gepubliceerd op 31 december 2002
Decreet tot wijziging van sommige bepalingen aangaande het statuut van de leden van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs
19 DECEMBER 2002. - Decreet tot wijziging van sommige bepalingen aangaande het statuut van de leden van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs (1)
De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen wat volgt : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs
Artikel 1.In artikel 1 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, worden de woorden « en tehuizen voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben, » geschrapt;2° er wordt een § 2bis toegevoegd, luidend als volgt : « § 2bis .In afwijking van § 1 is dit decreet van toepassing op de gesubsidieerde contractuele ambtenaren en op de personeelsleden die zijn aangeworven in een ambt ten laste van de inrichtende macht wat betreft de bepalingen van artikel 29bis , § 4. »
Art. 2.In artikel 3 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het woord « definitief » ingevoegd tussen de woorden « onder » en « vacante »;2° er wordt een § 1bis toegevoegd, luidend als volgt : « § 1bis .Voor de toepassing van dit decreet verstaat men onder « tijdelijk vacante betrekking » iedere betrekking van bepaalde duur dat op het einde van het schooljaar in het leven wordt geroepen of iedere betrekking waarvan de titularis een personeelslid is aangeworven in vast verband, dat tijdelijk verwijderd is van de dienst voor minstens tien werkdagen, behoudens afwijking voorzien in artikel 14 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie en in artikel 9 van het koninklijk besluit van 30 december 1959 betreffende de ziekte- en bevallingsverloven der leden van het personeel uit het Rijksonderwijs. »; 3° er wordt een § 1ter ingevoegd, luidend als volgt : « § 1ter .Voor de toepassing van dit decreet verwijzen de woorden "vacante betrekking" zowel naar het begrip van definitief vacante betrekking als naar het begrip tijdelijk vacante betrekking. »; 4° in § 2, eerste lid, worden de woorden « , behalve de selectieambten van het onderwijzend personeel in het middelbaar normaalonderwijs en in het middelbaar technisch normaalonderwijs, die ingedeeld zijn bij de wervingsambten » geschrapt;5° in § 3, gewijzigd bij decreet van 8 februari 1999, worden de woorden « , van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 25 november 1993 betreffende het geldelijk statuut van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap » ingevoegd tussen de woorden « Ministerie van Openbaar Onderwijs » en de woorden « en naar artikel 71 van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.»; 6° in § 5 worden de woorden « gebaseerd op » vervangen door de woorden « waarvan het educatief en pedagogisch project verwijst naar »;7° er wordt een § 7 ingevoegd, luidend als volgt : « § 7.Voor de toepassing van dit decreet verstaat men onder « affectatiewijziging » de overgang van een inrichting naar een andere inrichting die behoort tot dezelfde inrichtende macht om er definitief hetzelfde ambt uit te oefenen als datgene dat definitief uitgeoefend werd in de inrichting van herkomst, overeenkomstig artikelen 41, § 1, eerste lid; 49, eerste lid en 56, eerste lid. »; 8° er wordt een § 8 ingevoegd, luidend als volgt : « § 8.Voor de toepassing van dit decreet verstaat men onder « mutatie » de overgang van een inrichting voor gesubsidieerd onderwijs naar een andere inrichting die behoort bij een andere inrichtende macht voor gesubsidieerd vrij onderwijs om er in vast verband hetzelfde ambt uit te oefenen als datgene dat in vast verband uitgeoefend werd bij de inrichtende macht van herkomst, overeenkomstig artikelen 41, § 1, tweede lid, 49, tweede lid, en 56, tweede lid. »; 9° er wordt een § 9 ingevoegd, luidend als volgt : « § 9.Voor de toepassing van dit decreet verstaat men onder « ambtswijziging » de uitoefening van een ander ambt dan datgene waarvoor het personeelslid in vast verband is aangeworven. »; 10° er wordt een § 10 ingevoegd, luidend als volgt : « § 10.Het gebruik in dit decreet van mannelijke namen voor de verschillende titels en ambten is sekseneutraal teneinde de leesbaarheid van de tekst te garanderen en dit niettegenstaande de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van beroepsnamen. »; 11° er wordt een § 11 ingevoegd, luidend als volgt : « § 11.De motivering bestaat erin om, in de akte, overwegingen in rechte en in feite op te nemen die de beslissing moeten staven. Deze motivering moet steekhouden. »; 12° er wordt een § 12 ingevoegd, luidend als volgt : « § 12.Voor de toepassing van dit decreet verwijst het begrip eenheid naar de nabijheidseenheid zoals bedoeld in artikel 10 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen. »; 13° er wordt een § 13 ingevoegd, luidend als volgt : « § 13.Het begrip van scholengemeenschap voor secundair onderwijs is datgene dat wordt bedoeld in artikel 3, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. »; 14° er wordt een § 14 ingevoegd, luidend als volgt : « § 14.De afkorting die wordt gebruikt in dit decreet ter vereenvoudiging van de weergave, moet worden gelezen als : S.S.O : scholengemeenschap voor secundair onderwijs. »; 15° er wordt een § 15 ingevoegd, luidend als volgt : « § 15.Het OE is, in het basisonderwijs, het overlegorgaan voor een entiteit waarvan de samenstelling, de bevoegdheden en de werkingsregels geregeld worden door het besluit van de Franse Gemeenschap van 1 oktober 1998 tot toepassing van artikel 25 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en wijziging van de onderwijswetgeving wat betreft het confessioneel vrij onderwijs en door het besluit van de Franse Gemeenschap van 4 januari 1999 tot toepassing, in het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs, van artikel 25 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en wijziging van de onderwijswetgeving wat betreft het niet-confessioneel vrij onderwijs. »; 16° er wordt een § 16 ingevoegd, luidend als volgt : « § 16.Het OSSO is, in het secundair onderwijs, het overlegorgaan voor de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs waarvan de samenstelling, de bevoegdheden en de werkingsregels zijn vastgelegd bij het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan. »; 17° er wordt een § 17 ingevoegd, luidend als volgt : « § 17.Voor de toepassing van dit decreet verstaat men onder « categorie » de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het maatschappelijk personeel. »; 18° er wordt een § 18 ingevoegd, luidend als volgt : « § 18.Voor de toepassing van dit decreet verstaat men onder « sector » de sectoren zoals bedoeld in artikel 13, § 1, van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 31 augustus 1992 tot uitvoering van het decreet d.d. 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan. »
Art. 3.Artikel 9 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met het volgend punt : « 6° de personeelsleden met waardigheid en hoffelijkheid te behandelen. De leden van de inrichtende macht en hun afgevaardigden onthouden zich van eender welke verbale of non-verbale houding die deze waardigheid zou kunnen besmeuren. Zij onthouden zich tevens van iedere vorm van belaging. »
Art. 4.Artikel 14 van hetzelfde decreet wordt door het volgend lid aangevuld : « Zij volbrengen de dienstorders nauwgezet en vervullen hun opdrachten met ijver en nauwkeurigheid. »
Art. 5.Artikel 15 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 15.Het personeel voert zijn taken uit met de nodige zorg, integriteit en eerbied voor de plaats en tijd en dit binnen de overeengekomen voorwaarden.
Het personeel gaat tewerk op basis van de bevelen en instructies gegeven door de leden van de inrichtende macht en hun afgevaardigden teneinde het contract ten uitvoer te brengen.
Het personeel dient zich zo correct mogelijk te gedragen, zowel in hun dienstverhoudingen als hun contacten met de leerlingen, ouders en publiek. Zij staan elkaar bij wanneer het belang van de inrichting zulks vereist. Zij onthouden zich van elke daad welke de eer of waardigheid van hun ambt zou besmeuren.
Het personeel mijdt alles wat een risico inhoudt voor hun eigen veiligheid, alsook de veiligheid van hun collega's, de leden van de inrichtende macht of hun afgevaardigden, de leerlingen die onder hun hoede staan of derden.
Het personeel geeft de werkinstrumenten en de grondstoffen die het niet heeft gebruikt in goede staat terug aan de inrichtende macht.
Het personeel behandelt op een waardige en hoffelijke wijze zowel de leden van de inrichtende macht en hun afgevaardigden als hun hiërarchische oversten, hun collega's, hun ondergeschikten en hun leerlingen. Zij onthouden zich van elke verbale of non-verbale houding die deze waardigheid zou kunnen aantasten. Ze onthouden zich van elke daad van belaging. »
Art. 6.In artikel 21 van hetzelfde decreet worden de woorden « van de onderwijsinrichting waarin » vervangen door « en van het opvoedkundig project van de inrichtende macht waarin ».
Art. 7.In artikel 23 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord « centrale » ingevoegd tussen de woorden « bevoegde » et « paritaire »;2° in het tweede lid worden het woord « centrale » wordt gevoegd tussen de woorden « die » en « commissie ».
Art. 8.In artikel 24 van hetzelfde decreet worden de woorden « van deze onderwijsinrichting » vervangen door de woorden « en van het opvoedkundig project van de inrichtende macht waartoe deze onderwijsinrichting behoort. »
Art. 9.In artikel 26, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 6 april 1998, worden de woorden « van de onderwijsinrichting » vervangen door de woorden « en van het opvoedkundig project van deze inrichtende macht ».
Art. 10.In hoofdstuk II van hetzelfde decreet worden een afdeling V ingevoegd, luidend als volgt : « Afdeling V. - Beroepsdossier Artikel 27bis . Het beroepsdossier van de personeelsleden bestaat uit het administratief dossier en, desgevallend, het disciplinair dossier.
Ieder stuk dat aan het disciplinair dossier wordt toegevoegd, moet het voorwerp zijn van voorafgaandelijk akkoord van het betrokken personeelslid.
Aan de in vorig lid bedoelde verplichting wordt geacht voldaan te zijn zodra de inrichtende macht aantoont dat het verzoek om goedkeuring gericht werd aan het personeelslid.
Het personeelslid beschikt over vijf werkdagen om het aan het disciplinair dossier toegevoegd stuk te viseren, vanaf het ogenblik dat het verzoek om goedkeuring hem door de inrichtende macht werd ter kennis gebracht.
Iedere disciplinaire procedure kan slechts berusten op de stukken die bij het disciplinair dossier zijn gevoegd.
Het administratief dossier bestaat uitsluitend uit documenten aangaand het administratief en geldelijk statuut van het personeelslid. Deze documenten komen enerzijds voort uit de relatie tussen de inrichtende macht en de subsidiërende overheid, en anderzijds, voort uit de relatie tussen de inrichtende macht en het personeelslid.
De Regering hecht haar goedkeuring aan de wijzen voor de opmaak van het dossier en voor de toegang ertoe welke zijn bepaald door de bevoegde centrale paritaire Commissie. »
Art. 11.In hoofdstuk III van hetzelfde decreet worden een afdeling Ibis ingevoegd, luidend als volgt : « Afdeling Ibis . - Berekening van de anciënniteit Artikel 29bis . § 1. Voor de berekening van de anciënniteit, 1° worden, onverminderd de bepalingen van artikel 34bis , § 2, tweede en derde lid, enkel in aanmerking genomen de diensten die op 30 april, als hoofdambt, gesubsidieerd zijn in een ambt van de betrokken categorie, zolang de kandidaat houder is van het bekwaamheidsbewijs voor dit ambt zoals bedoeld in artikel 2;2° bestaat het aantal gepresteerde dagen in de hoedanigheid van tijdelijke in een ambt met volledige dagtaak uit alle dagen vanaf het begin tot het einde van de periode van continue activiteit, met inbegrip van, als deze in deze periode vallen, de ontspanningsverloven alsook de Kerst- en Paasvakanties, de zwangerschapsverloven, de opvangverloven met het oog op adoptie en de officiële voogdij of de uitzonderlijke verloven die zijn toegestaan overeenkomstig de geldende wetgeving;dit aantal dagen wordt vermenigvuldigd met 1,2. De gepresteerde dagen in de hoedanigheid van vastbenoemde in een ambt met volledige dagtaak worden gerekend vanaf het begin tot het einde van een ononderbroken periode van actieve dienst, zomervakantie inbegrepen. § 2. De diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige dagtaak die minstens de helft van het vereist aantal uren omvatten voor het ambt met volledige dagtaak worden op dezelfde wijze in aanmerking genomen als de diensten geleverd in een ambt met volledige dagtaak.
Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige dagtaak die niet bestaat uit minstens de helft van het vereist aantal voor het ambt met volledige dagtaak, wordt met de helft verminderd. § 3. Het aantal dagen verworven in twee of meerdere ambten met volledige of onvolledige dagtaak, welke gelijktijdig worden uitgeoefend, mag nooit meer bedragen dan het aantal dagen verworven in een ambt met volledige dagtaak uitgeoefend tijdens dezelfde periode.
Het aantal dagen verworven in een of meerdere ambten met volledige of onvolledige dagtaak tijdens een schooljaar mag nooit meer bedragen dan 360 dagen. § 4. De diensten die worden gepresteerd ten dienste van de inrichtende macht, hetzij als gesubsidieerd contractueel ambtenaar, hetzij in een ambt ten laste van de inrichtende macht, worden in aanmerking genomen voor de anciënniteit bedoeld in artikel 34, § 1, naar rato van maximum 360 dagen, voor zover het personeelslid eenzelfde ambt heeft uitgeoefend welk voor betoelaging in aanmerking komt, en voor zover hij alle voorwaarden vervult bedoeld in artikel 30. § 5. Wanneer de inrichtende macht een einde heeft gesteld aan de diensten van een personeelslid met toepassing van artikelen 71septies en 71octies , kan dit personeelslid zich niet langer beroepen op een anciënniteit in het (de) uitgeoefend(e) ambt(en) of waarvoor hij de houder is van een vereist of voldoend bewijs bij deze inrichtende macht, behalve als deze het ontslagen personeelslid terug aanwerft in dit (deze) ambt(en).
