Etaamb.openjustice.be
Decreet van 10 januari 2019
gepubliceerd op 26 februari 2019

Decreet betreffende de algemene inspectiedienst

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2019040370
pub.
26/02/2019
prom.
10/01/2019
ELI
eli/decreet/2019/01/10/2019040370/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JANUARI 2019. - Decreet betreffende de algemene inspectiedienst


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt: TITEL I. - DE ALGEMENE INSPECTIEDIENST HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. Het onderhavige decreet is van toepassing op kleuteronderwijs, basis- en middelbaar onderwijs, onderwijs voor sociale promotie, kunstonderwijs en afstandsonderwijs ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.

Het is ook van toepassing op psychisch-medisch-sociale centra ingericht en gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. § 2. Voor de toepassing van het onderhavige decreet moet worden verstaan onder: 1° `sturingscommissie': de sturingscommissie opgericht door het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap;2° `takendecreet': het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren;3° `onderwijs van het pedagogisch continuüm': de opleiding van het kleuteronderwijs, het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs, zoals bepaald in artikel 13, §§ 1, 2 en 3bis van het takendecreet;4° het `Institut de la formation en cours de carrière': het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan opgericht door het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het gespecialiseerd onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psychisch-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan;5° `secundair overgangs- en kwalificatieonderwijs': de onderwijsopleiding bedoeld in de artikels 24 en 34 van het takendecreet;6° `scholen' of `onderwijsinrichtingen': de onderwijsinrichtingen. Voor de toepassing van de bepalingen betreffende de inspectie in het afstandsonderwijs, worden de scholen of onderwijsinrichtingen geacht tot het afstandsonderwijs te behoren; 7° `PMS-centra': de psychisch-medisch-sociale centra ingericht en gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;8° `zonedirecteur': het lid van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra bedoeld in artikel 3, § 2, 1°, van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst die, voor een bepaalde zone, met name bevoegd is voor de contractualiseringsprocedure van de sturingsplannen, voor de follow-up van de uitvoeringsgraad ervan en voor de evaluatie van de doelstellingenovereenkomsten bedoeld in artikel 67 van het takendecreet, voor de aanname en follow-up van de aanpassingshulpmiddelen bedoeld in artikel 68 van datzelfde decreet alsook voor de coördinatie van afgevaardigden van de doelstellingenovereenkomst;9° `afgevaardigde van de doelstellingenovereenkomst': het lid van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra bedoeld in artikel 3, § 2, 2°, van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst die, onder de bevoegdheid van de zonedirecteur, met name bevoegd is voor de contractualiseringsprocedure van de sturingsplannen, voor de follow-up van de uitvoeringsgraad ervan en voor de evaluatie van de doelstellingenovereenkomsten, alsook voor de contractualiseringsprocedure van de aanpassingshulpmiddelen, voor de follow-up en de evaluatie van de uitvoeringsgraad ervan en voor de evaluatie van de implementatie van de samenwerkingsprotocollen;10° `cel voor coördinatiebemiddeling': de cel voor coördinatiebemiddeling opgericht door artikel 61 van het takendecreet;11° `doelstellingenovereenkomst': de overeenkomst bedoeld in artikel 67, § 6, van het takendecreet;12° `sturingsplan': het plan bedoeld in artikel 67, § 2 het takendecreet;13° `aanpassingshulpmiddel': het hulpmiddel bedoeld in artikel 68, § 4, van het takendecreet;14° `samenwerkingsprotocol': het protocol bedoeld in artikel 68, § 7, van het takendecreet;15° `werkdagen': kalenderdagen behalve zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen.

Art. 2.Voor de goede leesbaarheid van de tekst is het gebruik in onderhavig decreet van mannelijke namen voor de verschillende titels en functies gemeenslachtig, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep.

Art. 3.Bij de Regering wordt een algemene inspectiedienst opgericht, die onder leiding van een coördinerende inspecteur-generaal staat.

De cel voor coördinatiebemiddeling voert de coördinatie tussen de algemene inspectiedienst en de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra, alsook de coördinatie tussen beide hiervoor genoemde algemene diensten en de diensten en directies binnen de algemene directie voor begeleiding van het onderwijssysteem.

Die algemene inspectiedienst bestaat uit de volgende diensten: 1° een inspectiedienst voor het onderwijs van het pedagogisch continuüm, onder leiding van een inspecteur-generaal en vijf coördinerende inspecteurs die, onder leiding van de inspecteur-generaal, belast zijn met de coördinatie van de inspectietaken op het niveau van het onderwijs van het pedagogisch continuüm;2° een inspectiedienst voor het secundair overgangs- en kwalificatieonderwijs, onder leiding van een inspecteur-generaal en twee coördinerende inspecteurs die, onder leiding van de inspecteur-generaal, belast zijn met de coördinatie van de inspectietaken op het niveau van het secundair overgangs- en kwalificatieonderwijs;3° een inspectiedienst voor het onderwijs voor sociale promotie en het afstandsonderwijs van de Franse Gemeenschap met e-learning, onder leiding van een coördinerende inspecteur die belast is met de coördinatie van inspectietaken op het niveau van het onderwijs voor sociale promotie en het afstandsonderwijs;4° een inspectiedienst voor het kunstonderwijs, onder leiding van een coördinerende inspecteur die belast is met de coördinatie van de inspectietaken op het niveau van het kunstonderwijs;5° een inspectiedienst voor het kunstonderwijs, onder leiding van een coördinerende inspecteur die belast is met de coördinatie van de inspectietaken op het niveau van het kunstonderwijs; De algemene inspectiedienst krijgt administratieve hulp van de Algemene Dienst Sturing van het onderwijssysteem. HOOFDSTUK II. - De algemene inspectiedienst

Art. 4.§ 1. De inspectiediensten bedoeld in artikel 3, lid 3, 1° tot 2°, worden, elk voor wat hen aanbelangt of in onderlinge samenwerking, belast met audits die betrekking hebben op: 1° de inrichtingen waarvoor de cel voor coördinatiebemiddeling de auditaanvraag van een lid van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra of door de betrokken inrichtende macht valideert, ofwel in het geval van weigering of ongeschiktheid van een inrichting om haar sturingsplan op te stellen, ofwel na de tussentijdse of eindevaluatie van de doelstellingenovereenkomst zoals bedoeld in artikel 67, § 9, van het takendecreet;2° de inrichtingen waarvan de prestaties aanzienlijk afwijken in de zin van artikel 68, § 1, van het takendecreet. De Regering bepaalt de algemene methodologie op basis waarvan de in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd.

Voor elke audit legt de cel voor coördinatiebemiddeling het bereik en de grenzen van het aan de algemene inspectiedienst toegekende mandaat vast voor de behoeften van de taak. De coördinerende inspecteur-generaal bepaalt, in overleg met de cel voor coördinatiebemiddeling, de inrichting en de specifieke methodologie op basis waarvan de taak wordt uitgevoerd.

Voor elke audit moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een diagnose worden opgesteld, die is opgenomen in een verslag waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal, en bedoeld voor de cel voor coördinatiebemiddeling alsook de gecontroleerde inrichting. In dit kader handelt de algemene inspectiedienst via aanbevelingen.

Indien, in het kader van het mandaat van een audit, een ernstige tekortkoming wordt vastgesteld, die aanleiding zou geven tot een taak bedoeld in paragraaf 3, moet dit worden vermeld in het in lid 4 genoemde verslag. Hierover kan een apart verslag worden opgemaakt, dat onmiddellijk, langs hiërarchische weg, wordt overgemaakt aan de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 2. De inspectiediensten bedoeld in lid 1 worden, elk voor wat hen aanbelangt of in onderlinge samenwerking, belast met de evaluatietaken met betrekking tot de implementatie van een pedagogisch of educatief hulpmiddel binnen het school- of educatief systeem in toepassing van een decretale of reglementaire bepaling of in toepassing van een experimenteel hulpmiddel waarvoor de Regering de toestemming heeft gegeven.

De Regering bepaalt de nadere regels op basis waarvan de in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd op vraag van de Regering, eventueel geformuleerd op voordracht van de Algemene Inspectiedienst, via de cel voor coördinatiebemiddeling.

Voor elke evaluatietaak legt de cel voor coördinatiebemiddeling het bereik en de grenzen van het aan de algemene inspectiedienst toegekende mandaat vast voor de behoeften van de taak. De coördinerende inspecteur-generaal bepaalt, in overleg met de cel voor coördinatiebemiddeling, de inrichting en de specifieke methodologie op basis waarvan de taak wordt uitgevoerd.

Voor elke evaluatietaak moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal, en bedoeld voor de Regering via de cel voor coördinatiebemiddeling. In dit kader handelt de algemene inspectiedienst via aanbevelingen.

Indien, in het kader van het mandaat van een evaluatietaak, een ernstige tekortkoming wordt vastgesteld, die aanleiding zou geven tot een taak bedoeld in lid 3, moet dit worden vermeld in het in lid 5 genoemde verslag Hierover kan een apart verslag worden opgemaakt, dat onmiddellijk, langs hiërarchische weg, wordt overgemaakt aan de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 3. De inspectiediensten bedoeld in lid 1 worden, elk voor wat hen aanbelangt of in onderlinge samenwerking, belast met de specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taken met betrekking tot een vermoeden van een of meer ernstige tekortkoming(en), vermeld in het verslag opgesteld in het kader van een in lid 1 of 2 bedoelde taak of op vraag van de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie van niet-verplicht onderwijs.

De volgende tekortkomingen zijn, in de zin van lid 1, ernstige tekortkomingen: 1° de naleving van de artikels 6, 8, 10, 12, 13, 15, 16, § 3, 24, 34 en 78 van het takendecreet;2° het studieniveau zoals gepreciseerd in de artikels 20, 31 en 55 van het takendecreet;3° de naleving van de studieprogramma's die door de Regering werden vastgelegd of goedgekeurd overeenkomstig de artikels 17, 27, 36 en 50 van het takendecreet;4° de naleving van de artikels 2, 8, 27, 45, 46, 48, 50, 51, 54, 55 en 57 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;5° de samenhang van de praktijken, met inbegrip van de evaluatiepraktijken;6° de geschiktheid van het didactisch materiaal en de schooluitrusting voor de pedagogische noodwendigheden;7° de segregatiemechanismen;8° de naleving van de regels inzake kosteloosheid;9° de naleving van de neutraliteit, waar die neutraliteit verplicht is;10° de naleving van de decreetvoorschriften inzake opleiding tijdens de loopbaan. In het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs wordt de taak bedoeld in lid 1 uitgeoefend in het kader van het toezicht op de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies, zoals bepaald in artikel 24, § 2, lid 2, 2°, en § 2bis, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

De Regering bepaalt de nadere regels en de algemene methodologie op basis waarvan de taken bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd, met dien verstande dat het recht om het standpunt van betrokkenen te laten gelden, wordt gewaarborgd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd op vraag van de Regering of de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie van verplicht onderwijs of de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem.

Voor elke in lid 1 bedoelde taak, bepaalt de cel voor coördinatiebemiddeling, in voorkomend geval uitgebreid met de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie van verplicht onderwijs de omvang en de grenzen van het aan de Algemene Inspectiedienst toegekende mandaat voor de behoeften van de taak. De coördinerende inspecteur-generaal bepaalt, in overleg met de cel voor coördinatiebemiddeling, de inrichting en de specifieke methodologie op basis waarvan de taak wordt uitgevoerd.

Voor elke specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taak bedoeld in lid 1 moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal. Dit verslag bevat met name inlichtingen en raadgevingen in verband met de vaststellingen gedaan in het kader van deze taak en wordt langs hiërarchische weg overgemaakt aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal en aan de betrokken inrichtende macht.

De inrichtende macht die geen gevolg wil geven aan een ongunstig verslag dat door een personeelslid van de algemene inspectiedienst wordt opgesteld in uitvoering van een taak bedoeld in lid 1, moet deze beslissing motiveren bij de ambtenaar-generaal bedoeld in lid 7, binnen de maand die volgt op de datum van ontvangst van dat verslag, via de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 4. De in lid 1 bedoelde inspectiediensten worden, elk voor wat hen aanbelangt of in onderlinge samenwerking, belast met taken met betrekking tot het beoordelen van de pedagogische vaardigheden van een personeelslid van het opvoedingsteam in het licht van de naleving van de maatstaven en de programma's.

De Regering bepaalt de nadere regels en de algemene methodologie op basis waarvan de taken bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd, met dien verstande dat het recht om het standpunt van betrokkenen te laten gelden, wordt gewaarborgd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd na een met redenen omkleed verzoek van de directeur in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of de betrokken inrichtende macht in het gesubsidieerde onderwijs, gericht aan de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem.

De ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem stemt, na analyse van het in lid 3 bedoelde verzoek, al dan niet in met de uitvoering van de taak en maakt zijn beslissing over aan de directeur in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of aan de betrokken inrichtende macht in het gesubsidieerde onderwijs.

Voor elke specifieke taak bedoeld in lid 1 moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal. Dit verslag bevat met name inlichtingen en raadgevingen in verband met de vaststellingen gedaan in het kader van deze taak en wordt langs hiërarchische weg overgemaakt aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal, die het op zijn beurt overmaakt aan de betrokken inrichtende macht.

Deze laatste legt het voor visum voor aan het personeelslid dat er, in voorkomend geval, zijn eigen opmerkingen aan toevoegt. Het verslag, samen met de eventuele opmerkingen van het personeelslid, wordt vervolgens overgemaakt aan de bevoegde coördinerende inspecteur-generaal, via de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

De inrichtende macht die geen gevolg wil geven aan een ongunstig verslag dat door de algemene inspectiedienst wordt opgesteld in uitvoering van een taak bedoeld in lid 1, moet deze beslissing motiveren bij de ambtenaar-generaal bedoeld in lid 5, binnen de maand die volgt op de datum van ontvangst van dat verslag, via de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 5. De inspectiediensten bedoeld in lid 1 worden, elk voor wat hen aanbelangt of in onderlinge samenwerking, belast met de taken van pedagogische bekwaamheid voor ondersteuning in het kader van: 1° het opvatten van externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd, alsook het analyseren en gebruiken van de resultaten op het niveau van de schoolinrichtingen, met name door het opvatten van didactische pistes;2° het opvatten van externe evaluaties die met een getuigschrift worden bekrachtigd en het corrigeren door de scholen;3° het opvatten van de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in de artikels 19, 29, 38 en 52 van het takendecreet. § 6. De inspectiediensten bedoeld in lid 1 worden, elk voor wat hen aanbelangt of in onderlinge samenwerking, belast met: 1° het analyseren van de studieprogramma's bedoeld in de artikels 17, 27, 36 en 50 van het takendecreet en het opstellen van een advies over de conformiteit ervan met de maatstaven aan de sturingscommissie;2° het geven van adviezen en formuleren van voorstellen, op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, over alles wat tot hun bevoegdheid behoort;3° het deelnemen aan werkgroepen, commissies en raden, krachtens de wetten, decreten en verordeningen;4° het samenwerken met de inrichtingen voor hoger onderwijs belast met de initiële opleiding van lesgevers in het kader en volgens de door de Regering te bepalen voorwaarden;5° het uitvoeren van alle andere taken die aan hen worden toevertrouwd door of krachtens de wetten, decreten en verordeningen. § 7. Afhankelijk van de noodwendigheden worden de taken bedoeld in onderhavig artikel uitgevoerd door een of meer leden van de algemene inspectiedienst.

Deze taken worden uitgevoerd op aanvullende wijze, op voorwaarde dat een audit nooit in een inrichting mag worden uitgevoerd tegelijkertijd met een evaluatietaak, een specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taak of een taak die betrekking heeft op de beoordeling van de pedagogische vaardigheden van een personeelslid van het opvoedingsteam.

Met inachtneming van de eigen methodologie en doelstellingen van de algemene inspectiedienst en met inachtneming van het mandaat op basis waarvan de taken worden uitgevoerd, hebben de inspecteurs belast met de taken bedoeld in lid 1, 2, 3 en 4, onder de verantwoordelijkheid van de coördinerende inspecteur-generaal, toegang tot de kwantitatieve gegevens in verband met het aantal leerlingen die falen, blijven zitten of overstappen naar een andere inrichting en tot de archieven.

Ze kunnen hun beoordelingen baseren op feiten die inzonderheid werden vastgesteld naar aanleiding van de begeleiding van cursussen en activiteiten, van het onderzoek van voorbereidingen, werken en documenten van leerlingen, van de resultaten die werden behaald bij de externe evaluaties die niet met getuigschriften worden bekrachtigd en door het analyseren van de hiervoor genoemde kwantitatieve gegevens.

Art. 5.§ 1. In het kader van zijn bevoegdheden met betrekking tot onderwijs voor sociale promotie, wordt de inspectiedienst bedoeld in artikel 3, lid 3, 3°, belast met audits die betrekking hebben op de inrichtingen waarvoor de cel voor coördinatiebemiddeling de auditaanvraag van de diensten van de Regering of van de betrokken inrichtende macht valideert op basis van algemene doelstellingen bepaald door de Regering krachtens wetten, decreten en verordeningen van het onderwijs voor sociale promotie.

De Regering bepaalt de algemene methodologie op basis waarvan de in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd. Voor elke audit legt de cel voor coördinatiebemiddeling het bereik en de grenzen van het aan de algemene inspectiedienst toegekende mandaat vast voor de behoeften van de taak. De coördinerende inspecteur-generaal bepaalt, in overleg met de cel voor coördinatiebemiddeling, de inrichting en de specifieke methodologie op basis waarvan de taak wordt uitgevoerd.

Voor elke audit moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een diagnose worden opgesteld, die is opgenomen in een verslag waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal, en bedoeld voor de cel voor coördinatiebemiddeling alsook de gecontroleerde inrichting. In dit kader handelt de algemene inspectiedienst via aanbevelingen.

Indien, in het kader van het mandaat van een audit, een ernstige tekortkoming wordt vastgesteld, die aanleiding zou geven tot een taak bedoeld in lid 4, moet dit worden vermeld in het in lid 3 genoemde verslag. Hierover kan een apart verslag worden opgemaakt, dat onmiddellijk, langs hiërarchische weg, wordt overgemaakt aan de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 2. De inspectiedienst bedoeld in lid 1 wordt belast met de evaluatietaken met betrekking tot de implementatie van specifieke pedagogische of educatieve hulpmiddelen van het onderwijs voor sociale promotie in toepassing van een decretale of reglementaire bepaling of in toepassing van een experimenteel hulpmiddel waarvoor de Regering de toestemming heeft gegeven.

In het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs wordt de taak bedoeld in lid 1 uitgeoefend in het kader van het toezicht op de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies, zoals bepaald in artikel 24, § 2, lid 2, 2°, en § 2bis, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

De Regering bepaalt de nadere regels op basis waarvan de in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd op vraag van de Regering, eventueel geformuleerd op voordracht van de algemene inspectiedienst, via de cel voor coördinatiebemiddeling.

Voor elke evaluatietaak legt de cel voor coördinatiebemiddeling het bereik en de grenzen van het aan de algemene inspectiedienst toegekende mandaat vast voor de behoeften van de taak. De coördinerende inspecteur-generaal bepaalt, in overleg met de cel voor coördinatiebemiddeling, de inrichting en de specifieke methodologie op basis waarvan de taak wordt uitgevoerd.

Voor elke evaluatietaak moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal, en bedoeld voor de Regering via de cel voor coördinatiebemiddeling. In dit kader handelt de algemene inspectiedienst via aanbevelingen. Na afloop van het meerjarenplan wordt een verslag over de toestand, de analyse en de conformiteit van de geëvalueerde pedagogische en educatieve hulpmiddelen van het onderwijs voor sociale promotie langs hiërarchische weg overgemaakt aan de cel voor coördinatiebemiddeling en de Regering.

Indien, in het kader van het mandaat van een evaluatietaak, een ernstige tekortkoming wordt vastgesteld, die aanleiding zou geven tot een taak bedoeld in lid 4, moet dit worden vermeld in het in lid 6 genoemde verslag Hierover kan een apart verslag worden opgemaakt, dat onmiddellijk, langs hiërarchische weg, wordt overgemaakt aan de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 3. De inspectiedienst bedoeld in lid 1 wordt belast met evaluatietaken met betrekking tot de implementatie van specifieke pedagogische hulpmiddelen van afstandsonderwijs van de Franse Gemeenschap met e-learning.

De Regering bepaalt de nadere regels op basis waarvan de in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd op vraag van de Regering, eventueel geformuleerd op voordracht van de algemene inspectiedienst, via de cel voor coördinatiebemiddeling.

Voor elke evaluatietaak legt de cel voor coördinatiebemiddeling het bereik en de grenzen van het aan de algemene inspectiedienst toegekende mandaat vast voor de behoeften van de taak. De coördinerende inspecteur-generaal bepaalt, in overleg met de cel voor coördinatiebemiddeling, de inrichting en de specifieke methodologie op basis waarvan de taak wordt uitgevoerd.

Voor elke evaluatietaak moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal, en bedoeld voor de cel voor coördinatiebemiddeling. In dit kader handelt de algemene inspectiedienst via aanbevelingen.

Indien, in het kader van het mandaat van een evaluatietaak, een ernstige tekortkoming wordt vastgesteld, die aanleiding zou geven tot een taak bedoeld in lid 4, moet dit worden vermeld in het in lid 5 genoemde verslag Hierover kan een apart verslag worden opgemaakt, dat onmiddellijk, langs hiërarchische weg, wordt overgemaakt aan de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 4. De inspectiedienst bedoeld in lid 1 wordt belast met specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taken van het onderwijs voor sociale promotie met betrekking tot: 1° het studieniveau met verwijzing naar de pedagogische dossiers die voorlopig of definitief door de Regering worden goedgekeurd, wanneer een leemte of een bijzondere uitdaging werd ontdekt, die een objectieve externe diagnose vereist;2° het vermoeden van een of meer ernstige tekortkomingen in het verslag opgesteld in het kader van een taak bedoeld in lid 1 of 2 of gemeld door de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie van niet-verplicht onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De volgende vastgestelde of opgegeven tekortkomingen zijn, in de zin van lid 1, 2°, ernstige tekortkomingen: 1° de naleving van de artikels 7, 8, 10, 11, 13, 14, 26, 31, 34, 36, 37, 40, 42, 53, 57, 58, 60, 64, 67, 68, 70 en 120 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;2° de naleving van de pedagogische dossiers of van de programma's die voorlopig of definitief door de Regering worden goedgekeurd overeenkomstig de geldende regelgeving;3° de samenhang tussen de praktijken en het pedagogisch dossier, met inbegrip van de evaluatie- en valorisatiepraktijken van de verworven kennis;4° de geschiktheid van het didactische en digitale materiaal en de schooluitrusting voor de pedagogische noodwendigheden;5° de segregatiemechanismen;6° de naleving van de neutraliteit, waar die neutraliteit verplicht is;7° de naleving van de decreetvoorschriften inzake opleiding tijdens de loopbaan. In het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs wordt de taak bedoeld in lid 1 uitgeoefend in het kader van het toezicht op de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies, zoals bepaald in artikel 24, § 2, lid 2, 2°, en § 2bis, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

De Regering bepaalt de nadere regels en de algemene methodologie op basis waarvan de taken bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd, met dien verstande dat het recht om het standpunt van betrokkenen te laten gelden, wordt gewaarborgd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd op vraag van de Regering of de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie van niet-verplicht onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem.

