Etaamb.openjustice.be
Decreet van 20 juli 2023
gepubliceerd op 22 november 2023

Decreet betreffende de ondersteuning, de ontwikkeling van beroepscompetenties en de evaluatie van het onderwijzend personeel

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2023045211
pub.
22/11/2023
prom.
20/07/2023
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 JULI 2023. - Decreet betreffende de ondersteuning, de ontwikkeling van beroepscompetenties en de evaluatie van het onderwijzend personeel


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt: TITEL 1. - BEPALINGEN TOT INVOEGING VAN HET MECHANISME VOOR ONDERSTEUNING EN ONTWIKKELING VAN BEROEPSCOMPETENTIES IN HET WETBOEK VOOR HET BASIS- EN SECUNDAIR ONDERWIJS

Artikel 1.In boek 6 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs wordt de naam van titel I gewijzigd: "Titel I - Voortgezette beroepsopleiding en mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties".

Art. 2.Aan artikel 6.1.1-1 van het voornoemde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° Het huidige artikel 6.1.1-1 wordt paragraaf 1; 2° Een als volgt opgestelde paragraaf 2 wordt ingevoegd: " § 2.In afwijking van paragraaf 1 is hoofdstuk 9, afdeling 3 van toepassing op leden van het onderwijsteam in scholen, op personeelsleden in internaten en opvangtehuizen, op personeelsleden in technische centra, op personeelsleden in recreatie- en openluchtcentra en op leden van het multidisciplinaire team in territoriale polen, met uitzondering van selectie- en bevorderingsambten.

In afwijking van paragraaf 1 is hoofdstuk 9, afdeling 4 van toepassing op selectie- en bevorderingsambten buiten de directies, met uitzondering van: 1° houders van deze ambten die zijn aangeworven voor een periode van minder dan één jaar;2° coördinatoren van territoriale polen die zijn aangesteld op tijdelijke basis. In afwijking van paragraaf 1 zijn delen 1, 2 en 5 van hoofdstuk 9 van toepassing op de in de leden 1 en 2 bedoelde personeelsleden. "

Art. 3.In artikel 6.1.6-7 van het voornoemde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° Lid 1 van paragraaf 5 wordt vervangen door wat volgt: "Het personeelslid beslist of het zijn portfolio al dan niet als ondersteuning gebruikt tijdens uitwisselingen met de directeur of diens afgevaardigde in het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling of als onderdeel van een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties of een individueel begeleidingsplan, evenals tijdens de begeleiding van beginnende leerkrachten.De directeur of diens afgevaardigde moet de keuze van het personeelslid accepteren om zijn portfolio al dan niet te gebruiken tijdens deze uitwisseling." ; 2° In paragraaf 5 wordt lid 2 als volgt vervangen: "De directeur beslist of hij zijn portfolio al dan niet gebruikt als ondersteuning tijdens zijn gesprek met de inrichtende macht.De inrichtende macht moet de keuze van de directeur accepteren om zijn portfolio al dan niet te gebruiken tijdens deze uitwisseling. "; 3° In paragraaf 6, lid 1, 2° wordt het woord "directeur" vervangen door de woorden "directeur of diens afgevaardigde";4° In paragraaf 6, lid 1, 2° worden de woorden "hetzij na een functioneringsgesprek tussen" vervangen door de woorden "hetzij na een gesprek over professionele ontwikkeling, een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties of een individueel begeleidingsplan tussen";5° In paragraaf 6, lid 2, 2° worden de woorden "functioneringsgesprek tussen" vervangen door de woorden "gesprek over professionele ontwikkeling, een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties of een individueel begeleidingsplan tussen".

Art. 4.In titel 1 van boek 6 van het voornoemde Wetboek wordt een hoofdstuk 9 ingevoegd met als opschrift "Mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties", dat als volgt luidt: "Hoofdstuk 9. - Mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties Afdeling 1. - specifieke bepalingen

Artikel 6.1.9-1. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties maakt deel uit van een proces van professionele ontwikkeling en toenemende professionalisering.

Artikel 6.1.9-2. De regering stelt de modellen vast voor de in delen 3 en 4 bedoelde ontwikkelingsplannen voor beroepscompetenties. Afdeling 2. - vorming in het mechanisme voor ondersteuning en

ontwikkeling van beroepscompetenties en afgevaardigden van de directie Artikel 6.1.9-3. § 1. Voor directeurs wordt een vorming in mechanismen voor ondersteuning, ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie georganiseerd in het kader van de initiële vorming voor directeurs bedoeld in hoofdstuk II van het decreet van 2 februari 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/02/2007 pub. 15/05/2007 numac 2007201245 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet tot vaststelling van het statuut van de directeurs sluiten tot vaststelling van het statuut van de directeurs en directrices in het onderwijs. Deze vorming wordt op een complementaire manier georganiseerd tussen het netoverschrijdende vormingsniveau en het netvormingsniveau bedoeld in artikel 6.1.3-3, en bestaat uit modules die op egalitaire wijze zijn verdeeld over deze twee vormingsniveaus.

Het Institut de la Formation Professionnelle Continue aan de ene kant en de inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of elke Federatie van inrichtende machten aan de andere kant, zorgen ervoor dat de complementariteit van de modules wordt gerespecteerd tussen het netoverschrijdende niveau en het netniveau om de algemene samenhang van het vormingssysteem te garanderen. § 2. De directeur volgt de in paragraaf 1 bedoelde vorming.

Artikel 6.1.9-4. § 1. In het secundair onderwijs moet de in dit hoofdstuk bedoelde afgevaardigde van de directeur worden aangesteld uit de volgende personeelsleden, op voorwaarde dat hij de in artikel 6.1.9-5 bedoelde vorming heeft gevolgd: 1° houders van het selectieambt adjunct-directeur;2° in voorkomend geval ervaren leerkrachten, zoals bedoeld in artikel 22 van het decreet van 14 maart 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 14/03/2019 pub. 27/03/2019 numac 2019011352 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten sluiten houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de inrichtende machten. § 2. Voor selectie- of bevorderingsambten mag de directeur niet delegeren, met uitzondering van delegatie aan de werkplaatsleider in geval van ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van een werkmeester. § 3. De afgevaardigde moet een gesprek over professionele ontwikkeling hebben dat leidt tot een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties tijdens het schooljaar waarin de opdracht als afgevaardigde voor het eerst aan hem wordt toevertrouwd. § 4. De in paragraaf 1 bedoelde afgevaardigde treedt op als begeleider van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties.

Op vraag van de directie voert hij gesprekken over professionele ontwikkeling.

Hij ondersteunt, helpt en begeleidt het personeelslid in zijn denkproces en bij het opstellen en uitwerken van zijn ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties.

Hij heeft geen beslissingsbevoegdheid.

Artikel 6.1.9-5. Voor de afgevaardigden bedoeld in artikel 6.1.9-4 wordt een vorming in het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties georganiseerd in het kader van de voortgezette beroepsopleiding. Deze vorming wordt op een complementaire manier georganiseerd tussen het netoverschrijdende vormingsniveau en het netvormingsniveau bedoeld in artikel 6.1.3-3, en bestaat uit modules die op egalitaire wijze zijn verdeeld over deze twee vormingsniveaus.

Het Institut de la Formation Professionnelle Continue en de inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of elke Federatie van inrichtende machten zorgen ervoor dat de complementariteit van de modules wordt gerespecteerd tussen het netoverschrijdende niveau en het netniveau om de algemene samenhang van het vormingssysteem te garanderen. Afdeling 3. - verloop van het mechanisme voor ondersteuning en

ontwikkeling van beroepscompetenties voor de wervingsambten Artikel 6.1.9-6. § 1. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling die worden gevoerd door de directeur of diens afgevaardigde en, in voorkomend geval, uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek. § 2. Gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de directeur, maar kunnen ook worden aangevraagd door het personeelslid.

Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek.

Van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt een rapport opgesteld.

Onverminderd artikel 73bis van het decreet van 24 juli 1997Relevante gevonden documenten type decreet prom. 24/07/1997 pub. 23/09/1997 numac 1997029337 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren sluiten dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, moet er voor zover mogelijk één keer per jaar en ten minste één keer om de drie jaar een gesprek over professionele ontwikkeling plaatsvinden. Het gesprek over professionele ontwikkeling vindt plaats buiten de periodes waarin er voor de klas wordt gestaan.

Vanaf het begin van het schooljaar 2024-2025 hebben leerkrachten die nog geen vijf jaar lesgeven in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, één gesprek over professionele ontwikkeling per schooljaar.

In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin het personeelslid zal werken, en met de middelen die het ter beschikking worden gesteld.

Artikel 6.1.9-7. - § 1. Na een gesprek over professionele ontwikkeling kan op verzoek van het personeelslid of de directeur een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld.

Om een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties te kunnen opstellen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: 1° Het personeelslid moet minstens één gesprek over professionele ontwikkeling hebben gehad met de directeur of diens afgevaardigde;2° Het personeelslid mag tijdens hetzelfde schooljaar niet al een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties hebben gehad binnen de inrichtende macht, overeenkomstig paragraaf 3; 3° De directeur moet de vorming krijgen die wordt bedoeld in artikel 6.1.9-3.

De opstelling van een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is verplicht voor personeelsleden die hun eerste jaar lesgeven in het onderwijs dat wordt georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, voor zover de initiële aanstellingsperiode binnen de inrichtende macht minstens negen maanden bedraagt, en ze voor meer dan een halve opdracht binnen de inrichtende macht zijn aangesteld. § 2. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de directeur of diens afgevaardigde in overleg met het personeelslid.

Het wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend door het personeelslid en de directeur, zoals bedoeld in artikel 6.1.9-2, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op het personeelslid, en de middelen die het ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de directeur het bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.

Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 3. De periodiciteit van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt zo aangepast dat het gegeven advies kan worden uitgevoerd, of de aanbevolen vormingen kunnen worden gevolgd.

Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld per personeelslid per schooljaar binnen de inrichtende macht.

Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste "negatieve" evaluatie. § 4. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan tijdens het schooljaar worden aangepast op initiatief van de directeur of op verzoek van het personeelslid. Deze aanpassingen worden medeondertekend door de directeur en het personeelslid. Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.

Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de directeur.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: 1° de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;2° het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. Afdeling 4. - verloop van het mechanisme voor ondersteuning en

ontwikkeling van beroepscompetenties voor de selectie- en wervingsambten buiten de directies Artikel 6.1.9-8. - § 1. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling met de directeur of diens afgevaardigde en, in voorkomend geval, uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek. § 2. Gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de directeur, maar kunnen ook worden aangevraagd door het personeelslid.

Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek.

Van het gesprek over professionele ontwikkeling moet een rapport worden opgesteld.

Een gesprek over professionele ontwikkeling moet voor zover mogelijk één keer per jaar plaatsvinden, en minstens één keer om de drie jaar.

Het gesprek over professionele ontwikkeling is gebaseerd op: 1° de uitvoering van de opdrachtbrief;2° het in de praktijk brengen van de beroepscompetenties die in de sollicitatieoproep werden genoemd;3° de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst. In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin het personeelslid zal werken, en met de middelen die het ter beschikking worden gesteld.

Artikel 6.1.9-9. § 1. Na een gesprek over professionele ontwikkeling kan een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld.

Om een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties te kunnen opstellen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: 1° Het personeelslid moet minstens één gesprek over professionele ontwikkeling hebben gehad met de directeur of diens afgevaardigde;2° Het personeelslid mag tijdens hetzelfde schooljaar niet al een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties hebben gehad binnen de inrichtende macht, overeenkomstig paragraaf 3; 3° De directeur moet de vorming krijgen die wordt bedoeld in artikel 6.1.9-3. § 2. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de directeur of diens afgevaardigde wanneer het een werkmeester betreft, in overleg met het personeelslid.

Het wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend door het personeelslid en de directeur, zoals bedoeld in artikel 6.1.9-2, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op het personeelslid, en de middelen die het ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de directeur het bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.

Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 3. De periodiciteit van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt zo aangepast dat het gegeven advies kan worden uitgevoerd, of de aanbevolen vormingen kunnen worden gevolgd.

Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld per personeelslid per schooljaar binnen de inrichtende macht.

Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste negatieve evaluatie. § 4. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan worden aangepast op initiatief van de directeur of op verzoek van het personeelslid. Deze aanpassingen worden medeondertekend door de directeur en het personeelslid. Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.

Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de directeur.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: 1° de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;2° het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. Afdeling 5. - deontologische regels

Artikel 6.1.9-10. In het kader van de in de delen 3 en 4 bedoelde gesprekken en uitwisselingen moeten het personeelslid en de directeur of diens afgevaardigde de volgende verplichtingen nakomen: 1° discretie;2° wederzijds respect. Bovendien moet de directeur of diens afgevaardigde: 1° Zijn instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid op een gepaste en constructieve manier motiveren;2° Het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;3° De plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen." TITEL 2. - BEPALINGEN TOT INVOEGING VAN HET EVALUATIEMECHANISME IN DE VERSCHILLENDE STATUTEN HOOFDSTUK 1: - bepalingen tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen

Art. 5.Er wordt een als volgt opgesteld punt 12° toegevoegd aan artikel 18 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen: "12° in het betrokken ambt tijdens de laatste twee schooljaren geen twee negatieve evaluatierapporten of twee negatieve rapporten over de wijze van dienen hebben gekregen, zoals bedoeld in artikel 27. "

Art. 6.In artikel 20, § 4 van hetzelfde koninklijk besluit worden leden 1 tot 4 opgeheven.

Art. 7.Aan artikel 25, § 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In lid 2 van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden "over de wijze van dienen" ingevoegd tussen het woord "rapport" en het woord "negatief".2° Een als volgt opgesteld lid 4 wordt toegevoegd: "Personeelsleden ten aanzien van wie een negatief evaluatierapport is opgesteld, worden opnieuw aangesteld in de functie die ze in het voorafgaande schooljaar vervulden, indien deze functie op de eerste dag van het volgende schooljaar nog bestaat en niet het voorwerp is geweest van een reaffectatie, een terugroeping in actieve dienst, een wijziging van affectatie, een uitbreiding van benoeming, een aanstelling van een prioritaire tijdelijke of een aanstelling van een beter gerangschikt personeelslid."

Art. 8.Artikel 27 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door het volgende artikel: "Artikel 27 - Alle tijdelijken, prioritaire tijdelijken of beschermde tijdelijken worden geacht hun taak naar behoren te hebben uitgevoerd zolang de inrichtende macht geen negatief evaluatierapport of geen negatief rapport over de wijze van dienen over hen heeft opgesteld.

Per schooljaar mag over een personeelslid slechts één evaluatierapport of één rapport over de wijze van dienen worden opgesteld.

Als er geen rapport is, wordt elk personeelslid geacht een positieve evaluatie te hebben gekregen. "

Art. 9.Een als volgt opgesteld artikel 27bis is ingevoegd in hetzelfde koninklijk besluit: "Artikel 27bis - § 1. In voorkomend geval wordt het rapport over de wijze van dienen uiterlijk na afloop van elke activiteitsperiode opgesteld volgens het door de regering vastgestelde model.

Het moet ter ondertekening worden voorgelegd aan de betrokken tijdelijke, prioritaire tijdelijke of beschermde tijdelijke en worden toegevoegd aan diens persoonlijke dossier.

De evaluatie van het rapport over de wijze van dienen moet op straffe van nietigheid worden gemotiveerd aan de hand van ten minste één positief of negatief feit dat wordt genoteerd op het moment dat het zich voordoet. Dit feit moet uitvoerig worden beschreven, worden gedateerd en ondertekend door de directeur en ter ondertekening voor ontvangst worden voorgelegd aan het personeelslid. De procedure wordt rechtsgeldig voortgezet als het personeelslid weigert het rapport te ondertekenen. § 2. Het personeelslid heeft het recht om binnen de tien werkdagen na de kennisgeving van het genoemde rapport beroep in te stellen bij de Kamer van beroep, zoals bedoeld in hoofdstuk IX, Afdeling 2 van dit besluit. Het personeelslid dat gebruik maakt van zijn recht op beroep, stelt de inrichtende macht hiervan onmiddellijk in kennis. Dit beroep werkt opschortend. "

Art. 10.Aan artikel 31, punt 8° van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "over de wijze van dienen" worden ingevoegd tussen de woorden "van een rapport" en het woord "negatief";2° de woorden "of van een negatief evaluatierapport van de inrichtende macht" worden ingevoegd na de woorden "van het schoolhoofd.".

Art. 11.Aan artikel 31ter, punt 8° van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "over de wijze van dienen" worden ingevoegd tussen de woorden "van een rapport" en het woord "negatief";2° de woorden "of van een negatief evaluatierapport van de inrichtende macht" worden ingevoegd na de woorden "van het schoolhoofd.".

Art. 12.Aan artikel 46bis, punt 7° van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "over de wijze van dienen" worden ingevoegd tussen de woorden "van een rapport" en het woord "negatief";2° de woorden "of van een negatief evaluatierapport van de inrichtende macht" worden ingevoegd na de woorden "van een schoolhoofd."

Art. 13.In artikel 83 van hetzelfde koninklijk besluit wordt punt 5° opgeheven.

Art. 14.In artikel 91 van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden "hun beoordelingen" vervangen door de woorden "hun beoordelingen of hun evaluatierapporten".

Art. 15.Artikelen 91sexies tot 91novies van hetzelfde koninklijk besluit worden opgeheven.

Art. 16.Na artikel 121 van hetzelfde koninklijk besluit wordt een als volgt opgesteld Hoofdstuk VIIIbis ingevoegd: "Hoofdstuk VIIIbis - Over de evaluatie van personeelsleden.

Artikel 121/1.Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden die onder dit statuut vallen, met uitzondering van de directeurs en de personeelsleden van de Inspectie. Afdeling 1. - Over het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties.

Artikel 121/2.Elke eerste evaluatie moet worden voorafgegaan door een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek zoals bepaald in afdeling 3 van hoofdstuk 9 van titel I van boek 6 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs en in afdeling 3 van hoofdstuk 1bis van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie.

Artikel 121/3.Ten vroegste zes maanden nadat het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties aan het personeelslid werd meegedeeld, en voor zover het afrondingsgesprek heeft plaatsgevonden dat wordt bedoeld in artikelen 6.1.9-7, § 5 en 6.1.9-9, § 5 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs en artikelen 8.7, § 5 en 8.9, § 5 van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel en van de deskundigen in het onderwijs voor sociale promotie, stelt de directeur in geval van manifeste onwil ten aanzien van het genoemde plan of van manifest en herhaald onvermogen om de doelstellingen te bereiken die in het kader van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties samen met het personeelslid werden bepaald, een gemotiveerd rapport op ten behoeve van de inrichtende macht zodat die laatste het personeelslid kan evalueren. Afdeling 2. - Over het evaluatiemechanisme.

Artikel 121/4.§ 1. Op basis van het in artikel 121/3 bedoelde rapport van de directeur kan de inrichtende macht het betrokken personeelslid beoordelen.

Een evaluatiegesprek kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden. § 2. Het personeelslid moet worden gehoord door de inrichtende macht, voordat de evaluatie als positief of negatief wordt bestempeld.

Het personeelslid moet voor dit verhoor ten minste vijf werkdagen vóór de vastgestelde datum ervan worden opgeroepen.

Tijdens dit verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van een instelling voor onderwijs dat wordt georganiseerd door de Franse Gemeenschap, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een afgevaardigde van een erkende vakbondsorganisatie. § 3. Na afloop van het evaluatiegesprek stelt de inrichtende macht een evaluatierapport op.

Dit resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen: 1° in het rapport van de directeur;2° in het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties;3° van het evaluatiegesprek. Het personeelslid wordt in kennis gesteld van het rapport en het wordt die laatste ter ondertekening voorgelegd. De procedure wordt voortgezet als het personeelslid weigert het rapport te ondertekenen.

Als er geen evaluatierapport is, wordt het personeelslid geacht een positieve evaluatie te hebben gekregen.

Artikel 121/5.§ 1. In geval van een "negatieve" evaluatie wordt een gesprek gepland tussen de inrichtende macht en/of de directeur aan wie de inrichtende macht delegatie verleent en het personeelslid, om een individueel begeleidingsplan op te stellen.

Het plan is gebaseerd op de elementen die tijdens de evaluatie naar voren zijn gekomen, en bepaalt de doelstellingen die het personeelslid moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen.

Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld. § 2. Na afloop van het individuele begeleidingsplan vindt een afrondingsgesprek plaats.

Om het personeelslid in staat te stellen iets te doen aan het vastgestelde onvermogen, vindt het afrondingsgesprek ten vroegste na zes maanden in het betrokken ambt en ten laatste twee jaar na de kennisgeving van het individuele begeleidingsplan plaats.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.

Artikel 121/6.§ 1. Na een negatieve evaluatie moet de volgende evaluatie plaatsvinden binnen maximaal twee jaar na de mededeling van het individuele begeleidingsplan dat werd opgesteld naar aanleiding van de vorige evaluatie. Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.

In afwijking van het vorige lid kan de tweede evaluatie binnen een langere periode plaatsvinden als het individuele begeleidingsplan wordt verlengd zoals bedoeld in § 3.

Zoniet wordt het personeelslid geacht een positieve evaluatie te hebben gekregen. § 2. Het personeelslid moet worden gehoord door de inrichtende macht, voordat de evaluatie als positief of negatief wordt bestempeld.

Een evaluatiegesprek kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden.

Het personeelslid moet voor dit verhoor ten minste vijf werkdagen vóór de vastgestelde datum ervan worden opgeroepen.

Tijdens dit verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van een instelling voor onderwijs dat wordt georganiseerd door de Franse Gemeenschap, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een afgevaardigde van een erkende vakbondsorganisatie. § 3. Na afloop van het evaluatiegesprek stelt de inrichtende macht een evaluatierapport op.

Dit resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie of, in geval van onderlinge overeenstemming tussen het personeelslid en de inrichtende macht, in een verlenging van het individuele begeleidingsplan.

Het individuele begeleidingsplan wordt verlengd voor minimaal drie maanden en maximaal één jaar.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van het individuele begeleidingsplan bedoeld in artikel 121/15.

Het personeelslid wordt in kennis gesteld van het evaluatierapport en het wordt die laatste ter ondertekening voorgelegd. De procedure wordt voortgezet als het personeelslid weigert het rapport te ondertekenen.

Artikel 121/7.§ 1. Ingeval de tweede evaluatie in de verlenging van het individuele begeleidingsplan resulteert, wordt een gesprek gepland tussen de inrichtende macht en/of diens afgevaardigde aan wie de inrichtende macht delegatie verleent en het personeelslid, om een tweede individueel begeleidingsplan op te stellen dat een aanpassing is van het eerste individuele begeleidingsplan.

Het plan is gebaseerd op de elementen die tijdens de evaluatie naar voren zijn gekomen, en bepaalt de niet-bereikte doelstellingen die het personeelslid moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen.

Het bevat de niet-bereikte doelstellingen van het vorige individuele begeleidingsplan die het personeelslid moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld. § 2. Na afloop van het tweede individuele begeleidingsplan vindt een afrondingsgesprek plaats.

Om het personeelslid in staat te stellen iets te doen aan het vastgestelde onvermogen, vindt het afrondingsgesprek plaats ten vroegste na drie maanden in het betrokken ambt en ten laatste één jaar na de kennisgeving van het individuele begeleidingsplan dat werd aangepast naar aanleiding van de verlenging van het genoemde individuele begeleidingsplan.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.

Artikel 121/8.§ 1. Na het afrondingsgesprek van het tweede individuele begeleidingsplan en uiterlijk één jaar na de kennisgeving van het begeleidingsplan kan de inrichtende macht een derde evaluatie uitvoeren als het individuele begeleidingsplan werd verlengd.

Zoniet wordt het personeelslid geacht een positieve evaluatie te hebben gekregen. § 2. Het personeelslid moet worden gehoord door de inrichtende macht, voordat de evaluatie als positief of negatief wordt bestempeld.

Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden.

Het personeelslid moet voor dit verhoor ten minste vijf werkdagen vóór de vastgestelde datum ervan worden opgeroepen.

Tijdens dit verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van een instelling voor onderwijs dat wordt georganiseerd door de Franse Gemeenschap, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een afgevaardigde van een erkende vakbondsorganisatie. § 3. Na afloop van het evaluatiegesprek stelt de inrichtende macht een evaluatierapport op.

Dit resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van het individuele begeleidingsplan bedoeld in artikel 121/7.