Wanneer de inrichtende macht een einde heeft gesteld aan de diensten van een personeelslid met toepassing van artikelen 71octies en 72, § 1, 8° en 9°, kan dit personeelslid zich niet langer beroepen op een anciënniteit in het (de) uitgeoefend(e) ambt(en) of waarvoor hij de houder is van een vereist of voldoend bewijs bij deze inrichtende machten van de entiteit voor het basisonderwijs, van de S.S.O. voor het voltijds en alternerend secundair onderwijs, van het karakter voor het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en voor het onderwijs voor sociale promotie.
Wanneer de inrichtende macht een einde stelt aan de diensten van een personeelslid met toepassing van artikelen 71octies en 72, § 1, 8° en 9°, kan dit lid op geen enkele voorrang aanspraak maken bij de inrichtende macht die een einde heeft gesteld aan zijn diensten, op grond van een anciënniteit verworven bij een andere inrichtende macht van de entiteit voor het basisonderwijs, van de S.S.O. voor het voltijds en alternerend secudair onderwijs, van het karakter voor het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en voor het onderwijs voor sociale promotie.
Artikel 29ter.Voor de berekening van de anciënniteit in het onderwijs voor sociale promotie bedraagt het aantal dagen verworven in de hoedanigheid van tijdelijke in een ambt, voor zover de geleverde diensten mintens 40 lestijden per jaar omvatten, in afwijking van artikel 29bis , §§ 1 tot 3 : 1° 360 dagen als de gepresteerde diensten minstens 50 % vertegenwoordigen van het aantal lestijden per jaar nodig om een volledige opdracht in dit ambt te bekomen;2° 180 dagen als de gespresteerde diensten minder dan 50 % vertegenwoordigen van het aantal lestijden per jaar nodig om een volledige opdracht in dit ambt te bekomen. De anciënniteit omvat de onstpanningsverloven alsook de Kerst- en Paasvakantie en de zwangerschapsverloven, de opvangverloven met het oog op adoptie en de officiële voogdij of de uitzonderlijke verloven die zijn toegestaan overeenkomstig de geldende wetgeving. »
Art. 12.In hoofdstuk III van hetzelfde decreet worden een afdeling Iter ingevoegd, luidend als volgt : « Afdeling Iter. - Volgorde van de overgang der betrekkingen Artikel 29quater . Onverminderd artikel 29quinquies , gaat de inrichtende macht die een betrekking moet voorzien in een bepaald ambt, in onderstaande volgorde te werk : 1° als de betrekking definitief vacant is en niet kan worden toegewezen aan een personeelslid met in totaal 2160 dagen dienstanciënniteit bij de inrichtende macht, kan zij, in naleving van artikel 41ter , eerste lid, een wervingsambt definitief toekennen aan een personeelslid dat in vast verband aangeworven is in een wervings- of bevorderingsambt;2° als de betrekking definitief vacant is en niet kan worden toegewezen aan een personeelslid met in totaal 2160 dagen dienstanciënniteit bij de inrichtende macht, kent zij deze toe aan een personeelslid dat in vast verband is aangeworven in ditzelfde ambt, in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel of van het opvoedend hulppersoneel van het gesubsidieerd vrij onderwijs van hetzelfde karakter, artikel 18 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie indachtig. Het personeelslid moet hierom hebben gevraagd overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 34quater . Hij krijgt in dit geval verlof om tijdelijk een ander ambt uit te oefenen in het onderwijs overeenkomstig artikel 14, § 1, 3° en 4°, van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen met toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel van de inrichtingen voor kleuter-, lager, middelbaar, bijzonder, technisch, artistiek en normaalonderwijs van de Staat, van de internaten die afhangen van deze inrichtingen en van de leden van het personeel van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen.
De verlenging van deze prioritaire affectatie geschiedt op dezelfde manier totdat het personeelslid voldoet aan de voorwaarden voor een aanstelling in vast verband. Als, op dat moment, het personeelslid zich niet kandidaat stelt voor een aanwerving in vast verband, is de inrichtende macht ontheven van de verplichting om te verlengen; 3° als de betrekking definitief vacant is en niet kan worden toegewezen aan een lid van het tijdelijk personeel met in totaal 2 160 dagen dienstanciënniteit bij de inrichtende macht, kan ze aan een personeelslid dat in vast verband aangeworven was in een wervings- of bevorderingsambt een wervingsambt van dezelfde categorie definitief toewijzen als datgene waartoe hij vroeger toebehoorde, in naleving van artikel 41ter , tweede lid;4° als de betrekking definitief vacant is, kan ze deze definitief toewijzen aan een lid van haar personeel dat reeds genoten heeft van een aanstelling in vast verband in hetzelfde ambt en dit in naleving van artikel 41quater ;5° als de betrekking definitief vacant is, kan ze, artikelen 41bis en 42bis indachtig en ongeacht de datum, de opdracht van een lid van haar personeel dat in vast verband is aangesteld, definitief vervolledigen voor een opdracht met onvolledige dagtaak bij de inrichtende macht : - in het ambt dat hij reeds uitoefent; - in een ander ambt van dezelfde categorie waarvoor het personeelslid het vereiste bewijs bezit; - in een ander ambt van dezelfde categorie waarvoor het personeelslid een bewijs bezit dat recht geeft op een weddetoelage zonder beperking in duur; 6° als de betrekking definitief of tijdelijk vacant is voor een ononderbroken periode van minstens vijftien weken, vervolledigt ze tijdelijk de opdracht van een lid van haar personeel dat in vast verband is aangesteld voor een opdracht met onvolledige dagtaak bij een of meerdere inrichtende machten, in naleving van artikel 34, - in het ambt dat hij reeds uitoefent; - in een ander ambt van dezelfde categorie waarvoor het personeelslid het vereist bewijs bezit, voor zover het personeelslid zich kandidaat heeft gesteld overeenkomstig artikel 34bis .
In dit geval, moet het personeelslid alle uren aanvaarden die het door de inrichtende macht aangeboden worden totdat alle ambten die het uitoefent, een volledige opdracht vormen.
Gesteld dat in de betrekking moet worden voorzien tijdens het schooljaar, dan laat de inrichtende macht, desgevallend, de materiële onmogelijkheid om deze bepaling toe te passen vaststellen door het lokaal overlegorgaan, of bij gebrek hieraan, samen met de vakbondsdelegatie.
Daarenboven kan, in het onderwijs voor sociale promotie, deze materiële onmogelijkheid om deze bepaling toe te passen ook worden vastgesteld in het begin van ieder schooljaar door de ondernemingsraad of, bij gebrek hieraan, met de vakbondsdelegatie.
In de gevallen bedoeld in de twee vorige leden zal de betrekking worden aangeboden aan het personeelslid voor zover deze nog bestaat bij de start van het volgend schooljaar; 7° als de betrekking definitief of tijdelijk vacant is voor een ononderbroken periode van minstens vijftien weken, kan deze, tijdelijk, de opdracht aanvullen van een lid van haar personeel dat in vast verband is aangeworven voor een opdracht met onvolledige dagtaak bij de inrichtende macht, in een ambt van dezelfde categorie, waarvoor hij het bewijs bezit dat hem recht geeft, zonder beperking in duur, op een weddetoelage ten laste van de Schatkist, voorzover het personeelslid zich kandidaat heeft gesteld overeenkomstig artikel 34bis .In dit geval moet het personeelslid alle uren aanvaarden die de inrichtende macht hem aanbiedt en dit totdat alle ambten die dit lid uitoefent een volledige opdracht vormen; 8° als de betrekking definitief of tijdelijk vacant is in het secundair onderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie, kan zij een lid van haar personeel dat ter beschikking is gesteld tijdelijk terug in actieve dienst roepen;9° als de betrekking definitief vacant is, kan zij een affectatiewijziging toekennen in naleving van artikel 41;10° als de betrekking definitief of tijdelijk vacant is, kan ze een ambtswijziging tijdelijk toekennen aan een in vast verband aangeworven lid van haar personeel dat hierom vraagt, de naleving van artikel 34, § 3, indachtig;11° als de betrekking definitief of tijdelijk vacant is voor een ononderbroken periode van minstens vijftien weken, wijst ze deze tijdelijk toe aan de kandidaat van groep 1 bedoeld in artikel 34, § 1, tweede lid, 1°, welke het meest aantal dagen anciënniteit telt in het betrokken ambt, voor zover het personeelslid zich kandidaat heeft gesteld overeenkomstig artikel 34bis . In dit geval moet het personeelslid alle uren aanvaarden die de inrichtende macht hem aanbiedt en dit totdat alle ambten die dit lid uitoefent een volledige opdracht vormen.
In geval van materiële onmogelijkheid om deze bepaling toe te passen, vastgesteld door het lokaal overlegorgaan of, bij begrek hieraan, samen met de vakbondsdelegatie, doet de inrichtende macht beroep op de volgende kandidaat met de grootste anciënniteit in het betrokken ambt, als deze bestaat.
Daarenboven kan, in het onderwijs voor sociale promotie, deze materiële onmogelijkheid om deze bepaling toe te passen bij de start van ieder schooljaar ook worden vastgesteld door de ondernemingsraad of, bij gebrek hieraan, samen met de vakbondsdelegatie.
In de gevallen bedoeld in de twee vorige leden, en voor zover ze nog bestaat bij de aanvang van het volgend schooljaar, zal de betrekking op dat ogenblik worden aangeboden aan het personeelslid; 12° als de betrekking definitief of tijdelijk vacant is voor een ononderbroken periode van minstens vijftien weken, wijst ze deze tijdelijk toe aan een kandidaat uit groep 2 bedoeld in artikel 34, § 1, tweede lid, 2°, die zijn anciënniteit verworven heeft in het bedoelde ambt, voor zover het personeelslid zich kandidaat heeft gesteld overeenkomstig artikel 34bis .De inrichtende macht kiest uit de kandidaten die zijn gerangschikt in deze groep. In dit geval moet het personeelslid alle uren aanvaarden die de inrichtende macht hem aanbiedt en dit totdat alle ambten die dit lid uitoefent een volledige opdracht vormen.
In geval van materiële onmogelijkheid om deze bepaling toe te passen, vastgesteld door het lokaal overlegorgaan of, bij gebrek hieraan, samen met de vakbondsdelegatie, doet de inrichtende macht beroep op een andere kandidaat uit groep 2, als deze bestaat.
Daarenboven kan, in het onderwijs voor sociale promotie, deze materiële onmogelijkheid om deze bepaling toe te passen bij de start van ieder schooljaar ook worden vastgesteld door de ondernemingsraad of, bij gebrek hieraan, samen met de vakbondsdelegatie.
In de gevallen bedoeld in de twee vorige leden, en voor zover ze nog bestaat in het begin van het volgend schooljaar, zal de betrekking op dat ogenblik worden aangeboden aan het personeelslid; 13° als de betrekking definitief vacant is, kan zij de mutatie toewijzen aan een personeelslid en dit met toepassing van artikel 41; 14° als de betrekking definitief of tijdelijk vacant is gedurende een ononderbroken periode van minstens vijftien weken, wijst zij, naar rato van het aantal verloren uren, aan een lid van het tijdelijk personeel dat geheel of gedeeltelijk zijn opdracht verloren heeft binnen de entiteit voor basisonderwijs, de S.S.O voor het voltijds en alternerend secundair onderwijs, en de inrichtingen van hetzelfde karakter voor het artistiek secundair onderwijs met beperkt leerplan en het onderwijs voor sociale promotie, een betrekking toe in hetzelfde ambt of in ieder ander ambt van dezelfde categorie waarvoor het personeelslid het vereist bewijs bezit, met uitzondering van de leraars godsdienst en de leraars niet-confessionele zedenleer.
Het personeelslid wordt gerangschikt op grond van de grootste anciënniteit die hij heeft verworven bij een van de inrichtende machten, naargelang het geval, van de entiteit, van de S.S.O. of van het karakter, in een van onderstaande groepen : - groep A, van 1 080 tot 1 439 dagen anciënniteit; - groep B, van 1 440 tot 1 799 dagen anciënniteit; - groep C, van 1 800 tot 2 159 dagen anciënniteit.
Bijkomende groepen worden eventueel gevormd per schijf van 360 dagen bijkomende anciënniteit.
Het personeelslid stelt zich kandidaat overeenkomstig artikel 34ter.
Desgevallend vervolledigt de inrichtende macht, op verzoek van het personeelslid, diens opdracht totdat alle ambten die hij uitoefent een volledige opdracht vormen.
Deze verplichting mag er evenwel niet toe leiden - in het basisonderwijs, dat de betrekking moet worden toevertrouwd aan meer dan twee personeelsleden voor de ambten van kleuter- en lager onderwijzer en kleuter- en lager onderwijzer belast met intensieve cursussen. Deze beperking is niet van toepassing op de bijzondere leermeesters; - in het secundair onderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie, dat de betrekking moet worden toevertrouwd aan meer dan twee personeelsleden in de wervingsambten van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel. - in het secundair onderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie, dat de betrekking van een personeelslid moet worden opgesplitst in een wervingsambt van de categorieën van het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch, psychologisch en maatschappelijk personeel.
