Etaamb.openjustice.be
Decreet van 20 juni 2013
gepubliceerd op 23 juli 2013

Decreet houdende diverse maatregelen betreffende het onderwijs voor sociale promotie waarbij de sturingsorganen ervan worden bepaald en waarbij e-learning in haar onderwijsaanbod geïntegreerd wordt

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2013029445
pub.
23/07/2013
prom.
20/06/2013
ELI
eli/decreet/2013/06/20/2013029445/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 JUNI 2013. - Decreet houdende diverse maatregelen betreffende het onderwijs voor sociale promotie waarbij de sturingsorganen ervan worden bepaald en waarbij e-learning in haar onderwijsaanbod geïntegreerd wordt


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie

Artikel 1.In artikel 1, § 3, tweede lid, 1°, van het decreet van 16 april 1991, worden de woorden « van de bij artikel 15 bedoelde Overlegcommissie » vervangen door de woorden « van de Algemene Raad bedoeld in artikel 78 ».

Art. 2.Artikel 3 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie wordt vervangen door een artikel, luidend als volgt : «

Art. 3.Het onderwijs voor sociale promotie omvat één enkel stelsel, stelsel 1. »

Art. 3.Artikel 5 van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : «

Art. 5.Het onderwijs voor sociale promotie van stelsel 2 is het onderwijs dat, bij wijze van overgangsmaatregel, geregeld blijft door de wetten op het technisch onderwijs, gecoördineerd op 30 april 1957 en door de bij toepassing van die wetten genomen besluiten.

Tot 1 januari 2015 kan het onderwijs voor sociale promotie bekwaamheidsbewijzen van stelsel 2 aan de studenten uitreiken die met hun opleiding tijdens het schooljaar 2008-2009 zijn begonnen overeenkomstig de wetten op het technisch onderwijs gecoördineerd op 30 april 1957 en de bij toepassing van die wetten genomen besluiten.

Titel IV van dit decreet is van toepassing tot 1 januari 2015 op stelsel 2. ».

Art. 4.In artikel 5bis van hetzelfde decreet, zoals ingevoegd bij het decreet van 3 maart 2004 en aangevuld bij het decreet van 27 oktober 2006 en het decreet van 14 november 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) 1° wordt vervangen als volgt : « 1° Leerresultaten : bepaalt wat een student moet kennen, begrijpen en kunnen doen na de voltooiing van een leerproces.Leerresultaten worden gedefinieerd in termen van kennis, vaardigheden en competenties. De eindbekwaamheden die na een opleidingseenheid geëvalueerd worden zoals bedoeld in 9° van dit artikel, worden in leerresultaten uitgedrukt; »; b) 2° wordt aangevuld met een punt i), luidend als volgt : « i) de pedagogische en technische expertise;»; c) 8° wordt aangevuld als volgt : « en van een afdeling ».d) 9° wordt vervangen als volgt : « 9° opleidingseenheid : een opleidingseenheid bestaat uit een cursus of een geheel van cursussen die gegroepeerd worden omdat ze gemeenschappelijke doelstellingen nastreven en een coherent pedagogisch geheel van leerresultaten uitmaken dat geëvalueerd en bekrachtigd kan worden;e) 13° wordt vervangen als volgt : « 13° Pedagogische en technische expertise : onderwijsactiviteiten die statutair gebonden zijn aan een ambt van een opleidingseenheid.Deze activiteiten hebben ten doel het onderhoud, de ontwikkeling van de pedagogische materialen en dragers, de coördinatie van de studieraden en de pedagogische opvolging van studenten of kandidaten-studenten; »; f) er wordt een 15° ingevoegd, luidend als volgt : « 15° e-learning : het leerproces en de opleiding door middel van Internet, het gebruik van nieuwe technologieën multimedia van het Internet om de kwaliteit van het leerproces te verbeteren door de toegang tot de hulpbronnen en de diensten, enerzijds, en de uitwisseling en de medewerking op afstand, anderzijds, te vergemakkelijken.g) er wordt een 16° ingevoegd, luidend als volgt : « 16° Algemene Raad : de Algemene Raad bedoeld in artikel 78;»; h) er wordt een 17° ingevoegd, luidend als volgt : « 17° Sturingscel : de Sturingscel bedoeld in artikel 18;»; i) er wordt een 18° ingevoegd, luidend als volgt : « 18 ° de Minister : de Minister van Onderwijs voor Sociale Promotie. ».

Art. 5.Artikel 12 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een lid, luidend als volgt : « Elke afdeling, met uitzondering van de afdelingen behorend tot het hoger onderwijs, de afdelingen behorend tot het secundair doorstromingsonderwijs en de afdelingen die bekrachtigd worden door bekwaamheidsbewijzen die specifiek zijn voor het secundair onderwijs voor sociale promotie, beantwoordt aan de door de Regering goedgekeurde opleidingsprofielen overeenkomstig artikel 36 van het samenwerkingsakkoord afgesloten te Brussel op 27 maart 2009 tussen de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie met betrekking tot de oprichting van de "Service francophone des Métiers et des Qualifications" (Franstalige Dienst voor Beroepen en Kwalificaties), afgekort : « S.F.M.Q. », en door hem aan de Algemene Raad bezorgd. ».

Art. 6.In artikel 13, § 2, van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet van 10 april 1995, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : « In afwijking van het vorige lid mogen de opleidingseenheden die tot een afdeling van het hoger onderwijs behoren, slechts geopend worden na de toestemming van de Regering op advies van de Algemene Raad. Een besluit van de Regering zal, overeenkomstig artikel 123bis, § 3, eerste streepje, de criteria bepalen waarbij de opleidingseenheden die afzonderlijk georganiseerd kunnen worden, geopend kunnen worden. ».

Art. 7.Artikel 26 van het decreet wordt aangevuld met een lid, luidend als volgt : « Het secundair onderwijs voor sociale promotie past didactische methodes toe die aangepast zijn aan een volwassen publiek. Deze pedagogie baseert zich op de collectieve of individuele activiteiten onder rechtstreekse of onrechtstreekse leiding van leerkrachten of deskundigen. ».

Art. 8.Artikel 27 van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : «

Art. 27.Elke afdeling van het secundair onderwijs voor sociale promotie, met inbegrip van het getuigschrift van basisonderwijs, wordt gerangschikt in de eerste, de tweede, de derde graad of de vierde graad van het secundair onderwijs volgens haar algemene doelstellingen, de inhoud ervan, het niveau en het bekwaamheidsbewijs die ze bekrachtigen.

De bekwaamheidsbewijzen stemmen overeen met de niveaus 1 tot 4 van het Europees kwalificatiekader. ».

Art. 9.In artikel 30 van hetzelfde decreet, zoals aangevuld bij het decreet van 24 juli 1997 en gewijzigd bij het decreet van 3 maart 2004, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « De afdelingen van het secundair onderwijs voor sociale promotie worden bekrachtigd : 1° ofwel door bekwaamheidsbewijzen overeenstemmend met deze uitgereikt door het secundair onderwijs met volledig leerplan, met inbegrip van het getuigschrift voor basisonderwijs, het getuigschrift voor secundair onderwijs van de eerste graad, het getuigschrift voor secundair onderwijs van de tweede graad uitgereikt na het vierde studiejaar van het secundair onderwijs, het getuigschrift voor hoger secundair onderwijs en de bekwaamheidsbewijzen die kwalificatiegetuigschriften genoemd worden en die worden uitgereikt in het secundair onderwijs met volledig leerplan na afloop van de tweede, de derde en de vierde graad;2° ofwel door bekwaamheidsbewijzen die specifiek zijn voor het secundair onderwijs voor sociale promotie.Onder specifiek bekwaamheidsbewijs wordt verstaan : a) ofwel bekwaamheidsbewijzen uitgereikt na de afdeling met minder dan 900 lestijden;b) ofwel bekwaamheidsbewijzen die beantwoorden aan een bijzondere wetgeving;in dit geval vermeldt het bekwaamheidsbewijs de betrokken regelgeving; c) ofwel bekwaamheidsbewijzen die beantwoorden aan een bijzondere aanvraag van de ondernemingen, de besturen, het onderwijs en over het algemeen de socio-economische en culturele kringen of die nog geen beroepsprofiel en een opleidingsprofiel gekregen hebben door de « S.F.M.Q. » De afdelingen betreffende deze bekwaamheidsbewijzen krijgen een voorlopige toestemming tot hun omzetting overeenkomstig het opleidingsprofiel dat door de « S.F.M.Q » wordt ontwikkeld ».