Het personeelslid wordt in kennis gesteld van het rapport en het wordt die laatste ter ondertekening voorgelegd. De procedure wordt voortgezet als het personeelslid weigert het rapport te ondertekenen.

Artikel 121/9.Om een evaluatie te kunnen uitvoeren, moet aan een van de volgende voorwaarden worden voldaan: a. Ofwel wordt een lid van de inrichtende macht hiertoe opgeleid via de vorming bedoeld in artikel 132 van het decreet van 20 juli 2023 betreffende de ondersteuning, de ontwikkeling van de beroepscompetenties en de evaluatie van het onderwijzend personeel;b. Ofwel is een lid van de inrichtende macht een deskundige op het gebied van pedagogie of human resources;c. Ofwel laat de inrichtende macht zich bijstaan door een deskundige op het gebied van pedagogie of human resources.

Artikel 121/10.In het kader van de voornoemde gesprekken en evaluaties moeten het personeelslid en zijn beoordelaar de volgende verplichtingen nakomen: 1° discretie;2° wederzijds respect. Bovendien moet de beoordelaar: 1° zijn instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid en zijn positieve of negatieve evaluatie op een gepaste en constructieve manier motiveren;2° het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;3° de plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen.

Artikel 121/11.Voor de berekening van de in artikelen 121/3, 121/5 en 121/7 bedoelde periodes wordt alleen rekening gehouden met de daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: 1° de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;2° het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Artikel 121/12.Kennisgevingen van documenten, beslissingen of oproepingen gebeuren per aangetekende brief met ontvangstbevestiging of persoonlijk met ontvangstbevestiging.

Artikel 121/13.Als het personeelslid een "negatieve" evaluatie krijgt, kan het binnen de tien werkdagen na de kennisgeving van het evaluatierapport per aangetekende brief beroep instellen bij de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikelen 121/16 tot 121/24. Het stuurt hiervan onmiddellijk een kopie naar de inrichtende macht. Dit beroep werkt opschortend.

Artikel 121/14.§ 1. Een inrichtende macht die een procedure overweegt die zou kunnen leiden tot een "negatieve" evaluatie van een vakbondsafgevaardigde in het kader van de procedure die is voorzien in artikelen 121/1 tot 121/12, moet de vakbondsafvaardiging, indien deze uit meerdere afgevaardigden bestaat, alsook de vakbondsorganisatie die de afgevaardigde heeft aangesteld, hiervan op voorhand op de hoogte brengen, op straffe van nietigheid. Deze kennisgeving gebeurt per aangetekende brief die van kracht wordt op de 3e werkdag na de datum van verzending. § 2. De betrokken vakbondsorganisatie beschikt over een periode van 10 dagen om de inrichtende macht per aangetekende brief mee te delen dat ze van mening is dat de voorgenomen maatregel is ingegeven door redenen eigen aan de uitoefening van het syndicaal mandaat, en om een vergadering te vragen van het Centraal overlegcomité bedoeld in artikel 31/1 van het bijzonder decreet van 7 februari 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/06/1998 pub. 29/08/1998 numac 1998029331 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten1 tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap. De periode van 10 dagen gaat in op de dag waarop de aangetekende brief van de inrichtende macht van kracht wordt. De periode van 10 dagen wordt echter opgeschort van 15 juli tot 15 augustus. § 3. Als de betrokken vakbondsorganisatie niet binnen de toegestane termijn reageert, betekent dit dat ze van mening is dat de beoogde maatregel niet is ingegeven door redenen eigen aan de uitoefening van het syndicaal mandaat. § 4. Na het verstrijken van de periode van 10 dagen kan de inrichtende macht de procedure voor het toekennen van een "negatieve" evaluatie voortzetten.

Artikel 121/15.De regering legt de modellen vast van de rapporten van de directies voor de inrichtende macht, van de evaluatierapporten en van de individuele begeleidingsplannen.

Artikel 121/16.Na overleg met de inrichtende macht en de erkende vakbondsorganisaties richt de regering Kamers van beroep voor evaluaties op, hierna de Kamers van beroep genoemd, die bevoegd zijn voor één of meer onderwijsgraden.

De Kamers van beroep zijn alleen bevoegd om beroepen te behandelen waarin de in dit hoofdstuk bedoelde evaluatieprocedure voorziet.

Ze zijn ook bevoegd om beroepen te behandelen waarin de evaluatieprocedure voor directeurs voorziet, zoals bedoeld door het decreet van 2 februari 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/02/2007 pub. 15/05/2007 numac 2007201245 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet tot vaststelling van het statuut van de directeurs sluiten tot vaststelling van het statuut van de directeurs en directrices in het onderwijs.

Elke Kamer van beroep stelt haar eigen huishoudelijk reglement op, onder voorbehoud van goedkeuring door de regering.

Artikel 121/17.De Kamers van beroep bestaan uit: 1° drie vertegenwoordigers van de inrichtende macht en drie vertegenwoordigers van de erkende vakbondsorganisaties.Elk van deze vakbondsorganisaties beschikt over ten minste één vertegenwoordiger; 2° een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters die zijn aangesteld door de regering onder de magistraten, actief of met pensioen, of onder de algemene ambtenaren, actief of met pensioen, van het ministerie van de Franse Gemeenschap;3° een secretaris en een plaatsvervangend secretaris, aangesteld door de regering De regering stelt de leden aan bedoeld in 1° van het vorige lid op voordracht van de inrichtende macht en de erkende vakbondsorganisaties.Ze benoemt, onder dezelfde voorwaarden, twee plaatsvervangende leden voor elk gewoon lid. Indien geen plaatsvervangende leden worden voorgesteld, is de Kamer van beroep rechtsgeldig samengesteld.

De leden van een Kamer van beroep worden aangesteld voor een mandaat van vier jaar. Hun mandaat kan worden verlengd.

De vervanger van een lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.

De secretarissen en plaatsvervangende secretarissen van een Kamer van beroep staan in voor het secretariaat van die Kamer. Ze hebben geen stemrecht.

Artikel 121/18.Zodra een beroep is ingesteld, stuurt de voorzitter de lijst van gewone en plaatsvervangende leden naar de eiser en de inrichtende macht. Binnen de tien dagen na ontvangst van deze lijst kan het personeelslid of de inrichtende macht verzoeken om maximaal drie leden te wraken. Ze mogen echter niet tegelijkertijd een gewoon lid en zijn twee plaatsvervangers wraken.

Een lid kan vragen om te worden ontslagen als het van mening is dat het een moreel belang heeft bij de zaak, of als het van mening is dat er aan zijn onpartijdigheid kan worden getwijfeld. De voorzitter beslist welk gevolg aan dit verzoek moet worden gegeven. Hij kan een lid op dezelfde gronden ook ontslaan.

Voorzitters, plaatsvervangende voorzitters, gewone leden en plaatsvervangende leden mogen niet zetelen in een zaak die hun echtgenoot of echtgenote of een bloed- of aanverwant tot in de vierde graad betreft.

Artikel 121/19.De Kamer van beroep mag niet over een beroep beraadslagen indien de eiser niet de mogelijkheid heeft gehad om zich te verdedigen, en indien het dossier niet de elementen bevat op grond waarvan deze kamer met kennis van zaken een advies kan verstrekken, met name het rapport van de directeur en/of het (de) evaluatierapport(en).

Artikel 121/20.De partijen worden binnen de twintig dagen na ontvangst van het beroep door de voorzitter opgeroepen per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, of persoonlijk met ontvangstbevestiging.

Het personeelslid en de inrichtende macht kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van instellingen voor onderwijs dat wordt georganiseerd door de Franse Gemeenschap, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakbondsorganisatie.

Bij afwezigheid van een van de volgens de regels uitgenodigde partijen, of de verdediger ervan, doet de Kamer van beroep op rechtsgeldige wijze uitspraak tijdens haar tweede zitting. De twee zittingen mogen niet minder dan vijf dagen uit elkaar liggen.

Wanneer de positieve of negatieve evaluatie volledig of gedeeltelijk verband houdt met een doelstelling die betrekking heeft op de pedagogische bekwaamheid van de eiser, kan de Kamer van beroep een beroep doen op de Algemene Inspectiedienst in zijn hoedanigheid van deskundige voor technische aspecten die verband houden met de disciplinaire en/of didactische dimensies.

De voorzitter van de Kamer nodigt dan een vertegenwoordiger van de Algemene Inspectiedienst uit, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een of meer leden, hetzij op verzoek van de eiser.

Artikel 121/21.De in deze afdeling bedoelde periodes worden opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus.

Artikel 121/22.De Kamer van beroep kan alleen een advies verstrekken bij aanwezigheid van ten minste twee leden die de inrichtende macht vertegenwoordigen, en twee leden die de erkende vakbondsorganisaties vertegenwoordigen. Het aantal leden dat de inrichtende macht vertegenwoordigt en het aantal leden dat de personeelsleden vertegenwoordigt, moet gelijk zijn om deel te nemen aan de stemming.

In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door een of meer leden uit te sluiten na een loting door de voorzitter.

Als het in het vorige lid bedoelde quorum niet wordt bereikt, roept de voorzitter binnen de vijftien dagen een nieuwe vergadering bijeen.

Tijdens deze vergadering kan een beslissing worden genomen, ongeacht het aantal aanwezige leden.

Voor het advies wordt een geheime stemming gehouden. In geval van unanimiteit of een gewone meerderheid van stemmen plus één is het advies van de Kamer van beroep bindend. Alleen bij gelijkheid van stemmen beslist de voorzitter. In dit geval is het advies van de Kamer van beroep niet bindend.

De Kamer van beroep bezorgt haar advies aan de inrichtende macht binnen de 45 dagen na de datum van ontvangst van het beroep. In haar advies geeft de Kamer van beroep op basis van de haar voorgelegde elementen aan of de positieve of negatieve evaluatie van het personeelslid al dan niet verantwoord is. In het advies van de Kamer van beroep wordt geen alternatief voorgesteld voor de beslissing van de inrichtende macht.

Artikel 121/23.Het advies van de Kamer wordt binnen de vijf werkdagen na de vergadering waarin het werd gegeven, per aangetekende brief met ontvangstbevestiging aan de partijen betekend. Het advies wordt gemotiveerd.

De inrichtende macht neemt haar beslissing binnen de 30 dagen na ontvangst van het in het vorige lid bedoelde advies en stelt de Kamer van beroep en het personeelslid in kennis van haar beslissing. In voorkomend geval geeft de inrichtende macht de redenen aan waarom het advies van de Kamer van beroep niet is gevolgd.

Als het advies van de Kamer van beroep bindend is, wijzigt de inrichtende macht de positieve of negatieve evaluatie binnen de 30 dagen na ontvangst van het in de vorige paragraaf bedoelde advies en stelt ze de Kamer van beroep en het personeelslid in kennis van haar beslissing.

Artikel 121/24.De werkingskosten van de Kamer van beroep zijn ten laste van de Franse Gemeenschap.

De regering bepaalt de reis- en verblijfskostenvergoedingen voor de leden van de Kamers van beroep en de vergoedingen waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters recht hebben. "

Art. 17.Aan artikel 168 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In lid 1 wordt een als volgt opgesteld punt 10° ingevoegd: "10° indien ze in het betrokken ambt het voorwerp zijn geweest van twee opeenvolgende "negatieve" evaluatierapporten over twee verschillende schooljaren, die definitief zijn geworden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 121/13;". 2° In lid 2 wordt het woord "10° " ingevoegd tussen de woorden "7° " en "verliest"."

Art. 18.In lid 1 van artikel 169 van hetzelfde koninklijk besluit wordt een als volgt opgesteld punt 5° ingevoegd: "5° een tweede "negatieve" evaluatie zoals bedoeld in artikel 28septies van het decreet van 4 januari 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 04/01/1999 pub. 25/02/1999 numac 1999029087 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten sluiten betreffende de selectie- en bevorderingsambten, en in artikel 42 van het decreet van 2 februari 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/02/2007 pub. 15/05/2007 numac 2007201245 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet tot vaststelling van het statuut van de directeurs sluiten tot vaststelling van het statuut van de directeurs en directrices in het onderwijs. " HOOFDSTUK 2. - bepaling tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs

Art. 19.In artikel 4bis van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs, worden leden 2 tot 8 opgeheven. HOOFDSTUK 3. - bepalingen tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst der onderwijsinstellingen van de Franse Gemeenschap

Art. 20.Er wordt een als volgt opgesteld punt 11° toegevoegd aan artikel 4 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap: "11°. in het betrokken ambt tijdens de laatste twee schooljaren geen twee negatieve rapporten over de wijze van dienen of twee negatieve evaluatierapporten hebben gekregen, zoals bedoeld in artikel 7. "

Art. 21.In artikel 5 van hetzelfde koninklijk besluit worden leden 1 tot 4 van § 4 opgeheven.

Art. 22.In artikel 6, § 4 van hetzelfde koninklijk besluit wordt een als volgt opgesteld derde lid toegevoegd: "De in artikel 5 quater bedoelde tijdelijke, die een negatief evaluatierapport heeft gekregen, wordt opnieuw aangesteld in de instelling waar hij het vorige schooljaar was aangesteld, onder voorbehoud van de toepassing van voorrang bij de aanstelling van een beter gerangschikte kandidaat. "

Art. 23.Artikel 7 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door het volgende artikel: "Artikel 7 - Een tijdelijke leermeester godsdienst of leraar godsdienst wordt geacht zijn taak naar behoren te hebben uitgevoerd zolang de inrichtende macht geen negatief rapport over de wijze van dienen of een negatief evaluatierapport over hem heeft opgesteld.

De evaluatie van het rapport over de wijze van dienen kan de volgende zijn: "positief" of "negatief".

De evaluatie in het evaluatierapport kan de volgende zijn: "positief" of "negatief".

Als er geen rapport is, wordt elk personeelslid geacht een positieve evaluatie te hebben gekregen.

Per schooljaar mag een personeelslid slechts één evaluatierapport of één rapport over de wijze van dienen krijgen."

Art. 24.Een als volgt opgesteld artikel 7bis is ingevoegd in hetzelfde koninklijk besluit: "Artikel 7bis - § 1. In voorkomend geval wordt het rapport over de wijze van dienen uiterlijk na afloop van elke activiteitsperiode opgesteld volgens het door de regering vastgestelde model.

Het moet ter ondertekening worden voorgelegd aan het personeelslid op wie het betrekking heeft.

De evaluatie van het rapport over de wijze van dienen moet op straffe van nietigheid worden gemotiveerd aan de hand van ten minste één positief of negatief feit dat wordt genoteerd op het moment dat het zich voordoet. Dit feit moet uitvoerig worden beschreven, worden gedateerd en ondertekend door de directeur en het personeelslid, en ter ondertekening voor ontvangst aan dat laatste worden voorgelegd. De procedure wordt voortgezet als het personeelslid weigert het rapport te ondertekenen. § 2. Het personeelslid heeft het recht om binnen de tien werkdagen na de kennisgeving van het genoemde rapport beroep in te stellen bij de Kamer van beroep, zoals bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk VIII van dit besluit. Het personeelslid dat gebruik maakt van zijn recht op beroep, stelt de inrichtende macht hiervan onmiddellijk in kennis. Dit beroep werkt opschortend. "

Art. 25.In artikel 12 van hetzelfde koninklijk besluit wordt punt 8° vervangen door het volgende punt 8° : "8° In het toe te kennen ambt tijdens de laatste twee schooljaren en vóór de datum van de sollicitatieoproep geen negatief rapport over de wijze van dienen of een negatief evaluatierapport hebben gekregen."

Art. 26.In artikel 16, § 2 van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden "of van de bevoegde inspectie" en de woorden "De motivering mag alleen betrekking hebben op aangelegenheden die specifiek op hen betrekking hebben" opgeheven.

Art. 27.In artikel 17 wordt lid 1 van hetzelfde koninklijk besluit vervangen door een als volgt opgesteld lid 1: "Na afloop van de stage stelt de directeur een gedetailleerd rapport op over de wijze van dienen van de stage lopende leermeester of leraar godsdienst die onder zijn toezicht staat. Dit rapport heeft betrekking op de vormingsactiviteiten, de houding, het voorkomen en het verantwoordelijkheidsgevoel. Het neemt de inhoud van een eventueel individueel inspectierapport over pedagogische bekwaamheid over."

Art. 28.In artikel 18, § 1, lid 1 van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden ", ofwel op gemotiveerde voordracht van de bevoegde inspecteur" opgeheven.

Art. 29.Artikel 21 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door een als volgt opgesteld artikel 21: "Het rapport van de directeur over de wijze van dienen van een stage lopende leermeester of leraar godsdienst wordt opgesteld volgens het door de regering vastgestelde model."

Art. 30.Na artikel 26 van hetzelfde koninklijk besluit wordt een als volgt opgesteld Hoofdstuk VIbis ingevoegd: "Hoofdstuk VIbis. - Over de evaluatie van leermeesters en leraars godsdienst.

Artikel 26/1.Hoofdstuk VIIIbis met betrekking tot de evaluatie van personeelsleden van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, is van toepassing op leermeester en leraars godsdienst. "

Art. 31.Artikelen 29bis en 30 van hetzelfde koninklijk besluit worden opgeheven.

Art. 32.Aan artikel 48 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° Een als volgt opgesteld punt 9° wordt ingevoegd: "9° als ze binnen hetzelfde ambt twee opeenvolgende "negatieve" evaluatierapporten hebben gekregen, die definitief zijn geworden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep over twee verschillende schooljaren, zoals bedoeld in artikel 7 van dit besluit."; 2° Een als volgt opgesteld lid 2 wordt ingevoegd: "Elk personeelslid dat ambtshalve en zonder opzeggingstermijn wordt ontslagen overeenkomstig lid 1, 3°, 4°, 5°, 6 en 9°, verliest voor alle ambten het voordeel van de ingediende kandidaturen, alsook het aantal gewerkte dagen voor het ambt dat het uitoefende vóór zijn ontslag."

Art. 33.Aan artikel 49 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een als volgt opgesteld punt 2bis° toegevoegd: "2bis: de bewaring van twee negatieve evaluatierapporten over twee verschillende schooljaren";2° een als volgt opgesteld lid 2 wordt ingevoegd: "Elk personeelslid dat ambtshalve en zonder opzeggingstermijn wordt ontslagen overeenkomstig lid 1, 2°, 2bis of 4°, verliest voor alle ambten het voordeel van de ingediende kandidaturen, alsook het aantal gewerkte dagen voor het ambt dat het uitoefende vóór zijn ontslag."

Art. 34.In artikel 49 bis van hetzelfde koninklijk besluit wordt het woord "2bis° " ingevoegd tussen de woorden "2° " en "of° ". HOOFDSTUK 4. - bepalingen tot wijziging van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs

Art. 35.In artikel 34quater, § 3 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt het 6e en laatste lid aangevuld met een als volgt opgesteld punt 6° : "6° het personeelslid krijgt over twee verschillende schooljaren twee opeenvolgende "negatieve" evaluaties van de inrichtende macht waarbinnen deze affectatie plaatsvindt, die definitief zijn geworden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 47ter/5 voor het betrokken ambt binnen een inrichtende macht van het gesubsidieerd vrij onderwijs van dezelfde aard. "

Art. 36.In artikel 42, § 3 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen ingevoegd: 1° In lid 1, na de woorden "ter ondertekening aan de betrokkene.", wordt de volgende zin als volgt ingevoegd: "Als het Centraal Paritair Comité er niet in slaagt om binnen de vier maanden tot een overeenkomst te komen, zal de regering uitspraak doen in de plaats van het Comité. "; 2° er wordt als volgt een lid 13 ingevoegd: "De toekenning van een eerste definitieve "negatieve" evaluatie in het kader van de evaluatie bedoeld in afdeling 4 van dit hoofdstuk, staat gelijk aan een "negatief" rapport bij de evaluatie voorafgaand aan de definitieve aanwerving, zoals bedoeld in deze paragraaf.Per schooljaar mag het personeelslid niet zowel een evaluatierapport, zoals bedoeld in afdeling 4 van dit hoofdstuk, als een evaluatierapport voorafgaand aan de definitieve aanwerving, zoals bedoeld in de vorige paragraaf, krijgen."

Art. 37.Na afdeling 3 van hoofdstuk III van hetzelfde decreet wordt een nieuwe afdeling 4 ingevoegd, met het volgende opschrift: "Afdeling 4. - Over het evaluatiemechanisme"

Art. 38.De volgende bepalingen worden ingevoegd in het in artikel 37 ingevoegde afdeling 4 van hetzelfde decreet: "

Artikel 47ter.- § 1. Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden. § 2. Elke eerste evaluatie moet worden voorafgegaan door een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek zoals bedoeld in afdeling 3 van Hoofdstuk 9 van titel I van boek 6 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, in afdeling 3 van hoofdstuk Ibis van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie, of in afdeling 3 van hoofdstuk Ibis van het decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. § 3. Ten vroegste zes maanden nadat dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties aan het personeelslid werd meegedeeld, en voor zover het afrondingsgesprek heeft plaatsgevonden dat wordt bedoeld in artikel 6.1.9-7, § 5 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, in artikel 8.7, § 5 van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel en van de deskundigen in het onderwijs voor sociale promotie, en in artikel 8/6, § 5 van het decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, stelt de directeur in geval van manifeste onwil ten aanzien van het genoemde plan of van manifest en herhaald onvermogen om de doelstellingen te bereiken die in het kader van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties samen met het personeelslid werden bepaald, een gemotiveerd rapport op ten behoeve van de inrichtende macht zodat die laatste het personeelslid kan evalueren.

Voor de berekening van de in het vorige lid bedoelde periode van zes maanden wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: 1° de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;2° het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. Artikel 47ter/1. - § 1. Deze evaluatie wordt uitgevoerd door de inrichtende macht op basis van het rapport van de directeur, zoals bedoeld in artikel 47ter, § 3.

Om de evaluatie uit te voeren, moet de inrichtende macht aan een van de volgende voorwaarden voldoen: 1° Ofwel werd een lid van de inrichtende macht hiertoe opgeleid via de vorming bedoeld in artikel 132 van het decreet van 20juli 2023 betreffende de ondersteuning, de ontwikkeling van de beroepscompetenties en de evaluatie van het onderwijzend personeel;2° Ofwel is een lid van de inrichtende macht een deskundige op het gebied van pedagogie of human resources;3° Ofwel laat de inrichtende macht zich bijstaan door een deskundige op het gebied van pedagogie of human resources. Het personeelslid moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht het positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. § 2. Na afloop van de evaluatie stelt de inrichtende macht een evaluatierapport op dat resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie, dat wordt geformaliseerd in het document bedoeld in artikel 47ter/3, en dat ter kennis wordt gebracht van het personeelslid.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen: 1° in het rapport van de directeur;2° in het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties;3° van het evaluatiegesprek. Als er geen evaluatierapport is, wordt elk personeelslid geacht een "positieve" evaluatie te hebben gekregen. § 3. In geval van een "negatieve" evaluatie wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en/of de directeur aan wie de inrichtende macht delegatie verleent en anderzijds het personeelslid, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Dit plan bepaalt de doelstellingen die het personeelslid moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.

Artikel 47ter/2. - § 1. Als het personeelslid zijn ambt minstens zes maanden heeft kunnen uitoefenen na het individuele begeleidingsplan te hebben ontvangen dat tijdens de vorige evaluatie werd overeengekomen, kan er een nieuwe evaluatie plaatsvinden.

Deze periode moet het personeelslid in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.

Na een negatieve evaluatie moet de volgende evaluatie echter plaatsvinden binnen maximaal twee jaar na de mededeling van het individuele begeleidingsplan dat werd opgesteld naar aanleiding van de vorige evaluatie. Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.

In afwijking van het vorige lid kan de volgende evaluatie binnen een langere periode plaatsvinden als het individuele begeleidingsplan wordt verlengd zoals bedoeld in paragraaf 3. § 2. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: 1° de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;2° het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 3. Het evaluatierapport na een eerste definitieve "negatieve" evaluatie wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie of, in geval van onderlinge overeenstemming tussen het personeelslid en de inrichtende macht, in een verlenging van het individuele begeleidingsplan. Het evaluatierapport wordt geformaliseerd in het in artikel 47 ter/3 bedoelde document en ter kennis van het personeelslid gebracht.

Het individuele begeleidingsplan wordt verlengd voor minimaal 3 maanden en maximaal één jaar.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.