De inrichtende macht kiest uit de kandidaten die gerangschikt zijn in de hoogste groep.
Het personeelslid schorst zijn voorrang bij zijn inrichtende macht van herkomst als hij een betrekking aanvaardt bij een andere inrichtende macht, naar rato van het aantal gevonden lestijden en dit gedurende de ganse duur van zijn contract; 15° als de betrekking definitief of tijdelijk vacant is, wijst zij tijdelijk aan een lid van het tijdelijk of in vast verband aangesteld personeel waarvan de som van de uitgeoefende ambten niet het minimum bereikt van een ambt met volledige dagtaak bij een of meerdere inrichtende machten, een betrekking toe in hetzelfde ambt onder dezelfde voorwaarden als deze bedoeld in 14°. Het eerste lid is van toepassing op de personeelsleden die aangeworven zijn een in ambt gegeven bij een inrichtende macht van de entiteit voor het basisonderijs, van de S.S.O. voor het voltijds en alternerend secundair onderwijs en van een inrichting van hetzelfde karakter voor het secundair artistiek onderwijs met beperkt leerplan en het onderwijs voor sociale promotie.
De toekenning van de betrekking gebeurt naar rato van een voltijdse betrekking.
In dit geval moet het personeelslid alle uren aanvaarden die de inrichtende macht hem aanbiedt en dit totdat alle ambten die hij uitoefent een volledige opdracht vormen.
Het personeelslid schorst zijn voorrang bij zijn inrichtende macht van herkomst als hij een betrekking aanvaardt bij een andere inrichtende macht, naar rato van het aantal gevonden lestijden en dit gedurende de ganse duur van zijn contract.
Deze verplichting mag er evenwel niet toe leiden - in het basisonderwijs, dat de betrekking moet worden toevertrouwd aan meer dan twee personeelsleden voor de ambten van kleuter- en lager onderwijzer en kleuter- en lager onderwijzer belast met intensieve cursussen. Deze beperking is niet van toepassing op de bijzondere leermeesters; - in het secundair onderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie, dat de betrekking moet worden toevertrouwd aan meer dan twee personeelsleden in de wervingsambten van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel; - in het secundair onderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie, dat de betrekking van een personeelslid moet worden opgesplitst in een wervingsambt van de categorieën van het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch, psychologisch en maatschappelijk personeel.
De inrichtende macht kiest uit de kandidaten gerangschikt in de hoogste groep, als er zijn; 16° ze wijst de betrekking toe aan iedere andere persoon die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 30. Artikel 29quinquies . De inrichtende macht kan niet overgaan tot een aanwerving in vast verband of de opdracht van een personeelslid definitief aanvullen krachtens artikelen 29quater en 41 tot 46 als de betrekking moet worden toegekend aan een personeelslid van de betrokken inrichtende macht of van een andere inrichtende macht overeenkomstig de geldende wetgeving op de reaffectatie en de wedertewerkstelling.
De inrichtende macht kan een lid van het tijdelijk personeel slechts aanwerven of de opdracht van een personeelslid slechts tijdelijk aanvullen krachtens artikelen 29quater en 30 als de geldende wetgeving op de reaffectatie en de wedertewerkstelling wordt negaleefd.
Wat betreft het onderwijs voor sociale promotie wordt het eerste lid toegepast onverminderd artikel 2 van het decreet van 10 april 1995 tot bepaling van de dringende maatregelen inzake onderwijs voor sociale promotie en artikel 111bis van het decreet van 16 april 1991 tot organisatie van het onderwijs voor sociale promotie. »
Art. 13.In artikel 30 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt aangevuld met het volgend lid : « In dit geval, als hij wordt aangeworven op grond van artikel 29quater , 11° of 12°, kan het lid van het tijdelijk personeel wiens visum van de bevoegde overheid van de betrokken eredienst wordt ingetrokken, beroep aantekenen bij een bijzondere raad van beroep waarvan de samenstelling bepaald is in artikel 81, § 2.» 2° § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3.Voorgaande paragrafen worden toegepast onverminderd artikel 29quinquies . »
Art. 14.In artikel 31 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, 3°, worden de woorden « het ambt » vervangen door de woorden « , per inrichting, het (de) ambt(en) »;2° hetzelfde tweede lid wordt als volgt aangevuld : « 6° de inrichting(en) binnen dewelke hij is toegewezen;7° de datum van de indiensttreding;8° de datum waarop de aanwerving ten einde loopt.Deze datum valt uiterlijk gelijk met de laatste dag van het schooljaar, van het academiejaar of, in het onderwijs voor sociale promotie, de laatste dag waarop de vormingseenheid of afdeling waarvoor de aanwerving geschiedt, georganiseerd wordt. ».; 3° het derde lid worden aangevuld met de volgende woorden : « en voor het gepresteerd uurrooster ».
Art. 15.Artikel 32 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 15 april 1995, wordt opgeheven.
Art. 16.Artikel 34 van hetzelfde decreet, gewijzigd en aangevuld door het decreet van 8 februari 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 34.§ 1. Binnen eenzelfde inrichtende macht worden, voor ieder ambt, ondergebracht in groepen anciënniteit in het ambt bedoeld in het tweede lid, de leden van het deeltijds tijdelijk of definitief personeel, op voorwaarde, voor laatstgenoemden, dat ze de inrichtende macht hierom schriftelijk hebben verzocht vóór 15 april. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat het personeelslid al dan niet in dienst is bij de inrichtende macht op het ogenblik dat de rangschikking wordt opgesteld.
De groepen anciënniteit in het betrokken ambt bij een inrichtende macht zijn volgende : 1° groep 1 : vanaf 721 dagen anciënniteit;2° groep 2 : van 360 tot 720 dagen anciënniteit gespreid over minstens twee jaar binnen de inrichtende macht. § 2. Voor de toewijzing van een betrekking overeenkomstig artikel 29quater , 11° en 12°, krijgen de kandidaten van de groepen bedoeld in § 1, tweede lid, voorrang voor een ambt waarvoor zij de anciënniteit hebben verworven bedoeld in § 1, tweede lid, op voorwaarde dat zij houder zijn van een bewijs dat hen recht geeft, onbeperkt in duur, op een weddetoelage voor de uitoefening van dit ambt.
De kandidaten bedoeld in het eerste lid krijgen eveneens voorrang voor de toekenning van een ander ambt waarvoor zij het vereist bewijs bezitten, op voorwaarde dat dit ander ambt behoort tot dezelfde categorie en uitgezonderd de ambten van godsdienstleraar of leraar niet-confessionele zedenleer.
Voor de leraars algemene vakken, klassieke talen, technische vakken, bijzondere vakken, technische vakken en beroepspraktijk en voor de leraars beroepspraktijk geldt de voorrang voor alle takken die behoren tot hetzelfde ambt voor zover zij houder zijn van een bekwaamheidsbewijs dat, onbeperkt in duur, recht geeft op een weddetoelage voor de uitoefening van dit ambt.
Voor de toepassing van de verplichtingen in artikel 29quater , 2°, geldt de in artikel 34quater bedoelde kandidatuur voor de toewijzing van een betrekking die definitief vacant is bij de start van het schooljaar en tijdens dit schooljaar, als een dergelijke betrekking open komt te staan, behalve als deze laatste reeds is ingenomen door een lid van het tijdelijk personeel op het ogenblik dat ze definitief vacant wordt.
In het onderwijs voor sociale promotie brengen de bepalingen bedoeld in artikel 29quater , 6°, 14° en 15°, niet de verplichting mee voor een inrichtende macht om een betrekking in het hoger onderwijs voor sociale promotie toe te wijzen aan een personeelslid dat op dit niveau geen 360 dagen anciënniteit telt. § 3. In afwijking van § 1, tweede lid, 2°, kan 360 dagen ambtsanciënniteit in een jaar verwerven, het personeelslid dat in vast verband is aangeworven in een bepaald ambt welke verlof krijgt om tijdelijk een ander ambt uit te oefenen in het onderwijs van de inrichtende macht, met toepassing van artikel 14, § 1, 3° en 4°, van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen met toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel en van de inrichtingen voor kleuter-, lager, bijzonder, technisch middelbaar, artistiek en normaalonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de personeelsleden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Eens gerangschikt in zijn nieuw ambt in een groep bedoeld in § 1, tweede lid, worden alle diensten die het gepresteerd heeft bij de inrichtende macht in aanmerking genomen om te bepalen tot welke groep hij hoort. § 4. De anciënniteit bedoeld in § 1, tweede lid, moet verworven zijn tijdens de laatste zes schooljaren die voorafgaan aan het schooljaar tijdens hetwelk het personeelslid zijn voorrang laat gelden. Deze wordt berekend overeenkomstig artikel 29bis .
De hierboven bedoelde termijn van zes jaar wordt verlengd met een schooljaar voor ieder schooljaar tijdens hetwelk het personeelslid, binnen deze zes jaar, zonder te zijn onderworpen aan dit statuut, een ambt heeft uitgeoefend in dezelfde categorie als deze waarbinnen hij de anciënniteit heeft verworven bedoeld in § 1 bij dezelfde inrichtende macht. »
Art. 17.In hetzelfde decreet worden een artikel 34bis ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 34bis .- § 1. De kandidaat die bij zijn inrichtende macht een anciënniteit heeft verworven dat hij opgenomen wordt in de groep 1 of 2 bedoeld in artikel 34, § 1, tweede lid, en die wil genieten van voorrang bij een tijdelijke aanstelling tijdens het volgend schooljaar, dient zijn kandidatuur via aangetekend schrijven in te dienen bij zijn inrichtende macht tegen 15 mei van het schooljaar dat voorafgaat aan datgeen tijdens hetwelk hij zijn voorrang wenst te laten gelden, ongeacht hij al dan niet in actieve dienst is bij deze inrichtende macht.
Deze brief vermeldt het (de) ambt(en) waarvoor de kandidatuur gesteld wordt. § 2. Op 30 april van ieder jaar stelt de inrichtende macht de lijst op van de personeelsleden die behoren tot de verschillende groepen bedoeld in artikel 34, § 1, tweede lid.
Desgevallend wordt de lijst op 30 juni aangepast zodat rekening kan worden gehouden met de werkelijk gepresteerde diensten door de personeelsleden die hierdoor in groep 2 zouden belanden.
In het onderwijs voor sociale promotie houdt de inrichtende macht rekening met de lestijden die worden gepresteerd tot 31 augustus om de anciënniteit te berekenen overeenkomstig artikel 29ter. Als de afschaffing van de voorziene lestijden of de invoering van nieuwe lestijden tot gevolg heeft dat het aantal dagen anciënniteit van het personeelslid wijzigen, moet de inrichtende macht het personeelslid en de vakbondsdelegatie hiervan op de hoogte brengen binnen een termijn van acht dagen.
De op 30 april opgemaakte lijsten en nadien desgevallend aangepast gelden voor het hele volgende schooljaar. § 3. De eerste werkdag nà 30 april wordt de overeenkomstig dit artikel opgestelde lijst via aanplakking meegedeeld aan de personeelsleden die aanwezig zijn in de inrichting. Desgevallend hangt de inrichtende macht de lijst op in elke vestiging.
De lijst wordt via aangetekend schrijven bezorgd aan de personeelsleden die gedurende minstens veertien dagen afwezig zijn in de inrichting.
Zij wordt tevens tegen ontvangstbewijs afgegeven aan de vertegenwoordigers van het personeel die zetelen in het lokaal overlegorgaan, of bij gebrek hieraan, aan de vakbondsdelegatie. § 4. Tussen 1 en 15 mei kunnen de personeelsleden de rangschikking aanvechten door zich te wenden, hetzij tot de inrichtende macht, hetzij tot het lokaal overlegorgaan of, bij gebrek hieraan, tot de vakbondselegatie.
Ingeval een betwisting leidt tot een wijziging in de rangschikking, wordt de laatste versie hiervan via aanplakking bekendgemaakt aan de aanwezige personeelsleden, en via aangetekend schrijven aan de personeelsleden die gedurende minstens veertien dagen afwezig zijn in de inrichting. Zij wordt eveneens tegen ontvangstbewijs overhandigd aan de vertegenwoordigers van het personeel die zetelen in het lokaal overlegorgaan of, bij gebrek hieraan, aan de vakbondsdelegatie. § 5. Tussen 15 mei en 1 juni wordt de rangschikking door de inrichtende macht vastgelegd en verzonden naar het OE in het basisonderwijs, naar het OSSO in het voltijds en alternerend secundair onderwijs, en naar de bevoegde paritaire commissie in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en in het onderwijs voor sociale promotie. § 6. Tussen 1 en 15 juni voor het basisonderwijs en het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, en tussen 16 augustus en 5 september voor het voltijds secundair onderwijs, het alternerend secundair onderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, bezorgt de inrichtende macht de aanstellingen van de personeelsleden van de inrichtingen die zij inricht, voorzien op het tijdstip van de verzending, naar het lokaal overlegorgaan of, bij gebrek hieraan, naar de vakbondsdelegatie die nagaat of de bepalingen van artikel 29quater worden nageleefd. § 7. De inrichtende machten verwittigen de personeelsleden die tijdelijk zouden kunnen worden aangesteld. § 8. De kandidaat die de hem overeenkomstig de voorrangsregels aangeboden betrekking aanvaardt, meldt dit schriftelijk aan de inrichtende macht binnen de drie werkdagen na de kennisname van het voorstel tot aanstelling of binnen de vijf werkdagen na de verzending van de aangetekende brief. Aanvaardt hij niet binnen deze termijn, dan wordt hij geacht hiervan af te zien en kan hij niet langer zijn voorrang laten gelden voor deze betrekking tijdens het lopend schooljaar.