Na advies van de « S.F.M.Q. » stelt de Algemene Raad de Regering een opleidingsprofiel voor in de vorm van een pedagogisch dossier van de afdeling, zoals bepaald in de artikelen 10 tot 14.

De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van de bekwaamheidsbewijzen. ».

Art. 10.In Titel II, hoofdstuk IV, afdeling 2, van hetzelfde decreet wordt een artikel 30ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 30ter.Met uitzondering van de afdelingen die tot het secundair doorstromingsonderwijs behoren, reikt het secundair onderwijs voor sociale promotie een bijvoegsel uit bij het getuigschrift bepaald door de Regering op advies van de Algemene Raad om de competentiestudiepunten over te kunnen dragen in het kader van het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor het beroepsonderwijs en -opleiding ECVT). ».

Art. 11.Het eerste lid van artikel 32 van hetzelfde decreet wordt vervangen door twee leden, luidend als volgt : « Voor elke opleiding of opleidingseenheid omvat de Studieraad een lid van het bestuurspersoneel of zijn afgevaardigde, de betrokken leden van het onderwijzend personeel.

Wanneer de directie van de inrichting het personeelslid belast met een sociale en pedagogische opvolging van een bijzondere studentengroep, neemt deze groep deel aan de vergaderingen van de Studieraad behorend tot artikel 31, 2°. ».

Art. 12.In artikel 33 van hetzelfde decreet worden de woorden « in een afdeling of » opgeheven.

Art. 13.In artikel 34 van hetzelfde decreet worden de woorden « een afdeling of » opgeheven.

Art. 14.Artikel 46 van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : «

Art. 46.Elke afdeling die uit meer dan twee opleidingseenheden bestaat, omvat een opleidingseenheid « Geïntegreerde proef ». De Regering kan, op eensluidend advies van de Algemene Raad, van dit beginsel afwijken, inzonderheid : - in geval van een afdeling die overeenstemt met een cursus georganiseerd door het onderwijs met volledig leerplan en waarvoor er geen eindstudiewerk gevraagd wordt; - in geval van een afdeling die aan een bijzondere wetgeving beantwoordt.

Met uitzondering van de afdelingen van specialisatie moet elke afdeling ook stages omvatten. Voor begeleidinglestijden wordt vóór de geïntegreerde proef en de stages in de referentielessenrooster gezorgd.

De beroepsactiviteit van de studenten kan, met verwijzing naar de pedagogische dossiers, gelijkgesteld worden met de stages bedoeld in het vorige lid, op beslissing van de Studieraad. ».

Art. 15.Artikel 49 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een § 5, luidend als volgt : § 5. De afdelingen die het bekwaamheidsbewijs van « B.H.O. » uitreiken, worden op het niveau 5 in het Europees kwalificatiekader gerangschikt.

De afdelingen die een Brevet voor hoger onderwijs uitreiken, die op eensluidend advies van de Algemene Raad door de Regering goedgekeurd worden, behoren tot de eerste cyclus van het hoger onderwijs voor sociale promotie. ».

Art. 16.In artikel 52 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Voor elke afdeling of opleidingseenheid omvat de Studieraad een lid van het bestuurspersoneel of zijn afgevaardigde, de betrokken leden van het onderwijzend personeel. Wanneer de directie van de inrichting het personeelslid belast met een sociale en pedagogische opvolging van een bijzondere studentengroep, neemt deze groep deel aan de vergaderingen van de Studieraad behorend tot artikel 53, 2°. ». 2° in het tweede lid worden de woorden « of van een opleidingseenheid « Geïntegreerde proef » » ingevoegd tussen de woorden « is zij voor de bekrachtiging van een afdeling » en de woorden « toegevoegd aan de studieraad ».

Art. 17.In artikel 58 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt 1° vervangen als volgt : « 1° leerresultaten bepaald in het pedagogisch dossier;»; 2° in het tweede lid wordt 1° vervangen als volgt : « 1° van de beheersing van de leerresultaten bepaald in het pedagogisch dossier;».

Art. 18.In artikel 63, tweede lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden « of van een opleidingseenheid « Geïntegreerde proef » » ingevoegd tussen de woorden « is zij voor de bekrachtiging van een afdeling » en de woorden « toegevoegd aan de studieraad ».

Art. 19.In artikel 68 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt 1° vervangen als volgt : « 1° de leerresultaten bepaald in het pedagogisch dossier;»; 2° in het tweede lid wordt 1° vervangen als volgt : « 1° van de beheersing van de leerresultaten bepaald in het pedagogisch dossier;».

Art. 20.In artikel 71, derde lid, van hetzelfde decreet, wordt 1° vervangen als volgt : « 1° de bijzondere doeleinden van de afdeling en, in voorkomend geval, een beroepsprofiel. De Algemene Raad beslist, op basis van de adviezen van de betrokken beroepssectoren, over de mogelijkheid om een beroepsprofiel te integreren in het pedagogisch dossier dat ter goedkeuring aan de Regering wordt voorgesteld; ».

Art. 21.In artikel 74, § 2, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in 2° worden de woorden « en een Ondervoorzitter van de Hoge Raad voor onderwijs voor sociale promotie of hun afgevaardigden » vervangen door de woorden : « en van twee ondervoorzitters van de Algemene Raad of hun afgevaardigden »;b) 4°, 5° en 6° worden vervangen als volgt : « 4° De inspecteur belast met de coördinatie van de inspectie van het onderwijs voor sociale promotie en het afstandsonderwijs of zijn afgevaardigde;5° Een vertegenwoordiger van de Directie van het bestuur van het onderwijs voor sociale promotie en een vertegenwoordiger van de Directie van het bestuur van het hoger onderwijs met volledig leerplan of hun afgevaardigden, aangesteld door de Regering. De leden opgenomen in § 2, 4° en 5°, zijn niet stemgerechtigd. ».

Art. 22.Artikel 75 van hetzelfde decreet, zoals aangevuld bij het decreet van 14 november 2008 en gewijzigd bij het decreet van 10 februari 2011, wordt vervangen als volgt : «

Art. 75.§ 1. Het onderwijs voor sociale promotie reikt een bekwaamheidsbewijs uit dat met het onderwijs met volledig leerplan overeenstemt wanneer dit bewijs globale bekwaamheden en leerresultaten bekrachtigt die opgesteld worden overeenkomstig de geldende referentiesystemen in het doorstromingsonderwijs, ofwel de opleidingsprofielen ontwikkeld door de « S.F.M.Q », ofwel de bekwaamheidsprofielen ontwikkeld door de Algemene Raad voor de Hogescholen. Onder bekwaamheden wordt verstaan de uitvoering van een georganiseerde ontwikkeling van kennis, vaardigheden en vaardigheden inzake gedragingen waarbij het verrichten van een zeker aantal taken mogelijk gemaakt wordt.

Bij gebreke hieraan, en in afwachting van de beëindiging van de werkzaamheden van de « S.F.M.Q. », zijn de opleidingsprofielen behorend tot het secundair onderwijs de profielen die door de « CCPQ » (Gemeenschapscommissie voor de beroepen en de kwalificaties) ontwikkeld worden en die door het Parlement van de Franse Gemeenschap goedgekeurd worden.

De Regering verklaart dat de globale vaardigheden bedoeld in het eerste lid met elkaar overeenstemmen rekening houdend met de structuren en doeleinden van het onderwijs voor sociale promotie na raadpleging van de betrokken instanties van het onderwijs met volledig leerplan en op eensluidend advies van de Algemene Raad.

