gepubliceerd op 01 september 1998
Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie
30 JUNI 1998. - Decreet met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie
De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit decreet regelt de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie dat wordt ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Het is eveneens van toepassing op de niet-statutaire personeelsleden van dezelfde functiecategorieën.
Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet, verstaat men onder « bijscholing » elke vormingsactiviteit die als doel heeft de bekwaamheden van de personeelsleden bepaald in artikel 1, te onderhouden, te verbeteren of aan te passen aan de actualiteit.
De bijscholing omvat tevens activiteiten die personeelsleden van wie de beginopleiding niet meer beantwoordt aan de eisen van de functie of aan het onderwijsaanbod, toelaten de nodige capaciteiten te verwerven voor de uitoefening van hun functie of voor de uitoefening van een andere functie in het onderwijs.
Art. 3.De algemene doelstellingen van de bijscholing zijn : 1° de capaciteit om de activiteiten bepaald in artikel 2 in praktijk te brengen;2° het aankweken van de juiste vaardigheden om efficiënt om te gaan met mensen;3° het verwerven en in de praktijk brengen van beroepsmatige kennis en vaardigheden, met name die welke verband houden met de invoering van het stelsel 1;4° het bestuderen en analyseren van de sociale, economische en culturele factoren die van invloed zijn op het gedrag van mensen en de omstandigheden waarin de functie van leerkracht in het onderwijs voor sociale promotie wordt uitgeoefend;5° de verbetering van de communicatie, het teamwork en de interdisciplinaire samenwerking, alsook het ontstaan en de uitwerking van projecten binnen de instellingen zelf;6° de beroepsomschakeling, in het onderwijs, van leerkrachten die ter beschikking zijn gesteld wegens gebrek aan banen.
Art. 4.Wat de toepassing van hoofdstuk II van dit decreet betreft, zijn de opleiders : 1° statutaire of niet-statutaire leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, de inspectiediensten, de psycho-medisch-sociale centra en het Algemeen Bestuur voor Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek;2° centra voor voortgezet onderwijs die hetzij onder de bevoegdheid vallen van één of meerdere inrichtende machten, hetzij onder een representatie- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten;3° instellingen voor onderwijs voor sociale promotie;4° hogescholen;5° universiteiten of hun opleidingsinstellingen;6° natuurlijke personen, nationale of internationale experts;7° organisaties voor volwassenen- en jongerenscholing erkend door de Franse Gemeenschap;8° vertegenwoordigers van de Europese Unie en de OESO;9° staats- of privé-bedrijven.
Art. 5.De Regering van de Franse Gemeenschap, hierna Regering genoemd, legt de modaliteiten vast volgens dewelke de personeelsleden bepaald in artikel 4, 1°, kunnen worden belast met het geven van opleidingen.
De vormingsactiviteiten zijn niet onderworpen aan de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 met betrekking tot het loonstatuut van het onderwijzend, wetenschappelijk en gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, noch aan die van artikel 11 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 25 oktober 1993 met betrekking tot het loonstatuut van de leden van het directie- en onderwijzend personeel en het opvoedend nevenpersoneel van het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap.
Art. 6.De personeelsleden, bepaald in artikel 1, aan wie een salaris of een salaris-toelage wordt toegekend voor een dienstactiviteit en die een opleiding genieten of verzorgen, worden gedurende de hele opleiding als in dienst beschouwd.
Personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens gebrek aan banen, mogen een opleiding geven of eraan deelnemen. De duur hiervan wordt gelijkgesteld met een voorlopige heroproeping tot de dienstactiviteit of met een heroproeping in dienst.
Voor tijdelijk benoemde personeelsleden wordt de duur van de gevolgde opleiding slechts in aanmerking genomen voor de berekening van de administratieve en loonanciënniteit, als deze binnen de periode van de tijdelijke benoeming of aanwerving valt.
Art. 7.Aan het eind van de opleiding wordt door de inrichter bepaald in artikel 9 een attest afgeleverd volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.
Art. 8.De Regering bepaalt, na overleg met het Algemeen Bestuur voor Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, de inspectie en de afgevaardigden van de representatie- en coördinatieorganen van de inrichtende machten, onder welke voorwaarden vormingscursussen verplicht kunnen worden gemaakt. HOOFDSTUK II. - Vormingscursussen gegeven in het onderwijs voor sociale promotie, ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap
Art. 9.De vormingscursussen bestemd voor de personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap, bepaald in artikel 1, worden ingericht door de Algemene Dienst voor Opvoedkundige Zaken, Pedagogisch Onderzoek en Sturing van het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap onder de bevoegdheid van het Algemeen Bestuur voor Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, op voorstel van de inspectie van het onderwijs voor sociale promotie.
De opleidingen die bestemd zijn voor de personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie en worden gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, bepaald in artikel 1, worden ingericht volgens de modaliteiten die de Regering bepaalt : 1° hetzij op initiatief van een inrichtende macht of een representatie- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten, voor cursussen die deze wil promoten met het oog op zijn pedagogische doelstellingen en methodes.2° hetzij op basis van een overeenkomst tussen één of meer inrichtende machten en/of één of meer representatie- en coördinatieorganen van de inrichtende machten. De bijscholing van de personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie kan worden ingericht op basis van een afspraak tussen de Algemene Dienst voor Opvoedkundige Zaken, Pedagogisch Onderzoek en Sturing van het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap en een representatie- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten.