De prioritaire kandidaat die verhinderd is wegens ziekteverlof, een verlof naar aanleiding van een arbeidsongeval of een beroepsziekte of ouderschapsverlof, neemt zijn functie op op het einde hiervan, voor zover de betrekking op dat ogenblik nog bestaat. »
Art. 18.In hetzelfde decreet wordt een artikel 34ter ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 34ter . § 1. Uiterlijk tegen 15 mei moeten de kandidaten die hun anciënniteit hebben verworven tijdens de laatste zes jaar en die hun voorrang willen laten gelden in een of meerdere scholen van de entiteit voor het basisonderwijs, van de S.S.O. voor het voltijds en alternerend secundair onderwijs, en van het karakter voor het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en het onderwijs voor sociale promotie, overeenkomstig artikel 29quater , 14° en 15°, hun kandidatuur via aangetekend schrijven richten aan de voorzitter van de eenheidsraad in het basisonderwijs, aan de voorzitter van het comité van de inrichtende machten in het voltijds en alternerend secundair onderwijs en aan de voorzitter van de inrichtende macht met afschrijft aan de voorzitter van de bevoegde paritaire commissie in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en het onderwijs voor sociale promotie.
De brief van de kandidatuur vermeldt het (de) ambt(en) waarop de kandidaatstelling betrekking heeft alsook de adresgegevens van alle inrichtingen waar de kandidatuur is gesteld. § 2. In het basisonderwijs gaan de in de eenheidsraad verenigde inrichtende machten, tussen 15 en 30 juni, over tot de rangschikking van de tijdelijken in de entiteit en verzenden zij naar de OE de lijst met de aanwervingen van de personeelsleden bedoeld in artikel 29quater , 14° en 15°, welke voorzien zijn op dat ogenblik.
In het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan verzenden de inrichtende machten, tussen 15 en 30 juni, de lijst van de aanwervingen van de personeelsleden bedoeld in artikel 29quater , 14° en 15°, welke op dat ogenblik voorzien zijn, naar de bevoegde paritaire commissie.
In het voltijds en alternerend secundair onderwijs gaan de in het comité van de inrichtende machten verenigde inrichtende machten of hun afgevaardigden, tussen 16 augustus en 5 september, over tot de rangschikking van de tijdelijken in de S.S.O. en verzenden zij naar het O.S.S.O. de lijst van de aanwervingen van de personeelsleden bedoeld in artikel 29quater , 14° en 15°, welke op dat ogenblik voorzien zijn.
In het onderwijs voor sociale promotie verzenden de inrichtende machten, tussen 16 augustus en 5 september, de lijst van de op dat ogenblik voorziene aanwervingen van de personeelsleden bedoeld in artikel 29quater , 14° et 15°, naar de bevoegde paritaire commissie. § 3. De aanwervingen door de inrichtende machten met toepassing van voorgaande paragrafen worden overgedragen aan de OE voor het basisonderwijs, aan het O.S.S.O. voor het voltijds en alternerend secundair onderwijs en aan de bevoegde paritaire commissie voor het artistiek secundair onderwijs met beperkt leerplan en het onderwijs voor sociale promotie welke toezien op de naleving van de bepalingen van dit artikel.
De kandidaat die de hem overeenkomstig de voorrangsregels aangeboden betrekking aanvaardt, meldt dit schriftelijk aan de inrichtende macht binnen de acht werkdagen na de kennisname van het voorstel tot aanstelling of binnen de tien werkdagen na de verzending van de aangetekende brief. Aanvaardt hij niet binnen deze termijn, dan wordt hij geacht hiervan af te zien en kan hij niet langer zijn voorrang laten gelden voor deze betrekking tijdens het lopend schooljaar.
De prioritaire kandidaat die verhinderd is wegens ziekteverlof, een verlof naar aanleiding van een arbeidsongeval of een beroepsziekte of ouderschapsverlof, neemt zijn functie op op het einde hiervan, voor zover de betrekking op dat ogenblik nog bestaat § 4. In het basisonderwijs gaat de eenheidsraad, op 30 september, desgevallend over tot de nodige bijsturingen.
In het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gaan de inrichtende machten op 30 september desgevallend over tot de nodige bijsturingen.
In het voltijds en alternerend secundair onderwijs gaat het comité van de inrichtende machten, tussen 1 en 15 oktober, desgevallend over tot de nodige bijsturingen.
In het onderwijs voor sociale promotie gaan de inrichtende machten tussen 1 en 15 oktober desgevallend over tot de nodige bijsturingen.
De bijsturingen van de eenheidsraad in het basisonderwijs, van het comité van de inrichtende machten in het voltijds en alternerend secundair onderwijs en van de inrichtende macht in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en het onderwijs voor sociale promotie worden binnen de acht dagen verzonden naar het OE voor het basisonderwijs, naar het O.S.S.O. voor het voltijds en alternerend secundair onderwijs en naar de bevoegde paritaire commissie voor het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en het onderwijs voor sociale promotie welke toezien op de naleving van de bepalingen van dit artikel. »
Art. 19.In hetzelfde decreet worden een artikel 34quater ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 34quater . § 1. In het basisonderwijs en in het voltijds en alternerend secundair onderwijs worden, per niveau en per karakter, zones ingesteld, affectatiezones genaamd.
De Regering beslist over de samenstelling van deze zones op de voordracht van de organen die met toepassing van artikel 74 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren erkend zijn als vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten. § 2. Binnen elke affectatiezone wordt een paritair orgaan ingesteld, zonale affectatiecommissie genaamd.
De zonale affectatiecommissie is samengesteld uit zes vertegenwoordigers van de inrichtende machten en uit zes vertegenwoodigers van het personeel welke stemgerechtigd zijn. Zij wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de inrichtende machten die, in hun midden, aangeduid wordt door de delegatie van de inrichtende machten. Het secretariaat van de zonale affectatiecommissie wordt toevertrouwd aan een lid van de vakbondsdelegatie.
Ieder werkend lid heeft een plaatsvervanger.
De vertegenwoordigers van de inrichtende machten bij de zonale affectatiecommissie worden aangeduid door de inrichtende machten van de affectatiezone.
De vertegenwoordigers van het personeel bij de zonale affectatiecommissie worden aangeduid volgens de wijzen bepaald door de Regering op de voordracht van de personeelsgroeperingen van het vrij gesubsidieerd onderwijs, aangesloten bij een vakorganisatie die vertegenwoordigd is bij de Nationale Arbeidsraad. § 3. De zonale affectatiecommissie ziet erop toe dat de inrichtende machten artikel 18 van het decreet van 30 juni 1998 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, naleven wanneer zij kandidaten toewijzen die de voorrang genieten welke is toegekend door artikel 29quater , 2°. § 4. Het verslag dat de conclusies bevat van de werkzaamheden van de zonale affectatiecommissie, met ingebrip van eventueel uiteenlopende standpunten, wordt aangenomen bij tweederde meerderheid, zowel bij de vertegenwoordigers van de inrichtende machten als bij de vertegenwoordigers van het personeel. § 5. Het personeelslid dat zijn voorrang wil laten gelden in een of meerdere affectatiezones overeenkomstig artikel 29quater , 2°, dient uiterlijk tegen 15 april zijn kandidatuur in via aangetekend schrijven, op grond van een document waarvan de inhoud is vastgelegd door de centrale paritaire commissie, bij de voorzitter van de zonale affectatiecommissie met een afschrift gericht aan zijn inrichtende macht.
Voormeld document voorziet namelijk in de mogelijkheid voor het personeelslid om zijn keuze te laten vallen op een of meerdere inrichtingen, in een welbepaalde volgorde. De zonale affectatiecommissie ziet erop toe dat deze keuze wordt geëerbiedigd in alle gevallen waar dit mogelijk is.
De zonale affectatiecommissie brengt de inrichtende machten op de hoogte van de affectatieverzoeken die op hun inrichting(en) betrekking hebben.
De affectaties door de inrichtende machten worden, in het basisonderwijs, vóór 10 juni, meegedeeld aan de betrokken zonale affectatiecommissie die toeziet op de naleving van artikel 18 van voormeld decreet van 30 juni 1998. De zonale affectatiecommissie verzendt de conclusies van haar werkzaamheden naar het OE vóór 15 juni.
In het voltijds en alternerend secundair onderwijs worden de affectaties door de inrichtende machten, tussen 16 augustus en 5 september, meegedeeld aan de betrokken zonale affectatiecommissie die toeziet op de naleving van artikel 18 van voormeld decreet van 30 juni 1998. Binnen diezelfde termijn bezorgt de zonale affectatiecommissie de conclusies van haar werkzaamheden aan het OSSO. Desgevallend bezorgen de inrichtende machten, vóór 5 oktober, de affectaties tengevolge van de nodige bijsturingen, aan de zonale affectatiecommissie welke toeziet op de naleving van artikel 18 van voormeld decreet van 30 juni 1998.
De zonale affectatiecommissie verzendt het resultaat van haar werkzaamheden binnen de acht dagen naar het OE in het basisonderwijs en naar het OSSO in het voltijds en alternerend secundair onderwijs. »
Art. 20.Artikel 35, artikel 36, gewijzigd bij het decreet van 8 februari 1999, en artikelen 37 tot 39 van hetzelfde decreet worden opgeheven.
Art. 21.In de titel van afdeling III van hetzelfde decreet worden de woorden « , affectatiewijziging, » ingevoegd tussen de woorden « Definitieve aanwerving » en de woorden « en mutatie ».
Art. 22.Artikel 40 van hetzelfde decreet, vervangen door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 15 april 1995 en gewijzigd bij het decreet van 2 juni 1998, wordt opgeheven.
Art. 23.Artikel 41 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 41.§ 1. De inrichtende macht die een definitief toe te wijzen vacante betrekking heeft, kan een affectatiewijziging toekennen aan een in vast verband aangeworven lid van haar personeel dat hierom verzoekt.
De inrichtende macht die een definitief toe te wijzen vacante betrekking heeft, kan een mutatie verlenen aan een in vast verband aangeworven personeelslid dat hierom verzoekt. § 2. Het verzoek om mutatie of affectatiewijziging van een godsdienstleermeester of -leraar moet vergezeld gaan van een gunstig advies van de bevoegde overheid van de betrokken eredienst. § 3. Niemand kan genieten van een affectatiewijziging of van een mutatie in een betrekking van een wervingsambt als hij in het gesubsidieerd onderwijs niet definitief aangeworven is in het wervingsambt waarop de definitief vacante betrekking betrekking heeft. § 4. De inrichtende macht moet het personeelslid defintief aanwerven op het ogenblik van de affectatiewijziging of van de mutatie, ongeacht de datum. § 5. Het personeelslid dat geniet van een affectatiewijziging of van een mutatie moet ontslag nemen in de inrichting die hij verlaat voor de opdracht die hij er uitoefent of waarvoor het de affectatiewijziging of de mutatie heeft gevraagd. De overgang naar een andere inrichting geschiedt zonder onderbreking. § 6. Voorgaande paragrafen worden toegepast in afwijking van artikel 43 en onverminderd artikelen 29quater en quinquies . »
Art. 24.In artikel 41bis van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 15 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord « definitief » ingevoegd tussen de woorden « een » en « vacant » en worden de woorden « van artikel 45, lid twee, » vervangen door de woorden « van artikelen 29quater en quinquies , en in afwijking van artikel 43 »;2° in het tweede lid worden de woorden « en van 12° » ingevoegd na de worden « met uitzondering van 10° ».
Art. 25.Artikel 41ter van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 15 april 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 41ter . Een personeelslid dat definitief aangeworven is in een selectie- of bevorderingsambt bij een inrichtende macht kan, indien hij hierom verzoekt en met het akkoord van de inrichtende macht, definitief aangeworven worden in een definitief vacante betrekking van een wervingsambt, een selectieambt of een bevorderingsambt door een inrichtende macht waar hij reeds heeft genoten van een definitieve aanwerving in een wervingsambt, een selectieambt of een bevorderingsambt, overeenkomstig de bepalingen van artikel 29quater , 1°.
Een personeelslid dat definitief aangeworven is in een selectie- of bevorderingsambt bij een inrichtende macht kan, indien hij hierom verzoekt en met het akkoord van de inrichtende macht, definitief aangeworven worden in een definitief vacante betrekking van een wervingsambt, een selectieambt of een bevorderingsambt door een andere inrichtende macht dan deze bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig de bepaling van artikel 29quater , 3°.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid en onverminderd artikel 29quinquies , kan de aanwerving plaatsvinden, ongeacht de datum. Ze kan slechts worden toegewezen als het lid alle voorwaarden vervult bedoeld in artikel 42, met uitzondering van 8° wat betreft de ambtsanciënniteit en van 10° en 12°. »
Art. 26.In artikel 11quater van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 15 april 1995 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « Onverminderd artikel 29quinquies , wordt » worden ingevoegd voor de woorden « Het in 41ter niet bedoeld personeelslid » en word het woord « wordt, » geschrapt;2° de woorden « met inachtneming van de regels van dit statuut » worden vervangen door de woorden « overeenkomstig de bepalingen van artikel 29quater , 4°, ».