De in lid, 1° bedoelde taken worden uitgevoerd na een met redenen omkleed verzoek van de betrokken inrichtende macht via de betrokken coördinerende inspecteur.

Voor elke in lid 1 bedoelde taak, bepaalt de cel voor coördinatiebemiddeling, in voorkomend geval uitgebreid met de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie van niet-verplicht onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de omvang en de grenzen van het aan de algemene inspectiedienst toegekende mandaat voor de behoeften van de taak. De coördinerende inspecteur-generaal bepaalt, in overleg met de cel voor coördinatiebemiddeling, de inrichting en de specifieke methodologie op basis waarvan de taak wordt uitgevoerd.

Voor elke specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taak bedoeld in lid 1 moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal. Dit verslag bevat met name inlichtingen en raadgevingen in verband met de vaststellingen gedaan in het kader van deze taak en wordt langs hiërarchische weg overgemaakt aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal en aan de betrokken inrichtende macht.

De inrichtende macht die geen gevolg wil geven aan een ongunstig verslag dat door een personeelslid van de algemene inspectiedienst wordt opgesteld in uitvoering van een taak bedoeld in lid 1, moet deze beslissing motiveren bij de ambtenaar-generaal bedoeld in lid 8, binnen de maand die volgt op de datum van ontvangst van dat verslag, via de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 5. De inspectiedienst bedoeld in lid 1 wordt belast met specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taken van het afstandsonderwijs van de Franse Gemeenschap met e-learning met betrekking tot: 1° het studieniveau zoals bepaald in de artikels 20, 31 en 55 van het takendecreet, met verwijzing naar het referentiesysteem voor de basisvaardigheden, de vereiste kennis en de eindvaardigheden, de opleidingsprofielen en, wanneer die niet bestaan, met verwijzing naar de door de Regering vastgelegde of goedgekeurde programma's, wanneer een leemte of een bijzondere uitdaging werd ontdekt, die een objectieve externe diagnose vereist;2° een of meer ernstige tekortkomingen in het verslag opgesteld in het kader van een taak bedoeld in lid 3 of op verzoek van de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie van niet-verplicht onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De Regering bepaalt de nadere regels en de algemene methodologie op basis waarvan de taken bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd, met dien verstande dat het recht om het standpunt van betrokkenen te laten gelden, wordt gewaarborgd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd op vraag van de Regering of de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie van niet-verplicht onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem.

Voor elke specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taak bedoeld in lid 1 moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal. Dit verslag bevat met name inlichtingen en raadgevingen in verband met de vaststellingen gedaan in het kader van deze taak en wordt langs hiërarchische weg overgemaakt aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal, die het op zijn beurt overmaakt aan de directeur van het afstandsonderwijs met e-learning en aan de Regering.

De directeur van het afstandsonderwijs met e-learning die geen gevolg wil geven aan een ongunstig verslag dat door een personeelslid van de algemene inspectiedienst wordt opgesteld in uitvoering van een taak bedoeld in lid 1, moet deze beslissing motiveren bij de ambtenaar-generaal bedoeld in lid 4, binnen de maand die volgt op de datum van ontvangst van dat verslag, via de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 6. De inspectiediensten bedoeld in lid 1 worden, elk voor wat hen aanbelangt of in onderlinge samenwerking, belast met taken met betrekking tot het beoordelen van de pedagogische vaardigheden van een personeelslid van het opvoedingsteam in het onderwijs voor sociale promotie, in het licht van de naleving van de programma's.

De Regering bepaalt de nadere regels en de algemene methodologie op basis waarvan de taken bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd, met dien verstande dat het recht om het standpunt van betrokkenen te laten gelden, wordt gewaarborgd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd na een met redenen omkleed verzoek van de directeur in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of de betrokken inrichtende macht in het gesubsidieerde onderwijs, gericht aan de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem.

De ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem stemt, na analyse van het in lid 3 bedoelde verzoek, al dan niet in met de uitvoering van de taak en maakt zijn beslissing over aan de directeur in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of aan de betrokken inrichtende macht in het gesubsidieerde onderwijs.

Voor elke specifieke taak bedoeld in lid 1 moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal. Dit verslag bevat met name inlichtingen en raadgevingen in verband met de vaststellingen gedaan in het kader van deze taak en wordt langs hiërarchische weg overgemaakt aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal, die het op zijn beurt overmaakt aan de betrokken inrichtende macht.

Deze laatste legt het voor visum voor aan het personeelslid dat er, in voorkomend geval, zijn eigen opmerkingen aan toevoegt. Het verslag, samen met de eventuele opmerkingen van het personeelslid, wordt vervolgens overgemaakt aan de bevoegde coördinerende inspecteur-generaal, via de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

De inrichtende macht die geen gevolg wil geven aan een ongunstig verslag dat door een personeelslid van de algemene inspectiedienst wordt opgesteld in uitvoering van een taak bedoeld in lid 1, moet deze beslissing motiveren bij de ambtenaar-generaal bedoeld in lid 5, binnen de maand die volgt op de datum van ontvangst van dat verslag, via de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 7. De inspectiediensten bedoeld in lid 1 worden, elk voor wat hen aanbelangt of in onderlinge samenwerking, belast met taken met betrekking tot het beoordelen van de pedagogische vaardigheden van een personeelslid van het opvoedingsteam in het afstandsonderwijs van de Franse Gemeenschap met e-learning, in het licht van de naleving van de programma's.

De Regering bepaalt de nadere regels en de algemene methodologie op basis waarvan de taken bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd, met dien verstande dat het recht om het standpunt van betrokkenen te laten gelden, wordt gewaarborgd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd na een met redenen omkleed verzoek van de directeur in het afstandsonderwijs met e-learning, gericht aan de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem.

De ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem stemt, na analyse van het in lid 3 bedoelde verzoek, al dan niet in met de uitvoering van de taak en maakt zijn beslissing over aan de betrokken directeur.

Voor elke specifieke taak bedoeld in lid 1 moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal. Dit verslag bevat met name inlichtingen en raadgevingen in verband met de vaststellingen gedaan in het kader van deze taak en wordt langs hiërarchische weg overgemaakt aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal, die het op zijn beurt overmaakt aan de betrokken directeur. Deze laatste legt het voor visum voor aan het personeelslid dat er, in voorkomend geval, zijn eigen opmerkingen aan toevoegt. Het verslag, samen met de eventuele opmerkingen van het personeelslid, wordt vervolgens overgemaakt aan de bevoegde coördinerende inspecteur-generaal, via de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

De directeur van het afstandsonderwijs met e-learning die geen gevolg wil geven aan een ongunstig verslag dat door een personeelslid van de algemene inspectiedienst wordt opgesteld, moet deze beslissing binnen de maand die volgt op de datum van ontvangst van dat verslag motiveren bij de ambtenaar-generaal bedoeld in lid 5, via de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 8. De inspectiedienst bedoeld in lid 1 wordt belast met taken van pedagogische vaardigheden voor ondersteuning in het kader van het uitbrengen van advies over: 1° redelijke aanpassingen van pedagogische aard op verzoek van de inrichtende macht van een inrichting;2° pedagogische hulpmiddelen verbonden met de digitalisering van het onderwijs voor sociale promotie, via e-learning, informatie- en communicatietechnologieën voor het onderwijs en van het afstandsponderwijs van de Franse Gemeenschap met e-learning;3° de valorisatie van nuttige ervaring in het hoger onderwijs voor sociale promotie;4° de modules voor afstandsonderwijs met e-learning en naleving van het programma. § 9. De inspectiedienst bedoeld in paragraaf 1 wordt belast met: 1° het analyseren van pedagogische dossiers van secties en eenheden van het onderwijs voor sociale promotie en het opstellen van adviezen voor de dossiers die een voorlopige goedkeuring zouden moeten krijgen;2° het geven van adviezen en formuleren van voorstellen, op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, over alles wat tot hun bevoegdheid behoort;3° het deelnemen aan werkgroepen, commissies en raden, krachtens de wetten, decreten en verordeningen;4° het samenwerken met de inrichtingen voor hoger onderwijs belast met de initiële opleiding van lesgevers in het kader en volgens de door de Regering te bepalen voorwaarden;5° het uitvoeren van alle andere taken die aan hen worden toevertrouwd door of krachtens de wetten, decreten en verordeningen. § 10. Afhankelijk van de noodwendigheden worden de taken bedoeld in onderhavig artikel uitgevoerd door een of meer leden van de algemene inspectiedienst.

Deze taken worden uitgevoerd op aanvullende wijze, op voorwaarde dat een audit bedoeld in lid 1 nooit in een inrichting mag worden uitgevoerd tegelijkertijd met een evaluatietaak, een specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taak of een taak die betrekking heeft op de beoordeling van de pedagogische vaardigheden van een personeelslid van het opvoedingsteam.

Met inachtneming van de eigen methodologie en doelstellingen en met inachtneming van het mandaat op basis waarvan de taken worden uitgevoerd, kunnen de inspecteurs, via de coördinerende inspecteur, voor de taken bedoeld in lid 1, 2, 4 en 8, een beroep doen op de cel voor sturing om nuttige kwantitatieve gegevens voor het onderzoek te verzamelen. Ze kunnen hun beoordelingen baseren op feiten die inzonderheid werden vastgesteld naar aanleiding van de begeleiding van cursussen en activiteiten, van het onderzoek van voorbereidingen, werken en documenten van leerlingen/studenten, van de resultaten die werden behaald bij de externe evaluaties die niet met getuigschriften worden bekrachtigd en door het analyseren van de hiervoor genoemde kwantitatieve gegevens.

Met inachtneming van de eigen methodologie en doelstellingen en met inachtneming van het mandaat op basis waarvan de taken worden uitgevoerd, hebben de leden van de algemene inspectiedienst, voor de taken bedoeld in lid 3, 5 en 8, toegang tot de kwantitatieve gegevens met een verzoek aan de raad voor overleg en sturing van e-learning. Ze kunnen hun beoordelingen baseren op feiten die inzonderheid werden vastgesteld door het onderzoeken van voorbereidingen, werken en documenten van leerlingen/studenten en de resultaten die werden behaald bij de evaluaties en door het analyseren van de hiervoor genoemde kwantitatieve gegevens en/of het resultaat van de gevoerde kwalitatieve onderzoeken.

Art. 6.§ 1. In het kader van zijn bevoegdheden betreffende kunstonderwijs wordt de inspectiedienst bedoeld in artikel 3, lid 3, 4°, belast met de evaluatietaken met betrekking tot de implementatie van een pedagogisch of educatief hulpmiddel binnen het school- of educatief systeem in toepassing van een decretale of reglementaire bepaling of in toepassing van een experimenteel hulpmiddel waarvoor de Regering de toestemming heeft gegeven.

De Regering bepaalt de nadere regels op basis waarvan de in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd op vraag van de Regering, eventueel geformuleerd op voordracht van de algemene inspectiedienst, via de cel voor coördinatiebemiddeling.

Voor elke evaluatietaak legt de cel voor coördinatiebemiddeling het bereik en de grenzen van het aan de algemene inspectiedienst toegekende mandaat vast voor de behoeften van de taak. De coördinerende inspecteur-generaal bepaalt, in overleg met de cel voor coördinatiebemiddeling, de inrichting en de specifieke methodologie op basis waarvan de taak wordt uitgevoerd.

Voor elke evaluatietaak moet, binnen de 30 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal, en bedoeld voor de cel voor coördinatiebemiddeling. In dit kader handelt de algemene inspectiedienst via aanbevelingen.

Indien, in het kader van het mandaat van een evaluatietaak, een ernstige tekortkoming wordt vastgesteld, die aanleiding zou geven tot een taak bedoeld in lid 2, moet dit worden vermeld in het in lid 5 genoemde verslag Hierover kan een apart verslag worden opgemaakt, dat onmiddellijk, langs hiërarchische weg, wordt overgemaakt aan de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 2. De inspectiedienst bedoeld in lid 1 wordt, elk voor wat hen aanbelangt of in onderlinge samenwerking, belast met de specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taken met betrekking tot: 1° de organisatie en het studieniveau zoals bepaald in de artikels 3 tot 28 van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wanneer een leemte of een bijzondere uitdaging werd ontdekt, die een objectieve externe diagnose vereist;2° een of meer ernstige tekortkomingen in het verslag opgesteld in het kader van een taak bedoeld in lid 1 of op verzoek van de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie van niet-verplicht onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De volgende vastgestelde of opgegeven tekortkomingen zijn, in de zin van lid 1, 2°, ernstige tekortkomingen: 1° de naleving van de artikels 6, 8, 10, 12, 13, 15, 16, § 3, 24, 34 en 78 van het takendecreet, de artikels 3 en 4 van het decreet van 2 juni 1998 hiervoor;2° de naleving van de studieprogramma's die door de Regering werden vastgelegd of goedgekeurd overeenkomstig de artikels 27, 68 en 70 van het takendecreet, de artikels 4, 20, 21 en 22 van het hiervoor genoemde decreet van 2 juni 1998;3° de samenhang van de praktijken, met inbegrip van de evaluatiepraktijken;4° de geschiktheid van het didactisch materiaal en de schooluitrusting voor de pedagogische noodwendigheden;5° de segregatiemechanismen;6° de naleving van de neutraliteit, waar die neutraliteit verplicht is;7° de naleving van de decreetvoorschriften inzake opleiding tijdens de loopbaan. In het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs wordt de taak bedoeld in lid 1 uitgeoefend in het kader van het toezicht op de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies, zoals bepaald in artikel 24, § 2, lid 2, 2°, en § 2bis, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

De Regering bepaalt de nadere regels en de algemene methodologie op basis waarvan de taken bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd, met dien verstande dat het recht om het standpunt van betrokkenen te laten gelden, wordt gewaarborgd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd op vraag van de Regering of de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie van niet-verplicht onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem.

Voor elke specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taak, bepaalt de cel voor coördinatiebemiddeling, in voorkomend geval uitgebreid met de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie van niet-verplicht onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de omvang en de grenzen van het aan de algemene inspectiedienst toegekende mandaat voor de behoeften van de taak. De coördinerende inspecteur-generaal bepaalt, in overleg met de cel voor coördinatiebemiddeling inrichting en de specifieke methodologie op basis waarvan de taak wordt uitgevoerd.

Voor elke specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taak moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal. Dit verslag bevat met name inlichtingen en raadgevingen in verband met de vaststellingen gedaan in het kader van deze taak en wordt langs hiërarchische weg overgemaakt aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal, die het, naargelang van het geval, op zijn beurt overmaakt aan de directeur van de inrichting en aan de Regering of aan de betrokken inrichtende macht. § 3. De inspectiedienst bedoeld in lid 1 wordt, elk voor wat hen aanbelangt of in onderlinge samenwerking, belast met de taken met betrekking tot het beoordelen van de pedagogische vaardigheden van een lesgever.

De Regering bepaalt de nadere regels en de algemene methodologie op basis waarvan de taken bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd, met dien verstande dat het recht om het standpunt van betrokkenen te laten gelden, wordt gewaarborgd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd na een met redenen omkleed verzoek van de directeur in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of de betrokken inrichtende macht in het gesubsidieerde onderwijs, gericht aan de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem.

De ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem stemt, na analyse van het in lid 3 bedoelde verzoek, al dan niet in met de uitvoering van de taak en maakt zijn beslissing over aan de directeur in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of aan de betrokken inrichtende macht in het gesubsidieerde onderwijs.

Voor elke specifieke taak bedoeld in lid 1 moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal. Dit verslag bevat met name inlichtingen en raadgevingen in verband met de vaststellingen gedaan in het kader van deze taak en wordt langs hiërarchische weg overgemaakt aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal die het op zijn beurt overmaakt aan de directeur van de door de Franse Gemeenschap ingerichte inrichting of aan de betrokken inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs. Deze laatste legt het voor visum voor aan het personeelslid dat er, in voorkomend geval, zijn eigen opmerkingen aan toevoegt. Het verslag, samen met de eventuele opmerkingen van het personeelslid, wordt vervolgens overgemaakt aan de bevoegde coördinerende inspecteur-generaal, via de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

De inrichtende macht of zijn afgevaardigde die geen gevolg wil geven aan een ongunstig verslag dat door een personeelslid van de algemene inspectiedienst wordt opgesteld in uitvoering van een taak bedoeld in lid 1, moet deze beslissing motiveren bij de ambtenaar-generaal bedoeld in lid 5, binnen de maand die volgt op de datum van ontvangst van dat verslag, via de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 4. De inspectiedienst bedoeld in lid 1 wordt belast met taken van pedagogische vaardigheden voor ondersteuning in het kader van: 1° het opvatten van evaluaties die leiden tot het uitreiken van getuigschriften en diploma's in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan;2° het uitbreiden van netwerkoverschrijdende lesprogramma's;3° het opleiden tijdens de loopbaan overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 15 maart 1999 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. § 5. De inspectiedienst bedoeld in paragraaf 1 wordt belast met: 1° het analyseren van studieprogramma's die door de Regering werden vastgelegd of goedgekeurd overeenkomstig de artikels 27, 68 en 70 van het takendecreet, de artikels 4, 20, 21 en 22 van het decreet van 2 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen toegang te geven tot het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan, de bepalingen van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 27 mei 2009 tot vaststelling van de regels ter goedkeuring van de programma's van de cursussen in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, alsook het opstellen van conformiteitsadviezen;2° het geven van adviezen en formuleren van voorstellen, op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, over alles wat tot hun bevoegdheid behoort;3° het deelnemen aan werkgroepen, commissies en raden, krachtens de wetten, decreten en verordeningen;4° het samenwerken met de inrichtingen voor hoger onderwijs belast met de initiële opleiding van lesgevers in het kader en volgens de door de Regering te bepalen voorwaarden;5° het uitvoeren van alle andere taken die aan hen worden toevertrouwd door of krachtens de wetten, decreten en verordeningen. § 6. Afhankelijk van de noodwendigheden worden de taken bedoeld in onderhavig artikel uitgevoerd door een of meer leden van de algemene inspectiedienst.

Deze taken worden uitgevoerd op aanvullende wijze.

Met inachtneming van de eigen methodologie en doelstellingen en met inachtneming van het mandaat op basis waarvan de taken worden uitgevoerd, hebben de leden van de algemene inspectiedienst, voor de taken bedoeld in lid 1 en 2, toegang tot de kwantitatieve gegevens van de inrichting, met name die in verband met het aantal leerlingen die falen, blijven zitten of overstappen naar een andere inrichting en tot de archieven. Ze kunnen hun beoordelingen baseren op feiten die inzonderheid werden vastgesteld naar aanleiding van de begeleiding van cursussen en activiteiten, van het onderzoek van voorbereidingen, werken en documenten van leerlingen/studenten, van de resultaten die werden behaald bij de externe evaluaties die niet met getuigschriften worden bekrachtigd en door het analyseren van de hiervoor genoemde kwantitatieve gegevens.

Art. 7.§ 1. In het kader van zijn bevoegdheden met betrekking tot psychisch-medisch-sociale centra, wordt de inspectiedienst bedoeld in artikel 3, lid 3, 5°, belast met audits die betrekking hebben op de psychisch-medisch-sociale centra waarvoor de cel voor coördinatiebemiddeling de auditaanvraag van de diensten van de Regering of van de betrokken inrichtende macht valideert op basis van de implementatie van de door de Regering bepaalde algemene en prioritaire taken krachtens wetten, decreten en verordeningen betreffende psychisch-medisch-sociale centra.

De Regering bepaalt de algemene methodologie op basis waarvan de in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd.

Voor elke audit legt de cel voor coördinatiebemiddeling het bereik en de grenzen van het aan de algemene inspectiedienst toegekende mandaat vast voor de behoeften van de taak. De coördinerende inspecteur-generaal bepaalt, in overleg met de cel voor coördinatiebemiddeling, de inrichting en de specifieke methodologie op basis waarvan de taak wordt uitgevoerd.

Voor elke audit moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een diagnose worden opgesteld, die is opgenomen in een verslag waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal, en bedoeld voor de cel voor coördinatiebemiddeling alsook de gecontroleerde inrichting. In dit kader handelt de algemene inspectiedienst via aanbevelingen.

Indien, in het kader van het mandaat van een audit, een ernstige tekortkoming wordt vastgesteld, die aanleiding zou geven tot een taak bedoeld in lid 3, moet dit worden vermeld in het in lid 3 genoemde verslag. Hierover kan een apart verslag worden opgemaakt, dat onmiddellijk, langs hiërarchische weg, wordt overgemaakt aan de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 2. De inspectiedienst bedoeld in lid 1 wordt belast met de evaluatietaken die betrekking hebben op de uitvoering van de taken toegekend aan de psychisch-medisch-sociale centra en de naleving van de wettelijke en deontologische verplichtingen.

De Regering bepaalt de nadere regels op basis waarvan de in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd op vraag van de Regering, eventueel geformuleerd op voordracht van de algemene inspectiedienst, via de cel voor coördinatiebemiddeling.

Voor elke evaluatietaak legt de cel voor coördinatiebemiddeling het bereik en de grenzen van het aan de algemene inspectiedienst toegekende mandaat vast voor de behoeften van de taak. De coördinerende inspecteur-generaal bepaalt, in overleg met de cel voor coördinatiebemiddeling, de inrichting en de specifieke methodologie op basis waarvan de taak wordt uitgevoerd.

Voor elke evaluatietaak moet, binnen de 30 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal, en bedoeld voor de cel voor coördinatiebemiddeling. In dit kader handelt de algemene inspectiedienst via aanbevelingen.

