 47, evenals de modaliteiten van deze valorisatie.
Na het advies ingewonnen te hebben van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16, en van de Overlegcommissie van het onderwijs voor sociale promotie bedoeld in artikel 33, bepaalt de Regering de studiekredieten die gevaloriseerd kunnen worden in het kader van het parcours van een der opleidingsprofielen bedoeld in artikel 46, evenals de modaliteiten van deze valorisatie.
Art. 58.Na het advies ingewonnen te hebben van de Algemene Raad voor de Hogescholen bedoeld in artikel 33, van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs bedoeld in artikel 16, en de Overlegcommissie van het onderwijs voor sociale promotie, bepaalt de Regering de studiekredieten verworven in het kader van het parcours van een der opleidingsprofielen die kunnen gevaloriseerd worden in het hoger onderwijs ingericht in de hogescholen en in het onderwijs voor sociale promotie, evenals de modaliteiten van deze valorisatie. Afdeling 4. - Over de oriëntatie tijdens en aan het eind van de
beroeps- en technische humaniora
Art. 59.De oriëntatie vereist de samenwerking van de teams van docenten, de psycho-medisch-sociale centra en de leerlingen. De oriëntatie is een van de essentiële taken van de klasseraad.
Art. 60.De Regering stelt informatie in verband met de hogere studies, evenals aanwijzingen voor de vereisten die eigen zijn aan elk van de vakkenpakketten, ter beschikking van de inrichtingen voor secundair onderwijs.
De Regering zorgt voor het in overeenstemming brengen van de vereisten van de globale vorming bij het begin van hogere studies met de bekwaamheid en de vaardigheid, zoals omschreven in artikel 35, § 1, 1°, alsook met de reeksen van evaluatietesten bedoeld in artikel 52.
Op vraag van de leerling die ingeschreven is in het zesde of in het zevende jaar van de beroeps- en technische humanoria, brengt het PMS-centrum dat met de school geassocieerd is, de leerling ertoe zijn beweegredenen en bekwaamheid te ondekken en zijn projecten tot een goed einde te brengen.
In het kader van haar project, bedoeld in artikel 67, kan elke inrichting het equivalent van twee weken verdeeld over het geheel van de derde graad toebedelen aan activiteiten die de rijping door de leerlingen van hun professionele keuze en de studierichting die hieruit voortvloeit, bevorderen. Deze activiteiten maken deel uit van de normale studies van de leerling. De personeelsleden die deze activiteiten coördineren en begeleiden, bevinden zich in actieve dienst.
De beschikkingen bedoeld in voorgaande lid mogen de leerling er niet toe brengen de limieten van activiteiten buiten de schoolinrichting bepaald in toepassing van artikel 53, lid 2 te overschrijden. HOOFDSTUK VI. - De begeleiding
Art. 61.§ 1. Er worden twee Centrale begeleidingscommissies opgericht, de ene voor het basisonderwijs, de andere voor het secundair onderwijs, belast met de coördinatie en de controle, ieder wat haar betreft, de follow-up van de werkgroepen bedoeld in de artikelen 16, 25, 26 en 35 van de Programmacommissies bedoeld in de artikelen 17, 27, 36 en 50 van de Commissies voor evaluatiehulpmiddelen bedoeld in de artikelen 19, 29, 38 en 52.
Iedere Centrale begeleidingscommissie coördineert eveneens het uitwisselen van pedagogische hulpmiddelen bedoeld in de artikelen 18, 28, 37 en 51. Ze bevordert het uitwisselen van pedagogische hulpmiddelen tussen alle onderwijsinrichtingen.
De Centrale begeleidingscommissie voor het basisonderwijs is samengesteld uit 8 leden aangesteld door de Regering op voorstel van de Algemene Raad voor het basisonderwijs, van de inspecteur-generaal en van de administrateur-generaal.
De Centrale begeleidingscommissie voor het secundair onderwijs is samengesteld uit 8 leden aangesteld door de Regering op voorstel van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs, van de inspecteurs-generaal en van de administrateur-generaal. Ze verzekert de coördinatie tussen de werken van de werkgroepen in verband met de beroeps- en technische humaniora en die in verband met de algemene en technologische humaniora. Ze legt het nodige synergisme met de Communautaire Commissie voor beroepen en kwalificaties bedoeld in artikel 35.
De mandaten hebben een duur van 4 jaar. Ze zijn vernieuwbaar. Hun bezoldiging wordt vastgelegd door de Regering.
Elke Centrale begeleidingscommissie neemt haar beslissingen en brengt haar adviezen uit met een tweederde meerderheid. § 2. Er wordt een Gemeenschappelijk begeleidingscommissie opgericht voor het verplicht onderwijs, samengesteld uit de leden van de Centrale begeleidingscommissie voor het basisonderwijs en die van de Centrale begeleidingscommissie voor het secundair onderwijs, evenals uit de voorzitter van de Hoge Raad voor het buitengewoon onderwijs, bedoeld in artikel 13 en de inspecteur-coördinator van het buitengewoon onderwijs.
De Gemeenschappelijke begeleidingscommissie verzekert de coördinatie van de werken van beide Begeleidingscommissies. Ze maakt voorstellen over aan de Regering betreffende navorsingen in verband met de opvoeding.
Ze neemt beslissingen en brengt haar adviezen uit met een tweederde meerderheid. § 3. De Regering bepaalt de organisatiemodaliteiten van de werken van de Begeleidingscommissies.
Op uitnodiging van de administrateur-generaal worden de betrokken ambtenaren-generaal gehoord door de diverse Begeleidingscommissies wanneer deze zaken behandelen die onder hun bevoegdheid ressorteren.
Art. 62.§ 1. Iedere werkgroep bedoeld in artikel 16 omvat : 1° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Raad voor het basisonderwijs;2° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs;3° drie vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de minister op voorstel van de algemene inspecteurs;4° een afgevaardigde van de algemene administratie, aangesteld door de minister op voorstel van de administrateur-generaal. De werkgroepen bedoeld in lid 1, worden opgedeeld in werkgroepen per niveau, respectievelijk voor het basisonderwijs en voor het secundair onderwijs.
Iedere werkgroep bedoeld in de artikelen 25, 26 en 35 omvat : 1° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs;2° twee vertegenwoordigers van de inspectie, aangesteld door de minister op voorstel van de algemene inspecteurs;3° een afgevaardigde van de algemene administratie, aangesteld door de minister op voorstel van de administrateur-generaal. De mandaten hebben een duur van twee jaar. Ze zijn vernieuwbaar. Hun bezoldiging wordt vastgelegd door de Regering.
Elke werkgroep kiest zijn voorzitter. Hij geeft zijn adviezen met een tweederde meerderheid. § 2. Iedere Programmacommissie bedoeld in artikel 17 omvat : 1° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Raad voor het basisonderwijs;2° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs;3° drie vertegenwoordigers van de inspectie, aangesteld door de minister op voorstel van de algemene inspecteurs;4° een afgevaardigde van het algemeen bestuur, aangesteld door de minister op voorstel van de administrateur-generaal. De Programmacommissies bedoeld in lid 1, worden opgedeeld in werkgroepen per niveau, respectievelijk voor het basisonderwijs en voor het secundair onderwijs.
Iedere Programmacommissie bedoeld in de artikelen 27 en 36 omvat : 1° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Raad voor het basisonderwijs;2° twee vertegenwoordigers van de inspectie, aangesteld door de minister op voorstel van de algemene inspecteurs;3° een afgevaardigde van het algemeen bestuur, aangesteld door de minister op voorstel van de administrateur-generaal die de Commissie voorzit. De mandaten hebben een duur van 4 jaar. Ze zijn vernieuwbaar. Hun bezoldiging wordt vastgelegd door de Regering.
Elke Programmacommissie brengt haar adviezen uit met een tweederde meerderheid. § 3. De Commissie voor de evaluatiehulpmiddelen in verband met de bekwaamheidsniveaus bedoeld in artikel 19 omvat : 1° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Raad voor het basisonderwijs;2° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs;3° drie vertegenwoordigers van de inspectie, aangesteld door de minister op voorstel van de algemene inspecteurs;4° een afgevaardigde van de algemene administratie, aangesteld door de minister op voorstel van de administrateur-generaal. De Commissie voor evaluatiehulpmiddelen bedoeld in lid 1, wordt opgedeeld in groepen per niveau, respectievelijk voor het basisonderwijs en voor het secundair onderwijs.
De Commisie van evaluatiemiddelen voor de algemene en technologische humaniora bedoeld in artikel 29 en de Commissie van evaluatiemiddelen voor de beroeps- en technische humaniora, bedoeld in de artikelen 38 en 52 omvatten elk : 1° acht leden aangesteld door de minister op voorstel van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs;2° twee vertegenwoordigers van de inspectie, aangesteld door de minister op voorstel van de algemene inspecteurs;3° een afgevaardigde van het algemeen bestuur, aangesteld door de minister op voorstel van de administrateur-generaal. De mandaten hebben een duur van 4 jaar. Ze zijn vernieuwbaar. Hun bezoldiging wordt vastgelegd door de Regering.