De Regering bepaalt de instanties en de nadere regels voor de raadpleging bedoeld in het tweede lid. § 2. Wat betreft het hoger onderwijs en in geval van een gelijkwaardigheid van niveau voor een bekwaamheidsbewijs dat niet bestaat in het onderwijs met volledig leerplan, wordt het advies van het Vast bureau bedoeld in artikel 74 gevoegd bij het eensluidend advies van de Algemene Raad. Ingeval het Vast bureau geen consensus kan bereiken over de gelijkwaardigheid van niveau, wordt een tweede vergadering georganiseerd binnen de 60 dagen om het akkoord te bereiken. Indien geen enkel akkoord na die periode kan worden bereikt, worden de verschillende adviezen aan de Regering bezorgd die zich daarover uitspreekt. § 3. Wat betreft het secundair onderwijs en ingeval van een gelijkwaardigheid van niveau voor een bekwaamheidsbewijs dat niet bestaat in het leerplichtonderwijs, wordt het advies van de raadpleginginstanties bepaald door de Regering gevoegd bij het eensluidend advies van de Algemene Raad. Ingeval de raadpleginginstanties geen consensus kunnen bereiken over de gelijkwaardigheid van niveau, wordt een tweede vergadering georganiseerd binnen de 60 dagen om een akkoord te bereiken. Indien geen enkel akkoord na deze termijn kan worden bereikt, worden de adviezen aan de Regering bezorgd die zich daarover uitspreekt. »

Art. 23.Artikel 83 van hetzelfde decreet, zoals vervangen bij het decreet van 25 juli 1996, wordt vervangen als volgt : «

Artikel 83.§ 1. De lestijden behoren tot één van de volgende categorieën : 1° de categorie A omvat de lestijden van het hoger secundair onderwijs in het onderwijs voor sociale promotie;2° de categorie B omvat de lestijden van het lager secundair onderwijs in het onderwijs voor sociale promotie;3° de categorie C omvat de lestijden van het onderwijs in het hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie;4° de categorie D omvat de lestijden van het onderwijs in het hoger onderwijs van het lange type voor sociale promotie. § 2. In afwijking van § 1 : 1° tot de laatste dag van het zevende kalenderjaar van haar werking, met inbegrip van het jaar van haar oprichting, worden de lestijden-leerkracht die gebruikt worden door een inrichting opgericht met toepassing van artikel 107 in de opleidingseenheden gerangschikt op het niveau van het hoger onderwijs voor sociale promotie van het korte type en stelsel 1, als lestijden van de categorie A beschouwd. Vanaf het zesde jaar van haar werking, met inbegrip van het jaar van haar oprichting, worden de lestijden in het hoger onderwijs voor sociale promotie van het korte type en stelsel 1, voor de aanpassingen van lestijdendotaties, als lestijden van de categorie C bedoeld in § 1, 3° beschouwd; 2° wanneer de inrichtende machten ertoe gehouden zijn, na goedkeuring door de Regering, op eensluidend advies van de Algemene Raad, van de minimale referentierooster, de minimale inhoud en de kenmerken van de afdelingen die bekrachtigd worden met de bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 62, de betrokken bestaande structuren overeenkomstig artikel 137 geleidelijk om te vormen : a) tijdens de eerste organisatie van de bovenvermelde afdelingen door de bovenvermelde inrichtende machten worden de lestijden in het onderwijs beschouwd als behorend tot de categorie van de lestijden waartoe ze in de oude structuur behoorden;b) vanaf het einde van het kalenderjaar dat overeenstemt met het einde van de periode van geleidelijke omvorming, worden de gebruikte lestijden in het onderwijs, in de betrokken afdelingen, op het niveau van het hoger onderwijs voor sociale promotie van het lange type en stelsel 1, in lestijden van categorie D omgevormd.

Art. 24.In Titel III, hoofdstuk II van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, wordt een artikel 91/3 ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 91/3, § 1. Het ambt van « kwaliteitscoördinator » kan georganiseerd worden door de omvorming van 250 lestijden B voor een betrekking van een vierde werktijd als de inrichting geen afdeling van het hoger onderwijs organiseert en van 300 lestijden B voor een betrekking van een vierde werktijd als de inrichting ertoe gemachtigd is om ten minste een afdeling van het hoger onderwijs te organiseren.

Er kan een beroep gedaan worden op externe interventies of op een herverdeling van de middelen over de inrichtingen om de minimale oprichtingsnorm te bereiken. Het ambt kan georganiseerd worden door een vierde, halftijdse, drievierde of voltijdse werktijd. De prestatie telt 9 uur per week per vierde werktijd.

Met uitzondering van de overeenkomsten afgesloten overeenkomstig de artikelen 72 en 114 en waarvoor een externe financiering georganiseerd wordt, zullen deze lestijden afgenomen worden van de lestijdendotatie zoals bepaald in de artikelen 82 tot 92.

De Regering bepaalt de opdrachten van de kwaliteitscoördinator. Wat betreft de inrichtingen die gerechtigd zijn om een afdeling van het hoger onderwijs te organiseren, behoren de opdrachten bij voorkeur tot artikel 15 van het decreet van 22 februari 2008 houdende verschillende maatregelen betreffende de organisatie en de werking van het Agentschap voor de evaluatie van de kwaliteit van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs.

Elke inrichting van de Franse Gemeenschap, met toestemming van de coördinatieraad van het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap en elke inrichtende macht, beslist over de opening van dit ambt. Zij bepaalt het opleidingsprofiel na advies van het basisoverlegcomité in het net van de Franse Gemeenschap, de plaatselijke paritaire commissie in het gesubsidieerd officieel onderwijs en de ondernemingsraad of bij gebreke daaraan de vakvereniging in het gesubsidieerd vrij onderwijs. § 2. Het ambt van « opleidingsadviseur » kan georganiseerd worden door de omvorming van 250 lestijden B tot een betrekking van een vierde werktijd. Het ambt kan georganiseerd worden per vierde, halftijdse, drievierde of voltijdse werktijd. De prestatie telt 9 uur per week per vierde werktijd.

Met uitzondering van de overeenkomsten afgesloten overeenkomstig de artikelen 72 en 114 en waarvoor een externe financiering voorzien is, worden deze lestijden afgetrokken van de lestijdendotatie zoals bedoeld in de artikelen 82 tot 92.

De Regering bepaalt de opdrachten van de opleidingsadviseur.

Overeenkomstig artikel 32 en artikel 52 neemt de opleidingsadviseur deel aan de vergaderingen van de studieraad.

De opleidingsadviseur werkt samen, wat betreft zijn opdrachten, aan de verzameling van informatie in het kader van de sturing van het onderwijs voor sociale promotie.

Elke inrichting van de Franse Gemeenschap, met de toestemming van de coördinatieraad van het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap en elke inrichtende macht, beslist over de opening van dit ambt. Zij bepaalt het opleidingsprofiel na advies van het basisoverlegcomité in het net van de Franse Gemeenschap, de plaatselijke paritaire commissie in het gesubsidieerd officieel onderwijs en de ondernemingsraad of bij gebrek daaraan de vakvereniging in het gesubsidieerd vrij onderwijs. § 3. Naast de voorwaarden bedoeld in het koninklijk besluit van 22 maart 1969 en in de decreten van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs en 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, om aangeworven of aangesteld te worden in de ambten bedoeld in §§ 1 en 2, zullen de personeelsleden ook aan de vereisten van het ambtsprofiel beantwoorden, zoals respectievelijk bedoeld in § 1, vierde lid of in § 2, zesde lid, van dit artikel. § 4. Met uitzondering van een organisatie van het ambt op basis van overeenkomsten, zoals bedoeld in de artikelen 72 en 114 kan de inrichtende macht of het inrichtingshoofd van de Franse Gemeenschap beslissen om de ambten bedoeld in dit artikel te sluiten behalve als het ambt door beschermde, aangeworven of aangestelde leden van het tijdelijke personeel uitgeoefend wordt.

Art. 25.In Titel III, hoofdstuk II van hetzelfde decreet, wordt een artikel 91/4 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 91/4.§ 1. De activiteiten van de pedagogische en technische expertise bedoeld in artikel 91/6, 4° worden ingevoegd in de structuur van de opleidingseenheden die door de inrichting geopend worden in het kader van haar structurele opleidingsaanbod of die uitdrukkelijk door haar georganiseerd worden met uitzondering van opleidingseenheden met als doeleinden de steun, de begeleiding en het oriënteren van de studenten.