Indien, in het kader van het mandaat van een evaluatietaak, een ernstige tekortkoming wordt vastgesteld, die aanleiding zou geven tot een taak bedoeld in lid 3, moet dit worden vermeld in het in lid 5 genoemde verslag. Hierover kan een apart verslag worden opgemaakt, dat onmiddellijk, langs hiërarchische weg, wordt overgemaakt aan de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 3. De inspectiediensten bedoeld in lid 1 worden belast met de specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taken met betrekking tot een of meer ernstige tekortkomingen, vermeld in het verslag opgesteld in het kader van een in lid 1 of 2 bedoelde taak of op vraag van de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie van verplicht onderwijs.

De volgende vastgestelde of opgegeven tekortkomingen zijn, in de zin van lid 1 ernstige tekortkomingen: 1° de naleving van de wettelijke verplichtingen en de deontologische regels;2° de geschiktheid van het materiaal aan de behoeften van de taken van de centra;3° de samenhang van de praktijken, met inbegrip van de evaluatiepraktijken;4° de segregatiemechanismen, met inbegrip van het niet-detecteren van deze mechanismen;5° de naleving van de neutraliteit, waar die neutraliteit verplicht is;6° de naleving van de decreetvoorschriften inzake opleiding tijdens de loopbaan. In het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs wordt de taak bedoeld in lid 1 uitgeoefend in het kader van het toezicht op de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies, zoals bepaald in artikel 24, § 2, lid 2, 2°, en § 2bis, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

De Regering bepaalt de nadere regels en de algemene methodologie op basis waarvan de taken bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd, met dien verstande dat het recht om het standpunt van betrokkenen te laten gelden, wordt gewaarborgd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd op vraag van de Regering of de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie van verplicht onderwijs of de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem.

Voor elke in lid 1 bedoelde taak, bepaalt de cel voor coördinatiebemiddeling, in voorkomend geval uitgebreid met de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie van verplicht onderwijs de omvang en de grenzen van het aan de Algemene Inspectiedienst toegekende mandaat voor de behoeften van de taak. De coördinerende inspecteur-generaal bepaalt, in overleg met de cel voor coördinatiebemiddeling inrichting en de specifieke methodologie op basis waarvan de taak wordt uitgevoerd.

Voor elke specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taak bedoeld in lid 1 moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal. Dit verslag bevat met name inlichtingen en raadgevingen in verband met de vaststellingen gedaan in het kader van deze taak en wordt langs hiërarchische weg overgemaakt aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal en aan de betrokken inrichtende macht.

De inrichtende macht die geen gevolg wil geven aan een ongunstig verslag dat door een personeelslid van de algemene inspectiedienst wordt opgesteld in uitvoering van een taak bedoeld in lid 1, moet deze beslissing motiveren bij de ambtenaar-generaal bedoeld in lid 7, binnen de maand die volgt op de datum van ontvangst van dat verslag, via de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 4. De inspectiedienst bedoeld in lid 1 wordt belast met de taken met betrekking tot het beoordelen van de pedagogische vaardigheden van een technisch personeelslid.

De Regering bepaalt de nadere regels en de algemene methodologie op basis waarvan de taken bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd, met dien verstande dat het recht om het standpunt van betrokkenen te laten gelden, wordt gewaarborgd.

De in lid 1 bedoelde taken worden uitgevoerd na een met redenen omkleed verzoek van de directeur van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde psychisch-medisch-sociaal centrum of de betrokken inrichtende macht van het gesubsidieerde psychisch-medisch-sociaal centrum, gericht aan de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem.

De ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem stemt, na analyse van het in lid 3 bedoelde verzoek, al dan niet in met de uitvoering van de taak en maakt zijn beslissing over aan de directeur van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde psychisch-medisch-sociaal centrum of aan de betrokken inrichtende macht van het gesubsidieerde psychisch-medisch-sociaal centrum.

Voor elke specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taak bedoeld in lid 1 moet, binnen de 15 werkdagen na voltooiing, een uitgebreid verslag worden opgesteld, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal. Dit verslag bevat met name inlichtingen en raadgevingen in verband met de vaststellingen gedaan in het kader van deze taak en wordt langs hiërarchische weg overgemaakt aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal die het op zijn beurt overmaakt aan de directeur van de door de Franse Gemeenschap ingerichte psychisch-medisch-sociaal centrum of aan de inrichtende macht van het betrokken psychisch-medisch-sociaal centrum. Deze laatste legt het voor visum voor aan het personeelslid dat er, in voorkomend geval, zijn eigen opmerkingen aan toevoegt. Het verslag, samen met de eventuele opmerkingen van het personeelslid, wordt vervolgens overgemaakt aan de bevoegde coördinerende inspecteur-generaal, via de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

De inrichtende macht van het psychisch-medisch-sociaal centrum of zijn afgevaardigde die geen gevolg wil geven aan een ongunstig verslag dat door een personeelslid van de algemene inspectiedienst wordt opgesteld in uitvoering van een taak bedoeld in lid 1, moet deze beslissing motiveren bij de ambtenaar-generaal bedoeld in lid 5, binnen de maand die volgt op de datum van ontvangst van dat verslag, via de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem. § 5. De inspectiedienst bedoeld in lid 1 wordt belast met expertisetaken voor ondersteuning in het kader van: 1° het ontwerpen en ter beschikking stellen aan psychisch-medisch-sociale centra van hulpmiddelen voor observatie en diagnose;2° het ontwerpen en ter beschikking stellen van hulpmiddelen voor oriëntatie;3° het opnemen en valoriseren van relevante praktijken van psychisch-medisch-sociale centra tegenover hun taken, met inachtneming van artikel 8. § 6. De inspectiedienst bedoeld in paragraaf 1 wordt belast met: 1° het geven van adviezen en formuleren van voorstellen, op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, over alles wat tot hun bevoegdheid behoort;2° het deelnemen aan werkgroepen, commissies en raden, krachtens de wetten, decreten en verordeningen;3° het samenwerken met de inrichtingen voor hoger onderwijs belast met de initiële opleiding van lesgevers en medewerkers van psychisch-medisch-sociale centra in het kader en volgens de door de Regering bepaalde voorwaarden;4° het uitvoeren van alle andere taken die aan hen worden toevertrouwd door of krachtens de wetten, decreten en verordeningen;5° het uitbrengen van een advies over de organismen die die gemachtigd worden tot het uitreiken van het attest voor de toelating in het gespecialiseerd onderwijs. § 7. Afhankelijk van de noodwendigheden worden de taken bedoeld in onderhavig artikel uitgevoerd door een of meer leden van de algemene inspectiedienst.

Deze taken worden uitgevoerd op aanvullende wijze, op voorwaarde dat een audit nooit in een psychisch-medisch-sociaal centrum mag worden uitgevoerd tegelijkertijd met een evaluatietaak, een specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taak of een taak die betrekking heeft op de beoordeling van de pedagogische vaardigheden van een technisch personeelslid.

Met inachtneming van de eigen methodologie en doelstellingen en met inachtneming van het mandaat op basis waarvan de taken worden uitgevoerd, hebben de leden van de algemene inspectiedienst, voor de taken bedoeld in lid 1, 2, 3 en 4, toegang tot de kwantitatieve en kwalitatieve gegevens van het centrum, met name die in verband met het bijdragen aan redelijke aanpassingen, met de overstap naar gespecialiseerd onderwijs en met de integratie. Ze kunnen hun beoordelingen baseren op feiten die inzonderheid werden vastgesteld naar aanleiding van de begeleiding van activiteiten, door het onderzoeken van dossiers en door het analyseren van de hiervoor genoemde gegevens.

Art. 8.In het kader van zijn taken handelt de algemene inspectiedienst met inachtneming van de vrijheid van onderwijs: hij geeft, met name, geen richtlijnen betreffende pedagogische methodes en eerbiedigt de vrijheid van de inrichtende macht om haar dienstregelingen te bepalen in het kader van de wettelijke en reglementaire bepalingen.

In de psychisch-medisch-sociale centra mag hij geen richtlijnen geven betreffende de methoden die worden ontwikkeld om de doelstellingen te bereiken die in het centrumproject worden vastgelegd op basis van hun taken en eerbiedigt hij de vrijheid van de inrichtende macht om haar dienstregelingen te bepalen in het kader van de wettelijke en reglementaire bepalingen.

Art. 9.De algemene inspectiedienst bestaat uit stagiaires die in vast verband benoemd zijn, in tijdelijk verband aangesteld zijn of door de Regering gemachtigd worden volgens de in titel III bepaalde voorwaarden.

Naast de coördinerende inspecteur-generaal, de algemene inspecteurs en de coördinerende inspecteurs bedoeld in artikel 3, bestaat de algemene inspectiedienst uit inspecteurs waarvan het aantal door de Regering vastgesteld wordt.

Art. 10.De coördinerende inspecteur-generaal bepaalt, na raadpleging van de inspecteurs-generaal en de coördinerende inspecteurs: 1° de eventuele specialisatie van elk lid van de algemene inspectiedienst met betrekking tot de taken die de Dienst waaronder hij ressorteert, waarbij een inspecteur met name gespecialiseerd kan zijn in audits, evaluatietaken, specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taken, in taken van het beoordelen van de pedagogische of professionele vaardigheden van personeelsleden of in taken die specifiek gericht zijn op gespecialiseerd onderwijs;2° in voorkomend geval, de toekenning van inspecteurs binnen een zone zoals bepaald in artikel 1 van besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1993 tot vaststelling van de verplichtingen tot overleg tussen gelijkaardige inrichtingen in het secundair onderwijs met volledig leerplan. In alle gevallen bedoeld in lid 1, voor de hele periode die wordt gedekt door een sturingsplan/doelstellingenovereenkomst mogen de personeelsleden aan wie een of meer audit- of evaluatietaken zouden worden toegekend die betrekking hebben op een onderwijsinrichting, daar niet worden belast met de uitvoering van een specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taak.

De coördinerende inspecteur generaal kan, afhankelijk van de behoeften en nadere regels die hij vastlegt met, naargelang van het geval, de bevoegde inspecteur-generaal of de betrokken coördinerende inspecteur, de inspecteurs van een van de inspectiediensten bedoeld in artikel 3, lid 3, de toestemming geven om inspectietaken uit te voeren binnen een van de andere diensten.

Art. 11.§ 1. De coördinerende inspecteur-generaal roept de inspecteurs-generaal en de coördinerende inspecteurs bijeen om: 1° na te kijken of alle taken bedoeld in de artikels 4 tot 7 werkelijk worden uitgeoefend en of de kwaliteit van die uitoefening voorhanden is;2° te zorgen voor de algemene doeltreffendheid van de inspectiediensten en de coördinatie ervan;3° inzonderheid te zorgen voor de samenhang van de acties van de inspectiediensten bedoeld in artikel 3, lid 3;4° te controleren of de verschillende inspecteurs de hun toegewezen taken en, in voorkomend geval, het mandaat op basis waarvan ze worden uitgevoerd, vervullen. § 2. Voor 5 juli van elk jaar stuurt elke inspecteur, met inbegrip van de coördinerende inspecteur, een balans van zijn activiteiten naar zijn rechtstreekse hiërarchische overste. Het model van deze activiteitenbalans wordt, na advies van de inspecteurs-generaal, vastgelegd door de coördinerende inspecteur-generaal en wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

Voor 15 september van elk jaar stuurt elke inspecteur-generaal voor de diensten bedoeld in artikel 3, lid 3, 1° en 2°, en elke coördinerende inspecteur voor de diensten bedoeld in artikel 3, lid 3, 3° tot 5°, een balans van de activiteiten van zijn dienst naar de coördinerende inspecteur-generaal. Deze balans omvat inzonderheid een verslag over de algemene vaststellingen die zijn verzameld in het kader van de audits, de evaluatietaken en over de resultaten van de opvoedingsactie in de inrichtingen.

Voor 15 oktober: 1° maakt de coördinerende inspecteur-generaal ten minste om de twee jaar een samenvattende balans op van de activiteiten van de algemene inspectiedienst, die inzonderheid gebaseerd is op de balansen bedoeld in lid 1 en 2, alsook een voorstel met een activiteitenprogramma voor het (de) volgende schooljaar(-jaren), dat hij via de cel voor coördinatiebemiddeling bezorgt aan de Regering samen met de balansen die krachtens lid 2 worden opgemaakt;2° bezorgt de coördinerende inspecteur-generaal de Regering via de cel voor coördinatiebemiddeling elk jaar een verslag over de algemene stand van het onderwijssysteem in verband met de algemene vaststellingen die zijn verzameld in het kader van de audits, evaluatietaken en met betrekking tot de resultaten van de opvoedingsactie in de inrichtingen. Het activiteitenprogramma bedoeld in lid 3, 1°, bevat voorstellen voor evaluatietaken in de zin van de artikels 4 tot 7.

TITEL II. - TOELATINGSPROEF EN INITI"LE OPLEIDING DIE TOEGANG GEEFT TOT DE AMBTEN VAN INSPECTEUR HOOFDSTUK I. - Toegang tot de toelatingsproef voor initiële opleiding

Art. 12.Op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal, gebaseerd op de noodwendigheden van de dienst, beoordeeld rekening houdend met het kader vastgelegd krachtens artikel 9, lid 2, organiseert de Regering een toelatingsproef voor een initiële opleiding en voor het getuigschrift dat toegang geeft tot een of meer ambten van inspecteur bedoeld in artikel 32, lid 2, 1° et 2°.

Zodra het aantal te vervullen posities per ambt van inspecteur bedoeld in artikel 32, lid 2, 1° en 2° is bereikt, roept de Regering kandidaten op voor de toelatingsproef bedoeld in lid 1, om de hiervoor genoemde posten te kunnen vergeven.

Wanneer de kandidaat zijn kandidatuur voor de toelatingsproef bedoeld in lid 1 indient, geeft hij op voor welk ambt van inspecteur bedoeld in bijlage I van onderhavig decreet hij wil solliciteren. Eenzelfde kandidaat kan solliciteren voor verschillende ambten op voorwaarde dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 13.

Art. 13.§ 1. Niemand wordt toegelaten voor de toelatingsproef voor de initiële opleiding wanneer hij, op de datum waarop hij zich kandidaat stelt, niet voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° Belg zijn of onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, behoudens door de Regering toe te kennen vrijstelling;2° van onberispelijk gedrag zijn;3° burgerlijke en politieke rechten genieten;4° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;5° in regel zijn met de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling;6° in vast verband benoemd of aangeworven zijn in een ambt met voor ten minste een halve opdracht of in verschillende ambten met onvolledige dienstprestaties die prestaties voor minstens een halve opdracht dekken in het onderwijs of, in voorkomend geval, in een psychisch-medisch-sociaal centrum ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, behalve voor onderwijs voor sociale promotie waarvoor men in vast verband benoemd of aangeworven moet zijn in een ambt voor ten minste een halve opdracht in dit onderwijs;7° in vast verband houder zijn van ten minste een halve opdracht voor een van de ambten in de tabel in bijlage I van onderhavig decreet, naast het toe te kennen ambt van inspecteur, en houder zijn van de graad die vereist is voor dat ambt of van een pedagogische graad zoals een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid, het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor hoger onderwijs, de graad van geaggregeerde voor het hoger middelbaar onderwijs, de graad van geaggregeerde voor het lager middelbaar onderwijs, de graad van onderwijzer voor het basisonderwijs, de graad van onderwijzer voor het kleuteronderwijs;8° een dienstanciënniteit van ten minste tien jaar en een ambtsanciënniteit van ten minste zes jaar tellen;9° geen tuchtsanctie of -straf hebben ondergaan gedurende de vijf vorige jaren;10° niet van zijn ambt ontheven zijn bij toepassing van artikel 62 of 93;11° gesolliciteerd hebben voor een van de ambten van inspecteur bedoeld in artikel 32, lid 2, 2° : - in het bezit zijn van het visum van het hoofd van de betrokken leider van de godsdienst of de bij wet erkende organisatie waaronder hij ressorteert en die morele steun biedt volgens een niet-confessioneel filosofisch concept.In geval van afwezigheid of vakantie van de leider van een godsdienst of de niet-confessionele morele organisatie, is deze stempel niet vereist op voorwaarde dat dit kan worden aangetoond; - een neutraliteitsopleiding hebben gevolgd in het kader van de initiële opleiding in verband met de eigen ambten van lesgever, of geslaagd zijn voor de onderwijseenheid `neutraliteitsopleiding' georganiseerd in het onderwijs voor sociale promotie.

De Regering bepaalt het model en de nadere regels voor het afleveren van het visum vermeld in lid 1, 11°, eerste streepje, overwegende dat dit visum uitdrukkelijk betrekking moet hebben op de eventuele toegang van de kandidaat tot een van de ambten van inspecteur bedoeld in artikel 32, lid 2, 2°, en niet samen mag worden afgeleverd met het visum dat vereist is voor de toegang van het personeelslid tot zijn ambten in het onderwijs.

Volgens de door de Regering vastgelegde voorwaarden kan de kandidaat die niet voldoet aan de toegangsvoorwaarde bedoeld in lid 1, 11°, tweede streepje, als hij kan aantonen dat hij zich buiten zijn wil om in zijn situatie bevindt, de toestemming krijgen om na de initiële opleiding georganiseerd krachtens onderhavig decreet aan te tonen dat hij de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of erkende neutraliteitsopleiding heeft voltooid. § 2. Ook het personeelslid dat in vast verband benoemd of aangeworven is in een ambt van rang 1 of rang 2 in een hogeschool en dat, in het kader van zijn loopbaan in het onderwijs in vast verband is benoemd of aangeworven in een van de ambten opgegeven in het kader van het toe te kennen ambt van inspecteur, kan zich kandidaat stellen voor de toelatingsproef voor de initiële opleiding. In dat geval worden de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 6° tot 8°, beoordeeld in het kader van het laatste ambt. § 3. Vanaf 2023 kan elke persoon die niet voldoet aan de voorwaarde bedoeld in lid 1, 6° of 7°, zich ook kandidaat stellen voor de toelatingsproef voor de initiële opleiding die toegang geeft tot een of meer ambten van inspecteur, op voorwaarde: - dat hij houder is van de graad die vereist is voor het uitoefenen van een van de opgegeven ambten met betrekking tot het toe te kennen ambt van inspecteur zoals opgenomen in de tabel in bijlage I van onderhavig decreet of van een pedagogische graad zoals een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid, het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor hoger onderwijs, de graad van geaggregeerde voor het hoger middelbaar onderwijs, de graad van geaggregeerde voor het lager middelbaar onderwijs, de graad van onderwijzer voor het basisonderwijs, de graad van onderwijzer voor het kleuteronderwijs; - dat hij, op de dag dat hij zijn kandidatuur indient, voldoet aan de voorwaarden van lid 1, 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 8°, 9°, 10° en 11°. § 4. Niemand krijgt de toestemming om deel te nemen aan de toelatingsproef of om de initiële opleiding te volgen zolang hij niet voldoet aan alle voorwaarden uit lid 1 of 2 en 3. § 5. De Regering bepaalt de nadere regels voor vorm en termijn volgens dewelke kandidaturen voor de toelatingsproef voor de initiële opleiding moet worden ingediend.

Art. 14.Voor de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in artikel 13, § 1, 8°, worden enkel de diensten in aanmerking genomen die de kandidaat, ongeacht in welke hoedanigheid, werkelijk heeft gepresteerd in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs, als lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel of van het paramedisch personeel.

Voor de berekening van de ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 13, § 1, 8°, worden enkel de diensten in aanmerking genomen die de kandidaat, ongeacht in welke hoedanigheid, werkelijk heeft gepresteerd in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs, in het (de) ambt(en) bedoeld in artikel 13, § 1, 7°, dat (die) toegang verleent (verlenen) tot het betrokken ambt van inspecteur.

Art. 15.Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking komen voor de ambtsanciënniteit en voor de ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 13, § 1, 8° : 1° worden de diensten die als tijdelijk personeelslid werkelijk werden gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties meegerekend als anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen die worden geteld vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van, als ze in die periode worden meegerekend, de ontspanningsverloven, de winter- en lentevakantie, alsook de moederschapsrust en het verlof voor opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, toegekend vanaf 1 januari 1999, waarbij dat aantal dagen met 1,2 wordt vermenigvuldigd;2° worden de werkelijke diensten die in een andere hoedanigheid dan tijdelijk personeelslid in een ambt met volledige dienstprestaties werden gepresteerd, geteld per kalendermaand, waarbij deze die niet de hele maand dekken, niet worden meegerekend;3° worden de in aanmerking komende diensten die werden gepresteerd gedurende de maand tijdens welke het personeelslid voor de eerste keer in een andere hoedanigheid dan die van tijdelijk personeelslid aangesteld of aangeworven is, geacht als tijdelijk personeelslid te zijn gepresteerd;4° worden de werkelijke diensten die werden gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties dat ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige dienstprestaties telt, in aanmerking genomen op dezelfde wijze als de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties;5° wordt het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige dienstprestaties dat niet de helft van het aantal uren telt dat vereist is voor het ambt met volledige prestaties, met de helft verminderd;6° mag de duur van de diensten die in twee of meer ambten werden gepresteerd, met volledige of onvolledige dienstprestaties, die gelijktijdig werden uitgeoefend, nooit de duur overschrijden van de diensten die werden gepresteerd in een ambt met volledige dienstprestaties gedurende dezelfde periode;7° maken dertig dagen één maand uit;8° mag de duur van de in aanmerking komende diensten die de kandidaat telt, nooit twaalf maanden overschrijden voor een kalenderjaar.

Art. 16.Voor de toepassing van de artikels 14 en 15, worden de diensten die in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap gepresteerd zijn, gelijkgesteld met diensten die in het onderwijs van de Franse Gemeenschap gepresteerd zijn. HOOFDSTUK II. - Toelatingsproef voor de initiële opleiding

Art. 17.De Regering organiseert de toelatingsproef voor de initiële opleiding bedoeld in artikel 22. Deze proef bestaat uit een schriftelijk en een mondeling deel; elk deel wordt geëvalueerd op 50 punten.

Alleen de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 13 mogen deelnemen aan de proef.

De Regering stelt het competentieprofiel op dat de specifieke en technische competenties bepaalt, alsook de generieke en gedragscompetenties die worden verwacht voor aanvang van de initiële opleiding en het getuigschrift dat toegang geeft tot de stage als inspecteur.

Ze stelt ook de nadere regels op van alle delen van de toelatingsproef en de evaluatiecriteria op basis van het competentieprofiel bedoeld in lid 3.