Elke Commissie van evaluatiehulpmiddelen brengt haar adviezen uit met een tweederde meerderheid. § 4. Telkens een van de werkgroepen bedoeld in dit artikel zich bezighoudt met de aanpassing van het buitengewoon onderwijs, moet hij, overeenkomstig de artikelen 16, § 2, lid 2, 25, § 2, lid 2, 26, lid 3, en 35, § 2, lid 2, het advies inwinnen van experts of personen afkomstig uit het buitengewoon onderwijs. HOOFDSTUK VII. - De opvoedkundige, pedagogische en inrichtingsprojecten Afdeling 1. - De opvoedkundige en pedagogische projecten
Art. 63.Het opvoedkundig project definieert, rekening houdend met de doelstellingen vooropgesteld in de vorige hoofdstukken, het geheel van waarden, maatschappelijke keuzen en referenties die als basis dienen voor een inrichtende macht of een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten voor het bepalen van hun opvoedkundige doelstellingen.
Art. 64.Het opvoedkundig project definieert de pedagogische plannen en de methodologische keuzen die het voor een inrichtende macht of een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten mogelijk maken hun opvoedkundige projecten te verwezenlijken.
Art. 65.Ieder vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten stelt zijn opvoedkundig project op. Het preciseert eveneens de hoofdlijnen van het pedagogisch project dat de voorrang krijgt.
Art. 66.De Regering voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap, elke inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs, stellen hun opvoedkundig en hun pedagogisch project op.
Elke inrichtende macht maakt haar opvoedkundig en haar pedagogisch project over binnen de maand die volgt op zijn goedkeuring. Elke wijziging wordt eveneens overgemaakt onder dezelfde voorwaarden.
Het opvoedkundig en pedagogisch project worden bezorgd op aanvraag en kunnen het voorwerp uitmaken van een enkel document. Afdeling 2. - Het inrichtingsproject
Art. 67.Het inrichtingsproject definieert het geheel van de pedagogische keuzen en buitengewoone concrete acties die het opvoedkundig team van de inrichting wil verwezenlijken in samenwerking met het geheel van de actieve medewerkers en partners bedoeld in artikel 69, § 2, voor het verwezenlijken van de opvoedkundige en pedagogische projecten van de inrichtende macht.
Het inrichtingsproject wordt opgemaakt, rekening houdend met : 1° de leerlingen die ingeschreven zijn in de inrichting, hun karakteristieken, zowel de culturele als de sociale, hun behoeften en hun hulpmiddelen tijdens het verwervingsproces van bekwaamheden en kennis;2° de aspiraties van de leerlingen en van hun ouders betreffende het plannen van een beroepsleven en het voortzetten van de studies;3° het sociale, culturele en economisch milieu van de school;4° het natuurlijke milieu, de buurt, de stad, het dorp waarin de school zich bevindt. Indien het om een gewone inrichting gaat, legt het inrichtingsproject de pedagogische keuze en de prioritaire acties vast die in het werk gesteld worden om de integratie van de leerlingen te bevorderen die uit het buitengewoon onderwijs komen.
Het inrichtingsproject is een hulpmiddel om de algemene en de buitengewone doelstellingen te bereiken evenals de vereiste bekwaamheden en kennis.
Art. 68.Elke inrichting beschikt over een inrichtingsproject. Dit project wordt ten minste om de drie jaar aangepast.
Het uitwerken van het inrichtingsproject is onder andere gebaseerd op de voorstellen die voorgelegd worden door de afgevaardigden van de inrichtende macht in de Participatieraad.
In afwijking van lid 1 kan de inrichtende macht : 1° indien ze ten minste vier basisscholen inricht, twee scholen hergroeperen om slechts een enkele gemeenschappelijke participatieraad voor deze scholen op te richten, bij de eerste installatie van de deelnemingsraden;2° indien ze ten minste acht basisscholen inricht, twee, drie of vier scholen hergroeperen om slechts een enkele gemeenschappelijke participatieraad voor deze scholen op te richten, bij de eerste installatie van de deelnemingsraden;3° indien ze naast elkaar liggende inrichtingen inricht, ze groeperen om slechts een enkele gemeenschappelijke participatieraad voor deze scholen op te richten, bij de eerste installatie van de deelnemingsraden;4° ten vroegste drie jaar na het instellen van de deelnemingsraden, op gemeenschappelijk voorstel van elk van hen, twee scholen groeperen om slechts een enkele gemeenschappelijke raad te vormen voor deze scholen, indien ze ten minste vier basisscholen inricht;5° ten vroegste drie jaar na het instellen van de deelnemingsraden, op gemeenschappelijk voorstel van elk van hen, twee, drie of vier scholen groeperen om slechts een enkele gemeenschappelijke raad te vormen voor deze scholen, indien ze ten minste acht basisscholen inricht;6° ten vroegste drie jaar na het instellen van de deelnemingsraden, op gemeenschappelijk voorstel van elk van hen, naast elkaar liggende inrichtingen groeperen om slechts een enkele gemeenschappelijke raad te vormen voor deze scholen;7° twee scholen hergroeperen waarvan de ene minder dan honderd leerlingen telt, na goedkeuring door de Regering. Wanneer er gebruik gemaakt wordt van de afwijking voorzien in lid 3, voor elk van de categorieën bedoeld in artikel 69, § 2, lid 3, 1° en 2°, is ten minste een vertegenwoordiger van elke inrichting lid van de participatieraad.
Op gunstig advies van de participatieraad opgericht in toepassing van lid 3, kan de inrichtende macht de hergroepering verzaken of ze wijzigen.
Art. 69.§ 1. Er wordt in elke inrichting een participatieraad opgericht, belast met : 1° het bespreken van het inrichtingsproject op basis van de voorstellen bedoeld in artikel 68, lid 2;2° het wijzigen en vervolledigen ervan volgens de werkwijze vastgelegd in § 11;3° het ter goedkeuring voorleggen aan de minister of aan de inrichtende macht, overeenkomstig artikel 70;4° zijn verwezenlijking regelmatig te controleren;5° aanpassingen voor te stellen overeenkomstig artikel 68;6° een advies uit te brengen over het activiteitenverslag bedoeld in artikel 72. § 2. De participatieraad is samengesteld uit leden van rechtswege, uit verkozen leden en uit leden die het sociale, culturele en economisch milieu van de inrichting vertegenwoordigen.
In het gesubsidieerd onderwijs zijn de rechthebbende leden van rechtswege het hoofd van de inrichting en de afgevaardigden die aangesteld worden door het College van burgemeester en schepenen, de Permanente Afvaardiging van de Provinciale Raad, het College van de Franse Communautaire Commissie of de Raad van bestuur van de inrichtende macht. In het onderwijs van de Franse Gemeenschap zijn de rechthebbende leden het hoofd van de inrichting en zij die door de Regering aangesteld worden.
De verkozen leden zijn samengesteld uit : 1° de vertegenwoordigers van het onderwijzend personeel, opvoedend hulppersoneel, psychologisch en paramedisch personeel;2° de vertegenwoordigers van de ouders of van de personen die de ouderlijke macht waarnemen of die van rechtswege of in werkelijkheid de voogdij waarnemen van een minderjarige die schoolplichtig is;3° de vertegenwoordigers van de leerlingen, behalve in het basisonderwijs;4° een vertegenwoordiger van het arbeiders- en administratief personeel, daar waar het aan de inrichting verbonden is. In het officieel gesubsidieerd onderwijs worden de leden die het sociale, culturele en economisch milieu van de inrichting vertegenwoordigen, aangesteld door het College van burgemeester en schepenen, de Permanente Afvaardiging van de Provinciale Raad of van het College van de Franse Communautaire Commissie. In het onderwijs van de Franse Gemeenschap en in het vrij gesubsidieerd onderwijs worden ze verkozen tot medelid door de leden van rechtswege en de verkozen leden van de participatieraad, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.
Elk lid van de participatieraad kan zich laten vervangen door een plaatsvervanger, aangesteld of verkozen volgens dezelfde modaliteiten tot effectief lid.
Het aantal vertegenwoordigers bedoeld in lid 3, 1°, 2°, 3° is hetzelfde voor elke categorie.
Dit aantal wordt bepaald door de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs, door het hoofd van de inrichting in het onderwijs van de Franse Gemeenschap. Het mag niet minder zijn dan 3 noch hoger dan 6.
Noch de afgevaardigden van de inrichtende macht, noch de leden die het sociaal, cultureel en economisch milieu van de inrichting vertegenwoordigen, mogen talrijker zijn dan de aantallen toegekend aan elk van de categorieën bedoeld in lid 3, 1°, 2°, 3°.