Het personeelslid moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht het positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. § 4. Ingeval het individuele begeleidingsplan wordt verlengd, wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en/of de directeur aan wie de inrichtende macht delegatie verleent en anderzijds het personeelslid, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Het bevat de doelstellingen van het vorige individuele begeleidingsplan die het personeelslid moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 5. Na een verlenging van het individuele begeleidingsplan vindt er een nieuwe evaluatie plaats binnen een periode van minimaal drie maanden en maximaal één jaar waarin het personeelslid zijn ambt uitoefent, vanaf de datum waarop het personeelslid op de hoogte is gebracht van het individuele begeleidingsplan dat werd aangepast naar aanleiding van de verlenging van het individuele begeleidingsplan.

Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.

Deze periode moet het personeelslid in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen. § 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van drie maanden en één jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: 1° de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;2° het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 7. Het evaluatierapport na een verlenging van het individuele begeleidingsplan wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie, wordt geformaliseerd in het document bedoeld in artikel 47ter/3, en wordt ter kennis gebracht van het personeelslid.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.

Het personeelslid moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht het positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.

Artikel 47ter/3. - De regering legt het model vast van het rapport van de directie voor de inrichtende macht, van het individuele begeleidingsplan en van het evaluatierapport.

Artikel 47ter/4. - De herhaling van twee opeenvolgende "negatieve" evaluaties over twee verschillende schooljaren, die definitief zijn geworden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 47ter/5, heeft als gevolg: - de ambtshalve beëindiging van de overeenkomst van het personeelslid in het betrokken ambt overeenkomstig artikelen 71quater, 17° of 72, § 1, 12° naargelang van het geval; - het verlies van voorrang voor elke nieuwe betrekking in hetzelfde ambt binnen dezelfde inrichtende macht, met inbegrip van de voorrang bedoeld in artikel 29 quater 1° bis, artikel 29quater 1° ter, artikel 29quater 2°, artikel 29quater 2° bis, artikel 29quater 14° en artikel 29quater 15°.

Artikel 47ter/5. - § 1. Het personeelslid dat een eerste of tweede "negatieve" evaluatie krijgt, kan binnen de tien werkdagen na ontvangst van dit rapport beroep instellen bij de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 80 en volgende. Het personeelslid dat gebruik maakt van zijn recht op beroep, stelt zijn inrichtende macht hiervan onmiddellijk in kennis. Dit beroep werkt opschortend. § 2. Wanneer de negatieve evaluatie volledig of gedeeltelijk verband houdt met een doelstelling die betrekking heeft op de pedagogische bekwaamheid van het personeelslid, kan de Kamer van beroep een beroep doen op de Algemene Inspectiedienst in zijn hoedanigheid van deskundige voor technische aspecten die verband houden met de disciplinaire en/of didactische dimensies.

De voorzitter van de Kamer nodigt dan een vertegenwoordiger van de Algemene Inspectiedienst uit, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een of meer leden, hetzij op verzoek van het personeelslid op wie het beroep betrekking heeft. § 3. Tijdens het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan door een advocaat of een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.

Van het verhoor worden notulen opgesteld.

De procedure wordt rechtsgeldig voortgezet als het naar behoren opgeroepen personeelslid het verhoor niet bijwoont. § 4. Het advies wordt verstrekt na een geheime stemming. Ingeval het advies unaniem of met een gewone meerderheid van stemmen plus één wordt verstrekt, is het advies van de Kamer van beroep bindend. Alleen bij gelijkheid van stemmen beslist de voorzitter. In dit geval is het advies van de Kamer van beroep niet bindend.

De Kamer van beroep bezorgt haar advies aan de inrichtende macht binnen de 45 dagen na de datum van ontvangst van het beroep. Het advies van de Kamer van beroep moet op basis van de haar voorgelegde elementen aangeven of de positieve of negatieve evaluatie van het personeelslid al dan niet verantwoord is. In het advies van de Kamer van beroep wordt geen alternatief voorgesteld voor de beslissing van de Inrichtende macht. § 5. De inrichtende macht neemt haar beslissing binnen de 30 dagen na ontvangst van het in de vorige paragraaf bedoelde advies en stelt de Kamer van beroep en het personeelslid in kennis van haar beslissing.

In voorkomend geval geeft de inrichtende macht de redenen aan waarom het advies van de Kamer van beroep niet is gevolgd.

Artikel 47ter/6. § 1. Een inrichtende macht die een procedure overweegt die zou kunnen leiden tot een "negatieve" evaluatie van een vakbondsafgevaardigde of van een vertegenwoordiger binnen de Ondernemingsraad of het orgaan voor sociaal overleg in het kader van de procedure die is voorzien in deze afdeling, moet de vakbondsafvaardiging, indien deze uit meerdere afgevaardigden bestaat, alsook de vakbondsorganisatie die de afgevaardigde heeft aangesteld, hiervan op voorhand op de hoogte brengen, op straffe van nietigheid.

Deze kennisgeving gebeurt per aangetekende brief die van kracht wordt op de 3e werkdag na de datum van verzending. § 2. De betrokken vakbondsorganisatie beschikt over een periode van 10 dagen om de inrichtende macht per aangetekende brief, met kopie aan de voorzitter van het bevoegde Centraal Paritair Comité, te laten weten dat ze van mening is dat de beoogde maatregel is ingegeven door redenen eigen aan de uitoefening van het syndicaal mandaat, en kan vragen dat de zaak aanhangig wordt gemaakt bij een verzoeningsbureau.

De periode van 10 dagen gaat in op de dag waarop de aangetekende brief van de inrichtende macht van kracht wordt. De periode van 10 dagen wordt echter opgeschort van 15 juli tot 15 augustus. § 3. Als de betrokken vakbondsorganisatie niet binnen de toegestane termijn reageert, betekent dit dat ze van mening is dat de beoogde maatregel niet is ingegeven door redenen eigen aan de uitoefening van het syndicaal mandaat. § 4. Na het verstrijken van de periode van 10 dagen kan de inrichtende macht de procedure voor het toekennen van een "negatieve" evaluatie voortzetten.

Artikel 47ter/7. - In het kader van de gesprekken en evaluaties moeten het personeelslid en zijn beoordelaar de volgende verplichtingen nakomen: a) discretie;b) wederzijds respect. Bovendien moet de beoordelaar: a) hun instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid en zijn positieve of negatieve evaluatie op een gepaste en constructieve manier motiveren;b) het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;c) de plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen. Artikel 47ter/8. De in deze afdeling genoemde kennisgevingen van documenten, beslissingen of oproepingen gebeuren per aangetekende brief met ontvangstbevestiging of persoonlijk met ontvangstbevestiging. "

Art. 39.In artikel 54octies van hetzelfde decreet wordt een als volgt opgestelde paragraaf 7 ingevoegd: " § 7. Coördinatoren van centra voor gevorderde technologie die vast zijn aangeworven, worden geëvalueerd overeenkomstig de bepalingen van afdeling II van Hoofdstuk Vbis van deze titel, die mutatis mutandis van toepassing zijn."

Art. 40.In artikel 54terdecies van hetzelfde decreet wordt een als volgt opgesteld lid 3 ingevoegd: "Coördinatoren van territoriale polen die vast zijn aangeworven, worden geëvalueerd overeenkomstig de bepalingen van afdeling II van Hoofdstuk Vbis van deze titel, die mutatis mutandis van toepassing zijn. "

Art. 41.Aan artikel 61sexies van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht aan § 1: 1° in lid 1 worden de woorden "en 5 § 3, 1° en 2° van het decreet van 4 januari 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 04/01/1999 pub. 25/02/1999 numac 1999029087 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten sluiten" vervangen door de woorden "en 5 § 3 van het decreet van 4 januari 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 04/01/1999 pub. 25/02/1999 numac 1999029087 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten sluiten";2° in lid 3 worden de woorden "Met uitzondering van afdeling Iter met betrekking tot de opdrachtbrief," opgeheven.

Art. 42.Het opschrift van afdeling II van Hoofdstuk Vbis van hetzelfde decreet wordt vervangen door: "Afdeling II. - Over het evaluatiemechanisme".

Art. 43.Artikel 61decies, lid 2 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 44.De volgende bepalingen worden ingevoegd in afdeling 2 van Hoofdstuk Vbis van hetzelfde decreet: "Artikel 61decies/1. - § 1. Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden. § 2. Elke eerste evaluatie moet worden voorafgegaan door een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek zoals bedoeld in afdeling 4 van Hoofdstuk 9 van titel I van boek 6 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, in afdeling 4 van hoofdstuk Ibis van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie, of in afdeling 4 van hoofdstuk Ibis van het decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. § 3. Ten vroegste zes maanden nadat dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties aan het personeelslid werd meegedeeld, en voor zover het afrondingsgesprek heeft plaatsgevonden dat wordt bedoeld in artikel 6.1.9-9, § 5 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, in artikel 8.9, § 5 van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel en van de deskundigen in het onderwijs voor sociale promotie, en in artikel 8/8, § 5 van het decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, stelt de directeur in geval van manifeste onwil ten aanzien van het genoemde plan of van manifest en herhaald onvermogen om de doelstellingen te bereiken die in het kader van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties samen met het personeelslid werden bepaald, een gemotiveerd rapport op ten behoeve van de inrichtende macht zodat die laatste het personeelslid kan evalueren.

Voor de berekening van de voornoemde periode van zes maanden wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: 1° de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;2° het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. Artikel 61decies/2. - § 1. Deze evaluatie wordt uitgevoerd door de inrichtende macht op basis van het rapport van de directeur, zoals bedoeld in artikel 61decies/1, § 2.

Om de evaluatie uit te voeren, moet de inrichtende macht aan een van de volgende voorwaarden voldoen: a. Ofwel wordt een lid van de inrichtende macht hiertoe opgeleid via de vorming bedoeld in artikel 132 van het decreet van 20 juli 2023 betreffende de ondersteuning, de ontwikkeling van de beroepscompetenties en de evaluatie van het onderwijzend personeel;b. Ofwel is een lid van de inrichtende macht een deskundige op het gebied van pedagogie of human resources;c. Ofwel laat de inrichtende macht zich bijstaan door een deskundige op het gebied van pedagogie of human resources. § 2. Het personeelslid moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht het positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. § 3. Na afloop van de evaluatie stelt de inrichtende macht een evaluatierapport op, waarin de evaluatie de volgende kan zijn: "positief" of "negatief". De evaluatie wordt geformaliseerd in het in artikel 61decies/4 bedoelde document en ter kennis van het personeelslid gebracht.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen: - in het rapport van de directeur; - in het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties; - van het evaluatiegesprek. § 4. In geval van een "negatieve" evaluatie wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en/of de directeur aan wie de inrichtende macht delegatie verleent en anderzijds het personeelslid, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Dit plan bepaalt de doelstellingen die het personeelslid moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.

Artikel 61decies/3. § 1. Als het personeelslid zijn ambt minstens zes maanden heeft kunnen uitoefenen na het individuele begeleidingsplan te hebben ontvangen dat tijdens de vorige "negatieve" evaluatie werd overeengekomen, kan er een nieuwe evaluatie plaatsvinden.

Deze periode moet het personeelslid in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.

Na de toekenning van de negatieve evaluatie moet de volgende evaluatie echter plaatsvinden binnen maximaal twee jaar na de mededeling van het individuele begeleidingsplan dat werd opgesteld naar aanleiding van de vorige evaluatie. Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.

In afwijking van het vorige lid kan de volgende evaluatie binnen een langere periode plaatsvinden als het individuele begeleidingsplan wordt verlengd zoals bedoeld in paragraaf 3. § 2. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 3. Het evaluatierapport wordt opgesteld door de inrichtende macht.

Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie of, in geval van onderlinge overeenstemming tussen het personeelslid en de Inrichtende macht, in een verlenging van het individuele begeleidingsplan. Het rapport wordt geformaliseerd in het in artikel 61decies/4 bedoelde document en ter kennis van het personeelslid gebracht.

Het individuele begeleidingsplan wordt verlengd voor minimaal 3 maanden en maximaal één jaar.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan. § 4. Ingeval het individuele begeleidingsplan wordt verlengd, wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en/of de directeur aan wie de inrichtende macht delegatie verleent en anderzijds het personeelslid, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Het bevat de doelstellingen van het vorige individuele begeleidingsplan die het personeelslid moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal 4 doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 5. Na een verlenging van het individuele begeleidingsplan kan er een nieuwe evaluatie plaatsvinden na een periode van minimaal drie maanden waarin het personeelslid zijn ambt uitoefent, vanaf de datum waarop het personeelslid op de hoogte is gebracht van het individuele begeleidingsplan dat werd aangepast naar aanleiding van de verlenging van het individuele begeleidingsplan.

Als de in het vorige lid bedoelde nieuwe evaluatie niet heeft plaatsgevonden binnen maximaal één jaar na de mededeling van het individuele begeleidingsplan dat werd aangepast naar aanleiding van de verlenging van het individuele begeleidingsplan, wordt deze evaluatie geacht positief te zijn. § 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van drie maanden en één jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 7. Het evaluatierapport na een beslissing tot verlenging van het individuele begeleidingsplan wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie, wordt geformaliseerd in het document bedoeld in artikel 61decies/4, en wordt ter kennis gebracht van het personeelslid.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.

Het personeelslid moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht het positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.

Artikel 61decies/4. De regering legt de modellen vast van het rapport van de directie voor de inrichtende macht, van het individuele begeleidingsplan en van het evaluatierapport.

Artikel 61decies/5. De herhaling van twee opeenvolgende "negatieve" evaluaties over twee verschillende schooljaren, die definitief zijn geworden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 61decies/7, heeft als gevolg dat de overeenkomst van het personeelslid ambtshalve wordt beëindigd, overeenkomstig artikel 72, § 1, 12°.

Artikel 61decies/6. - § 1. Het personeelslid dat een eerste of tweede "negatieve" evaluatie krijgt, kan binnen de tien werkdagen na ontvangst van dit rapport beroep instellen bij de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 80 en volgende. Het personeelslid dat gebruik maakt van zijn recht op beroep, stelt zijn inrichtende macht hiervan onmiddellijk in kennis. Dit beroep werkt opschortend. § 2. Wanneer de negatieve evaluatie volledig of gedeeltelijk verband houdt met een doelstelling die betrekking heeft op de pedagogische bekwaamheid van het personeelslid, kan de Kamer van beroep een beroep doen op de Algemene Inspectiedienst in zijn hoedanigheid van deskundige voor technische aspecten die verband houden met de disciplinaire en/of didactische dimensies.

De voorzitter van de Kamer nodigt dan een vertegenwoordiger van de Algemene Inspectiedienst uit, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een of meer leden, hetzij op verzoek van het personeelslid op wie het beroep betrekking heeft. § 3. Tijdens het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan door een advocaat of een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.

Van het verhoor worden notulen opgesteld.

De procedure wordt rechtsgeldig voortgezet als het naar behoren opgeroepen personeelslid het verhoor niet bijwoont. § 4. Het advies wordt verstrekt na een geheime stemming. Ingeval het advies unaniem of met een gewone meerderheid van stemmen plus één wordt verstrekt, is het advies van de Kamer van beroep bindend. Alleen bij gelijkheid van stemmen beslist de voorzitter. In dit geval is het advies van de Kamer van beroep niet bindend.

De Kamer van beroep bezorgt haar advies aan de inrichtende macht binnen de 45 dagen na de datum van ontvangst van het beroep. Het advies van de Kamer van beroep moet op basis van de haar voorgelegde elementen aangeven of de positieve of negatieve evaluatie van het personeelslid al dan niet verantwoord is. In het advies van de Kamer van beroep wordt geen alternatief voorgesteld voor de beslissing van de Inrichtende macht. § 5. De inrichtende macht neemt haar beslissing binnen de 30 dagen na ontvangst van het in het vorige lid bedoelde advies en stelt de Kamer van beroep en het personeelslid in kennis van haar beslissing. In voorkomend geval geeft de inrichtende macht de redenen aan waarom het advies van de Kamer van beroep niet is gevolgd.

Artikel 61decies/7. § 1. Een inrichtende macht die een procedure overweegt die zou kunnen leiden tot een "negatieve" evaluatie van een vakbondsafgevaardigde of van een vertegenwoordiger binnen de Ondernemingsraad of het orgaan voor sociaal overleg in het kader van de procedure die is voorzien in deze afdeling, moet de vakbondsafvaardiging, indien deze uit meerdere afgevaardigden bestaat, alsook de vakbondsorganisatie die de afgevaardigde heeft aangesteld, hiervan op voorhand op de hoogte brengen, op straffe van nietigheid.

Deze kennisgeving gebeurt per aangetekende brief die van kracht wordt op de 3e werkdag na de datum van verzending. § 2. De betrokken vakbondsorganisatie beschikt over een periode van 10 dagen om de inrichtende macht per aangetekende brief, met kopie aan de voorzitter van het bevoegde Centraal Paritair Comité, te laten weten dat ze van mening is dat de beoogde maatregel is ingegeven door redenen eigen aan de uitoefening van het syndicaal mandaat, en kan vragen dat de zaak aanhangig wordt gemaakt bij een verzoeningsbureau.

De periode van 10 dagen gaat in op de dag waarop de aangetekende brief van de inrichtende macht van kracht wordt. De periode van 10 dagen wordt echter opgeschort van 15 juli tot 15 augustus. § 3. Als de betrokken vakbondsorganisatie niet binnen de toegestane termijn reageert, betekent dit dat ze van mening is dat de beoogde maatregel niet is ingegeven door redenen eigen aan de uitoefening van het syndicaal mandaat. § 4. Na het verstrijken van de periode van 10 dagen kan de inrichtende macht de procedure voor het toekennen van een "negatieve" evaluatie voortzetten.

Artikel 61decies/8. - In het kader van de in deze afdeling bedoelde gesprekken en evaluaties moeten het personeelslid en zijn beoordelaar de volgende verplichtingen nakomen: a) discretie;b) wederzijds respect. Bovendien moet de beoordelaar: a) hun instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid en zijn positieve of negatieve evaluatie op een gepaste en constructieve manier motiveren;b) het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;c) de plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen. Artikel 61decies/9. De in deze afdeling genoemde kennisgevingen van documenten, beslissingen of oproepingen gebeuren per aangetekende brief met ontvangstbevestiging of persoonlijk met ontvangstbevestiging. "

Art. 45.Artikelen 61undecies tot 61terdecies van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 46.In artikel 61quaterdecies van hetzelfde decreet worden de woorden "61terdecies" vervangen door de woorden: "61nonies".

Art. 47.In artikel 71quater van hetzelfde decreet wordt een als volgt opgesteld punt 17° ingevoegd: "17° na de toekenning van een "negatieve" evaluatie die werd voorafgegaan door een negatieve evaluatie, over 2 verschillende schooljaren, en die definitief werd na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikelen 47ter/5 en 61decies/6."

Art. 48.In artikel 72, § 1 van hetzelfde decreet wordt een als volgt opgesteld punt 12° ingevoegd: "12° na de toekenning van een "negatieve" evaluatie die werd voorafgegaan door een negatieve evaluatie, over 2 verschillende schooljaren, en die definitief werd na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikelen 47ter/5 en 61decies/6;" HOOFDSTUK 5. - bepalingen tot wijziging van het decreet van 6 juni 1994 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs

Art. 49.In artikel 30, § 1 van het decreet van 6 juni 1994 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt een als volgt opgesteld lid 5 ingevoegd: "De toekenning van een eerste definitieve "negatieve" evaluatie in het kader van de evaluatie bedoeld in afdeling 4 van dit hoofdstuk, staat gelijk aan een "negatief" rapport voorafgaand aan de benoeming. Per schooljaar mag het personeelslid niet zowel positief of negatief worden geëvalueerd in het kader van de evaluatie bedoeld in afdeling 4 van dit hoofdstuk, als een rapport krijgen voorafgaand aan de vaste benoeming, zoals bedoeld in de vorige paragraaf."

Art. 50.In artikel 35 van hetzelfde decreet wordt een als volgt opgestelde paragraaf 3 ingevoegd: "Bij ambtshalve ontslag overeenkomstig artikel 58, 11° verliest het personeelslid de bij de betrokken macht verworven voorrang. Het krijgt deze voorrang echter terug als het na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door deze inrichtende macht. "

Art. 51.Na afdeling 3 van hoofdstuk III van hetzelfde decreet wordt een nieuwe afdeling 4 ingevoegd, met als opschrift: "Afdeling 4. - Over het evaluatiemechanisme"

Art. 52.De volgende bepalingen worden ingevoegd in afdeling 4 van hoofdstuk III van hetzelfde decreet: "Artikel 36duodecies/1. - § 1. In deze afdeling moet er voor de tijdelijke personeelsleden onder "inrichtende macht" de in artikel 27bis bedoelde instanties worden verstaan.

Voor vaste personeelsleden is de in deze afdeling bedoelde inrichtende macht de instantie die de benoemingsbevoegdheid uitoefent. § 2. In deze afdeling gebeuren kennisgevingen van documenten, beslissingen of oproepingen per aangetekende brief met ontvangstbevestiging of persoonlijk met ontvangstbevestiging.

Artikel 36duodecies/2. - § 1. Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden. § 2. Elke eerste evaluatie moet worden voorafgegaan door een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek zoals bedoeld in afdeling 3 van Hoofdstuk 9 van titel I van boek 6 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, in afdeling 3 van hoofdstuk Ibis van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie, of in afdeling 3 van hoofdstuk Ibis van het decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. § 3. Ten vroegste zes maanden nadat dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties aan het personeelslid werd meegedeeld, en voor zover het afrondingsgesprek heeft plaatsgevonden dat wordt bedoeld in artikel 6.1.9-7, § 5 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, in artikel 8.7, § 5 van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel en van de deskundigen in het onderwijs voor sociale promotie, en in artikel 8/6, § 5 van het decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, stelt de directeur in geval van manifeste onwil ten aanzien van het genoemde plan of van manifest en herhaald onvermogen om de doelstellingen te bereiken die in het kader van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties samen met het personeelslid werden bepaald, een gemotiveerd rapport op ten behoeve van de inrichtende macht zodat die laatste het personeelslid kan evalueren.

Voor de berekening van de voornoemde periode van 6 maanden wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Artikel 36duodecies/3. - § 1. Deze evaluatie wordt uitgevoerd door de inrichtende macht op basis van het rapport van de directeur, zoals bedoeld in artikel 36duodecies/2, § 3.

Om de evaluatie uit te voeren, moet de inrichtende macht aan een van de volgende voorwaarden voldoen: a. Ofwel wordt een lid van de inrichtende macht hiertoe opgeleid via de vorming bedoeld in artikel 132 van het decreet van XXX betreffende de ondersteuning, de ontwikkeling van de beroepscompetenties en de evaluatie van het onderwijzend personeel;b. Ofwel is een lid van de inrichtende macht een deskundige op het gebied van pedagogie of human resources;c. Ofwel laat de inrichtende macht zich bijstaan door een deskundige op het gebied van pedagogie of human resources. § 2. Het personeelslid moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht het positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. § 3. Na afloop van de evaluatie stelt de inrichtende macht een evaluatierapport op dat resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie, dat wordt geformaliseerd in het document bedoeld in artikel 36duodecies/5, en dat ter kennis wordt gebracht van het personeelslid.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen: - in het rapport van de directeur; - in het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties; - van het evaluatiegesprek.

Als er geen evaluatierapport is, wordt elk personeelslid geacht een "positieve" evaluatie te hebben gekregen. § 4. In geval van een "negatieve" evaluatie wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en/of de directeur aan wie de inrichtende macht delegatie verleent en anderzijds het personeelslid, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Dit plan bepaalt de doelstellingen die het personeelslid moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal 4 doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.

Artikel 36duodecies/4. - § 1. Als het personeelslid zijn ambt minstens zes maanden heeft kunnen uitoefenen na het individuele begeleidingsplan te hebben ontvangen dat tijdens de vorige negatieve evaluatie werd overeengekomen, kan er een nieuwe evaluatie plaatsvinden.

Deze periode moet het personeelslid in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.

Na een "negatieve" evaluatie moet de volgende evaluatie plaatsvinden binnen maximaal twee jaar na de mededeling van het individuele begeleidingsplan dat werd opgesteld naar aanleiding van de vorige evaluatie. Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.

In afwijking van het vorige lid kan de volgende evaluatie binnen een langere periode plaatsvinden als het individuele begeleidingsplan wordt verlengd zoals bedoeld in paragraaf 3. § 2. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 3. Na afloop van de evaluatie stelt de inrichtende macht een evaluatierapport op dat resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie of, in geval van onderlinge overeenstemming tussen het personeelslid en de Inrichtende macht, in een verlenging van het individuele begeleidingsplan. Het evaluatierapport wordt geformaliseerd in het in artikel 36duodecies/5 bedoelde document en ter kennis van het personeelslid gebracht.