Het schriftelijke deel van de proef bestaat uit een meerkeuzevragenlijst met theoretische vragen en situationele beoordelingsvragen.

Aan de hand van dit deel van de proef wordt nagegaan of de kandidaat theoretische vragen alsook situationele beoordelingsvragen kan beantwoorden, die betrekking hebben op de specifieke kennis en competenties van het competentieprofiel bedoeld in lid 3.

Alleen de kandidaten die ten minste 60 % van de punten hebben behaald op het schriftelijke deel, mogen deelnemen aan het mondelinge deel van de proef.

Het mondelinge deel van de proef bestaat uit een interview voor een van de examencommissies bedoeld in artikel 19.

Aan de hand van dit deel van de proef worden de technische competenties inzake mondelinge communicatie, alsook de generieke en gedragscompetenties van het competentieprofiel bedoeld in lid 3 beoordeeld.

Art. 18.Voor elk ambt van inspecteur stellen de examencommissies bedoeld in artikel 19 per ambt bedoeld in artikel 12, lid 1 een algemene rangschikking op onder de kandidaten naargelang van de resultaten van de toelatingsproef.

Het aantal kandidaten dat wordt weerhouden in deze rangschikking is gelijk aan het aantal te vervullen posities per betrokken ambt van inspecteur zoals beslist door de Regering in toepassing van artikel 12, lid 2, vermenigvuldigd met drie. Om in overweging te worden genomen in een rangschikking moet elke kandidaat voor beide delen van de toelatingsproef ten minste 60 punten behalen op het totaal van 100 punten.

Art. 19.Er worden een of meer examencommissies voor de toelatingsproef voor de initiële opleiding opgericht, die als volgt zijn samengesteld: 1° een voorzitter aangesteld door de Regering onder de ambtenaren-generaal van minstens rang 15;2° drie leden aangesteld door de Regering onder de personeelsleden die in vast verband zijn benoemd van het algemeen bestuur onderwijs, waarvan minstens één als vertegenwoordiger van de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem;3° drie leden aangesteld door de Regering onder de personeelsleden die in vast verband zijn benoemd of een mandaat uitoefenen binnen de algemene inspectiedienst;4° drie externe deskundigen aangesteld door de Regering, met specifieke competenties die verband houden met de verschillende luiken van de initiële opleiding. Voor elk effectief lid van de examencommissie van de toelatingsproef, stelt de Regering één plaatsvervangend lid aan volgens dezelfde nadere regels.

Overeenkomstig artikel 14 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, mogen de vertegenwoordigers van de vakorganisaties deze vergaderingen van de examencommissie(s) bijwonen als waarnemers.

De Regering bepaalt de werkingsmodaliteiten van de examencommissie van de toelatingsproef.

De diensten van een externe dienstenverrichter voor de organisatie van de hele of een deel van de toelatingsproef mogen worden bij de examencommissie gevoegd.

Art. 20.De examencommissie(s) van de toelatingsproef geven, op eigen initiatief of op verzoek van de Regering, een advies over de toepassing van onderhavige titel. HOOFDSTUK III. - Initiële opleiding

Art. 21.Alleen de kandidaten die zijn weerhouden in één van de rangschikkingen bedoeld in artikel 18 mogen deelnemen aan de initiële opleiding en aan de kwalificatieproef die toegang geeft tot de stage bedoeld in artikel 49.

Art. 22.§ 1. De initiële opleiding van inspecteur bestaat uit ten minste 140 uur en drie luiken, die gemeenschappelijk zijn voor alle ambten bedoeld in artikel 32, lid 2, 1° en 2°.

Het eerste luik van de initiële opleiding, dat ten minste 36 uur duurt, is bedoeld om bij de kandidaten het volgende te ontwikkelen: 1° de relationele vaardigheden in het beheer van persoonlijke, interpersoonlijke en groepsrelaties, in het bijzonder in situaties van mondelinge en schriftelijke communicatie, spreken in het openbaar, animatie van vergaderingen, teamwerk, het nemen van beslissingen, conflictmanagement, bemiddeling, controle, onderhandeling en evaluatie; 2° het beheer van een geschikte persoonlijke werking ten opzichte van het beoogde ambt, de eraan verbonden methodes voor taakbeheer, inzonderheid timemanagement, projectmanagement, werkmethodes enz.; 3° het aanleren van een methode om de eigen werking te evalueren die aanzet tot nadenken en een professionele ontwikkeling in het kader van de toekomstige functie en taken;4° bewust worden van de veranderingen van houding en professionele identiteit van een inspecteur ten aanzien van zijn relationele vaardigheden en competenties, met inbegrip van de deontologische regels. Het tweede luik van de initiële opleiding, dat ten minste 70 uur duurt, is bedoeld om bij de kandidaten het volgende te ontwikkelen: 1° begrip van de waarden, de betekenis en de draagwijdte van het begrip sturing van het schoolsysteem en de schoolorganisaties, door: a) het onderwijssysteem vanuit een systemisch oogpunt te bekijken; b) zich de uitdagingen, waarden, doelstellingen en wetenschappelijke grondslagen van het bestuur en de sturing van het onderwijsstelsel, de methoden en processen voor de evaluatie van het schoolbeleid en de pedagogische hervormingen, in het bijzonder de begrippen verbeteringsdoelen, buitengewone doelstellingen, specifieke doelstellingen, stand van zaken, indicatoren... eigen te maken; c) zich het organigram en de taken van het algemeen bestuur onderwijs, de rol en de verschillende taken van de actoren van het nieuwe sturingsmodel eigen te maken;d) de huidige uitdagingen en doelstellingen van het onderwijssysteem en die welke het voorwerp uitmaken van de maatregelen in het verlengde van het `pacte pour un enseignement d'excellence' (pact voor uitmuntend onderwijs) in perspectief te plaatsen, in de eerste plaats in verband met de verbeteringsdoelen;en deze goed te begrijpen; e) de ontwikkeling te bevorderen van kennis en competenties verbonden aan de verschillende discriminatiecriteria zoals gedekt door het decreet van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie;de culturele diversiteit; de concepten van opvoedbaarheid en gelijkheid in opvoeding; de ongelijkheid verbonden met het geslacht, alsook die op sociaal-economisch niveau; f) de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot opvoedkunde te leren;2° begrip en beheersing van de processen en methodes verbonden aan de uitvoering van een audit in een schoolomgeving, met name: a) gegevensanalyse: methode voor de verzameling en beschrijvende analyse van kwantitatieve en kwalitatieve analyses, in het bijzonder met betrekking tot productie en interpretatie;het lezen en begrijpen van de kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren; het uitbrengen van verklarende hypothesen; b) de analyse van de relevantie en de geldigheid van de strategieën ten aanzien van de wettelijke en gemeenschappelijke grond (wetenschappelijk onderzoek, nationale en internationale studies) en de uitdagingen van het onderwijssysteem;c) de uitwerking en opstelling van een diagnose. Het derde luik van de initiële opleiding, dat ten minste 24 uur duurt, is bedoeld om bij de kandidaten het volgende te ontwikkelen: 1° de vaardigheden om met open boek de wetgevings- en verordeningsmateries verbonden aan het ambt van inspecteur;2° begrip en kennis van de werking van een schoolinrichting;3° vaardigheden inzake administratief beheer verbonden aan het ambt van inspecteur;4° correct gebruik van digitale hulpmiddelen. § 2. Op basis van een voorstel van het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan, gedaan in overleg met de coördinerende inspecteur-generaal, stelt de Regering een opleidingsplan op dat: 1° in voorkomend geval de inhoud en methodologieën van de opleiding vastlegt, alsook de te verwerven kennis en vaardigheden zoals bepaald in paragraaf 1;2° het aantal opleidingsuren vastlegt voor elk luik van de initiële opleiding bedoeld in paragraaf 1. Op basis van het opleidingsplan bedoeld in lid 1, wordt de initiële opleiding georganiseerd door het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan. De lesgevers van deze initiële opleiding zijn hoofdzakelijk afkomstig van universiteiten, hogescholen, onderwijsinrichtingen voor sociale promotie, het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan, de school voor overheidsbestuur of het algemeen bestuur onderwijs.

Art. 23.De initiële opleiding is gratis en begint binnen de drie maanden die volgen op het opstellen van de rangschikking bedoeld in artikel 18. Behalve als dit vereist is, wordt ze buiten de normale werkuren van de scholen georganiseerd. De personeelsleden die de initiële opleiding volgen, worden geacht personeelsleden in actieve dienst te zijn.

Alle kandidaten die de initiële opleiding hebben gevolgd, ontvangen een attest van bijwoning. Alleen kandidaten die een attest voorleggen dat bewijst dat zij effectief minstens 75 % van de tijd van elk luik van de initiële opleiding hebben gevolgd of het bewijs dat ze volledig zijn vrijgesteld krachtens artikel 24, worden toegelaten voor de kwalificatieproef.

Art. 24.Om rekening te houden met de competentieportefeuille van de kandidaten, kan de coördinerende inspecteur-generaal, op voordracht van het Instituut voor opleiding tijdens de loopbaan, de kandidaten vrijstellen van een of meer luiken van de initiële opleiding of van een deel van de uren van de initiële opleiding, op voorwaarde dat ze een of meerdere gelijkwaardige opleidingen met succes heeft gevolgd. HOOFDSTUK IV. - Getuigschrift dat toegang geeft tot de stage voor het bevorderingsambt van inspecteur

Art. 25.De kwalificatieproef bedoeld in artikel 21 wordt uiterlijk binnen de zes maanden na het beëindigen van de initiële opleidingssessie georganiseerd. Ze bestaat uit een zelf geschreven werk dat wordt verdedigd voor de examencommissie.

Art. 26.Dit zelf geschreven werk bedoeld in artikel 25 bestaat uit een geschreven dossier bestaande uit: 1° twee persoonlijke casestudy's waarvan er minstens één betrekking heeft op de leerstof die werd behandeld in het tweede luik van de initiële opleiding;2° een overzicht van de competenties van de kandidaat met zijn voornaamste sterktes en zwaktes, ondersteund door zijn loopbaan en in verband gebracht met de kennis en vaardigheden die aan bod komen in de luiken van de initiële opleiding. De verdediging van het dossier voor de examencommissie bestaat uit de mondelinge presentatie en verdediging van een van beide cases van het dossier.

De examencommissie baseert haar beoordeling van de kwalificatieproef op de volgende evaluatiecriteria: 1° de samenhang tussen het overzicht van de competenties en de weerspiegeling van deze competenties in de door de kandidaat verdedigde casestudy's;2° de relevantie van de door de kandidaat in de casestudy's voorgestelde acties;3° de graad van beheersing van de veronderstelde kennis en vaardigheden die werden ontwikkeld in het kader van elk luik van de initiële opleiding;4° het vermogen om schriftelijk te communiceren;5° het vermogen om mondeling te communiceren. De Regering legt de weging tussen de evaluatiecriteria vast zonder dat ook maar één ervan de 40 % overschrijdt, alsook de nadere regels voor de organisatie en evaluatie van de proef.

Art. 27.Na afloop van de verdediging van het dossier bedoeld in artikel 26, lid 2, doet de examencommissie van de kwalificatieproef, in afwezigheid van de kandidaat, uitspraak over de afgifte van een getuigschrift van voltooiing of niet-voltooiing. De proef wordt beschouwd als geslaagd als de kandidaat ten minste 60 % van het totaal aantal punten voor de proef heeft behaald.

De examencommissie wordt ook belast met het opstellen van een rangschikking, per ambt, van de kandidaten aan wie een getuigschrift van voltooiing werd afgeleverd.

De aldus opgestelde rangschikking vormt een wervingsreserve voor elk ambt en is vier jaar geldig vanaf de datum waarop de rangschikkingen voor het betrokken ambt werden opgesteld.

Art. 28.De examencommissie van de kwalificatieproef bedoeld in artikel 25 bestaat uit: 1° een voorzitter aangesteld door de Regering onder de ambtenaren-generaal van minstens rang 15;2° drie leden aangesteld door de Regering onder de personeelsleden die in vast verband zijn benoemd van het algemeen bestuur onderwijs, waarvan minstens één als vertegenwoordiger van de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem;3° drie leden aangesteld door de Regering onder de personeelsleden die in vast verband zijn benoemd of een mandaat uitoefenen binnen de algemene inspectiedienst;4° drie externe deskundigen aangesteld door de Regering, met specifieke competenties die verband houden met de verschillende luiken van de initiële opleiding. Voor elk effectief lid van de examencommissie van de kwalificatieproef, stelt de Regering één plaatsvervangend lid aan volgens dezelfde nadere regels.

Overeenkomstig artikel 14 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, mogen de vertegenwoordigers van de vakorganisaties deze vergaderingen van deze examencommissie bijwonen als waarnemers.

De Regering bepaalt de werkingsmodaliteiten van de examencommissie van de kwalificatieproef.

Art. 29.De examencommissie van de kwalificatieproef geeft, op eigen initiatief of op verzoek van de Regering, een advies over de toepassing van onderhavige titel.

TITEL III. - Statuut van personeelsleden van de algemene inspectiedienst HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 30.Deze titel is van toepassing op de personeelsleden van de algemene inspectiedienst, hierna `de personeelsleden' genoemd.

Art. 31.Voor de toepassing van deze titel, worden de termijnen berekend als volgt: 1° de dag die de datum vaststelt van de akte die er het uitgangspunt van uitmaakt, is niet inbegrepen;2° de dag waarop hij ophoudt uitwerking te hebben, wordt in de termijn inbegrepen.Als die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, met inbegrip van de feestdagen van of in de Franse Gemeenschap, wordt hij naar de eerstvolgende werkdag uitgesteld.

Art. 32.De bevorderingsambten die de personeelsleden van de algemene inspectiedienst kunnen uitoefenen alsook de ambten waarvan de kandidaten voor het ambt houder moeten zijn, zijn opgenomen in bijlage I van onderhavig decreet.

De Regering stelt de lijst met bevorderingsambten van personeelsleden van de algemene inspectiedienst op door ze te klasseren in de volgende categorieën: 1° Inspecteur;2° Inspecteur voor een cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer;3° Coördinerende inspecteur;4° Inspecteur-generaal;5° Coördinerende inspecteur-generaal.

Art. 33.De Regering stelt het gemeenschappelijke competentieprofiel op voor het uitoefenen van het ambt van inspecteur bedoeld in artikel 32, lid 2, 1° en 2°, dat de specifieke competenties, de technische competenties alsook de generieke en gedragscompetenties bepaalt.

Bij zijn indiensttreding legt het personeelslid dat in vast verband benoemd is, stage loopt of voorlopig aangesteld is in een bevorderingsambt van inspecteur de eed af in handen van de ambtenaar-generaal die door de Regering of haar afgevaardigde aangesteld wordt.

De eed wordt geformuleerd zoals bepaald in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831. Akte wordt daarvan aan het personeelslid gegeven.

Art. 34.De Regering bepaalt de kosten die aan de personeelsleden kunnen worden terugbetaald. Dit zijn de volgende: 1° reiskosten;2° verblijfskosten;3° andere kosten, waarvan inzonderheid kosten met betrekking tot schriftelijke en telefonische communicaties, het internet en de aankoop van documentatie. De Regering legt de grenzen en nadere regels vast voor de terugbetaling bedoeld in lid 1; HOOFDSTUK II. - Plichten en onverenigbaarheden AFDELING I. - Plichten

Art. 35.De personeelsleden moeten onder alle omstandigheden voortdurend de belangen behartigen van de Franse Gemeenschap, van de leerlingen die naar school gaan in de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en van de personeelsleden van die inrichtingen. Ze moeten ook voortdurend de belangen behartigen van de leerlingen die de leerplicht vervullen door middel van het verstrekken van huisonderwijs.

Ze vervullen hun opdracht met dezelfde zorg voor alle schoolinrichtingen en in alle onafhankelijkheid ten opzichte van de inrichtende machten.

Art. 36.Ze moeten de neutraliteitsbeginselen in acht nemen bij de uitoefening van hun ambt. Ze mogen de leerlingen niet gebruiken voor doeleinden van politieke, godsdienstige, filosofische propaganda of van commerciële reclame.

De inspecteurs bedoeld in artikel 32, lid 2, 2°, zijn niet verplicht om de neutraliteitsbeginselen in acht te nemen bij het uitoefenen van taken die nauw verbonden zijn met het aanleren van godsdienst of niet-confessionele zedenleer, met pedagogische acties, met de naleving van maatstaven en programma's van de lessen godsdienst of niet-confessionele zedenleer. Ze laten zich niet kleinerend uit over standpunten geuit in parallelle lessen of door de inspecteurs van deze lessen.

Art. 37.De personeelsleden voeren de plichten die aan hen zijn opgelegd door wetten decreten, besluiten en verordeningen persoonlijk en bewust uit.

Ze moeten, binnen de door de regelgeving vastgelegde grenzen, de vereiste prestaties leveren om de dienst vlot te laten verlopen.

Ze voeren de welbepaalde taken die hen worden toevertrouwd uit en vervullen hun taak met vlijt en nauwgezetheid.

Zij mogen zonder voorafgaande toelating van hun hiërarchische overste de uitoefening van hun ambt niet onderbreken.

Art. 38.Zij moeten zich met de meest volstrekte correctheid gedragen, zowel in hun dienstbetrekkingen als in hun omgang met het publiek, elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de dienst dit vereist.

Ze mogen, zowel in hun dienst als in hun persoonlijke levenssfeer, geen gedrag stellen dat het vertrouwen van het publiek of de eer of waardigheid van hun ambt zou kunnen aantasten. Ze mogen geen moreel ongewenst gedrag hebben.

Art. 39.Zij mogen zich niet inlaten met activiteiten die in strijd zijn met de Grondwet en de wetten van het Belgische volk, die de vernietiging van de onafhankelijkheid van het land op het oog hebben of die de landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België strekkend tot het verzekeren van zijn veiligheid in gevaar brengen. Zij mogen niet toetreden tot, noch hun medehulp verschaffen aan een beweging, groepering, organisatie of vereniging met soortgelijke activiteiten.

Art. 40.Het is hun verboden feiten bekend te maken, die zij zouden kennen ter oorzake van hun ambt en die van nature geheim zijn.

Art. 41.Ze mogen rechtstreeks noch door een tussenpersoon, zelfs buiten hun ambt, maar omwille ervan, giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen.

Art. 42.De Regering kan de in deze afdeling beschreven plichten preciseren.

Art. 43.Onverminderd de toepassing van de strafwetten en, in voorkomend geval, van artikel 43 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zullen de inbreuken op de bepalingen van deze afdeling, naar gelang van het geval, met een van de bij artikel 105 bepaalde tuchtsancties worden gestraft en met naleving van artikel 110.

AFDELING II. - Onverenigbaarheden

Art. 44.Met de hoedanigheid van personeelslid van de algemene inspectiedienst is onverenigbaar, de uitoefening van het politieke mandaat van: 1° burgemeester, schepen, gemeenteraadslid, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente die zich, geheel of gedeeltelijk, bevindt op het grondgebied waarop het personeelslid het ambt van inspecteur, coördinerende inspecteur, inspecteur-generaal of coördinerende inspecteur-generaal uitoefent;2° provinciaal gedeputeerde of provincieraadslid in een provincie die zich, geheel of gedeeltelijk, bevindt op het grondgebied waarop het personeelslid het ambt van inspecteur, coördinerende inspecteur, inspecteur-generaal of coördinerende inspecteur-generaal uitoefent.

Art. 45.Met de hoedanigheid van personeelslid van de algemene inspectiedienst is onverenigbaar, de uitoefening van elk mandaat, met inbegrip van een syndicaal mandaat, bij een inrichtende macht of een federatie van inrichtende machten waarvan één of meer onderwijsinrichtingen zich bevinden op het grondgebied waarop het personeelslid het ambt van inspecteur, inspecteur-generaal of coördinerende inspecteur-generaal uitoefent.

Art. 46.Met de hoedanigheid van personeelslid van de algemene inspectiedienst is onverenigbaar, elke activiteit die het vervullen van de ambtsplichten zou kunnen belemmeren of die in strijd is met de waardigheid van dat ambt.

Art. 47.De Regering stelt de onverenigbaarheden vast bedoeld in de artikelen 44 tot 46. Ze brengt daar het betrokken personeelslid op de hoogte van binnen een termijn van twintig dagen vanaf de dag waarop ze de onverenigbaarheid vaststelt, per aangetekend schrijven, dat uitwerking heeft met ingang van de derde werkdag volgend op de datum van de verzending ervan.

Art. 48.Als de vaststelling van een onverenigbaarheid vermeld in artikel 46 betwist wordt, kan het betrokken personeelslid, langs hiërarchische weg, binnen een termijn van twintig werkdagen vanaf de datum waarop de onverenigbaarheid werd vastgesteld, een bezwaar indienen voor de in artikel 116 bedoelde Raad van beroep. Deze brengt zijn advies uit aan de Regering binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift.

De Regering neemt haar beslissing binnen een termijn van één maand na ontvangst van het advies van de Raad van beroep. HOOFDSTUK III. - Toegang tot de bevorderingsambten van inspecteur en coördinerende inspecteur AFDELING I. - Toegang geeft tot de stage voor het bevorderingsambt van inspecteur

Art. 49.Om te worden toegelaten tot de stage voor het bevorderingsambt van inspecteur, moet het personeelslid: 1° voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 13;2° niet uit zijn ambt ontheven zijn bij toepassing van artikel 62 of 93;3° houder zijn van het getuigschrift van voltooiing na de kwalificatieproef in verband met het toe te kennen ambt van inspecteur bedoeld in artikel 27.

Art. 50.In geval van een vacante betrekking binnen het toe te kennen bevorderingsambt van inspecteur en onverminderd de toepassing van artikel 43, past de Regering de rangschikking toe van de wervingsreserve bedoeld in artikel 27.

Ze nodigt het best geplaatste personeelslid uit om aan te vangen met de stage. Reageert het personeelslid niet gunstig op deze uitnodiging binnen een termijn van tien werkdagen vanaf de kennisgeving van de uitnodiging, wordt aangenomen dat hij weigert met de voorgestelde stage aan te vangen en nodigt de Regering het volgende personeelslid van de rangschikking uit om met de stage te starten, enzovoort.

Het personeelslid dat de uitnodiging om met de stage aan te vangen afwijst, verlies niet zijn plaats in de rangschikking in geval van een andere vacante betrekking binnen het toe te kennen bevorderingsambt van inspecteur. Het personeelslid dat twee keer een vacante betrekking weigert, wordt geschrapt uit de wervingsreserve.