Art. 27.Artikel 41quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 15 april 1995 en gewijzigd door het decreet van 25 juli 1996, wordt aangevuld met een lid, luidend als volgt : « Voorgaande leden zijn van toepassing onverminderd artikel 29quinquies ».
Art. 28.In artikel 42 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, wordt 7° vervangen door de volgende tekst : « 7° de lichamelijke geschiktheid bezitten die door de Regering vastgesteld werd voor de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap ingericht onderwijs;»; 2° § 1, 8°, gewijzigd door het decreet van 22 december 1994 en door het decreet van 8 februari 1999, wordt vervangen door de volgende tekst : « 8° in het gesubsidieerd onderwijs, een dienstanciënniteit tellen van 720 dagen gespreid over minstens drie schooljaren, waarvan 360 dagen in het ambt bij de inrichtende macht gespreid over minstens twee schooljaren;»; 3° § 1, eerste lid, wordt als volgt aangevuld : « 12° geen definitief ongunstig verslag hebben gekregen dat werd opgemaakt vóór 1 mei door de inrichtende macht of diens afgevaardigde, overeenkomstig hogerstaande § 3.»; 4° er wordt een § 1bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 1bis .In afwijking van § 1, 8°, en voor zover het 720 dagen dienstanciënniteit telt gespreid over minstens drie schooljaren, kan het personeelslid dat 360 dagen anciënniteit telt in een ambt eveneens genieten van een definitieve aanwerving in ieder ander ambt van dezelfde categorie waarvoor hij het vereiste bewijs bezit, voor zover hij 180 dagen in dit ambt heeft gepresteerd. »; 5° er wordt een § 3 ingevoegd, luidend als volgt : « § 3.Als de inrichtende macht dit nodig acht, wordt uiterlijk op 15 maart een voorlopig verslag, opgesteld volgens een model vastgelegd door de centrale paritaire commissie, ter goedkeuring voorgelegd aan de betrokkene.
Het personeelslid kan vragen om te worden gehoord binnen de acht dagen na de goedkeuring door de inrichtende macht of diens afgevaardigde.
Tijdens het verhoor, dat plaats heeft uiterlijk binnen de acht dagen na het verzoek, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen foor een advocaat, door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van de inrichtingen van het gesubsidieerd vrij onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie.
Het niet verschijnen van het personeelslid of van diens vertegenwoordiger verhindert de inrichtende macht of diens afgevaardigde om zich uit te spreken.
De inrichtende macht of diens afgevaardigde brengt haar met redenen omkleed voorstel ter kennis van het personeelslid binnen de acht dagen na het verhoor als dit besluit tot het uitbrengen van een ongunstig verslag.
Als het personeelslid, binnen de acht dagen na de kennisgeving, geen verzoek heeft ingediend tegen het voorlopig verslag, wordt het ongunstig verslag definitief.
Binnen de acht dagen na de kennisgeving kan het personeelslid het advies inwinnen van de raad van beroep bedoeld in artikel 80 en volgende.
De raad van beroep komt samen binnen de 30 dagen na het verzoek en brengt zijn advies uit binnen de acht dagen na de vergadering.
De inrichtende macht brengt het definitief verslag ter kennis van het personeelslid binnen de acht dagen na de ontvangst van het advies.
Desgevallend vermeldt ze de redenen waarom zij is afgeweken van het advies van de raad van beroep.
Bovenstaande procedure kan slechts eenmaal worden toegepast voor hetzelfde ambt. Het personeelslid dat een ongunstig verslag krijgt, kan op 1 oktober daaropvolgend, niet geniet van een definitieve aanstelling in het ambt waarvoor het ongunstig verslag werd opgesteld.
Als het personeelslid zich het daaropvolgend jaar opnieuw kandidaat stelt, wordt hij definitief aangesteld, tenzij hij door de inrichtende macht wordt ontslagen. »; 6° er wordt een § 4 toegevoegd, luidend als volgt : « § 4.Voorgaande pararafen worden toegepast onverminderd artikel 29quinquies . »
Art. 29.In hetzelfde decreet wordt een artikel 42bis ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 42bis . De inrichtende macht werft de kandidaat van groep 1 bedoeld in artikel 34, § 1, tweede lid 1°, welke het meeste aantal dagen anciënniteit telt in desbetreffend ambt en die de voorwaarden vervult bedoeld in artikel 42, definitief aan.
Bij gebrek aan kandidaat uit voormelde groep 1, kiest de inrichtende macht vrij een kandidaat uit groep 2 bedoeld in artikel 34, § 1, tweede lid, 2°, die zijn anciënniteit in desbetreffend ambt heeft verworven en die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 42.
Voorgaande leden worden toegepast onverminderd artikel 29quinquies . »
Art. 30.In artikel 43 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « in de loop van het tweede kwartaal » vervangen door « tussen 15 februari en 30 april »;2° het tweede lid worden vervangen door het volgende lid : « De te begeven definitieve vacante betrekkingen worden vastgesteld op grond van de toestand op de 1e februari die aan de oproep tot de kandidaten voorafgaat, voor zover deze betrekkingen nog op de 1e oktober daaropvolgend vacant blijven.Het bericht dat de aard en de omvang van de aangeboden betrekkingen, de vereiste voorwaarden vanwege de kandidaten, alsmede de vorm en de termijn waarin de kandidaturen moeten worden ingediend, wordt, samen met een bewijs van ontvangst, verstuurd aan alle personeelsleden die in dienst van de inrichtende macht zijn, ongeacht deze tijdelijk of definitief aangesteld zijn, voor zover, in dit laatste geval, deze geen gedeeltelijke opdracht vervullen bij een of meerdere inrichtende machten. »; 3° in het vijfde lid, ingevoegd door het decreet van 2 juni 1998, worden de woorden « na raadpleging van de ondernemingsraad of, bij gebrek hieraan, van de vakbondsdelegatie » ingevoegd na de woorden « door de inrichtende macht »;4° in hetzelfde vijfde lid worden de woorden « de benoeming » vervangen door de woorden « de definitieve aanwerving ».
Art. 31.In artikel 44 van hetzelfde decreet worden de woorden « , de affectatiewijziging » ingevoegd tussen de woorden « De definitieve aanwerving » en de woorden « en de mutatie ».
Art. 32.In artikel 45 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt opgeheven;2° in het vroegere derde lid, thans het tweede lid, worden de woorden « artikel 47 » vervangen door de woorden « artikel 29bis ».
Art. 33.Artikel 46 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 46.Onverminderd artikelen 29quater en quinquies kan een inrichtende macht, op haar verzoek, een personeelslid van een inrichting van hetzelfde karakter definitief aanwerven, als hij voldoet aan de voorwaarden om definitief te worden aangeworven bij zijn vroegere inrichtende macht en als hij, bij de nieuwe inrichtende macht, beantwoordt aan de voorwaarden uit artikel 42, met uitzondering van 8°, 10° en 12°. »
Art. 34.Artikel 47, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1994, en artikel 47bis , ingevoegd door het decreet van 2 juni 1998, van hetzelfde decreet, worden opgeheven.
Art. 35.In artikel 48 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord « definitief » ingevoegd tussen de woorden « een » en « vacante »;2° in 2° worden de woorden « een affectatiewijziging, » ingevoegd tussen de woorden « ingevolge » en de woorden « een mutatie ».
Art. 36.In artikel 49 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° vóór het eerste lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt : « De inrichtende macht die een definitief vacante betrekking te begeven heeft, kan een affectatiewijzigingen toestaan aan een in vast verband aangeworven personeelslid dat hierom verzoekt.»; 2° in het vroegere eerste lid, thans het tweede lid, wordt het woordt « definitief » ingevoegd tussen de woorden « een » en « vacante » en worden de woorden « defintief aangeworven » ingevoegd tussen de woorden « een » en « personeelslid »;3° in het vroegere tweede lid, thans het derde lid, worden de woorden « worden gemuteerd » vervangen door de woorden « genieten van een affectatiewijziging of van een mutatie » en wordt het woord « definitief » ingevoegd tussen de woorden « de » en « vacante »;4° in het vroegere derde lid, thans het vierde lid, worden de woorden « van de affectatiewijziging of » ingevoegd tussen de woorden « op het ogenblik » en « van de mutatie »;5° in het vroegere vierde lid, thans het vijfde lid, worden de woorden « gemuteerde personeelslid » vervangen door de woorden « personeelslid dat geniet van een affectatiewijziging of van een mutatie » en worden de woorden « affectatiewijziging of » ingevoegd tussen de woorden « zijn » en « mutatie ».
Art. 37.In artikel 50 van hetzelfde decreet worden de woorden « , de affectatiewijziging » ingevoegd tussen de woorden « De aanwerving in vast verband » en de woorden « en de mutatie ».
Art. 38.In artikel 51 van hetzelfde decreet, vervangen door het decreet van 10 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, worden de woorden « in artikel 47 » vervangen door de woorden « in artikel 29bis »;2° in § 1, 3°, worden de woorden « een ambt uitoefenen » vervangen door de woorden « vóór deze aanwerving houder zijn van een ambt »;3° § 3 wordt opgeheven.
Art. 39.In artikel 53 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 15 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, derde lid, worden de woorden « hem niet ervan heeft ontlast » vervangen door de woorden « hem niet uit dit wervingsambt heeft ontslagen volgens de bepalingen van Hoofdstuk VIII »;2° in § 3, tweede lid, worden de woorden « hem niet ervan heeft ontlast » vervangen door de woorden « hem niet uit dit selectieambt heeft ontslagen volgens de bepalingen van Hoofdstuk VIII »;3° § 5 wordt opgeheven.
Art. 40.In artikel 55 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord « definitief » ingevoegd tussen de woorden « een » en « vacante »;2° in 2° worden de woorden « een affectatiewijziging of » ingevoegd tussen de woorden « ingevolge » en « een mutatie ».
Art. 41.In artikel 56 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° vóór het eerste lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt : « De inrichtende macht die een definitief vacante betrekking te begeven heeft, kan een affectatiewijziging toestaan aan een personeelslid dat hierom verzoekt.»; 2° in het vroegere eerste lid, thans het tweede lid, wordt het woord « definitief » ingevoegd tussen de woorden « een » en « vacante »;3° in het vroegere tweede lid, thans het derde lid, worden de woorden « worden gemuteerd » vervangen door de woorden « genieten van een affectatiewijziging of van een mutatie » en wordt het woord « definitief » ingevoegd tussen de woorden « de » en « vacante »;4° in het vroegere derde lid, thans het vierde lid, worden de woorden « van de affectatiewijziging of » ingevoegd tussen de woorden « op het ogenblik zelf » en « van de mutatie »;5° in het vroegere vierde lid, thans het vijfde lid, worden de woorden « gemuteerde personeelslid » vervangen door de woorden « personeelslid dat geniet van een affectatiewijziging of van een mutatie » en worden de woorden « affectatiewijziging of » ingevoegd tussen de woorden « de » en « mutatie ».
Art. 42.In artikel 57 van hetzelfde decreet worden de woorden « , de affectatiewijziging » ingevoegd tussen de woorden « De aanwerving in vast verband » en de woorden « en de mutatie ».
Art. 43.In artikel 59, § 1, eerste lid, 3°, van hetzelfde decreet, worden de woorden « een ambt uitoefenen » vervangen door de woorden « vóór deze aanwerving houder zijn van een ambt ».
Art. 44.In artikel 60 van hetzelfde decreet, gewijzigd en aangevuld door het decreet van 15 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, worden de woorden « hem er niet van ontlast heeft » vervangen door de woorden « hem niet uit dit bevorderingsambt heeft ontslagen volgens de bepalingen van Hoofdstuk VIII »;2° in § 2bis worden de woorden « artikel 30, § 1, » vervangen door de woorden « artikel 30, §§ 1 en 3 »;3° in § 3, tweede lid, worden de woorden « hem er niet van heeft ontlast » vervangen door de woorden « hem niet heeft ontslagen uit dit bevorderingsambt volgens de bepalingen van Hoofdstuk VIII »;4° § 5 wordt opgeheven.
Art. 45.In artikel 62 van hetzelfde decreet wordt een punt 10° toegevoegd, luidend als volgt : « 10° tijdens de periode waarin de administratieve gezondheidsdienst het personeelslid tijdelijk op rust heeft gesteld. »
Art. 46.Hoofdstuk VIII « Het einde van de overeenkomst » van hetzelfde decreet worden vervangen door de volgende bepaling : « HOOFDSTUK VIII. - Het einde van de overeenkomsten Afdeling I. - Algemeen
Artikel 71.Onder voorbehoud van het ontslag wegens zware fout van tijdelijk aangestelde personeelsleden bedoeld in artikel 71octies , moet de handeling waarbij een van de partijen eenzijdig een eind maakt aan de overeenkomst, op straffe van nietigheid, ter kennis worden gebracht van de andere partij, hetzij via deurwaardersexploot, hetzij bij aangetekend schrijven, welk ingaat op de derde werkdag na de verzending ervan, hetzij bij onderhandse overhandiging van een geschrift.
In dit laatste geval ondertekent de andere partij het dubbel van dit geschrift voor bewijs van ontvangst.
De kennisgeving moet, op straffe van nietigheid, de datum vermelden waarop de opzegtermijn aanvangt en hoelang deze duurt.
Artikel 71bis . De partij die de overeenkomst opzegt zonder de opzegtermijn in acht te nemen, dient de andere partij een vergoeding te betalen gelijk aan de huidige bezoldiging die overeenstemt hetzij met de opzegtermijn, hetzij met dit deel van deze termijn welke nog moet worden in acht genomen, onverminderd andere schadevergoedingen.