Het individuele begeleidingsplan wordt verlengd voor minimaal 3 maanden en maximaal één jaar.

Het personeelslid moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht het positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan. § 4. Als er geen evaluatierapport is, wordt elk personeelslid geacht een "positieve" evaluatie te hebben gekregen. § 5. Ingeval het individuele begeleidingsplan wordt verlengd, wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en/of de directeur aan wie de inrichtende macht delegatie verleent en anderzijds het personeelslid, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Het bevat de doelstellingen van het vorige individuele begeleidingsplan die het personeelslid moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal 4 doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 6. Na een verlenging van het individuele begeleidingsplan vindt er een nieuwe evaluatie plaats binnen een periode van minimaal drie maanden en maximaal één jaar waarin het personeelslid zijn ambt uitoefent, vanaf de datum waarop het personeelslid op de hoogte is gebracht van het individuele begeleidingsplan dat werd aangepast naar aanleiding van de verlenging van het individuele begeleidingsplan.

Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.

Deze periode moet het personeelslid in staat stellen om iets te doen aan het in het kader van de vorige evaluatie vastgestelde onvermogen. § 7. Voor de berekening van de voornoemde periodes van drie maanden en één jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 8. Het evaluatierapport na een verlenging van het individuele begeleidingsplan wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie, wordt geformaliseerd in het document bedoeld in artikel 36duodecies/5, en wordt ter kennis gebracht van het personeelslid.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.

Het personeelslid moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht het positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.

Artikel 36duodecies/5. - De regering legt het model vast van het rapport van de directie voor de inrichtende macht, van het individuele begeleidingsplan en van het evaluatierapport.

Artikel 36duodecies/6. - De herhaling van twee opeenvolgende "negatieve" evaluaties over twee verschillende schooljaren, die definitief zijn geworden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 36duodecies/7, heeft als gevolg: - de ambtshalve beëindiging van de dienst in het betrokken ambt; - het verlies van voorrang voor elke nieuwe betrekking in het betrokken ambt binnen dezelfde inrichtende macht tijdens hetzelfde schooljaar en in de daaropvolgende schooljaren. Het personeelslid krijgt de voorrang echter terug als het later opnieuw wordt aangeworven door dezelfde inrichtende macht.

Artikel 36duodecies/7. - § 1. Het personeelslid dat een "negatieve" evaluatie krijgt, kan binnen de tien werkdagen na ontvangst van dit rapport beroep instellen bij de Kamer van beroep, zoals bedoeld in hoofdstuk X. Het personeelslid dat gebruik maakt van zijn recht op beroep, stelt zijn inrichtende macht hiervan onmiddellijk in kennis.

Dit beroep werkt opschortend. § 2. Wanneer de negatieve evaluatie volledig of gedeeltelijk verband houdt met een doelstelling die betrekking heeft op de pedagogische bekwaamheid van het personeelslid, kan de Kamer van beroep een beroep doen op de Algemene Inspectiedienst in zijn hoedanigheid van deskundige voor technische aspecten die verband houden met de disciplinaire en/of didactische dimensies.

De voorzitter van de Kamer nodigt dan een vertegenwoordiger van de Algemene Inspectiedienst uit, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een of meer leden, hetzij op verzoek van het personeelslid op wie het beroep betrekking heeft. § 3. Tijdens het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan door een advocaat of een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.

Van het verhoor worden notulen opgesteld.

De procedure wordt rechtsgeldig voortgezet als het naar behoren opgeroepen personeelslid het verhoor niet bijwoont. § 4. Het advies wordt verstrekt na een geheime stemming. Ingeval het advies unaniem of met een gewone meerderheid van stemmen plus één wordt verstrekt, is het advies van de Kamer van beroep bindend. Alleen bij gelijkheid van stemmen beslist de voorzitter. In dit geval is het advies van de Kamer van beroep niet bindend.

De Kamer van beroep bezorgt haar advies aan de inrichtende macht binnen de 45 dagen na de datum van ontvangst van het beroep. Het advies van de Kamer van beroep moet op basis van de haar voorgelegde elementen aangeven of de positieve of negatieve evaluatie van het personeelslid al dan niet verantwoord is. In het advies van de Kamer van beroep wordt geen alternatief voorgesteld voor de beslissing van de inrichtende macht. § 5. De inrichtende macht neemt haar beslissing binnen de 30 dagen na ontvangst van het in het vorige lid bedoelde advies en stelt de Kamer van beroep en het personeelslid in kennis van haar beslissing. In voorkomend geval geeft de inrichtende macht de redenen aan waarom het advies van de Kamer van beroep niet is gevolgd.

Artikel 36duodecies/8. § 1. Een inrichtende macht die een procedure overweegt die zou kunnen leiden tot een "negatieve" evaluatie van een vakbondsafgevaardigde in het kader van de procedure die is voorzien in deze afdeling, moet de vakbondsafvaardiging, indien deze uit meerdere afgevaardigden bestaat, alsook de vakbondsorganisatie die de afgevaardigde heeft aangesteld, hiervan op voorhand op de hoogte brengen, op straffe van nietigheid. Deze kennisgeving gebeurt per aangetekende brief die van kracht wordt op de 3e werkdag na de datum van verzending. § 2. De betrokken vakbondsorganisatie beschikt over een periode van 10 dagen om de inrichtende macht overeenkomstig artikel 36duodecies/1, § 2 met kopie aan de voorzitter van het bevoegde Centraal Paritair Comité, te laten weten dat ze van mening is dat de beoogde maatregel is ingegeven door redenen eigen aan de uitoefening van het syndicaal mandaat, en kan vragen dat de zaak aanhangig wordt gemaakt bij een verzoeningsbureau. De periode van 10 dagen gaat in op de dag waarop de aangetekende brief van de inrichtende macht van kracht wordt. De periode van 10 dagen wordt echter opgeschort van 15 juli tot 15 augustus. § 3. Als de betrokken vakbondsorganisatie niet binnen de toegestane termijn reageert, betekent dit dat ze van mening is dat de beoogde maatregel niet is ingegeven door redenen eigen aan de uitoefening van het syndicaal mandaat. § 4. Na het verstrijken van de periode van 10 dagen kan de inrichtende macht de procedure voor het toekennen van een "negatieve" evaluatie voortzetten.

Artikel 36duodecies/9. - In het kader van de in deze afdeling bedoelde gesprekken en evaluaties moeten het personeelslid en zijn beoordelaar de volgende verplichtingen nakomen: a) discretie;b) wederzijds respect. Bovendien moet de beoordelaar: a) hun instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid en zijn positieve of negatieve evaluatie op een gepaste en constructieve manier motiveren;b) het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;c) de plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen."

Art. 53.In artikel 44sexies van hetzelfde decreet wordt een als volgt opgestelde paragraaf 6 ingevoegd: " § 6. Coördinatoren van centra voor gevorderde technologieën die vast zijn benoemd, worden geëvalueerd overeenkomstig de bepalingen van afdeling II van Hoofdstuk Vbis van deze titel, die mutatis mutandis van toepassing zijn. "

Art. 54.In artikel 44decies/2 van hetzelfde decreet wordt een als volgt opgesteld lid 3 ingevoegd: "Coördinatoren van territoriale polen die vast zijn benoemd, worden geëvalueerd overeenkomstig de bepalingen van afdeling II van Hoofdstuk Vbis van deze titel, die mutatis mutandis van toepassing zijn. "

Art. 55.Aan artikel 52quinquies van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht aan § 1: 1° in lid 1 worden de woorden "en 5 § 3, 1° en 2° van het decreet van 4 januari 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 04/01/1999 pub. 25/02/1999 numac 1999029087 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten sluiten" vervangen door de woorden "en 5 § 3 van het decreet van 4 januari 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 04/01/1999 pub. 25/02/1999 numac 1999029087 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten sluiten";2° in lid 3 worden de woorden "Met uitzondering van afdeling Iter met betrekking tot de opdrachtbrief," opgeheven.

Art. 56.Het opschrift van afdeling 2 van Hoofdstuk Vbis van hetzelfde decreet wordt vervangen door: "Afdeling II. - Over het evaluatiemechanisme"

Art. 57.Artikel 52novies, lid 2 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 58.De volgende bepalingen worden ingevoegd in afdeling 2 van Hoofdstuk Vbis van hetzelfde decreet: "Artikel 52novies/1. - § 1. Voor vast benoemde personeelsleden is de in deze afdeling bedoelde inrichtende macht de instantie die de benoemingsbevoegdheid uitoefent. § 2. In deze afdeling gebeuren kennisgevingen van documenten, beslissingen of oproepingen per aangetekende brief met ontvangstbevestiging of persoonlijk met ontvangstbevestiging.

Artikel 52novies/2. - § 1. Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden. § 2. Elke eerste evaluatie moet worden voorafgegaan door een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek zoals bedoeld in afdeling 4 van Hoofdstuk 9 van titel I van boek 6 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, in afdeling 4 van hoofdstuk Ibis van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie, of in afdeling 4 van hoofdstuk Ibis van het decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. § 3. Ten vroegste zes maanden nadat dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties aan het personeelslid werd meegedeeld, en voor zover het afrondingsgesprek heeft plaatsgevonden dat wordt bedoeld in artikel 6.1.9-9, § 5 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, in artikel 8.9, § 5 van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel en van de deskundigen in het onderwijs voor sociale promotie, en in artikel 8/8, § 5 van het decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, stelt de directeur in geval van manifeste onwil ten aanzien van het genoemde plan of van manifest en herhaald onvermogen om de doelstellingen te bereiken die in het kader van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties samen met het personeelslid werden bepaald, een gemotiveerd rapport op ten behoeve van de inrichtende macht zodat die laatste het personeelslid kan evalueren. § 4. Voor de berekening van de voornoemde periode van 6 maanden wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Artikel 52novies/3. - § 1. Deze evaluatie wordt uitgevoerd door de inrichtende macht op basis van het rapport van de directeur, zoals bedoeld in artikel 52novies/2, § 3.

Om de evaluatie uit te voeren, moet de inrichtende macht aan een van de volgende voorwaarden voldoen: a. Ofwel wordt een lid van de inrichtende macht hiertoe opgeleid via de vorming bedoeld in artikel 132 van het decreet van XXX betreffende de ondersteuning, de ontwikkeling van de beroepscompetenties en de evaluatie van het onderwijzend personeel;b. Ofwel is een lid van de inrichtende macht een deskundige op het gebied van pedagogie of human resources;c. Ofwel laat de inrichtende macht zich bijstaan door een deskundige op het gebied van pedagogie of human resources. § 2. Het personeelslid moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht het positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. § 3. Na afloop van deze evaluatie stelt de inrichtende macht een evaluatierapport op, waarin de evaluatie de volgende kan zijn: "positief" of "negatief". De evaluatie wordt geformaliseerd in het in artikel 52novies/5 bedoelde document en ter kennis van het personeelslid gebracht.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen: - in het rapport van de directeur; - in het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties; - van het evaluatiegesprek.

Als er geen evaluatierapport is, wordt elk personeelslid geacht een "positieve" evaluatie te hebben gekregen. § 4. In geval van een "negatieve" evaluatie wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en/of de directeur aan wie de inrichtende macht delegatie verleent en anderzijds het personeelslid, om een nieuw individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Dit plan bepaalt de doelstellingen die het personeelslid moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.

Artikel 52novies/4. § 1. Als het personeelslid zijn ambt minstens zes maanden heeft kunnen uitoefenen na het individuele begeleidingsplan te hebben ontvangen dat tijdens de vorige negatieve evaluatie werd overeengekomen, kan er een nieuwe evaluatie plaatsvinden.

Deze periode moet het personeelslid in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.

Na een "negatieve" evaluatie moet de volgende evaluatie plaatsvinden binnen maximaal twee jaar na de mededeling van het individuele begeleidingsplan dat werd opgesteld naar aanleiding van de vorige evaluatie. Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.

In afwijking van het vorige lid kan de volgende evaluatie binnen een langere periode plaatsvinden als het individuele begeleidingsplan wordt verlengd zoals bedoeld in paragraaf 3. § 2. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 3. Tijdens de evaluatie die volgt op de toekenning van een definitieve "negatieve" evaluatie, stelt de inrichtende macht een evaluatierapport op dat resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie of, in geval van onderlinge overeenstemming tussen het personeelslid en de inrichtende macht, in een verlenging van het individuele begeleidingsplan. Het evaluatierapport wordt geformaliseerd in het in artikel 52novies/5 bedoelde document en ter kennis van het personeelslid gebracht.

Het individuele begeleidingsplan wordt verlengd voor minimaal 3 maanden en maximaal één jaar.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.

Het personeelslid moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht het positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. § 4. Als er geen evaluatierapport is, wordt elk personeelslid geacht een "positieve" evaluatie te hebben gekregen. § 5. Ingeval het individuele begeleidingsplan wordt verlengd, wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en/of de directeur aan wie de inrichtende macht delegatie verleent en anderzijds het personeelslid, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Het bevat de doelstellingen van het vorige individuele begeleidingsplan die het personeelslid moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 6. Na een verlenging van het individuele begeleidingsplan vindt er een nieuwe evaluatie plaats binnen een periode van minimaal drie maanden en maximaal één jaar waarin het personeelslid zijn ambt uitoefent, vanaf de datum waarop het personeelslid op de hoogte is gebracht van het individuele begeleidingsplan dat werd overeengekomen tijdens de vorige evaluatie.

Deze periode moet het personeelslid in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.

Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn. § 7. Voor de berekening van de voornoemde periodes van drie maanden en één jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 8. Het evaluatierapport na een verlenging van het individuele begeleidingsplan wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie, wordt geformaliseerd in het document bedoeld in artikel 52novies/5, en wordt ter kennis gebracht van het personeelslid.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.

Het personeelslid moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht het positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.

Artikel 52novies/5. De regering legt het model vast van het rapport van de directie voor de inrichtende macht, van het individuele begeleidingsplan en van het evaluatierapport.

Artikel 52novies/6. De herhaling van twee opeenvolgende "negatieve" evaluaties over twee verschillende schooljaren, die definitief zijn geworden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 52novies/7, heeft als gevolg dat de dienst ambtshalve wordt beëindigd, overeenkomstig artikel 58.

Artikel 52novies/7. - § 1. Het personeelslid dat een "negatieve" evaluatie krijgt, kan binnen de tien werkdagen na ontvangst van dit rapport beroep instellen bij de Kamer van beroep, zoals bedoeld in hoofdstuk X. Het personeelslid dat gebruik maakt van zijn recht op beroep, stelt zijn inrichtende macht hiervan onmiddellijk in kennis.

Dit beroep werkt opschortend. § 2. Wanneer de negatieve evaluatie volledig of gedeeltelijk verband houdt met een doelstelling die betrekking heeft op de pedagogische bekwaamheid van het personeelslid, kan de Kamer van beroep een beroep doen op de Algemene Inspectiedienst in zijn hoedanigheid van deskundige voor technische aspecten die verband houden met de disciplinaire en/of didactische dimensies.

De Voorzitter van de kamer nodigt dan een vertegenwoordiger van de Algemene Inspectiedienst uit, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een of meer leden, hetzij op verzoek van het personeelslid op wie het beroep betrekking heeft. § 3. Tijdens het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan door een advocaat of een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.

Van het verhoor worden notulen opgesteld.

De procedure wordt rechtsgeldig voortgezet als het naar behoren opgeroepen personeelslid het verhoor niet bijwoont. § 4. Het advies wordt verstrekt na een geheime stemming. Ingeval het advies unaniem of met een gewone meerderheid van stemmen plus één wordt verstrekt, is het advies van de Kamer van beroep bindend. Alleen bij gelijkheid van stemmen beslist de voorzitter. In dit geval is het advies van de Kamer van beroep niet bindend.

De Kamer van beroep bezorgt haar advies aan de inrichtende macht binnen de 45 dagen na de datum van ontvangst van het beroep. Het advies van de Kamer van beroep moet op basis van de haar voorgelegde elementen aangeven of de positieve of negatieve evaluatie van het personeelslid al dan niet verantwoord is. In het advies van de Kamer van beroep wordt geen alternatief voorgesteld voor de beslissing van de inrichtende macht. § 5. De inrichtende macht neemt haar beslissing binnen de 30 dagen na ontvangst van het in het vorige lid bedoelde advies en stelt de Kamer van beroep en het personeelslid in kennis van haar beslissing. In voorkomend geval geeft de inrichtende macht de redenen aan waarom het advies van de Kamer van beroep niet is gevolgd.

Artikel 52novies/8. - Een inrichtende macht die een procedure overweegt die zou kunnen leiden tot een "negatieve" evaluatie van een vakbondsafgevaardigde in het kader van de procedure die is voorzien in deze afdeling, moet de vakbondsafvaardiging, indien deze uit meerdere afgevaardigden bestaat, alsook de vakbondsorganisatie die de afgevaardigde heeft aangesteld, hiervan op voorhand op de hoogte brengen, op straffe van nietigheid. Deze kennisgeving gebeurt per aangetekende brief die van kracht wordt op de 3e werkdag na de datum van verzending. § 2. De betrokken vakbondsorganisatie beschikt over een periode van 10 dagen om de inrichtende macht per aangetekende brief, met kopie aan de voorzitter van het bevoegde Centraal Paritair Comité, te laten weten dat ze van mening is dat de beoogde maatregel is ingegeven door redenen eigen aan de uitoefening van het syndicaal mandaat, en kan vragen dat de zaak aanhangig wordt gemaakt bij een verzoeningsbureau.

De periode van 10 dagen gaat in op de dag waarop de aangetekende brief van de inrichtende macht van kracht wordt. De periode van 10 dagen wordt echter opgeschort van 15 juli tot 15 augustus. § 3. Als de betrokken vakbondsorganisatie niet binnen de toegestane termijn reageert, betekent dit dat ze van mening is dat de beoogde maatregel niet is ingegeven door redenen eigen aan de uitoefening van het syndicaal mandaat. § 4. Na het verstrijken van de periode van 10 dagen kan de inrichtende macht de procedure voor het toekennen van een "negatieve" evaluatie voortzetten.

Artikel 52novies/9. - In het kader van de in deze afdeling bedoelde gesprekken en evaluaties moeten het personeelslid en zijn beoordelaar de volgende verplichtingen nakomen: a) discretie;b) wederzijds respect. Bovendien moet de beoordelaar: a) hun instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid en zijn positieve of negatieve evaluatie op een gepaste en constructieve manier motiveren;b) het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;c) de plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen."

Art. 59.Artikelen 52decies tot 52duodecies van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 60.In artikel 52quaterdecies van hetzelfde decreet worden de woorden "52terdecies" vervangen door de woorden: "52octies/1 en artikel 52terdecies".

Art. 61.In artikel 58 van hetzelfde decreet wordt een als volgt opgesteld punt 11° ingevoegd: "11° na de toekenning van een "negatieve" evaluatie die werd voorafgegaan door een negatieve evaluatie, over 2 verschillende schooljaren, die definitief werden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikelen 36duodecies/7 en 52novies/7. " HOOFDSTUK 6. - bepalingen tot wijziging van het decreet van 4 januari 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 04/01/1999 pub. 25/02/1999 numac 1999029087 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten sluiten betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten

Art. 62.In artikel 28bis, § 1 van het decreet van 4 januari 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 04/01/1999 pub. 25/02/1999 numac 1999029087 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten sluiten betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten, worden de woorden "in artikel 4, 3° " vervangen door de woorden "in artikel 4, § 1, 3° en 4° ".

Art. 63.De woorden "Afdeling II. - Over de formatieve evaluatie" worden vervangen door de woorden "Afdeling II. - Over de evaluatie van personeelsleden. "

Art. 64.Artikel 28septies van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: "

Artikel 28septies.Hoofdstuk VIIIbis met betrekking tot de evaluatie van personeelsleden van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, is van toepassing op de in artikel 28bis van dit decreet bedoelde personeelsleden. "

Art. 65.Artikel 28octies van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: "

Artikel 28octies.Voor de in artikel 28bis van hetzelfde decreet bedoelde personeelsleden moet er voor zover mogelijk één keer per jaar een gesprek over professionele ontwikkeling plaatsvinden, en minstens één keer om de drie jaar.

Dit gesprek over professionele ontwikkeling is gebaseerd op: - de opdrachtbrief; - de beroepscompetenties die in de sollicitatieoproep worden genoemd; - de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst. "

Art. 66.Artikel 28novies van dit decreet wordt opgeheven. HOOFDSTUK 7. - bepalingen tot wijziging van het decreet van 10 maart 2006Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/03/2006 pub. 19/05/2006 numac 2006029068 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst sluiten betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst

Art. 67.In artikel 24, § 1 van het decreet van 10 maart 2006Relevante gevonden documenten type decreet prom. 10/03/2006 pub. 19/05/2006 numac 2006029068 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst sluiten betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst, wordt een als volgt opgesteld nieuw lid 3 ingevoegd: "De toekenning van een eerste definitieve "negatieve" evaluatie in het kader van de evaluatie bedoeld in afdeling V van dit hoofdstuk, staat gelijk aan een "negatief" rapport voorafgaand aan de classificatie als prioritaire tijdelijke. "

Art. 68.In artikel 31, § 1 van hetzelfde decreet wordt een als volgt opgesteld lid 5 ingevoegd: "De toekenning van een eerste definitieve "negatieve" evaluatie in het kader van de evaluatie bedoeld in afdeling V van dit hoofdstuk, staat gelijk aan een "negatief" rapport voorafgaand aan de benoeming. Per schooljaar mag het personeelslid niet zowel positief of negatief worden geëvalueerd in het kader van de evaluatie bedoeld in afdeling V van dit hoofdstuk, als een evaluatierapport krijgen voorafgaand aan de vaste benoeming, zoals bedoeld in de vorige paragraaf. "

Art. 69.Na afdeling IV van hoofdstuk III van titel I van hetzelfde decreet wordt een nieuwe afdeling V ingevoegd, met als opschrift: "Afdeling V - Over het evaluatiemechanisme"

Art. 70.De volgende bepalingen worden ingevoegd in de voornoemde afdeling V van hetzelfde decreet: "

Artikel 36/1.- § 1. In deze afdeling moet er voor de tijdelijke personeelsleden onder "inrichtende macht" de in artikel 19 bedoelde instanties worden verstaan.

Voor vaste personeelsleden is de in deze afdeling bedoelde inrichtende macht de instantie die de benoemingsbevoegdheid uitoefent. § 2. In deze afdeling gebeuren kennisgevingen van documenten, beslissingen of oproepingen per aangetekende brief met ontvangstbevestiging of persoonlijk met ontvangstbevestiging.

Artikel 36/2.- § 1. Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden. § 2. Met uitzondering van de evaluatie voorafgaand aan de vaste benoeming, moet de evaluatie worden voorafgegaan door een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties zoals bedoeld in afdeling 3 van Hoofdstuk 9 van titel I van boek 6 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, en een afrondingsgesprek. § 3. Ten vroegste zes maanden nadat dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties aan het personeelslid werd meegedeeld, en voor zover het afrondingsgesprek heeft plaatsgevonden dat wordt bedoeld in artikel 6.1.9-7, § 5 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, in artikel 8.7, § 5 van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel en van de deskundigen in het onderwijs voor sociale promotie, en in artikel 8/6, § 5 van het decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, stelt de directeur in geval van manifeste onwil ten aanzien van het genoemde plan of van manifest en herhaald onvermogen om de doelstellingen te bereiken die in het kader van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties samen met het personeelslid werden bepaald, een gemotiveerd rapport op ten behoeve van de inrichtende macht zodat die laatste het personeelslid kan evalueren.

Voor de berekening van de voornoemde periode van zes maanden wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Artikel 36/3.- § 1. Deze evaluatie wordt uitgevoerd door de inrichtende macht op basis van het rapport van de directeur, zoals bedoeld in artikel 36/2, § 3.