De gebruikte lestijden in het kader van deze activiteiten moeten meegedeeld worden aan de Administratie overeenkomstig de geldende procedures voor elke onderwijsactiviteit van de betrokken opleidingseenheid.

Met uitzondering van de overeenkomsten bedoeld in de artikelen 72 en 114 van het decreet bedraagt het aantal lestijden die toegekend moeten worden per activiteit van pedagogische en technische expertise ten minste 40 lestijden en hoogstens 800 lestijden. De prestatie per lestijd is 1,8 uur. § 2. De activiteiten van de pedagogische en technische expertise bedoeld in artikel 91/4, 4° zijn gebonden door het inrichtingshoofd of de inrichtende macht, in functie van de aard van de taken waaruit de activiteit van de pedagogische en technische expertise bestaat en van het niveau van het betrokken onderwijs, aan het wervingsambt behorend tot de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel.

De statutaire en baremabepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden die belast zijn met de activiteiten van de pedagogische en technische expertise, zijn deze die van toepassing zijn op het ambt uitgeoefend in het onderwijs voor sociale promotie en de opleidingseenheid waaraan ze gebonden zijn. § 3. Het inrichtingshoofd, wat betreft het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, of de inrichtende macht, wat betreft het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, bepaalt, na advies van het basisoverlegcomité voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de plaatselijke paritaire commissie voor het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de ondernemingsraad of bij gebrek hieraan, de vakvereniging voor het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de taken en de opdrachten van de personeelsleden belast met de activiteiten van de pedagogische en technische expertise. Deze kunnen aan de deskundigen toevertrouwd worden in de zin van de artikelen 87bis en 118.

Art. 26.In Titel III, hoofdstuk II van hetzelfde decreet, wordt een artikel 91/5 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 91/5.§ 1. In het gesubsidieerd vrij onderwijs, voor de toepassing van de artikelen 34 en 42 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, worden de diensten gepresteerd in het ambt waartoe de activiteiten van de pedagogische en technische expertise behoorden vóór de datum van inwerkingtreding van het decreet van 20 juni 2013 houdende diverse maatregelen betreffende het onderwijs voor sociale promotie waarbij de sturingsorganen ervan worden bepaald en waarbij e-learning in haar onderwijsaanbod geïntegreerd wordt, op aanvraag van het personeelslid, geacht gepresteerd te zijn in het ambt waartoe de activiteit van de pedagogische en technische expertise voortaan behoort, op voorwaarde dat het personeelslid houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend bekwaamheidsbewijs van groep A voor de uitoefening van dit ambt.

Voor de tijdelijk aangeworven personeelsleden die houder zijn van andere bekwaamheidsbewijzen, worden de afwijkingen verworven in een activiteit van de pedagogische en technische expertise met toepassing van artikel 6 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie of op basis van artikel 17, § 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, vóór de datum van inwerkingtreding van het decreet van 20 juni 2013 houdende diverse maatregelen betreffende het onderwijs voor sociale promotie waarbij de sturingsorganen ervan worden bepaald en waarbij e-learning in haar onderwijsaanbod geïntegreerd wordt, op aanvraag van het personeelslid, geacht verworven te zijn in het ambt waartoe de activiteit van de pedagogische en technische expertise voortaan behoort. § 2. In het gesubsidieerd officieel onderwijs, voor de toepassing van de artikelen 24 en 30 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, worden de diensten gepresteerd in het ambt waartoe de activiteiten van de pedagogische en technische expertise behoorden vóór de datum van inwerkingtreding van het decreet van 20 juni 2013 houdende diverse maatregelen betreffende het onderwijs voor sociale promotie waarbij de sturingsorganen ervan worden bepaald en waarbij e-learning in haar onderwijsaanbod geïntegreerd wordt, op aanvraag van het personeelslid, geacht gepresteerd te zijn in het ambt waartoe de activiteit van de pedagogische en technische expertise voortaan behoort, op voorwaarde dat het personeelslid houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend bekwaamheidsbewijs van groep A voor de uitoefening van dit ambt.

Voor de tijdelijk aangeworven personeelsleden die houder zijn van andere bekwaamheidsbewijzen, worden de afwijkingen verworven in een activiteit van de pedagogische en technische expertise met toepassing van artikel 6 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie of op basis van artikel 17, § 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, vóór de datum van inwerkingtreding van het decreet van 20 juni 2013 houdende diverse maatregelen betreffende het onderwijs voor sociale promotie waarbij de sturingsorganen ervan worden bepaald en waarbij e-learning in haar onderwijsaanbod geïntegreerd wordt, op aanvraag van het personeelslid, geacht verworven te zijn in het ambt waartoe de activiteit van de pedagogische en technische expertise voortaan behoort. § 3. Voor de toepassing van dit artikel, wanneer het vereiste bekwaamheidsbewijs een component van nuttige ervaring bevat, ofwel voor een ambt van technische vakken, ofwel voor een ambt van beroepspraktijk, ofwel voor een ambt van technische vakken en beroepspraktijk, behoudt het tijdelijke personeelslid dat vraagt om van de maatregelen bedoeld in de vorige paragrafen te kunnen genieten en voor wie zulke ervaring erkend werd in een betrokken specialiteit overeenkomstig de toepasselijke statutaire bepalingen, het genot van deze erkenning voor de betrokken specialiteit in de uitoefening van zijn nieuwe ambt van technische vakken, of in een ambt van beroepspraktijk of in een ambt van technische vakken en beroepspraktijk. § 4. In afwijking van artikel 91quinquies, § 2, tweede lid, behoudt het personeelslid in dienstactiviteit dat in aanmerking komt voor de toepassing van de vorige paragrafen en dat voor de uitoefening van de pedagogische en technische expertise, vóór de datum van inwerkingtreding van het decreet van 20 juni 2013 houdende diverse maatregelen betreffende het onderwijs voor sociale promotie waarbij de sturingsorganen ervan worden bepaald en waarbij e-learning in haar onderwijsaanbod geïntegreerd wordt, een hoger barema kreeg dan dat waarop het aanspraak zal kunnen maken na de inwerkingtreding van dit laatste barema, het genot ervan. ».

Art. 27.In Titel III, hoofdstuk II van hetzelfde decreet, wordt een artikel 91/6 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 91/6.Elke inrichting die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd, na toestemming van de coördinatieraad van het onderwijs voor sociale promotie, en elke inrichtende macht kunnen een gedeelte van hun lestijdendotatie aan het geheel van de volgende activiteiten besteden : 1° omvorming van lestijden in kaderbetrekkingen met toepassing van de artikelen 91/4 en 111ter, § 1, zesde lid;2° vergadering van de studieraad;3° operaties voor de toelating, de pedagogische opvolging, de bekrachtiging van de studies, 4° activiteiten van de pedagogische en technische expertise met toepassing van artikel 91/4. Behoudens afwijking verleend door de Regering voor een onbepaalde duur en met uitzondering van de lestijden gefinancierd op basis van de overeenkomsten bedoeld in artikel 114, mag het totaal van de lestijden bedoeld in het vorige lid, gecumuleerd de bovengrens van acht percent van de organieke lestijdendotatie bedoeld in artikel 82 niet overschrijden. ».

Art. 28.In Titel III, hoofdstuk III, van hetzelfde decreet, worden de artikelen 103 tot 105 en 106, tweede lid, opgeheven.

Art. 29.Artikel 112 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 30.In artikel 123quater, § 2, vijfde lid, worden de woorden « en van de Overlegcommissie » opgeheven.

Art. 31.Artikel 127 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 32.In artikel 128 van hetzelfde decreet worden de woorden « artikel 46 » vervangen door de woorden « artikel 51, 1° ».

Art. 33.In de artikelen 44, 45, eerste lid tot derde lid, 49, § 1, tweede lid, 72, § 1, vijfde lid, 123bis, § 3, derde streepje, 123quater, § 2, vijfde lid, 130ter, § 1, 1° en 2°, 130sexties, § 1, 137bis, tweede lid en derde lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden « Hoge Raad voor het onderwijs voor sociale promotie » telkens vervangen door de woorden « Algemene Raad ».

Art. 34.In de artikelen 76, 130ter, § 1, vierde lid, en 136, eerste lid, worden de woorden « van de Overlegcommissie » vervangen door de woorden « van de Algemene Raad ».