Wanneer de ontslagvergoeding voor rekening is van de inrichtende macht, omvat deze niet enkel de huidige bezoldiging, maar tevens de voordelen die zijn verworven krachtens de overeenkomst. Afdeling II. - Het einde van de overeenkomsten van de personeelsleden
die tijdelijk zijn aangeworven in een wervingsambt Artikel 71ter . De overeenkomsten gesloten met de personeelsleden die tijdelijk zijn aangeworven in een wervingsambt lopen geheel of gedeeltelijk ten einde : - ambtshaleve overeenkomstig artikel 71quater ; - bij wederzijds akkoord overeenkomstig artikel 71quinquies ; - bij ontslag overeenkomstig 71sexies ; - bij ontslag met opzeg overeenkomstig artikel 71septies ; - bij ontslag zonder opzeg wegens zware fout overeenkomstig artikel 71octies .
Onderafdeling I. - Het ambtshalve einde van de overeenkomst Artikel 71quater . Een tijdelijke aanwerving in een wervingsambt loopt ambtshalve ten einde voor het geheel of een deel van de opdracht : 1° op het ogenblik dat de titularis van de betrekking of het personeelslid dat deze tijdelijk vervangt, terugkeert;2° op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk personeelslid geheel of deels toegewezen worden aan een ander personeelslid a) door toepassing van de regelgeving op de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en op de reaffectatie;b) door toepassing van artikel 18 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie;c) ingevolge een mutatie of een affectatiewijziging;d) ingevolge een aanwerving in vast verband;3° vanaf de dag dat het uitgeoefend ambt of het personeelslid niet langer volledig of gedeeltelijk gesubsidieerd kan worden om redenen die los staan van de inrichtende macht;4° uiterlijk op de laatste dag van het schooljaar tijdens hetwelk de aanwerving geschiedde;5° vanaf de ontvangst van het definitief advies van de administratieve gezondheidsdienst waarin het tijdelijk personeelslid definitief onbekwaam wordt verklaard of waarbij hij om gezondheidsredenen definitief op rust wordt gesteld;6° in het onderwijs voor sociale promotie of in het alternerend onderwijs, desgevallend, na de organisatie van een vormingseenheid van een afdeling waarvoor de tijdelijke aanwerving werd gesloten;7° op de datum voorzien in de overeenkomst;8° wanneer het personeelslid niet langer voldoet aan volgende voorwaarden : a) Belg zijn of onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, behalve afwijking toegestaan door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de dienstplichtwetten voldoen;9° wanneer het personeelslid, na een gewettigde afwezigdheid, zonder geldige redenen nalaat zijn werk te hervatten en afwezig blijft gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;10° wanneer het personeelslid zonder geldige redenen zijn werk verlaat en afwezig is gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;11° wanneer het personeelslid zich in een geval bevindt waar een toepassing van de strafwetten de uitoefening van zijn ambt beletten;12° wanneer het personeelslid in een toestand van blijvende arbeidsongeschiktheid verkeert, erkend overeenkomstig de wet of het reglement en die hem belet zijn ambt op een degelijke wijze uit te oefenen;13° wanneer het personeelslid, nadat hij terug in actieve dienst werd geroepen, zonder geldige redenen weigert de door de inrichtende macht toegewezen betrekking te bekleden;14° op het ogenblik van de opruststelling wegens het bereiken van de pensioensgerechtigde leeftijd;15° op de dag dat wordt vastgesteld dat het personeelslid aangeworven werd zonder de statutaire regels na te leven;16° op de dag dat het personeelslid in deze betrekking in vast verband wordt aangeworven. Onderafdeling II. - Het einde van de overeenokomst met wederzijds akkoord Artikel 71quinquies . De overeenkomst met de personeelsleden kan met wederzijds akkoord van de partijen worden beëindigd.
In dit geval wordt dit vastgelegd in een geschrift dat door beide partijen wordt ondertekend en gedateerd. Dit geschrift vermeldt de datum van het einde van de overeenkomst.
Onderafdeling III. - Het einde van de overeenkomst wegens ontslag van het personeelslid Artikel 71sexies . Een personeelslid kan eenzijdig de overeenkomst opzeggen mits inachtneming van een opzegtermijn van acht dagen.
Onderafdeling IV. - Het einde van de overeenkomst wegens ontslag met opzegtermijn Artikel 71septies . § 1. Behalve wanneer hij aangeworven is door de inrichtende macht op grond van zijn rangschikking in groep 1 bedoeld in artikel 34, § 1, tweede lid, 1°, bij deze inrichtende macht, kan het personeelslid ontslagen worden mits een met redenen omklede opzegtermijn van veertien dagen. Het personeelslid wordt vooraf uitgenodigd om zich te laten horen. De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen waarom de inrichtende macht overweegt het personeelslid te ontslaan moeten hem minstens vijf werkdagen voor de hoorzitting ter kennis worden gebracht, hetzij bij aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst, hetzij door ontvangst van een brief dat onderhands wordt overhandigd met bewijs van ontvangst.
Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de personeelsleden in actieve dienst of met rust uit het gesubsidieerd vrij onderwijs of door een vertegenwoodiger van een representatieve vakorganisatie. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het wettig opgeroepen personeelslid niet verschijnt op de hoorzitting of er niet vertegenwoordigd is.
Wanneer hij door de inrichtende macht aangeworven is in een tijdelijk vacante betrekking op grond van zijn rangschikking in groep 1 bedoeld in artikel 34, § 1, tweede lid, 1°, bij deze inrichtende macht, kan het personeelslid ontslagen worden door deze inrichtende macht mits een opzegtermijn van veertien dagen in acht te nemen, voor zover de bevoegde raad van beroep vooraf een met redenen omkleed advies heeft uitgebracht.
Wanneer hij door de inrichtende macht aangeworven is in een definitief vacante betrekking op grond van zijn rangschikking in groep 1 bedoeld in artikel 34, § 1, tweede lid, 1°, bij deze inrichtende macht, kan het personeelslid ontslagen worden mits een opzegtermijn van drie maand in acht te nemen, voor zover de bevoegde raad van beroep vooraf een met redenen omkleed advies heeft uitgebracht. § 2. In de gevallen bedoeld in § 1, tweede en derde lid, bezorgt de inrichtende macht het personeelslid onmiddellijk een afschrift van het verzoek om advies bij de raad van beroep.
De raad van beroep bezorgt zijn met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht binnen vijfenveertig dagen vanaf de ontvangst van het verzoek door de inrichtende macht.
De inrichtende macht vermeldt desgevallend de redenen waarom het advies niet werd gevolgd. § 3. Het personeelslid en de inrichtende macht worden gehoord door de raad van beroep.
Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden in actieve dienst of met rust van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een verdediger gekozen onder de leden van een inrichtende macht van een inrichting van hetzelfde karakter of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van de inrichtende machten verdedigt.
Het niet verschijnen van het personeelslid of van diens vertegenwoordiger alsook het niet verschijnen van de inrichtende macht of diens vertegenwoordiger op de vergadering belet de raad van beroep niet een uitspraak te doen. § 4. Wanneer het gaat om een leraar of leermeester godsdienst, is de toestemming van de bevoegde overheid van de eredienst steeds vereist.
Onderafdeling V. - Het einde van de overeenkomst door ontslag zonder opzegtermijn wegens zware fout Artikel 71octies . § 1. De inrichtende macht kan elk tijdelijk aangeworven personeelslid zonder opzegtermijn ontslaan wegens zware fout.
Wordt beschouwd als een zware fout, iedere fout die een verdere profssionele samenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. § 2. Zodra zij kennis neemt van elementen welke zouden kunnen beschouwd worden als een zware fout, nodigt de inrichtende macht het personeelslid via aangetekend schrijven uit op een hoorzitting welke plaats heeft ten vroegste vijf en ten hoogste tien dagen na de verzending van de oproepingsbrief. § 3. Als de inrichtende macht, na de hoorzitting, van oordeel is dat er voldoende elementen voor een zware fout aanwezig zijn, kan zij binnen de drie dagen na de hoorzitting overgaan tot het ontslag. Het ontslag gaat vergezeld met het bewijs dat de ten laste gelegde feiten zich werkelijk hebben voorgedaan. Het wordt ter kennis gebracht van de andere partij, hetzij bij deurwaardersexploot, hetzij bij een ter post aangetekend brief, welke ingaat op de derde werkdag na de verzending ervan. § 4. Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden in actieve dienst of met rust van het gesubsidieerd vrij onderwijs. Afdeling III. - Het einde van de overeenkomst van de personeelsleden
die tijdelijk aangeworven zijn in een selectie- of bevorderingsambt Artikel 71nonies . De overeenkomsten gesloten met de personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn in een selectie- of bevorderingsambt lopen ten einde : - ambtshalve overeenkomstig artikel 71quater , met uitzondering van 4°; - bij wederzijds akkoord overeenkomstig artikel 71quinquies ; - bij ontslag overeenkomstig artikel 71sexies ; - bij ontslag met opzegtermijn overeenkomstig artikel 71septies , § 1, eerste lid; - bij ontslag zonder opzegtermijn wegens zware fout overeenkomstig artikel 71octies . Afdeling IV. - Het einde van de overeenkomst van de in vast verband
aangeworven personeelsleden Onderafdeling I. - Het ambtshalve einde van de overeenkomsten
Artikel 72.§ 1. De overeenkomsten met de in vast verband aangeworven personeelsleden lopen ten einde zonder opzegtermijn : 1° wanneer deze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden : a) Belg zijn of onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, behalve afwijking toegestaan door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de dienstplichtwetten voldoen;2° wanneer deze, na een gewettigde afwezigdheid, zonder geldige redenen nalaten hun werk te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;3° wanneer deze zonder geldige redenen hun werk verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° wanneer deze zich in een geval bevinden waar een toepassing van de strafwetten de uitoefening van hun ambt beletten;5° wanneer deze in een toestand van blijvende arbeidsongeschiktheid verkeren, erkend overeenkomstig de wet of het reglement en die hen belet hun ambt op een degelijke wijze uit te oefenen;6° wanneer deze, nadat zij terug in actieve dienst werden geroepen, zonder geldige redenen weigeren de door de inrichtende macht toegewezen betrekking te bekleden;7° door de opruststelling wegens het bereiken van de pensioensgerechtigde leeftijd of wegens definitieve lichamelijke ongeschiktheid;8° door ontslag wegens zware fout, overeenkomstig artikel 73;9° door ontslag ambtshalve, overeenkomstig artikel 73;10° wanneer geen enkel beroep werd ingediend tegen de kennisgeving van de vaststelling van een onverenigbaarheid of wanneer een onverenigbaarheid vastgesteld wordt door een vonnis of een definitief arrest van een arbeidsrechtbank;in dit geval loopt de overeenkomst ten einde binnen de tien dagen na de kennisgeving aan het personeelslid van de definitieve beslissing; 11° vanaf het ogenblik dat hun aanwerving in vast verband, welke onwettig bleek, nietig wordt verklaard, voor zover de onwettigheid niet is begaan door de inrichtende macht;in dit geval behoudt het personeelslid de verworven rechten uit zijn vorige wettige toestand. § 2. Wanneer de definitieve beëindiging van het ambt leidt tot de toepassing van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991 houdende diverse en sociale bepalingen, betaalt de Franse Gemeenschap aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de in dit artikel bedoelde bijdragen.
Onderafdeling II. - Het einde van de overeenkomst met onderlinge toestemming Artikel 72bis . De overeenkomst met de in vast verband aangeworven personeelsleden kan ten einde lopen wanneer beide partijen hiermee onderling akkoord gaan.
In dit geval wordt dit vastgelegd in een geschrift waarin de datum wordt vermeldt waarop de inrichtende macht en het personeelslid zich akkoord verklaren.
Onderafdeling III. - Het einde van de overeenkomst bij ontslag van het personeelslid Artikel 72ter . Een personeelslid kan eenzijdig de overeenkomst beëindigen mits een opzegtermijn van veertien dagen in acht te nemen.
De opzegtermijn wordt betekend aan de inrichtende macht bij aangetekend schrijven, welk ingaat op de derde werkdag na de verzending ervan. »
Art. 47.Artikel 73, § 1, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Als de in vast verband aangeworven personeelsleden verzuimen aan hun plichten, kunnen zij een van volgende tuchtstraffen opgelegd krijgen : 1° de terechtwijzing;2° de blaam;3° de inhouding op de wedde;4° de schorsing bij tuchtmaatregel;5° de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel;6° de disciplinaire degradatie;7° het ontslag ambtshalve;8° het ontslag wegens zware fout.»
Art. 48.Er wordt in hetzelfde decreet een artikel 73bis ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 73bis . Geen enkele tuchtstraf kan ingaan vóór de uitspraak ervan.
De disciplinaire maatregel jegens een personeelslid geeft pas aanleiding tot de verwijdering van de betrokkene uit zijn ambt vanaf de derde werkdag na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een beroep als het personeelslid er geen indient; of de derde werkdag volgend op de kennisgeving van de definitieve beslissing van de inrichtende macht bedoeld in artikel 74, § 2, in het ander geval. »
Art. 49.In artikel 74, § 2, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd en aangevuld bij decreet van 8 februari 1999, worden de woorden « brengt haar definitieve beslissing ter kennis van het personeelslid en » ingevoegd tussen de woorden « De inrichtende macht » en « vermeldt ».