Om de evaluatie uit te voeren, moet de inrichtende macht aan een van de volgende voorwaarden voldoen: a. Ofwel wordt een lid van de inrichtende macht hiertoe opgeleid via de vorming bedoeld in artikel 132 van het decreet van XXX betreffende de ondersteuning, de ontwikkeling van de beroepscompetenties en de evaluatie van het onderwijzend personeel;b. Ofwel is een lid van de inrichtende macht een deskundige op het gebied van pedagogie of human resources;c. Ofwel laat de inrichtende macht zich bijstaan door een deskundige op het gebied van pedagogie of human resources. § 2. Het personeelslid moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht het positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. § 3. Na afloop van de evaluatie stelt de inrichtende macht een evaluatierapport op dat resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie, dat wordt geformaliseerd in het document bedoeld in artikel 36/5, en dat ter kennis wordt gebracht van het personeelslid.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen: - in het rapport van de directeur; - in het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties; - van het evaluatiegesprek.

Als er geen evaluatierapport is, wordt elk personeelslid geacht een "positieve" evaluatie te hebben gekregen.

Het evaluatierapport heeft uitsluitend betrekking op de vormingsactiviteiten, de houding, het voorkomen en het verantwoordelijkheidsgevoel. Het neemt de inhoud van een eventueel individueel inspectierapport over pedagogische bekwaamheid over. § 4. In geval van een "negatieve" evaluatie wordt vervolgens een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en/of de directeur aan wie de inrichtende macht delegatie verleent en anderzijds het personeelslid, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Dit plan bepaalt de doelstellingen die het personeelslid moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal 4 doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.

Artikel 36/4.- § 1. Als het personeelslid zijn ambt minstens zes maanden heeft kunnen uitoefenen na het individuele begeleidingsplan te hebben ontvangen dat tijdens de vorige negatieve evaluatie werd overeengekomen, kan er een nieuwe evaluatie plaatsvinden.

Deze periode moet het personeelslid in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.

Na een "negatieve" evaluatie moet de volgende evaluatie plaatsvinden binnen maximaal twee jaar na de mededeling van het individuele begeleidingsplan dat werd opgesteld naar aanleiding van de vorige evaluatie. Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.

In afwijking van het vorige lid kan de volgende evaluatie binnen een langere periode plaatsvinden als het individuele begeleidingsplan wordt verlengd zoals bedoeld in paragraaf 3. § 2. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 3. Tijdens de evaluatie die volgt op de toekenning van een "negatieve" evaluatie, stelt de inrichtende macht een evaluatierapport op dat resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie of, in geval van onderlinge overeenstemming tussen het personeelslid en de Inrichtende macht, in een verlenging van het individuele begeleidingsplan. Het evaluatierapport wordt geformaliseerd in het in artikel 36/5 bedoelde document en ter kennis van het personeelslid gebracht.

Het individuele begeleidingsplan wordt verlengd voor minimaal 3 maanden en maximaal één jaar.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.

Als er geen evaluatierapport is, wordt elk personeelslid geacht een "positieve" evaluatie te hebben gekregen.

Het personeelslid moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht het positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. § 4. Ingeval het individuele begeleidingsplan wordt verlengd, wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en/of de directeur aan wie de inrichtende macht delegatie verleent en anderzijds het personeelslid, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Het bevat de doelstellingen van het vorige individuele begeleidingsplan die het personeelslid moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal 4 doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 5. Na een verlenging van het individuele begeleidingsplan vindt er een nieuwe evaluatie plaats binnen een periode van minimaal drie maanden en maximaal één jaar waarin het personeelslid zijn ambt uitoefent, vanaf de datum waarop het personeelslid op de hoogte is gebracht van het individuele begeleidingsplan dat werd aangepast naar aanleiding van de verlenging van het individuele begeleidingsplan.

Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.

Deze periode moet het personeelslid in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen. § 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van drie maanden en één jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 7. Het evaluatierapport na een verlenging van het individuele begeleidingsplan wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie, wordt geformaliseerd in het document bedoeld in artikel 36/5, en wordt ter kennis gebracht van het personeelslid.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.

Het personeelslid moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht het positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.

Artikel 36/5.- De regering legt het model vast van het rapport van de directie voor de inrichtende macht, van het individuele begeleidingsplan en van het evaluatierapport.

Artikel 36/6.- De herhaling van twee opeenvolgende "negatieve" evaluaties over twee verschillende schooljaren, die definitief zijn geworden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 36/7, heeft als gevolg: a) de ambtshalve beëindiging van de dienst in het betrokken ambt;b) het verlies van voorrang voor elke nieuwe betrekking in het betrokken ambt binnen dezelfde inrichtende macht tijdens hetzelfde schooljaar en in de daaropvolgende schooljaren.Het personeelslid krijgt de voorrang echter terug als het later opnieuw wordt aangeworven door dezelfde inrichtende macht.

Artikel 36/7.- § 1. Het personeelslid dat een "negatieve" evaluatie krijgt, kan binnen de tien werkdagen na ontvangst van dit rapport beroep instellen bij de Kamer van beroep, zoals bedoeld in Hoofdstuk V van Titel I. Het personeelslid dat gebruik maakt van zijn recht op beroep, stelt zijn inrichtende macht hiervan onmiddellijk in kennis.

Dit beroep werkt opschortend. § 2. Wanneer de negatieve evaluatie volledig of gedeeltelijk verband houdt met een doelstelling die betrekking heeft op de pedagogische bekwaamheid van het personeelslid, kan de Kamer van beroep een beroep doen op de Algemene Inspectiedienst in zijn hoedanigheid van deskundige voor technische aspecten die verband houden met de disciplinaire en/of didactische dimensies.

De voorzitter van de Kamer nodigt dan een vertegenwoordiger van de Algemene Inspectiedienst uit, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een of meer leden, hetzij op verzoek van het personeelslid op wie het beroep betrekking heeft. § 3. Tijdens het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan door een advocaat of een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.

Van het verhoor worden notulen opgesteld.

De procedure wordt rechtsgeldig voortgezet als het naar behoren opgeroepen personeelslid het verhoor niet bijwoont. § 4. Het advies wordt verstrekt na een geheime stemming. Ingeval het advies unaniem of met een gewone meerderheid van stemmen plus één wordt verstrekt, is het advies van de Kamer van beroep bindend. Alleen bij gelijkheid van stemmen beslist de voorzitter. In dit geval is het advies van de Kamer van beroep niet bindend.

De Kamer van beroep bezorgt haar advies aan de inrichtende macht binnen de 45 dagen na de datum van ontvangst van het beroep. Het advies van de Kamer van beroep moet op basis van de haar voorgelegde elementen aangeven of de positieve of negatieve evaluatie van het personeelslid al dan niet verantwoord is. In het advies van de Kamer van beroep wordt geen alternatief voorgesteld voor de beslissing van de Inrichtende macht. § 5. De inrichtende macht neemt haar beslissing binnen de 30 dagen na ontvangst van het in het vorige lid bedoelde advies en stelt de Kamer van beroep en het personeelslid in kennis van haar beslissing. In voorkomend geval geeft de inrichtende macht de redenen aan waarom het advies van de Kamer van beroep niet is gevolgd.

Artikel 36/8.§ 1. Een inrichtende macht die een procedure overweegt die zou kunnen leiden tot een "negatieve" evaluatie van een vakbondsafgevaardigde in het kader van de procedure die is voorzien in deze afdeling V, moet de vakbondsafvaardiging, indien deze uit meerdere afgevaardigden bestaat, alsook de vakbondsorganisatie die de afgevaardigde heeft aangesteld, hiervan op voorhand op de hoogte brengen, op straffe van nietigheid. Deze kennisgeving gebeurt per aangetekende brief die van kracht wordt op de 3e werkdag na de datum van verzending. § 2. De betrokken vakbondsorganisatie beschikt over een periode van 10 dagen om de inrichtende macht per aangetekende brief, met kopie aan de voorzitter van het bevoegde Centraal Paritair Comité, te laten weten dat ze van mening is dat de beoogde maatregel is ingegeven door redenen eigen aan de uitoefening van het syndicaal mandaat, en kan vragen dat de zaak aanhangig wordt gemaakt bij een verzoeningsbureau.

De periode van 10 dagen gaat in op de dag waarop de aangetekende brief van de inrichtende macht van kracht wordt. De periode van 10 dagen wordt echter opgeschort van 15 juli tot 15 augustus. § 3. Als de betrokken vakbondsorganisatie niet binnen de toegestane termijn reageert, betekent dit dat ze van mening is dat de beoogde maatregel niet is ingegeven door redenen eigen aan de uitoefening van het syndicaal mandaat. § 4. Na het verstrijken van de periode van 10 dagen kan de inrichtende macht de procedure voor het toekennen van een "negatieve" evaluatie voortzetten.

Artikel 36/9.- In het kader van de gesprekken en evaluaties moeten het personeelslid en zijn beoordelaar de volgende verplichtingen nakomen: a) discretie;b) wederzijds respect. Bovendien moet de beoordelaar: a) hun instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid en zijn positieve of negatieve evaluatie op een gepaste en constructieve manier motiveren;b) het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;c) de plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen."

Art. 71.In artikel 110 van hetzelfde decreet wordt een als volgt opgesteld punt 13° ingevoegd: "13° na de toekenning van twee opeenvolgende "negatieve" evaluaties, over 2 verschillende schooljaren, die definitief werden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 36/7. "

Art. 72.In artikel 111 van hetzelfde decreet wordt een als volgt opgesteld punt 14° ingevoegd: "14° na de toekenning van twee opeenvolgende "negatieve" evaluaties, over 2 verschillende schooljaren, die definitief werden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 36/7. " HOOFDSTUK 8. - bepalingen tot wijziging van het decreet van 2 juni 2006Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/06/2006 pub. 23/08/2006 numac 2006029100 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de personeelsformatie en het statuut van de kinderverzorgers van de inrichtingen voor gewoon kleuteronderwijs die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd en gesubsidieerd sluiten betreffende de personeelsformatie en het statuut van de kinderverzorgers van de inrichtingen voor gewoon kleuteronderwijs die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd en gesubsidieerd

Art. 73.In het decreet van 2 juni 2006Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/06/2006 pub. 23/08/2006 numac 2006029100 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de personeelsformatie en het statuut van de kinderverzorgers van de inrichtingen voor gewoon kleuteronderwijs die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd en gesubsidieerd sluiten betreffende de personeelsformatie en het statuut van de kinderverzorgers van de inrichtingen voor gewoon kleuteronderwijs die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd en gesubsidieerd, wordt het opschrift van hoofdstuk V van hetzelfde decreet "Over de beoordeling" vervangen door hetgeen volgt: "Evaluatie van vast benoemde of aangeworven kinderverzorgers"

Art. 74.Artikel 46 van hetzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt: "

Artikel 46.Artikelen 121/2 tot 121/24 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zijn van toepassing op vast benoemde kinderverzorgers die hun ambt uitoefenen in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap. "

Art. 75.In hetzelfde decreet wordt een als volgt opgesteld artikel 46bis ingevoegd: "

Artikel 46bis.Artikelen 47ter tot 47ter/8 van het voornoemde decreet van 1 februari 1993 zijn van toepassing op vast aangeworven kinderverzorgers die hun ambt uitoefenen in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd vrij onderwijs. "

Art. 76.In hetzelfde decreet wordt een als volgt opgesteld artikel 46ter ingevoegd: "

Artikel 46ter.Artikelen 36duodecies/1 tot 36duodecies/9 van het voornoemde decreet van 6 juni 1994 zijn van toepassing op vast benoemde kinderverzorgers die hun ambt uitoefenen in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd officieel onderwijs. " HOOFDSTUK 9. - Bepalingen tot wijziging van het decreet van 2 februari 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/02/2007 pub. 15/05/2007 numac 2007201245 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet tot vaststelling van het statuut van de directeurs sluiten tot vaststelling van het statuut van de directeurs en directrices in het onderwijs

Art. 77.In artikel 33, § 1, lid 2 van het decreet van 2 februari 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/02/2007 pub. 15/05/2007 numac 2007201245 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet tot vaststelling van het statuut van de directeurs sluiten tot vaststelling van het statuut van de directeurs en directrices in het onderwijs, wordt het cijfer ", 6," ingevoegd tussen het cijfer "5bis" en de woorden "en 7".

Art. 78.Het opschrift van afdeling III van hoofdstuk I van Titel III van hetzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt: "Mechanismen voor ondersteuning, ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie"

Art. 79.Artikel 39 van hetzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt: "

Artikel 39.Deze afdeling is van toepassing op directeurs die vast zijn benoemd.

Het is ook van toepassing op personeelsleden die op tijdelijke basis worden aangesteld in het ambt van directeur voor een periode van één jaar of langer. De benaming "directeur" die in deze afdeling wordt gebruikt, heeft ook betrekking op deze personeelsleden.

De leden van de inrichtende macht die zijn belast met de evaluatie, hebben toegang tot de vorming bedoeld in artikel 132 van het decreet van XXX betreffende de ondersteuning, de ontwikkeling van de beroepscompetenties en de evaluatie van het onderwijzend personeel.

De inrichtende macht kan een beroep doen op deskundigen op het gebied van pedagogie of human resources, om de in onderafdeling II bedoelde gesprekken en/of evaluaties uit te voeren. "

Art. 80.Na artikel 39 van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling I ingevoegd in afdeling III van hoofdstuk I van Titel III, met als opschrift: "Onderafdeling I. Over het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties".

Art. 81.Artikelen 40 en 41 worden als volgt vervangen en ingevoegd in de voornoemde onderafdeling I van hetzelfde decreet: "Artikel 40 - § 1. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling tussen de directeur en zijn inrichtende macht of haar afgevaardigde en uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek. Deze gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de inrichtende macht, maar kunnen ook op elk moment van het jaar worden aangevraagd door de directeur.

Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek over professionele ontwikkeling.

Van het gesprek over professionele ontwikkeling moet een rapport worden opgesteld.

Een gesprek over professionele ontwikkeling moet voor zover mogelijk één keer per jaar plaatsvinden, en minstens één keer om de drie jaar.

Het gesprek over professionele ontwikkeling heeft betrekking op de uitvoering van de opdrachtbrief bedoeld in hoofdstuk III van Titel 1 en op de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst, indien een dergelijke overeenkomst bestaat.

In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin de directeur zal werken, en met de middelen die hem ter beschikking worden gesteld.

In dit kader houdt de inrichtende macht of haar afgevaardigde rekening met het volgende: a) in het kleuteronderwijs en in het leerplichtonderwijs met de bepalingen betreffende het vormings- en het pedagogisch project van de inrichtende macht, en met het schoolproject bedoeld in titel 5 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs;b) in het onderwijs voor sociale promotie met de bepalingen betreffende het pedagogisch project bedoeld in artikel 36ter van het voornoemde decreet van 16 april 1991. § 2. Na het eerste gesprek over professionele ontwikkeling of op verzoek van de inrichtende macht of de directeur wordt een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties opgesteld.

Dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde in overleg met de directeur. § 3. Dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend door de directeur en de inrichtende macht of haar afgevaardigde, zoals bedoeld in artikel 41, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op de directeur, en de middelen die hem ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de inrichtende macht of haar afgevaardigde bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.

Als de directeur weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties gewoon voortgezet.

Dit document kan in voorkomend geval worden gebruikt als basis voor het opstellen van het in artikel 42 bedoelde evaluatierapport. § 4. De periodiciteit ervan wordt zo aangepast dat de directeur het gegeven advies kan uitvoeren, of de aanbevolen vormingen kan volgen.

Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties per schooljaar worden opgesteld.

Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste "negatieve" evaluatie. § 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan worden aangepast op initiatief van de inrichtende macht of haar afgevaardigde of op verzoek van de directeur. Deze aanpassingen worden medeondertekend door de directeur en het personeelslid. Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 6. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.

Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de inrichtende macht of haar afgevaardigde.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Art. 82.De regering stelt het model vast van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties dat als basis kan dienen voor de evaluatie bedoeld in onderafdeling II. "

Art. 83.Na artikel 41 van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling II ingevoegd in afdeling III van hoofdstuk I van Titel III, met als opschrift: "Onderafdeling II. Over het evaluatiemechanisme".

Art. 84.Artikel 42 wordt als volgt vervangen en ingevoegd in de voornoemde onderafdeling II van hetzelfde decreet: "

Artikel 42.- § 1. Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden. § 2. Elke eerste evaluatie moet worden voorafgegaan door een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek zoals bedoeld in onderafdeling I. § 3. Ten vroegste zes maanden nadat dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties werd meegedeeld aan de directeur, en voor zover het afrondingsgesprek bedoeld in artikel 40, § 6heeft plaatsgevonden, kan de inrichtende macht in geval van manifeste onwil ten aanzien van het genoemde plan of van manifest en herhaald onvermogen om de doelstellingen te bereiken die in het kader van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties samen met de directeur werden bepaald, overgaan tot een evaluatie ervan. Deze periode wordt berekend overeenkomstig artikel 42bis. § 4. De directeur moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan de directeur zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. § 5. De evaluatie resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie. Ze wordt geformaliseerd in het in artikel 42quinquies bedoelde document en ter kennis van het personeelslid gebracht.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties.

Als er geen evaluatierapport is, wordt elk personeelslid geacht een "positieve" evaluatie te hebben gekregen. § 6. In geval van een "negatieve" evaluatie wordt vervolgens een gesprek gepland tussen de directeur en de inrichtende macht of haar afgevaardigde, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen en rekening houdend met het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties.

Dit plan bepaalt de doelstellingen die de directeur moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld, voordat een nieuwe evaluatie plaatsvindt. "

Art. 85.De volgende bepalingen worden ingevoegd in de voornoemde onderafdeling II van hetzelfde decreet: "Artikel 42bis - § 1. Als de directeur zijn ambt minstens zes maanden heeft kunnen uitoefenen na het individuele begeleidingsplan te hebben ontvangen dat tijdens de vorige negatieve evaluatie werd overeengekomen, kan er een nieuwe evaluatie plaatsvinden.

Na een "negatieve" evaluatie moet de volgende evaluatie echter plaatsvinden binnen maximaal twee jaar na de mededeling van het individuele begeleidingsplan dat werd opgesteld naar aanleiding van de vorige evaluatie. Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.

Deze periode moet de directeur in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.

Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden.

In afwijking van het vorige lid kan de volgende evaluatie binnen een langere periode plaatsvinden als het individuele begeleidingsplan wordt verlengd zoals bedoeld in artikel 42ter. § 2. Voor de berekening van de in § 1 bedoelde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Artikel 42ter.- § 1. Het evaluatierapport na een eerste definitieve "negatieve" evaluatie wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie of, in geval van onderlinge overeenstemming tussen het personeelslid en de Inrichtende macht, in een verlenging van het individuele begeleidingsplan. Het evaluatierapport wordt geformaliseerd in het in artikel 42quinquies bedoelde document en ter kennis van de directeur gebracht.

Het individuele begeleidingsplan wordt verlengd voor minimaal drie maanden en maximaal één jaar.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.

De directeur moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. § 2. Ingeval het individuele begeleidingsplan wordt verlengd, wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en anderzijds de directeur, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Het bevat de doelstellingen van het vorige individuele begeleidingsplan die de directeur moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal 4 doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 3. Nadat het individuele begeleidingsplan is verlengd, vindt er een nieuwe evaluatie plaats binnen een periode van minimaal drie maanden en maximaal één jaar waarin het personeelslid zijn ambt uitoefent, vanaf de datum waarop het personeelslid op de hoogte is gebracht van het individuele begeleidingsplan dat werd aangepast naar aanleiding van de verlenging van het individuele begeleidingsplan. Deze periode moet de directeur in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.

Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn. § 4. Voor de berekening van de in § 4 bedoelde periodes van drie maanden en één jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 5. Het evaluatierapport na een verlenging van het individuele begeleidingsplan wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie, wordt geformaliseerd in het document bedoeld in artikel 42quinquies, en wordt ter kennis gebracht van de directeur.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.

De directeur moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden.

Artikel 42quater.§ 1. In geval van een "negatieve" evaluatie kan de directeur binnen de 10 werkdagen beroep instellen overeenkomstig de voorwaarden die worden beschreven in artikelen 121/16 tot 121/24 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, en die mutatis mutandis van toepassing zijn. De directeur die gebruik maakt van zijn recht op beroep, stelt zijn inrichtende macht hiervan onmiddellijk in kennis. Dit beroep werkt opschortend. § 2. Er wordt ambtshalve een einde gemaakt aan de dienst van een directeur die twee opeenvolgende "negatieve" evaluaties heeft gekregen over twee verschillende schooljaren overeenkomstig artikel 169, lid 1, 5° van het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969, die definitief zijn geworden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 121/13 van het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969.

Artikel 42quinquies.- De regering legt de modellen vast van het individuele begeleidingsplan en van het evaluatierapport.

Artikel 42sexies.- De in deze onderafdeling genoemde kennisgevingen van documenten, beslissingen of oproepingen gebeuren per aangetekende brief met ontvangstbevestiging of persoonlijk met ontvangstbevestiging. "

Art. 86.Na artikel 42sexies van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling III ingevoegd in afdeling II van hoofdstuk II van Titel III, met als opschrift: "Onderafdeling III - Over de deontologische regels".

Art. 87.Het nieuwe artikel 42septies wordt ingevoegd in de voornoemde onderafdeling 3 van hetzelfde decreet: "

Artikel 42septies.- In het kader van de in deze afdeling bedoelde gesprekken en evaluaties moeten het personeelslid en zijn beoordelaar de volgende verplichtingen nakomen: a) discretie;b) wederzijds respect. Bovendien moet de beoordelaar: a) hun instructies, advies en uitwisselingen met het personeelslid en zijn positieve of negatieve evaluatie op een gepaste en constructieve manier motiveren;b) het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;c) de plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen."

Art. 88.Het opschrift van Afdeling III van hoofdstuk II van Titel III van hetzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt: "Mechanismen voor ondersteuning, ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie"

Art. 89.Artikel 63 van hetzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt: "

Artikel 63.- De leden van de inrichtende macht die verantwoordelijk zijn voor deze evaluatie, worden ondersteund door de federatie van hun inrichtende macht, die hen met name voorziet van eventuele gespecialiseerde technische expertise. Ze hebben bovendien toegang tot de vorming bedoeld in artikel 132 van het decreet van XXX betreffende de ondersteuning, de ontwikkeling van de beroepscompetenties en de evaluatie van het onderwijzend personeel.

De inrichtende macht kan een beroep doen op deskundigen op het gebied van pedagogie of human resources, om de in onderafdeling II bedoelde gesprekken en/of evaluaties uit te voeren. "

Art. 90.Na artikel 63 van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 1 ingevoegd in afdeling III van hoofdstuk II van Titel III, met als opschrift: "Onderafdeling 1. Over het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties".

Art. 91.Artikelen 64 en 65 worden als volgt vervangen en ingevoegd in de voornoemde onderafdeling 1 van hetzelfde decreet: "

Artikel 64.§ 1. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling tussen de directeur en zijn inrichtende macht en uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek. Deze gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de inrichtende macht, maar kunnen ook worden aangevraagd door de directeur.

Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek over professionele ontwikkeling.

Van het gesprek over professionele ontwikkeling moet een rapport worden opgesteld.

Een gesprek over professionele ontwikkeling moet voor zover mogelijk één keer per jaar plaatsvinden, en minstens één keer om de drie jaar.

Het gesprek over professionele ontwikkeling heeft betrekking op de uitvoering van de opdrachtbrief bedoeld in hoofdstuk III van Titel 1 en op de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst, indien een dergelijke overeenkomst bestaat.

In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin de directeur zal werken, en met de middelen die hem ter beschikking worden gesteld.

In dit kader houdt de inrichtende macht rekening met het volgende: a) in het kleuteronderwijs en in het leerplichtonderwijs met de bepalingen betreffende het vormings- en het pedagogisch project van de inrichtende macht, en met het schoolproject bedoeld in titel 5 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs;b) in het onderwijs voor sociale promotie met de bepalingen betreffende het pedagogisch project bedoeld in artikel 36, § 2 van het voornoemde decreet van 16 april 1991;c) in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan met de bepalingen betreffende het vormings- en het pedagogisch project van de inrichtende macht bedoeld in artikel 1 van het decreet van 2 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/06/1998 pub. 29/08/1998 numac 1998029331 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, en met de bepalingen betreffende het pedagogisch en artistiek schoolproject bedoeld in artikel 3bis van hetzelfde decreet. § 2. Na het eerste gesprek over professionele ontwikkeling of op verzoek van de inrichtende macht of de directeur wordt een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties opgesteld.

Dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de inrichtende macht in overleg met de directeur. § 3. Dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend, zoals bedoeld in artikel 65, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op de directeur, en de middelen die hem ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de inrichtende macht of haar afgevaardigde bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.