Hoewel, indien er gebruik gemaakt wordt van de afwijking voorzien in artikel 68, lid 3, mag de afvaardiging van de inrichtende macht een hoger aantal omvatten dan dat toegekend aan elk van de categorieën bedoeld in lid 3, 1°, 2°, 3°, zodanig dat het aantal afgevaardigden van de inrichtende macht die geen inrichtingshoofden zijn, een eenheid meer zou tellen dan het aantal inrichtingshoofden. § 3. De vertegenwoordigers van het personeel bedoeld in § 2, lid 3, 1° omvatten : 1° in het onderwijs van de Franse Gemeenschap en in het officieel gesubsidieerd onderwijs, afgevaardigden verkozen uit hun midden en bij geheime stemming door het geheel van de betrokken personeelsleden die benoemd zijn of tijdelijk aangeworven voor een volledig schooljaar; 2° in het vrij gesubsidieerd onderwijs drie afgevaardigden, personeelsleden van de inrichting voor een volledig schooljaar, aangesteld door de representatieve vakorganisaties volgens een evenredigheid overeenkomstig met die van de resultaten van de sociale verkiezingen in de inrichting, m.a.w. van de ondernemingsraden, of bij ontstentenis van het Comité voor de Bescherming van de Arbeid, of bij ontstentenis, in de plaatselijke overlegorganen en met een maximum van drie afgevaardigden verkozen in hun midden en bij geheime stemming door het geheel van de betrokken personeelsleden die benoemd zijn of tijdelijk aangeworven voor een volledig schooljaar.
De vertegenwoordigers van het personeel bedoeld in § 2, lid 3, 1° en 4°, moeten verplicht op zijn minst een deeltijdse opdracht vervullen in de inrichting.
De vertegenwoordigers bedoeld in lid 1, 2° mogen geen deel uitmaken noch van de Raad van bestuur noch van de algemene vergadering van de inrichtende macht. De Regering kan een afwijking toestaan op deze beschikking wanneer alle personeelsleden leden van rechtswege zijn van de inrichtende macht. § 4. De vertegenwoordigers van de leerlingen worden in hun midden verkozen, nadat de kandidaten opgeroepen werden, hetzij door het geheel van de leerlingen van de inrichting, hetzij door het geheel van de leerlingen van het secundair niveau van de inrichting, hetzij door het geheel van de leerlingen van de derde en de vierde graad van de inrichting.
Het mandaat mag noch nadelen noch voordelen meebrengen voor degene die het uitoefent.
In het onderwijs van de Franse Gemeenschap valt de keuze tussen de drie modaliteiten bepaald in lid 1, onder de bevoegdheid van de Participatieraad bedoeld in § 2, leden 2 en 3, 1° en 2°. In het gesubsidieerd onderwijs valt ze onder de bevoegdheid van de inrichtende macht die haar ook kan afvaardigen. § 5. Worden als representatief erkend enerzijds door de Federatie van Ouderverenigingen van het officieel onderwijs en anderzijds door de Unie der Federaties van Ouderverenigingen van het katholiek onderwijs.
Indien er binnen de inrichting een oudervereniging bestaat die lid is hetzij van de Federatie van Ouderverenigingen van het officieel onderwijs, hetzij van de Unie der Federaties van Ouderverenigingen van het katholiek onderwijs, wordt de verkiezingsorganisatie voor de vertegenwoordigers van de ouders geregeld binnen deze federatie of deze unie.
Indien er binnen de inrichting geen oudervereniging bestaat die lid is van de Federatie of van de Unie bedoeld in lid 1, dan wordt de eerste algemene vergadering van de ouders gehouden op initiatief van de inrichtende macht of van haar afgevaardigde.
In het ene zowel als in het andere geval verkiest de algemene vergadering van de ouders haar vertegenwoordigers bij middel van een geheime stemming. De samenroeping en het proces-verbaal van elke algemene vergadering worden aan het geheel van de ouders medegedeeld.
Alle ouders aanwezig tijdens de algemene vergadering kunnen deelnemen aan de stemming en zich zonder andere voorwaarden kandidaat stellen.
De vertegenwoordigers van de ouders bedoeld in § 2, lid 3, kunnen deel uitmaken noch van de beheerraad, noch van de algemene vergadering van de inrichtende macht, noch lid zijn van het personeel van de inrichting. De Regering kan een afwijking toestaan op deze beschikking wanneer alle ouders leden van rechtswege zijn van de inrichtende macht. § 6. Het arbeiders- en administratief personeel verkiest zijn vertegenwoordiger. § 7. In het basisonderwijs kan de inrichtende macht, op voorstel van ten minste twee derde van de leden van de participatie beslissen de participatieraad open te stellen voor afgevaardigden van de leerlingen, hetzij permanent, hetzij tijdelijk. § 8. De verkozen leden die de leerkrachten vertegenwoordigen en de leden die het sociaal, cultureel en economisch milieu vertegenwoordigen, oefenen een vier jaar durend vernieuwbaar mandaat uit.
De verkozen leden die de ouders en de leerlingen vertegenwoordigen, oefenen een twee jaar durend vernieuwbaar mandaat uit.
Elk lid dat niet meer aan de voorwaarden voor verkiesbaarheid voldoet, wordt vervangen overeenkomstig de modaliteiten bepaald door het intern reglement.
Wanneer voor een bepaalde categorie, het aantal kandidaten het aantal te begeven posten niet overschrijdt, dan zijn de kandidaten ambtshalve verkozen. § 9. De participatieraad mag leden coöpteren die een adviserende stem hebben. Deze laatsten mogen niet hoger zijn in aantal dan dat toegekend aan elk van de categorieën bedoeld onder § 2, lid 3, 1°, 2°, 3°. § 10. De participatieraad komt ten minste twee keer per jaar samen.
Hij moet samengeroepen worden op aanvraag gericht aan de Voorzitter, van ten minste de helft van zijn leden.
De vertegenwoordigers van de diverse categorieën van de participatieraad zorgen ervoor vergaderingen te organiseren van hun mandanten, teneinde de problemen die aan de orde gesteld werden tijdens de participatieraad te bespreken.
De inrichtende macht duidt de voorzitter aan van de participatieraad.
In de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap zit het hoofd van de inrichting de participatieraad voor. § 11. De participatieraad streeft ernaar zijn adviezen te geven met gelijkheid van opvatting.
Bij ontstentenis, in het onderwijs van de Franse Gemeenschap en in het officieel gesubsidieerd onderwijs, dan wordt het advies uitgebracht met een meerderheid van twee derde van de aanwezige leden, in zover de meerderheid aanwezig is enerzijds onder de aanwezige leden bedoeld onder § 2, lid 2, anderzijds onder de aanwezige leden bedoeld onder § 2, lid 3 en lid 4, aangezien de onthoudingen niet geldig zijn bij de telling van de stemmen.
Bij ontstentenis, in het vrij gesubsidieerd onderwijs, wordt het advies uitgebracht met een tweederde meerderheid van de aanwezige leden, voor zover de meerderheid voorhanden is : 1° onder de aanwezige leden bedoeld in § 2, lid 2, 2° onder de aanwezige leden bedoeld in § 2, lid 3, 2°, 3°, 4°, en lid 4, 3° onder de aanwezige leden bedoeld in § 3, lid 1, 2°. De onthoudingen zijn niet geldig bij de telling van de stemmen.
Indien het advies de gelijkheid van opvatting niet meedraagt, kan elke categorie bedoeld in § 2 een minderheidsnotitie neerleggen. § 12. In het onderwijs van de Franse Gemeenschap en in het officieel gesubsidieerd onderwijs wordt het inrichtingsproject overgemaakt respectievelijk aan de basis- overlegcomité en aan de plaatselijke paritaire commissie teneinde zijn overeenkomstigheid te controleren in vergelijking met het opvoedkundig project van de inrichtende macht.
In het onderwijs van de Franse Gemeenschap en in het officieel gesubsidieerd onderwijs wordt over de eventuele gevolgen op de arbeidstoestand en de statutaire toestanden van de personeelsleden onderhandeld, respectievelijk in het basisoverlegcomité en in de plaatselijke paritaire commissie. § 13. De participatieraad stelt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de minister, voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap, en aan de inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs.
Art. 70.Het inrichtingsproject en zijn latere wijzigingen worden ter goedkeuring voorgelegd aan de inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs, aan de minister voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap, volgens de termijnen bepaald door de Regering.
Art. 71.De inrichtende macht maakt het inrichtingsproject over aan de administratie binnen de maand die volgt op zijn goedkeuring. Elke wijziging van het inrichtingsproject wordt eveneens overgemaakt in dezelfde voorwaarden. Het inrichtingsproject wordt bezorgd op aanvraag. Afdeling 3. - Het activiteitenverslag
Art. 72.Voor elk van zijn inrichtingen, maakt de inrichtende macht vóór 31 december aan de competente Begeleidingscommissie bedoeld in artikel 61, § 1, een jaarlijks activiteitenverslag over voor het voorgaande schooljaar. De Commissie bewaart het vertrouwelijk karakter van deze gegevens. Het toevertrouwen ervan aan derden kan slechts gedaan worden in het kader van globale analyses, zodat de identificering van de inrichtingen in geen geval mogelijk is.
Om de twee jaar stelt de commissie, onder andere op basis van het activiteitenverslag, een rapport op over de toestand van het verplicht onderwijs in de Franse Gemeenschap. Het vermeldt onder andere de toepassing die gedaan werd betreffende de hoofdstukken 9 en 10 van het decreet.
Dit rapport wordt medegedeeld aan de Raad van de Franse Gemeenschap.
