Etaamb.openjustice.be
Decreet van 30 juni 1998
gepubliceerd op 22 augustus 1998

Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
1998029332
pub.
22/08/1998
prom.
30/06/1998
ELI
eli/decreet/1998/06/30/1998029332/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

30 JUNI 1998. - Decreet dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie (1)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Bepalingen betreffende het basisonderwijs en het secundair onderwijs EERSTE HOOFDSTUK. -Toepassingsgebied, doel en definities

Artikel 1.. Deze titel is van toepassing op de instellingen die het onderwijs organiseren dat wordt bedoeld in artikel 1 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren.

Art. 2.Deze titel heeft het doel : 1. bepaalde instellingen te onderscheiden, of vestigingen voor gewoon basis- en secundair onderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, hierna instellingen genoemd, of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminiatie genieten, op basis van de hieronder gedefinieerde criteria en : a) in deze instellingen of vestigingen pedagogische acties te promoten die erop gericht zijn alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te garanderen, overeenkomstig artikel 6, 4 van hetzelfde decreet;b) te dien einde, hen aanvullende middelen toe te wijzen;c) de coördinatie te garanderen van de hierboven bedoelde middelen met elke andere hulp die aan deze instellingen of vestigingen wordt verleend door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Waals Gewest, de Federale Staat, de Europese Unie en om het even welke instelling van openbaar nut;2. voor alle instellingen of vestigingen die worden bedoeld in artikel 1 : a) de preventie te bevorderen van het vroegtijdig verlaten van de school en het schoolverzuim;b) de preventie te bevorderen van geweld, met een bijzondere aandacht voor de onderwijsinstellingen die worden bedoeld onder 1;c) het schoolbezoek te bevorderen van de minderjarigen die illegaal op het grondgebied verblijven, voor zover ze hun ouders of de persoon die bekleed is met het ouderlijk gezag vergezellen.

Art. 3.In het kader van deze titel wordt verstaan onder : 1. positieve discriminatie : het onderscheid dat wordt gemaakt ten voordele van instellingen of vestigingen voor gewoon basis- en secundair onderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, op basis van maatschappelijke, economische, culturele en pedagogische criteria;2. schoolverzuim : het gedrag van een leerling die, hoewel hij regelmatig is ingeschreven, vaak afwezig blijft uit de lessen zonder geldige reden;3. verlaten van de school : a) de situatie van een door de leerplicht gebonden leerling die niet is ingeschreven in een onderwijsinstelling en die geen huisonderwijs geniet;b) de situatie van een door de leerplicht gebonden leerling die is ingeschreven in een onderwijsinstelling maar die hier zo vaak zonder geldige reden afwezig is gebleven dat hij meer dan 20 halve dagen heeft verzuimd;4. onderwijsinstelling : elke vestiging die het in artikel 1 bedoelde onderwijs organiseert;5. school : instelling die het basis-, kleuter- of lager onderwijs organiseert;6. vestiging : deel van een onderwijsinstelling die gevestigd is op een plaats die niet grenst aan de plaats van het gebouw waarin de zetel van deze instelling is ondergebracht;7. Algemene Raad van het Basisonderwijs : de Algemene Raad van het Basisonderwijs gecreëerd door artikel 21 van het decreet van 14 maart 1995 betreffende de promotie van het welslagen in de basisscholen;8. Algemene Overlegraad voor het Secundair Onderwijs : de Algemene Overlegraad voor het Secundair Onderwijs die werd gecreëerd door artikel 1 van het decreet van 27 oktober 1994 dat het overleg voor het secundair onderwijs organiseert;9. zone : de zone zoals deze is gedefinieerd in artikel 13 van het bovenvermelde decreet van 14 maart 1995;10. entiteit : de entiteit van nabijheid zoals gedefinieerd in artikel 10 van ditzelfde decreet;11. coördinatiecomité : elk coördinatiecomité zoals het wordt gedefinieerd in artikel 17 van ditzelfde decreet;12. representatie- en coördinatieorgaan : elk representatie- en coördinatieorgaan dat wordt erkend overeenkomstig artikel 74 van het bovenvermelde decreet van 24 juli 1997. HOOFDSTUK 2. - Positieve discriminatie

Art. 4.§ 1. Worden beschouwd als instellingen, scholen of vestigigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, degene die plaats bieden aan een bepaald, door de Regering enerzijds voor het basisonderwijs, anderzijds voor het secundair onderwijs overeenkomstig § 3 vastgelegd percentage leerlingen die verblijven in een wijk die, volgens objectieve opgaven, wordt gekenmerkt door : a) een levensstandaard die lager is dan het nationale gemiddelde op het vlak van sociaal-economische typologie, rekening houdend met de woonomstandigheden, de middelen van de gezinnen uitgedrukt per persoon die tot het gezin behoort en de gediplomeerden;b) een hoger percentage werklozen vergeleken met de totale bevolking;c) een hoger percentage gezinnen met een bestaansminimum of maatschappelijke hulp. De in lid 1 bedoelde niveaus en percentages worden sociaal-economische niveaus genoemd. § 2. De objectieve opgaven worden opgesteld op basis van interuniversitaire wetenschappelijke enquêtes. De enquête betreffende de sociaal-economische typologie houdt eveneens rekening met het feit dat deze wijken een buitenlandse bevolkingsgroep of een bevolkingsgroep van buitenlandse origine huisvesten die een meerderheid is geworden, voor zover deze aanwijzing het resultaat van de toepassing van de sociaal-economische criteria bevestigt. § 3. De resultaten van de enquête worden doorgegeven aan : 1. de Algeneme Raad voor het Basisonderwijs;2. de Algemene Overlegraad voor het Secundair Onderwijs;3. de Hoge Raad van het Onderwijs voor Sociale Promotie, gecreëerd door het decreet van 16 april 1991 dat het onderwijs voor sociale promotie organiseert;4. de Commissie voor Positieve Discriminatie die werd gecreëerd in artikel 6. De Commissie voor Positieve Discriminatie en elk van de Algemene of Hoge Raden bezorgt de Regering, binnen een termijn van drie maanden : 1. een voorstel betreffende de sociaal-economische niveaus die in aanmerking moeten worden genomen om de wijken aan te duiden waarvoor positieve discriminatie gerechtvaardigd is;2. een voorstel tot definitie van het percentage dat wordt bedoeld in § 1, lid 1. De Regering stelt het sociaal-economische niveau vast dat in aanmerking moet worden genomen, alsook de percentages die worden bedoeld in § 1, lid 1. § 4. Voor elke instelling die in aanmerking kan komen voor positieve discriminatie wordt het aantal leerlingen met een leerstofachterstand van een jaar, van twee jaar en van drie jaar en meer vastgesteld. De vaststelling onderscheidt de leerstofachterstand door mislukkingen die werden geregistreerd binnen de instelling zelf, die interne achterstand wordt genoemd, en degene die werd geregistreerd in andere instellingen, die externe achterstand wordt genoemd.

Op voorstel van de Algemene Raad van het Basisonderwijs en de Algemene Overlegraad voor het Secundair Onderwijs legt de Regering per onderwijsniveau het percentage van de externe leerstofachterstand vast, dat een verergerende situatie vormt. § 5. De Commissie voor Positieve Discriminatie stelt de lijst op van de scholen, instellingen of vestigingen die in aanmerking komen voor positieve discriminatie op grond van de criteria die worden uiteengezet onder § 1 en geeft deze lijst door aan elk van de in § 3, lid 1 bedoelde Algemene Raden. § 6. Elke Algemene Raad stelt een lijst op van de scholen, instellingen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, en legt deze voor aan de Regering.

Afhankelijk van de interne kenmerken van de instelling of de vestiging kan ze scholen, instellingen of vestigingen toevoegen aan of verwijderen van de in § 5 bedoelde lijst. Voor deze verwijderingen en toevoegingen is een precieze motivatie vereist. Daarnaast onderscheidt ze in voorkomend geval de scholen, instellingen en vestigingen waarvoor uiterste prioriteit geboden is. Deze onderscheiding wordt gemotiveerd.

De in lid 2 bedoelde interne kenmerken van de instelling of vestiging hebben met name betrekking op : 1. het percentage van de externe leerstofachterstand, vergeleken met het percentage dat wordt vastgelegd door de Regering, op grond van § 3;2. in het basisonderwijs, op de verhouding leerkrachten/leerlingen;3. in het secundair onderwijs, op het percentage leerlingen dat is ingeschreven in het beroepsonderwijs. § 7. De Regering neemt de voorstellen in ontvangst en stelt lijsten op van de instellingen, scholen en vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten. In voorkomend geval onderscheidt ze de scholen, instellingen en vestigingen waarvoor uiterste prioriteit geboden is. § 8. De lijsten van instellingen, scholen en vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, kunnen jaarlijks worden herzien. Ze worden automatisch herzien na de interuniversitaire wetenschappelijke enquête, om de 4 jaar.

Art. 5.De aanvullende middelen die worden toegewezen aan de maatregelen voor positieve discriminatie bestaan uit : 1. menselijke hulpbronnen in de vorm van a) aanvullende lesurenpakketten of pakketten « lesuren-leerkracht » die de aanwerving of de aanstelling mogelijk maken : - in het basisonderwijs : van onderwijzers, met name om de klassen te verkleinen, aanpassingsklassen te creëren of een gedifferentieerde pedagogie in te voeren; - in het secundair onderwijs : van leerkrachten, met name om de klassen te verkleinen, een gedifferentieerde pedagogie aan te wenden of aanpassingsklassen te organiseren voor leerlingen die geen Frans spreken, alsook van opvoedend hulppersoneel of een rector of een onderdirecteur; - in de psycho-medisch-sociale centra : van tijdelijke maatschappelijke werkers of tijdelijke sociale verpleegkundigen; b) de vermindering van de normen op het vlak van opvoedend hulppersoneel;c) gesubsidieerde contractuelen in samenwerking met de Gewesten, met name : - kleuterleidsters,; - leerkrachten, teneinde de klassen te verkleinen of aanpassingsklassen te organiseren; - opvoeders; - maatschappelijke werkers; d) de organisatie van specifieke opleidingen tijdens de loopbaan voor de leerkrachten en hun eventuele vervanging, in het kader van de beschikbare middelen;e) gezamenlijke acties, met name op grond van artikelen 6 en 8, lid 9 en 10 van het bovenvermelde decreet van 24 juli 1997, met de diensten van de sector Hulpverlening aan de Jeugd vastgelegd in artikel 1 van het decreet van 4 maart 1991 betreffende de Hulpverlening aan de Jeugd, en meer specifiek de diensten voor hulpverlening in open omgeving die toegelaten zijn op grond van het besluit van 24 april 1995 betreffende de toelating van de diensten voor hulpverlening in open omgeving;f) de contractuelen in het kader van een beroepsheroriënteringsprogramma, in samenwerking met de Gewesten : - voor lichte renovatiewerken, zoals schilderwerken, timmerwerken, inrichten van lokalen of de directe omgeving; - voor bijstand aan het opvoedend hulppersoneel of het onderwijzend personeel; 2. materiële middelen die gericht zijn op de garantie van : a) de creatie van onmoetingsruimten, bibilotheken, centra voor documentatie en hulpmiddelen, met inbegrip van met name de aankoop van boeken, kranten, tijdschriften, cd-roms, audiovisuele cassettes, in voorkomend geval gezamenlijk door verschillende naburige scholen, zelfs van verschillende netten;b) de inrichting van de lokalen, met name de infrastructuren en uitrustingen die beschermen tegen inbraak, schilderwerken, de verwijdering van graffiti;c) servicecontracten gesloten met culturele, sport-, vormingsorganisaties;d) de organisatie van sportactiviteiten en culturele ontdekkingen in de ruime zin;e) het in aanmerking nemen van werkomstandigheden die bijzonder zwaar zijn in instellingen of vestigingen voor secundair onderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten en die worden erkend als zeer prioritair.