Art. 51.De Regering stelt de administratieve standplaats van de inspecteurs vast, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal.

Art. 52.§ 1. De stage van inspecteur duurt twee jaar, berekend overeenkomstig paragraaf 3. § 2. Tijdens de duur van de stage blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin het vast benoemd of aangeworven is, in voorkomend geval bij zijn oorspronkelijke inrichtende macht.

Tenzij anders uitdrukkelijk wordt bepaald, wordt het personeelslid dat wordt toegelaten tot de stage van inspecteur gelijkgesteld met een personeelslid dat vast benoemd of aangeworven is in het ambt van inspecteur.

Het personeelslid kan tijdens de duur van de stage de toestemming krijgen om deel te nemen aan een opleiding wanneer deze specifiek gericht is op de ontwikkeling van de vereiste professionele competenties voor het uitoefenen van het ambt van inspecteur en wordt georganiseerd krachtens: 1° het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan voor het personeel van de inrichtingen voor gewoon basisonderwijs;2° het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het gespecialiseerd onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psychisch-medisch-sociale centra en tot oprichting van een Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan;3° het decreet van 30 juni 1998 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie;4° het decreet van 15 maart 1999 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. § 3. Voor de berekening van de duur van de voltooide stage komen alleen de werkelijk gepresteerde diensten tijdens de duur van de stage in aanmerking.

Gelijkgesteld met werkelijk gepresteerde diensten zijn de jaarlijkse verloven, de verloven bedoeld in de artikels 5, 5bis en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 in toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, alsmede het verlof met het oog op adoptie, pleegvoogdij, plaatsing in een pleeggezin en de moederschapsrust respectievelijk zoals beschreven in hoofdstuk IIbis en hoofdstuk XIII van hetzelfde koninklijk besluit van 15 januari 1974.

Art. 53.§ 1. Het stagedoend personeelslid wordt ten vroegste zes maanden na zijn indiensttreding en uiterlijk aan het einde van het eerste stagejaar geëvalueerd door ten minste twee personen onder wie, in elk geval, de coördinerende inspecteur-generaal of zijn afgevaardigde en de inspecteur of een van de coördinerende inspecteurs belast met de coördinatie van de dienst waaronder het stagedoend personeelslid ressorteert.

De evaluatie is gebaseerd op de bepalingen van onderhavig decreet en op de toepassing van de kennis, competenties en vaardigheden die zouden moeten zijn verworven in het kader van de opleiding voor arbeidsintegratie bedoeld in artikel 54. Ze houdt rekening met het ambtsprofiel bedoeld in artikel 5, § 2, alsmede met de globale context waarin de stagiair moet evolueren en de middelen die hem ter beschikking zijn gesteld.

Met het oog op de toekenning van de evaluatie wordt een onderhoud met het personeelslid georganiseerd en wordt een evaluatieverslag opgesteld waarvan de Regering het model vastlegt.

De evaluatie leidt tot de toekenning van de vermelding `gunstig' of `ongunstig'.

De verkregen vermelding wordt ter kennis gebracht van de stagiair per aangetekend schrijven of door de persoonlijke overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs.

Er wordt van rechtswege een einde gemaakt aan de stage van het personeelslid dat de vermelding `ongunstig' krijgt aan het einde van de evaluatie. In dat geval neemt het personeelslid zijn ambt en benoeming weer op waarin hij vast benoemd of aangeworven is. § 2. Het personeelslid kan op elk moment in de loop van het tweede stagejaar opnieuw worden geëvalueerd volgens dezelfde regels als in paragraaf 1. § 3. De stagiair die een vermelding `ongunstig' krijgt, kan binnen de tien dagen na kennisgeving langs hiërarchische weg per aangetekend schrijven een schriftelijke klacht indienen tegen deze vermelding bij de Raad van beroep bedoeld in artikel 116. Dit beroep is opschortend.

De Raad van beroep brengt zijn advies uit aan de Regering binnen een termijn van maximaal één maand vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De Regering neemt haar beslissing en kent de evaluatievermelding toe aan het stagedoend personeelslid binnen een termijn van maximaal één maand vanaf de datum van ontvangst van het advies.

Art. 54.§ 1. Het stagedoend personeelslid krijgt tijdens de duur van de stage een opleiding voor arbeidsintegratie van 160 uur.

Deze opleiding voor arbeidsintegratie beoogt inzonderheid: 1° de voortzetting, verdieping en integratie van de ontwikkeling van de kennis en vaardigheden van de initiële opleiding bedoeld in artikel 22, inzonderheid op basis van observatie en experimenten;2° de ontwikkeling van de professionele identiteit van de stagiair opdat hij zich zijn rol en positie in het onderwijssysteem eigen kan maken, vertrouwd kan raken met de deontologische regels, zijn sterktes en zwaktes kan analyseren en zijn opleidingsbehoeften kan afleiden;3° de ontwikkeling van het vermogen om zaken in vraag te stellen, afstand te nemen en nadenkend te analyseren;4° de ontwikkeling van de systemische analysevaardigheden van een schoolinrichting, het beheer ervan en de interpretatievaardigheden van de verschillende waargenomen fenomenen, inzonderheid door een kritische analyse van incidenten van interpersoonlijke en sociaal-organisatorische fenomenen die spelen;5° de beoordeling van de door de Regering besliste auditmethode;6° de ontwikkeling van de communicatie, in interindividuele en collectieve omstandigheden, van vaststellingen, advies en beslissingen bij de verschillende soorten actoren van het onderwijssysteem; 7° de ontwikkeling van een vermogen om zijn praktijken aan te passen aan de diversiteit en de specifieke kenmerken van institutionele en omgevingsgebonden contexten (openbaar, op maat van de scholen of PMS-centra, ISE ...). § 2. De Regering werkt op grond van een voorstel van het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan een opleidingsplan voor arbeidsintegratie uit waarin de volgende elementen worden bepaald: 1° de methodes, met een voorkeur voor die gericht zijn op de professionele ontwikkeling, inzonderheid de analyse van casussen, rollenspellen, intervisie en het opstellen van een portfolio;2° de nadere regels volgens dewelke de opleiding is georganiseerd. Het opleidingsplan bestaat in elk geval uit twee delen die tegelijkertijd worden uitgevoerd.

Het eerste deel is een opleiding van minstens 90 uur, en gemeenschappelijk voor alle ambten van inspecteur.

Het tweede deel is een opleiding van minstens 30 uur, en specifiek voor een ambt of een groep van ambten.

Indien de stagedoend inspecteur reeds een gelijkwaardige opleiding zou hebben gevolgd, kan hij vragen om te worden vrijgesteld voor het hele of een deel van het programma van het opleidingsplan, volgens de door de Regering vastgelegde opleiding voor arbeidsintegratie. § 3. Op basis van het opleidingsplan bedoeld in lid 2, wordt de opleiding voor arbeidsintegratie georganiseerd door het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan.

De lesgevers van deze opleiding voor arbeidsintegratie zijn hoofdzakelijk afkomstig van universiteiten, hogescholen, onderwijsinrichtingen voor sociale promotie, het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan, de school voor overheidsbestuur of het algemeen bestuur onderwijs. § 4. Na afloop van de opleiding moet de stagiair zijn portfolio presenteren en verdedigen voor de examencommissie bestaande uit: 1° een voorzitter aangesteld door de Regering onder de ambtenaren-generaal van minstens rang 15;2° twee leden aangesteld door de Regering onder de personeelsleden die in vast verband zijn benoemd van het algemeen bestuur onderwijs, waarvan minstens één als vertegenwoordiger van de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem;3° drie leden aangesteld door de Regering onder de personeelsleden die in vast verband zijn benoemd of een mandaat uitoefenen binnen de algemene inspectiedienst;4° één externe deskundige aangesteld door de Regering, met specifieke competenties die verband houden met de verschillende taken van de algemene inspectiedienst. Voor elk effectief lid van de examencommissie, stelt de Regering één plaatsvervangend lid aan volgens dezelfde nadere regels.

Overeenkomstig artikel 14 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, mogen de vertegenwoordigers van de vakorganisaties deze vergaderingen van deze examencommissie bijwonen als waarnemers.

De Regering bepaalt de werkingsmodaliteiten van de examencommissie.

De examencommissie baseert haar beoordeling van de kwalificatieproef op de volgende evaluatiecriteria: 1° de graad van beheersing van de veronderstelde kennis en vaardigheden die werden ontwikkeld in het kader van elk luik van de initiële opleiding;2° het vermogen om schriftelijk te communiceren;3° het vermogen om mondeling te communiceren. De Regering legt de weging tussen de evaluatiecriteria vast zonder dat ook maar één ervan de 40 % overschrijdt, alsook de nadere regels voor de organisatie en evaluatie van de proef.

De proef wordt beschouwd als geslaagd als de kandidaat ten minste 60 % van de punten behaalt. § 5. Er wordt van rechtswege een einde gemaakt aan de stage als het personeelslid niet slaagt in de opleiding voor arbeidsintegratie bedoeld in dit artikel. In dat geval neemt het personeelslid opnieuw zijn oorspronkelijke ambt en aanstelling in vast verband op.

Om de stabiliteit van de pedagogische teams niet te verstoren, kan de Regering de wederopneming van het personeelslid in zijn oorspronkelijke ambt maximaal zes maanden uitstellen vanaf het niet-slagen in deze opleiding voor arbeidsintegratie.

Het personeelslid bedoeld in lid 1 kan binnen de tien dagen na kennisgeving langs hiërarchische weg per aangetekend schrijven een schriftelijke klacht indienen tegen deze beslissing bij de Raad van beroep bedoeld in artikel 116. Dit beroep is opschortend.

De Raad van beroep brengt zijn advies uit aan de Regering binnen een termijn van maximaal één maand vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De Regering neemt haar beslissing en kent de evaluatievermelding toe aan het stagedoend personeelslid binnen een termijn van maximaal één maand vanaf de datum van ontvangst van het advies.

Art. 55.Elke inspecteur-stagiair kan zijn stage vervroegd beëindigen met een opzegtermijn van maximaal drie maanden. Deze opzegtermijn kan altijd worden verkort in onderling overleg.

Bij gebrek aan een reactie van de Regering binnen de maand na het verzoek van de inspecteur-stagiair, wordt het geacht te zijn aanvaard.

In dat geval neemt het personeelslid zijn oorspronkelijke ambt in vast verband weer op en kan hij, uitgezonderd in uitzonderlijke en behoorlijk gemotiveerde omstandigheden, slechts opnieuw worden toegelaten wanneer hij behoort tot een andere wervingsreserve bedoeld in artikel 32, lid 2, 1° en 2°, van onderhavig decreet dan die waarvoor hij werd toegelaten tot de stage. Hij verliest in elk geval het voordeel van de stage die hij vroegtijdig beëindigd.

Om de continuïteit van het inspectie-ambt te garanderen en de stabiliteit van de pedagogische teams niet te verstoren, kan de Regering de wederopneming van het personeelslid in zijn oorspronkelijke ambt maximaal zes maanden uitstellen vanaf de datum van het verzoek van het personeelslid.

Art. 56.§ 1. Na de stage wordt het personeelslid dat geslaagd is voor de proef bedoeld in artikel 54, § 4, na afloop van de opleiding voor arbeidsintegratie bedoeld in paragraaf 1 van hetzelfde artikel, geëvalueerd volgens dezelfde nadere regels als in artikel 53.

Het personeelslid dat een vermelding `ongunstig' krijgt, kan per aangetekend schrijven een schriftelijke klacht indienen tegen deze vermelding volgens dezelfde nadere regels als in artikel 53, § 3. § 2. Het personeelslid dat aan het einde van de stage een gunstige evaluatie heeft gekregen, krijgt een voorstel tot vaste benoeming in het ambt van inspecteur waarvan het model door de Regering wordt vastgelegd.

Dit voorstel wordt hem door de inspecteur-generaal ter kennis gebracht per aangetekend schrijven met een ontvangstbewijs met uitwerking drie werkdagen na verzending ofwel bij overhandiging van een brief met ontvangstbewijs met uitwerking op de datum vermeld op dat ontvangstbewijs.

Het personeelslid heeft een termijn van tien werkdagen om het ingevulde en ondertekende voorstel te overhandigen aan de inspecteur-generaal en erop te vermelden of hij een vaste benoeming in het ambt van inspecteur aanvaardt of weigert.

In geval van een weigering binnen de tien dagen van een vaste benoeming, neemt het personeelslid zijn oorspronkelijke ambt en aanstelling weer op. § 3. De benoeming in een ambt van inspecteur door de Regering treedt voor de betrokkene in werking op de dag van de toelating tot de stage.

De betrekking waarvan de inspecteur-stagiair titularis was binnen zijn oorspronkelijke inrichtende macht of de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra kan slechts vacant worden verklaard op de datum van de beslissing van de benoeming in het ambt van inspecteur.

Het benoemingsbesluit wordt gepubliceerd als uittreksel van het Belgisch Staatsblad.

AFDELING II. - Voorlopige aanstelling in een bevorderingsambt van inspecteur

Art. 57.Als een personeelslid van de algemene inspectiedienst tijdelijk afwezig is of er een vacante betrekking van inspecteur is waarvoor geen stagiair kan worden aangesteld, kan de Regering overgaan tot de voorlopige aanstelling in een betrekking van een ambt van inspecteur bedoeld in artikel 32, lid 2, 1° en 2°.

In dat geval wordt het tijdelijk aangestelde personeelslid, behalve indien anders bepaald, voor de uitoefening van zijn functies, gelijkgesteld aan een personeelslid dat vast benoemd of aangeworven is in het ambt van inspecteur.

Ongeacht de datum vanaf wanneer het personeelslid wordt aangesteld krachtens lid 1, eindigt zijn tijdelijke aanstelling uiterlijk op 31 augustus.

De aanstelling bedoeld in lid 1 kan maximaal twee keer worden vernieuwd volgens de bepalingen van onderhavige afdeling. De totale duur van de tijdelijke aanstelling mag niet meer dan drie opeenvolgende schooljaren zijn.

Art. 58.Niemand kan voorlopig worden aangesteld overeenkomstig artikel 57, indien hij niet voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 13, lid 1;2° zijn kandidatuur hebben ingediend in de vorm en binnen de termijnen overeenkomstig artikel 59. De periode tijdens dewelke een personeelslid tijdelijk wordt aangesteld in toepassing van de bepalingen van onderhavige afdeling, kan niet worden gelijkgesteld met de stage bedoeld in artikel 49.

Art. 59.De Regering nodigt de personeelsleden uit de wervingsreserve per ambt bedoeld in artikel 27 uit met inachtneming van de opgestelde rangschikking om tijdelijk te worden aangesteld volgens de door haar vastgelegde nadere regels.

Zo niet, verzoekt de Regering de personeelsleden om hun kandidatuur voor een tijdelijk aanstelling in te dienen volgens de door haar vastgelegde nadere regels.

Art. 60.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 143, kan de Regering, met een opzegtermijn van twee weken, in het belang van de dienst de aanstelling van een tijdelijk aangesteld personeelslid in een bevorderingsambt van inspecteur beëindigen. § 2. Voor elke beslissing van de Regering moet het personeelslid worden uitgenodigd om te worden gehoord door de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal of de coördinerende inspecteur-generaal die hij daartoe aanstelt.

De oproeping voor een verhoor alsook de gronden waarvoor de Regering de tijdelijke aanstelling wil beëindigen worden minstens vijf werkdagen voor de hoorzitting bekendgemaakt aan het personeelslid, ofwel per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging, ofwel bij overhandiging van een brief met ontvangstbewijs.

Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging, een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van de algemene inspectiedienst, in activiteit of op rust.

Van de hoorzitting worden notulen opgesteld.

De procedure verloopt rechtsgeldig wanneer het personeelslid, behoorlijk opgeroepen, niet aanwezig is of wordt vertegenwoordigd op de hoorzitting.

De Regering neemt haar beslissing binnen de tien dagen na verzending van de notulen.

Art. 61.Het personeelslid kan afzien van zijn voorlopige aanstelling mits een opzegtermijn van drie maanden. In dat geval neemt het personeelslid zijn oorspronkelijke ambt in vast verband weer op en wordt het, uitgezonderd in uitzonderlijke en behoorlijk gemotiveerde omstandigheden, slechts opnieuw toegelaten tot de stage of voorlopig aangesteld in een ambt van inspecteur na te hebben gereageerd op een nieuwe oproep voor kandidaten.

De in het vorige lid bedoelde opzegtermijn kan worden verkort in onderling overleg.

Art. 62.Er wordt van rechtswege een einde gemaakt aan de voorlopige aanstelling van het personeelslid wanneer dit personeelslid één van de tuchtsancties bedoeld in artikel 105, 4° tot 7° krijgt.

De tuchtsancties bedoeld in artikel 105, 6° en 7°, stellen overigens een einde aan elke statutaire band, zelfs in het oorspronkelijke ambt van het in het vorige lid bedoelde personeelslid.

AFDELING III. - Het bevorderingsambt van coördinerende inspecteurs binnen de algemene inspectiedienst

Art. 63.§ 1. De Regering benoemt, op voordracht van de rangschikking van de examencommissie bedoeld in paragraaf 4: 1° vijf coördinerende inspecteurs belast met de coördinatie van de taken van de inspectie op het niveau van het onderwijs van het pedagogisch continuüm.Zij kunnen inzonderheid elk specifiek worden belast met de coördinatie van audits, de coördinatie van evaluatietaken, de coördinatie van toezichthoudende en onderzoekstaken, de coördinatie van taken in verband met gespecialiseerd onderwijs of de coördinatie van taken in verband met cours disciplinaires; 2° twee coördinerende inspecteurs belast met de coördinatie van de taken van de inspectie op het niveau van het middelbaar overgangs- en kwalificatieonderwijs;3° één coördinerende inspecteur belast met de coördinatie van de taken van de inspectie op het niveau van het onderwijs voor sociale promotie en afstandsonderwijs;4° één coördinerende inspecteur belast met de coördinatie van de taken van de inspectie op het niveau van het kunstonderwijs.5° één coördinerende inspecteur belast met de coördinatie van de taken van de inspectie op het niveau van de psychisch-medisch-sociale centra. De Regering bepaalt het gemeenschappelijk competentieprofiel voor de uitoefening van het bevorderingsambt van coördinerende inspecteur binnen de algemene inspectiedienst. Dit gemeenschappelijk competentieprofiel bepaalt de specifieke, technische, generieke en gedragscompetenties.

De Regering bepaalt de nadere regels voor vorm en termijn volgens dewelke kandidaturen voor een van de ambten bedoeld in lid 1 moeten worden ingediend. Ze legt ook de nadere regels vast voor de openbaarheid van de opleiding bedoeld in paragraaf 2, 5°. § 2. De coördinerende inspecteurs bedoeld in paragraaf 1 worden benoemd onder de personeelsleden die voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° vast benoemd zijn in een van de ambten van de algemene inspectiedienst bedoeld in artikel 32, lid 2, 1° of 2° ;2° een ambtsanciënniteit van ten minste zes maanden hebben in het bevorderingsambt van inspecteur ofwel: a.binnen de inspectiedienst voor het onderwijs van het pedagogisch continuüm om te worden belast met de coördinatie op het niveau van het onderwijs van het pedagogisch continuüm; b. binnen de inspectiedienst voor het middelbaar overgangs- en kwalificatieonderwijs om te worden belast met de coördinatie op het niveau van het middelbaar overgangs- en kwalificatieonderwijs;c. binnen de inspectiedienst voor het onderwijs voor sociale promotie en afstandsonderwijs om te worden belast met de coördinatie op het niveau van het onderwijs voor sociale promotie en afstandsonderwijs;d. binnen de inspectiedienst voor het kunstonderwijs om te worden belast met de coördinatie op het niveau van het kunstonderwijs;e. binnen de inspectiedienst voor de psychisch-medisch-sociale centra om te worden belast met de coördinatie op het niveau van de psychisch-medisch-sociale centra;3° de vermelding `gunstig' gekregen hebben bij de laatste evaluatie. Als er geen evaluatieverslag beschikbaar is, wordt aangenomen dat de inspecteur de vermelding `gunstig' heeft gekregen; 4° geen tuchtsanctie of -straf hebben ondergaan gedurende de vijf vorige jaren;5° een opleiding van 30 uur hebben gevolgd voor het ontwikkelen van kader- en leadershipcompetenties en inzonderheid het vermogen om: a.een team te beheren en tot een hecht geheel te smeden, met name door de medewerkers te ondersteunen en motiveren, hun persoonlijke en professionele ontwikkeling en de ontwikkeling van het team te stimuleren vanuit het oogpunt van een lerende organisatie; b. de activiteiten van een team te organiseren, sturen, coördineren en evalueren;c. pistes voor het oplossen van problemen te analyseren en voor te stellen;d. projecten te beheren, te beslissen over doelgerichte acties om de beslissingen in de praktijk te brengen en deze ook te initiëren;6° geslaagd zijn voor de kwalificatieproef na afloop van de opleiding bedoeld onder 5°. § 3. De opleiding bedoeld in paragraaf 2, 5°, wordt georganiseerd door de Regering op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal, gebaseerd op de noodwendigheden van de dienst.

Ze kan eventueel worden georganiseerd voor alle kandidaten voor een ambt van zonedirecteur en voor de kandidaten voor een ambt van coördinerende inspecteur. Op voordracht van het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan, en in overleg met de coördinerende inspecteur-generaal stelt de Regering een opleidingsplan op dat in voorkomend geval de inhoud en de nadere regels van de opleiding bepaalt alsook de te verwerven kennis en vaardigheden, zoals bepaald in paragraaf 2, 5°.

Op basis van het opleidingsplan bedoeld in lid 2, wordt de opleiding georganiseerd door het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan. De lesgevers van deze initiële opleiding zijn hoofdzakelijk afkomstig van universiteiten, hogescholen, onderwijsinrichtingen voor sociale promotie, het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan, de school voor overheidsbestuur of het algemeen bestuur onderwijs. § 4. De kwalificatieproef bedoeld in paragraaf 2, 6° wordt uiterlijk binnen de drie maanden na het beëindigen van de opleiding bedoeld in paragraaf 3 georganiseerd. Ze bestaat uit een zelf geschreven dossier dat wordt verdedigd voor een examencommissie.