In het onderwijs van de Franse Gemeenschap wordt het jaarlijks rapport opgesteld door het hoofd van de inrichting en voorgelegd aan het advies van de participatieraad.
In het gesubsidieerd onderwijs wordt het jaarlijks rapport opgesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde en voorgelegd aan het advies van de participatieraad.
Art. 73.Het activiteitenverslag omvat onder andere de balans : 1° van de maatregelen genomen om de algemene doelstellingen te bereiken in het kader van het pedagogisch project van de inrichtende macht;2° van de in het werk gestelde pedagogische nieuwigheden;3° van de stappen die ondernomen werden om de steun te organiseren van de in moeilijkheden verkerende leerlingen;4° van het aantal geslaagde en gedubbelde leerlingen;5° van de voortgezette vorming van de leerkrachten van de inrichting;6° van de uitwisselingen die georganiseerd worden met de partners buiten de inrichting, onder andere wat betreft de artistieke en culturele activiteiten;7° van de initiatieven die genomen werden in verband met het schoolritme, culturele animatie, opvoeding tot het burgerschap, de media, de gezondheid en het milieu;8° van de initiatieven die genomen werden betreffende de bevordering van sportieve activiteiten, onder andere in samenwerking met de sportieve verenigingen die zich in de zone van de school bevinden;9° van de stappen die ondernomen werden om de oriëntatie van de leerlingen te bevorderen;10° van de initiatieven die genomen werden ter bevordering van de integratie in de inrichting van de leerlingen die afkomstig zijn uit het buitengewoon onderwijs;11° van het verhaalrecht tegen de beslissingen van de klasseraad en de resultaten van deze procedure;12° van het aantal en de motivaties voor het weigeren van inschrijvingen;13° van de middelen die in het werk gesteld werden om het 3de aanvullend jaar aan de eerste graad te organiseren van het secundair onderwijs. HOOFDSTUK VIII. - De vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten
Art. 74.De Regering erkent als vertegenwoordigings- en coördinatieorganen : 1° een orgaan dat de gesubsidieerde openbare machten vertegenwoordigt die gewone of buitengewone basis-, lagere en kleuterscholen inrichten en buitengewone secundaire scholen;2° een orgaan dat de gesubsidieerde openbare machten vertegenwoordigt dat secundaire scholen inricht;3° een orgaan dat de inrichtende machten vertegenwoordigt van het vrij gesubsidieerd onderwijs met een confessioneel karakter;4° een orgaan dat de inrichtende machten vertegenwoordigt van het vrij gesubsidieerd onderwijs met een niet confessioneel karakter.
Art. 75.Elke inrichtende macht mag op de werkingssubsidies van de inrichtingen die het organiseert, het bedrag vorderen van de bijdrage die ze stort aan een van de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen bedoeld onder artikel 74. HOOFDSTUK IX. - Over de inschrijving van de leerlingen in een inrichting en over de regels betreffende de uitsluiting uit een inrichting Afdeling 1. - De regels die gemeenschappelijk zijn bij de inschrijving
Art. 76.Vooraleer een leerling in te schrijven, legt het hoofd van de inrichting volgende documenten ter inzage voor aan de leerling evenals aan zijn ouders of aan de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien hij minderjarig is : 1° het opvoedingsproject en het pedagogisch project van de inrichtende macht;2° het inrichtingsproject;3° het studiereglement;4° het huishoudelijk reglement dat onder andere aanwijzingen bevat in verband met de disciplinaire maatregelen en het verhaal dat hiertegen kan uitgeoefend worden. Door zijn inschrijving in een inrichting aanvaardt elke meerderjarige leerling, elke minderjarige leerling en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, het opvoedend project, het pedagogisch project, het inrichtingsproject, het studiereglement en het huishoudelijk reglement.
Art. 77.De Franse Gemeenschap, voor het onderwijs dat ze organiseert en elke inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs, stellen voor elk onderwijsniveau het algemeen studiereglement op.
Het algemeen kader van de studies kan aangevuld worden in het kader van de bepaling van het inrichtingsproject, overeenkomstig de bepalingen van artikel 69, § 11.
Art. 78.§ 1. Het studiereglement definieert onder andere : 1° de criteria voor een schoolwerk van kwaliteit;2° de evaluatie- en deliberatieprocedures van de klasseraden en de mededeling van hun beslissingen. § 2. Het schoolwerk bepaalt, op de meest duidelijke manier, de taak die van de leerling geëist wordt in het kader van de algemene doelstellingen en in het buitengewoon van het decreet.
Met deze bedoeling bespreekt het studiereglement onder andere en op een manier die aangepast is aan het betrokken onderwijsniveau, de volgende punten : 1° de individuele werken;2° de groepswerken;3° de opzoekingswerken;4° de gezamenlijke lessen;5° het thuis uit te voeren werk;6° de officiële evaluatiemomenten. § 3. De eisen hebben onder andere betrekking op : 1° het verantwoordelijkheidsgevoel dat zich onder andere uit door de aandacht, de uitdrukking, het nemen van initiatief, de zorg voor een goed uitgevoerd werk, het aandachtig luisteren;2° het progressief verwerven van een persoonlijke en doeltreffende werkmethode;3° de bekwaamheid om zich in een team te integreren en op een solidaire manier te werken voor het uitvoeren van een taak;4° het eerbiedigen van de gegeven instructies wat het uitoefenen van een zin voor kritiek niet uitsluit, volgens de modaliteiten aangepast aan het onderwijsniveau;5° de zorg bij het voorleggen van de werken, wat deze ook mogen zijn;6° het eerbiedigen van vervaldata en termijnen. § 4. De thuis uit te voeren werken moeten aangepast zijn aan het onderwijsniveau. Ze moeten steeds kunnen uitgevoerd worden zonder de hulp van een volwassene. Indien er naslagwerken of documenten moeten geraadpleegd worden, moet de inrichting ervoor zorgen dat elke leerling er toegang toe heeft, onder andere in het kader van de openbare bibliotheken.
Art. 79.Het inschrijven in een inrichting voor lager of secundair onderwijs moet gebeuren ten laatste op de eerste werkdag van de maand september. Ze moet gebeuren ten laatste op 15 september voor de leerlingen die het voorwerp uitmaken van een deliberatie in september.
De inschrijvingen kunnen gedurende het hele jaar gebeuren in het kleuteronderwijs en in het onderwijs met beperkt leerplan.
Omwille van uitzonderlijke en gemotiveerde redenen waar het hoofd van de inrichting over oordeelt, kan de inschrijving gebeuren tot 30 september. Na deze datum, indien omwille van uitzonderlijke en gemotiveerde redenen een leerling niet regelmatig is ingeschreven in een onderwijsinrichting, kan hij indien hij meerderjarig is of kunnen zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien hij minderjarig is, bij de minister een aanvraag indienen ter afwijking.
De keuze van een cursus godsdienst of lekenmoraal gebeurt op het ogenblik van de inschrijving. Ze kan slechts gewijzigd worden tussen 1 en 15 september van het volgend schooljaar.
In het secundair onderwijs wordt de verandering van school toegestaan in de loop van het schooljaar.
Het indienen van een verhaal tegen een beslissing van uitsluiting medegedeeld aan het begin van de maand september overeenkomstig de artikelen 83 en 91, of tegen een beslissing van de klasseraad bedoeld onder arti- kel 98, ontslaat de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent in het geval van een minderjarige leerling, hem in te schrijven binnen de termijnen voorzien in lid 1.
Het indienen van het verhaal is niet opschortend wat de beslissing van de betrokken instantie betreft. Afdeling 2. - Het Onderwijs in de Franse Gemeenschap
Art. 80.§ 1. De inrichtingen van de Franse Gemeenschap zijn verplicht elke leerling in te schrijven die er de aanvraag van doet ten laatste op 30 september van het lopend schooljaar in zover hij voldoet aan de vereiste voorwaarden om een regelmatige leerling te zijn.
Indien een inrichting van de Franse Gemeenschap zich genoodzaakt ziet, bij gebrek aan beschikbare lokalen het aantal leerlingen te beperken die ze kan ontvangen, moet het hoofd van de inrichting de administratie hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen.
Het hoofd van de inrichting dat een leerling niet kan inschrijven die er de aanvraag van doet, overhandigt hem een getuigschrift van aanvraag van inschrijving waarvan het model vastgelegd werd door de Regering. Hij maakt een kopie van het getuigschrift over aan een van de zonale inschrijvingscommissies in het onderwijs van de Franse Gemeenschap opgericht door de Regering.
Het getuigschrift voor aanvraag van inschrijving omvat de redenen voor de weigering en de vermelding van de administratieve diensten waar de leerling en zijn ouders hulp kunnen bekomen met het oog op de inschrijving van de leerling in een onderwijsinrichting van de Franse Gemeenschap. § 2. Na 30 september dient de leerling die van een afwijking geniet bepaald in artikel 79, lid 2, en die zijn inschrijving aanvraagt in een inrichting van de Franse Gemeenschap, zijn aanvraag bij de administratie in. Deze kiest de inrichting waar de leerling mag ingeschreven worden.