Art. 50.In artikel 80 van hetzelfde decreet worden de woorden « representatieve groeperingen » vervangen door de woorden « vertegenwoordigings- en coördinatieorganen ».
Art. 51.Artikel 81 van hetzelfde decreet, aangevuld door het decreet van 8 februari 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 81.§ 1. De Raden van beroep zijn samengesteld : 1° uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van het personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs.Voor ieder werkend lid zijn er twee plaatsvervangers; 2° uit twee voorzitters en twee plaatsvervangende voorzitters;3° uit een secretaris en een adjunct-secretaris. Het aantal leden van iedere Raad van beroep alsook de duur van hun mandaat zijn vastgelegd bij besluit van de Regering; iedere Raad bestaan uit minstens vier werkende leden welke het personeel vertegenwoordigen.
De werkende en plaatsvervangende leden van de Raad van beroep worden benoemd door de Regering op de voordracht van de groeperingen waarvan sprake in artikel 80. Bij ontstentenis van akkoord binnen deze groeperingen, kan de Regering beslissen.
Een van de voorzitters wordt gekozen door de Regering uit de in dienst zijnde of gepensioneerde magistraten. Hij zetelt in elke zaak, behalve wanneer een advies moet worden uitgebracht omtrent het voorlopig verslag bedoeld in artikel 42, § 1, 12°.
De tweede voorzitter wordt door de Regering gekozen, hetzij onder de ambtenaren-generaal, hetzij onder de sociale bemiddelaars. Hij zetelt wanneer een advies moet worden uitgebracht omtrent het voorlopig verslag bedoeld in artikel 42, § 1, 12°.
De Regering duidt een plaatsvervanger aan voor elkeen van voornoemde voorzitters. § 2. In afwijking van § 1, 1°, wanneer een advies moet worden uitgebracht omtrent de intrekking van het visum van de autoriteit van de eredienst opgelegd aan een prioritaire tijdelijke of een definitieve, bestaat de Raad van beroep uit drie vertegenwoordigers van de inrichtende machten, uit twee vertegenwoordigers van de autoriteit van de betrokken eredienst en uit vijf vertegenwoordigers van de vakorganisaties bedoeld in artikel 80.
Voor ieder werkend lid zijn er twee plaatsvervangers.
De vertegenwoordigers van de autoriteit van de eredienst worden benoemd door de Regering op de voordracht van de autoriteit van de betrokken eredienst. »
Art. 52.In artikel 83 van hetzelfde decreet, aangevuld door het decreet van 15 april 1995, worden de woorden « van de artikelen 36, 70 en 74 » vervangen door de woorden « van de artikelen 71septies en 74 ».
Art. 53.In artikel 88, tweede lid, 5°, van hetzelfde decreet worden de woorden « artikel 73, § 1, 4°, 5° en 6° » vervangen door de woorden « art ikel 73, § 1, 4° tot 8° ».
Art. 54.In artikel 89 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 1°, worden de woorden « artikel 73, § 1, 4°, 5° en 6° » vervangen door de woorden « artikel 73, § 1, 4° tot 8° »;2° in het eerste lid, 2°, worden de woorden « van artikel 71, 1°, b) en 4° » vervangen door de woorden « van artikelen 71quater , 8°, b) en 72, § 1, 1°, b) en 4° ».
Art. 55.Artikel 91 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 91.§ 1. Na raadpleging van de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen en van de groeperingen van het personeel van het vrij gesubsidieerd onderwijs, aangesloten bij een vakorganisatie die is vertegenwoordigd in de Nationale Arbeidsraad, stelt de Regering : 1° voor het confessioneel vrij onderwijs : a) een centrale paritaire commissie in, bevoegd voor alle onderwijsniveaus;b) andere paritaire commissies in, bevoegd voor een of meer onderwijsniveaus.2° voor het niet-confessioneel vrij onderwijs : a) een centrale paritaire commissie in, bevoegd voor alle onderwijsniveaus;b) andere paritaire commissies in, bevoegd voor een of meer onderwijsniveaus Het besluit van de Regering tot instelling van een paritaire commissie vermeldt de benaming, de bevoegdheid en de samenstelling van de paritaire commissie. § 2. De vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten zenden de lijst van de inrichtende machten die zij vertegenwoordigen naar de centrale paritaire commissie van hun karakter.
De inrichtende machten die niet zijn aangesloten bij een van deze organen brengen de voorzitter van de betrokken paritaire commissie op de hoogte van het feit dat ze ervan willen afhangen.
Zoniet beslist de Regering, na elkeen van de paritaire commissie te hebben geraadpleegd, van welke paritaire commissie de betrokken inrichtende macht afhangt. » HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en buitengewoon kleuter- en lager onderwijs
Art. 56.In artikel 2 van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en buitengewoon kleuter- en lager onderwijs wordt een § 6 ingevoegd, luidend als volgt : « § 6. OE : het overlegorgaan voor de entiteit waarvan de samenstelling en de werkingsregels geregeld worden door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 1 oktober 1998 tot toepassing van artikel 25 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en tot wijziging van de onderwijswetgeving wat betreft het confessioneel vrij onderwijs en door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 4 januari 1999 tot toepassing, in het niet-confessioneel gesbusidieerd vrij onderwijs, van artikel 25 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en tot wijziging van de onderwijswetgeving wat betreft het niet-confessioneel vrij onderwijs. »
Art. 57.In de titel van hoofdstuk II van hetzelfde besluit worden de woorden « en aan het OE » ingevoegd na de woorden « aan de inrichtende machten ».
Art. 58.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een § 3bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 3bis .Elke inrichtende macht moet aan het OE : 1° de lijst bezorgen van de personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking of die een deel van hun opdracht hebben verloren;2° de lijst bezorgen van de vacante betrekkingen die zijn ingenomen door leden van het tijdelijk personeel die niet gevrijwaard zijn voor reaffectatie;3° het overzicht bezorgen van de definitief vacante betrekkingen die ze heeft toegewezen door wedertewerkstelling;4° op zijn verzoek, de lijst bezorgen van alle betrekkingen waarvoor een aanvraag om weddetoelage werd ingediend.»; 2° § 4 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4.Het OE bezorgt de regionale reaffectatiecommissie : 1° de lijst van de personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking of die een deel van hun opdracht hebben verloren die het niet heeft kunnen uitputten;2° de lijst van de vacante betrekkingen, ingenomen door leden van het tijdelijk personeel die niet gevrijwaard zijn voor reaffectatie, welke nog blijven bestaan na de uitgevoerde reaffectatie;3° het overzicht van de definitief vacante betrekkingen die de inrichtende macht heeft toegekend door wedertewerkstelling;4° desgevallend, het proces-verbaal van vaststelling van verdeeldheid bedoeld in artikel 9bis , tweede lid, van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 1 oktober 1998 tot toepassing van artikel 25 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en tot wijziging van de onderwijswetgeving.»
Art. 59.In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.Moeten niet aan de in hoofdstuk VI bedoelde reaffectatiecommissies aangegeven worden, de betrekkingen bekleed door de personeelsleden die : 1° op het einde van het voorgaande schooljaar, 720 dienstdagen telden in het gesubsidieerd vrij onderwijs in een ambt van de betrokken categorie, gespreid over minstens drie schooljaren en berekend volgens de voorwaarden vastgesteld in artikel 29bis van het decreet van 1 februari 1993 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs;2° minstens 360 dagen van de 720 vereiste dagen vervuld hebben bij de inrichtende macht.Deze 360 dagen zijn gespreid over minstens twee schooljaren. »; 2° er wordt een § 3 ingevoegd, luidend als volgt : « § 3.De reaffectaties verricht door de OE en de reaffectaties en wedertewerkstellingen verricht door de centrale en regionale reaffectatiecommissies, uitgezonderd hun verlenging, kunnen een personeelslid de betrekking niet ontnemen welke is bekomen met toepassing van artikel 29quater , 2°, van het decreet van 1 februari 1993 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
De verlenging van de prioritaire affectatie bedoeld in artikel 29quater , 2°, van voornoemd decreet heeft voorrang op de verlenging van de reaffectatie of van de wedertewerkstelling bedoeld in het eerste lid. »
Art. 60.In artikel 16, § 4, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt, tussen het eerste en tweede lid, een lid ingevoegd, luidend als volgt : « In geval van beroep tegen de reaffectatie van het OE, wordt een kopie van de in vorig lid bedoelde kennisgeving door de inrichtende macht bezorgt aan het OE binnen tien kalenderdagen vanaf de ontvangst van de kennisgeving.»; 2° in het vroegere tweede lid, thans het derde lid, worden de woorden « artikel 71, 6° » vervangen door de woorden « artikelen 71quater , 13° en 72, § 1, 6° ».
Art. 61.In artikel 17 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° de ter beschikking gestelde personeelsleden te reaffecteren, door aanstellingen van ambtswege, ofwel door bekrachtiging van de reaffectaties die werden uitgevoerd door : a) de inrichtende machten;b) het OE;c) de regionale reaffectatiecommissies in het gewoon onderwijs.»; 2° in § 2, eerste lid, worden de woorden « of door het OE overeenkomstig artikel 17bis » gevoegd na de woorden « door de inrichtende macht van de scholen ».
Art. 62.In hoofdstuk VI van hetzelfde besluit wordt een artikel 17bis ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 17bis . Het OE reaffecteert de personeelsleden die nog ter beschikking zijn gesteld bij de entiteit nadat alle inrichtende machten de reaffectaties en de wedertewerkstellingen van hun personeel hebben uitgevoerd. » HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs
Art. 63.In artikel 2 van het het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs, aangevuld door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 29 augustus 1996, wordt een § 9 ingevoegd, luidend als volgt : « § 9. OSSO : het overlegorgaan voor de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs waarvan de samenstelling, de bevoegdheden en de werkingsregels zijn vastgelegd bij het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan. »
Art. 64.In hoofdstuk I van hetzelfde besluit wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 2bis . De in dit besluit gebruikte afkorting dient voor de betere leesbaarheid als volgt gelezen : S.S.O. : scholengemeenschap voor secundair onderwijs. »
Art. 65.In de titel van hoofdstuk II van hetzelfde besluit worden de woorden « en aan het OSSO » ingevoegd na de woorden « van de inrichtende machten ».
Art. 66.In afdeling 1 van hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een artikel artikel 7bis ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 7bis . Elke inrichtende macht moet aan het OSSO : 1° de lijst bezorgen van de personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld bij ontstentenis van betrekking of met gedeeltelijk opdrachtverlies;2° de lijst bezorgen van de betrekkingen die zijn ingenomen door de leden van het tijdelijk personeel en die niet gevrijwaard zijn voor reaffectatie en voor wedertewerkstelling in de zin van artikel 20;3° het overzicht bezorgen van de definitief vacante betrekkingen voor minstens de duur van het schooljaar die zij heeft toegewezen via wedertewerkstelling of door voorlopige terugroeping in actieve dienst;4° op zijn verzoek, de lijst bezorgen van alle betrekkingen waarvoor een aanvraag tot weddetoelage is ingediend.»
Art. 67.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 8.Het OSSO bezorgt de zonale reaffectatiecommissie : 1° de lijst van de personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking of met gedeeltelijk opdrachtverlies die het niet heeft kunnen uitputten;2° de lijst van de vacante betrekkingen, ingenomen door leden van het tijdelijk personeel die niet gevrijwaard zijn voor reaffectatie, welke nog blijven bestaan na de uitgevoerde reaffectatie;3° het overzicht van de definitief vacante betrekkingen die de inrichtende macht heeft toegekend door wedertewerkstelling;4° desgevallend, het proces-verbaal van vaststelling van verdeeldheid bedoeld in artikel 17bis , § 4, van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan.»
Art. 68.Artikel 12, § 1, 3°, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende woorden : « , gereaffecteerd door het OSSO, met uitzondering van het personeel dat bestuursfuncties uitoefent. »
Art. 69.In artikel 13, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, aangevuld door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 29 augustus 1996, wordt een 3°, ingevoegd, luidend als volgt : « 3° enkel in het buitengewoon onderwijs, aan ieder personeelslid dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking of met gedeeltelijk opdrachtverlies in hetzelfde ambt in een inrichting die behoort tot hetzelfde C.S.O., gereaffecteerd door het OSSO, met uitzondering van het personeel dat een bestuursfunctie uitoefent. »
Art. 70.In artikel 39 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.Moeten niet aan de door haar in hoofdstuk VII bedoelde reaffectatiecommissies aangegeven worden, de betrekkingen bekleed door de personeelsleden die : 1° op het einde van het voorgaande schooljaar, 720 dienstdagen telden in het gesubsidieerd vrij onderwijs, gespreid over minstens drie schooljaren en berekend volgens de voorwaarden vastgesteld in artikel 29bis van het decreet van 1 februari 1993 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs;2° minstens 360 dagen van de 720 vereiste dagen vervuld hebben in een ambt van de betrokken categorie;3° minstens 360 dagen van de 720 vereiste dagen vervuld hebben bij de inrichtende macht.Deze 360 dagen zijn gespreid over minstens twee schooljaren. »; 2° er wordt een § 3 ingevoegd, luidend als volgt : « § 3.De reaffectaties verricht door het OSSO en de reaffectaties en wedertewerkstellingen verricht door de centrale en zonale reaffectatiecommissies, uitgezonderd hun verlenging, kunnen een personeelslid de betrekking niet ontnemen welke is bekomen met toepassing van artikel 29quater , 2°, van het decreet van 1 februari 1993 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
De verlenging van de prioritaire affectatie bedoeld in artikel 29quater , 2°, van voornoemd decreet heeft voorrang op de verlenging van de reaffectatie of van de wedertewerkstelling bedoeld in het eerste lid. »
Art. 71.In artikel 40, § 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd en aangevuld door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 29 augustus 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « artikel 71, 6° » vervangen door de woorden « artikelen 71quater , 13° en 72, § 1, 6° » en de woorden « artikel 22, § 2, 4° » vervangen door de woorden « artikel 41, § 2, 4° »;2° er wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidend als volgt : « In geval van beroep tegen de reaffectatie van het OSSO, wordt een kopie van de in vorig lid bedoelde kennisgeving door de inrichtende macht bezorgd aan het OSSO binnen tien kalenderdagen vanaf de ontvangst van de kennisgeving.»