Dit geschreven dossier bestaat uit: 1° een analyse van een casestudy die betrekking heeft op een van de onderwerpen die werden behandeld tijdens de opleiding bedoeld in paragraaf 2, 5° ;2° een overzicht van de competenties van de kandidaat met zijn voornaamste sterktes en zwaktes, ondersteund door zijn loopbaan en in verband gebracht met de kennis en vaardigheden die aan bod komen in het kader van de opleiding bedoeld in paragraaf 2, 5°. De examencommissie baseert haar beoordeling van de kwalificatieproef op de volgende evaluatiecriteria: 1° de samenhang tussen het overzicht van de competenties en de weerspiegeling van deze competenties in de door de kandidaat verdedigde casestudy;2° de relevantie van de door de kandidaat in de casestudy voorgestelde acties;3° de graad van beheersing van de veronderstelde kennis en vaardigheden die werden ontwikkeld in het kader van de opleiding bedoeld in paragraaf 2, 5° ;4° het vermogen om schriftelijk te communiceren;5° het vermogen om mondeling te communiceren. De Regering legt de weging tussen de evaluatiecriteria vast zonder dat ook maar één ervan de 40 % overschrijdt, alsook de nadere regels voor de organisatie en evaluatie van de proef.

De examencommissie wordt belast met het onderzoeken van het door de kandidaat ingediende professioneel dossier, het verhoren van de kandidaat en het evalueren van alle geleverde prestaties en het bekrachtigen van deze evaluatie met een getuigschrift van voltooiing of niet-voltooiing.

Ze is ook belast met het opstellen van een rangschikking van de kandidaten die geslaagd zijn door de proef, per ambt. § 5. De examencommissie bedoeld in paragraaf 1 bestaat uit: 1° de coördinerende inspecteur-generaal als voorzitter;2° twee inspecteurs-generaal;3° twee ambtenaren van minstens rang 12 aangesteld door de Regering onder de personeelsleden van het algemeen bestuur onderwijs, waarvan minstens één als vertegenwoordiger van de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem;4° één externe deskundige, aangesteld door de Regering, met specifieke competenties die verband houden met de opleiding bedoeld in paragraaf 2, 5°. Voor elk effectief lid van de examencommissie van de kwalificatieproef, stelt de Regering één plaatsvervangend lid aan volgens dezelfde nadere regels.

Overeenkomstig artikel 14 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, mogen de vertegenwoordigers van de vakorganisaties deze vergaderingen van deze examencommissie bijwonen als waarnemers.

De Regering bepaalt de werkingsmodaliteiten van de examencommissie bedoeld in paragraaf 1. § 6. De taken van de coördinerende inspecteurs bedoeld in paragraaf 1 worden, in overleg met de betrokkenen, bepaald door de inspecteur-generaal bevoegd voor de inspecteurs bedoeld in paragraaf 1, 1° en 2°, en door de coördinerende inspecteur-generaal voor de inspecteurs bedoeld in paragraaf 1, 3° tot 5°.

In het kader van hun taken kunnen de coördinerende inspecteurs instructies geven aan de inspecteurs van de betrokken inspectiedienst.

Art. 64.Voor de berekening van de ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 63, § 2, 2°, worden enkel de diensten in aanmerking genomen die het personeelslid, ongeacht in welke hoedanigheid, werkelijk heeft gepresteerd in de bevorderingsfunctie van inspecteur.

Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking komen voor een ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 63, § 2, 2°, worden de werkelijke diensten per kalendermaand geteld, waarbij de onvolledige maanden niet worden meegeteld.

Art. 65.De coördinerende inspecteurs krijgen een vergoeding waarvan het bedrag wordt bepaald door de Regering.

Het bedrag van de vergoeding mag in geen geval hoger zijn dan de helft van het verschil tussen de minimale weddeschaal van inspecteur-generaal en de minimale weddeschaal van inspecteur.

De Regering stelt de administratieve standplaats vast van de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie, op voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal en de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal.

Art. 66.De coördinerende inspecteurs blijven onderworpen aan de evaluatie bedoeld in hoofdstuk V. HOOFDSTUK IV. - Mandaat voor de uitoefening van de bevorderingsambten van inspecteur-generaal en coördinerende inspecteur-generaal AFDELING I. - Procedure en voorwaarden voor het verkrijgen van het mandaat

Art. 67.De betrekkingen van inspecteur-generaal en coördinerende inspecteur-generaal bedoeld in artikel 32, lid 2, 4° en 5°, worden toegekend bij mandaat.

Een mandaat kan slechts worden toegekend als een betrekking vacant is binnen het betrokken ambt.

De Regering bepaalt het ambtsprofiel van de inspecteur-generaal en coördinerende inspecteur-generaal.

Art. 68.De vacante betrekking van de te vervullen ambten van inspecteur-generaal en coördinerende inspecteur-generaal wordt ter kennis gebracht van de mogelijke kandidaten voor de uitoefening van een mandaat, volgens de nadere, door de Regering bepaalde regels.

Art. 69.Slechts de kandidaten die de vorm en de termijn hebben nageleefd waarin de kandidaturen moeten worden ingediend, kunnen worden gemandateerd.

Art. 70.Niemand kan een mandaat verkrijgen als hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet: 1° vast benoemd zijn in een bevorderingsambt van inspecteur bedoeld in artikel 32, lid 2, 1° of 2° ;2° een ambtsanciënniteit hebben van ten minste zes maanden: a) in een bevorderingsambt van inspecteur binnen de inspectiedienst voor het onderwijs van het pedagogisch continuüm om te worden gemandateerd in het ambt van inspecteur-generaal van het onderwijs van het pedagogisch continuüm;b) in een bevorderingsambt van inspecteur binnen de inspectiedienst voor het middelbaar overgangs- en kwalificatieonderwijs om te worden gemandateerd in het ambt van inspecteur-generaal van het middelbaar overgangs- en kwalificatieonderwijs;3° een ambtsanciënniteit hebben van minstens negen jaar in een bevorderingsambt van inspecteur om te worden gemandateerd in het ambt van coördinerende inspecteur-generaal;4° de vermelding `gunstig' gekregen hebben bij de laatste evaluatie. Als er geen evaluatieverslag beschikbaar is, wordt aangenomen dat de inspecteur de vermelding `gunstig' heeft gekregen; 5° geen tuchtsanctie of -straf hebben ondergaan gedurende de vijf vorige jaren;6° een opleiding in hr-management van minstens 60 uur gevolgd hebben en ervoor geslaagd zijn, georganiseerd door de school voor overheidsbestuur.Het getuigschrift van voltooiing wordt uitgereikt door een examencommissie waarvan de samenstelling en de nadere regels voor de werking worden bepaald door de Regering.

Als er geen kandidaat is die aan de in het 1e lid, 6° bedoelde voorwaarde voldoet, kan de Regering een mandaat toekennen aan een kandidaat die niet aan die voorwaarde voldoet, voor zover deze laatste zich ertoe verbindt de volgende opleiding in human resources management te volgen. Er wordt van rechtswege een einde gemaakt aan zijn mandaat bij niet-naleving van die verbintenis of bij niet-voltooiing.

Niemand wordt toegelaten tot de opleiding als hij op de datum van indiening van zijn aanvraag tot deelneming niet voldoet aan de voorwaarden vermeld in lid 1, 1°, 2°, 4° et 5°.

Art. 71.Voor de berekening van de ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 70, lid 1, 2° en 3°, worden enkel de diensten in aanmerking genomen die het personeelslid, ongeacht in welke hoedanigheid, werkelijk heeft gepresteerd in de bevorderingsfunctie van inspecteur.

Voor de berekening van de duur van de diensten die in aanmerking komen voor een ambtsanciënniteit bedoeld in artikel 70, 2° en 3°, worden de werkelijke diensten per kalendermaand geteld, waarbij de onvolledige maanden niet worden meegeteld.

Art. 72.§ 1. Er wordt bij de Regering een commissie voor selectie en evaluatie, hierna `de Commissie', opgericht. § 2. De Commissie is bevoegd om de adviezen bedoeld bij toepassing van de artikelen 81 te geven, op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering. § 3. De Commissie bestaat uit: 1° de directeur-generaal van de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem;2° vier leden aangesteld door de Regering onder de ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering, die minstens titularis zijn van een graad van rang 16;3° vijf leden aangesteld door de Regering onder de titularissen van het ambt van gewoon hoogleraar, hoogleraar of docent, voltijds in vast verband benoemd of aangeworven binnen een universiteit georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of onder de titularissen van een verkiezingsambt binnen een hogeschool georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. De leden van de Commissie worden aangesteld voor een hernieuwbare periode van vijf jaar. § 4. De directeur-generaal van de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem zit de Commissie voor. De Regering stelt een ondervoorzitter van de Commissie aan onder de vier ambtenaren-generaal bedoeld in paragraaf 3, 2°.

De Regering stelt een secretaris en plaatsvervangend secretaris van de Commissie aan onder de ambtenaren van minstens niveau 2+ van de diensten van de Regering. § 5. Voor elk werkend lid stelt de Regering een plaatsvervangend lid aan, gekozen volgens dezelfde nadere regels als het werkend lid dat het vervangt. De Regering stelt een plaatsvervangende directeur-generaal aan van de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem onder de ambtenaren-generaal van de diensten van de Regering, die minstens titularis zijn van een graad van rang 16; § 6. De Commissie geeft advies bij meerderheid van de aanwezige leden.

Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

De Regering stelt andere nadere regels vast voor de werking van de Commissie, alsmede haar intern reglement, op de voordracht van de Commissie. § 7. Elk lid van de Commissie dat zijn hoedanigheid waarvoor het aangesteld werd binnen de Commissie verliest, wordt onverwijld vervangen door de Regering volgens dezelfde nadere regels. De plaatsvervanger voleindigt het mandaat van zijn voorganger.

Art. 73.Bij de verklaring van vacature van de bij mandaat te vervullen betrekking stelt de Regering op voordracht van de directeur-generaal van de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem een opdrachtenblad op.

Het opdrachtenblad bevat ten minste de beschrijving van de volgende elementen: 1° de nauwkeurige definitie van de opdrachten die aan de mandataris worden toegewezen;2° de te bereiken doelstellingen.

Art. 74.De kandidaturen voor een mandaat worden onderzocht door de Commissie, die kan beslissen om de verschillende kandidaten te horen.

De Commissie stelt aan de Regering, per te vervullen mandaat, een lijst van maximaal vijf kandidaten voor, in volgorde van hun verdiensten en relationele bekwaamheden. Om de kandidaten te rangschikken volgens de volgorde van hun verdiensten, neemt de Commissie inzonderheid het volgende in aanmerking: opleidingen tijdens de loopbaan en aanvullende opleidingen, publicaties, behaalde diploma's, getuigschriften en brevetten, projecten uitgevoerd tijdens de uitoefening van hun ambt van inspecteur of een vroeger mandaat.

AFDELING II. - Duur en uitoefening van het mandaat

Art. 75.§ 1. Het mandaat van inspecteur-generaal, met een duur van vijf jaar, wordt door de Regering toegekend aan de kandidaat die zij kiest uit een lijst voorgesteld door de commissie voor selectie en evaluatie bedoeld in artikel 72.

Dat mandaat is hernieuwbaar op basis van de evaluatie toegekend door de Regering op voordracht van de commissie voor selectie en evaluatie. § 2. Het mandaat van coördinerende inspecteur-generaal, met een duur van vijf jaar, wordt door de Regering toegekend aan de kandidaat die zij kiest uit een lijst voorgesteld door de commissie voor selectie en evaluatie bedoeld in artikel 72.

Dat mandaat is hernieuwbaar op basis van de evaluatie toegekend door de Regering op voordracht van de commissie voor selectie en evaluatie.

Art. 76.Het mandaat is tijdelijk. Het geeft geen recht op een vaste benoeming in het ambt dat het toekent Het bij mandaat te vervullen ambt is ondeelbaar. Het wordt voltijds uitgeoefend.

Tijdens de uitoefening van zijn mandaat is het personeelslid in dienstactiviteit, behoudens formele bepaling die hem in een andere administratieve stand zet.

Zijn administratieve standplaats wordt gevestigd op de administratieve zetel van de algemene inspectiedienst.

Art. 77.Tijdens de duur van zijn mandaat, kan de mandataris: 1° geen verlof krijgen voor de onderbreking van de beroepsloopbaan, met uitzondering van loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken, voor bijstand of verlening van zorgen aan een gezins- of familielid tot de tweede graad die lijdt aan een ernstige ziekte of bij de geboorte of adoptie van een kind in het kader van ouderschapsverlof;2° geen verlof krijgen voor taak of terbeschikkingstelling voor bijzondere taak;3° geen verlof krijgen om stage te lopen binnen een andere betrekking van de Staat, de provincies, gemeenten, van daarmee gelijkgestelde openbare instellingen, een officiële school of een gesubsidieerde vrije school;4° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor de parlements- of provincieraadsverkiezingen;5° geen verlof krijgen om cursussen te volgen, zich voor te bereiden voor examens en examens af te leggen;6° geen verlof krijgen om voorlopig een ander ambt uit te oefenen in het onderwijs;7° geen verlof verkrijgen voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden noch verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan het personeelslid dat minstens twee kinderen ten laste heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar, noch verlof krijgen voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, toegekend aan het lid van het personeel vanaf 50 jaar;8° geen politiek verlof krijgen;9° geen terbeschikkingstelling krijgen wegens persoonlijke aangelegenheden; 10° geen terbeschikkingstelling krijgen wegens persoonlijke aangelegenheden vóór het rustpensioen op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit nr.297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psychisch-medisch-sociale centra.

Art. 78.Tijdens de uitoefening van zijn mandaat geniet de inspecteur-generaal de weddeschaal die toegekend is aan een ambtenaar van de diensten van de Regering van rang 15.

Tijdens de uitoefening van zijn mandaat geniet de coördinerende inspecteur-generaal de weddeschaal die toegekend is aan een ambtenaar van de diensten van de Regering van rang 16.

Art. 79.Elk personeelslid in dienstactiviteit van minstens 57 jaar oud die het maximum van zijn weddeschaal geniet, ziet de waarde van dit maximum verhoogd met de waarde van de laatste tussentijdse verhoging van zijn weddeschaal.

Elk personeelslid in dienstactiviteit van minstens 58 jaar oud die het maximum van zijn weddeschaal geniet, ziet de waarde van dit maximum verhoogd met het dubbele van de waarde van de laatste tussentijdse verhoging van zijn weddeschaal.

Lid 1 en 2 zijn niet van toepassing voor personeelsleden die, op 1 januari 2015, nog niet de leeftijd hebben bereikt van respectievelijk 57 en 58 jaar.

Art. 80.Elk personeelslid in dienstactiviteit van minstens 61 jaar oud die het maximum van zijn weddeschaal geniet, ziet de waarde van dit maximum verhoogd met de waarde van de laatste tussentijdse verhoging van zijn weddeschaal op voorwaarde dat hij de tussentijdse verhoging bedoeld in artikel 2bis, lid 1 van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 de schalen worden vastgelegd verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de onderwijsinrichtingen van de Staat, aan de personeelsleden van de inspectiedienst, belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de personeelsleden van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psychisch-medisch-sociale centra van de Staat, niet geniet.

Elk personeelslid in dienstactiviteit van minstens 62 jaar oud die het maximum van zijn weddeschaal geniet, ziet de waarde van dit maximum verhoogd met het dubbele van de waarde van de laatste tussentijdse verhoging van zijn weddeschaal op voorwaarde dat hij de tussentijdse verhoging bedoeld in lid 2 van artikel 79 niet geniet.

Art. 81.De evaluatie van de mandatarissen vindt plaats om de dertig maanden. Deze wordt toegekend door de Regering op de voordracht van de commissie voor selectie en evaluatie bedoeld in artikel 72.

De evaluatie is gebaseerd op de uitvoering van het opdrachtenblad bedoeld in artikel 73.

Dit bevat een van de volgende vermeldingen: 1° `gunstig';2° `met voorbehoud';3° `ongunstig'.

Art. 82.De mandataris aan wie een `gunstige' evaluatie gegeven wordt tijdens zijn mandaat, zet de uitoefening van zijn mandaat voort.

Bij toekenning van een evaluatie `met voorbehoud' tijdens het mandaat vindt een nieuwe evaluatie plaats binnen de volgende zes tot twaalf maanden en deze leidt tot de toekenning van een vermelding `gunstig' of `ongunstig'. De toekenning van een vermelding `met voorbehoud' kan de Regering brengen tot het aanpassen van het opdrachtenblad en het aan de mandataris opleggen om gepaste opleidingen te volgen.

Bij een evaluatievermelding `ongunstig' tijdens het mandaat wordt het mandaat vervroegd beëindigd.

Art. 83.Als er geen inspecteur-generaal van de inspectiedienst voor het onderwijs van het pedagogisch continuüm is, kan de Regering de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het onderwijs van het pedagogisch continuüm, gezamenlijk belasten met de taken van de inspecteur-generaal.

Als er geen inspecteur-generaal van de inspectiedienst voor het middelbaar overgangs- en kwalificatieonderwijs is, kan de Regering de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het middelbaar overgangs- en kwalificatieonderwijs, gezamenlijk belasten met de taken van de inspecteur-generaal.

Als er geen coördinerende inspecteur-generaal is, kan de Regering een ambtenaar-generaal belasten met de taken van de coördinerende inspecteur-generaal.

Art. 84.De mandataris kan zijn mandaat vrijwillig beëindigen, mits een opzeggingstermijn van drie maanden.

Er wordt van rechtswege op vervroegde wijze een einde gemaakt aan het mandaat wanneer de mandataris een van de tuchtsancties bedoeld in artikel 105, lid 1, 4° tot 7° krijgt.

Art. 85.Wanneer een mandaat, om welke reden dan ook, vroegtijdig wordt beëindigd, wordt de mandataris vervangen. De vervanger, die door de Regering volgens de in de artikelen 67 tot 74 vastgestelde nadere regels wordt aangesteld, eindigt het lopende mandaat.

AFDELING III. - Einde van het mandaat

Art. 86.Het mandaat van de mandataris van wie de laatste evaluatie de vermelding `gunstig' bevatte, wordt van ambtswege door de Regering verlengd, zonder dat de vacantverklaring bedoeld in artikel 68 wordt verricht.

Op het einde van zijn mandaat wordt het mandaat van de mandataris van wie de laatste evaluatie de vermelding `met voorbehoud' bevatte, opnieuw open voor concurrentie verklaard, en kan hij zich gedurende vijf jaar niet meer kandidaat stellen voor een aanstelling in het mandaat van coördinerende inspecteur-generaal.

Op het einde van zijn mandaat kan de mandataris van wie de laatste evaluatie de vermelding `ongunstig' bevatte, zich niet meer kandidaat stellen voor een aanstelling in het mandaat dat hij heeft uitgeoefend noch zich gedurende vijf jaar kandidaat stellen voor een aanstelling in het mandaat van inspecteur-generaal noch in het mandaat van coördinerende inspecteur-generaal.

Art. 87.Aanvaardt een mandataris in het ambt van inspecteur-generaal een mandaat van coördinerende inspecteur-generaal, wordt aangenomen dat hij ontslag neemt uit zijn mandaat van inspecteur-generaal.

Art. 88.Wanneer het personeelslid zijn hoedanigheid van mandataris verliest, wordt het in zijn bevorderingsambt van inspecteur hersteld. HOOFDSTUK V. - Evaluatie in de loop van de loopbaan van vast benoemde inspecteurs

Art. 89.§ 1. De inspecteur wordt minstens om de twee jaar geëvalueerd door de coördinerende inspecteur-generaal of zijn afgevaardigde en de inspecteur-generaal of een van de coördinerende inspecteurs belast met de coördinatie van de dienst waaronder de inspecteur ressorteert. Deze evaluatie is gebaseerd op de vervulling van de taken die hun toegewezen zijn overeenkomstig de bepalingen van Titel I. § 2. De voorlopig aangestelde inspecteur krachtens artikel 57 wordt minstens om de twee jaar geëvalueerd door de coördinerende algemeen-inspecteur of zijn afgevaardigde en de inspecteur-generaal of een van de coördinerende inspecteurs belast met de coördinatie van de dienst waaronder de inspecteur ressorteert. Deze evaluatie is gebaseerd op de vervulling van de taken die hun toegewezen zijn overeenkomstig de bepalingen van Titel I. § 3. De coördinerende inspecteur wordt minstens om de twee jaar geëvalueerd door de coördinerende inspecteur-generaal en een inspecteur-generaal. Deze evaluatie is gebaseerd op de vervulling van de taken die hun toegewezen zijn overeenkomstig de bepalingen van Titel I.

Art. 90.De evaluatie bevat een van de volgende vermeldingen: 1° `gunstig';2° `met voorbehoud';3° `ongunstig'. Wanneer de evaluatie leidt tot de toekenning van de vermelding `met voorbehoud', is de vermelding toegekend tijdens de volgende evaluatie ofwel `gunstig' ofwel `ongunstig'.

Bij een evaluatie `met voorbehoud' krijgt het personeelslid bijkomende aanbevelingen voor de verplichte individuele opleiding bedoeld in artikel 94, § 2.

Art. 91.Met het oog op de toekenning van de evaluatie wordt een onderhoud met het personeelslid georganiseerd en wordt een evaluatieverslag opgesteld waarvan de Regering het model vastlegt.

De Regering legt de nadere regels vast volgens dewelke het gesprek verloopt, het verslag ter kennis wordt gebracht van het personeelslid en de manier waarop deze opmerkingen kan formuleren.

Art. 92.Het personeelslid dat een vermelding `met voorbehoud' of `ongunstig' krijgt, kan binnen de tien dagen na kennisgeving per aangetekend schrijven een schriftelijke klacht indienen tegen deze vermelding bij de Raad van beroep bedoeld in artikel 116.

De Raad van beroep brengt zijn advies uit aan de Regering binnen een termijn van maximaal één maand vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De Regering neemt haar beslissing en kent de evaluatievermelding toe aan het stagedoend personeelslid binnen een termijn van maximaal één maand vanaf de datum van ontvangst van het advies.

Art. 93.Het ambt van inspecteur van het personeelslid dat twee opeenvolgende ongunstige evaluatie heeft gekregen, wordt beëindigd.