De administratie is niet verplicht de leerling die uitgesloten werd uit een gesubsidieerde inrichting en die om zijn inschrijving verzoekt na 30 september in te schrijven, indien hij de procedures niet volledig doorliep die bepaald worden onder artikelen 89 en 90.
In geval van wijziging van woonplaats of verblijf kan het hoofd van de inrichting de inschrijving van de leerling aanvaarden na 30 september.
Hij brengt de administratie hiervan onmiddellijk op de hoogte.
Art. 81.§ 1. Een regelmatig ingeschreven leerling in een inrichting van de Franse Gemeenschap mag er niet definitief uit uitgesloten worden, tenzij de feiten waar de leerling zich schuldig aan maakte, een aantasting betekenen van de fysische, psychologische, of morele integriteit van een lid van het personeel of van een leerling, de goede organisatie of de werking van de inrichting in het gedrang brengen of haar zware materiële of morele schade berokkenen. § 2. Voorafgaand aan elke definitieve uitsluiting wordt de leerling, indien hij meerderjarig is, de leerling en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien hij minderjarig is, uitgenodigd per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs door het hoofd van de inrichting die hun de feiten meedeelt en ze verhoort. Dit verhoor heeft plaats ten vroegste op de vierde werkdag die volgt op de kennisgeving. Indien nodig wordt een proces-verbaal van faling opgesteld en gaat de procedure verder.
Indien de ernst van de feiten het rechtvaardigt, kan het hoofd van de inrichting de leerling voorlopig uit de inrichting verwijderen tijdens de duur van de definitieve uitsluitingsprocedure.
De definitieve uitsluiting wordt uitgesproken door het hoofd van de inrichting nadat hij het advies heeft ingewonnen van de klasseraad of van het docerend corps voor het lager onderwijs evenals van het psycho-medisch-sociaal centrum.
De definitieve, behoorlijk verantwoorde uitsluiting wordt per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs medegedeeld aan de leerling indien hij meerderjarig is, aan zijn ouders of aan de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien hij minderjarig is.
De leerling, indien hij meerderjarig is, zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien hij minderjarig is, beschikken over een recht op verhaal bij de minister die een uitspraak doet. Het bezwaar wordt verzonden per aangetekend schrijven binnen de tien werkdagen die volgen op de kennisgeving van de definitieve uitsluiting.
Het bestaan van een recht op verhaal en zijn modaliteiten moeten voorkomen in de aangetekende brief bedoeld in lid 4.
De beslissing van uitsluiting wordt niet opgeschort door het indienen van het bezwaar.
Art. 82.Het hoofd van de inrichting maakt een kopie van het geheel van het disciplinair dossier van de uitgesloten leerling over aan de administratie, die aan de leerling voorstelt indien hij meerderjarig is of aan de minderjarige leerling en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent zich in te schrijven in een andere inrichting op advies van de zonale inschrijvingscommissie bedoeld onder artikel 80.
Voor de gevallen waar de zonale commissie van mening is dat de feiten waar de leerling zich schuldig aan maakte uiterst ernstig zijn, verhoort zij om beurten de leerling indien hij meerderjarig is, de leerling en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien hij minderjarig is. Indien de leerling minderjarig is, informeert ze de bevoegde raadgever voor hulp aan de jeugd en vraagt zijn advies. Het advies gegeven door de raadgever wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de minderjarige een maatregel van verplichte hulp geniet, in toepassing van de wet van 8 april 1965 in betrekking tot de bescherming van de jeugd of het decreet van 4 maart 1991 in verband met de hulp aan de jeugd, maakt de raadgever voor hulp aan de jeugd de aanvraag tot advies over aan de bevoegde directeur voor hulp aan de jeugd. Het advies gegeven door de directeur wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de zonale commissie niet bij machte is de inschrijving van de uitgesloten leerling in een andere inrichting van de Franse Gemeenschap voor te stellen, maakt ze het dossier over aan de minister die een uitspraak doet.
Art. 83.Een opnieuw geweigerde inschrijving het volgend schooljaar in een onderwijsinrichting van de Franse Gemeenschap wordt behandeld als een definitieve uitsluiting. Ze wordt medegedeeld ten laatste op 5 september, overeenkomstig de modaliteiten bepaald onder artikel 81.
Art. 84.In het secundair onderwijs wordt de minderjarige leerplichtige leerling die tijdens eenzelfde schooljaar meer dan 20 halve dagen ongerechtvaardigde afwezigheid telt, aangegeven door het hoofd van de inrichting aan de raadgever voor hulp aan de jeugd.
Elke nieuwe afwezigheid wordt maandelijks gemeld volgens dezelfde procedure.
De afwezigheid wordt in aanmerking genomen vanaf de 5de werkdag van september.
Art. 85.Vanaf de tweede graad van het secundair onderwijs verliest de leerling die tijdens eenzelfde schooljaar meer dan 30 halve dagen ongerechtvaardigde afwezigheid telt, de hoedanigheid van regelmatige leerling, behalve afwijking toegestaan door de minister omwille van uitzonderlijke omstandigheden.
De meerderjarige leerling die tijdens eenzelfde schooljaar meer dan 40 halve dagen ongerechtvaardigde afwezigheid telt, kan uitgesloten worden uit de inrichting, volgens de modaliteiten bepaald onder artikelen 81, § 2, en 82.
Art. 86.De Regering bepaalt de disciplinaire sancties en bepaalt de modaliteiten volgens welke ze toegepast worden in de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap.
De voorlopige uitsluiting uit de inrichting of uit een cursus mag in de loop van eenzelfde schooljaar 12 halve dagen niet overschrijden.
Op aanvraag van het hoofd van de inrichting kan de minister een afwijking toestaan op lid 2 voor uitzonderlijke omstandigheden. Afdeling 3. - Het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs
Art. 87.De inrichtingen voor basisonderwijs georganiseerd door de Steden en Gemeenten zijn verplicht elke leerling in te schrijven voor wie de aanvraag gedaan werd door de ouders of door de persoon die de ouderlijke macht uitoefent ten laatste op 30 september van het lopende schooljaar, in zover hij voldoet aan de voorwaarden om een regelmatige leerling te zijn, indien hij woonachtig is op het grondgebied van de gemeente of indien hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 23, lid 4, van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957.
Art. 88.De inrichtende macht van een gesubsidieerde onderwijsinrichting mag niet weigeren een leerling in te schrijven op basis van sociale, sexuele of raciale discriminaties, indien de leerling aanvaardt mee te werken aan haar opvoedend project.
Indien ze meent, omwille van andere redenen, een meerderjarige leerling, of een minderjarige leerling van wie de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent die het aanvragen (aanvraagt), niet te kunnen inschrijven, overhandigt ze aan de leerling indien hij meerderjarig is of aan de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien de leerling minderjarig is, een getuigschrift van aanvraag voor inschrijving waarvan het model vastgelegd werd door de Regering.
Het getuigschrift voor aanvraag van inschrijving omvat de redenen voor de weigering en de vermelding van de administratieve diensten waar de meerderjarige leerling of de minderjarige leerling en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, hulp kunnen(kan) bekomen met het oog op de inschrijving van de leerling in een onderwijsinrichting van de Franse Gemeenschap of in een andere inrichting voor gesubsidieerd onderwijs.
Na 30 september, in het geval van een leerling die een afwijking geniet voorzien in artikel 79, lid 2, dient de meerderjarige leerling of de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent voor een minderjarige leerling een aanvraag in voor zijn inschrijving in een door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde inrichting bij de inrichtende macht of bij het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van zijn keuze.
Bij verandering van woonplaats of verblijf kan de inrichtende macht de inschrijving aanvaarden van de leerling na 30 september, in een van de inrichtingen die onder haar bevoegdheid vallen.
Art. 89.§ 1. Een regelmatig ingeschreven leerling in een gesubsidieerde onderwijsinrichting mag er niet definitief uit uitgesloten worden, tenzij de feiten waar de leerling zich schuldig aan maakte, een aantasting betekenen van de fysische, psychologische, of morele integriteit van een lid van het personeel of van een leerling, de goede organisatie of werking van de inrichting in het gedrang brengen of haar zware materiële of morele schade berokkenen. § 2. Voorafgaand aan elke definitieve uitsluiting wordt de leerling, indien hij meerderjarig is, de leerling en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent voor alle andere gevallen, uitgenodigd per aangetekend schrijven door het hoofd van de inrichting die hun de feiten meedeelt en ze verhoort. Dit verhoor heeft plaats ten vroegste op de vierde werkdag die volgt op de kennisgeving van de uitsluiting. Indien nodig wordt een proces-verbaal van faling opgesteld en gaat de procedure verder.
Indien de ernst van de feiten het rechtvaardigt, kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde de leerling voorlopig uit de inrichting verwijderen tijdens de duur van de definitieve uitsluitingsprocedure.
De definitieve uitsluiting wordt uitgesproken door de inrichtende macht of haar afgevaardigde nadat zij het advies heeft ingewonnen van de klasseraad of van het docerend corps voor het lager onderwijs evenals van het psycho-medisch-sociaal centrum.