Art. 35.In artikel 72, § 4, worden de woorden « Minister belast met het Onderwijs voor Sociale Promotie » vervangen door het woord « Minister ». In de artikelen 130bis, § 2, tweede lid, § 3, derde lid en vierde lid, 130sexties, § 5, tweede lid, worden de woorden « Minister van het Onderwijs voor Sociale Promotie » vervangen door het woord « Minister ». HOOFDSTUK II. - Sturing van het onderwijs voor sociale promotie

Art. 36.In Titel II van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het Onderwijs voor Sociale Promotie, wordt het opschrift van hoofdstuk III vervangen als volgt : « Hoofdstuk III. - Het inzamelen en de behandeling van gegevens die nodig zijn voor de sturing van het onderwijs voor sociale promotie ».

Art. 37.Artikel 15 van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt : «

Art. 15.Het opmaken van een statistische databank betreffende het onderwijs voor sociale promotie moet bijdragen tot de vaststelling van de behoeften inzake onderwijs voor sociale promotie en tot de bepaling van een gemeenschapsbeleid inzake levenslang leren. »

Art. 38.Artikel 16 van hetzelfde decreet wordt door hetgeen volgt vervangen : «

Artikel 16.§ 1. De inrichtingen zenden aan de Algemene Directie Niet-verplicht onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, individueel of collectief, de gegevens gevraagd in het kader van het inzamelen van statische gegevens.

Deze gegevens, hebben, inzonderheid, betrekking op : 1° de inschrijvingen per opleidingseenheid en/of per afdeling van gefinancierde en niet-gefinancierde studenten;2° de individuele gegevens van de studenten;3° het slagen of het niet-slagen op het einde van de beoordelingen met inbegrip van de toelatings- of validatieproeven of testen;4° de overgangsmogelijkheden;5° de studentenmobiliteit wat betreft het inschrijven en verlaten voor de getuigschrifttoekenning;6° de ingerichte onderwijsprogramma's en de samenwerkingsovereenkomsten voor de inrichting van de studies;7° de aangeboden en gevolgde filières;8° de opleidingsovereenkomsten gesloten tussen de inrichtingen en de sociaaleconomische en cultuurwereld;9° de verdeling mannen / vrouwen in de ingezamelde statistische gegevens. § 2. De Regering bepaalt de termijnen, de vorm en de nadere regels voor de overdracht en de verwerking van de gegevens, met inachtneming van de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en de toepassingsbesluiten ervan.

Elke actie om gecodeerde gegevens in persoonsgegevens om te zetten is formeel verboden. § 3. Binnen de toegelaten termijn zullen alle gevraagde gegevens door de inrichtende macht exact in de voorgeschreven vormen gegeven worden.

Bij gebreke daaraan stuurt haar de Regering een ingebrekestelling waardoor ze haar erom vraagt binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de ingebrekestelling de gevraagde geldige gegevens over te zenden.

Indien, na deze termijn, de inrichtende macht deze gegevens niet heeft overgezonden zonder dat ze het bewijs kan leveren dat ze alle nodige maatregelen heeft getroffen om het te kunnen doen, verliest ze, voor een duur hierna bepaald, het genot van 5% van de werkingsmiddelen toegekend overeenkomstig artikel 3, § 3, vierde lid, 17°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

De duur bedoeld bij het vorige lid begint op het einde van de termijn van dertig kalenderdagen en loopt tot op de dag waarop de inrichtende macht de gevraagde geldige gegevens per aangetekende brief met ontvangstbericht heeft overgezonden.

Art. 39.Artikel 17 van hetzelfde decreet wordt door hetgeen volgt vervangen : «

Artikel 17.De gegevens overgezonden door de inrichtingen met toepassing van artikel 16 worden ingezameld en anoniem gemaakt door de Algemene Directie Niet-verplicht Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek.

De anoniem gemaakte gegevens worden aan het Entreprise des Technologies nouvelles de l'information et de la communication (ETNIC) overgezonden, dat ze verwerkt.

De verwerkte gegevens worden om analyse aan de Sturingscel overgezonden.

De resultaten van de analyse bedoeld bij het derde lid worden aan de Algemene raad en aan de Regering meegedeeld.

De enige persoon die ertoe gemachtigd is de voornoemde gegevens per school mee te delen is de Minister, en nog enkel indien : 1° de mededeling van dergelijke gegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van een internationale verbintenis;2° een aanvraag ingediend werd die met redenen omkleed is in verband met de doelstelling die ten grondslag ligt aan de verwerking van de gegevens, aanvraag ingediend door rechtspersonen of door gekwalificeerde navorsers of andere personen en private instellingen die erkend zijn door de Minister en waarvan de doelstelling door de directie van de statistiekdienst goedgekeurd werden.».

Art. 40.Artikel 18 van hetzelfde decreet wordt door hetgeen volgt vervangen : «

Artikel 18.Binnen de Algemene directie Niet-verplicht onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek wordt een cel belast met de sturing van het onderwijs voor sociale promotie, hierna « de Sturingscel » genoemd, opgericht.

De Sturingscel wordt door de directeur-generaal van het Niet-verplicht onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek of diens afgevaardigde voorgezeten en bestaat uit vier werkende en plaatsvervangende leden aangewezen door het Bestuur van de Franse Gemeenschap, vier werkende en plaatsvervangende leden aangewezen door de Algemene raad, één werkend en plaatsvervangend lid aangewezen door de Inspectiedienst van het onderwijs voor sociale promotie en het afstandsonderwijs, de Minister bevoegd voor het onderwijs voor sociale promotie of diens afgevaardigde en de Economisch en sociaal adviseur bedoeld bij artikel 23.

Het secretariaat van de Sturingscel wordt door een lid van het vaste secretariaat van de Algemene raad waargenomen.

De Sturingscel neemt zijn eigen huishoudelijk reglement aan die door de Regering goedgekeurd wordt. ».

Art. 41.Artikel 19 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd, wordt door hetgeen volgt vervangen : «

Artikel 19.De Sturingscel heeft als opdracht : 1° op aanvraag van de Regering, het Bestuur of de Algemene raad, indicatoren voor te stellen betreffende elke maatregel getroffen of te treffen ten bate van het onderwijs voor sociale promotie en in 't bijzonder, met als doel de opvolging en de ontleding van de schoolloopbaan van de studenten ingeschreven in het onderwijs voor sociale promotie;2° om om prospectieve doeleinden een inventaris te maken van de wetenschappelijke studies en onderzoek in verband met het onderwijs voor sociale promotie en de opleiding van volwassenen in het algemeen met als doel het waarborgen van een waakfunctie in verband met de instrumenten van deze aard ontwikkeld in de Franse Gemeenschap alsook op Europees of internationaal niveau en in verband met de evolutie van de behoeften en de aanvragen om opleiding uitgaande van de bedrijven, besturen, het onderwijs en in het algemeen van de economischsociale en culturele kringen;3° voor de analyse van de statistische gegevens te zorgen ingezameld door de Algemene directie Niet-verplicht onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek en door het ETNIC betreffende het onderwijs voor sociale promotie;4° in samenwerking met het Bestuur en het ETNIC, voor de stof van het Onderwijs voor sociale promotie in de Franse Gemeenschap, de bepalingen te implementeren die vervat zijn in de Europese reglementering;5° op aanvraag van de Minister, of de Algemene raad, het Bestuur of op haar eigen initiatief wetenschappelijke studies en onderzoek in verband met het onderwijs voor sociale promotie verwezenlijken of laten verwezenlijken en inzonderheid in verband met de studentenbevolking, de uitgereikte diploma's en de schoolloopbanen van de studenten en de voormalige studenten van het onderwijs voor sociale promotie;6° elk initiatief dat bedoeld is om het slagen in het Onderwijs voor sociale promotie in de Franse Gemeenschap te bevorderen, te behartigen en bekendheid te geven;7° desgevallend, als informatiebron dienen voor de instanties belast met de sturing van de verschillende vormen en niveaus van het onderwijs.».