Het ambt van coördinerende inspecteur van het personeelslid dat twee opeenvolgende ongunstige evaluatie heeft gekregen, wordt beëindigd. In dat geval neemt het personeelslid opnieuw zijn ambt van inspecteur op. HOOFDSTUK VI. - Opleiding tijdens de loopbaan

Art. 94.§ 1. De leden van de algemene inspectiedienst die een bevorderingsambt van inspecteur uitoefenen bedoeld in artikel 32, lid 2, 1°, 2° en 3°, volgen een opleiding tijdens hun loopbaan met het oog op: 1° het delen en analyseren van de praktijken en hulpmiddelen die de individuele en gezamenlijke ontwikkeling ten goede komen;2° de perfectionering, aanpassing en actualisatie van de ontwikkeling van de competenties van de initiële opleiding bedoeld in artikel 22 en de opleiding voor arbeidsintegratie bedoeld in artikel 54;3° de verwerving en integratie van de bijkomende kennis en vaardigheden die moeten worden ontwikkeld met het oog op de prioritaire richtingen van het onderwijssysteem, de wetenschappelijke vooruitgang van het onderzoek hiernaar, de evolutie van de taken van de inspecteurs en de opleidingsbehoeften die worden vastgesteld bij de analyse van de jaarverslagen van de inspecteurs- generaal en coördinerende inspecteurs;4° de verwerving van bijkomende vaardigheden, met inbegrip van pedagogische vaardigheden naargelang het individuele opleidingsproject en hun individuele evaluatie; 5° het afstand nemen van en een denkanalyse over de eigen werking, inzonderheid door de eigen beroepspraktijk te toetsen aan die van zijn collega's, de persoonlijke formele en informele opleidingen (lezingen, congressen, Mooc enz.), en het schrijven van een professionele portfolio. § 2. Op voordracht van de algemene inspectiedienst bepaalt het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan een verplicht jaarlijks opleidingsplan: 1° daarbij genieten methodes die de professionele ontwikkeling ten goede komen de voorkeur, inzonderheid het delen van praktijkervaring, het analyseren van casussen, rollenspellen, intervisie alsmede het opstellen van samenvattingen, werkinstrumenten en een professionele portfolio door de personeelsleden;2° die de nadere regels omvatten volgens dewelke de opleiding is georganiseerd. De lesgevers van deze opleiding tijdens de loopbaan zijn in de eerste plaats afkomstig van de universiteiten, hogescholen, instellingen voor hoger onderwijs voor sociale promotie, het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan of het algemeen bestuur onderwijs, of elke opleidingsoperator die door het instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan wordt erkend of aanvaard. § 3. De opleiding tijdens de loopbaan van inspecteurs wordt georganiseerd op verplichte en op vrijwillige basis.

Ze gaat één jaar na de benoeming van het personeelslid van start. § 4. De opleiding tijdens de loopbaan omvat 12 tot 20 halve dagen jaarlijkse verplichte opleiding waarvan: - 4 tot 8 halve dagen verplichte individuele opleiding waarvan de inhoud en de nadere regels worden vastgelegd tijdens het tweejaarlijkse evaluatiegesprek in een persoonlijk opleidingsproject; - voor inspecteurs met minstens tien jaar ervaring in het ambt: 4 halve dagen voor het opstellen van een persoonlijke samenvatting van wat de gevolgde opleidingen hebben bijgebracht en een denkanalyse over de eigen werking in de vorm van een professionele portfolio. Het opstellen van een professionele portfolio wordt voorgelegd aan personeelsleden met meer dan tien jaar ervaring in het ambt.

Op voorwaarde dat zijn hiërarchische lijn hiermee instemt, kan het personeelslid het aantal halve dagen verplichte individuele opleiding verspreiden over de prestatiedagen van drie opeenvolgende jaren. § 5. De op vrijwillige basis georganiseerde opleidingen buiten de werkuren van het personeelslid zijn niet beperkt qua aantal halve opleidingsdagen.

Wanneer ze plaatsvinden tijdens de werkuren van de personeelsleden, mogen ze niet meer bedragen dan 6 halve dagen per jaar, tenzij de Regering een afwijking toestaat op verzoek van de coördinerende inspecteur-generaal.

Vrijwillige opleidingen zijn ten laste van de algemene inspectiedienst. § . 6. Na de opleidingen ontvangen de leden van de algemene inspectiedienst een attest van bijwoning volgens de door de Regering bepaalde nadere regels. § 7. Het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan verstrekt op eigen initiatief of op verzoek van de Regering advies over de toepassing van dit artikel.

Art. 95.De leden van de algemene inspectiedienst die een bevorderingsambt van inspecteur-generaal of coördinerende inspecteur-generaal bedoeld in artikel 32, lid 2, 4° en 5° uitoefenen volgen jaarlijks een opleiding tijdens de loopbaan van minstens 10 halve dagen, georganiseerd door de school voor overheidsbestuur waarvan het programma en de ontwikkeling van te verwerven competenties worden bepaald door de Regering.

De opleiding kan worden gespreid over een periode van drie opeenvolgende jaren. HOOFDSTUK VII. - Administratieve standen AFDELING I. - Algemene bepalingen

Art. 96.De personeelsleden van de algemene inspectiedienst bevinden zich in een van de volgende administratieve standen: 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° terbeschikkingstelling. AFDELING II. - Dienstactiviteit

Art. 97.Het personeelslid van de algemene inspectiedienst wordt altijd geacht zich in dienstactiviteit te bevinden, behoudens uitdrukkelijke bepaling waarbij hij in een andere administratieve stand wordt ingedeeld.

Art. 98.De voorwaarden waarin het personeelslid van de algemene inspectiedienst recht heeft op een wedde en op bevordering tot een hogere wedde zijn dezelfde als die van de hoofden van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap die hij inspecteert.

De inspecteurs-generaal en de coördinerende inspecteur-generaal kunnen tijdens hun mandaat verlof genieten zoals de ambtenaren van de diensten van de Regering.

AFDELING III. - Non-activiteit

Art. 99.Het personeelslid van de algemene inspectiedienst bevinden zich in de stand van non-activiteit: 1° wanneer hij onder de door de Regering bepaalde voorwaarden sommige militaire prestaties in vredestijd vervult, bij de civiele bescherming is ingedeeld of is bedeeld met taken van openbaar nut op grond van de wet houdende het statuut van de gewetensbezwaarden;2° wanneer bij tuchtmaatregel een schorsing of non-activiteit op hem is toegepast;3° wanneer hij om gezinsredenen toelating gekregen heeft om tijdens een lange periode afwezig te blijven.

Art. 100.Tenzij anders uitdrukkelijk wordt bepaald, heeft het personeelslid van de algemene inspectiedienst in de stand non-activiteit geen recht op wedde.

Indien hij zich in de stand non-activiteit bevindt ingevolge de bepalingen van artikel 99, 2° heeft hij geen recht op bevordering tot een hogere wedde.

Art. 101.Niemand kan op non-activiteit worden gesteld of gehouden wanneer hij zich in de vereiste omstandigheden bevindt om een rustpensioen te genieten.

AFDELING IV. - Terbeschikkingstelling

Art. 102.Onverminderd de bepalingen van artikel 77 kan het personeelslid van de algemene inspectiedienst in een van de volgende terbeschikkingstellingsstanden worden gezet onder dezelfde voorwaarden als de hoofden van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap die hij inspecteert: 1° wegens een bijzondere opdracht;2° wegens ziekte of invaliditeit waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding geeft tot langere afwezigheid dan voor verlof wegens ziekte of invaliditeit;3° wegens persoonlijke aangelegenheden;4° wegens persoonlijke aangelegenheden vóór het rustpensioen;5° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en van het onderwijs. Bij terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden blijft de betrekking van het personeelslid evenwel niet-vacant gedurende de periode van deze terbeschikkingstelling.

Art. 103.Niemand kan ter beschikking worden gesteld of gehouden wanneer hij zich in de vereiste omstandigheden bevindt om een rustpensioen te genieten.

De bepaling van lid 1 is niet van toepassing op personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens een bijzondere opdracht.

Art. 104.Er kan aan ter beschikking gestelde personeelsleden van de algemene inspectiedienst wachtgeld worden verleend onder dezelfde voorwaarden als de hoofden van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap die ze inspecteren.

Het wachtgeld, de toelagen en vergoedingen die eventueel worden toegekend aan die personeelsleden, worden onderworpen aan de mobiliteitsregeling die geldt voor de bezoldiging van de personeelsleden in dienstactiviteit. HOOFDSTUK VIII. - Tuchtregeling AFDELING I. - Tuchtsancties

Art. 105.De tuchtsancties die opgelegd kunnen worden aan de personeelsleden van de algemene inspectiedienst zijn de volgende: 1° de terechtwijzing;2° de berisping;3° de afhouding op de wedde;4° de schorsing bij tuchtmaatregel;5° de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;6° het ontslag bij tuchtmaatregel;7° de afzetting. Daarnaast kunnen de coördinerende inspecteurs ook worden bestraft met een terugzetting.

Art. 106.Voor de personeelsleden die vast benoemd zijn in een bevorderingsambt van inspecteur bedoeld in artikel 32, lid 2, 1° en 2°, worden de tuchtsancties voorgesteld door de coördinerende inspecteur-generaal.

Voor de personeelsleden die vast benoemd zijn in een bevorderingsambt van coördinerende inspecteur bedoeld in artikel 63, worden de tuchtsancties voorgesteld door de coördinerende inspecteur-generaal.

Voor de inspecteurs-generaal en de coördinerende inspecteur-generaal, worden de tuchtsancties voorgesteld door de ambtenaar-generaal aangesteld door de Regering.

Voor de inspecteurs voor een cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer, worden de tuchtsancties voorgesteld na overleg met de betrokken leider van de godsdienst of het hoofd van de niet-confessionele zedenleer. In geval van afwezigheid of vacature van de leider van een godsdienst of de niet-confessionele morele organisatie, is deze stempel niet vereist op voorwaarde dat dit kan worden aangetoond;

De tuchtsancties worden door de Regering uitgesproken.

Art. 107.De afhouding op de wedde mag niet worden uitgesproken voor meer dan drie maanden. Zij mag niet meer bedragen dan één vijfde van de wedde.

Art. 108.De schorsing bij tuchtmaatregel mag niet worden uitgesproken voor meer dan één jaar. Zij heeft de halvering van de wedde tot gevolg.

Art. 109.De duur van de op non-activiteitsstelling bij tuchtmaatregel wordt bepaald door de Regering: zij mag niet minder dan één jaar en niet meer dan vijf jaar bedragen.

Gedurende de eerste twee jaar geniet het personeelslid wachtgeld waarvan het bedrag gelijk is aan de helft van de activiteitswedde.

Zonder dat het laatst vermelde bedrag mag worden overschreden, wordt het bedrag van het wachtgeld vervolgens vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de betrokkene zou krijgen indien hij voortijdig op rustpensioen was gesteld.

Het personeelslid mag zijn wederopneming binnen de algemene inspectiedienst aanvragen na het verstrijken van de helft van de duur van zijn sanctie.

Art. 110.Geen enkele sanctie mag worden voorgesteld zonder dat het personeelslid voordien gehoord of behoorlijk opgeroepen werd.

Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid worden bijgestaan door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van de algemene inspectiedienst, in activiteit of op rust, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging. De procedure verloopt rechtsgeldig wanneer het personeelslid, behoorlijk opgeroepen, niet aanwezig is of wordt vertegenwoordigd op de hoorzitting.

Elk personeelslid dat uitgenodigd wordt om een voorstel tot tuchtsanctie te viseren, heeft het recht langs hiërarchische weg een schriftelijke klacht in te dienen bij de Raad van beroep bedoeld in artikel 116, binnen de twintig werkdagen vanaf de datum van voorlegging van het voorstel voor visum.

Als de betrokkene geen beroep heeft ingediend binnen de vastgestelde termijn, wordt het voorstel tot tuchtsanctie onmiddellijk overgemaakt aan de Regering.

Art. 111.Het voorstel voor een tuchtsanctie en het beroep ingediend door het betrokken personeelslid worden overgemaakt aan de Raad van beroep binnen een termijn van één maand vanaf de datum van ontvangst van het beroep.

Art. 112.Behoudens gegronde verhindering verschijnt de eiser persoonlijk. Hij kan worden bijgestaan door een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van de algemene inspectiedienst, in activiteit of op rust, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.

Behoudens in geval van strafrechtelijke vervolging, geeft de Raad van beroep advies aan de Regering binnen een termijn van maximaal drie maanden vanaf de datum van ontvangst van het volledige dossier van de zaak.

De Regering kan evenwel dringend advies aanvragen. In dat geval kan de termijn echter niet minder dan één maand bedragen. De Regering neemt haar beslissing binnen een termijn van één maand vanaf ontvangst van het advies van de Raad van beroep.

Art. 113.Geen enkele sanctie kan uitwerking hebben voor de periode die aan de uitspraak voorafgaat.

Art. 114.De strafvordering betreffende feiten waarvoor een tuchtvordering is ingesteld, schorst de tuchtvordering en de tuchtuitspraak. De tuchtoverheid alleen oordeelt over de toepassing van de tuchtsancties, ongeacht de uitslag van de strafvordering.

AFDELING II. - Schrapping van tuchtsancties

Art. 115.De tuchtsanctie wordt ambtshalve geschrapt na een termijn van: 1° één jaar voor de terechtwijzing en de berisping;2° drie jaar voor de afhouding op de wedde;3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;4° zeven jaar voor de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel. De in het eerste lid bedoelde termijn gaat in op de dag dat een beslissing werd genomen inzake de tuchtsanctie.

Onverminderd de uitvoering van de tuchtsanctie heeft de doorhaling tot gevolg dat de sanctie geen gevolgen meer kan hebben, met name op de rechten op toegang tot een bevorderingsambt. HOOFDSTUK IX. - Raad van beroep

Art. 116.Er wordt bij de Regering een Raad van beroep ingesteld voor de personeelsleden van de algemene inspectiedienst, hierna `de Raad van beroep' genoemd.

De Raad van beroep stelt zijn intern reglement op dat hij ter goedkeuring aan de Regering voorlegt.

Art. 117.De Raad van beroep behandelt beroepen ingediend inzake onverenigbaarheid, evaluatie en tuchtsancties.

Art. 118.De Raad van beroep bestaat uit: 1° één voorzitter aangesteld door de Regering onder de ambtenaren-generaal van minstens rang 16;2° drie leden aangesteld door de Regering onder de ambtenaren-generaal van het ministerie van minstens rang 15;3° drie leden aangesteld door vertegenwoordigers van erkende vakverenigingen onder de leden van de algemene inspectiedienst, waarbij elke vakvereniging minstens één vertegenwoordiger heeft;4° een secretaris aangesteld door de Regering onder de ambtenaren van minstens niveau 2+ van de diensten van de Regering.

Art. 119.Voor elk werkend lid stelt de Regering een plaatsvervangend lid aan volgens dezelfde nadere regels als die bedoeld in artikel 118, 1°, 2° en 4°.

Art. 120.Bij vervanging van een lid eindigt de plaatsvervanger het mandaat van de persoon die hij vervangt.

Art. 121.De voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, werkende leden en plaatsvervangende leden worden voor vijf jaar aangesteld. Hun mandaat is hernieuwbaar.

Art. 122.De Raad van beroep wordt voorgezeten door de voorzitter en, bij ontstentenis daarvan, door de plaatsvervangend voorzitter.

De voorzitter is stemgerechtigd.

De secretaris en de plaatsvervangend secretaris van de Raad van beroep nemen het secretariaat waar. Zij zijn niet stemgerechtigd.

Art. 123.Geen enkel beroep kan voor deliberaties van de Raad van beroep vatbaar zijn als de eiser de mogelijkheid niet gekregen heeft om zijn verweermiddelen te laten gelden en als het dossier de elementen die de raad toelaten een advies te geven niet bevat, inzonderheid het verslag van de onderzoekers, de processen-verbaal van de verhoren van getuigen en van de onontbeerlijke confrontaties.

De eiser kan worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging, een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van de algemene inspectiedienst, in activiteit of op rust.

Wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet ter hoorzitting verschijnt, neemt de Raad van beroep toch een beslissing.

Art. 124.Zodra een beroep wordt ingediend, deelt de voorzitter aan de verzoeker de lijst van de werkende en plaatsvervangende leden van de Raad van beroep mee.

Binnen de tien werkdagen na ontvangst van deze lijst kan de verzoeker de wraking van een of meerdere leden aanvragen, maar van maximaal twee leden aangesteld op de voordracht van de vakverenigingen en van twee leden rechtstreeks door de Regering aangesteld. Hij kan evenwel geen werkend lid en zijn plaatsvervanger wraken.

Ieder lid dat weet dat het de oorzaak van een wraking kan zijn, is ertoe gehouden zich te onthouden.

Een lid mag eveneens vragen ontlast te worden als hij meent dat hij in de zaak een zedelijk belang zou kunnen hebben of als hij denkt dat men aan zijn onpartijdigheid zou kunnen twijfelen. De voorzitter beslist over het gevolg dat aan dit verzoek moet worden gegeven. Om dezelfde redenen kan hij ook een lid ontslaan van ambtshalve.

Art. 125.De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter mogen geen zitting hebben in een zaak die een personeelslid betreft dat onder hun bestuur ressorteert.

De voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, werkende leden en plaatsvervangende leden mogen geen zitting houden in een zaak betreffende hun echtgeno(o)t(e), de persoon waarmee ze samenleven, een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad.

Art. 126.De Raad van beroep beraadslaagt en beslist geldig als de voorzitter en minstens vier leden aanwezig zijn.

Als het quorum bedoeld in lid 1 niet bereikt is, roept de voorzitter een nieuwe vergadering bijeen binnen de twee weken. Tijdens die vergadering zal een beslissing genomen kunnen worden ongeacht het aantal aanwezige leden.

Art. 127.Voor iedere zaak stelt de Regering een verslaggever aan onder de ambtenaren van niveau 1 van de diensten van de Regering die niet hebben deelgenomen aan het onderzoek.

De verslaggever zet aan de Raad van beroep objectief de voorgeschiedenis van de zaak en de resultaten van het onderzoek uiteen. Hij heeft recht van repliek. Hij is niet stemgerechtigd.

Art. 128.De Raad van beroep kan een bijkomend onderzoek bevelen, alsmede bezwarende en ontlastende getuigen horen. Na te hebben beraadslaagd, brengt hij zijn gemotiveerd advies aan de Regering over.

Dat advies vermeldt het aantal stemmen voor en tegen.

Art. 129.Het advies wordt gegeven bij gewone meerderheid van stemmen.

De stemming over het advies is geheim. De leden aangesteld door de Regering en de leden aangesteld op voordracht van de vakverenigingen moeten in gelijk aantal zijn om aan de stemming deel te nemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van een of meerdere leden na loting.

Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.

Art. 130.De beslissing genomen door de Regering vermeldt het gemotiveerde advies van de Raad van beroep. Elke beslissing die niet overeenstemt met het advies van de Raad van beroep is gemotiveerd.

De Regering brengt haar beslissing ter kennis van de Raad van beroep en van de eiser.

Art. 131.Het mandaat van de leden van de Raad van beroep is kosteloos. Reis- en verblijfkosten kunnen hun evenwel worden toegekend volgens de reglementsbepalingen ter zake. Er is aan de voorzitter of aan de plaatsvervangend voorzitter evenwel geen enkele vergoeding verschuldigd.

Art. 132.De werking van de Raad van beroep wordt door de Regering bepaald, met inachtneming van de rechten van de verdediging en van het karakter op tegenspraak van de debatten. HOOFDSTUK X. - Preventieve schorsing: administratieve maatregel

Art. 133.§ 1. De preventieve schorsing bepaald in dit hoofdstuk is een zuiver administratieve maatregel die geen strafbaar karakter heeft.

Ze wordt uitgesproken door de Regering en is gemotiveerd. Ze heeft tot doel het personeelslid uit zijn ambt te ontheffen.

Tijdens de duur van de preventieve schorsing blijft het personeelslid in de administratieve stand dienstactiviteit. § 2. Voor elke maatregel van preventieve schorsing moet het personeelslid uitgenodigd zijn om te worden gehoord door de ambtenaar-generaal aangesteld door de Regering of de coördinerende inspecteur-generaal die hij daartoe aanstelt.

De oproeping voor de hoorzitting alsmede de motieven die de preventieve schorsing wettigen, worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting ofwel met een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs met uitwerking drie werkdagen na de datum van verzending, ofwel bij overhandiging van een brief met ontvangstbewijs met uitwerking op de datum vermeld op dat ontvangstbewijs, meegedeeld aan het personeelslid.

Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging, een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van de algemene inspectiedienst, in activiteit of op rust.

Binnen de tien werkdagen volgend op de dag van de hoorzitting wordt de beslissing per aangetekend schrijven naar het personeelslid opgestuurd, zelfs als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet vertegenwoordigd was op de hoorzitting zonder omstandigheden van overmacht die hun afwezigheid op de hoorzitting rechtvaardigen.

Als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger omstandigheden van overmacht voor hun afwezigheid op de hoorzitting kunnen laten gelden, wordt het personeelslid opgeroepen op een nieuwe hoorzitting die wordt bekendgemaakt overeenkomstig lid 2.

In dat geval, en zelfs als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet aanwezig is op de hoorzitting, wordt de beslissing met een aangetekend schrijven aan het personeelslid meegedeeld binnen de tien werkdagen volgend op de dag van de oorspronkelijke hoorzitting.

Als de beslissing uitloopt op de preventieve schorsing van het personeelslid, heeft deze uitwerking op de derde werkdag die volgt op de datum van verzending. § 3. In afwijking van paragraaf 2, lid 1, kan het personeelslid meteen uit zijn ambt worden ontheven om dringende reden wanneer er sprake is van heterdaad of wanneer de feiten die hem ten laste worden gelegd zo erg zijn dat het in het belang van de dienst is dat het personeelslid niet meer op de dienst aanwezig zou zijn.

Binnen de tien werkdagen volgend op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke schorsing getroffen werd, moet de maatregel voor preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Bij ontstentenis daarvan, zal de maatregel voor onmiddellijke schorsing eindigen na het verstrijken van voornoemde termijn en zal het personeelslid van de dienst enkel opnieuw kunnen worden verwijderd om dezelfde dringende reden of dezelfde bezwaren mits de naleving van de procedure voor preventieve schorsing zoals bedoeld in paragraaf 2.

De maatregel voor het onmiddellijk verwijderen wordt uitgesproken door de Regering. Het personeelslid dat onmiddellijk wordt verwijderd, blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.