Als de directeur weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.

Dit document kan in voorkomend geval worden gebruikt als basis voor het opstellen van het in artikel 65/1 bedoelde evaluatierapport. § 4. De periodiciteit ervan wordt zo aangepast dat de directeur het gegeven advies kan uitvoeren, of de aanbevolen vormingen kan volgen.

Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties per schooljaar per personeelslid worden opgesteld.

Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste "negatieve" evaluatie. § 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan worden aangepast op initiatief van de inrichtende macht of op verzoek van de directeur. Deze aanpassingen worden medeondertekend door beide partijen. Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 6. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.

Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de inrichtende macht of haar afgevaardigde.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Art. 92.De regering stelt het model vast van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties dat als basis kan dienen voor de evaluatie bedoeld in onderafdeling 2. "

Art. 93.Na artikel 65 van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 2 ingevoegd in afdeling III van hoofdstuk II van Titel III, met als opschrift: "Onderafdeling 2. Over het evaluatiemechanisme"

Art. 94.De volgende bepalingen worden ingevoegd in de voornoemde onderafdeling 2 van hetzelfde decreet: "

Artikel 65/1.§ 1. In geval van manifeste onwil ten aanzien van het genoemde plan of van manifest en herhaald onvermogen om de doelstellingen te bereiken die in het kader van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties samen met de directeur werden bepaald, kan door de inrichtende macht een evaluatieprocedure worden gestart.

De evaluatie wordt voorafgegaan door een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties. § 2. Ten vroegste zes maanden nadat dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties werd meegedeeld aan de directeur, en voor zover het afrondingsgesprek bedoeld in artikel 64, § 6 heeft plaatsgevonden, kan de inrichtende macht overgaan tot een evaluatie ervan. Deze periode wordt berekend overeenkomstig artikel 65/2, § 2. § 3. De directeur moet worden gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan de directeur zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. § 4. De evaluatie resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie. Ze wordt geformaliseerd in het in artikel 65/5 bedoelde document en ter kennis van het personeelslid gebracht.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties.

Als er geen evaluatierapport is, wordt elk personeelslid geacht een "positieve" evaluatie te hebben gekregen. § 5. In geval van een "negatieve" evaluatie wordt vervolgens een gesprek gepland tussen de directeur en de inrichtende macht, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Dit plan bepaalt de doelstellingen die de directeur moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal 4 doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.

Artikel 65/2.§ 1. Als de directeur zijn ambt minstens zes maanden heeft kunnen uitoefenen na het individuele begeleidingsplan te hebben ontvangen dat tijdens de vorige "negatieve" evaluatie werd overeengekomen, kan er een nieuwe evaluatie plaatsvinden.

Deze periode moet de directeur in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.

Na een "negatieve" evaluatie moet de volgende evaluatie echter plaatsvinden binnen maximaal twee jaar na de mededeling van het individuele begeleidingsplan dat werd opgesteld naar aanleiding van de vorige evaluatie. Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.

In afwijking van het vorige lid kan de volgende evaluatie binnen een langere periode plaatsvinden als het individuele begeleidingsplan wordt verlengd zoals bedoeld in artikel 65/3. § 2. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Artikel 65/3.§ 1. Het evaluatierapport na een eerste definitieve "negatieve" evaluatie wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie of, in geval van onderlinge overeenstemming tussen het personeelslid en de Inrichtende macht, in een verlenging van het individuele begeleidingsplan. Het evaluatierapport wordt geformaliseerd in het in artikel 65/5 bedoelde document en ter kennis van de directeur gebracht.

Het individuele begeleidingsplan wordt verlengd voor minimaal 3 maanden en maximaal één jaar.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.

De directeur moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan de directeur zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. § 2. Ingeval het individuele begeleidingsplan wordt verlengd, wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en anderzijds de directeur, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Het bevat de doelstellingen van het vorige individuele begeleidingsplan die de directeur moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal 4 doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 3. Nadat het individuele begeleidingsplan is verlengd, vindt er een nieuwe evaluatie plaats binnen een periode van minimaal drie maanden en maximaal één jaar waarin het personeelslid zijn ambt uitoefent, vanaf de datum waarop het personeelslid op de hoogte is gebracht van het individuele begeleidingsplan dat werd aangepast naar aanleiding van de verlenging van het individuele begeleidingsplan.

Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.

Deze periode moet de directeur in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen. § 4. Voor de berekening van de voornoemde periodes van drie maanden en één jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 5. Het evaluatierapport na een verlenging van het individuele begeleidingsplan wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie, wordt geformaliseerd in het document bedoeld in artikel 65/5, en wordt ter kennis gebracht van de directeur.

Het individuele begeleidingsplan wordt verlengd voor minimaal 3 maanden en maximaal één jaar.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.

De directeur moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan de directeur zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.

Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden.

Artikel 65/4.§ 1. In geval van een "negatieve" evaluatie kan de directeur binnen de 10 werkdagen na ontvangst van het rapport beroep instellen overeenkomstig de voorwaarden die worden beschreven in hoofdstuk Vbis van het decreet van 6 juni 1994 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, en die mutatis mutandis van toepassing zijn. De directeur die gebruik maakt van zijn recht op beroep, stelt zijn inrichtende macht hiervan onmiddellijk in kennis. Dit beroep werkt opschortend. § 2. De herhaling van twee opeenvolgende "negatieve" evaluaties over twee verschillende schooljaren, die definitief zijn geworden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 52novies/7 van het voornoemde decreet van 6 juni 1994, heeft als gevolg dat de dienst van de directeur ambtshalve wordt beëindigd, overeenkomstig artikel 58 van het voornoemde decreet van 6 juni 1994.

Artikel 65/5.- De regering legt het model vast van het individuele begeleidingsplan en van het evaluatierapport.

Artikel 65/6.De in deze onderafdeling genoemde kennisgevingen van documenten, beslissingen of oproepingen gebeuren per aangetekende brief met ontvangstbevestiging of persoonlijk met ontvangstbevestiging. "

Art. 95.Na artikel 65/6 van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 3 ingevoegd in afdeling III van hoofdstuk II van Titel III, met als opschrift: "Onderafdeling 3 - Over de deontologische regels".

Art. 96.De volgende bepaling wordt ingevoegd in de voornoemde onderafdeling 3 van hetzelfde decreet: "

Artikel 65/7.- In het kader van de in deze afdeling bedoelde gesprekken en evaluaties moeten het personeelslid en zijn beoordelaar de volgende verplichtingen nakomen: a) discretie;b) wederzijds respect. Bovendien moet de beoordelaar: a) hun instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid en zijn positieve of negatieve evaluatie op een gepaste en constructieve manier motiveren;b) het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;c) de plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen."

Art. 97.Het opschrift van Afdeling III van hoofdstuk III van Titel III van hetzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt: "Mechanismen voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie".

Art. 98.Artikel 86 van hetzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt: "

Artikel 86.- De leden van de inrichtende macht die verantwoordelijk zijn voor deze evaluatie, worden ondersteund door de federatie van hun inrichtende macht, die hen met name voorziet van eventuele gespecialiseerde technische expertise. Ze hebben bovendien toegang tot de vorming bedoeld in artikel 132 van het decreet van XXX betreffende de ondersteuning, de ontwikkeling van de beroepscompetenties en de evaluatie van het onderwijzend personeel.

De inrichtende macht kan een beroep doen op deskundigen op het gebied van pedagogie of human resources, om de in onderafdeling II bedoelde gesprekken en/of evaluaties uit te voeren. "

Art. 99.Na artikel 86 van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 1 ingevoegd in afdeling III van hoofdstuk III van Titel III, met als opschrift: "Onderafdeling 1. Over het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties"

Art. 100.Artikelen 87 en 88 worden als volgt vervangen en ingevoegd in de voornoemde onderafdeling 1 van hetzelfde decreet: "

Artikel 87.- § 1. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling tussen de directeur en zijn inrichtende macht en uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek. Deze gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de inrichtende macht, maar kunnen ook worden aangevraagd door de directeur.

Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek over professionele ontwikkeling.

Van het gesprek over professionele ontwikkeling moet een rapport worden opgesteld.

Een gesprek over professionele ontwikkeling moet voor zover mogelijk één keer per jaar plaatsvinden, en minstens één keer om de drie jaar.

Het gesprek over professionele ontwikkeling heeft betrekking op de uitvoering van de opdrachtbrief bedoeld in hoofdstuk III van Titel 1 en op de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst, indien een dergelijke overeenkomst bestaat.

In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin de directeur zal werken, en met de middelen die hem ter beschikking worden gesteld.

In dit kader houdt de inrichtende macht rekening met het volgende: a) in het kleuteronderwijs en in het leerplichtonderwijs met de bepalingen betreffende het vormings- en het pedagogisch project van de inrichtende macht, en met het schoolproject bedoeld in titel 5 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs;b) in het onderwijs voor sociale promotie met de bepalingen betreffende het pedagogisch project bedoeld in artikel 36, § 2 van het voornoemde decreet van 16 april 1991;c) in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan met de bepalingen betreffende het artistiek en het pedagogisch project van de inrichtende macht bedoeld in artikel 1, 7° en 8° van het decreet van 2 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/06/1998 pub. 29/08/1998 numac 1998029331 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, en met de bepalingen betreffende het educatief en artistiek schoolproject bedoeld in artikel 3bis van hetzelfde decreet. § 2. Na dit gesprek en op verzoek en inrichtende macht of de directeur wordt een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties opgesteld.

Dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde in overleg met de directeur. § 3. Dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend, zoals bedoeld in artikel 88, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op de directeur, en de middelen die hem ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de inrichtende macht of haar afgevaardigde bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.

Als de directeur weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 4. De periodiciteit ervan wordt zo aangepast dat de directeur het gegeven advies kan uitvoeren, of de aanbevolen vormingen kan volgen.

Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties per schooljaar worden opgesteld.

Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste negatieve evaluatie. § 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan worden aangepast op initiatief van de inrichtende macht of op verzoek van de directeur. Deze aanpassingen worden medeondertekend door beide partijen. § 6. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.

Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de inrichtende macht of haar afgevaardigde.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 7. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Artikel 88.De regering stelt het model vast van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties dat als basis kan dienen voor de evaluatie bedoeld in onderafdeling 2. "

Art. 101.Na artikel 88 van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 2 ingevoegd in afdeling III van hoofdstuk III van Titel III, met als opschrift: "Onderafdeling 2. Over het evaluatiemechanisme"

Art. 102.De volgende bepalingen worden ingevoegd in de voornoemde onderafdeling 2 van hetzelfde decreet: "

Artikel 88/1.- § 1. In geval van manifeste onwil ten aanzien van het genoemde plan of van manifest en herhaald onvermogen om de doelstellingen te bereiken die in het kader van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties samen met de directeur werden bepaald, kan door de inrichtende macht een evaluatieprocedure worden gestart.

Elke eerste evaluatie wordt voorafgegaan door een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek.

Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden. § 2. Ten vroegste zes maanden nadat dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties werd meegedeeld aan de directeur, en voor zover het afrondingsgesprek bedoeld in artikel 87, § 6 heeft plaatsgevonden, kan de inrichtende macht overgaan tot een evaluatie ervan. Deze periode wordt berekend overeenkomstig artikel 88/2, § 2. § 3. De directeur moet worden gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan de directeur zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. § 4. De evaluatie resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie. Ze wordt geformaliseerd in het in artikel 88/5 bedoelde document en ter kennis van het personeelslid gebracht.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties, voor de eerste evaluatie.

Als er geen evaluatierapport is, wordt elk personeelslid geacht een "positieve" evaluatie te hebben gekregen. § 5. In geval van een "negatieve" evaluatie wordt vervolgens een gesprek gepland tussen de directeur en de inrichtende macht of haar afgevaardigde, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Dit plan bepaalt de doelstellingen die de directeur moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal 4 doelstellingen worden vastgesteld.

Artikel 88/2.- § 1. Als de directeur zijn ambt minstens zes maanden heeft kunnen uitoefenen na het individuele begeleidingsplan te hebben ontvangen dat tijdens de vorige "negatieve" evaluatie werd overeengekomen, kan er een nieuwe evaluatie plaatsvinden.

Deze periode moet de directeur in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.

Na een "negatieve" evaluatie moet de volgende evaluatie echter plaatsvinden binnen maximaal twee jaar na de mededeling van het individuele begeleidingsplan dat werd opgesteld naar aanleiding van de vorige evaluatie. Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.

In afwijking van het vorige lid kan de volgende evaluatie binnen een langere periode plaatsvinden als het individuele begeleidingsplan wordt verlengd zoals bedoeld in artikel 88/3. § 2. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Artikel 88/3.- § 1. Het evaluatierapport na een eerste definitieve "negatieve" evaluatie wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie of, in geval van onderlinge overeenstemming tussen het personeelslid en de Inrichtende macht, in een verlenging van het individuele begeleidingsplan. Het evaluatierapport wordt geformaliseerd in het in artikel 88/5 bedoelde document en ter kennis van de directeur gebracht.

Het individuele begeleidingsplan wordt verlengd voor minimaal 3 maanden en maximaal één jaar.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.

De directeur moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan de directeur zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. § 3. Ingeval het individuele begeleidingsplan wordt verlengd, wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en anderzijds de directeur, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Het bevat de doelstellingen van het vorige individuele begeleidingsplan die de directeur moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 4. Nadat het individuele begeleidingsplan is verlengd, vindt er een nieuwe evaluatie plaats binnen een periode van minimaal drie maanden en maximaal één jaar waarin het personeelslid zijn ambt uitoefent, vanaf de datum waarop het personeelslid op de hoogte is gebracht van het individuele begeleidingsplan dat werd aangepast naar aanleiding van de verlenging van het individuele begeleidingsplan.

Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.

Deze periode moet de directeur in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen. § 5. Voor de berekening van de voornoemde periodes van drie maanden en één jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. § 6. Het evaluatierapport na een verlenging van het individuele begeleidingsplan wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie, wordt geformaliseerd in het document bedoeld in artikel 88/5, en wordt ter kennis gebracht van de directeur.

Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.

De directeur moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan de directeur zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.

Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden.

Artikel 88/4.- § 1. In geval van een "negatieve" evaluatie kan de directeur binnen de 10 werkdagen na ontvangst van het rapport beroep instellen overeenkomstig de voorwaarden die worden beschreven in hoofdstuk Vbis van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, en die mutatis mutandis van toepassing zijn. De directeur die gebruik maakt van zijn recht op beroep, stelt zijn inrichtende macht hiervan onmiddellijk in kennis. Dit beroep werkt opschortend. § 2. De herhaling van twee opeenvolgende "negatieve" evaluaties over twee verschillende schooljaren, die definitief zijn geworden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 61decies/6 van het voornoemde decreet van 1 februari 1993, heeft als gevolg dat de dienst van de directeur ambtshalve wordt beëindigd, overeenkomstig artikel 72, § 1, 12° van het voornoemde decreet van 1 februari 1993.

Artikel 88/5.- De regering legt het model vast van het individuele begeleidingsplan en van het evaluatierapport.

Artikel 88/6.- De in deze onderafdeling genoemde kennisgevingen van documenten, beslissingen of oproepingen gebeuren per aangetekende brief met ontvangstbevestiging of persoonlijk met ontvangstbevestiging. "

Art. 103.Na artikel 88/6 van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 3 ingevoegd in afdeling III van hoofdstuk III van Titel III, met als opschrift: "Onderafdeling 3 - Over de deontologische regels"

Art. 104.De volgende bepalingen worden ingevoegd in de voornoemde onderafdeling 3 van hetzelfde decreet: "

Artikel 88/7.- In het kader van de in deze afdeling bedoelde gesprekken en evaluaties moeten het personeelslid en zijn beoordelaar de volgende verplichtingen nakomen: a) discretie;b) wederzijds respect. Bovendien moet de beoordelaar: a) hun instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid en zijn positieve of negatieve evaluatie op een gepaste en constructieve manier motiveren;b) het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;c) de plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen." TITEL 3. - BEPALINGEN TOT WIJZIGING VAN HET DECREET VAN 14 MAART 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 14/03/2019 pub. 27/03/2019 numac 2019011352 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten sluiten HOUDENDE DIVERSE BEPALINGEN BETREFFENDE DE WERKORGANISATIE VAN DE ONDERWIJSPERSONEELSLEDEN EN TOT TOEKENNING VAN MEER ORGANISATIEFLEXIBILITEIT AAN DE INRICHTENDE MACHTEN

Art. 105.Aan artikel 9 van het decreet van 14 maart 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 14/03/2019 pub. 27/03/2019 numac 2019011352 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten sluiten houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de inrichtende machten worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1 wordt een als volgt opgesteld punt 17 ingevoegd: "17.afgevaardigde belast met het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties van personeelsleden"; 2° een als volgt opgestelde nieuwe § 2bis wordt ingevoegd: " § 2bis.De opdracht in § 1, punt 17 vereist dat de ervaren leerkracht aan wie de opdracht wordt toevertrouwd, de voorafgaande vorming heeft gevolgd in de mechanismen voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie bedoeld in artikel 6.1.9-5 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs. " 3° Een als volgt opgesteld lid 3 wordt toegevoegd aan § 4: "Deze paragraaf is niet van toepassing op de opdracht bedoeld in artikel 9, § 1, 17°." TITEL 4. - BEPALINGEN TOT INVOEGING VAN DE DEFINITIE VAN ONDERWIJSTEAM IN HET DECREET VAN 16 APRIL 1991 HOUDENDE ORGANISATIE VAN HET ONDERWIJS VOOR SOCIALE PROMOTIE

Art. 106.Aan artikel 5 bis van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie wordt een als volgt opgesteld punt 29° toegevoegd: "29° onderwijsteam: het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel en de deskundigen van het onderwijs voor sociale promotie georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap."

Art. 107.In § 2 van artikel 36bis van ditzelfde decreet wordt een als volgt opgesteld punt 6° toegevoegd: "6° de vormingen geven bedoeld in lid 4 van artikel 5 van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel en van de deskundigen in het onderwijs voor sociale promotie." TITEL 5. - BEPALINGEN TOT INVOEGING VAN HET MECHANISME VOOR ONDERSTEUNING EN ONTWIKKELING VAN DE BEROEPSCOMPETENTIES EN VAN DE VORMINGSDAGEN WAAROP DE PERSONEELSLEDEN VAN HET ONDERWIJS VOOR SOCIALE PROMOTIE IN HET KADER VAN DIT MECHANISME RECHT HEBBEN, IN HET DECREET VAN 30 JUNI 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten BETREFFENDE DE VORMING TIJDENS DE LOOPBAAN EN HET MECHANISME VOOR ONDERSTEUNING EN ONTWIKKELING VAN DE BEROEPSCOMPETENTIES VAN DE LEDEN VAN HET BESTUURS- EN ONDERWIJZEND PERSONEEL EN VAN HET OPVOEDEND HULPPERSONEEL IN HET ONDERWIJS VOOR SOCIALE PROMOTIE, EN BIJGEVOLG TOT WIJZIGING VAN DE TITEL VAN DIT DECREET

Art. 108.Het opschrift van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie, wordt vervangen door "Decreet betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel en van de deskundigen in het onderwijs voor sociale promotie".

Art. 109.Aan artikel 1 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties" worden ingevoegd tussen de woorden "vorming tijdens de loopbaan" en de woorden "van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel";2° de woorden "en van de deskundigen" worden toegevoegd tussen het woord "hulppersoneel" en de woorden "in het onderwijs voor sociale promotie " Art.110. In hoofdstuk 1 van hetzelfde decreet wordt een als volgt opgesteld artikel 2.2 ingevoegd: "Artikel 2.2. § 1. De begunstigde van de vorming kan de elementen van de voortgezette beroepsopleiding die hem of haar aanbelangen, vastleggen in een dossier voor professionele ontwikkeling dat "portfolio" wordt genoemd.

Het portfolio is een instrument voor professionele ontwikkeling dat op vrijwillige basis wordt samengesteld door het personeelslid dat lesgeeft, en dat specifiek voor hem of haar is.

Het portfolio is een vormingshulpmiddel dat ondersteuning biedt bij het leren en een reflectieve analyse helpt te ontwikkelen. De begunstigde van de vorming legt er nuttige en relevante informatie over het traject van zijn of haar professionele ontwikkeling in vast.

Het personeelslid is verantwoordelijk voor zijn portfolio. § 2. Het portfolio bestaat uit drie delen, die elk zijn bedoeld om een reflectieve houding te ondersteunen: 1° het eerste deel heeft betrekking op het persoonlijke vormingsproject van het personeelslid. Het bestaat uit de volgende onderdelen: a) de beroepscompetenties die naargelang van het ambt worden verwacht, en in het bijzonder de competenties bedoeld in het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties van het personeelslid of in het individuele begeleidingsplan, en waarvoor vormingsacties nodig zijn;b) alle vormingen, verzameld in het aanbod vormingen tijdens de loopbaan voor personeelsleden in het onderwijs voor sociale promotie waarin dit decreet voorziet, waaraan het personeelslid heeft deelgenomen of nog zal deelnemen, alsmede de bewijzen van deelname aan de gevolgde vormingen tijdens de loopbaan;c) alle vormingen of instrumenten die het personeelslid zelf of samen met de directeur of diens afgevaardigde of met de hulp van een pedagogisch adviseur of een collega heeft vastgesteld, en waarmee het aan de verwachte, in punt a) geïdentificeerde beroepscompetenties kan werken;d) Het aldus samengestelde geheel van vormingsinstrumenten is georganiseerd in een coherent geheel van vormingstrajecten met betrekking tot de verwachte beroepscompetenties.2° Het tweede deel heeft betrekking op het traject van de professionele ontwikkeling van het personeelslid. In dit deel kunnen personeelsleden met name informatie vastleggen die ze nuttig en relevant achten voor hun traject met betrekking tot de ontwikkeling van beroepscompetenties. 3° Het derde deel bevat informatie over de ervaring met competenties die het personeelslid heeft ontwikkeld en verworven. Het doel van dit deel is om de competenties te benutten die zijn ontwikkeld in het kader van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties of het individuele begeleidingsplan. § 3. Het personeelslid beslist of het zijn portfolio al dan niet gebruikt als ondersteuning voor zijn gesprek over professionele ontwikkeling, zijn ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties, zijn individuele begeleidingsplan en zijn evaluatie, zoals voorzien in het kader van het mechanisme voor ondersteuning, ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie van leden van het onderwijzend personeel. De directeur of diens afgevaardigde moet de keuze van het personeelslid accepteren om zijn portfolio al dan niet te gebruiken tijdens deze uitwisseling.

In het kader van de ontwikkeling van zijn eigen beroepscompetenties beslist de directeur of hij zijn portfolio al dan niet gebruikt als ondersteuning tijdens zijn gesprekken met zijn inrichtende macht. De inrichtende macht moet de keuze van de directeur accepteren om zijn portfolio al dan niet te gebruiken tijdens deze uitwisseling. § 4. De inhoud van het portfolio wordt regelmatig aangepast en bijgewerkt.

Het personeelslid stelt één portfolio samen dat al zijn opdrachten in het onderwijs voor sociale promotie omvat.

Het personeelslid kan zijn portfolio gebruiken om voor zichzelf of in het kader van zijn toekomstige professionele plannen een dossier samen te stellen waarin zijn traject met betrekking tot de ontwikkeling van beroepscompetenties wordt uiteengezet. "

Art. 111.In punt 3 van artikel 3 van ditzelfde decreet worden de woorden ", met name die welke verband houden met de invoering van regeling 1" geschrapt.

Art. 112.Artikel 4 van ditzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt: "

Artikel 4.De vormers en vormingsverstrekkers zijn: 1° statutaire of niet-statutaire leden van het onderwijsteam van de instellingen van het onderwijs voor sociale promotie;2° personeelsleden van het multidisciplinaire team van de PMS-centra;3° personeelsleden van de regeringsdiensten;4° personeelsleden van Wallonie-Bruxelles Enseignement en van de Federaties van inrichtende machten;5° Het Institut de la Formation Professionnelle Continue;6° de vormingsinstellingen van Wallonie-Bruxelles Enseignement en van de Federaties van inrichtende machten;7° de organisaties voor permanente en jongereneducatie die zijn erkend door de Franse Gemeenschap;8° de universiteiten;9° de hogescholen;10° de hogescholen en hogere instituten voor opvoedkunde;11° de hogere kunstscholen;12° de instellingen van het onderwijs voor sociale promotie;13° de instellingen van het kunstonderwijs met beperkt leerplan;14° de vormingscentra die zijn erkend door de Franse Gemeenschap; 15° de bedrijven in de zin van artikel I.1, 1° van het Wetboek van economisch recht; 16° de sportfederaties die zijn erkend door de Franse Gemeenschap."