De definitieve, behoorlijk verantwoorde uitsluiting wordt per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs medegedeeld aan de leerling indien hij meerderjarig is, aan zijn ouders of aan de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien hij minderjarig is.
Indien de inrichtende macht het recht om een uitsluiting uit te spreken afvaardigt aan een lid van haar personeel, voorziet zij een mogelijkheid op verhaal, naargelang het geval, bij de Bestendige Deputatie van de Provinciale Raad, bij het College van burgemeester en schepenen, bij het College van de Franse Communautaire Commissie of bij haar Administratieve Raad.
De leerling, indien hij meerderjarig is, zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien hij minderjarig is, beschikken over een recht op verhaal. Het bezwaar wordt verzonden per aangetekend schrijven binnen de tien werkdagen die volgen op de kennisgeving van de definitieve uitsluiting.
Het bestaan van een recht op verhaal en zijn modaliteiten moeten voorkomen in de aangetekende brief bedoeld onder lid 4.
De beslissing van uitsluiting wordt niet opgeschort door het indienen van het bezwaar.
Art. 90.§ 1. De inrichtende macht of haar afvaardiging mag aan de uitgesloten leerling indien hij meerderjarig is of aan de minderjarige leerling en zijn ouders of aan de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, zijn inschrijving voorstellen in een andere inrichting die onder haar bevoegdheid valt. § 2. Indien de inrichtende macht die aansluit bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan aan de uitgesloten meerderjarige leerling of aan de uitgesloten minderjarige leerling en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, geen andere inschrijving kan voorstellen in een inrichting die onder haar bevoegdheid valt, maakt zij een kopie van het geheel van het disciplinair dossier van de uitgesloten leerling over aan het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan waar ze bij aansluit. Dit stelt aan de meerderjarige leerling of aan de minderjarige leerling en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, zijn inschrijving voor in een andere inrichting die onder de bevoegdheid valt van de inrichtende macht die het vertegenwoordigt.
Elk vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten kan gedecentraliseerde commissies oprichten die hun advies geven wat inschrijvingen betreft.
Indien het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan of de gedecentraliseerde commissie bedoeld onder lid 2 van mening is dat de feiten waar de leerling zich schuldig aan maakte uiterst ernstig zijn, dan verhoort zij op haar beurt de leerling indien hij meerderjarig is, de leerling en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien hij minderjarig is. Indien de leerling minderjarig is, informeert ze de bevoegde raadgever voor hulp aan de jeugd en vraagt zijn advies. Het advies van de raadgever wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de minderjarige een maatregel van verplichte hulp geniet, in toepassing van de wet van 8 april 1965 in betrekking tot de bescherming van de jeugd of het decreet van 4 maart 1991 in verband met de hulp aan de jeugd, maakt de raadgever voor hulp aan de jeugd de aanvraag tot advies over aan de bevoegde directeur voor hulp aan de jeugd. Het advies gegeven door de directeur wordt bij het dossier gevoegd.
Indien het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan of de gedecentraliseerde commissie meent dat de inschrijving van de uitgesloten leerling in een andere onderwijsinstelling van de inrichtende machten die het vertegenwoordigt niet kan doorgaan, dan brengt het daarvan de Administratie op de hoogte die het dossier overmaakt aan de minister die uitspraak doet over de inschrijving van de leerling in een onderwijsinrichting van de Franse Gemeenschap. § 3. Indien een inrichtende macht die niet aangesloten is bij een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan aan de uitgesloten leerling geen andere inschrijving kan voorstellen in een andere inrichting die onder haar bevoegdheid valt, maakt zij een kopie van het volledig disciplinair dossier van de uitgesloten leerling over aan de administratie.
In de gevallen bedoeld in lid 1, kan een recht op verhaal uitgeoefend worden bij de minister, door de leerling indien hij meerderjarig is, door zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien hij minderjarig is. Het verhaal wordt ingediend per aangetekend schrijven binnen de tien werkdagen die volgen op de kennisgeving van de definitieve uitsluiting. Het verhaal heeft enkel betrekking op het respecteren van de uitsluitingsprocedures.
Het bestaan van een recht op verhaal en zijn modaliteiten moeten voorkomen in het aangetekend schrijven bedoeld in artikel 89, § 2, lid 4.
Indien het verhaal als onaanvaardbaar wordt verklaard of niet gegrond, indien er geen verhaal is, dan doet de minister een uitspraak over de inschrijving van de leerling in een onderwijsinrichting van de Franse Gemeenschap.
Indien het verhaal als gegrond wordt verklaard, dan wordt de leerling onmiddellijk weer opgenomen door de inrichtende macht. Indien ze dit weigert, dan verliest ze voor een termijn bepaald door de Regering en die niet minder mag zijn noch meer dan een schooljaar, het voordeel van de werkingssubsidies voor de inrichting waar de leerling van uitgesloten werd.
Art. 91.Een opnieuw geweigerde inschrijving het volgend schooljaar in een onderwijsinrichting van de Franse Gemeenschap wordt behandeld als een definitieve uitsluiting. Ze wordt medegedeeld ten laatste op 5 september, overeenkomstig de modaliteiten bepaald onder artikel 89.
Art. 92.In het secundair onderwijs, wordt de minderjarige leerplichtige leerling die tijdens eenzelfde schooljaar meer dan 20 halve dagen ongerechtvaardigde afwezigheid telt, aangegeven door het hoofd van de inrichting aan de raadgever voor hulp aan de jeugd.
Elke nieuwe afwezigheid wordt maandelijks gemeld volgens dezelfde procedure.
De afwezigheid wordt in aanmerking genomen vanaf de 5de werkdag van september.
Art. 93.Vanaf de tweede graad van het secundair onderwijs verliest de leerling die tijdens eenzelfde schooljaar meer dan 30 halve dagen ongerechtvaardigde afwezigheid telt, de hoedanigheid van regelmatige leerling, behalve afwijking toegestaan door de minister omwille van uitzonderlijke omstandigheden.
De meerderjarige leerling die tijdens eenzelfde schooljaar meer dan 40 halve dagen ongerechtvaardigde afwezigheid telt, kan uitgesloten worden uit de inrichting, volgens de modaliteiten bepaald in artikel 89.
Art. 94.Elke inrichtende macht definieert de disciplinaire sancties en bepaalt de modaliteiten volgens welke ze genomen worden in de onderwijsinrichtingen die onder haar bevoegdheid vallen.
De voorlopige uitsluiting uit een inrichting of een cursus mag, in de loop van een eenzelfde schooljaar 12 halve dagen niet overschrijden.
Op aanvraag van het hoofd van de inrichting kan de minister een afwijking toestaan op lid 2, omwille van uitzonderlijke omstandigheden. HOOFDSTUK X. - Het recht op verhaal tegen de beslissingen van de klasseraad in het buitengewoon secundair onderwijs met volledig leerplan
Art. 95.De beslissingen in verband met de overgang naar een klas of naar een cyclus en met het uitreiken van diploma's, getuigschriften en attesten van slagen binnen een onderwijsinrichting vallen onder de bevoegdheid van de klasseraad.
De klasseraad wordt voorgezeten door het hoofd van de inrichting of zijn afgevaardigde en omvat alle leden van het onderwijzend personeel die verantwoordelijk zijn voor de leerlingen, met inbegrip van de leraar godsdienst of lekenmoraal. Een lid van het psycho-medisch-sociaal centrum evenals de betrokken opvoeders kunnen eveneens aanwezig zijn met een adviserende stem.
Elke leerkracht die geen titularis is en die ten minste gedurende twee maanden van het schooljaar zijn functie uitoefende, mag, met adviserende stem, de klasseraad bijwonen.
Art. 96.De minister, voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap, de inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs, bepalen, in hun studiereglement, de essentiële modaliteiten : 1° van organisatie van de diverse tests met een verplichtend karakter;2° van het verloop van de deliberaties;3° van de mededeling van de beslissingen genomen door de klasseraad aan de leerlingen en hun ouders of aan de persoon die de ouderlijke macht uitoefent. Ondanks de behandeling achter gesloten deuren en de geheimhouding van de deliberaties overhandigt het hoofd van de inrichting of eventueel zijn afgevaardigde, een schriftelijk antwoord indien de vraag hem uitdrukkelijk werd gesteld door de meerderjarige leerling of door zijn ouders of de persoon die verantwoordelijk is voor een minderjarige leerling, de exacte motivatie voor een beslissing van niet slagen of van een slagen met voorbehoud.
De meerderjarige leerling, de ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent van de minderjarige leerling, mogen, in zover dit mogelijk is in bijzijn van de leraar die verantwoordelijk is voor de evaluatie, elke test raadplegen waarop de beslissing van de klasseraad gedeeltelijk of volledig gebaseerd is. De ouders mogen zich laten vergezellen door een familielid.
Noch de meerderjarige leerling, noch de ouders van de minderjarige leerling of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, mogen de tests raadplegen van een andere leerling.
Elke inrichtende macht voorziet een interne procedure bestemd om de betwistingen te onderzoeken die zouden kunnen ontstaan met betrekking tot de beslissingen van de klasseraad en om de meningen te verzoenen.