Art. 42.Artikel 20 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd, wordt vervangen door hetgeen volgt : «

Artikel 20.Op beslissing van de Minister gaat de Sturingscel de samenwerkingsverbanden aan die noodzakelijk blijken voor de verwezenlijking van haar opdrachten met elke andere internationale of buitenlandse, federale, gemeenschappelijke, gewestelijke of plaatselijke instelling, of ze publiekrechtelijk of privaatrechtelijk is. ».

Art. 43.Artikel 21 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd, wordt vervangen door hetgeen volgt : «

Artikel 21.Om de twee jaar legt de sturingscel aan de Algemene raad en de Minister een activiteitenverslag over de afgelopen burgerlijke jaren voor.

Art. 44.Artikel 22 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij het decreet van 8 februari 1999, wordt vervangen door hetgeen volgt : «

Artikel 22.De verscheidene producties van de Sturingscel die het resultaat zijn van haar opdrachten, met uitzondering van deze bedoeld bij het tweede lid, en haar activiteitenverslag worden voor het publiek beschikbaar gemaakt via de Internetsite van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.

De analyses en het onderzoek verwezenlijkt overeenkomstig artikel 19, 4°, worden publiek gemaakt door het Bestuur na advies van de Algemene raad en instemming van de Minister. De verspreiding ervan geschiedt onder andere via de Internetsite van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.

De gegevens ingezameld en de publicaties verwezenlijkt door de Sturingscel blijven eigendom van het Ministerie van de Franse Gemeenschap. ».

Art. 45.Artikel 23 van hetzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt : «

Artikel 23.Om haar opdrachten te kunnen vervullen, beschikt de Sturingscel over een envelop van 1200 B-lestijden bestemd voor de aanwerving van een economisch en sociaal adviseur van wie ze het werk via de Voorzitter van de Sturingscel bepaalt, superviseert en beoordeelt.

De economisch en sociaal adviseur wordt door de Minister aangewezen, op de voordracht van de Sturingscel. Deze stelt het ambts- en aanwervingsprofiel op na advies van de Algemene raad. Ze gaat over tot het wervingsproces.

De economisch en sociaal adviseur geniet de weddesubsidie van de weddeschaal die overeenstemt met het ambt van directeur van het onderwijs voor sociale promotie van het hogere niveau. Hij geniet het vakantiestelsel eigen aan het bestuur. Hij heeft recht op de terugbetaling van zijn reis- en verblijfkosten op de voorwaarden vastgelegd in de bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap. Daartoe wordt hij gelijkgesteld met de ambtenaren van rang 12 en heeft hij de administratieve standplaats van zijn ambt.

De Regering bepaalt de geldelijke en materiële middelen die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de ambten die hem toevertrouwd worden. ».

Art. 46.De artikelen 24 en 25 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 47.In het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, wordt het opschrift van Titel III vervangen door hetgeen volgt : « Titel III - Sturing van het onderwijs voor sociale promotie ».

Art. 48.In Titel III van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie wordt het opschrift van Hoofdstuk 1 vervangen door hetgeen volgt : « HOOFDSTUK 1. - Algemene raad van het onderwijs voor sociale promotie ».

Art. 49.Artikel 78 van hetzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt : «

Artikel 78.Er wordt, bij de Algemene directie Niet-verplicht onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, een Algemene raad van het onderwijs voor sociale promotie, hierna « Algemene raad » genoemd, opgericht. ».

Art. 50.Artikel 79 van hetzelfde decreet wordt door hetgeen volgt vervangen : «

Artikel 79.§ 1. De Algemene raad heeft tot opdracht : 1° ofwel op aanvraag van de Regering, ofwel op eigen initiatief, haar een advies voor te leggen omtrent elke vraag in verband met de sturing, de verbetering, de ontwikkeling en bevordering van het onderwijs voor sociale promotie rekening houdend met de finaliteiten van dat onderwijs zoals bepaald in artikel 7. De adviezen houden rekening, onder andere, met het jaarverslag van de Inspectiedienst van het onderwijs, de analyses, de indicatoren en de statistieken voortgebracht door de Sturingscel en, voor het hoger onderwijs, de auditverslagen opgesteld door het Agentschap voor de evaluatie van de kwaliteit van het hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap; 2° de ontwikkeling van het Onderwijs voor sociale promotie te volgen en te vergemakkelijken;3° op de voordracht van de sturingscel de prioritaire thematiek te bepalen dat het zal moeten behandelen over de twee komende jaren;4° de evolutie van het aanbod inzake onderwijs te bevorderen en de referentiesystemen van het onderwijs voor sociale promotie uit te werken. § 2. De Algemene raad is meer specifiek belast met : 1° het opstellen van de pedagogische dossiers van de opleidingseenheden die ter goedkeuring aan de Regering worden voorgelegd;deze bevatten minimum de volgende elementen : de vereiste voorafgaande bekwaamheden, de minimale referentie-uurregeling, de minimuminhoud en de leerresultaten die op het einde van een opleidingseenheid bereikt moeten zijn; 2° het bepalen van het gedeelte autonomie van de minimale referentie-uurregeling en het maximale bijkomende gedeelte van het referentie-uuregeling van opleidingseenheden, ter goedkeuring aan de Regering voorgelegd, dat door iedere inrichting aangewend kan worden zonder een wijziging van de certificatie verkregen op basis van het minimale refertedossier met zich mee te brengen;3° het bepalen van de nadere regels voor het kapitaliseren van de bekwaamheidsbewijzen die de opleidingseenheden bekrachtigen en die aan de goedkeuring van de Regering onderworpen zijn;4° het informeren over de mogelijkheden inzake certificatie en kapitaliseren van de bekwaamheidsbewijzen;5° het uitwerken van de lijst van de bevoegdheden, bedoeld bij artikel 75 van het decreet en die aan de goedkeuring van de Regering wordt voorgelegd;ze bestaat uit het geheel van de verworven leerpraktijken van de opleidingseenheden die een afdeling samenstellen. § 3. Voor de afdelingen van het secundair onderwijs bedoeld bij artikel 12 wordt de Algemene raad belast met de pedagogische dossiers, onderworpen aan de goedkeuring van de Regering, van de opleidingseenheden overeenkomstig de opleidingsprofielen zoals bepaald door de Franstalige dienst voor de beroepen en de kwalificaties (SFMQ). § 4. Voor de afdelingen van het secundair onderwijs bedoeld bij artikel 12, wordt bij wijze van overgangsmaatregel en tot het einde van de werkzaamheden van de SFMQ, de lijst van de competenties opgesteld in vergelijking met de opleidingsprofielen uitgewerkt door de Gemeenschapscommissie voor de beroepen en de kwalificaties (CCFQ) en goedgekeurd door het Parlement van de Franse Gemeenschap.

Wanneer een opleidingsprofiel bedoeld bij het eerste lid en dat al het voorwerp uitmaakte van een voordracht van de Algemene overlegraad voor het secundair onderwijs aangepast moet worden, wordt de Algemene raad ermee belast. Twee deskundigen aangewezen door genoemde raad nemen deel aan de werkzaamheden betreffende het betrokken opleidingsprofiel.

Eén van de deskundige behoort tot het niet-confessioneel onderwijs, de tweede tot het confessioneel onderwijs.

De Algemene raad informeert de Algemene overlegraad opgericht met toepassing van artikel 1 van het decreet houdende organisatie van het overleg voor het secundair onderwijs, over zijn werkzaamheden inzake opleidingsprofielen. § 5. Voor het hoger onderwijs, wordt de Algemene raad belast met het uitwerken van de opleidingsprofielen voor de afdelingen die onder het hoger onderwijs ressorteren. De Algemene raad brengt de Algemene raad van de hogeschool op de hoogte van zijn werkzaamheden inzake opleidingsprofielen. ».

Art. 51.Artikel 80 van hetzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt : «

Artikel 80.De Algemene raad bestaat uit een voorzitter, drie ondervoorzitters, achtentwintig werkende leden en achtentwintig plaatsvervangende leden. Hun mandaten duren vijf jaar en zijn vernieuwbaar. De voorzitter, de ondervoorzitters en de leden worden door de Regering aangesteld.