Art. 113.In artikel 5 van ditzelfde decreet, 1° worden de woorden "tot 3° " ingevoegd tussen "artikel 4, 1° " en de woorden ", kunnen worden belast met het geven van vormingen." 2° wordt een als volgt opgesteld nieuw lid ingevoegd tussen lid 1 en 2: "Het personeelslid bedoeld in artikel 4, 1° tot 3° kan worden vergoed voor vormingen.De regering bepaalt het bedrag van deze vergoeding. Behoudens afwijking toegestaan door de regering op verzoek van hun inrichtende macht of hun hiërarchie, mogen ze tijdens hun prestatietijd niet meer dan twintig halve dagen vorming geven per academiejaar of per boekjaar. " 3° wordt een als volgt opgesteld vierde lid ingevoegd: "Voor de toepassing van artikel 4, 4° mag een pedagogisch adviseur bedoeld in artikel 36 bis van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, maximaal 50% van zijn prestatietijd besteden aan het geven van vormingen in verband met de gemeenschappelijke algemene thema's die zijn vastgelegd door de Commissie voor vorming tijdens de loopbaan.Hij mag echter niet worden vergoed voor het geven van deze vormingen. Deze vormingen kunnen ook de vorm aannemen van een collectieve of individuele supervisie. "

Art. 114.In ditzelfde decreet wordt een als volgt opgesteld Hoofdstuk Ibis ingevoegd: "Hoofdstuk Ibis. - Mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties Afdeling 1. - specifieke bepalingen

Artikel 8,1. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties maakt deel uit van een proces van professionele ontwikkeling en toenemende professionalisering.

Het is van toepassing op personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie die onder de statutaire regels vallen, en die tijdelijk of vast worden aangesteld of aangeworven in organieke periodes.

Het toepassingsgebied van artikel 8.11 wordt uitgebreid naar het hele onderwijsteam.

Artikel 8.2. De regering legt de modellen vast van het rapport van de directie voor de inrichtende macht en van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties bedoeld in delen 3 en 4 van dit hoofdstuk. Afdeling 2. - vorming in het mechanisme voor ondersteuning en

ontwikkeling van beroepscompetenties en afgevaardigden van de directie Artikel 8.3. § 1. Voor directeurs wordt een vorming in de mechanismen voor ondersteuning, ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie op een complementaire manier georganiseerd tussen het netoverschrijdende vormingsniveau en het netvormingsniveau. Deze vorming bestaat uit modules die op egalitaire wijze zijn verdeeld over deze twee vormingsniveaus.

Het Institut de la Formation Professionnelle Continue en de inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of elke Federatie van inrichtende machten zorgen ervoor dat de complementariteit van de modules wordt gerespecteerd tussen het netoverschrijdende niveau en het netniveau om de algemene samenhang van het vormingssysteem te garanderen. § 2. De directeur volgt de vorming bedoeld in paragraaf 1 in het kader van de initiële vorming voor directeurs bedoeld in hoofdstuk II van het decreet van 2 februari 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/02/2007 pub. 15/05/2007 numac 2007201245 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet tot vaststelling van het statuut van de directeurs sluiten tot vaststelling van het statuut van de directeurs en directrices in het onderwijs.

Artikel 8.4. § 1. De in dit hoofdstuk bedoelde afgevaardigde van de directeur moet worden aangesteld uit de houders van een selectieambt adjunct-directeur en moet de in artikel 8.5 bedoelde vorming hebben gevolgd. § 2. Voor de selectieambten mag de directeur niet delegeren. § 3. De afgevaardigde moet een gesprek over professionele ontwikkeling hebben dat leidt tot een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties tijdens het academiejaar waarin de opdracht als afgevaardigde voor het eerst aan hem wordt toevertrouwd. § 4. De in § 1 bedoelde afgevaardigde treedt op als begeleider van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties.

Op vraag van de directie voert hij gesprekken over professionele ontwikkeling.

Hij ondersteunt, helpt en begeleidt het personeelslid in zijn denkproces en bij het opstellen en uitwerken van zijn ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties.

Hij heeft geen beslissingsbevoegdheid.

Artikel 8.5. Voor afgevaardigden bedoeld in artikel 8.4 wordt een vorming in het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties op een complementaire manier georganiseerd tussen het netoverschrijdende vormingsniveau en het netvormingsniveau bedoeld in artikel 6.1.3-3 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs. Deze vorming bestaat uit modules die op egalitaire wijze zijn verdeeld over deze twee vormingsniveaus.

Het Institut de la Formation Professionnelle Continue en de inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of elke Federatie van inrichtende machten zorgen ervoor dat de complementariteit van de modules wordt gerespecteerd tussen het netoverschrijdende niveau en het netniveau om de algemene samenhang van het vormingssysteem te garanderen. Afdeling 3. - verloop van het mechanisme voor ondersteuning en

ontwikkeling van beroepscompetenties voor de wervingsambten Artikel 8.6. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling die worden gevoerd door de directeur of diens afgevaardigde en, in voorkomend geval, uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek. Deze gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de directeur, maar kunnen ook worden aangevraagd door het personeelslid.

Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek.

Van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt een rapport opgesteld.

Een gesprek over professionele ontwikkeling moet voor zover mogelijk één keer per jaar plaatsvinden, en minstens één keer om de drie jaar.

Vanaf het begin van het academiejaar 2024-2025 hebben leerkrachten die nog geen vijf jaar lesgeven in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, één gesprek over professionele ontwikkeling per academiejaar.

Naargelang van het ambt kan het gesprek over professionele ontwikkeling zijn gebaseerd op de volgende verwachte beroepscompetenties: - de beroepscompetenties die onder de algemene doelstellingen van de vorming tijdens de loopbaan vallen, zoals bedoeld in artikel 3 van dit decreet; - de beroepscompetenties die nuttig zijn voor de deelname van het personeelslid aan de Studieraad, zoals gedefinieerd in artikel 31 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie; - de beroepscompetenties die voortvloeien uit de toepassing van de besluiten van de regering van de Franse Gemeenschap van 2 september 2015 houdende algemene regeling van de studies in het secundair en hoger onderwijs voor sociale promotie; - de beroepscompetenties in verband met de uitvoering van pedagogische dossiers en de bijbehorende onderwijsactiviteiten, zoals bepaald in artikel 5bis, 2° van het voornoemde decreet van 16 april 1991; - de beroepscompetenties die nodig zijn voor de uitvoering van hybride georganiseerde onderwijsactiviteiten of activiteiten voor de ontwikkeling van competenties, zoals bedoeld in artikel 5 van het besluit van de regering van de Franse gemeenschap tot vaststelling van de voorwaarden voor de organisatie van een hybride opleiding in het onderwijs voor sociale promotie; - de beroepscompetenties die nodig zijn om onderwijsmethodes te ontwerpen en toe te passen, die zijn aangepast aan een volwassen publiek, zoals bepaald in artikel 26 van het voornoemde decreet van 16 april 1991; - de beroepscompetenties die nodig zijn om rekening te houden met de opgedane ervaring overeenkomstig artikel 8 van het voornoemde decreet van 16 april 1991; - de beroepscompetenties die nodig zijn om de bepalingen in artikel 36ter, § 3 van het voornoemde decreet van 16 april 1991 uit te voeren in overleg met de Studieraden; - de beroepscompetenties die nodig zijn voor het ontwerpen en uitvoeren van praktijken voor pedagogische differentiatie, pedagogische opvolging zoals gedefinieerd in afdeling 5 van het voornoemde decreet van 16 april 1991, en begeleiding van studenten, en van redelijke aanpassingen zoals gedefinieerd in het decreet van 30 juni 2016 betreffende het inclusief onderwijs voor sociale promotie; - de beroepscompetenties met betrekking tot de reflectieve practicus, namelijk: a) in staat zijn om de resultaten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van educatie en didactiek kritisch te lezen en er zich op te inspireren voor de onderwijsactiviteiten, en om gebruik te maken van verschillende disciplines in de menswetenschappen om analyses te maken en actie te ondernemen in beroepssituaties;b) individueel en samen met collega's een kritische en rigoureuze observatie en analyse uitvoeren van de eigen praktijken en van de impact ervan op de studenten, om de manier van lesgeven af te stemmen en de strategieën en voorwaarden voor de uitvoering ervan aan te passen voor meer efficiëntie en rechtvaardigheid.c) geleidelijk een professionele identiteit opbouwen, met name door gebruik te maken van instrumenten voor persoonlijke professionele ontwikkeling, zoals het portfolio; - de collectieve of individuele beroepscompetenties die kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die zijn gedefinieerd in het schoolproject, het begeleidingsplan of, in voorkomend geval, het huishoudelijk reglement.

In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin het personeelslid zal werken, en met de middelen die het ter beschikking worden gesteld.

Artikel 8.7. § 1. Na een gesprek over professionele ontwikkeling kan op verzoek van het personeelslid of de directeur een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld.

Om een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties te kunnen opstellen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: 1° Het personeelslid moet minstens één gesprek over professionele ontwikkeling hebben gehad met de directeur of diens afgevaardigde;2° Het personeelslid mag tijdens hetzelfde academiejaar niet al een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties hebben gehad binnen de inrichtende macht, overeenkomstig § 3. 3° De directeur moet de vorming krijgen die wordt bedoeld in artikel 8.3.

De opstelling van een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is verplicht voor personeelsleden die hun eerste jaar lesgeven in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, voor zover de initiële aanstellingsperiode binnen de inrichtende macht minstens negen maanden bedraagt, en ze voor meer dan een halve organieke opdracht binnen de inrichtende macht voor het academiejaar zijn aangesteld.

Dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de directeur of diens afgevaardigde in overleg met het personeelslid. § 2. Het wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend door het personeelslid en de directeur, zoals bedoeld in artikel 8.2. en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op het personeelslid, en de middelen die het ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de directeur het bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.

Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 3. De periodiciteit ervan wordt zo aangepast dat het personeelslid het gegeven advies kan uitvoeren of de aanbevolen vormingen kan volgen. Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld per personeelslid per academiejaar binnen de inrichtende macht.

Tijdens eenzelfde academiejaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste negatieve evaluatie. § 4. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan tijdens het academiejaar worden aangepast op initiatief van de directeur of op verzoek van het personeelslid. Deze aanpassingen worden medeondertekend door de directeur en het personeelslid. Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.

Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de directeur.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. Afdeling 4. - verloop van het mechanisme voor ondersteuning en

ontwikkeling van beroepscompetenties voor de selectieambten Artikel 8.8. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling met de directeur of diens afgevaardigde en, in voorkomend geval, uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek.

Deze gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de directeur, maar kunnen ook worden aangevraagd door het personeelslid.

Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek.

Van het gesprek over professionele ontwikkeling moet een rapport worden opgesteld.

Een gesprek over professionele ontwikkeling moet voor zover mogelijk één keer per jaar plaatsvinden, en minstens één keer om de drie jaar.

Het gesprek over professionele ontwikkeling is gebaseerd op: - de uitvoering van de opdrachtbrief; - het in de praktijk brengen van de competenties die zijn verworven tijdens de met het oog op een vaste benoeming/aanwerving vereiste specifieke vormingen.

In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin het personeelslid zal werken, en met de middelen die het ter beschikking worden gesteld.

Artikel 8.9. § 1. Na een gesprek over professionele ontwikkeling kan een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld.

Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de directeur en in voorkomend geval diens afgevaardigde wanneer het een werkmeester betreft, in overleg met het personeelslid.

Voorafgaand aan elk ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties moet het personeelslid minstens één gesprek over professionele ontwikkeling hebben gehad met de directeur, en diens afgevaardigde wanneer het een werkmeester betreft. § 2. Het wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend door het personeelslid en de directeur, zoals bedoeld in artikel 8.2. en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op het personeelslid, en de middelen die het ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de directeur het bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.

Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 3. De periodiciteit ervan wordt zo aangepast dat het gegeven advies kan worden uitgevoerd, of de aanbevolen vormingen kunnen worden gevolgd. Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld per personeelslid per academiejaar binnen de inrichtende macht.

Tijdens eenzelfde academiejaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste "negatieve" evaluatie. § 4. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan worden aangepast op initiatief van de directeur of op verzoek van het personeelslid. Deze aanpassingen worden medeondertekend door de directeur en het personeelslid. Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.

Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de directeur.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. Afdeling 5. - deontologische regels

Artikel 8.10. In het kader van de in de afdelingen 3 en 4 bedoelde gesprekken en uitwisselingen moeten het personeelslid en de directeur of diens afgevaardigde de volgende verplichtingen nakomen: - discretie; - wederzijds respect.

Bovendien moet de directeur: - zijn instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid op een gepaste en constructieve manier motiveren; - het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen; - de plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen. " Afdeling 6. - vormingen voor persoonlijke behoeften

Artikel 8.11. § 1. Hebben recht op toegang tot vijf dagen beroepsvorming op maat van hun individuele behoeften, georganiseerd door de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd in de Franse Gemeenschap, en door de vertegenwoordigingsorganen van de inrichtende machten: a) de personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie die overeenkomstig artikelen 8.7 of 8.9 op eigen verzoek of op verzoek van hun directie van een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties in het Onderwijs voor sociale promotie profiteren; b) de personeelsleden voor wie een individueel begeleidingsplan geldt overeenkomstig de artikelen: - 121/5 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, voor het georganiseerde onderwijs; - 47ter/1, § 3 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs; - 61decies/2, § 4 van het voornoemde decreet van 1 februari 1993; - 36duodecies/3, § 4 van het decreet van 6 juni 1994 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs; - 52novies/3, § 4 van het voornoemde decreet van 6 juni 1994. c) de leden van het onderwijsteam van wie de pedagogische bekwaamheid werd beoordeeld, zoals bepaald in artikel 5, § 6 van het decreet van 10 januari 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/06/1998 pub. 29/08/1998 numac 1998029331 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten0 betreffende de Algemene Inspectiedienst. Dit aantal dagen is gebaseerd op een voltijdbaan en wordt proportioneel verminderd naargelang van het aantal uren dat het personeelslid presteert, naar boven afgerond op de volgende halve dag. § 2. Dit recht op vormingsdagen vervalt in geval van verandering of beëindiging van de dienst en binnen de 365 kalenderdagen na de datum van uitvoering van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties, het individuele begeleidingsplan of de ontvangst van het rapport met betrekking tot de beoordeling van de pedagogische bekwaamheid door de Algemene Inspectiedienst."

Art. 115.Aan artikel 9 van ditzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° leden 1 en 3 worden geschrapt;2° de woorden "georganiseerd of" worden ingevoegd tussen de woorden "De vormingen die bestemd zijn voor de personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie" en de woorden "gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, bepaald in artikel 1, worden ingericht volgens de modaliteiten die de Regering bepaalt: " Art.116. Aan artikel 10 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° lid 1 wordt vervangen door een als volgt opgesteld nieuw lid: "De "Commissie voor vorming tijdens de loopbaan" van het onderwijs voor sociale promotie, hierna "de Commissie" genoemd, wordt opgericht en heeft tot taak om uiterlijk op 30 oktober van elk jaar de algemene gemeenschappelijke vormingsthema's met betrekking tot de in artikel 3 bedoelde doelstellingen voor het volgende kalenderjaar ter goedkeuring voor te leggen aan de regering." 2° In punt 1° van lid 2 worden de woorden "van de administrateur-generaal van het Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek" vervangen door de woorden "van de directeur-generaal Hoger Onderwijs, Levenslang Leren en Wetenschappelijk Onderzoek of diens afgevaardigde, die er het voorzitterschap van waarneemt";3° aan lid 2 wordt een als volgt opgesteld punt 4 toegevoegd: "4° 5 leden die zijn aangesteld door de vakbondsorganisaties, dat wil zeggen één lid per organisatie";4° lid 3 wordt vervangen door een als volgt opgesteld nieuw lid: "Voor het secretariaat wordt ingestaan door een lid van de Algemene dienst voor levenslang leren."

Art. 117.Het opschrift van hoofdstuk III van hetzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt: "Over de budgettaire controle van de vormingen in het onderwijs voor sociale promotie georganiseerd en gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap"

Art. 118.Artikel 11 van hetzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt: "De controle op het gebruik van kredieten en subsidies voor vormingen, en de controle op de uitvoering van projecten en de effectieve deelname van de in artikel 1 bedoelde personeelsleden worden uitgevoerd door de regeringsdiensten. De regering bepaalt de regels voor de budgettaire controle van de vormingen tijdens de loopbaan georganiseerd of gesubsidieerd in het onderwijs voor sociale promotie. "

Art. 119.Hoofdstuk IV van hetzelfde decreet, dat artikel 12 bevat, wordt opgeheven.

Art. 120.In de titel van hoofdstuk V van hetzelfde decreet wordt het woord "globaal" vervangen door het woord "pedagogisch".

Art. 121.Aan artikel 13 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° lid 1 wordt vervangen door hetgeen volgt: "De Algemene Inspectiedienst is verantwoordelijk voor de evaluatie van het pedagogisch systeem.Deze dienst voert een jaarlijkse evaluatie uit van het door dit decreet ingevoerde pedagogisch systeem"; 2° in lid 2 worden de vorige woorden "aan de Algemene Raad van het Onderwijs voor sociale promotie en aan de minister die bevoegd is voor het onderwijs voor sociale promotie." vervangen door hetgeen volgt: "In het kader van de evaluatie van het pedagogisch systeem, met name met het oog op de aanpassing van de algemene thema's voor het volgende kalenderjaar, dient de Algemene Inspectiedienst tegen 10 september van elk jaar bij de Commissie een evaluatierapport in over het afgelopen academiejaar,"

Art. 122.Aan artikel 15 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen de woorden "205.000 euro" en het woord "geïndexeerd" worden de volgende woorden ingevoegd: ", vermeerderd met een bedrag van 70.000 euro in 2024 en een bedrag van 205.000 euro vanaf 2025. Deze bedragen zijn"; 2° lid 2 wordt vervangen door hetgeen volgt: "Deze kredieten worden verdeeld tussen de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap en de verschillende vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten in verhouding tot het totale aantal periodes dat werd toegekend tijdens het voorlaatste kalenderjaar dat voorafgaat aan dat waarin de vormingen worden georganiseerd."; 3° in lid 4 worden de woorden "Ten minste" toegevoegd vóór "40% " en worden de woorden "die zijn vastgelegd door de Commissie voor vorming tijdens de loopbaan" toegevoegd na de woorden "de gemeenschappelijke algemene thema's"; 4° er wordt een als volgt opgesteld lid 5 ingevoegd: "Op gemotiveerd verzoek van Wallonie-Bruxelles Enseignement of van een Federatie van inrichtende machten kan de regering, volgens de voorwaarden die ze bepaalt, de overdracht toestaan van de eventuele saldi met betrekking tot één jaar naar het volgende jaar voor de budgetten bedoeld in lid 1."

Art. 123.In het opschrift van HOOFDSTUK VIbis van hetzelfde decreet worden de woorden "'Institut de la formation en cours de carrière' (IFC) (Instituut voor vorming tijdens de loopbaan) opgericht bij artikel 25 van het decreet van 11 juli 2002Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/07/2002 pub. 31/08/2002 numac 2002029419 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het buitengewoon onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor opleidingen tijdens de loopbaan type decreet prom. 11/07/2002 pub. 31/08/2002 numac 2002029418 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor gewoon basisonderwijs sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan in het buitengewoon onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor vorming tijdens de loopbaan" vervangen door de woorden "`Institut interréseaux de la formation professionnelle continue' (IFPC) (Netoverschrijdend instituut voor voortgezette beroepsopleiding) opgericht bij het decreet van 11 juli 2002Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/07/2002 pub. 31/08/2002 numac 2002029419 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het buitengewoon onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor opleidingen tijdens de loopbaan type decreet prom. 11/07/2002 pub. 31/08/2002 numac 2002029418 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor gewoon basisonderwijs sluiten betreffende het `Institut interréseaux de la Formation professionnelle continue' (IFPC) (Netoverschrijdend instituut voor voortgezette beroepsopleiding)".

Art. 124.In artikel 15bis van hetzelfde decreet wordt de nummering "15bis" vervangen door "15.2" en worden de woorden "'Institut de la formation en cours de carrière' (IFC) (Instituut voor vorming tijdens de loopbaan) opgericht bij artikel 25 van het voornoemde decreet" vervangen door de woorden "het 'Institut interréseaux de la formation professionnelle continue' (IFPC) (Netoverschrijdend instituut voor voortgezette beroepsopleiding) opgericht bij het decreet van 11 juli 2002Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/07/2002 pub. 31/08/2002 numac 2002029419 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het buitengewoon onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor opleidingen tijdens de loopbaan type decreet prom. 11/07/2002 pub. 31/08/2002 numac 2002029418 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor gewoon basisonderwijs sluiten".

Art. 125.In ditzelfde decreet wordt in hoofdstuk VIbis een als volgt opgesteld artikel 15.3 ingevoegd: "In het kader van de netoverschrijdende modules van de vormingen bedoeld in artikelen 8.3 en 8.4, hebben respectievelijk de directeurs van het onderwijs voor sociale promotie en hun afgevaardigden toegang tot het Institut de la Formation Professionnelle Continue. " TITEL 6. - BEPALINGEN TOT INVOEGING VAN DE VORMINGSDAGEN WAAROP DE PERSONEELSLEDEN VAN HET ONDERWIJS VOOR SOCIALE PROMOTIE RECHT HEBBEN IN HET KADER VAN HET MECHANISME VOOR ONDERSTEUNING EN ONTWIKKELING VAN BEROEPSCOMPETENTIES, IN HET DECREET VAN 11 JULI 2002Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/07/2002 pub. 31/08/2002 numac 2002029419 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het buitengewoon onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor opleidingen tijdens de loopbaan type decreet prom. 11/07/2002 pub. 31/08/2002 numac 2002029418 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor gewoon basisonderwijs sluiten BETREFFENDE HET `INSTITUT INTERRESEAUX DE LA FORMATION PROFESSIONNELLE CONTINUE' (IFPC)

Art. 126.In artikel 27, lid 2 van het decreet van 11 juli 2002Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/07/2002 pub. 31/08/2002 numac 2002029419 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het buitengewoon onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor opleidingen tijdens de loopbaan type decreet prom. 11/07/2002 pub. 31/08/2002 numac 2002029418 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor gewoon basisonderwijs sluiten betreffende het `Institut interréseaux de la Formation professionnelle continue' (IFPC) worden de woorden "De organisatie" vervangen door de woorden "Met uitzondering van wat betreft de vormingen bedoeld in artikel 15.3 van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel en van de deskundigen in het onderwijs voor sociale promotie, [...] de organisatie".

TITEL 7. - BEPALINGEN TOT WIJZIGING VAN HET DECREET VAN 15 MAART BETREFFENDE DE VORMING TIJDENS DE LOOPBAAN VAN DE LEDEN VAN HET BESTUURS- EN ONDERWIJZEND PERSONEEL EN VAN HET OPVOEDEND HULPPERSONEEL VAN HET SECUNDAIR KUNSTONDERWIJS MET BEPERKT LEERPLAN GESUBSIDIEERD DOOR DE FRANSE GEMEENSCHAP

Art. 127.Het opschrift van het decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, wordt vervangen door het volgende opschrift: "Decreet betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap".

Art. 128.In artikel 1 van het voornoemde decreet worden de woorden "en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties" ingevoegd tussen de woorden "vorming tijdens de loopbaan" en de woorden "van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel".

Art. 129.In het voornoemde decreet wordt een als volgt opgesteld nieuw artikel 2bis ingevoegd: "

Artikel 2bis.§ 1. De begunstigde van de vorming kan de elementen van de vorming tijdens de loopbaan die hem of haar aanbelangen, vastleggen in een dossier voor professionele ontwikkeling dat "portfolio" wordt genoemd.

Het portfolio is een instrument voor professionele ontwikkeling dat op vrijwillige basis wordt samengesteld door het personeelslid, en dat specifiek voor hem of haar is.