Art. 134.§ 1. Wanneer het in het belang van de dienst of van het onderwijs is, kan een procedure voor preventieve schorsing worden ingeleid voor een personeelslid van de algemene inspectiedienst: 1° als hij strafrechtelijk vervolgd wordt;2° voor het instellen van een tuchtvordering of als hij aan een tuchtsanctie onderworpen wordt;3° zodra de Regering hem per aangetekend schrijven de vaststelling van een onverenigbaarheid meedeelt. § 2. In het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid of in het kader van een tuchtvordering of voor de eventuele uitoefening van een tuchtvordering, kan de duur van de preventieve schorsing niet meer bedragen dan één jaar en vervalt die in ieder geval in het kader van een tuchtvordering: 1° na zes maanden als geen enkel voorstel tot tuchtstraf werd geformuleerd en meegedeeld aan het personeelslid binnen die termijn;2° de derde werkdag volgend op de mededeling van het voorstel tot tuchtsanctie als dat voorstel de terechtwijzing, de berisping of de afhouding op de wedde is;3° voor een ander voorstel tot tuchtsanctie dan dat bedoeld in punt 2°, tachtig kalenderdagen na de mededeling van het voorstel tot tuchtsanctie aan het personeelslid als dit laatste geen beroep heeft ingediend tegen het bedoelde voorstel;4° voor een ander voorstel tot tuchtsanctie dan dat bedoeld in punt 2°, tachtig kalenderdagen na de mededeling aan de Minister van het advies van de Raad van beroep over het voorstel tot tuchtsanctie geformuleerd tegen het personeelslid;5° de dag waarop de tuchtstraf uitwerking krijgt. In het kader van een strafrechtelijke vervolging is de duur van de preventieve schorsing niet beperkt tot één jaar.

Wanneer een tuchtvordering wordt ingesteld of vervolgd na een rechterlijke beslissing van een strafrechtelijke veroordeling die in kracht van gewijsde is gegaan, begint de termijn van één jaar bedoeld in het lid 1 slechts te lopen vanaf de uitspraak van de definitieve veroordeling. § 3. In het kader van een tuchtvordering of vóór de eventuele instelling van een tuchtvordering, moet de preventieve schorsing om de drie maanden schriftelijk bevestigd worden vanaf de datum van uitwerking.

Die bevestiging wordt per aangetekend schrijven aan de betrokkene meegedeeld.

Als de bevestiging van de preventieve schorsing niet gebeurt binnen de vereiste termijn, kan het betrokken personeelslid zijn ambt hervatten nadat hij de Regering hiervan minstens tien werkdagen voor de werkelijke hervatting van het werk per aangetekend schrijven op de hoogte heeft gebracht.

Na ontvangst van die kennisgeving, kan de Regering het behoud in preventieve schorsing bevestigen volgens de procedure bedoeld in het lid 2.

Art. 135.Elk preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.

In afwijking van lid 1 wordt de wedde vastgesteld op de helft van zijn activiteitswedde van elk preventief geschorst personeelslid, dat: 1° aangeklaagd is of in voorlopige hechtenis zit in het kader van een strafrechtelijke vervolging;2° niet-definitief strafrechtelijk veroordeeld is en hiertegen zijn recht op gewoon recht op beroep heeft gebruikt;3° een tuchtvordering ondergaat die wordt ingesteld of voortgezet na een definitieve strafrechtelijke veroordeling;4° tuchtsancties gekregen heeft wegens dringende reden waarvoor er ofwel heterdaad ofwel bewijzen bestaan en waarvan de beoordeling tot de Regering behoort;5° een voorstel tot tuchtstraf gekregen heeft bedoeld in artikel 105, lid 1, 4°, 5°, 6° en 7°, of lid 2. Die weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde wordt herleid tot het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop het personeelslid recht zou hebben als hij het stelsel voor sociale veiligheid van de loontrekkers zou genieten.

Voor de toepassing van lid 2, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking de eerste dag volgend op de aanklacht of de preventie of de uitspraak van de niet-definitieve veroordeling.

Voor de toepassing van lid 2, 3°, wordt die weddevermindering die reeds gevoerd is krachtens lid 2, 1° of 2°, behouden na de definitieve veroordeling als de Minister aan het personeelslid zijn voornemen meedeelt de tuchtvordering voort te zetten of in te stellen.

Voor de toepassing van lid 2, 4°, heeft die weddevermindering uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op de kennisgeving van de Minister aan het personeelslid in toepassing van dit lid 2, 4°.

Voor de toepassing van lid 2, 5°, heeft die weddevermindering uitwerking op de dag dat het voorstel tot tuchtsanctie aan het personeelslid wordt voorgelegd of meegedeeld.

Art. 136.Op het einde van de tuchtvordering of de strafrechtelijke procedure wordt de maatregel voor weddevermindering ingetrokken, behalve: 1° als de Regering het personeelslid een straf oplegt bedoeld in artikel 105, lid 1, 4°, 5°, 6° en 7° of lid 2;2° als artikel 137, § 1, 2°, b), en 5° wordt toegepast;3° als het personeelslid definitief strafrechtelijk veroordeling wordt, al dan niet gevolgd door een tuchtvordering. Wanneer de maatregel om weddevermindering wordt ingetrokken bij toepassing van het lid 1, krijgt het personeelslid het aanvullend deel van zijn wedde dat oorspronkelijk ingehouden was, vermeerderd met de verwijlintresten berekend volgens het wettelijke tarief en verschuldigd sinds de dag waarop de vermindering verricht is.

De bedragen ontvangen door het personeelslid tijdens de preventieve schorsing blijven verworven.

Als de wedde van het personeelslid verminderd is bij toepassing van artikel 135, lid 2, 4° of 5°, en er op het einde van de tuchtvordering een sanctie van schorsing bij tuchtmaatregel uitgesproken wordt voor een minder lange duur dan de maatregel tot weddevermindering, wordt die laatste ingetrokken voor de periode na de duur van de schorsing bij tuchtmaatregel en krijgt het personeelslid in dat geval het aanvullende deel van zijn wedde dat onterecht ingehouden was tijdens die periode, vermeerderd met de verwijlintresten berekend volgens het wettelijke tarief en verschuldigd sinds de dag waarop de vermindering verricht is.

Het 4e lid wordt niet toegepast in het kader van een tuchtvordering ingesteld of voortgezet na een definitieve strafrechtelijke veroordeling. HOOFDSTUK XI. - Ambtsneerlegging

Art. 137.§ 1. De personeelsleden van de algemene inspectiedienst die vast benoemd zijn, als stagiair of tijdelijk personeelslid zijn aangesteld, worden ambtshalve en zonder opzegtermijn ontheven uit hun ambt: 1° als zij niet regelmatig vast benoemd, toegelaten tot de stage of tijdelijk aangesteld zijn;2° als zij niet langer voldoen aan de volgende voorwaarden: a) Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie, behoudens vrijstelling toegestaan door de Regering;b) burgerlijke en politieke rechten genieten;c) voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;d) van onberispelijk gedrag zijn;3° als zij, na een gewettigde afwezigheid, nalaten, zonder enige geldige reden, hun werk te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° als zij, zonder enige geldige reden, hun werk verlaten en gedurende meer dan tien dagen ononderbroken afwezig blijven;5° als zij zich in een geval bevinden waar de toepassing van de burgerlijke en strafwetten tot de ambtsneerlegging leidt;6° als zij lijden aan een vroegtijdige invaliditeit die onder de door de wet bepaalde voorwaarden behoorlijk is vastgesteld en waardoor zij niet meer in staat zijn hun ambt volledig, op regelmatige basis en onafgebroken uit te oefenen;7° wanneer een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel beroep bedoeld in artikel 48 werd ingediend of het personeelslid weigert, na de uitputting van de procedure, een onverenigbare bezigheid stop te zetten;8° als zij op rustpensioen worden gesteld wegens leeftijdslimiet.

Art. 138.Voor de vast benoemde personeelsleden of stagiairs van de algemene inspectiedienst leiden volgende elementen ook tot de definitieve ambtsneerlegging: 1° vrijwillig ontslag: het personeelslid mag zijn dienst slechts verlaten wanneer hij hiervoor behoorlijk toestemming heeft gekregen overeenkomstig artikel 55;2° de tuchtsanctie van ontslag bij tuchtmaatregel of afzetting bedoeld in artikel 105.

Art. 139.Onverminderd de toepassing van artikel 137 van onderhavig decreet, kan de Regering, met een opzegtermijn van twee weken, de stage van een personeelslid aangesteld als stagiair in een bevorderingsambt van inspecteur beëindigen.

Voor elke beslissing van de Regering moet het personeelslid worden uitgenodigd om te worden gehoord door de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal of de coördinerende inspecteur-generaal die hij daartoe aanstelt.

De oproeping voor een verhoor alsook de gronden waarvoor de Regering de stage wil beëindigen worden minstens vijf werkdagen voor de hoorzitting bekendgemaakt aan het personeelslid, ofwel per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging, ofwel bij overhandiging van een brief met ontvangstbewijs.

Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging, een advocaat, een verdediger gekozen onder de personeelsleden van de algemene inspectiedienst, in activiteit of op rust.

Van de hoorzitting worden notulen opgesteld.

De procedure verloopt rechtsgeldig wanneer het personeelslid, behoorlijk opgeroepen, niet aanwezig is of wordt vertegenwoordigd op de hoorzitting.

De Regering neemt haar beslissing binnen de tien dagen na verzending van de notulen.

TITEL IV. - OVERGANGS- EN WIJZIGINGSBEPALINGEN, OPHEFFINGSBEPALING EN SLOTBEPALING HOOFDSTUK I. - Overgangsbepalingen

Art. 140.In afwijking van artikel 3, lid 3, 1° en 2°, telt de algemene inspectiedienst tot 1 september 2020: a) een inspectiedienst voor gewoon basisonderwijs, onder leiding van een inspecteur-generaal bijgestaan door drie inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het gewoon basisonderwijs;b) een inspectiedienst voor gewoon middelbaar onderwijs, onder leiding van een inspecteur-generaal bijgestaan door drie inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het gewoon middelbaar onderwijs;c) inspectiedienst voor het gespecialiseerd onderwijs, onder leiding van een inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie op het niveau van het gespecialiseerd onderwijs; De diensten bedoeld in lid 1, worden, elk voor wat hen aanbelangt of in onderlinge samenwerking, belast met taken bedoeld in artikel 4.

Art. 141.Onder voorbehoud van lid 2 worden de personeelsleden die, op de dag na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, vast benoemd zijn in het ambt van inspecteur krachtens het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en pedagogische adviseurs, beschouwd als vast benoemd binnen de algemene inspectiedienst in hetzelfde ambt, op de datum van de inwerkingtreding van onderhavig decreet.

De personeelsleden die, op de dag na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, vast benoemd zijn in het ambt van inspecteur voor een godsdienstles krachtens artikel 9, lid 1, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden beschouwd als vast benoemd binnen de algemene inspectiedienst op de datum van de inwerkingtreding van onderhavig decreet, in het ambt van de overeenkomende inspecteur (zie tabel in bijlage I).

De personeelsleden die, op de dag na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, zijn aangesteld en benoemd door het hoofd van hun godsdienst voor de inspectie van een godsdienstles krachtens artikel 9, lid 1, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden beschouwd als vast benoemd binnen de algemene inspectiedienst op de datum van de inwerkingtreding van onderhavig decreet, in het ambt van de overeenkomende inspecteur (zie tabel in bijlage I).

Art. 142.De coördinerende inspecteur-generaal, de inspecteurs-generaal en de inspecteurs belast met de coördinatie van de inspectie die in deze hoedanigheid zijn aangesteld op de dag na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, worden op de datum van de inwerkingtreding van onderhavig decreet beschouwd als aangesteld als respectievelijk coördinerende inspecteur-generaal, inspecteurs-generaal en coördinerende inspecteurs binnen dezelfde dienst tot na het verstrijken van hun lopende mandaat.

Art. 143.In afwijking van artikel 57 blijven de personeelsleden die voorlopig zijn aangesteld als inspecteur op de dag na de inwerkingtreding van onderhavig decreet genieten van hun voorlopige aanstelling.

Onder de personeelsleden die voorlopig zijn aangesteld bedoeld in lid 1, blijven diegenen die een betrekking hebben die niet langer is opgenomen in het kader bedoeld in artikel 9, lid 2, genieten van hun voorlopige aanstelling tot 31 augustus 2023.

Onder de personeelsleden die voorlopig zijn aangesteld bedoeld in lid 1, blijven diegenen die een betrekking hebben die niet langer is opgenomen in het kader bedoeld in artikel 9, lid 2, genieten van hun voorlopige aanstelling tot aan de start van de stage van inspecteurs-stagiairs aangesteld krachtens onderhavig decreet.

Is het aantal stagiairs per ambt overeenkomstig het vastgestelde kader voor de eerste keer na de inwerkingtreding van onderhavig decreet krachtens artikel 9, lid 2, kleiner dan het aantal voorlopig aangestelde personeelsleden in het overeenkomende ambt, worden eerste de meest recente voorlopig aangestelde stagiairs beëindigd.

Art. 144.§ 1. In afwijking van artikel 21 zijn de voorlopig in het ambt van inspecteur aangestelde personeelsleden op de dag na de inwerkingtreding van onderhavig decreet vrijgesteld van de proef bedoeld in artikel 17 op voorwaarde dat ze de vermelding `gunstig' hebben gekregen op hun evaluatie bedoeld in artikel 89 van onderhavig decreet.

Indien de inspecteur die voorlopig is aangesteld en zich beroept op het voordeel van lid 1 niet is geëvalueerd zoals bedoeld in artikel 89, § 2, voor 1 januari 2020, wordt aangenomen dat de evaluatie gunstig was. § 2 - In afwijking van artikel 18, lid 1, maken de personeelsleden bedoeld in paragraaf 1 die reageren op een oproeping voor kandidaten in toepassing van artikel 12 voor een ambt van inspecteur dat ze voorlopig uitoefenen, van rechtswege deel uit van het aantal kandidaten dat wordt weerhouden in de eerste toelatingsrangschikking opgesteld voor dit ambt en volgend op de inwerkingtreding van onderhavig decreet. Zij bekleden de eerste plaatsen in volgorde van anciënniteit in de dienst. HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen

Art. 145.In artikel 9, lid 1 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt het volgende vervangen: "De inspectie van godsdienstlessen in onderwijsinrichtingen georganiseerd en gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt verzekerd door de inspecteurs van de godsdienstlessen die zijn benoemd overeenkomstig het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst.".

Art. 146.In artikel 9 van dezelfde wet worden lid 2, 3 en 4 opgeheven.

Art. 147.De titel van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlische, orthodoxe en islamitische godsdiensten van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap wordt als volgt gewijzigd; "Koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters en leraars katholieke, protestantse, Israëlische, orthodoxe en islamitische godsdiensten van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap".

Art. 148.Artikel 1, lid 1 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door een nieuw lid dat als volgt wordt opgesteld: "Onderhavig besluit is van toepassing op leermeesters en leraars katholieke, protestantse, Israëlische, orthodoxe en islamitische godsdiensten van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap".

Art. 149.Artikel 31 en artikel 32, lid 2, van hetzelfde koninklijk besluit worden opgeheven.

Art. 150.Artikel 3, paragraaf 1, 2°, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel wordt als volgt aangevuld: "e) van de algemene inspectiedienst die ressorteert onder de Regering van de Franse Gemeenschap".

Art. 151.Artikel 61 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, opgeheven door het decreet van 27 maart 2002, wordt als volgt hersteld: "

Artikel 61.§ 1. Binnen het Ministerie wordt een cel voor coördinatiebemiddeling opgericht die bestaat uit: 1° de ambtenaar-generaal belast met de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde;2° de coördinerende inspecteur-generaal van de algemene inspectiedienst of zijn afgevaardigde;3° de coördinerende afgevaardigde van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra of zijn afgevaardigde. De cel voor coördinatiebemiddeling: 1° voert de coördinatie tussen de algemene inspectiedienst en de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra, alsook de coördinatie tussen beide hiervoor genoemde algemene diensten en de diensten en directies binnen de algemene directie voor begeleiding van het onderwijssysteem;2° oefent de taken uit die aan haar werden toevertrouwd met het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst;3° oefent de taken uit die aan haar werden toevertrouwd met het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;4° oefent elke andere taak uit die aan haar werden toevertrouwd door de Regering. § 2. De cel voor coördinatiebemiddeling stelt haar eigen intern reglement op. Dit wordt goedgekeurd door de Regering. Het stelt ten minste: 1° de ambtenaar belast met de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde optreedt als voorzitter en de agenda bepaalt;2° de cel voor coördinatiebemiddeling komt minstens één keer per maand samen, behalve tijdens de maande juli en augustus, en bepaalt de andere regels voor spoedoverleg, inzonderheid in geval van specifieke onderzoeks- en toezichthoudende taken;3° de beslissingen worden genomen met naleving van de consensusregeling;4° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 2°, zetelt de coördinerende afgevaardigde van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra of zijn afgevaardigde als waarnemer;5° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 3°, zetelt de coördinerende inspecteur-generaal van de algemene inspectiedienst of zijn afgevaardigde als waarnemer;6° als de cel voor coördinatiebemiddeling een taak die verband houdt met artikel 4, §§ 2 en 5, 5, §§ 2, 3, en 8, 6, §§ 1 en 4, en 7, §§ 2 en 5, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst, nodigt ze de directeur van de directie voor educatieve standaards en evaluaties alsook de ambtenaar-generaal belast met de algemene dienst voor analyses en prospecties uit om te zetelen als waarnemers; 7° als de cel voor coördinatiebemiddeling een taak die verband houdt met artikel 5, § 1, 5° en 7, § 1, 4, van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, nodigt ze de directeur van de directie voor educatieve standaards en evaluaties alsook de ambtenaar-generaal belast met de algemene dienst voor analyses en prospectief onderzoek uit om te zetelen als waarnemers."

Art. 152.Artikel 1, § 2, van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en wordt aangevuld met het volgende punt: "13° "De cel voor coördinatiebemiddeling': de cel opgericht door artikel 61 van het takendecreet."

Art. 153.Artikel 3, § 1, lid 2, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling: "De cel voor coördinatiebemiddeling voert de coördinatie tussen de algemene inspectiedienst en de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra, alsook de coördinatie tussen beide hiervoor genoemde algemene diensten en de diensten en directies binnen de algemene directie voor begeleiding van het onderwijssysteem."

Art. 154.Artikel 37 van hetzelfde decreet wordt vervangen door: "

Art. 37.Met de hoedanigheid van personeelslid is onverenigbaar, de uitoefening van elk mandaat, met inbegrip van een syndicaal mandaat, bij een inrichtende macht of een federatie van inrichtende machten waarvan één of meer onderwijsinrichtingen zich bevinden op het grondgebied waarop het personeelslid het ambt van zonedirecteur of zijn afgevaardigde bij de doelstellingenovereenkomst uitoefent."

Art. 155.In de artikels 67 en 82 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 4 telkens aangevuld met het volgende lid: "Het personeelslid bedoeld in lid 1, kan binnen de tien dagen na kennisgeving langs hiërarchische weg per aangetekend schrijven een schriftelijke klacht indienen tegen de beslissing van niet-voltooiing bij de Raad van beroep bedoeld in artikel 121. Dit beroep is opschortend.

De Raad van beroep brengt zijn advies uit aan de Regering binnen een termijn van maximaal één maand vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De Regering neemt haar beslissing en kent de evaluatievermelding toe aan het stagedoend personeelslid binnen een termijn van maximaal één maand vanaf de datum van ontvangst van het advies."

Art. 156.Artikel 123 van hetzelfde decreet wordt vervangen door: "

Art. 123.De Raad van beroep bestaat uit: 1° één voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter aangesteld door de Regering onder de ambtenaren-generaal van minstens rang 16;2° drie leden aangesteld door de Regering onder de ambtenaren-generaal van het algemeen bestuur onderwijs van minstens rang 15;3° drie leden aangesteld door vertegenwoordigers van erkende vakverenigingen onder de leden van de zonedirecteurs, waarbij elke vakvereniging minstens één vertegenwoordiger heeft; 4° een secretaris aangesteld door de Regering onder de ambtenaren van minstens niveau 2+ van de diensten van de Regering."

Art. 157.Artikel 146 van hetzelfde decreet wordt vervangen door: "

Art. 146.Het mandaat van coördinerende afgevaardigde is voor de eerste keer voorzien wanneer de algemene dienst is voorzien overeenkomstig artikel 143 en de personeelsleden die toegang hebben tot de stage krachtens artikel 144 deze hebben voltooid.

Voor de eerste aanstelling in de betrekking van coördinerende afgevaardigde, wordt afgeweken van de voorwaarde bedoeld in artikel 44, lid 1, 2°.

In afwachting hiervan voert de directeur-generaal de taken van de coördinerende afgevaardigde uit." HOOFDSTUK III. - Opheffingsbepaling

Art. 158.Het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en pedagogische adviseurs, met uitzondering van de artikels 4, 5, 17 tot 25, en 149 tot 156, wordt opgeheven op de datum van de inwerkingtreding van onderhavig decreet wordt afgeweken.

In afwijking van lid 1 wordt op 1 september 2022 afgeweken van artikel 162 van het decreet van 8 maart 2007 hierboven. HOOFDSTUK IV. - Slotbepaling

Art. 159.Artikel 7, § 1, treedt in werking op de door de Regering vastgelegde datum.

Art. 160.Artikels 152 tot 157 treden in werking op de dag van de publicatie van onderhavig decreet in het Belgisch Staatsblad.

Art. 161.Met uitzondering van de bepalingen waarvan de inwerkingtreding is vastgelegd door artikels 159 en 160, treedt onderhavig decreet in werking op 1 september 2019.

Kondigen onderhavig decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 10 januari 2019.

De Minister-President en de Minister van Gelijke Kansen en Vrouwenrechten, R. DEMOTTE De Viceminister-president en Minister van Cultuur en Kleine Kinderen, A. GREOLI De Viceminister-president en Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie, Onderzoek en Media, J.-Cl. MARCOURT De Minister van Jeugd, Jeugdbijstand, Justitiehuizen, Sport en Brussel, belast met de voogdij over de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, R. MADRANE De Minister van Onderwijs, M.-M. SCHYNS De Minister van Begroting, Ambtenarenzaken en Administratieve Vereenvoudiging, A. FLAHAUT _______ Nota Sessie 2018-2019 Documenten van het Parlement. Decreetontwerp, nr. 720-1. - Commissiewijziging, nr. 720-2. - Commissieverslag, nr. 720-3. - Tekst aangenomen in de commissie, nr. 720-4. -Tekst aangenomen in de plenaire vergadering, nr. 720-5.

Volledig verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 9 januari 2019.

^