De Algemene raad wordt samengesteld uit : 1° zes werkende en zes plaatsvervangende leden die de onderwijsnetten vertegenwoordigen, d.w.z. : a) twee werkende en plaatsvervangende leden voor het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap;b) twee werkende en plaatsvervangende leden voor het gesubsidieerd officieel onderwijs;c) twee werkende en plaatsvervangende leden voor het vrij gesubsidieerd onderwijs, verdeeld volgens de aard van het onderwijs; 2° zes werkende en zes plaatsvervangende leden die het bestuurs- en onderwijzend personeel van het onderwijs voor sociale promotie vertegenwoordigen, d.w.z. : d) twee werkende en plaatsvervangende leden voor het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap;e) twee werkende en plaatsvervangende leden voor het gesubsidieerd officieel onderwijs;f) twee werkende en plaatsvervangende leden voor het vrij gesubsidieerd onderijs, verdeeld volgens de aard van het onderwijs;3° vier werkende en vier plaatsvervangende leden die studenten zijn in het onderwijs voor sociale promotie, namelijk één werkend lid en één plaatsvervangend lid per net en aard;4° drie werkende en drie plaatsvervangende leden die de verenigingen vertegenwoordigen die door de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel erkend worden;5° vijf werkende en vijf plaatsvervangende leden die economische en maatschappelijke kringen vertegenwoordigen die belang hebben voor het onderwijs voor sociale promotie, of andere belanghebbende kringen;6° de directeur-generaal van het Niet-verplicht onderwijs en het Wetenschappelijk onderzoek en diens afgevaardigde of hun plaatsvervangers;7° de Inspecteur belast met de coördinatie van de inspectiedienst van het onderwijs voor sociale promotie en het afstandsonderwijs en diens afgevaardigde of hun plaatsvervangers. De Minister of zijn vertegenwoordiger(s) worden permanent op de vergaderingen van de Algemene raad en zijn bureau uitgenodigd.

De leden van de Algemene raad bedoeld bij het derde lid, 1°, 2° en 3°, worden voorgedragen door de verenigingen die de betrokken inrichtende machten vertegenwoordigen.

Art. 52.In Hoofdstuk 1 van hetzelfde decreet wordt artikel 81 vervangen door wat volgt : «

Artikel 81.De Algemene raad kan enkel een advies geldig uitbrengen als minstens elf leden uit de leden bedoeld bij artikel 80, derde lid, 1°, 2° en 4°, aanwezig zijn.

Indien het vereiste quorum niet bereikt wordt, wordt een vergadering ingericht binnen de veertien dagen, na een nieuwe oproeping, met dezelfde agenda als deze van de vorige vergadering; wat ook het aantal van de aanwezige leden bedoeld bij artikel 80, derde lid, 1), 2° en 4°, is, is het uitgebrachte advies geldig. ».

Art. 53.In Hoofdstuk I van hetzelfde decreet wordt een artikel 81/1 ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 81/1.- Bij een stemming over een eensluidend advies, brengt de Algemene raad zijn adviezen bij de tweederdemeerderheid van de stemmen van de aanwezige of vertegenwoordigde leden uit. Bij de adviezen kunnen minderheidsnota's gevoegd worden. ».

Art. 54.In Hoofdstuk I van hetzelfde decreet, wordt een artikel 81/2 ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 81/2.§ 1. De Algemene raad stelt een Bureau samen waarvan de Regering de opdrachten, de samenstelling en de organisatie vaststelt. Worden er van rechtswege lid van, één lid van de Algemene raad bedoeld bij artikel 80, derde lid, 6°, en één lid van de Algemene raad bedoeld bij artikel 80, derde lid, 7°. § 2. De Algemene raad kan permanente of eenmalige werkgroepen samenstellen waarvan de opdracht door hem bepaald worden en waaraan deskundigen die door hem aangewezen worden, deelnemen. Het voorzitterschap van de werkgroepen wordt waargenomen door een werkend of plaatsvervangend lid van de Algemene raad aan welke het regelmatig verslag brengt over de vordering van de werkzaamheden waarmee de werkgroep belast is. § 3. De Algemene raad stelt permanente sectorale werkgroepen samen die belast worden met het opmaken van de pedagogische dossiers van de opleidingseenheden en de afdelingen en het voorleggen ervan aan de Algemene raad. De Voorzitters van de sectorale werkgroepen worden gekozen onder de werkende en plaatsvervangende leden van de Algemene raad bedoeld bij artikel 80, derde lid, 1°, 2° en 7°. De Inspectiedienst van het onderwijs voor sociale promotie en van het afstandsonderwijs neemt deel aan de sectorale werkgroepen.

De samenstelling van de sectorale werkgroepen wordt door de Algemene raad, de verenigingen die de betrokken inrichtende machten vertegenwoordigen en de Inspectiedienst bepaald die hun vertegenwoordigers aanstellen. § 4. De Voorzitter van de Algemene raad of diens afgevaardigde roept minstens zes maal per jaar, in aanwezigheid van de leden van het Bureau bedoeld bij § 1, de voorzitters van de sectorale werkgroepen samen om de vordering van de werkzaamheden te evalueren en voor de coherentie bij het opmaken van de pedagogische dossiers van de opleidingseenheden en afdelingen te zorgen. § 5. Voor het secretariaat van de Algemene raad, zijn bureau en de werkgroepen wordt door het Vast secretariaat gezorgd samengesteld uit drie vaste secretarissen die Methodologische adviseurs worden genoemd.

Deze komen uit het bestuurs- en onderwijzend personeel en worden door de Minister aangesteld op de voordracht van elk onderwijsnet.

Ze genieten een verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs. § 6. De Methodologische adviseurs hebben, onder andere, als opdracht : 1° voor het secretariaat te zorgen van de vergaderingen van de Algemene raad en van de Sturingscel;2° aan de voorbereiding en de opvolging van de werkzaamheden van de Algemene raad samen te werken;3° synthesenota's en thematische samenvattingen te verwezenlijken van de werkzaamheden van de Algemene raad;4° op aanvraag van de Minister, een Voorzitter of een Ondervoorzitter, de documentatie in te zamelen die noodzakelijk is voor de deelname aan de werkzaamheden van de Algemene raad;5° enige informatie te verstrekken in verband met de opdrachten en werkzaamheden van de Algemene raad aan elke persoon, elk orgaan of elke instelling die eraan deel zou moeten nemen;6° de schuldnota's en -verklaringen te centraliseren, waardoor ze in staat worden gesteld de dossiers bestemd voor het bestuur met als doel de terugbetaling van de reiskosten van de leden van de Algemene raad alsook de leden van de werkgroepen voor te bereiden;7° zich op de hoogte te houden van nieuwe methodologische elementen en technieken en pedagogische instrumenten die nuttig zouden kunnen zijn voor het onderwijs voor sociale promotie;8° voor de overeenstemming te zorgen van de pedagogische bepalingen met de reglementaire teksten die betrekking hebben op het onderwijs voor sociale promotie;9° voor het secretariaat te zorgen van de vergaderingen van het bureau van de Raad alsook van de werkgroepen ingesteld door de Algemene raad; 10° voor de rangschikking te zorgen van de documenten en het bijhouden van het archief van de Algemene raad (notulen, pedagogische dossiers, beroepsprofielen,...); 11° vergaderingen bij te wonen, volgens een mandaat toevertrouwd door de Minister, een Voorzitter of een Ondervoorzitter van de Algemene raad, waarvan de thema's betrekking hebben op de opdrachten van de Algemene raad;12° voor denkstof te zorgen inzake behoeften van de sociaaleconomische kringen wat betreft de beroepen en de tewerkstelling;13° voor de circulatie van de informatie te zorgen tussen het bestuur, de Algemene raad en de netten;14° deel te nemen aan de instelling, het beheer, de samenhang en de bevordering van het onderwijs voor sociale promotie, inzonderheid in hun net. § 7. De Voorzitter en de Ondervoorzitters van de Algemene raad sturen en beoordelen het werk verricht door de Methodologische adviseurs. § 8. De Regering regelt de organisatie en de werking van de Algemene raad en van het vast secretariaat. ». HOOFDSTUK III. - Integratie van de e-learning in het onderwijs voor sociale promotie

Art. 55.Artikel 120 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, zoals opgeheven bij het decreet van 10 februari 2011, wordt hersteld in de volgende formulering : «