Art. 6.§ 1. Er wordt een Commissie voor Positieve Discriminatie opgericht die is samengesteld uit : - de directeur-generaal van het wettelijk verplicht onderwijs, of zijn afgevaardigde, die de commissie voorzit; - vijf vertegenwoordigers van de Algemene Raad van het Basisonderwijs die werd gecreëerd door het bovenvermelde decreet van 14 maart 1995; - vier vertegenwoordigers van de Algemene Overlegraad voor het Secundair Onderwijs die werd gecreëerd door het bovenvermelde decreet van 27 oktober 1994; - een vertegenwoordiger van de Regering; - drie vertegenwoordigers van de vakbondsorganisaties die lid zijn van de Algemene Raad voor het Basisonderwijs of de Algemene Overlegraad voor het Secundair Onderwijs; - drie vertegenwoordigers van de psycho-medisch-sociale centra; - een vertegenwoordiger, met adviserende stem, van elke tussenkomende partij die wordt bedoeld in artikel 2, 1, c, op besluit van de Regering; - de voorzitter van de Gemeenschapsraad voor Hulpverlening aan de Jeugd of zijn afgevaardigde, gecreëerd door artikel 26 van het bovenvermelde decreet van 4 maart 1991, met adviserende stem.

Elke vertegenwoordiger van een vakbondsorganisatie kan worden vervangen door een plaatsvervanger die lid is van de Algemene Raad voor het Basisonderwijs of de Algemene Overlegraad van het Secundair Onderwijs. Deze komt slechts samen bij afwezigheid van het personeel.

Wanneer de Commissie problemen behandelt die verband houden met de preventie van geweld of van het vroegtijdig verlaten van de school, dan omvat ze eveneens de in artikel 35 bedoelde coördinatoren van de ombudsdienst voor het onderwijs, met adviserende stem.

De Commissie heeft de opdracht : 1. haar advies in te dienen, op eigen initiatief of op vraag van de Regering, over de toepassing van het positieve-discriminatiebeleid;2. de projecten inzake positieve discriminatie te coördineren waarbij andere partijen betrokken zijn dan de Franse Gemeenschap of die verschillende Inrichtende Machten verenigen;3. de aanwending te vergemakkelijken van alle hulp die wordt verleend door de in artikel 2, 1, c bedoelde instellingen en organen, ten voordele van de instellingen, scholen en vestigingen die worden bedoeld in artikel 4.4. toezicht uit te oefenen op de ombudsdienst die wordt bedoeld in artikel 34;5. jaarlijks de kwaliteit te beoordelen van het onthaal van de kinderen in de verschillende instellingen, scholen en vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten;6. jaarlijks de resultaten te beoordelen van de preventie van geweld in de instellingen en vestigingen voor secundair onderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, en hiervan verslag uitbrengen aan de Regering;7. jaarlijks de resulaten evalueren van de preventie van het vroegtijdig verlaten van de school in de instellingen en vestigingen voor basis- en secundair onderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, en hiervan verslag uitbrengen aan de Regering; De Commissie krijgt de hulp van drie ambtenaren van niveau 1 en drie bedienden of opstellers. § 2. De Regering laat om de drie jaar alle acties van positieve discriminatie beoordelen, met name door middel van onderzoek naar het onderwijs.

Op vraag van de Regering levert de Commissie een bijdrage aan deze onderzoeksactiviteiten.

Het beoordelingsrapport wordt doorgegeven aan het Parlement.

Art. 7.In het basisonderwijs wordt ten minste 360 miljoen frank toegekend aan de scholen en vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast, en voor de eerste keer in 1999, op basis van de evolutie van de index van de consumptieprijzen die werd gedefinieerd door het koninklijk besluit van 24 december 1993 dat de uitvoering inhoudt van de wet van 6 januari 1989 ter bescherming van de concurrentiekracht van het land, de « gezondheidsindex » genoemd.

De Regering kan het in lid 1 bedoelde bedrag toewijzen aan gecoördineerde plannen met de instellingen en organen die worden bedoeld in artikel 2, 1, c), teneinde aan de hand van de middelen die door hen worden geïnvesteerd de menselijke of materiële hulpbronnen te verhogen die ter beschikking worden gesteld van de instellingen, scholen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten.

Het bedrag dat ofwel in lid 1 ofwel, in voorkomend geval, in lid 2 wordt bedoeld, wordt door de Regering toegewezen volgens de modaliteiten die worden gedefinieerd in artikelen 8 en 9.

Art. 8.§ 1. Van het in artikel 7 bedoelde budget wordt een bedrag van ten minste 300 miljoen frank verdeeld in vier onderscheiden toelagen die respectievelijk bestemd zijn voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap, het gesubsidieerd officieel onderwijs, het gesubsidieerd vrij onderwijs van confessionele aard, het gesubsidieerd vrij onderwijs van niet-confessionele aard. Het aandeel van elk net wordt verkregen door het in lid 1 gedefinieerde bedrag te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal leerlingen dat op 1 oktober regelmatig is ingeschreven in de scholen of vestigingen voor basisonderwijs van dit net die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, en de noemer aan het aantal leerlingen dat op 1 oktober regelmatig is ingeschreven in de scholen of vestigingen voor basisonderwijs van alle netten die maatregelen voor positieve discriminatie genieten.

Elke coördinatiecomité dat in artikel 17 van het bovenvermelde decreet van 14 maart 1995 wordt bedoeld, doet een voorstel voor de verdeling van 80 % van de middelen die beschikbaar zijn voor de scholen en vestigingen die afhangen van zijn net, op basis van : - voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap : alle leerlingen van scholen en vestigingen voor basisonderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten in de beschouwde zone; - voor het gesubsidieerd officieel onderwijs : alle leerlingen van scholen en vestigingen voor basisonderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten in de beschouwde stad of gemeente; - voor het gesubsidieerd vrij onderwijs : alle leerlingen van scholen en vestigingen voor basisonderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten in de beschouwde entiteit.

Elk coördinatiecomité informeert enerzijds de Regering, anderzijds de betrokken Inrichtende Machten ten laatste op 2 december over de middelen die werden vastgelegd op basis van lid 2. § 2. Na het advies te hebben gevraagd van de in artikel 69 van het bovenvermelde decreet van 24 juli 1997 bedoelde Medezeggenschapsraad onderwerpen de Inrichtende Machten, alleen of per entiteit, voor het gesubsidieerde onderwijs en de schooldirecteuren, per zone, voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap ten laatste op 1 februari actieprojecten voor positieve discriminatie aan het advies van de Zoneraad die wordt bedoeld in artikel 14 van het bovenvermelde decreet van 14 maart 1995.

De projecten hebben betrekking op de middelen die worden vastgelegd in § 1, lid 2. Ze kunnen een aanvullend project omvatten, dat aanvullende middelen vereist, die moeten worden afgehouden van de resterende 20 %.

De projecten mogen maximaal lopen over 3 opeenvolgende jaren.

De projecten voorzien in de eerste plaats in menselijke hulpbronnen, met name degene die worden bedoeld in artikel 5, 1, a), eerste titel.

In dit geval : 1. kan geen enkele definitieve benoeming of aanwerving worden uitgevoerd voor de op die manier gecreëerde betrekkingen;het aanvullende lesurenpakketten dat op die manier wordt gegenereerd kan eveneens, in zijn geheel of gedeeltelijk, worden toegewezen aan leden van het onderwijzend personeel die definitief zijn benoemd of aangesteld; 2. de diensten die in dit kader worden geleverd zijn in alle opzichten gelijkgesteld aan de diensten die in het organieke kader worden geleverd;4. de betrekking wordt door de beschikbare middelen gefinancierd op forfaitare basis, vertegenwoordigd door de jaarlijkse kosten van een volledige lesurenpakket van een leerkracht/klastitularis met een anciënniteit van 11 dienstjaren, zonder de kinderbijslag.Een deeltijdse betrekking wordt gefinancierd op dezelfde manier en op dezelfde basis volgens het deel dat overeenkomt met de gepresteerde tijd; 5. het aanvullende lesurenpakketten wordt gebruikt na overleg met de representatieve vakbondsorganisaties. Het overleg met de representatieve vakbondsorganisaties gebeurt : 1. in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1974 die de betrekkingen organiseert tussen de overheden en de vakbonden van de personeelsleden die afhangen van deze overheden;2. in het gesubsidieerd officieel onderwijs, overeenkomstig de bepalingen van artikelen 85 tot 96 van het decreet van 6 juni 1994 dat het statuut regelt van de leden van het gesubsidieerde personeel van het gesubsidieerd officieel onderwijs;3. in het gesubsidieerd vrij onderwijs, overeenkomstig de bepalingen betreffende de ondernemingsraden of, bij ontstentenis, het Comité voor de arbeidsbescherming, of, bij ontstentenis, in de lokale overlegorganen, of, bij ontstentenis, met de vakbondsafvaardigingen. De projecten kunnen tevens voorzien in : 1. de tijdelijke aanstelling of aanwerving voor een bepaalde duur in het psycho-medisch-sociale centrum dat bevoegd is voor de scholen en vestigingen die de bedoelde maatregelen voor positieve discriminatie genieten, van een aanvullende voltijdse of halftijdse maatschappelijk werker die ter beschikking wordt gesteld van deze scholen en vestigingen volgens de modaliteiten die de Regering vastlegt;deze betrekking wordt toegewezen aan de beschikbare middelen, naar evenredigheid van een aanvullend maatschappelijk werker of sociaal verpleegkundige met een anciënniteit van 11 dienstjaren, met de volledige last van de jaarlijkse kosten, alle lasten inbegrepen, zonder de kinderbijslag mee te rekenen; 2. de aanwerving van niet-onderwijzend personeel met een arbeidscontract van bepaalde duur;3. specifieke opleidingen tijdens de loopbaan;4. de aankoop van materieel, de installatie en de werking van bibliotheken, centra voor documentatie en hulpmiddelen, de aankoop van boeken, kranten en tijdschriften;5. de rechten voor participatie aan sportactiviteiten en de rechten voor toegang tot musea, theaters en andere activiteiten van cultureel belang in de ruime zin;6. de terugbetaling van de vervoerskosten die voortvloeien uit de activiteiten die worden bedoeld in 5, zowel voor het personeel als voor de leerlingen;7. de aanwerving van niet-onderwijzend personeel met een arbeidscontract in het kader van een programma voor beroepsheroriëntering, teneinde lichte renovatiewerken, zoals schilderwerken, timmerwerken, het inrichten van lokalen of de directe omgeving;uit te voeren, of hulp te verlenen aan het onderwijzend personeel.