De interne procedure wordt afgesloten : - op 30 juni voor de klasseraden van juni; - binnen de 5 dagen die volgen op de deliberatie voor de klasseraden van september.
Art. 97.§ 1. Er wordt, per type onderwijs, een Bezwaarraad opgericht tegen de beslissingen van de klasseraad in het secundair onderwijs. § 2. De Bezwaarraad voor het onderwijs van niet-confessionele aard omvat de inspecteurs-generaal van het secundair onderwijs of hun afgevaardigden, vijf effectieve en vijf vervangende leden aangeduid door de minister op voorstel van het Overlegcomité voor het secundair onderwijs van niet-confessionele aard en een voorzitter.
De Regering benoemt de voorzitter onder de algemene ambtenaren en inspecteurs-generaal die met pensioen gingen in de loop van de laatste vier jaar. § 4. De leden aangeduid op voorstel van elk Overlegcomité zijn verplichtend inrichtingshoofden in functie, die met pensioen gingen in de loop van de laatste vier jaar of die genieten van een ter beschikkingstelling voor persoonlijke redenen die het pensioen voorafging. § 5. De Bezwaarraden nemen hun beslissing met een tweederde meerderheid. Indien deze meerderheid niet bereikt werd, dan wordt het verhaal verworpen. § 6. De mandaten duren twee jaar. Ze zijn vernieuwbaar. Hun uitoefening gebeurt gratis. De leden hebben recht op verblijfkosten en verplaatsingsonkosten volgens de modaliteiten toepasselijk op de ambtenaren van rang 12.
Art. 98.§ 1. De leerling, indien hij meerderjarig is, zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent indien hij minderjarig is, kunnen een bezwaar indienen tegen een beslissing van niet slagen of van slagen met voorbehoud in zover zij de mogelijkheden van de interne procedure uitgeput hebben, bedoeld onder artikel 96, lid 5, binnen de tien dagen die volgen op de kennisgeving van de beslissing of van haar bevestiging.
Het bezwaar omvat een exacte motivatie. Elk document dat door de aanvrager aanzien wordt als informatief voor de Bezwaarraad, wordt er bijgevoegd.
Het bezwaar mag geen documenten bevatten die betrekking hebben op de beslissingen van de klasseraad in verband met andere leerlingen. § 2. Het bezwaar wordt per aangetekend schrijven overgemaakt aan de Administratie die het onmiddellijk doorgeeft aan de voorzitter van de Bezwaarraad. Een kopie van het bezwaar wordt dezelfde dag, eveneens per aangetekend schrijven, door de aanvragers overgemaakt aan het hoofd van de betrokken inrichting. Deze laatste kan aan de Administratie elk document doen geworden dat de Bezwaarraad zou kunnen informeren. Hij kan eveneens een gemotiveerd advies overmaken aan de Bezwaarraad over de gegrondheid van het bezwaar. De Administratie maakt dit document onmiddellijk over aan de voorzitter van de Bezwaarraad.
De Bezwaarraad gelast de inrichting met het voorbereiden te zijner intentie van elk document dat hij nuttig acht bij het nemen van zijn beslissing. Hij kan elke persoon verhoren die hij nodig acht. Hij kan zich laten bijstaan door deskundigen die hij kiest.
Op aanvraag van de klasseraad wordt zijn voorzitter verhoord door de Bezwaarraad. § 3. De beslissing van de Bezwaarraad, de beslissing van de klasseraad vernietigend, vervangt deze. § 4. De Regering bepaalt de werkingsmodaliteiten van de Bezwaarraad evenals de vorm van de attesten en getuigschriften die afgeleverd worden ter uitvoering van deze beslissingen.
Art. 99.De beslissingen van de Bezwaarraad zijn gesteund op de overeenstemming met de bekwaamheden verworven door de leerling en de bekwaamheden die hij normaal moet verwerven evenals de gelijkwaardigheid van het niveau van de evaluatietests die de leerlingen afgenomen worden en de tests ontwikkeld door de diverse Commissies voor evaluatiehulpmiddelen.
Zolang de bekwaamheden niet vastgesteld werden of de evaluatietests niet werden ontwikkeld, neemt de Bezwaarraad zijn beslissingen in functie van het studieprogramma. HOOFDSTUK XI. - De kosteloze toegang tot het onderwijs
Art. 100.§ 1. Geen enkel rechtstreeks of onrechtstreeks schoolgeld mag geïnd worden buiten de gevallen voorzien enerzijds door artikel 12, § 1bis van de wet van 29 mei 1959, bepaalde beschikkingen wijzigend van de wet op het onderwijs, anderzijds door artikel 59, § 1, van de wet van 21 juni 1985 betreffende het onderwijs. § 2. Worden niet beschouwd als de inning van een schoolgeld in het basisonderwijs, de onkosten geraamd op hun echte kostprijs met betrekking tot de volgende diensten of materialen : 1° het toegangsrecht tot het zwembad en tot de culturele en sportieve activiteiten in het kader van het pedagogisch project van de inrichtende macht of in het inrichtingsproject evenals de verplaatsingen die eraan verbonden zijn;2° eventuele fotokopieën die aan de leerlingen uitgedeeld worden ter aanvulling van de schoolboeken bedoeld onder artikel 102;3° het klasagenda wanneer het behoort tot het pedagogisch project van de inrichtende macht of bij het inrichtingsproject. Worden niet beschouwd als de inning van een schoolgeld in het secundair onderwijs, de onkosten geraamd op hun echte kostprijs met betrekking tot de volgende diensten of materialen : 1° het toegangsrecht tot het zwembad en tot de culturele en sportieve activiteiten in het kader van het pedagogisch project van de inrichtende macht of in het inrichtingsproject evenals de verplaatsingen die eraan verbonden zijn;2° de fotokopieën die aan de leerlingen uitgedeeld worden;3° het uitlenen van schoolboeken, persoonlijke uitrustingen en materiaal;4° het klasagenda. § 3. De gegroepeerde aankopen, voor zover ze vrijblijvend zijn, de deelnamekosten in vrijblijvende activiteiten, de abonnementen op tijdschriften in zover ze vrijblijvend zijn, worden niet als schoolgeld beschouwd. § 4. De inrichtende machten zijn verplicht de kosten te innen bedoeld in § 2 en de bepalingen van artikel 11 te eerbiedigen.
Het niet betalen van de kosten bedoeld in lid 1 kan in geen enkel geval een motief of een weigering van inschrijving noch van uitsluiting zijn.
De inrichtende machten kunnen oprichten : 1° een solidariteitswerking onder de leerlingen voor de kosten bedoeld in § 3;2° een forfaitair bedrag overeenstemmend met de gemiddelde echte kosten voor de onkosten bedoeld in § 2.
Art. 101.§ 1. Indien de Administratie beschikt over elementen die erop wijzen dat een inrichtende macht rechten heeft geïnd die hoger zijn dan de kosten bedoeld in artikel 100, § 2, verhoort ze de afgevaardigde van de inrichtende macht en maakt het dossier over aan de minister.
Indien de minister meent dat de feiten duidelijk zijn, maant hij de inrichtende macht aan de inbreuk te doen ophouden door de teveel geïnde bedragen terug te geven.
Indien de inrichtende macht weigert hier gevolg aan te geven, laat de Regering de te veel geïnde bedragen aftrekken van de werkingssubsidies van de betrokken inrichting.
Indien het teveel geïnde het bedrag van de werkingssubsidies overschrijdt, dan schort de Regering de subsidies van de inrichting op, zowel wat de werkingssubsidies betreft als de salarissen, tot de integrale terugbetaling van het teveel geïnde. § 2. Indien de Administratie beschikt over elementen die erop wijzen dat een inrichtende macht schoolgeld heeft geïnd, verhoort ze de afgevaardigde van de inrichtende macht en maakt het dossier over aan de minister.
Indien de minister meent dat de feiten duidelijk zijn, maant hij de inrichtende macht aan de inbreuk te doen ophouden door de teveel geïnde bedragen terug te geven.
Indien de inrichtende macht weigert hier gevolg aan te geven, laat de Regering voor het lopende schooljaar het geheel van de werkingssubsidies van de betrokken inrichting intrekken. Indien het teveel geïnde schoolgeld dit bedrag overschrijdt, dan schort de Regering de subsidies van de inrichting op, zowel wat de werkingssubsidies betreft als de salarissen, tot de integrale terugbetaling van het teveel geïnde schoolgeld.
Art. 102.Jaarlijkse en forfaitaire subsidies worden toegekend om de kosten te dekken in betrekking met de werking en de uitrusting van de inrichtingen en met de kosteloze uitdeling van handboeken en schoolbehoeften aan de leerlingen die schoolplichtig zijn. HOOFDSTUK XII. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Wijzigingen in de wetten op het uitreiken van de
academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949
Art. 103.In artikel 10 van de wet op het uitreiken van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949, gewijzigd door het decreet van 5 december 1994, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de § 3 wordt hersteld in de volgende bepaling : « § 3.Een getuigschrift van secundair onderwijs van de tweede graad wordt toegekend aan het eind van het vierde studiejaar van het secundair onderwijs.