Artikel 120.§ 1. Op de voorwaarden die door de Regering bepaald worden, kunnen inrichtingen voor onderwijs voor sociale promotie opleidingseenheden of onderwijsactiviteiten inrichten via de e-learning. § 2. Het aantal lestijden bepaald in het pedagogisch dossier, totaal of gedeeltelijk via e-learning ingericht, zal uitgetrokken worden op de lestijdendotatie van de betrokken inrichtingen overeenkomstig de artikelen 82 tot 93 en 102. § 3. Het aantal leerlingenlestijden en het aantal gewogen leerlingenlestijden betreffende de eenheden die totaal of gedeeltelijk in e-learning ingericht worden wordt verkregen door het totale aantal lestijden bestemd voor deze activiteiten respectief te vermenigvuldigen met het gemiddelde aantal leerlingenlestijden en met het gemiddelde aantal gewogen leerlingenlestijden per lestijd ingericht door de inrichting, dit gemiddelde aantal zijnde, desgevallend, naar het hogere tiende afgerond. § 4. De studenten ingeschreven voor onderwijsactiviteiten ingericht in e-learning hebben geen plicht inzake schoolbezoek om als regelmatig student in deze activiteiten beschouwd te worden als deze dat ze zoals bepaald aanwezig moeten zijn, behoudens behoorlijk met redenen omklede afwezigheid, op de verplichte vergaderingen en op de proeven ingericht voor de eerste en/of tweede zittijden door de inrichting waarin ze ingeschreven zijn.

De Regering bepaalt via algemene reglementen het begrip « behoorlijk met redenen omklede afwezigheid ». § 5. Het volgen van e-learningopleidingseenheden wijzigt in geen zin de bedragen van het inschrijvingsgeld alsook de vrijstelling van deze die gelden in het onderwijs voor sociale promotie ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. ». HOOFDSTUK IV. - Bepalingen betreffende de financiering van de werkingsmiddelen van de lestijden ingericht via de e-learning in het onderwijs voor sociale promotie

Art. 56.In artikel 3, § 3, vierde lid, 17°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden de woorden : « b) in het onderwijs van stelsel 2, voor een aantal lestijden beperkt tot 320 per leerling, - voor de cursussen beroepspraktijk in handel, bestuur, organisatie en Frans voor vreemdelingen : 0,35 EUR, per lestijd; - voor de cursussen beroepspraktijk en technische cursussen en beroepspraktijk in landbouwkunde, kookkunst, voeding, naaien en kleding : 0,44 EUR, per lestijd; - voor de cursussen beroepspraktijk en technische cursussen en beroepspraktijk in nijverheid, hout, bouwkunde, lassen, industriële tekening en informatica 0,53 EUR, per lestijd; - voor de algemene vakken en de technische cursussen : 0,35 EUR, per lestijd. » worden vervangen door : « b) de toelating tot de subsidies van de opleidingseenheden totaal of gedeeltelijk via e-learning ingericht en die niet het voorwerp uitmaakten van een definitieve toelating tot de subsidies, wordt verworven vanaf hun eerste organisatie. De definitieve toelating tot deze subsidies wordt verworven na gunstig advies van de Inspectiedienst van het onderwijs voor sociale promotie en het afstandsonderwijs. De bedragen zullen terugbetaald worden als de betrokken opleidingseenheden het voorwerp uitmaken van twee opeenvolgende ongunstige adviezen van de Inspectiedienst; c) het bedrag van de werkingsmiddelen van de opleidingseenheden gedeeltelijk of totaal in e-learning ingericht wordt op 7,56 EUR bepaald per ingerichte lestijd, wat ook het aantal regelmatige studenten is. Dat bedrag wordt ieder burgerlijk jaar geïndexeerd op basis van het algemene indexcijfer voor de consumptieprijzen bepaald op 1 januari 2013. ». HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel van het onderwijs voor sociale promotie

Art. 57.Het eerste lid van artikel 15 van het decreet van 30 juni 1998 met betrekking tot de bijscholing van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel in het onderwijs voor sociale promotie wordt vervangen als volgt : « De begrotingskredieten die worden toegewezen aan bijscholingscursussen, met inbegrip van de bijbehorende bezoldigingen, bedragen minimum 205.000 geïndexeerde euro, elk burgerlijk jaar, op het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen bepaald op 1 januari 2013. ». HOOFDSTUK VI. - Wijzigingsbepalingen betreffende het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, het psychologisch personeel en het maatschappelijk personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en van de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen

Art. 58.In artikel 6ter, punt 6°, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, het psychologisch personeel en het maatschappelijk personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en van de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, wordt een littera c), luidend als volgt, toegevoegd : « c) zijn de wervingsambten : - kwaliteitscoördinator; - adviseur voor de opleiding. ». HOOFDSTUK VII. - Wijzigingbepaling betreffende het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen

Art. 59.In de eerste afdeling van Hoofdstuk II van het besluit van de Executieve van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen, worden de artikelen 11bis en 11ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 11bis.- Het bekwaamheidsbewijs vereist voor het ambt van coördinator inzake kwaliteit, dat de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel in het onderwijs voor sociale promotie kunnen bekleden, is het diploma Geaggregeerde van het Hoger Secundair onderwijs of Master aangevuld met een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid of het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het hoger onderwijs.

Artikel 11ter.- Het bekwaamheidsbewijs vereist voor het ambt van adviseur voor de opleiding, dat de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel in het onderwijs voor sociale promotie kunnen bekleden, is het diploma Geaggregeerde van het Hoger Secundair onderwijs of Master aangevuld met een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid of het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het hoger onderwijs of een diploma van bachelor van het hoger onderwijs met volledig leerplan of voor sociale promotie in de maatschappelijke of pedagogische categorie aangevuld met een Getuigschrift van pedagogische bekwaamheid of een Getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het hoger onderwijs. ». HOOFDSTUK VIII. - Bepaling tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie

Art. 60.In artikel 11 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie, zoals gewijzigd, wordt punt Cbis., aangevuld als volgt : Kwaliteitscoördinator

Diploma Master

Groep A

D

Diploma Bachelor

Groep B

GLSO


Adviseur voor de opleiding

Diploma Master

Groep A

D

Diploma Bachelor

Groep B

GLSO


HOOFDSTUK IX. - Bepaling tot wijziging van het decreet van 27 december 1993 houdende diverse maatregelen inzake cultuur, gezondheid, onderwijs en begroting

Art. 61.Artikel 8, § 1, van het decreet van 27 december 1993 houdende diverse maatregelen inzake cultuur, gezondheid, onderwijs en begroting, wordt met de volgende zin aangevuld : « Deze bepaling is niet van toepassing op de inrichtende machten en de inrichtingshoofden van het onderwijs voor sociale promotie. ». HOOFDSTUK X. - Overgangs- en wijzigingsbepalingen

Art. 62.Voor de inrichtingen die niet over computerdatabanken beschikken die kunnen worden overgezonden in de vormen bepaald door de Regering, wordt de toepassing van artikel 38 op 1 september bepaald van het tweede jaar na de datum van de bekendmaking van dit decreet.

Art. 63.Het koninklijk besluit nr. 461 van 17 september 1986 houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het onderwijs voor sociale promotie van stelsel 2, zoals gewijzigd bij het decreet van 16 april 1991 en het decreet van 4 februari 1993, wordt opgeheven.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 20 juni 2013.

De Minister-president, R. DEMOTTE De Vicepresident en Minister van Kind, Onderzoek en Ambtenarenzaken, J.-M. NOLLET De Vicepresident en Minister van Begroting, Financiën en Sport, A. ANTOINE De Vicepresident en Minister van Hoger Onderwijs, J.-Cl. MARCOURT De Minister van Jeugd, Mevr. E. HUYTEBROECK De Minister van Cultuur, Audiovisuele Sector, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. F. LAANAN De Minister van Leerplichtonderwijs en van Onderwijs voor Sociale Promotie, Mevr. M.-D. SIMONET _______ Nota Zitting 2012-2013.

Stukken van het Parlement. - Ontwerp van decreet, nr. 487-1. - Commissieamendementen, nr. 487-2. - Verslag nr. 487-3.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. - Vergadering van 19 juni 2013.

^