De projecten kunnen tevens voorzien in gezamenlijke acties van de instellingen van de verschillende netten op het grondgebied van eenzelfde gemeente of een geheel van gemeenten. In dit geval worden ze voorgelegd aan de Regering, door haar goedgekeurd en uitgevoerd overeenkomstig de procedure die wordt beschreven in artikel 9.

Dezelfde procedure geldt wanneer een project voorziet in een gezamenlijke actie van een school of vestiging voor basisonderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie geniet en een instelling of vestiging voor secundair onderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie geniet. § 3. In het kader van de projecten die worden bedoeld in § 2 en de middelen die worden toegekend onder § 1, lid 2, kan een Inrichtende Macht eveneens verzoeken om de toewijzing van een aanvullende werkingssubsidie, die wordt berekend naar evenredigheid van het aantal leerlingen dat op de vorige 1 oktober was ingeschreven in zijn scholen of vestigingen voor basisonderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten. Het aldus toegekende bedrag mag niet hoger liggen dan 500 frank per leerling. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast, en voor het eerst in 1999, op basis van de evolutie van de index van de consumptieprijzen die werd gedefinieerd door het koninklijk besluit van 24 december 1993 dat de uitvoering inhoudt van de wet van 6 januari 1989 ter bescherming van de concurrentiekracht van het land, de « gezondheidsindex » genoemd.

Op gelijkaardige manier kan een instelling van de Franse Gemeenschap in het kader van de projecten die worden bedoeld in § 2 en de middelen die worden toegewezen onder § 1, lid 2, eveneens verzoeken om de toewijzing van aanvullende werkingskredieten, berekend naar evenredigheid van het aantal leerlingen dat op de vorige 1 oktober was ingeschreven in de school of de vestigingen voor basisonderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten. Het op die manier toegewezen bedrag mag niet hoger liggen dan 500 frank per leerling.

Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast, en voor het eerst in 1999, op basis van de evolutie van de index van de consumptieprijzen die werd gedefinieerd door het koninklijk besluit van 24 december 1993 dat de uitvoering inhoudt van de wet van 6 januari 1989 ter bescherming van de concurrentiekracht van het land, de « gezondheidsindex » genoemd. § 4. De Zoneraden dienen hun projecten en hun advies vóór 15 maart in bij het Coördinatiecomité. § 5. Elk Coördinatiecomité onderzoekt ze en verdeeld de resterende 20 % van de beschikbare middelen. Zodra het de projecten heeft goedgekeurd, en in elk geval vóór 1 mei, dient het Coördinatiecomité het algemene ontwerp in bij de Regering, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen : 1. de toewijzing voor personeel overeenkomstig § 2, lid 3;2. de steun aan projecten in het kader van § 2, leden 4 en 5;3. de eventuele voorstellen voor de toekenning van subsidies of kredieten in toepassing van § 3. Het voorstel wordt eveneens doorgegeven, binnen dezelfde termijnen, aan de Commissie voor Positieve Discriminatie.

Indien zij dit nodig acht, richt de Commissie voor Positieve Discriminatie haar opmerkingen aan de regering. § 6. Wat de in § 2, lid 3 bedoelde middelen betreft, handelt de Regering als volgt : 1. indien ze het voorstel voor de verdeling goedkeurt, dan wijst ze ze toe in een enkel besluit per net;2. indien ze het voorstel voor de verdeling niet goedkeurt, dan verzoekt ze het coördinatiecomité om het te wijzigen.Bij ontstentenis wijzigt de Regering de verdeling.

Voor de andere middelen handelt de regering als volgt : 1. indien ze het voorstel voor de verdeling goedkeurt, dan belast ze de directeur-generaal van het wettelijk verplichte onderwijs met de opstelling van de besluiten betreffende subsidies of toekenning van kredieten;2. indien ze het voorstel voor de verdeling niet goedkeurt, dan verzoekt ze het coördinatiecomité het te wijzigen.Bij ontstentenis wijzigt de Regering de verdeling.

Art. 9.§ 1. De Commissie voor Positieve Discriminatie bestemt het saldo van het in artikel 7 bedoelde budget, dat niet lager mag liggen dan 60 miljoen frank, voor de uitvoering van aanvullende projecten, ten voordele van de scholen en vestigingen voor basisonderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, die erop gericht zijn, in voorkomend geval op gezamenlijke wijze door verschillende naburige scholen, met inbegrip van scholen van verschillende netten, de werking te garanderen van bibliotheken en centra voor documentatie en hulpmiddelen tijdens en buiten de uren en lestijden waarin de scholen geopend zijn, alsook van activiteiten van cultureel belang in de ruime betekenis. § 2. Het budget wordt verdeeld met inachtneming van de in artikel 8, § 1 bedoelde verhoudingen.

De projecten mogen maximaal lopen over 3 opeenvolgende jaren.

De projecten die ten goede komen aan instellingen of scholen van verschillende netten worden naar evenredigheid aangerekend aan elk van hen. § 3. Het instellingshoofd voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap, de Inrichtende Macht of de Groep van Inrichtende Machten voor het gesubsidieerd onderwijs dienen hun voorstellen vóór 15 maart in bij de Commissie voor Positieve Discriminatie. Deze richt onmiddellijk een afschrift hiervan ter informatie aan het bevoegde Coördinatiecomité. § 4. De Commissie voor Positieve Discriminatie geeft haar voorstel voor de verdeling vóór 1 mei door aan de Regering. § 5. De Regering handelt als volgt : 1. indien ze het voorstel voor de verdeling goedkeurt, dan belast ze de directeur-generaal van het wettelijk verplichte onderwijs met de opstelling van de besluiten betreffende subsidies of toekenning van kredieten;2. indien ze het voorstel voor de verdeling niet goedkeurt, dan verzoekt ze het coördinatiecomité het te wijzigen.Bij ontstentenis wijzigt de Regering de verdeling.

Art. 10.In het secundair onderwijs wordt ten minste 310 miljoen frank toegewezen aan instellingen en vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast, en voor het eerst in 1999, op basis van de evolutie van de index van de consumptieprijzen die werd gedefinieerd door het koninklijk besluit van 24 december 1993 dat de uitvoering inhoudt van de wet van 6 januari 1989 ter bescherming van de concurrentiekracht van het land, de « gezondheidsindex » genoemd.

De Regering kan het in lid 1 bedoelde bedrag toewijzen aan gecoördineerde plannen met de in artikel 2, 1, c, bedoelde instellingen en organen, teneinde aan de hand van de middelen die door hen worden geïnvesteerd de menselijke of materiële hulpbronnen te verhogen die ter beschikking worden gesteld van de instellingen, scholen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten.

Het bedrag dat ofwel in lid 1 ofwel, in voorkomend geval, in lid 2 wordt bedoeld, wordt door de Regering toegewezen volgens de modaliteiten die worden gedefinieerd in artikelen 11 en 12.

Art. 11.§ 1. Het budget dat wordt bedoeld in artikel 10, een bedrag van ten minste 220 miljoen frank, wordt toegewezen voor aanvullingen bij de pakketten « lesuren-leerkracht » met ten minste 12 pakketten « lesuren-leerkracht », per instelling, ten voordele van de instellingen en vestigingen voor secundair onderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten.

Het aantal pakketten « lesuren-leerkracht » wordt verkregen door het quotiënt van het in lid 1 bedoelde bedrag te vermenigvuldigen met de kosten, met inbegrip van alle lasten, van een leerkracht voor algemene vakken voor de lagere graad van het secundair onderwijs met een anciënniteit van 11 dienstjaren.

Het aantal pakketten « lesuren-leerkracht » dat werd verkregen in lid 2 wordt verdeeld in vier onderscheiden toelagen die respectievelijk bestemd zijn voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap, het gesubsidieerd officieel onderwijs, het gesubsidieerd vrij onderwijs van confessionele aard, het gesubsidieerd vrij onderwijs van niet-confessionele aard. Het aandeel van elk net wordt verkregen door het in lid 1 gedefinieerde bedrag te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal leerlingen dat op 15 januari regelmatig is ingeschreven in de scholen of vestigingen voor basisonderwijs van dit net die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, en de noemer aan het aantal leerlingen dat op 15 januari regelmatig is ingeschreven in de scholen of vestigingen voor basisonderwijs van alle netten die maatregelen voor positieve discriminatie genieten. § 2. De personeelsaanvulling in de instellingen en vestigingen voor secundair onderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten wordt, na kennisneming van het advies van de Medezeggenschapsraad die wordt bedoeld in artikel 69 van het bovenvermelde decreet van 24 juli 1997 betreffende de prioriteiten, toegewezen aan de invoering van kleinere klassen, de organisatie van aanpassingsklassen voor leerlingen die geen Frans spreken, de preventie van geweld, de preventie van het vroegtijdig verlaten van de school, de remediëring en de activiteiten die worden bedoeld in artikel 20, § 4, 1 tot 4, van het decreet van 29 juli 1992 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan.

Na advies van de in lid 1 bedoelde Medezeggenschapsraad kan de personeelsaanvulling eveneens worden toegewezen aan de tijdelijke aanstelling of aanwerving van een voltijdse of deeltijdse maatschappelijk werker of een sociaal verpleegkundige voor een bepaalde duur in het psycho-medisch-sociaal centrum voor de bedoelde instelling of vestiging die maatregelen voor positieve discriminatie geniet, die ter beschikking wordt gesteld van deze instelling of vestiging volgens de modaliteiten die de Regering vastlegt; deze betrekking wordt toegewezen aan het aantal pakketten « lesuren-leerkracht », naar evenredigheid van 22 pakketten « lesuren-leerkracht » per volledig lesurenpakket.

De aanvullende pakketten « lesuren-leerkracht » worden gebruikt na overleg met de representatieve vakbondsorganisaties. § 3. De instellingshoofden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap dienen hun voorstellen vóór 15 maart in bij de Regering.