Het portfolio is een vormingshulpmiddel dat ondersteuning biedt bij het leren en een reflectieve analyse helpt te ontwikkelen. Het personeelslid legt er nuttige en relevante informatie over het traject van zijn of haar professionele ontwikkeling in vast. Het personeelslid is verantwoordelijk voor zijn portfolio. § 2. Het portfolio bestaat uit drie delen, die elk zijn bedoeld om een reflectieve houding te ondersteunen: 1° het eerste deel heeft betrekking op het persoonlijke vormingsproject van het personeelslid. Het bestaat uit de volgende onderdelen: a. de beroepscompetenties die naargelang van het ambt worden verwacht, en in het bijzonder de competenties bedoeld in het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties van het personeelslid of in het individuele begeleidingsplan, en waarvoor vormingsacties nodig zijn;b. alle vormingen, verzameld in het aanbod vormingen tijdens de loopbaan voor personeelsleden in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan waarin dit decreet voorziet, waaraan het personeelslid heeft deelgenomen of nog zal deelnemen, alsmede de bewijzen van deelname aan de vormingen tijdens de loopbaan;c. alle vormingen of instrumenten die het personeelslid zelf of samen met de directeur of diens afgevaardigde of met de hulp van een collega heeft vastgesteld, en waarmee het aan de verwachte, in punt a) geïdentificeerde beroepscompetenties kan werken.Het aldus samengestelde geheel van vormingsinstrumenten is georganiseerd in een coherent geheel van vormingstrajecten met betrekking tot de verwachte beroepscompetenties. 2° Het tweede deel heeft betrekking op het traject van de professionele ontwikkeling van het personeelslid.In dit deel kunnen personeelsleden met name informatie vastleggen die ze nuttig en relevant achten voor hun traject met betrekking tot de ontwikkeling van beroepscompetenties. 3° Het derde deel bevat informatie over de ervaring met competenties die het personeelslid heeft ontwikkeld en verworven.Het doel van dit deel is om de competenties te benutten die zijn ontwikkeld in het kader van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties of het individuele begeleidingsplan. § 3. Het personeelslid beslist of het zijn portfolio al dan niet gebruikt als ondersteuning voor zijn gesprek over professionele ontwikkeling, zijn ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties, zijn individuele begeleidingsplan en zijn evaluatie, zoals voorzien in het kader van het mechanisme voor ondersteuning, ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie van leden van het onderwijzend personeel. De directie of haar afgevaardigde moet de keuze van het personeelslid accepteren om zijn portfolio al dan niet te gebruiken tijdens deze uitwisseling.

In het kader van de ontwikkeling van haar eigen beroepscompetenties beslist de directie of ze haar portfolio al dan niet gebruikt tijdens haar gesprekken met haar inrichtende macht. De inrichtende macht moet de keuze van de directeur accepteren om zijn portfolio al dan niet te gebruiken tijdens deze uitwisseling. § 4. De inhoud van het portfolio wordt regelmatig aangepast en bijgewerkt.

Het personeelslid stelt één portfolio samen dat al zijn ambten in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan omvat.

Het personeelslid kan zijn portfolio gebruiken om voor zichzelf of in het kader van zijn toekomstige professionele plannen een dossier samen te stellen waarin zijn traject met betrekking tot de ontwikkeling van beroepscompetenties wordt uiteengezet. "

Art. 130.Een als volgt opgesteld nieuw artikel 2ter is ingevoegd in het voornoemde decreet: "Art. 2ter - § 1. Hebben recht op prioritaire toegang tot maximaal vijf dagen vorming tijdens de loopbaan op maat van hun individuele behoeften, georganiseerd door de federaties van inrichtende machten: a) de personeelsleden van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan die profiteren van een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan overeenkomstig de artikelen: - 47ter, § 2 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs; - 61decies/1, § 2 van het voornoemde decreet van 1 februari 1993; - 36duodecies/2, § 2 van het decreet van 6 juni 1994 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs; - 52novies/2, § 2 van het voornoemde decreet van 6 juni 1994. b) de personeelsleden van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan voor wie een Individueel Begeleidingsplan geldt overeenkomstig de artikelen: - 47ter/1, § 3 van het voornoemde decreet van 1 februari 1993; - 61decies/2, § 4 van het voornoemde decreet van 1 februari 1993; - 36duodecies/3, § 4 van het voornoemde decreet van 6 juni 1994; - 52novies/3, § 4 van het voornoemde decreet van 6 juni 1994. c) de personeelsleden van wie de pedagogische bekwaamheid werd beoordeeld, zoals bepaald in artikel 6, § 3 van het decreet van 10 januari 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/06/1998 pub. 29/08/1998 numac 1998029331 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten0 betreffende de Algemene Inspectiedienst. § 2. Het aantal dagen bedoeld in paragraaf 1 is gebaseerd op een voltijdbaan en wordt proportioneel verminderd naargelang van het aantal uren dat het personeelslid presteert, naar boven afgerond op de volgende halve dag. "

Art. 131.In hetzelfde decreet wordt na artikel 8 een hoofdstuk Ibis ingevoegd met als opschrift "Mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties", dat als volgt luidt: "Hoofdstuk Ibis. Mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties" Afdeling I. - Specifieke bepalingen

Artikel 8/1.Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties maakt deel uit van een proces van professionele ontwikkeling en toenemende professionalisering.

Artikel 8/2.De regering legt de modellen vast van het rapport van de directie voor de inrichtende macht en van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties bedoeld in delen 3 en 4 van dit hoofdstuk. Afdeling II. - Vorming in het mechanisme voor ondersteuning en

ontwikkeling van beroepscompetenties en afgevaardigden van de directie

Artikel 8/3.Voor directeurs wordt een vorming georganiseerd in de mechanismen voor ondersteuning, ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie. Het gaat om de vorming bedoeld in artikel 6.1.9-3 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs.

Artikel 8/4.§ 1. De in dit hoofdstuk bedoelde afgevaardigde van de directeur moet worden aangesteld uit de houders van een selectieambt adjunct-directeur en moet de in artikel 6.1.9-5 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs bedoelde vorming hebben gevolgd. § 2. Voor de uitvoering van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties voor de selectieambten mag de directeur zijn opdracht niet delegeren. § 3. De afgevaardigde moet deelnemen aan een gesprek over professionele ontwikkeling dat in voorkomend geval leidt tot een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties tijdens het schooljaar waarin de opdracht als afgevaardigde voor het eerst aan hem wordt toevertrouwd. § 4. De in § 1 bedoelde afgevaardigde treedt op als begeleider van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties.

Hij voert op verzoek van de directie gesprekken over professionele ontwikkeling, waarbij hij het personeelslid ondersteunt, helpt en begeleidt in zijn denkproces, en in voorkomend geval bij het opstellen en uitwerken van zijn ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties.

Hij heeft geen beslissingsbevoegdheid. Afdeling III. - verloop van het mechanisme voor ondersteuning en

ontwikkeling van beroepscompetenties voor de wervingsambten

Artikel 8/5.Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling die worden gevoerd door de directeur of diens afgevaardigde en, in voorkomend geval, uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek. Deze gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de directeur, maar kunnen ook worden aangevraagd door het personeelslid.

Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek.

Van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt een rapport opgesteld.

Een gesprek over professionele ontwikkeling moet voor zover mogelijk één keer per jaar plaatsvinden, en minstens één keer om de drie jaar voor personeelsleden die meer dan een halve opdracht binnen eenzelfde inrichtende macht presteren.

Vanaf het begin van het schooljaar 2024-2025 hebben leerkrachten die nog geen vijf jaar lesgeven in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, één gesprek over professionele ontwikkeling per schooljaar als ze meer dan 6 periodes per week in de instelling presteren.

Naargelang van het ambt kan het gesprek over professionele ontwikkeling zijn gebaseerd op de volgende verwachte beroepscompetenties: 1° het vermogen om op te treden als een pedagogische, sociale en culturele speler binnen de instelling en de samenleving, ook in hun transformatie, om diversiteit te integreren en burgerzin te ontwikkelen voor een grotere sociale cohesie;2° de bereidheid om een standpunt in te nemen over ethische kwesties en om het deontologische en regelgevende kader van het beroep op een democratische en verantwoordelijke manier te respecteren;3° het vermogen om de organisatorische en institutionele omgeving van het onderwijsstelsel te analyseren en in die omgeving te handelen, met name door interactie met collega's, ouders en andere belanghebbenden, teneinde: - van het klaslokaal en de instelling een plaats te maken waar leerlingen leren en zich ontwikkelen in een positieve sfeer, en geen plaats van selectie;4° het vermogen om uit verschillende disciplines van de menswetenschappen te putten om analyses te maken en actie te ondernemen in beroepssituaties;5° de beheersing van de vakinhoud, met inbegrip van de te onderwijzen concepten, hun epistemologische grondslagen, hun didactiek en de methodologie van hun onderwijs;6° het vermogen om de resultaten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van educatie en didactiek kritisch te lezen en er zich op te inspireren voor de onderwijsactiviteiten;7° de kennis en het vermogen tot uitvoering van de leerplannen die van kracht zijn in de instelling;8° het vermogen om als pedagoog op te treden binnen de klas en, vanuit een collectief perspectief, binnen de school, met name: - door het ontwerp en de uitvoering van een onderwijsmethode die gevarieerde en gedifferentieerde praktijken omvat en zorgt voor motivatie en de bevordering van het zelfvertrouwen van leerlingen, de creativiteit en de zin voor initiatief en samenwerking met het oog op het algemeen belang; - door het ontwerp, de keuze en het gebruik van leermiddelen en pedagogische hulpmiddelen op scholen; - door de ontwikkeling en het gebruik van observatie- en evaluatie-instrumenten die specifiek diagnostisch en formatief zijn, en leerlingen aanmoedigen om op een verantwoordelijke en actieve manier te leren; 9° het vermogen om individueel en samen met collega's een kritische en rigoureuze observatie en analyse uit te voeren van de eigen praktijken en van de impact ervan op de leerlingen, om de manier van lesgeven af te stemmen en de strategieën en voorwaarden voor de uitvoering ervan aan te passen voor meer efficiëntie en rechtvaardigheid.In deze analyse is de genderdimensie opgenomen; 10° de ontwikkeling van vaardigheden: - op het gebied van relaties ten aanzien van leerlingen, met inbegrip van hun in voorkomend geval met name familiale omgeving, en ten aanzien van collega's; - op het gebied van omgaan met groepen in onderwijs- en pedagogische situaties, in voorkomend geval; 11° het vermogen om behoeften aan individuele vorming vast te stellen;12° het vermogen om persoonlijke competenties te ontwikkelen met betrekking tot de eisen van het beroep, met name de eisen van het omgaan met de klasgroep in voorkomend geval;13° het vermogen om zich te integreren in het onderwijsstelsel met respect voor de codes en de werking ervan, met name op hiërarchisch gebied;14° de beheersing van zijn administratieve situatie en de opvolging van zijn persoonlijke administratieve dossier. In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin het personeelslid zal werken, en met de middelen die het ter beschikking worden gesteld.

Artikel 8/6.§ 1. Na een gesprek over professionele ontwikkeling kan op verzoek van het personeelslid of de directeur een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld.

Om een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties te kunnen opstellen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: 1° Het personeelslid moet minstens één gesprek over professionele ontwikkeling hebben gehad met de directeur of diens afgevaardigde;2° Het personeelslid mag tijdens hetzelfde academiejaar niet al een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties hebben gehad binnen de inrichtende macht, overeenkomstig § 3. 3° De directeur moet worden gevormd aan de hand van de vorming bedoeld in artikel 6.1.9-3 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs.

De opstelling van een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is verplicht voor personeelsleden die hun eerste jaar lesgeven in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, voor zover de initiële aanstellingsperiode binnen de inrichtende macht minstens negen maanden bedraagt, en ze voor meer dan een halve opdracht binnen de inrichtende macht voor het schooljaar zijn aangesteld.

Dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de directeur of diens afgevaardigde in overleg met het personeelslid. § 2. Het wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend door het personeelslid en de directeur, zoals bedoeld in artikel 8/2, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op het personeelslid, en de middelen die het ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.

Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de directeur het bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.

Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 3. De periodiciteit ervan wordt zo aangepast dat het personeelslid het gegeven advies kan uitvoeren of de aanbevolen vormingen kan volgen. Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld per personeelslid per schooljaar binnen de inrichtende macht.

Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste negatieve evaluatie. § 4. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan tijdens het academiejaar worden aangepast op initiatief van de directeur of op verzoek van het personeelslid. Deze aanpassingen worden medeondertekend door de directeur en het personeelslid. Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste 6 maanden en ten laatste 2 jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.

Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de directeur.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. Afdeling IV. - verloop van het mechanisme voor ondersteuning en

ontwikkeling van beroepscompetenties voor de selectieambten

Artikel 8/7.Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling met de directeur en, in voorkomend geval, uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek.

Deze gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de directeur, maar kunnen ook worden aangevraagd door het personeelslid.

Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek.

Van het gesprek over professionele ontwikkeling moet een rapport worden opgesteld.

Een gesprek over professionele ontwikkeling moet voor zover mogelijk één keer per jaar plaatsvinden, en minstens één keer om de drie jaar.

Het gesprek over professionele ontwikkeling is gebaseerd op: - de uitvoering van de opdrachtbrief; - het in de praktijk brengen van de competenties die zijn verworven tijdens de met het oog op een vaste benoeming/aanwerving vereiste specifieke vorming.

In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin het personeelslid zal werken, en met de middelen die het ter beschikking worden gesteld.

Artikel 8/8.§ 1. Na een gesprek over professionele ontwikkeling kan een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld.

Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de directeur in overleg met het personeelslid.

Voorafgaand aan elk ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties moet het personeelslid minstens één gesprek over professionele ontwikkeling hebben gehad met de directeur. § 2. Het wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend door het personeelslid en de directeur, zoals bedoeld in artikel 8/2, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op het personeelslid, en de middelen die het ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken. Er kunnen maximaal 4 doelstellingen worden vastgesteld.

Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de directeur het bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.

Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 3. De periodiciteit ervan wordt zo aangepast dat het personeelslid het gegeven advies kan uitvoeren of de aanbevolen vormingen kan volgen. Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld per personeelslid per schooljaar binnen de inrichtende macht.

Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste negatieve evaluatie. § 4. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan worden aangepast op initiatief van de directeur of op verzoek van het personeelslid. Deze aanpassingen worden medeondertekend door de directeur en het personeelslid.

Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet. § 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.

Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de directeur.

Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld. § 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van: - de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie; - het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. Afdeling V. - Deontologische regels

Artikel 8/9.In het kader van de in de afdelingen 3 en 4 bedoelde gesprekken en uitwisselingen moeten het personeelslid en de directeur of diens afgevaardigde de volgende verplichtingen nakomen: - discretie; - wederzijds respect.

Bovendien moet de directeur: - zijn instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid op een gepaste en constructieve manier motiveren; - het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen; - de plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen. "

Art. 132.In artikel 10 van hetzelfde decreet wordt lid 2 geschrapt.

Art. 133.Aan artikel 14 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen lid 1 en lid 2 wordt een als volgt opgesteld nieuw lid ingevoegd: "Naast de in lid 1 bedoelde budgetten worden voor de organisatie van de in artikel 2bis bedoelde vormingen de toegewezen begrotingskredieten voor het kalenderjaar 2024 vastgesteld op minimaal 45.000 euro en vanaf het kalenderjaar 2025 op minimaal 130.000 euro, die vanaf 2026 elk kalenderjaar worden geïndexeerd op basis van het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen dat op 1 januari 2013 is vastgesteld. "; 2° er wordt een als volgt opgesteld lid 5 ingevoegd: "Op gemotiveerd verzoek van een Federatie van inrichtende machten kan de regering, volgens de voorwaarden die ze bepaalt, de overdracht toestaan van de eventuele saldi met betrekking tot één jaar naar het volgende jaar voor de budgetten bedoeld in lid 1." TITEL 8. - BEPALING MET BETREKKING TOT DE VORMING VAN DE INRICHTENDE MACHTEN

Art. 134.Vanaf het begin van het schooljaar 2026-2027 wordt een vorming in de mechanismen voor ondersteuning, ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie georganiseerd voor de inrichtende machten en de directies, in het kader van de voortgezette beroepsopleiding.

Deze vorming wordt op een complementaire manier georganiseerd tussen het netoverschrijdende vormingsniveau en het netvormingsniveau bedoeld in artikel 6.1.3-3 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, en bestaat uit modules die op egalitaire wijze zijn verdeeld over deze twee vormingsniveaus.

Het Institut de la Formation Professionnelle Continue aan de ene kant en de inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of elke Federatie van inrichtende machten aan de andere kant, zorgen ervoor dat de complementariteit van de modules wordt gerespecteerd tussen het netoverschrijdende niveau en het netniveau om de algemene samenhang van het vormingssysteem te garanderen.

Deze vorming wordt geacht gelijkwaardig te zijn aan de vorming bedoeld in artikelen 6.1.9-3 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, 8.3 van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel en van de deskundigen in het onderwijs voor sociale promotie, en 8/3 van het decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.

TITEL 9. - BEPALING MET BETREKKING TOT DE IMPLEMENTATIE VAN EEN MONITORINGSYSTEEM

Art. 135.Vanaf 1 januari 2024 tot het begin van het schooljaar 2030-2031 zal de regering de uitvoering van het mechanisme waarin dit decreet voorziet, jaarlijks monitoren.

TITEL 10. - OVERGANGSBEPALINGEN

Art. 136.Voor de personeelsleden die onder het koninklijk besluit vallen van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, is het niet langer mogelijk om een beoordelingsstaat op te stellen vanaf het begin van het schooljaar 2026-2027 overeenkomstig het bestaande mechanische dat is opgenomen in Hoofdstuk VI van hetzelfde koninklijk besluit.

In afwijking van lid 1 blijft voor personeelsleden die aan de vooravond van het begin van het schooljaar 2026-2027 twee negatieve beoordelingsstaten hebben gekregen, de mogelijkheid bestaan om een derde beoordelingsstaat op te stellen in de periode vanaf de eerste dag van het schooljaar 2026-2027 tot 31 december 2027, overeenkomstig het bestaande mechanisme dat is opgenomen in Hoofdstuk VI van het bovengenoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969.

Art. 137.Voor de leermeesters en leraars godsdienst die onder het koninklijk besluit vallen van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst der onderwijsinstellingen van de Staat, is het niet langer mogelijk om een beoordelingsstaat op te stellen vanaf het begin van het schooljaar 2026-2027 overeenkomstig het bestaande mechanische dat is opgenomen in Hoofdstuk VI van hetzelfde koninklijk besluit.

In afwijking van lid 1 blijft voor leermeesters en leraars godsdienst die aan de vooravond van het begin van het schooljaar 2026-2027 twee negatieve beoordelingsstaten hebben gekregen, de mogelijkheid bestaan om een derde beoordelingsstaat op te stellen in de periode vanaf de eerste dag van het schooljaar 2026-2027 tot 31 december 2027, overeenkomstig het bestaande mechanisme dat is opgenomen in Hoofdstuk VI van het bovengenoemde koninklijk besluit van 25 oktober 1971.

Art. 138.§ 1. Tot het schooljaar 2026-2027 wordt een verplichte vorming in de mechanismen voor ondersteuning, ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie georganiseerd voor de directeurs, in het kader van de voortgezette beroepsopleiding.

Deze vorming wordt op een complementaire manier georganiseerd tussen het netoverschrijdende vormingsniveau en het netvormingsniveau bedoeld in artikel 6.1.3-3, en bestaat uit modules die op egalitaire wijze zijn verdeeld over deze twee vormingsniveaus.

Het Institut de la Formation Professionnelle Continue en de inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of elke Federatie van inrichtende machten zorgen ervoor dat de complementariteit van de modules wordt gerespecteerd tussen het netoverschrijdende niveau en het netniveau om de algemene samenhang van het vormingssysteem te garanderen.

Deze vorming wordt geacht gelijkwaardig te zijn aan de vorming bedoeld in artikelen 6.1.9-3 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, 8.3 van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel en van de deskundigen in het onderwijs voor sociale promotie, en 8/3 van het decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. § 2. Tot het schooljaar 2026-2027 mogen directies die de in paragraaf 1 bedoelde vorming niet hebben gevolgd, gesprekken over de ontwikkeling van beroepscompetenties voeren en ontwikkelingsplannen voor beroepscompetenties invoeren voor de personeelsleden die van hun schoolinrichting afhangen. § 3. Vanaf 1 januari 2024 kunnen de inrichtende machten de in § 1 bedoelde vorming volgen.

Het volgen van deze vorming is gelijkwaardig aan het volgen van de vorming die is voorzien in artikel 132. § 4. Tot het schooljaar 2026-2027 is de invoering van een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties, zoals bepaald in respectievelijk artikel 6.1.9-7 van het Wetboek voor het onderwijs, in artikel 8.7 van het voornoemde decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten en in artikel 8/6 van het voornoemde decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten, voor personeelsleden in hun eerste jaar dienst verplicht, maar mag deze invoering plaatsvinden in het jaar volgend op het gesprek over de ontwikkeling van beroepsbekwaamheden. § 5. Tot het schooljaar 2026-2027 geldt de verplichting om ten minste om de 3 jaar een gesprek over professionele ontwikkeling te voeren niet, in afwijking van de artikelen: A) 6.1.9-8, § 2, lid 4 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs;

B) 8.6, lid 4 en 8.8, lid 5 van het voornoemde decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten;

C) 8/5, lid 4 en 8/7, lid 5 van het voornoemde decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten;

D) 28octies, lid 1 van het decreet van 4 januari 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 04/01/1999 pub. 25/02/1999 numac 1999029087 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten sluiten betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten;

E) 40, § 1, lid 4; 64, § 1, lid 4 en 87, § 1, lid 4 van het decreet van 2 februari 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/02/2007 pub. 15/05/2007 numac 2007201245 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet tot vaststelling van het statuut van de directeurs sluiten tot vaststelling van het statuut van de directeurs en directrices in het onderwijs. § 6. De gesprekken over professionele ontwikkeling die vóór het begin van het schooljaar 2026-2027 zijn gevoerd, worden geacht te zijn gevoerd tijdens het schooljaar 2026-2027 en kunnen daarom voldoen aan de in paragraaf 4 genoemde verplichting.

TITEL 11. - OPHEFFINGSBEPALINGEN

Art. 139.Hoofdstuk VI betreffende de beoordeling van het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969 en punt 2° van artikel 169 van het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969 worden opgeheven op 1 januari 2028.

Art. 140.Hoofdstuk VI betreffende de beoordeling van het voornoemde koninklijk besluit van 25 oktober 1971 en punt 2° van artikel 49 van het voornoemde koninklijk besluit van 25 oktober worden opgeheven op 1 januari 2028.

TITEL 12. - INWERKINGTREDING

Art. 141.§ 1. Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2024. § 2. In afwijking van § 1 treedt Titel II van dit decreet, met uitzondering van artikelen 77 tot 81, 85 tot 90, 93 tot 98, 101 en 102, in werking op de eerste dag van het begin van het schooljaar 2026-2027 en kunnen de erin opgenomen evaluatieprocedures slechts worden toegepast op basis van de invoering van een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties dat ten vroegste in de loop van het schooljaar 2025-2026 is opgesteld door een directeur die de vorming heeft gevolgd die wordt bedoeld in artikel 6.1.9-3 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, in artikel 8.3 van het decreet van 30 juni 1998Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/06/1998 pub. 01/09/1998 numac 1998029350 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie type decreet prom. 30/06/1998 pub. 22/08/1998 numac 1998029332 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het onderwijs voor sociale promotie, en in artikel 8/3 van het decreet van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/03/1999 pub. 16/07/1999 numac 1999029340 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sluiten betreffende de vorming tijdens de loopbaan en het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 20 juli 2023.

De Minister-President, belast met Internationale Betrekkingen, Sport en Onderwijs voor Sociale promotie, P.-Y. JEHOLET De Vicepresident en Minister van Begroting, Ambtenarenzaken, Gelijke kansen en het toezicht op "Wallonie-Bruxelles Enseignement", F. DAERDEN De Vicepresidente en Minister van Kind, Gezondheid, Cultuur, Media en Vrouwenrechten, B. LINARD De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Universitaire ziekenhuizen, hulpverlening aan de Jeugd, Justitiehuizen, Jeugd en de Promotie van Brussel, F. BERTIEAUX De Minister van Onderwijs, C. DESIR _______ Nota Zitting 2022-2023 Stukken van het Parlement. - Ontwerpdecreet, nr. 568-1. - Commissieverslag, nr. 568-2. - Tekst aangenomen tijdens de plenaire vergadering, nr. 568-3 Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. - Vergadering van 19 juli 2023

^