Art. 72.In artikel 41, § 2, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden « , door het OSSO » ingevoegd tussen de woorden « door de inrichtende machten » en de woorden « en door de zonale reaffectatiecommissies bedoeld in artikel 23. »
Art. 73.Artikel 42, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 29 augustus 1996, wordt aangevuld met de woorden « , ofwel door bekrachtiging van de reaffectaties die werden uitgevoerd door het OSSO ». HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen aan het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 september 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd vrij onderwijs voor sociale promotie
Art. 74.Artikel 16, § 2, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 september 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd vrij onderwijs voor sociale promotie wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Moeten niet aan de in hoofdstuk VII bedoelde reaffectatiecommissies aangegeven worden, de betrekkingen bekleed door de personeelsleden die : 1° op het einde van het voorgaande schooljaar, 720 dienstdagen telden in het gesubsidieerd vrij onderwijs van hetzelfde karakter, gespreid over minstens drie schooljaren en berekend volgens de voorwaarden vastgesteld in artikel 29bis van het decreet van 1 februari 1993 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs;2° minstens 360 dagen van de 720 vereiste dagen vervuld hebben in een ambt van de betrokken categorie;3° bovendien, minstens 360 dagen van de 720 vereiste dagen vervuld hebben bij de inrichtende macht.Deze 360 dagen zijn gespreid over minstens twee schooljaren. » HOOFDSTUK V. - Wijzigingen aan het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 oktober 1998 tot toepassing van artikel 25 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en wijziging van de onderwijswetgeving
Art. 75.Artikel 3, § 1, eerste lid, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 1 oktober 1998 tot toepassing van artikel 25 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en wijziging van de onderwijswetgeving wordt aangevuld met de volgende zin : « Ieder werkend lid heeft een plaatsvervanger. »
Art. 76.In hetzelfde besluit wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 9bis . Het overlegorgaan is bevoegd in statutaire aangelegenheden, ook voor het buitengewoon onderwijs, in de gevallen bedoeld in het decreet van 1 februari 1993 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en in het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de toekenning van een wachtweddetoelage in het gewoon en buitengewoon, gesubsidieerd vrij kleuter- en lager onderwijs.
In het raam van de beslissingsbevoegdheid die voorvloeit uit voormeld besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 28 augustus 1995 wordt elke beslissing genomen bij tweederde meerderheid van zowel de vertegenwoordigers van de inrichtende macht als van vertegenwoordigers van het personeel. Als deze dubbele meerderheid niet gehaald wordt, wordt het niet-akkoord vastgesteld en worden de standpunten van beide partijen verzonden aan de regionale reaffectatiecommissie die beslist.
In het raam van de controlebevoegdheid die voortvloeit uit voormeld decreet van 1 februari 1993, wordt het verslag waarin de besluiten staan van de werkzaamheden van het overlegorgaan alsook de eventuele uiteenlopende standpunten, aangenomen bij tweederde meerderheid van zowel de vertegenwoordigers van de inrichtende machten als van de vertegenwoordigers van het personeel. »
Art. 77.In artikel 10 van hetzelfde besluit wordt het woord « regelmatig » geschrapt. HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen aan het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 4 januari 1999 tot toepassing, in het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs, van artikel 25 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving
Art. 78.In artikel 3, § 1, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 4 januari 1999 tot toepassing, in het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs, van artikel 25 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidend als volgt : « Ieder werkend lid heeft een plaatsvervanger. »
Art. 79.In artikel 8, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 8 » vervangen door de woorden « artikel 7 ».
Art. 80.In hetzelfde besluit wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 8bis . Het overlegorgaan is bevoegd in statutaire aangelegenheden, ook voor het buitengewoon onderwijs, in de gevallen bedoeld in het decreet van 1 februari 1993 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en in het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de toekenning van een wachtweddetoelage in het gewoon en buitengewoon, gesubsidieerd vrij kleuter- en lager onderwijs.
In het raam van de beslissingsbevoegdheid die voorvloeit uit voormeld besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 28 augustus 1995 wordt elke beslissing genomen bij tweederde meerderheid van zowel de vertegenwoordigers van de inrichtende macht als van vertegenwoordigers van het personeel. Als deze dubbele meerderheid niet gehaald wordt, wordt het niet-akkoord vastgesteld en worden de standpunten van beide partijen verzonden aan de regionale reaffectatiecommissie die beslist.
In het raam van de controlebevoegdheid die voortvloeit uit voormeld decreet van 1 februari 1993, worden de besluiten van de werkzaamheden van het overlegorgaan aangenomen bij tweederde meerderheid van zowel de vertegenwoordigers van de inrichtende machten als van de vertegenwoordigers van het personeel. »
Art. 81.In artikel 9 van hetzelfde besluit wordt het woord « regelmatig » geschrapt. HOOFDSTUK VII. - Wijzigingen aan de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen in de onderwijswetgeving
Art. 82.In artikel 3, § 2, zevende lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen in de onderwijswetgeving worden de woorden « Hij kan dit aantal slechts wijzigen na eensluidend advies van de Planningscommissie » geschrapt. HOOFDSTUK VIII. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan
Art. 83.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « en het alternerend onderwijs » gevoegd na de woorden « met volledig leerplan »;2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 84.In artikel 17, 1°, c), van hetzelfde besluit worden de woorden « 125 » vervangen door de woorden « 50 ».
Art. 85.In hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een artikel 17bis ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 17bis . § 1. In het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt een overlegorgaan opgericht tussen de inrichtende machten en de representatieve vakorganisaties op het niveau van de scholengemeenschap voor secundair onderwijs.
Dit overlegorgaan is bevoegd in statutaire aangelegenheden in de gevallen bedoeld in het decreet van 1 februari 1993 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en in het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de toekenning van een wachtweddetoelage in het gesubsidieerd vrij kunstonderwijs en gewoon en buitengewoon secundair onderwijs. § 2. Ieder overlegorgaan bestaat uit zes stemgerechtigde vertegenwoordigers van de inrichtende machten en zes stemgerechtigde vertegenwoordigers van het personeel.
Ieder werkend lid heeft een plaatsvervanger.
Het overlegorgaan wordt voorgezeten door een vertegenwoordigers van de inrichtende macht die, uit hun midden, gekozen wordt door de delegatie van de inrichtende machten. Het secretariaat van het overlegorgaan wordt toevertrouwd aan een lid van de vakbondsdelegatie.
De algemene overlegvergadering omvat alle inrichtende machten en alle vakbondsdelegaties van de secundaire onderwijsgemeenschap. Ze wordt voorgezeten door de voorzitter van het overlegorgaan. § 3. De vertegenwoordigers van de inrichtende machten in het overlegorgaan worden aangesteld door het comité van afgevaardigden van de inrichtende machten van de scholengemeenschap voor secundair onderwijs.
De vertegenwoordigers van het personeel in het overlegorgaan worden aangesteld volgens de wijzen bepaald door de Regering op de voordracht van de personeelsgroeperingen van het vrij gesubsidieerd onderwijs, aangesloten bij een vakorganisatie die zetelt in de Nationale Arbeidsraad. § 4. In het raam van de beslissingsbevoegdheid die voorvloeit uit voormeld besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 28 augustus 1995 wordt elke beslissing genomen bij tweederde meerderheid van zowel de vertegenwoordigers van de inrichtende macht als van vertegenwoordigers van het personeel. Als deze dubbele meerderheid niet gehaald wordt, wordt het niet-akkoord vastgesteld en worden de standpunten van beide partijen verzonden aan de zonale reaffectatiecommissie die beslist. § 5. In het raam van de controlebevoegdheid die voortvloeit uit voormeld decreet van 1 februari 1993, wordt het verslag waarin de besluiten bestaan van de werkzaamheden van het overlegorgaan, en ook de eventuele uiteenlopende standpunten, aangenomen bij tweederde meerderheid van zowel de vertegenwoordigers van de inrichtende machten als van de vertegenwoordigers van het personeel. § 6. Het overlegorgaan komt bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van minstens tweederde van de vertegenwoordigers van de inrichtende machten of van het personeel. § 7. De algemene overlegvergadering komt eenmaal per jaar bijeen op initiatief van haar voorzitter. De vergadering kan een tweede maal samengeroepen worden door de voorzitter op verzoek van minstens tweederde van de vertegenwoordigers van de inrichtende machten of van het personeel. » HOOFDSTUK IX. - Wijzigingen aan het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie
Art. 86.Artikel 18, derde lid, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie wordt vervangen door de volgende bepaling : « In het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt de voorrang bedoeld in artikel 29quater , 2°, van het decreet van 1 februari 1993 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs gegeven aan de leden van het personeel die aangeworven zijn in een wervingsambt en die, gedurende minstens tien jaar, in dienst zijn geweest in een inrichting bedoeld in artikel 4 alsook deze bedoeld in artikel 64. ». HOOFDSTUK X. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 87.De ondernemingsraad, het plaatselijk overlegorgaan of, bij ontstentenis, de inrichtende macht samen met de vakbondsdelegatie, kunnen, wat betreft de anciënniteit vereist in het raam van het decreet van 1 februari 1993 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, de diensten valideren die zijn gepresteerd vóór de inwerkingtreding van dit decreet, hetzij als gesubsidieerd contractueel ambtenaar, hetzij in een ambt ten laste van de inrichtende macht, voor zover het personeelslid een ambt heeft uitgeoefend dat gelijk staat met een ambt dat in aanmerking komt voor een toelage en voor zover hij alle voorwaarden vervult bedoeld in artikel 30 van voornoemd decreet.
Art. 88.Wanneer een betrekking moet worden toegewezen welke, tijdens de periode tussen 1 januari en 30 juni 2003, definitief of tijdelijk vacant is geworden voor een ononderbroken periode van minstens vijftien weken, is de voorwaarde van de kandidaatstelling overeenkomstig artikel 34bis niet van toepassing ingeval artikel 29quater , 6°, 7°, 11° en 12° van toepassing is.
Art. 89.Tot en met 31 december 2003 zijn, voor het gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs, de meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten bedoeld in artikel 80 van voornoemd decreet van 1 februari 1993 de organen die zijn erkend als vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten met toepassing van artikel 74, § 1, van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren.
Art. 90.Artikel 91 van het decreet van 1 februari 1993 wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 91.§ 1. Na raadpleging van de meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten en van de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen en van de groeperingen van het personeel van het vrij gesubsidieerd onderwijs, aangesloten bij een vakorganisatie die is vertegenwoordigd in de Nationale Arbeidsraad, stelt de Regering : 1° voor het confessioneel vrij onderwijs : a) een centrale paritaire commissie in, bevoegd voor alle onderwijsniveaus;b) andere paritaire commissies in, bevoegd voor een of meer onderwijsniveaus.2° voor het niet-confessioneel vrij onderwijs : a) een centrale paritaire commissie in, bevoegd voor alle onderwijsniveaus;b) andere paritaire commissies in, bevoegd voor een of meer onderwijsniveaus Het besluit van de Regering tot instelling van een paritaire commissie vermeldt de benaming, de bevoegdheid en de samenstelling van de paritaire commissie. § 2. De meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten zenden de lijst van de inrichtende machten die zij vertegenwoordigen naar de centrale paritaire commissie van hun karakter.
De inrichtende machten die niet zijn aangesloten bij een van deze organen brengen de voorzitter van de betrokken paritaire commissie op de hoogte van het feit dat ze ervan willen afhangen.
Zoniet beslist de Regering, na elkeen van de paritaire commissies te hebben geraadpleegd, van welke paritaire commissie de betrokken inrichtende macht afhangt. § 3. In het gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs zijn de meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten, vermeld in voorgaande paragrafen, de organen die zijn erkend als vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten met toepassing van artikel 74 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren. »
Art. 91.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2003, met uitzondering van artikelen 50 en 55 welke in voege treden op 1 januari 2004 en van artikel 90 welk in voege treedt op 1 januari 2003 en zal ophouden te bestaan op 31 december 2003.
Verkondigen dit decreet, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad moet verschijnen.
Brussel, 19 december 2002.
De Minister-President, belast met Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Begroting, Openbaar Ambt, Jeugdzaken en Sport, R. DEMOTTE De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de opdrachten toegewezen aan de « ONE », J.-M. NOLLET De Minister van Secundair en Buitengewoon Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor sociale promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector, R. MILLER De Minister van Jeugdbijstand en Gezondheidszorg, Mevr. N. MARECHAL. _______ Nota (1) Zitting 2002-2003. Stukken van de Raad. - Ontwerpdecreet, nr. 330-1. - Commissieamendementen, nr. 330-2. - Verslag, nr. 330-3.
Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 11 december 2002.