Voor het gesubsidieerd onderwijs dienen de Inrichtende Machten vóór 15 maart hun voorstellen in bij hun representatie- en coördinatieorgaan. § 4. De Regering voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap en elk representatie- en coördinatieorgaan voor het gesubsidieerd onderwijs stellen een voorstel op voor de verdeling op van de beschikbare pakketten « lesuren-leerkracht » ten voordele van de instellingen en vestigingen die afhangen van hun net. De representatie- en coördinatieorganen dienen hun voorstel voor de verdeling vóór 1 mei in bij de Regering.

De voorstellen voor de verdeling worden eveneens doorgegeven, binnen dezelfde termijnen, aan de Commissie voor Positieve Discriminatie.

Indien zij dit nodig acht, informeert de Regering de Commissie voor Positieve Discriminatie over haar voorstel voor de verdeling.

Indien zij dit nodig acht, richt de Commissie voor Positieve Discriminatie haar opmerkingen aan de Regering. § 5. De Regering handelt als volgt : 1. indien ze het voorstel voor de verdeling goedkeurt, dan wijst ze het toe in een enkel besluit per net;2. indien ze het voorstel voor de verdeling niet goedkeurt, dan verzoekt ze het coördinatiecomité om het te wijzigen.Bij ontstentenis wijzigt de Regering de verdeling.

Art. 12.§ 1. Van het in artikel 10 bedoelde budget wordt ten minste 60 miljoen frank bestemd voor de uitvoering van projecten voor de preventie van geweld in de instellingen en vestigingen voor secundair onderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten.

De projecten hebben betrekking op : 1. de organisatie van specifieke opleidingen tijdens de loopbaan voor de leerkrachten;2. de inrichting van de lokalen en de directe omgeving, met name de infrastructuren en uitrustingen die beschermen tegen inbraak, schilderwerken, de verwijdering van graffiti; 3. de creatie van onmoetingsruimten, mediatheken, bibilotheken, centra voor documentatie en hulpmiddelen, met inbegrip van met name de aankoop van boeken, kranten, tijdschriften, cd-roms, audiovisuele cassettes, enz.; 4. de samenwerking met de diensten van de sector Hulpverlening aan de Jeugd, en met name de diensten voor hulpverlening in een open omgeving, vastgelegd in artikel 1 van het bovenvermelde decreet van 4 maart 1991. Voor zover dit mogelijk is, houden de projecten de actieve participatie in van de leerlingen en van alle betrokken partijen in de Medezeggenschapsraad door het decreet van 24 juli 1997.

De projecten kunnen ook voorzien in gezamenlijke acties van de instellingen van verschillende niveaus en/of netten op het grondgebied van eenzelfde gemeente of geheel van gemeenten.

De projecten kunnen eveneens voorzien in de aanwerving van niet-onderwijzend personeel in het kader van een beroepsheroriënteringsprogramma : - voor lichte renovatiewerken, zoals schilderwerken, timmerwerken, het inrichten van lokalen of de directe omgeving; - voor bijstand aan het opvoedend hulppersoneel;

De projecten mogen maximaal lopen over 3 opeenvolgende jaren. § 2. Het budget wordt verdeeld met inachtneming van de verhoudingen die worden bedoeld in artikel 11, § 1.

De projecten die ten goede komen aan instellingen of scholen van verschillende netten worden naar evenredigheid aangerekend aan elk van hen. § 3. De instellingshoofden voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap, de Inrichtende Machten voor het gesubsidieerd onderwijs dienen hun projecten voor de preventie van geweld vóór 15 maart in bij de Commissie voor Positieve Discriminatie. § 4. De Commissie bezorgt de Regering vóór 1 mei een voorstel voor de verdeling van de beschikbare middelen over de door haar goedgekeurde projecten. § 5. De Regering handelt als volgt : 1. indien ze het voorstel voor de verdeling goedkeurt, dan belast ze de directeur-generaal van het wettelijk verplichte onderwijs met de opstelling van de besluiten betreffende subsidies of toekenning van kredieten;2. indien ze het voorstel voor de verdeling niet goedkeurt, dan verzoekt ze het coördinatiecomité het te wijzigen.Bij ontstentenis wijzigt de Regering de verdeling.

Art. 13.In de instellingen en vestigingen voor secundair onderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten en die worden erkend als zeer prioritair, maakt het gebruik van de in artikel 11 bedoelde pakketten « lesuren-leerkracht » het mogelijk bij te dragen tot een verbetering van de arbeidsomstandigheden door begeleiding van de leerlingen en overleg binnen de educatieve teams.

Binnen deze zelfde instellingen en vestigingen, in afwijking van het koninklijk besluit van 30 december 1959 betreffende het ziekteverlof en het zwangerschapsverlof van personeelsleden van het Rijksonderwijs, is de vervanging van personeelsleden met ziekteverlof toegelaten vanaf een afwezigheid van ten minste 5 dagen.

Binnen deze zelfde instellingen, in afwijking van artikel 4 van het koninklijk besluit van 15 april 1997 dat de regels en voorwaarden vastlegt voor de berekening van het aantal betrekkingen in bepaalde functies van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel van de instellingen voor secundair en hoger onderwijs, kunnen de betrekkingen die worden bedoeld in artikel 3 van hetzelfde besluit worden gecreëerd of gesubsidieerd, in de devolutieve volgorde die hierin wordt vastgelegd, ten belope van een betrekking per volledige schijf van 70 leerlingen.

In de vestigingen voor secundair onderwijs die maatregelen voor positieve discriminatie genieten en die als zeer prioritair worden beschouwd, kunnen de in artikel 3 van dit besluit bedoelde betrekkingen in afwijking van artikel 4 van ditzelfde besluit worden gecreëerd of gesubsidieerd, door afzonderlijke telling voor de vestiging, in de devolutieve volgorde die hierin is vastgelegd, ten belope van een betrekking per volledige schijf van 70 leerlingen.

Art. 14.Binnen de beperkingen van de begrotingsmiddelen kan de Regering tegemoetkomen in het deel van de Openbare Machten teneinde de aanwerving van niet-onderwijzend personeel met een arbeidsovereenkomst te bevorderen in het kader van een beroepsheroriënteringsprogramma binnen de instellingen, scholen en vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten en die in artikel 4 worden bedoeld : - voor lichte renovatiewerken, zoals schilderwerken, timmerwerken, het inrichten van lokalen of de directe omgeving; - voor bijstand aan het opvoedend hulppersoneel of het onderwijzend personeel;

Art. 15.§ 1. De termijnaanduidingen die worden vastgelegd in artikelen 8 tot 12 hebben betrekking op het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar waarin de aanvullende middelen worden toegekend.

De middelen in personeel die worden toegekend voor een volledig schooljaar worden aangegaan naar evenredigheid van een kwart van het budget van het kalenderjaar waarin het schooljaar begint, voor de resterende drie vierde op het budget van het volgende kalenderjaar.

De andere middelen worden volledig betrokken uit het budget van het kalenderjaar waarin het schooljaar aanvangt. § 2. In bijzonder ernstige omstandigheden, waarover de Regering oordeelt, kan de Regering afwijken van de verplichtingen inzake raadpleging en termijnen die worden bepaald in artikel 11, § 2, § 3 en § 4 en artikel 12, § 2, en kan ze de aanwerving, met dringendheid, toelaten van het personeel dat nodig is voor de goede werking van de instelling.

Art. 16.Wanneer een Inrichtende Macht hulp ontvangt enerzijds in het kader van artikel 8, met uitzondering van een personeelsaanvulling, anderzijds in het kader van ofwel artikel 9, ofwel artikel 12, ofwel allebei, dan wordt de hulp in zijn geheel toegekend door een enkel besluit tot subsidiëring dat door de Commissie voor Positieve Discriminatie ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Regering.

Op gelijkaardige manier, wanneer een instelling of een groep van instellingen van de Franse Gemeenschap hulp ontvangt enerzijds in het kader van artikel 8, met uitzondering van een personeelsaanvulling, anderzijds in het kader van ofwel artikel 9, ofwel artikel 12, ofwel allebei, dan wordt de hulp hen in zijn geheel toegekend door een enkel besluit tot toekenning van kredieten dat door de Commissie voor Positieve Discriminatie ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Regering.

Art. 17.Elke Inrichtende Macht die rechtstreeks of onrechtstreeks hulp ontvangt van een instelling of een orgaan zoals bedoeld in artikel 2, 1, c, ten behoeve van een instelling die een maatregel voor positieve discriminatie vraagt of aanvaardt, informeert de Commissie voor Positieve Discriminatie volgens de modaliteiten die door de Regering worden vastgelegd. Dezelfde procedure is van toepassing op de instellingen van de Franse Gemeenschap.

Art. 18.In het onderwijs van de Franse Gemeenschap wordt voor de tewerkstellingsveranderingen van het leidinggevend, onderwijzend of opvoedend hulppersoneel prioriteit verleend aan degenen die gedurende ten minste 10 jaar tewerkgesteld waren in een instelling die wordt bedoeld in artikel 4, alsook aan degenen die worden bedoeld in artikel 64.

In het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt voor de tewerkstellingsveranderingen van het leidinggevend, onderwijzend of opvoedend hulppersoneel prioriteit verleend aan degenen die gedurende ten minste 10 jaar tewerkgesteld waren in een instelling die wordt bedoeld in artikel 4, alsook aan degenen die worden bedoeld in artikel 64.

In het gesubsidieerd vrij onderwijs kent de Inrichtende Macht die de vacante betrekkingen moet invullen deze plaatsen toe aan de personeelsleden die zich in voorkomend geval kandidaat hebben gesteld overeenkomstig artikel 35 van het decreet van 1 februari 1993 dat het statuut vastlegt van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, in de volgorde van de onderstaande prioriteiten : 1. via de procedure van tijdelijke tewerkstellingen die wordt bedoeld in artikel 3 van het decreet van 12 juli 1990 dat een aantal bepalingen van de onderwijswetgeving wijzigt, aan de personeelsleden die ten minste 10 jaar tewerkgesteld zijn in een instelling die wordt bedoeld in artikel 4, alsook aan degenen die worden bedoeld in artikel 64 en die dezelfde functies bekleden als degenen aan wie de vacante betrekking toebehoort;2. aan de personeelsleden die ter beschikking worden gesteld of die een deel van hun lesurenpakket verliezen;3. aan de personeelsleden die prioriteiten genieten die worden gedefinieerd door het bovenvermelde decreet van 1 februari 1993.

Art. 19.Elk jaar zullen na 1 oktober geen reaffectaties of aanvullingen van het lesurenpakket worden ingevoerd indien dit zou leiden tot het ontslag of tot de vermindering van het lesurenpakket van een lid van het tijdelijke personeel dat toegewezen is aan een instelling die geklasseerd is in de categorie van de secundaire instellingen die zeer prioritaire maatregelen voor positieve discriminatie genieten. HOOFDSTUK III. - De preventie van geweld in alle onderwijsinstellingen Eerste afdeling. - Toegang tot de onderwijsinstellingen

Art. 20.De personeelsleden en hun leerlingen krijgen toegang tot de lokalen tijdens en buiten de lesuren, afhankelijk van de noodzaken van de dienst en de pedagogische activiteiten, volgens de modaliteiten die worden gedefinieerd door het instellingshoofd in het Gemeenschapsonderwijs en door de Inrichtende Macht in het gesubsidieerd onderwijs.

De ouders en de personen die zijn bekleed met het ouderlijk gezag krijgen eveneens toegang tot de instelling volgens de modaliteiten die worden gedefinieerd door het instellingshoofd in het Gemeenschapsonderwijs, door de Inrichtende Macht in het gesubsidieerd onderwijs.

Behoudens uitdrukkelijke goedkeuring van het instellingshoofd voor het Gemeenschapsonderwijs, van de Inrichtende Macht in het gesubsidieerd onderwijs of hun afgevaardigen, krijgen de ouders geen toegang tot de lokalen waarin de lessen en verschillende pedagogische activiteiten plaatsvinden tijdens de duur ervan.

Art. 21.§ 1. Bij de uitoefening van hun functie krijgen de volgende personen eveneens toegang tot de onderwijsinstellingen : 1. de afgevaardigden van de Regering;2. de afgevaardigden van de Inrichtende Macht voor het onderwijs dat ze organiseert;3. de te dien einde naar behoren door de Franse Gemeenschap aangestelde inspecteurs en controleurs 4.de inspecteurs en afgevaardigden van de verschillende diensten van de Staat die belast zijn met de inspecties inzake volksgezondheid en de naleving van de arbeidswetgeving; 5. de burgemeester en zijn afgevaardigde op het vlak van brandpreventie;6. de officieren van de gerechtelijke politie, de officieren van het openbaar ministerie, de politie- en rijkswachtdiensten die naar behoren zijn uitgerust met een aanhoudingsbevel of een huiszoekingsbevel of in het geval van een betrapping op heterdaad of een misdaad;7. het medisch en verpleegkundig personeel waarvan de tussenkomst wordt gevraagd; Behalve in geval van dringendheid of betrapping op heterdaad dienen alle personen die worden bedoeld in lid 1 zich vooraf bij het instellingshoofd of zijn afgevaardigde aan te melden. § 2. In instellingen van niet-confessionele aard hebben de godsdienstleiders en hun afgevaardigden van rechtswege toegang tot de lokalen waarin lessen over hun religie worden gegeven, tijdens de duur ervan. Ze melden zich vooraf aan bij het instellingshoofd of zijn afgevaardigde.

Art. 22.Personen die niet zijn opgenomen in de voorwaarden van artikelen 20 en 21 moeten het instellingshoofd of zijn afgevaardigde om toestemming vragen om de lokalen te betreden.

Elke persoon die de lokalen van een onderwijsinstelling betreedt tegen de wil van het instellingshoofd of zijn afgevaardigde, ofwel met behulp van bedreigingen of gewelddaden tegen personen, ofwel met behulp van braak, inklimming of valse sleutels, is strafbaar op grond van artikel 439 van het strafwetboek.

Art. 23.De werken die in scholen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten nodig zijn om infrastructuren ter voorkoming van binnendringing te installeren, ingeval dergelijke voorvallen door hun ernstig en herhaaldelijke karakter de werk- en leeromstandigheden zwaar zouden verstoren, genieten prioriteit in de toewijzing van de middelen die worden bedoeld in artikelen 5, 7 en 9 van het decreet van 5 februari 1990 betreffende de schoolgebouwen van het niet-universitair onderwijs dat wordt georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.

Art. 24.Tijdens opendeurdagen verliezen de onderwijsinstellingen de bijzondere bescherming die verbonden is aan de privéwoning. Afdeling 2. - Bepaalde ernstige daden van geweld die uitsluiting

rechtvaardigen

Art. 25.Worden met name beschouwd als feiten die de fysieke, psychologische of morele integriteit van een personeelslid of leerling aantasten of die de organisatie of de goede werking van een onderwijsinstelling in het gedrang brengen, en die de definitieve uitsluiting kunnen rechtvaardigen die wordt bepaald in artikelen 81 en 89 van het bovenvermelde decreet van 24 juli 1997 : 1. alle slagen en verwondingen die bewust door een leerling worden toegebracht aan een andere leerling of aan een personeelslid, binnen de omheining van de instelling of erbuiten, met arbeidsongeschiktheid of ongeschiktheid om de lessen bij te wonen tot gevolg, zelfs als deze van beperkte duur is;2. alle slagen en verwondingen die bewust door een leerling worden toegebracht aan een afgevaardigde van de Inrichtende macht, een lid van de inspectie- en controlediensten, een afgevaardigde van de Franse Gemeenschap, binnen de omheining van de instelling of erbuiten, met arbeidsongeschiktheid tot gevolg, zelfs als deze van beperkte duur is;3. alle slagen en verwondingen die bewust door een leerling worden toegebracht aan een persoon die gemachtigd is om de instelling te betreden, indien ze binnen de omheining van de instelling worden toegebracht, met arbeidsongeschiktheid tot gevolg, zelfs als deze van beperkte duur is;4. het binnenbrengen of bezitten door een leerling binnen de omheining van een onderwijsinstelling of in de onmiddellijke omgeving van deze instelling van om het even welk wapen dat wordt bedoeld, in welke categorie dan ook, in artikel 3 van de wet van 3 januari 1993 betreffende de fabricage, de verhandeling en het dragen van wapens en de handel in munitie;5. elke hantering buiten het didactische gebruik ervan van een instrument dat wordt gebruikt in het kader van bepaalde lessen of pedagogische activiteiten, indien dit instrument verwondingen kan veroorzaken;6. het binnenbrengen of bezitten door een leerling binnen de omheining van een onderwijsinstelling of in de onmiddellijke omgeving van deze instelling van om het even welk instrument, gereedschap, voorwerp dat snijdt, kneust of verwondt;7. het binnenbrengen of bezitten door een leerling binnen de omheining van een onderwijsinstelling of in de onmiddellijke omgeving van deze instelling van brandbare stoffen, behalve in het geval deze nodig zijn voor pedagogische activiteiten en uitsluitend worden gebruikt in het kader ervan;8. het binnenbrengen of bezitten door een leerling binnen de omheining van een onderwijsinstelling of in de onmiddellijke omgeving van deze instelling van middelen die worden bedoeld in artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 betreffende de handel in giftige, slaapverwekkende, verdovende, ontsmettende of antiseptische middelen, in overtreding van de regels die zijn vastgelegd voor het gebruik, de handel en de opslag van deze middelen;9. de afpersing, met behulp van gewelddaden of bedreigingen, geld, waarden, voorwerpen, beloften, van een andere leerling of een personeelslid binnen de omheining van de instelling of erbuiten;10. de bewuste en herhaaldelijke uitoefening van een ondraaglijke psychologische druk op een andere leerling of een personeelslid, door beledigingen, letsels, laster of eerroof. De Regering legt bijzondere modaliteiten vast voor de toepassing van lid 1, 4, in de instellingen die een optie « wapensmederij » organiseren.

Art. 26.Wanneer bewijs kan worden aangevoerd dat een persoon die niet behoort tot de instelling een van de in artikel 25, lid 1 bedoelde ernstige handelingen heeft gesteld, op aansporing van of met de medeplichtigheid van een leerling van de instelling, dan wordt deze laatste beschouwd als de dader van een feit dat de fysieke, psychologische of morele integriteit van een personeelslid of leerling aantast of dat de organisatie of de goede werking van een onderwijsinstelling in het gedrang brengt, en dat de definitieve uitsluiting kan rechtvaardigen die wordt bepaald in artikelen 81 en 89 van het bovenvermelde decreet van 24 juli 1997 : Lid 1 is niet van toepassing op minderjarige leerlingen voor een feiten die worden gepleegd door hun ouders of door de persoon die bekleed is met het ouderlijke gezag. Afdeling 3. - Tussenkomsten binnen de omheining van de instellingen en

de opleiding ter preventie van geweld in alle instellingen voor secundair onderwijs

Art. 27.Elk overlegcomité dat wordt bedoeld in artikel 15 van het decreet van 16 juli 1993 voorziet voor de kredieten voor opleiding tijdens de loopbaan in : 1. tussenkomsten binnen de onderwijsinstellingen die hierom verzoeken, teneinde een onmiddellijke en geschikte hulp te verschaffen in het domein van de preventie van geweld;2. specifieke opleidingen over met name het beheer van conflicten, de preventie van bedreigingen, jongerenculturen, communicatie met adolescenten die dreigen buiten de maatschappij te geraken. In het geval van toegespitste crisissituaties, die als zodanig worden erkend door de minister in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, door het representatie- en coördinatieorgaan in het gesubsidieerd onderwijs, wordt de in lid 1, 1 bedoelde tussenkomst gegarandeerd indien het instellingshoofd voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap of de Inrichtende macht voor het gesubsidieerde onderwijs hierom verzoekt, binnen een termijn van 8 dagen.

Art. 28.De Regering legt de modaliteiten vast volgens dewelke de personeelsleden gratis rechtsbijstand kunnen genieten voor alle agressies die worden geleden in het kader van hun dienst of die rechtstreeks verband houden met deze dienst.

De Regering legt de modaliteiten vast volgens dewelke de personeelsleden gratis dringende psychologische bijstand kunnen genieten voor alle agressies die worden geleden in het kader van hun dienst of die rechtstreeks verband houden met deze dienst Afdeling 4. - De rol van de psycho-medisch-sociale centra in de

preventie van geweld

Art. 29.Het instellingshoofd of zijn afgevaardigde is verplicht het psycho-medisch-sociale centrum regelmatig op de hoogte te houden van de feiten of aanwijzingen van geweld die zich in zijn instelling hebben voorgedaan.

In samenwerking met het educatieve team, en in voorkomend geval met de ombudsmannen van de school, komt het psycho-medisch-sociale centrum tussen ten aanzien van de leerlingen en hun gezin.

Het psycho-medisch-sociale centrum vergezelt en steunt elke leerling die het slachtoffer is geworden van daden van geweld of bedreigingen, indien hij hierom verzoekt.

De in artikel 27 bedoelde tussenkomsten kunnen gezamenlijk met het psycho-medisch-sociale centrum worden georganiseerd. Afdeling 5. - De uitgesloten of met uitsluiting bedreigde minderjarige

Art. 30.Wanneer een minderjarige niet opnieuw kan worden ingeschreven in een onderwijsinstelling, overeenkomstig artikelen 82, lid 4 en 90, § 2, lid 5 van het bovenvermelde decreet van 24 juli 1997, dan kan de minister het volgende beschouwen als voldoend aan de verplichtingen betreffende het schoolbezoek : 1. de tenlasteneming, voor een periode die niet langer mag duren dan drie maanden en die één keer kan worden vernieuwd, van de jongere door diensten die bijdragen tot de uitvoering van de invididuele beslissingen in het kader van de hulpverleningsprogramma's die worden uitgewerkt door ofwel de adviseur van Hulpverlening aan de Jeugd, ofwel door de Directeur van Hulpverlening aan de Jeugd, ofwel door de Jeugdrechtbank;2. de tenlasteneming, voor een periode die niet langer mag duren dan drie maanden en die één keer kan worden vernieuwd, van de jongere door een dienst die wordt gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of door een openbare macht bedoeld in artikel 2, 1, die is toegelaten en aangesteld door de Commissie voor Positieve Discriminatie, afhankelijk van het ingediende project. De gelijkstelling van de tenlasteneming met het schoolbezoek die wordt bedoeld in lid 1 mag in totaal niet langer duren dan één jaar op de totale schooltijd van de minderjarige.

De adviseur van Hulpverlening aan de Jeugd, de Directeur van Hulpverlening aan de Jeugd, de Jeugdrechtbank of de door de Commissie voor Positieve Discriminatie toegelaten dienst verwittigt de minister van de aanvangs- en de einddatum van de geplande tenlasteneming.

Art. 31.In het geval van een crisissitutatie en op gezamenlijk verzoek van de minderjarige, zijn ouders of de persoon die is bekleed met het ouderlijk gezag, het hoofd van de onderwijsinstelling van de Franse Gemeenschap, de Inrichtende Macht of zijn afgevaardigde voor het gesubsidieerd onderwijs, kan de minister na kennis te hebben genomen van het advies van de Klassenraad en het psycho-medisch-sociaal centrum een leerling die regelmatig ingeschreven blijft in zijn instelling tevens machtigen om ten laste te worden genomen voor een periode die niet langer mag duren dan een maand, door : 1. diensten die bijdragen tot de uitvoering van de invididuele beslissingen in het kader van de hulpverleningsprogramma's die worden uitgewerkt door ofwel de adviseur van Hulpverlening aan de Jeugd, ofwel door de Directeur van Hulpverlening aan de Jeugd, ofwel de Jeugdrechtbank;2. een dienst die is toegelaten en aangesteld door de Commissie voor Positieve Discriminatie en die wordt gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of door een openbare macht bedoeld in artikel 2, 1, c). De gelijkstelling van de tenlasteneming met het schoolbezoek die wordt bedoeld in lid 1 mag in totaal niet langer duren dan zes maanden op de totale schooltijd van de minderjarige.

De adviseur van Hulpverlening aan de Jeugd, de Directeur van Hulpverlening aan de Jeugd, de Jeugdrechtbank of de door de Commissie voor Positieve Discriminatie toegelaten dienst verwittigen de minister van de aanvangs- en de einddatum van de geplande tenlasteneming. HOOFDSTUK IV. - De preventie van het vroegtijdig verlaten van de school

Art. 32.Ten laatste vanaf de tiende dag ongerechtvaardigde afwezigheid van een leerling roept het instellingshoofd de leerling en, indien hij minderjarig is, zijn ouders of de persoon die bekleed is met het ouderlijke gezag op, door middel van een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, volgens de precieze modaliteiten die zijn vastgelegd door de Regering.

Het instellingshoofd herhaalt de bepalingen betreffende het schoolverzuim ten behoeve van de leerling en, indien hij minderjarig is, van zijn ouders of de persoon die bekleed is met het ouderlijke gezag. Hij stelt hen handelingen voor ter preventie van het schoolverzuim.

Indien de leerling verzuimt zich aan te melden, geeft het instellingshoofd een opvoedend hulppersoneelslid of, in voorkomend geval, een ombudsman die verbonden is aan de instelling of, met de instemming van de directeur van het psycho-medisch-sociale centrum, een personeelslid van dit centrum, de opdracht zich te begeven naar de woonplaats of de verblijfplaats van de leerling,. De afgevaardigde van het instellingshoofd stelt een rapport op van het bezoek ter attentie van het instellingshoofd. De Regering kan de modaliteiten voor het bezoek preciseren.

De Regering bepaalt de aard en de duur van het schoolverzuim dat wordt beschouwd als ongerechtvaardigd, de aard en de duur van het schoolverzuim waarvan de rechtvaardiging wordt overgelaten aan het oordeel van instellingshoofd. Het interne regelement van de instelling vermeldt deze bepalingen.

Art. 33.Elk jaar, en ten laatste op 1 december, wordt de lijst met leerlingen die gebonden zijn door de leerplicht en die niet zijn ingeschreven in een onderwijsinstelling en die niet gemachtigd zijn om huisonderwijs te krijgen, doorgegeven aan de adviseur van Hulpverlening aan de Jeugd, volgens de modaliteiten die door de Regering worden vastgelegd.

Het instellingshoofd voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap en de Inrichtende Macht voor het gesubsidieerd onderwijs geven de Regering, volgens de door deze laatste vastgelegde modaliteiten en datums, een overzicht van : 1. de minderjarige leerlingen die worden bedoeld in artikelen 84, lid 1 en 92, lid 1 van het bovenvermelde decreet van 24 juli;2. de minderjarige of meerderjarige leerlingen die worden bedoeld in artikelen 85, lid 1 en 93, lid 1 van hetzelfde decreet;3. het schoolverzuim van leerlingen die het voorwerp zijn van een ministeriële uitzondering inzake laattijdige aankomst, op basis van artikel 79, lid 2, van hetzelfde decreet. HOOFDSTUK V. - De ombudsdienst in het secundair onderwijs

Art. 34.Er wordt een ombudsdienst voor het onderwijs gecreëerd die wordt belast met de preventie van geweld en van het vroegtijdig verlaten van de school in de instellingen voor secundair onderwijs, en in de eerste plaats in degene die worden bedoeld in artikel 4.

De ombudsdienst legt zich toe op de bevordering, het behoud of het herstel van het vertrouwensklimaat dat de boventoon moet voeren in de betrekkingen tussen de leerling, zijn ouders of de persoon die is bekleed met het ouderlijk gezag indien hij minderjarig is, en de onderwijsinstelling.

De ombudsdienst staat onder het gezag van de Commissie voor Positieve Discriminatie.

Art. 35.De ombudsdienst is samengesteld uit de ombudsmannen die hiertoe vrijgestelde personeelsleden zijn, overeenkomstig artikel 6 van het bovenvermelde decreet van 24 juni 1996, en de ombudsmannen die zijn aangeworven met een contract.

De ombudsdienst omvat twee coördinatoren. Het zijn personeelsleden die op verlof worden gesteld met een opdracht, overeenkomstig artikel 6 van hetzelfde decreet.

De ombudsmannen en de coördinatoren zijn aangesteld door de Regering.

Eén van de coördinatoren is verantwoordelijk voor de ombudsdienst in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de andere voor de ombudsdienst in het Waalse Gewest.

De ombudsdienst krijgt advies en voorstellen van de Ombudsraad, voorgezeten door de directeur-generaal van het wettelijk verplicht onderwijs en bestaande uit hemzelf, de twee coördinatoren alsook 4 leden die zijn aangesteld door de regering op voorstel van de Algemene Overlegraad voor het Secundair Onderwijs. Hij kan tevens een vertegenwoordiger omvatten van de partijen die worden bedoeld in artikel 2, 1, c), met adviserende stem.

De Regering kan aanvullende modaliteiten vastleggen voor de werking van de ombudsdienst.

Art. 36.In het kader van het in artikel 10 bedoelde budget, wordt een budget van ten minste 30 miljoen frank bestemd voor de betaling van het personeel en de werking van de ombudsdienst. § 2. De Regering kan het in § 1 bedoelde bedrag toewijzen aan gecoördineerde plannen met de in artikel 2, 1, c), bedoelde instellingen en organen, teneinde aan de hand van de middelen die door hen worden geïnvesteerd de menselijke of materiële hulpbronnen te verhogen die ter beschikking worden gesteld van de ombudsdienst.

Art. 37.§ 1. De ombudsmannen en de coördinatoren staan onder het hiërarichische gezag van de Voorzitter van de Commissie voor Positieve Discriminatie.

De Regering wijst de ombudsmannen toe aan ofwel een geheel van instellingen, ofwel aan een enkele instelling.

Elke toewijzing gebeurt op vraag van de Inrichtende Macht van deze instelling(en). Voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap wordt de aanvraag ingediend door het instellingshoofd. § 2. De coördinator controleert of de werkroosters worden nageleefd en of elke ombudsman zich kwijt van zijn taken, met inachtneming van de opdracht die is vastgelegd door artikel 34 en, afhankelijk van het geval, van de werklast van zijn opdracht of de verplichtingen van zijn contract. § 3. Wanneer de ombudsman wordt toegewezen aan een enkele instelling, dan deelt de coördinator het instellingshoofd het normale werkrooster mee.

De aanwezigheid en de tussenkomst van de ombudsman is vereist binnen de instelling in het geval van een toegespitste conflictsituatie. § 4. De ombudsman ziet erop toe dat hij het vertrouwen dat hij van zijn leerlingen heeft gewonnen, behoudt. In dit opzicht is hij niet verplicht tot onthulling aan het instellingshoofd van feiten waarvan hij acht kennis te hebben genomen onder het zegel der geheimhouding dat aan dit vertrouwen is gebonden. Aan de andere kant moet hij aan de coördinator van wie hij afhangt elk feit kunnen onthullen waarvan hij kennis heeft genomen en dat van invloed kan zijn op de organisatie of de goede werking van een van de instellingen waaraan hij is toegewezen.

De ombudsman tracht alle handelingen, uitspraken en initiatieven te vermijden die de autoriteit van het instellingshoofd kunnen schaden.

In voorkomend geval vraagt hij het advies van zijn coördinator en volgt hij de richtlijnen die hij van hem ontvangt.

Art. 38.De coördinatoren en de ombudsmannen die de contacten met de psycho-medisch-sociale centra onderzoeken en ontwikkelen, de adviseurs van Hulpverlening aan de Jeugd, de werknemers van de sector permanente opvoeding en de verschillende diensten van Hulpverlening aan de Jeugd.

Met in achtneming van hun respectieve taken treden de coördinatoren en de ombudsmannen in overleg met de maatschappelijke hulpverleners die door de steden en de gemeenten zijn aangesteld in het kader van de veiligheidscontracten, de contracten met de maatschappij en de acties voor drugspreventie.

Art. 39.De coördinatoren richten jaarlijks een rapport aan de Regering over de resultaten die worden behaald op het vlak van : 1. de preventie van geweld;2. de strijd tegen het vroegtijdig verlaten van de school en het schoolverzuim;3. samenwerking met de diensten van Hulpverlening aan de Jeugd. HOOFDSTUK VI. - Het schoolbezoek van de minderjarigen die illegaal op het grondgebied verblijven

Art. 40.De minderjarigen die illegaal op het grondgebied verblijven, voor zover ze hun ouders of de persoon die is bekleed met het ouderlijk gezag vergezellen, worden toegelaten in de onderwijsinstellingen.

De instellingshoofden ontvangen tevens inschrijvingen van niet-vergezelde minderjarigen. In dat geval zien ze erop toe dat de minderjarige de nodige stappen onderneemt voor zijn tenlasteneming door een inrichting, opdat het ouderlijke gezag in zijn voordeel zou worden uitgeoefend.

Art. 41.Op basis van de door haar vastgelegde modaliteiten machtigt de Regering onderwijsinstellingen die de in artikel 40 bedoelde minderjarigen onthalen ertoe deze leerlingen in aanmerking te nemen voor de berekening van het aantal personeelsleden en de subsidies, onder voorbehoud dat ze op het moment van de telling ten minste 4 maanden lang regelmatig de lessen hebben bijgewoond in een onderwijsinstelling.

Art. 42.In

Art. 43.twijfelgevallen beslist de regering : 1. of de leerling wiens leeftijd niet kan worden bewezen door zijn ouders al dan niet als minderjarige wordt beschouwd;2. of de leerling wordt beschouwd als vergezeld door zijn ouders of de persoon die is bekleed met het ouderlijk gezag 3.of het schoolbezoek van de leerling wordt beschouwd als regelmatig. HOOFDSTUK VII. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen

Art. 44.Artikel 4 van het koninklijk besluit van 15 april 1977 dat de regels en de voorwaarden vastlegt voor de berekening van het aantal betrekkingen in bepaalde functies van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel van de instellingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, opnieuw ingevoerd door het decreet van 2 april 1996, wordt aangevuld met het volgende lid : « In de instellingen voor secundair onderwijs waarvoor maatregelen voor positieve discriminatie gelden overeenkomstig artikel 4 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, kunnen de in artikel 3 bedoelde betrekkingen worden gecreëerd of gesubsidieerd in de devolutieve volgorde die hier wordt vastgelegd, ten belope van een betrekking per volledige schijf van 80 leerlingen ».

Art. 45.In artikel 28 van het decreet van 4 maart 1991 betreffende de Hulpverlening aan de Jeugd werden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. § 1 wordt aangevuld door de volgende bepaling : « 21.de voorzitter van de Commissie voor Positieve Discriminatie die werd gecreëerd door het decreet van Y, dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen te geven op sociale emancipatie, met name door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, of zijn afgevaardigde »; 2. in § 2, lid 2 worden de woorden « § 1, 14, 17, 18, 19 en 20 » vervangen door de woorden « § 1, 14, 17, 18, 19, 20 en 21 ».

Art. 46.Artikel 16 van het decreet van 29 juli 1992 dat betrekking heeft op de organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, wordt opgeheven op de datum waarop het in artikel 4, § 3, lid 2 bedoelde besluit van de Regering van kracht wordt.

Art. 47.In artikel 21, § 1 van hetzelfde decreet worden de woorden « met uitzondering van de instellingen en vestigingen voor secundair onderwijs waarvoor de maatregelen voor positieve discriminatie als zeer prioritair worden beschouwd » ingevoerd na de woorden « in de instellingen die ze organiseert ».

Art. 48.Artikel 10 van het decreet van 27 oktober 1994 dat het overleg organiseert voor het secundair onderwijs wordt opgeheven op de datum waarop het in artikel 4, § 3, lid 2 bedoelde besluit van de Regering van kracht wordt.

Art. 49.Artikel 11 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 50.Artikel 8 van het decreet van 14 maart 1995 betreffende de promotie van het welslagen in de basisscholen wordt opgeheven op de datum waarop het in artikel 4, § 3, lid 2 bedoelde besluit van de Regering van kracht wordt.

Art. 51.Artikel 9 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

TITEL II. - De positieve discriminatie in het onderwijs voor sociale promotie HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied, doel en definities

Art. 52.Deze titel is van toepassing op de onderwijsinstellingen voor sociale promotie die worden bedoeld in artikel 2 van het decreet van 16 april 1991 dat het onderwijs voor sociale promotie organiseert.

Art. 53.Deze titel heeft het doel bepaalde instellingen of vestigingen voor onderwijs voor sociale promotie te onderscheiden die worden georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, hierna genoemd instellingen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, op basis van de hieronder gedefinieerde criteria en : 1. in deze instellingen of vestigingen pedagogische acties te promoten die gericht zijn op de garantie aan alle cursisten van gelijke kansen op professionele en sociale inschakeling overeenkomstig artikel 7, 1 van het bovenvermelde decreet van 16 april 1991;2. te dien einde, hen aanvullende middelen te verschaffen;3. de coördinatie te garanderen van de hierboven bedoelde middelen met om het even welke andere hulp die wordt verschaft door om het even welke Belgische openbare macht, de Europese Unie of om het even welk orgaan van openbaar belang of privé-instelling.

Art. 54.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1. « positieve discriminatie » : het onderscheid dat wordt gemaakt tussen instellingen of vestigingen voor onderwijs voor sociale promotie dat wordt georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, op basis van maatschappelijke, economische, culturele en pedagogische criteria, met het oog op de toekenning aan een aantal onder hen van aanvullende middelen ter ondersteuning van de educatieve acties die ze ondernemen om alle cursisten gelijke kansen te garanderen op professionele en sociale inschakeling overeenkomstig artikel 7, 1 van het decreet van 16 april 1991;2. « instelling » elke vestiging die wordt bedoeld in artikel 2 van het decreet van 16 april 1991;3. « vestiging » : a) de zetel van de instelling alsook de gefuseerde instellingen die gevestigd zijn op meer dan tien kilometer van de zetel van de instelling en die reeds bestonden op datum van 31 augustus 1986;b) de vestigingen die door een ministerieel bericht van vóór 1 juli 1991 gemachtigd zijn, op voorwaarde dat deze instellingen gevestigd zijn op meer dan tien kilometer van de zetel van de instelling en dat de cursussen voor sociale promotie hier elk jaar werden georganiseerd sinds de goedkeuring voor opening werd gegeven;c) de zetels en vestigingen van na 1 september 1997 gefuseerde instellingen, op voorwaarden dat de cursussen voor sociale promotie in deze instellingen of vestigingen sinds de fusie elk jaar werden georganiseerd;d) de vestigingen die het voorwerp zijn geweest van een herstructurering die was goedgekeurd door de Regering op grond van artikel 96ter van het bovenvermelde decreet van 16 april 1991, op voorwaarde dat in deze vestigingen elk jaar cursussen voor sociale promotie werden georganiseerd sinds de herstructurering en uitsluitend voor de opleidingen die reeds bestonden ten tijde van de herstructuring en degene die voortvloeiden uit de toepassing van artikel 24, § 4 van de wet van 29 mei 1959, dat een aantal bepalingen van de onderwijswetgeving wijzigt.e) de vestigingen die zijn ontstaan uit de fusie van een instelling op grond van artikel 101, lid 2, van het bovenvermelde decreet van 16 april 1991.4. « Hoge Raad » : de Hoge Raad voor het Onderwijs voor Sociale Promotie die wordt bedoeld door artikel 78 van het bovenvermelde decreet van 16 april 1991;5. « cursist » : elke persoon die is ingeschreven in een opleidingsafdeling of -eenheid van het onderwijs voor sociale promotie;6. « eenheid voor aanpassings- of remediëringsopleidingen » : een opleidingseenheid gedefinieerd in artikel 13 van het bovenvermelde decreet van 16 april 1991 en dat de cursisten in staat stelt de voorbereidende vaardigheden te verwerven die vereist zijn voor toelating tot een voorbereidende of kwalificerende opleiding;7. « lesuren-leerlingen » : de lesuren-leerlingen die worden bedoeld in het bovenvermelde artikel 106 van het decreet van 16 april 1991. HOOFDSTUK II. - Maatregelen voor positieve discriminatie

Art. 55.§ 1. De Regering legt de lijst vast van de instellingen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, op voorstel van de Hoge Raad overeenkomstig de hieronder beschreven procedure. § 2. De Hoge Raad erkent als instellingen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, degene die een door de Regering op advies van de Raad vastgelegd percentage of aantal cursisten onthalen die verblijven in wijken die gekenmerkt worden door een sociaal-economisch niveau dat wordt bedoeld in artikel 4, § 3, lid 3.

Worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het in lid 1 bedoelde percentage of aantal, zijn de cursisten die zijn ingeschreven : 1. ofwel in een opleidingsafdeling of -eenheid die het voorwerp is van de conventies die worden bedoeld in artikelen 114 en 115 van het bovenvermelde decreet van 16 april 1991 en die wordt gefinancierd door de externe partner, ten belope van ten minste 50 %;2. ofwel in een opleidingsafdeling of -eenheid die geklasseerd is op het niveau van het hoger onderwijs voor sociale promotie. § 3. De Hoge Raad kan aan de Regering voorstellen instellingen of vestigingen toe te voegen aan of te verwijderen van de lijst die is opgesteld op grond van § 2 op basis van een motivatie die met name steunt op het percentage van de lesuren-leerlingen die worden georganiseerd in het kader van de acties die worden bedoeld in artikel 58, § 1, of op de mogelijkheid om een aangevat project dat zich over verschillende jaren uitstrekt tot een goed einde te brengen. § 4. De lijst van de instellingen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, kan jaarlijks worden herzien. Hij wordt automatisch herzien na de interuniversitaire wetenschappelijke enquête, om de 4 jaar.

Art. 56.De aanvullende middelen die worden toegewezen aan de maatregelen voor positieve discriminatie in het onderwijs voor sociale promotie bestaan uit : 1. menselijke hulpbronnen in de vorm van : a) toelagen voor aanvullende periodes die het mogelijk maken leerkrachten aan te werven of aan te stellen, met name om het aantal cursisten in de groepen te verminderen;b) gesubsidieerde contractuelen in samenwerking met andere Gewesten, met name : - leerkrachten, om de groepen van de cursisten te verkleinen; - opvoeders; - maatschappelijk werkers; c) de organisatie van specifieke opleidingen tijdens de loopbaan voor de leerkrachten;d) contractuelen in het kader van een programma voor beroepsheroriëntering, in samenwerking met de Gewesten; - voor lichte renovatiewerken, zoals schilderwerken, timmerwerken, het inrichten van lokalen of de directe omgeving; - voor bijstand aan het opvoedend hulppersoneel of het onderwijzend personeel; 2. materiële middelen die gericht zijn op de garantie van de aanschaf van didactisch of informaticamateriaal dat onmisbaar is voor de uitvoering van projecten voor positieve discriminatie.

Art. 57.Ten minste 40 miljoen frank wordt toegewezen aan instellingen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten.

Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast, en voor het eerst in 1999, op basis van de evolutie van de index van de consumptieprijzen die werd gedefinieerd door het koninklijk besluit van 24 december 1993 dat de uitvoering inhoudt van de wet van 6 januari 1989 ter bescherming van de concurrentiekracht van het land, de « gezondheidsindex » genoemd.

Art. 58.Van het in artikel 56 bedoelde budget wordt een bedrag van ten minste 35 miljoen frank bestemd voor projecten die aansluiten bij één van de in artikel 58 gedefinieerde hoofdlijnen. Dit bedrag wordt verdeeld in vier onderscheiden toelagen die respectievelijk bestemd zijn voor het onderwijs van de Franse Gemeenschap, het gesubsidieerd officieel onderwijs, het gesubsidieerd vrij onderwijs van confessionele aard, het gesubsidieerd vrij onderwijs van niet-confessionele aard.

Elke toelage wordt verkregen door het in lid 1 gedefinieerde bedrag te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal lesuren-leerlingen van de scholen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten en waarop deze toelage betrekking heeft, en de noemer aan het aantal lesuren-leerlingen van alle scholen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten.

De lesuren-leerlingen die in aanmerking worden genomen, zijn degene van het voorlaatste kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar in de loop waarvan de middelen zullen worden gebruikt.

Art. 59.§ 1.

Art. 60.De actieprojecten voor positieve discriminatie ontwikkelen solidaire gedragingen en sluiten aan bij ten minste één van de volgende hoofdlijnen : 1. de invoering van acties die gericht zijn op een betere kennis en/of beheersing van de Franse taal of die de organisatie inhouden van eenheden voor aanpassings- of remediëringseenheden;2. pedagogische projecten die cursisten en leden van het onderwijzend personeel samenbrengen met het oog op een concrete realisatie in de technische en professionele domeinen van het secundaire niveau;3. projecten die cursisten en leden van het onderwijzend personeel van het secundaire niveau samenbrengen, en daarbij voorrang geven aan het gebruik van informatie- en multimediacommunicatietechnieken. § 2. Voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs geven de directeurs van de instellingen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten de in § 1 bedoelde projecten door aan de minister onder wiens bevoegdheid het onderwijs voor sociale promotie valt, die ze onderwerpt aan het advies van de Hoge Raad.

Voor het gesubsidieerd onderwijs geven de Inrichtende Machten de in § 1 bedoelde projecten door aan de representatie- en coördinatieorganen die in artikel 3, 11 worden bedoeld, en die ze onderwerpen aan het advies van de Hoge Raad. § 3. De in § 1 bedoelde projecten moeten ten laatste op 15 juni worden doorgegeven aan de Hoge Raad. § 4. De Hoge Raad geeft vóór 1 oktober de lijst met de in aanmerking genomen projecten, alsook zijn advies door aan de Regering. § 5. De Regering handelt als volgt : 1. indien ze de lijst met de in aanmerking genomen projecten goedkeurt, dan wijst ze de in § 6 bedoelde bedragen toe via afzonderlijke besluiten, voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en voor elk van de representatie- en coördinatieorganen die in artikel 3, 11 worden bedoeld;2. indien ze de lijst met de in aanmerking genomen projecten niet goedkeurt, dan verzoekt ze de Hoge Raad om hem te wijzigen.Bij ontstentenis wijzigt de Regering de lijst. § 6. De budgettaire tussenkomst van de Franse Regering zal niet hoger liggen dan twee miljoen frank per project en per instelling. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast, en voor de eerste keer in 1999, op basis van de evolutie van de index van de consumptieprijzen die werd gedefinieerd door het koninklijk besluit van 24 december 1993 dat de uitvoering inhoudt van de wet van 6 januari 1989 ter bescherming van de concurrentiekracht van het land, de « gezondheidsindex » genoemd.

Art. 61.§ 1. Het saldo van het in artikel 56 bedoelde budget, dat niet lager mag liggen dan 5 miljoen frank, wordt bestemd voor de uitvoering van aanvullende projecten ten voordele van instellingen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, en die betrekking hebben op de aanwerving van niet-onderwijzend personeel met een arbeidscontract in het kader van een programma van beroepsheroriëntering : - voor lichte renovatiewerken, zoals schilderwerken, timmerwerken, het inrichten van lokalen of de directe omgeving; - voor bijstand aan het opvoedend hulppersoneel of het onderwijzend personeel; § 2. Het in § 1 bedoelde bedrag wordt verdeeld over het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en de representatie- en coördinatieorganen die worden bedoeld in artikel 3, 11 overeenkomstig artikel 57, lid 2. § 3. De projecten die worden bedoeld in § 2 worden overgedragen aan de Hoge Raad volgens de volgende modaliteiten : Voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs geven de directeurs van de instellingen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten de in § 1 bedoelde projecten door aan de minister onder wiens bevoegdheid het onderwijs voor sociale promotie valt, en die ze onderwerpt aan het advies van de Hoge Raad.

Voor het gesubsidieerd onderwijs geven de Inrichtende Machten de in § 1 bedoelde projecten door aan de representatie- en coördinatieorganen die in artikel 3, 11 worden bedoeld, en die ze onderwerpen aan het advies van de Hoge Raad.

De in § 1 bedoelde projecten moeten ten laatste op 15 juni worden doorgegeven aan de Hoge Raad. § 4. De Hoge Raad geeft vóór 1 oktober de lijst met de in aanmerking genomen projecten, alsook zijn advies door aan de Regering. § 5. De Regering handelt als volgt : 1. indien ze de lijst met de in aanmerking genomen projecten goedkeurt, dan belast ze de directeur-generaal van het niet-verplicht onderwijs met het opstellen van de besluiten voor subsidies en toekenning van kredieten;2. indien ze de lijst met de in aanmerking genomen projecten niet goedkeurt, dan verzoekt ze de Hoge Raad om hem te wijzigen.Bij ontstentenis wijzigt de Rde lijst.

Art. 62.De Commissie voor Positieve Discriminatie die in artikel 6 wordt bedoeld, beoordeelt jaarlijks de tenuitvoerlegging van het positieve-discriminatiebeleid dat wordt gevoerd op grond van deze titel, met inbegrip van de complementariteit ten aanzien van andere acties die voortvloeien uit analoge doelstellingen.

Bij uitvoering van de in lid 1 bepaalde beoordeling verbindt de Commissie voor Positieve Discriminatie, met beslissende stem, vier leden van de Hoge Raad aan haar werkzaamheden.

Art. 63.Geen enkele definitieve benoeming of aanwerving kan worden uitgevoerd in de betrekkingen die worden gecreëerd in het kader van artikel 55, 1, a).

Art. 64.Zonder afbreuk aan de bijzondere bepalingen verwijzen de termijnaanduidingen naar het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de aanvullende middelen worden gebruikt.

Art. 65.In afwijking van artikel 12, § 4 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959 kan in geen geval rechtstreeks of onrechtstreeks collegegeld worden geïnd in het kader van de toepassing van de maatregelen voor positieve discriminatie die in deze titel worden bedoeld.

TITEL III. - Overgangsbepalingen

Art. 66.Zolang het in artikel 4, § 3, lid 2 bedoelde besluit niet werd genomen, worden de volgende instellingen beschouwd als in aanmerking komend voor positieve discriminatie, en genieten ze als zodanig aanvullende middelen die worden toegekend aan de instellingen en de vestigingen die worden bedoeld in artikel 4 : 1. in het basisonderwijs : de gewone basis-, lagere en kleuterscholen die worden erkend als prioritair overeenkomstig artikel 8, § 2 van het decreet van 14 maart 1995 met betrekking tot de promotie van het welslagen in de basisscholen;in het geval een school niet wordt erkend als prioritarir, maar een of meer van haar vestigingen dit wel zijn, dan zal de berekening gebeuren naar evenredigheid van het aantal leerlingen van deze vestiging(en); 2. in het secundair onderwijs : de instellingen die zijn bepaald op grond van artikel 10, lid 1 van het decreet van 27 oktober dat het overleg voor het secundair onderwijs organiseert;in het geval een instelling niet wordt erkend als prioritair, maar een of meer van haar vestigingen dit wel zijn, dan zal de berekening gebeuren naar evenredigheid van het aantal leerlingen van deze vestiging(en); 3. op beide niveaus : de scholen, instellingen en vestigingen die zijn goedgekeurd in het kader van het programma van de zones voor prioritair onderwijs. De uiterste datum van inwerkingtreding van het in artikel 4, § 3, lid 2 bedoelde besluit is vastgelegd op 1 september 1999.

Art. 67.In het onderwijs voor sociale promotie, zolang het in artikel 4, § 3, lid 3 bedoelde besluit niet in werking is getreden : 1. wordt het in artikel 56 bedoelde bedrag verdeeld over het onderwijs van de Franse Gemeenschap en de representatie- en coördinatieorganen die worden bedoeld in artikel 3, 11 : a) voor 50 % rekening houdend met de toewijzingen van lesuren;b) voor 50 % rekening houdend met de acties die medegefinancierd worden door het Europees Sociaal Fonds tijdens het voorlaatste kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar in de loop waarvan de middelen zullen worden gebruikt;2. worden beschouwd als instellingen of vestigingen die maatregelen voor positieve discriminatie genieten, die instellingen of vestigingen die een percentage of een aantal werkzoekenden tellen dat hoger ligt dan het door de Regering op voorstel van de Hoge Raad vastgelegde percentage of aantal. Worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van het in lid 1, 2 bedoelde percentage of aantal, zijn de cursisten die zijn ingeschreven : 1. ofwel in een opleidingsafdeling of -eenheid die het voorwerp is van de conventies die worden bedoeld in artikelen 114 en 115 van het bovenvermelde decreet van 16 april 1991 en die wordt gefinancierd door de externe partner, ten belope van ten minste 50 %;2. ofwel in een opleidingsafdeling of -eenheid die geklasseerd is op het niveau van het hoger onderwijs voor sociale promotie.

Art. 68.Voor het jaar 1989 worden de in artikelen 56, 57 en 59 bedoelde bedragen vermenigvuldigd met een coëfficiënt met waarde 0,3.

Art. 69.Het decreet treedt in werking op 1 september 1998.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 30 juni 1998.

De Minister-Voorzitster van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met het Onderwijs, de Audiovisuele Sector, de Hulpverlening aan de Jeugd, het Kinderwelzijn en de Gezondheidspromotie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen, W. ANCION De Minister van Cultuur en Permanente Opvoeding, Ch. PICQUE De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE _______ Nota (1) Zitting 1997-1998 Stukken van de Raad.- Ontwerp van decreet, nr. 235-1. - Commissie-amendementen, nrs. 235-2 tot 28. - Verslag, nr. 235-29. - Vergaderingsamendementen, nrs. 235-30 en 31.

Integraal verslag - Bespreking en aanneming. Vergadering van 23 juni 1998.

^