Art. 10.Er is een « Bijscholingscommissie » opgericht, hierna « de Commissie » genoemd, die, na raadpleging van de representatieve syndicale organisaties, belast is met de taak om in de loop van het 1e trimester van elk kalenderjaar, de gemeenschappelijke, algemene thema's van de bijscholingscursussen voor het volgend kalenderjaar, die verband houden met de doelstellingen vermeld in artikel 3, ter goedkeuring over te leggen aan de Regering.
De Commissie bestaat uit : 1° de Algemeen Bestuurder voor Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek;2° de verantwoordelijke van de inspectiedienst voor het onderwijs voor sociale promotie;3° leden van het Bureau van de Hoge Raad, zoals bepaald in artikel 5 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 18 september 1991, dat de modaliteiten vastlegt voor de organisatie en de werking van de Hoge Raad voor het onderwijs voor sociale promotie; De Commissie kiest haar voorzitter onder haar leden. Het secretariaat wordt verzekerd door een lid van de Algemene Dienst voor het onderwijs voor sociale promotie, het kunstonderwijs met beperkt uurrooster en het afstandsonderwijs, aangeduid door de Algemeen Bestuurder voor Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek.
De Commissie stelt haar huisreglement op en legt dit ter goedkeuring over aan de Regering.
De vergoeding van de leden van de Commissie wordt vastgelegd door de Regering. HOOFDSTUK III. - Controle op de opleidingen in het onderwijs voor sociale promotie gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap
Art. 10.De inspectie- en de controlediensten zijn, elk in hun respectieve opdracht, belast met : 1° het toezicht op de toepassing van de bepalingen van dit decreet;2° de controle van het gebruik van de kredieten en de subsidies toegekend aan de opleidingen;3° het toezicht op de uitvoering van de projecten en de effectieve deelneming van de personeelsleden bepaald in artikel 1. HOOFDSTUK IV. - Evaluatie van de opleidingen in het onderwijs voor sociale promotie ingericht door de Franse Gemeenschap
Art. 11.De Raad van Beheer van het Centrum voor zelfstudie en voortgezet onderwijs van het Onderwijs van de Franse Gemeenschap, bepaald in artikel 5 van het besluit van 7 april 1995 met betrekking tot de oprichting van een Centrum voor zelfstudie en voortgezet onderwijs van het Onderwijs van de Franse Gemeenschap, staat in voor de evaluatie van de opleidingen bepaald in artikel 9, alinea 1. HOOFDSTUK V. - Globale evaluatie van de opleidingen
Art. 12.De inspectie doet jaarlijks een evaluatie van het systeem dat wordt ingevoerd door dit decreet.
Dit evaluatieverslag wordt overgemaakt aan de Hoge Raad voor het onderwijs voor sociale promotie en aan de minister die bevoegd is voor het onderwijs voor sociale promotie.
Art. 13.Alle personen die rechtstreeks of onrechtstreeks als opleider betrokken zijn, worden uitgesloten van alle evaluatie- of controletaken met betrekking tot deze opleidingen. HOOFDSTUK VI. - Budgettaire middelen
Art. 14.De begrotingskredieten die worden toegewezen aan bijscholingscursussen, met inbegrip van de bijbehorende vergoedingen, bedragen minstens 0,12 % van de normale uitgaven die de begroting van het Ministerie van de Franse Gemeenschap uittrekt voor het onderwijs voor sociale promotie.
Deze kredieten worden verdeeld tussen de Algemene Dienst voor Opvoedkundige Zaken, Pedagogisch Onderzoek en Sturing van het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap en de verschillende representatie- en coördinatieorganen van de inrichtende machten, naar rata van het totaal aantal toegekende periodes in de loop van het kalenderjaar dat voorafging aan het jaar waarin de cursussen worden ingericht.
De beheers- en secretariaatskosten mogen niet hoger liggen dan 10 % van de voor de bijscholingscursussen toegekende kredieten. 40 % van de begrotingskredieten, verdeeld overeenkomstig alinea 2, worden besteed aan opleidingen die gebaseerd zijn op algemene thema's. HOOFDSTUK VII. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 15.Voor het jaar 1998 worden de kredieten, bepaald in artikel 15, vermenigvuldigd met een coëfficiënt 0,3.
Art. 16.Dit decreet treedt in werking op 1 september 1998.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 30 juni 1998.
De Minister-Voorzitster van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met Onderwijs, de Audiovisuele Sector, Hulpverlening aan de Jeugd, Kinderwelzijn en Gezondheidspromotie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen, W. ANCION De Minister van Cultuur en Permanente Opvoeding, Ch. PICQUE De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE _______ Nota Zitting 1997-1998.
Stukken van de Raad. - Ontwerp van decreet, nr. 240-1. - Commissieamendementen, nrs. 240-2 en 3. - Verslag, nr. 240-4. - Amendementen van de vergadering, nrs. 240-5.
Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 23 juni 1998.