Een getuigschrift van secundair onderwijs van de tweede graad wordt eveneens toegekend door de examencommissie van de Franse Gemeenschap.
Dit getuigschrift maakt geen voorwerp uit van een homologatie. » Afdeling 2. - Wijziging in de gecoördineerde wetten van 30 april 1957
op het technisch onderwijs
Art. 104.De artikelen 15, 26, 27, 28, 42, 65, 66 en 67 van de gecoördineerde wetten van 30 april 1957 op het technisch onderwijs worden opgeheven wat het secundair onderwijs met volledig leerplan betreft. Afdeling 3. - Wijziging in de gecoördineerde wetten van 30 april 1957
op het middelbaar onderwijs
Art. 105.Artikel 74 van de gecoördineerde wetten van 30 april 1957 over het middelbaar onderwijs wordt opgeheven. Afdeling 4. - Wijziging in de gecoördineerde wetten van 20 augustus
1957 op het lager onderwijs
Art. 106.Artikel 50, § 1, lid 1, en § 2 van de gecoördineerde wetten van 20 augustus 1957 op het lager onderwijs, worden opgeheven.
Art. 107.Bij artikel 10 van de gecoördineerde wetten van 20 augustus 1957 op het lager onderwijs wordt ingevoegd : een derde lid dat als volgt is opgesteld : « De kantonnale inspecteur of de kantonnale adjunct-inspecteur kan eveneens aan de raadgever voor hulp aan de jeugd mededelen welke minderjarige leerling die het basisonderwijs bezoekt meer dan twintig halve dagen ongerechtvaardigde afwezigheid telt. » Afdeling 5. - Wijzigingen in de wet van 29 mei 1959
tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving
Art. 108.Artikel 11 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, wordt vervangen door de volgende schikking : «
Artikel 11.In de deliberaties van de klasseraad wordt er evenveel rekening gehouden met de resultaten door de leerling behaald in godsdienst of lekenmoraal als met de andere uitslagen. »
Art. 109.In artikel 24, § 2, lid 2, van dezelfde wet wordt een 2°bis wordt ingevoegd : « 2°bis De beschikkingen eerbiedigen bepaald door het decreet van...... dat de prioritaire taken definieert van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren oprichtend die het mogelijk maken ze te bereiken; » Afdeling 6. - Wijziging in de wet van 19 juli 1971 betreffende de
algemene structuur van het secundair onderwijs
Art. 110.Artikel 2, § 2, van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur van het secundair onderwijs, wordt vervangen door de volgende beschikking : « § 2. Het secundair onderwijs met volledig leerplan is gemeenschappelijk voor alle leerlingen tijdens de eerste twee jaren.
Deze eerste twee jaren kunnen eveneens georganiseerd worden in de vorm van een gedifferentieerde eerste graad. De overgangsmodaliteiten van deze eerste gedifferentieerde graad naar de eerste en de tweede graad worden bepaald door de Regering. » Afdeling 7. - Wijzigingen in het decreet van 9 november 1990 tot
organisatie van de door de Franse Gemeenschap ingerichte onderwijsinstellingen en tot invoering van een regeling tot inspraak voor leden van de onderwijs- gemeenschap
Art. 111.Artikel 10, § 1, 1° en 2° van bovenvermeld decreet van 9 november 1990 wordt opgeheven wat het basis- en secundair onderwijs betreft.
Art. 112.In artikel 11, § 1 van hetzelfde decreet, tussen de woorden « met uitsluiting van de onderwijsinstellingen » en de woorden « hoger onderwijs van het korte type en met volledig leerplan » worden de woorden « van het basis-, secundair onderwijs en » ingevoegd. Afdeling 8. - Wijzigingen in het decreet van 16 april 1991 houdende
organisatie van het Onderwijs voor sociale promotie
Art. 113.Bij artikel 18 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, worden de woorden « veertien effectieve leden » en « veertien plaatsvervangers » respectievelijk vervangen door de woorden « zeventien effectieve leden » en « zeventien plaatsvervangers ».
Art. 114.Artikel 20, lid 1, van hetzelfde decreet wordt aangevuld door de volgende beschikking : « 4° drie leden die de syndicale organisaties vertegenwoordigen, erkend door de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. »
Art. 115.In artikel 30, 1° van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, worden de woorden « het getuigschrift van secundair onderwijs van de tweede graad toegekend aan het eind van het vierde studiejaar van het secundair onderwijs » ingevoegd tussen de woorden « getuigschrift van lagere studies » en de woorden « en de bekwaamheidsbewijzen, kwalificatiegetuigchriften genaamd ». Afdeling 9. - Wijzigingen in het decreet van 27 oktober 1994 houdende
de organisatie van het overleg voor het secundair onderwijs
Art. 116.Bij artikel 2 van het decreet van 27 oktober 1994 houdende de organisatie van het overleg voor het secundair onderwijs, worden de woorden « bekwaamheidsniveaus die het niveau van de studies bepalen » vervangen door de woorden « bekwaamheidsniveaus, bekwaamheden en kennis, bedoeld onder artikelen 16, 25, 26 en 35 van het decreet van ...... dat de prioritaire taken definieert van het basis- en secundair onderwijs en de nodige structuren om ze te bereiken ».
Art. 117.Artikel 3 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende beschikking : « § 4. De algemene beheerder kan met adviserende stem deelnemen aan de vergaderingen van de Algemene Overlegraad. »
Art. 118.In artikel 7, § 1, lid 1 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen toegebracht : 1° de woorden « 24 » worden vervangen door de woorden « 32 »;2° dit lid wordt aangevuld als volgt : « 7° vier leden die het onderwijs voor sociale promotie vertegenwoordigen;8° een lid dat het buitengewoon onderwijs vertegenwoordigt;9° een lid dat het Communautair en Regionaal Bureau voor de beroepsvorming en de tewerkstelling vertegenwoordigt;10° een lid dat het Brussels Franstalig instituut voor de beroepsvorming vertegenwoordigt : 11° een lid dat het Instituut voor permanente vorming van de middenstand en van de kleine en middelgrote ondernemingen vertegenwoordigt.» Afdeling 10. - Wijzigingen aan het decreet van 14 maart 1995 met
betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs
Art. 119.Artikel 1, 2° van het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot het bevorderen van een school voor welslagen in het basisonderwijs wordt vervangen door de volgende schikking : « Bekwaamheidsniveaus : referentiewaarden die op een gestructureerde manier de basisbekwaamheden voorstellen die moeten uitgeoefend worden tot op het eind van de acht eerste jaren van het verplicht onderwijs en die moeten beheerst worden op het eind van elk van de stappen van deze laatsten omdat ze als noodzakelijk beschouwd worden voor de sociale integratie en het voortzetten van de studies. »
Art. 120.In artikel 18, lid 2, van hetzelfde decreet worden de woorden « Administrateur-generaal van de Organisatie van het Onderwijs » vervangen door de woorden « de Adjunct-Directeur-generaal van de Organisatie van het Onderwijs ».
Art. 121.In artikel 21 van hetzelfde decreet worden de volgende verbeteringen aangebracht : 1° lid 1 wordt aangevuld door de volgende bepaling : - drie vertegenwoordigers van de representatieve syndicale organisaties;2° dit artikel wordt aangevuld door het volgende lid : « De Administrateur-generaal kan met adviserende stem deelnemen aan de vergaderingen van de Algemene Vergadering.»
Art. 122.In artikel 22 van hetzelfde decreet wordt de volgende lid ingevoegd : « De vertegenwoordigers van de representatieve syndicale organisaties nemen geen deel aan de debatten in verband met de vrijheid van de pedagogische methoden bedoeld onder artikel 6 van voornoemde wet van 29 mei 1959. » HOOFDSTUK XIII. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 123.In afwijking van artikel 103, in het onderwijs voor sociale promotie, krijgen de leerlingen die de opleiding begonnen zijn die de CESI toekent, ten laatste op 1 september 1997 het Getuigschrift voor lager secundair onderwijs op het ogenblik dat zij deze opleiding met vrucht beëindigen.
Art. 124.De inrichtende machten die dit wensen, kunnen genieten van de beschikkingen van artikelen 7, 14, 30, 33, 53, 54, 60, in zover voldaan werd aan de voorschriften van artikelen 63 tot 68, 70 en 71.
Art. 125.Het decreet wordt van kracht op 1 september 1997, met uitzondering van : 1° de artikelen 69, 96 tot 99, 103, 111 en 112 die van kracht worden op 1 januari 1998;2° de artikelen 76, lid 1, 1°, 3° en 4°, lid 2, 77 en 78 die van kracht worden op 1 september 1998;3° de artikelen 7, 14, 30, 33, 53, 54, 60, 63 à 68, 71 à 73, 76, lid 1, 2° die van kracht worden op 31 december 1998;4° artikel 110 waarvan de Regering bepaalt wanneer het in werking treedt. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Brussel, op 24 juli 1997 De Minister-Voorzitster van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met Onderwijs, Audiovisuele Media, Jeugdzorg, Kinderzorg en Gezondheid, L. ONKELINX De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen, W. ANCION De Minister voor Cultuur en Volwassenenscholing, Ch. PICQUE De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld