gepubliceerd op 12 juni 1998
Decreet houdende wijziging van de regeling inzake preventieve schorsing in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd en gesubsidieerd onderwijs
6 APRIL 1998. - Decreet houdende wijziging van de regeling inzake preventieve schorsing in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd en gesubsidieerd onderwijs (1)
De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het Hoofdstuk VIII. - Preventieve schorsing bij het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs
Artikel 1.In het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, gewijzigd bij de decreten van 10 april 1995 en 25 juli 1996, wordt het Hoofdstuk VIII. - Preventieve schorsing vervangen door het volgende hoofdstuk : « Hoofdstuk VIII.- Preventieve schorsing : administratieve maatregel
Art. 60.§ 1. Als het belang van de dienst of van het onderwijs dat vereist, kan een procedure voor preventieve schorsing ingezet worden tegen een vastbenoemd personeelslid : 1° indien het strafrechtelijk wordt vervolgd;2° zodra de inrichtende macht een tuchtprocedure tegen hem inzet;3° zodra de inrichtende macht hem bij een ter post aangetekende brief kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid; § 2. De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, geen straf.
Ze wordt door de inrichtende macht uitgesproken en met redenen omkleed. Ze verwijdert het personeelslid uit zijn ambt.
Tijdens de duur van de preventieve schorsing behoudt het personeelslid de administratieve stand « dienstactiviteit ». § 3. Vóór elke preventieve schorsingsmaatregel, moet het personeelslid de gelegenheid gekregen hebben om door de inrichtende macht te worden gehoord.
Het personeelslid wordt in kennis gesteld van de oproeping voor het verhoor alsook van de redenen die de preventieve schorsing verantwoorden ten minste drie werkdagen vóór het verhoor, ofwel bij ter post aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst met uitwerking drie werkdagen na de verzendingsdatum ofwel door de afgifte van hand tot hand met bewijs van ontvangst met uitwerking op de datum die op dit ontvangstbewijs vermeld staat.
Tijdens het verhoor, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of door een raadsman gekozen onder de fungerende of gepensioneerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs of door een afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie krachtens het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag waarop het verhoor voorzien is en zelfs indien het personeelslid of zijn afgevaardigde niet werden gehoord, geeft de inrichtende macht aan de ambtenaar bij een ter post aangetekend schrijven kennis van haar beslissing.
Indien deze beslissing concludeert tot de preventieve schorsing van het personeelslid, heeft zij uitwerking de derde werkdag die volgt op de datum waarop zij werd verzonden. § 4. In afwijking van lid 1 van § 3, kan het personeelslid uit zijn ambt onverwijld verwijderd worden wanneer het een ernstige tekortkoming heeft begaan waarbij het op heterdaad betrapt is of als de hem ten laste gelegde feiten zo ernstig zijn dat het in het belang van het onderwijs wenselijk is dat het lid niet langer op school aanwezig is.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd genomen, moet de inrichtende macht de procedure voor preventieve schorsing inzetten overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Bij gemis houdt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voornoemde termijn op en kan het personeelslid slechts opnieuw uit de inrichting voor dezelfde ernstige tekortkoming of voor dezelfde feiten worden verwijderd mits naleving van de procedure voor preventieve schorsing, zoals inzonderheid in § 3 van dit artikel bepaald.
Het personeelslid dat onverwijld wordt verwijderd, behoudt de administratieve stand « dienstactiviteit ». § 5. In het kader van een tuchtprocedure of van de vaststelling van een onverenigbaarheid, mag de preventieve schorsing niet langer dan een jaar duren en in het kader van een tuchtprocedure verstrijkt ze in elk geval : 1° vijfenveertig kalenderdagen na de datum bepaald voor het bij artikel 70 bedoelde verhoor indien de inrichtende macht binnen deze termijn het personeelslid geen kennis heeft gegeven van de bij artikel 65, § 2 bedoelde beslissing;2° de derde werkdag die volgt op de kennisgeving aan het personeelslid van de bij artikel 65, § 2 bedoelde beslissing, indien deze beslissing de terechtwijzing, de blaam of de inhouding van wedde is;3° de dag waarop de beslissing houdende de tuchtstraf uitwerking heeft. In het kader van strafrechtelijke vervolgingen, is de duur van de preventieve schorsing niet beperkt tot een jaar.
Wanneer een tuchtprocedure is ingezet of doorgezet na een gerechtelijke beslissing tot definitieve strafrechtelijke veroordeling, begint de in lid 1 bedoelde termijn van een jaar slechts te lopen vanaf de uitspraak van deze definitieve veroordeling. § 6. In het kader van een tuchtprocedure moet de inrichtende macht de preventieve schorsing om de drie maanden vanaf haar uitwerking schriftelijk bevestigen.
Deze bevestiging wordt aan betrokkene bij ter post aangetekend schrijven medegedeeld.
Bij gemis van bevestiging van de preventieve schorsing binnen de vereiste termijnen, kan het betrokken personeelslid zijn ambt weer opnemen na mededeling ervan, bij aangetekend schrijven, aan de inrichtende macht ten minste tien werkdagen voordat het zijn ambt weer opneemt.
Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht de handhaving van de preventieve schorsing bevestigen volgens de in lid 2 beschreven procedure.
Art. 60bis.§ 1. In afwijking van § 1 van artikel 60, wordt het lid van ambtswege preventief geschorst wanneer het verdacht of beklaagd wordt van feiten en/of daden die strafbaar zijn krachtens een van de hierna vernoemde artikelen vermeld in de Titels VII of VIII van het Boek II van het Strafwetboek : - 364, 365, 368, 369, 370, 372, 379, 380bis, §§ 4 en 5, 380quinquies, § 1, 382bis, 383bis, 386, 396, 401bis; - 373, 375, 376, 377, 378bis, 393, 394, 397, voor zover het slachtoffer van de misdaad of het misdrijf een minderjarige is of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of het tehuis bedoeld bij artikel 1, 1° van dit decreet waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 380bis, § 1, 1°, voor zover de meerderjarige die erin bedoeld is een leerling is van de schoolinrichting of van het tehuis bedoeld bij artikel 1, 1° van dit decreet waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 380bis, § 1, 4°, voor zover de meerderjarige die werd uitgebuit op het vlak van ontucht of prostitutie een leerling is van de schoolinrichting of van het tehuis bedoeld bij artikel 1, 1° van dit decreet, waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 380bis, § 2, voor zover het een poging betreft om de in § 1, 1° en 4° bedoelde misdrijven te plegen, alleen binnen de hierboven voor deze bepalingen nader omschreven perken; - 380bis, § 3, voor zover het de in § 1, 1° en 4° bedoelde misdrijven betreft, alleen binnen de hierboven voor deze bepalingen nader omschreven perken; - 380quater, voor zover de persoon die tot ontucht wordt aangezet een minderjarige is of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het tehuis bedoeld bij artikel 1, 1° van dit decreet, waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 380quinquies, § 2 en § 3, voor zover een minderjarige of een minderjarige of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het tehuis bedoeld bij artikel 1, 1° van dit decreet, waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent, betrokken is bij de dienstaanbiedingen die erin bedoeld zijn; - 385, voor zover het zedenmisdrijf gepleegd werd in aanwezigheid van een minderjarige of van een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het tehuis bedoeld bij artikel 1, 1° van dit decreet, waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 398, 399, 400, 401, voor zover het een minderjarige betreft of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het tehuis bedoeld bij artikel 1, 1° van dit decreet, waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent, die geslagen werd of verwondingen heeft opgelopen.
Vanaf de dag waarop de inrichtende macht er kennis van heeft gekregen dat het personeelslid wordt verdacht of beklaagd, moet zij tegen hem de in § 4 van artikel 60 bedoelde verwijderingsmaatregel treffen.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de verwijderingsmaatregel moet de procedure voor preventieve schorsing ingezet worden inzonderheid met naleving van de §§ 3 en 4, lid 2, van hetzelfde artikel. § 2. Indien de inrichtende macht zich niet schikt naar de bepalingen van § 1, stuurt de Regering haar een ingebrekestelling met het verzoek binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen vanaf deze ingebrekestelling het bewijs voor te leggen dat de in § 1 bepaalde maatregelen werden genomen. De Regering kan bij besluit deze bevoegdheid delegeren aan de minister die functioneel bevoegd is.
Indien bij het verstrijken van deze termijn van dertig kalenderdagen de inrichtende macht het bewijs niet heeft geleverd dat zij de in § 1 bepaalde maatregelen heeft genomen, ontvangt zij voor een hierna bepaalde duur geen werkingstoelagen meer voor de inrichting(en) waar het betrokken personeelslid zijn volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent.
De in het vorige lid bedoelde periode begint te lopen vanaf het verstrijken van de termijn van dertig kalenderdagen en duurt tot de dag waarop de inrichtende macht het bewijs heeft geleverd de in § 1 bepaalde maatregelen te hebben getroffen. § 3. De maatregel tot preventieve schorsing van ambtswege bedoeld bij § 1, lid 1 wordt behouden tegen het personeelslid : 1° dat niet definitief strafrechtelijk werd veroordeeld, op basis van een van de bij § 1, lid 1 bedoelde artikelen van het Strafwetboek waartegen het personeelslid zijn gewone rechten op beroep heeft laten gelden;2° tegen wie een tuchtprocedure is ingezet of doorgezet ten gevolge van een definitieve strafrechtelijke veroordeling uitgesproken op basis van een van de artikelen van het Strafwetboek bedoeld bij § 1, lid 1. Daarentegen heeft de maatregel tot preventieve schorsing van ambtswege geen uitwerking meer indien het personeelslid in eerste instantie vrijgesproken wordt en waartegen gewoon beroep wordt aangetekend.
In dit geval kan de inrichtende macht evenwel beslissen de preventieve schorsing van het betrokken personeelslid te handhaven in toepassing van artikel 60.
Art. 61.Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt het recht op zijn wedde.
In afwijking van lid 1, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid : 1° dat in het kader van strafrechtelijke vervolgingen verdacht of beklaagd wordt;2° dat niet definitief strafrechtelijk werd veroordeeld, waartegen het personeelslid zijn gewone rechten op beroep heeft laten gelden;3° tegen wie een tuchtprocedure is ingezet of doorgezet ten gevolge van een definitieve strafrechtelijke veroordeling;4° tegen wie een tuchtprocedure is ingezet ten gevolge van een ernstige tekortkoming waarbij het ofwel op heterdaad betrapt werd of waarvoor bewijskrachtige aanwijzingen bestaan en waarover de inrichtende macht moet oordelen;5° tegen wie een tuchtstraf bepaald in artikel 64, 4°, 6°, 7° en 8° werd uitgesproken en waartegen het personeelslid beroep heeft aangetekend, overeenkomstig artikel 65, § 2, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld. Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde minder zou bedragen dan het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen waarop de betrokkene recht zou hebben volgens de regeling voor maatschappelijke zekerheid van de werknemers.
Voor de toepassing van lid 2, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of op de dag na de uitspraak van de niet-definitieve veroordeling.
Voor de toepassing van lid 2, 3°, wordt deze weddevermindering die krachtens lid 2, 1° of 2° reeds werd toegepast, behouden tot na de definitieve veroordeling indien de inrichtende macht aan het personeelslid te kennen geeft dat zij de bedoeling heeft de tuchtprocedure door te zetten of in te zetten.
Voor de toepassing van lid 2, 4° heeft de weddevermindering uitwerking de eerste dag van de maand die volgt op de mededeling door de inrichtende macht aan het personeelslid van de toepassing van dit lid 2, 4°.
Voor de toepassing van lid 2, 5° heeft die weddevermindering uitwerking de dag waarop het personeelslid beroep heeft aangetekend.
Art. 62.Op het einde van de tucht- of strafrechtelijke procedure, wordt de maatregel inzake weddevermindering ingetrokken, uitgezonderd wanneer : 1° op het einde van de tuchtvordering, de inrichtende macht een van de bij artikel 64, 4°, 6°, 7° en 8° bepaalde sancties aan het personeelslid oplegt;2° artikel 58, 1°, b wordt toegepast;3° tegen het personeelslid een definitieve strafrechtelijke veroordeling wordt uitgesproken, al dan niet gevolgd door een tuchtprocedure. Als de maatregel inzake weddevermindering ingetrokken wordt in toepassing van lid 1, ontvangt het personeelslid het aanvullende deel van zijn weddetoelage dat in het begin werd ingehouden, vermeerderd met de achterstallige intresten, berekend aan de wettelijke rentevoet, die verschuldigd zijn sedert de dag waarop de vermindering werd toegepast.
Het personeelslid behoudt de bedragen die het tijdens de preventieve schorsing ontvangen heeft.
Indien de wedde van het personeelslid werd verminderd in toepassing van artikel 61, lid 2, 4° of 5° en er op het einde van de strafprocedure een schorsingssanctie bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel inzake weddevermindering, wordt deze maatregel ingetrokken voor de periode die de duur van de schorsing bij tuchtmaatregel overschrijdt en ontvangt het personeelslid in dat geval het aanvullende deel van zijn weddetoelage dat ten onrechte tijdens die periode werd ingehouden, vermeerderd met de achterstallige intresten, berekend aan de wettelijke rentevoet, die verschuldigd zijn sedert de dag waarop de vermindering werd toegepast.
Lid 4 wordt niet toegepast in het kader van een tuchtprocedure ingezet of doorgezet na een definitieve strafrechtelijke veroordeling.
Art. 63.De preventieve schorsing wordt ter kennis van de Regering gebracht met het oog op de onmiddellijke uitvoering van deze maatregel.
Art. 63bis.Voor de toepassing van dit hoofdstuk moet verstaan worden onder inrichtende macht : 1° in het onderwijs georganiseerd door de steden en gemeenten, het college van burgemeester en schepenen;2° in het onderwijs georganiseerd door de provincies, de Provincieraad of de Bestendige Deputatie;3° in de onderwijsinrichtingen die ressorteren onder de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, de Raad van deze inrichtingen;4° in de onderwijsinrichtingen die ressorteren onder de « Office de la Naissance et de l'Enfance », de raad van bestuur van die instelling;5° in de onderwijsinrichtingen die ressorteren onder de intercommunale verenigingen, de raad van bestuur van deze instellingen.» HOOFDSTUK II. - Wijziging van het Hoofdstuk X. - Preventieve schorsing
Art. 2.In het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs, gewijzigd bij de decreten van 22 december 1994, 15 april 1995 en 25 juli 1996, wordt het Hoofdstuk X. - Preventieve schorsing vervangen door het volgende hoofdstuk : « Hoofdstuk X. - Preventieve schorsing : administratieve maatregel
Art. 87.§ 1. Als het belang van de dienst of van het onderwijs dat vereist, kan een procedure voor preventieve schorsing ingezet worden tegen een vastbenoemd personeelslid : 1° indien het strafrechtelijk wordt vervolgd;2° zodra de inrichtende macht een tuchtprocedure tegen hem inzet;3° zodra de inrichtende macht hem bij een ter post aangetekende brief kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid; § 2. De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, geen straf.
Ze wordt door de inrichtende macht uitgesproken en met redenen omkleed. Ze verwijdert het personeelslid uit zijn ambt.
Tijdens de duur van de preventieve schorsing behoudt het personeelslid de administratieve stand « dienstactiviteit ». § 3. Vóór elke preventieve schorsingsmaatregel, moet het personeelslid de gelegenheid gekregen hebben om door de inrichtende macht te worden gehoord.
Het personeelslid wordt in kennis gesteld van de oproeping voor het verhoor alsook van de redenen die de preventieve schorsing verantwoorden ten minste drie werkdagen vóór het verhoor, ofwel bij ter post aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst met uitwerking drie werkdagen na de verzendingsdatum ofwel door de afgifte van hand tot hand met bewijs van ontvangst met uitwerking op de datum die op dit ontvangstbewijs vermeld staat.
Tijdens het verhoor, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie, door een advocaat of door een raadsman gekozen onder de fungerende of gepensioneerde personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag waarop het verhoor voorzien is en zelfs indien het personeelslid of zijn afgevaardigde niet werden gehoord, geeft de inrichtende macht aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven kennis van haar beslissing.
Indien deze beslissing concludeert tot de preventieve schorsing van het personeelslid, heeft zij uitwerking de derde werkdag die volgt op de datum waarop zij werd verzonden. § 4. In afwijking van lid 1 van § 3, kan het personeelslid uit zijn ambt onverwijld verwijderd worden wanneer het een ernstige tekortkoming heeft begaan waarbij het op heterdaad betrapt is of als de hem ten laste gelegde feiten zo ernstig zijn dat het in het belang van het onderwijs wenselijk is dat het lid niet langer op school aanwezig is.
De verwijderingsmaatregel moet genomen worden binnen de drie werkdagen die volgen op de dag waarop de ernstige tekortkoming of de voornoemde feiten zijn vastgesteld.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd genomen, moet de inrichtende macht de procedure voor preventieve schorsing inzetten overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Bij gemis houdt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voornoemde termijn op en kan het personeelslid slechts opnieuw uit de inrichting voor dezelfde ernstige tekortkoming of voor dezelfde feiten worden verwijderd mits naleving van de procedure voor preventieve schorsing, zoals inzonderheid in § 3 van dit artikel bepaald.
Het personeelslid dat onmiddellijk wordt verwijderd, behoudt de administratieve stand « dienstactiviteit ». § 5. In het kader van een tuchtprocedure, mag de preventieve schorsing niet langer dan een jaar duren en verstrijkt ze in elk geval : 1° na vijfenveertig kalenderdagen, indien het personeelslid binnen deze termijn geen kennis heeft gekregen van het voorstel tot tuchtstraf, bedoeld bij artikel 75, § 1;2° de derde werkdag die volgt op de kennisgeving aan het personeelslid van het voorstel tot tuchtstraf, bedoeld bij artikel 75, § 1, indien dat voorstel de terechtwijzing, de blaam of de inhouding van wedde is;3° voor een ander voorstel tot tuchtstraf dan de voorstellen bedoeld bij punt 2°, veertig kalenderdagen na de kennisgeving aan het personeelslid van het door de inrichtende macht ingediende voorstel tot tuchtstraf, indien het lid geen beroep heeft ingesteld tegen het voorstel waarvan sprake;4° voor aan ander voorstel tot tuchtstraf dan de voorstellen bedoeld in punt 2°, dertig kalenderdagen na kennisgeving aan de inrichtende macht van het advies van de raad van beroep over het voorstel tot tuchtstraf ingediend door de inrichtende macht ten aanzien van het personeelslid;5° de dag waarop de tuchtstraf uitwerking heeft. In het kader van strafrechtelijke vervolgingen of van een beroep vóór de Arbeidsrechtbank tegen de vaststelling van een onverenigbaarheid, is de duur van de preventieve schorsing niet beperkt tot een jaar.
Wanneer een tuchtprocedure is ingezet of doorgezet na een gerechtelijke beslissing tot definitieve strafrechtelijke veroordeling, begint de in lid 1 bedoelde termijn van een jaar slechts te lopen vanaf de uitspraak van deze definitieve veroordeling. § 6. In het kader van een tuchtprocedure, moet de inrichtende macht de preventieve schorsing om de drie maanden vanaf de datum met ingang waarvan ze uitwerking heeft, schriftelijk bevestigen.
Deze bevestiging wordt aan betrokkene bij ter post aangetekend schrijven medegedeeld.
Bij gemis van bevestiging van de preventieve schorsing binnen de vereiste termijnen, kan het betrokken personeelslid zijn ambt weer opnemen na mededeling ervan, bij aangetekend schrijven, aan de inrichtende macht ten minste tien werkdagen voordat het zijn ambt weer opneemt.
Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht de handhaving van de preventieve schorsing bevestigen volgens de in lid 2 beschreven procedure.
Art. 87bis.§ 1. In afwijking van § 1 van artikel 87, wordt het lid van ambtswege preventief geschorst wanneer het verdacht of beklaagd wordt van feiten en/of daden die strafbaar zijn krachtens een van de hierna vernoemde artikelen vermeld in de Titels VII of VIII van het Boek II van het Strafwetboek : - 364, 365, 368, 369, 370, 372, 379, 380bis, §§ 4 en 5, 380quinquies, § 1, 382bis, 383bis, 386, 396, 401bis; - 373, 375, 376, 377, 378bis, 393, 394, 397, voor zover het slachtoffer van de misdaad of het misdrijf een minderjarige is of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of het internaat waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 380bis, § 1, 1°, voor zover de meerderjarige die erin bedoeld is een leerling is van de schoolinrichting of van het internaat waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 380bis, § 1, 4°, voor zover de meerderjarige die werd uitgebuit op het vlak van ontucht of prostitutie een leerling is van de schoolinrichting of van het internaat waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 380bis, § 2, voor zover het een poging betreft om de in § 1, 1° en 4° bedoelde misdrijven te plegen, alleen binnen de hierboven voor deze bepalingen nader omschreven perken; - 380bis, § 3, voor zover het de in § 1, 1° en 4° bedoelde misdrijven betreft, alleen binnen de hierboven voor deze bepalingen nader omschreven perken; - 380quater, voor zover de persoon die tot ontucht wordt aangezet een minderjarige is of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het internaat waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 380quinquies, § 2 en § 3, voor zover een minderjarige of een minderjarige of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het internaat waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent, betrokken is bij de dienstaanbiedingen die erin bedoeld zijn; - 385, voor zover het zedenmisdrijf gepleegd werd in aanwezigheid van een minderjarige of van een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het internaat waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 398, 399, 400, 401, voor zover het een minderjarige betreft of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het internaat waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent, die geslagen werd of verwondingen heeft opgelopen.
Vanaf de dag waarop de inrichtende macht er kennis van heeft gekregen dat het personeelslid wordt verdacht of beklaagd, moet zij tegen hem de in § 4 van artikel 87 bedoelde verwijderingsmaatregel treffen.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de verwijderingsmaatregel moet de procedure voor preventieve schorsing ingezet worden inzonderheid met naleving van de §§ 3 en 4, lid 3, van hetzelfde artikel. § 2. Indien de inrichtende macht zich niet schikt naar de bepalingen van § 1, stuurt de Regering haar een ingebrekestelling met het verzoek binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen vanaf deze ingebrekestelling het bewijs voor te leggen dat de in § 1 bepaalde maatregelen werden genomen. De Regering kan bij besluit deze bevoegdheid delegeren aan de minister die functioneel bevoegd is.
Indien bij het verstrijken van deze termijn van dertig kalenderdagen de inrichtende macht het bewijs niet heeft geleverd dat zij de in § 1 bepaalde maatregelen heeft genomen, ontvangt zij voor een hierna bepaalde duur geen werkingstoelagen meer voor de inrichting(en) waar het betrokken personeelslid zijn volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent.
De in het vorige lid bedoelde periode begint te lopen vanaf het verstrijken van de termijn van dertig kalenderdagen en duurt tot de dag waarop de inrichtende macht het bewijs heeft geleverd de in § 1 bepaalde maatregelen te hebben getroffen. § 3. De maatregel tot preventieve schorsing van ambtswege bedoeld bij § 1, lid 1 wordt behouden tegen het personeelslid : 1° dat niet definitief strafrechtelijk werd veroordeeld, op basis van een van de bij § 1, lid 1 bedoelde artikelen van het Strafwetboek, waartegen het personeelslid zijn gewone rechten op beroep heeft laten gelden;2° tegen wie een tuchtprocedure is ingezet of doorgezet ten gevolge van een definitieve strafrechtelijke veroordeling uitgesproken op basis van een van de artikelen van het Strafwetboek bedoeld bij § 1, lid 1. Daarentegen heeft de maatregel tot preventieve schorsing van ambtswege geen uitwerking meer indien het personeelslid in eerste instantie vrijgesproken wordt bij een vonnis waartegen gewoon beroep wordt aangetekend.
In dit geval kan de inrichtende macht evenwel beslissen de preventieve schorsing van het betrokken personeelslid te handhaven in toepassing van artikel 87.
Art. 88.Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt het recht op zijn wedde.
In afwijking van lid 1, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid : 1° dat in het kader van strafrechtelijke vervolgingen verdacht of beklaagd wordt;2° dat niet definitief strafrechtelijk werd veroordeeld, waartegen het personeelslid zijn gewone rechten op beroep heeft laten gelden;3° tegen wie een tuchtprocedure is ingezet of doorgezet ten gevolge van een definitieve strafrechtelijke veroordeling;4° tegen wie een tuchtprocedure is ingezet ten gevolge van een ernstige tekortkoming waarbij het ofwel op heterdaad betrapt werd of waarvoor bewijskrachtige aanwijzingen bestaan en waarover de inrichtende macht moet oordelen;5° tegen wie een voorstel tot tuchtstraf bepaald in artikel 73, § 1, 4°, 5° en 6° werd ingediend, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld. Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde minder zou bedragen dan het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen waarop de betrokkene recht zou hebben volgens de regeling voor maatschappelijke zekerheid van de werknemers.
Voor de toepassing van lid 2, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of op de dag na de uitspraak van de niet-definitieve veroordeling.
Voor de toepassing van lid 2, 3° wordt deze weddevermindering die krachtens lid 2, 1° of 2° reeds werd toegepast, behouden tot na de definitieve veroordeling indien de inrichtende macht aan het personeelslid te kennen geeft dat zij de bedoeling heeft de tuchtprocedure door te zetten of in te zetten.
Voor de toepassing van lid 2, 4° heeft de weddevermindering uitwerking de eerste dag van de maand die volgt op de mededeling door de inrichtende macht aan het personeelslid van de toepassing van dit lid 2, 4°.
Voor de toepassing van lid 2, 5° heeft die weddevermindering uitwerking de dag waarop de inrichtende macht kennis geeft van het voorstel tot tuchtstraf.
Art. 89.Op het einde van de tucht- of strafrechtelijke procedure, wordt de maatregel inzake weddevermindering ingetrokken, uitgezonderd wanneer : 1° op het einde van de tuchtvordering, de inrichtende macht een van de bij artikel 73, § 1, 4°, 5° en 6° bepaalde sancties aan het personeelslid oplegt;2° artikel 71, 1°, b) en 4° wordt toegepast;3° tegen het personeelslid een definitieve strafrechtelijke veroordeling wordt uitgesproken, al dan niet gevolgd door een tuchtprocedure. Als de maatregel inzake weddevermindering ingetrokken wordt in toepassing van lid 1, ontvangt het personeelslid het aanvullende deel van zijn weddetoelage dat aanvankelijk werd ingehouden, vermeerderd met de achterstallige intresten, berekend aan de wettelijke rentevoet, die verschuldigd zijn sedert de dag waarop de vermindering werd toegepast.
Het personeelslid behoudt de bedragen die het tijdens de preventieve schorsing ontvangen heeft.
Indien de wedde van het personeelslid werd verminderd in toepassing van artikel 88, lid 2, 4° of 5° en er op het einde van de strafprocedure een schorsingssanctie bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel inzake weddevermindering, wordt deze maatregel ingetrokken voor de periode die de duur van de schorsing bij tuchtmaatregel overschrijdt en ontvangt het personeelslid in dat geval het aanvullende deel van zijn weddetoelage dat ten onrechte tijdens die periode werd ingehouden, vermeerderd met de achterstallige intresten, berekend aan de wettelijke rentevoet, die verschuldigd zijn sedert de dag waarop de vermindering werd toegepast.
Lid 4 wordt niet toegepast in het kader van een tuchtprocedure ingezet of doorgezet na een definitieve strafrechtelijke veroordeling.
Art. 90.De preventieve schorsing wordt ter kennis van de Regering gebracht met het oog op de onmiddellijke uitvoering van deze maatregel. HOOFDSTUK III. - Wijziging van het Hoofdstuk IXbis. - Preventieve schorsing bij het koninklijk besluit van 22 maart 1969 houdende het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen
Art. 3.In het koninklijk besluit van 22 maart 1969 houdende het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt het Hoofdstuk IXbis. - Preventieve schorsing, er ingevoegd bij het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 24 september 1991 en gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 10 juni 1993 vervangen door het volgende hoofdstuk : « Hoofdstuk IXbis. - Preventieve schorsing : Administratieve maatregel
Art. 157bis.§ 1. Als het belang van de dienst of van het onderwijs dat vereist, kan een procedure voor preventieve schorsing ingezet worden tegen een vastbenoemd personeelslid : 1° indien het strafrechtelijk wordt vervolgd;2° voordat het tuchtrechtelijk wordt vervolgd of indien het tuchtrechtelijk wordt vervolgd;3° zodra de minister hem bij ter post aangetekende brief kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid. § 2. De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, geen straf.
Ze wordt door de minister uitgesproken en met redenen omkleed. Ze verwijdert het personeelslid uit zijn ambt.
Tijdens de duur van de preventieve schorsing behoudt het personeelslid de administratieve stand « dienstactiviteit ». § 3. Vóór elke preventieve schorsingsmaatregel, moet het personeelslid de gelegenheid gekregen hebben om door het hoofd van het bestuur te worden gehoord.
Het personeelslid wordt in kennis gesteld van de oproeping voor het verhoor alsook van de redenen die de preventieve schorsing verantwoorden ten minste drie werkdagen vóór het verhoor, ofwel bij ter post aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst met uitwerking drie werkdagen na de verzendingsdatum ofwel door de afgifte van hand tot hand met bewijs van ontvangst met uitwerking op de datum die op dit ontvangstbewijs vermeld staat.
Tijdens het verhoor, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie, door een advocaat of door een raadsman gekozen onder de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs die in actieve dienst zijn of gepensioneerd zijn.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop het verhoor voorzien is en zelfs indien het personeelslid of zijn afgevaardigde niet werden gehoord, wordt de beslissing aan het personeelslid bij ter post aangetekend schrijven medegedeeld.
Indien deze beslissing concludeert tot de preventieve schorsing van het personeelslid, heeft zij uitwerking de derde werkdag die volgt op de datum waarop zij werd verzonden. § 4. In afwijking van lid 1 van § 3, kan het personeelslid uit zijn ambt onverwijld verwijderd worden wanneer het een ernstige tekortkoming heeft begaan waarbij het op heterdaad betrapt is of als de hem ten laste gelegde feiten zo ernstig zijn dat het in het belang van het onderwijs wenselijk is dat het lid niet langer op school aanwezig is.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd genomen, moet de procedure voor preventieve schorsing worden ingezet overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Bij gemis houdt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voornoemde termijn op en kan het personeelslid slechts opnieuw uit de inrichting voor dezelfde ernstige tekortkoming of voor dezelfde feiten worden verwijderd mits naleving van de procedure voor preventieve schorsing, zoals inzonderheid in § 3 van dit artikel bepaald.
De maatregel tot onmiddellijke verwijdering wordt door de Minister getroffen.
Het personeelslid dat onmiddellijk wordt verwijderd, behoudt de administratieve stand « dienstactiviteit ». § 5. In het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid of van een tuchtprocedure of vóór de eventuele uitvoering van een tuchtprocedure, mag de preventieve schorsing niet langer dan een jaar duren en in het kader van een tuchtprocedure verstrijkt ze in elk geval : 1° na zes maanden, indien geen voorstel tot tuchtstraf werd geformuleerd en medegedeeld aan het personeelslid binnen deze termijn;2° de derde werkdag die volgt op de kennisgeving aan het personeelslid van het voorstel tot tuchtstraf, indien dat voorstel de terechtwijzing, de blaam of de inhouding van wedde is;3° voor een ander voorstel tot tuchtstraf dan de voorstellen bedoeld bij punt 2°, tachtig kalenderdagen na de kennisgeving aan het personeelslid van het voorstel tot tuchtstraf, indien het lid geen beroep heeft ingesteld tegen het voorstel waarvan sprake;4° voor een ander voorstel tot tuchtstraf dan de voorstellen bedoeld in punt 2°, tachtig kalenderdagen na kennisgeving aan de minister van het advies van de raad van beroep over het voorstel tot tuchtstraf geformuleerd ten aanzien van het personeelslid;5° de dag waarop de tuchtstraf uitwerking heeft. In het kader van strafrechtelijke vervolgingen, is de duur van de preventieve schorsing niet beperkt tot een jaar.
Wanneer een tuchtprocedure is ingezet of doorgezet na een gerechtelijke beslissing tot strafrechtelijke veroordeling die in kracht van gewijsde is gegaan, begint de in lid 1 bedoelde termijn van een jaar slechts te lopen vanaf de uitspraak van deze definitieve veroordeling. § 6. In het kader van een tuchtprocedure of vóór de eventuele uitvoering van een tuchtprocedure, moet de preventieve schorsing om de drie maanden vanaf de datum met ingang waarvan ze uitwerking heeft, schriftelijk worden bevestigd.
Deze bevestiging wordt aan betrokkene bij ter post aangetekend schrijven medegedeeld.
Bij gemis van bevestiging van de preventieve schorsing binnen de vereiste termijnen, kan het betrokken personeelslid zijn ambt weer opnemen na mededeling ervan, bij aangetekend schrijven, aan de minister ten minste tien werkdagen voordat het zijn ambt werkelijk weer opneemt.
Na ontvangst van die mededeling kan de minister de handhaving van de preventieve schorsing bevestigen volgens de in lid 2 beschreven procedure.
Art. 157ter.§ 1. In afwijking van § 1 van artikel 157bis, wordt het personeelslid van ambtswege preventief geschorst wanneer het verdacht of beklaagd wordt van feiten en/of daden die strafbaar zijn krachtens een van de hierna vernoemde artikelen vermeld in de Titels VII of VIII van het Boek II van het Strafwetboek : - 364, 365, 368, 369, 370, 372, 379, 380bis, §§ 4 en 5, 380quinquies, § 1, 382bis, 383bis, 386, 396, 401bis; - 373, 375, 376, 377, 378bis, 393, 394, 397, voor zover het slachtoffer van de misdaad of het misdrijf een minderjarige is of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of het internaat waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 380bis, § 1, 1°, voor zover de meerderjarige die erin bedoeld is een leerling is van de schoolinrichting of van het internaat waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 380bis, § 1, 4°, voor zover de meerderjarige die werd uitgebuit op het vlak van ontucht of prostitutie een leerling is van de schoolinrichting of van het internaat waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 380bis, § 2, voor zover het een poging betreft om de in § 1, 1° en 4° bedoelde misdrijven te plegen, alleen binnen de hierboven voor deze bepalingen nader omschreven perken; - 380bis, § 3, voor zover het de in § 1, 1° en 4° bedoelde misdrijven betreft, alleen binnen de hierboven voor deze bepalingen nader omschreven perken; - 380quater, voor zover de persoon die tot ontucht wordt aangezet een minderjarige is of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het internaat waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 380quinquies, § 2 en § 3, voor zover een minderjarige of een minderjarige of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het internaat waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent, betrokken is bij de dienstaanbiedingen die erin bedoeld zijn; - 385, voor zover het zedenmisdrijf gepleegd werd in aanwezigheid van een minderjarige of van een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het internaat waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent; - 398, 399, 400, 401, voor zover het een minderjarige of meerderjarige leerling betreft van de schoolinrichting of van het internaat waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent, die geslagen werd of verwondingen heeft opgelopen.
Vanaf de dag waarop de minister er kennis van heeft gekregen dat het personeelslid wordt verdacht of beklaagd, moet hij tegen hem de in § 4 van artikel 157bis bedoelde verwijderingsmaatregel treffen.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de verwijderingsmaatregel moet de procedure voor preventieve schorsing ingezet worden inzonderheid met naleving van de §§ 3 en 4, lid 2, van hetzelfde artikel.
De maatregel tot preventieve schorsing van ambtswege bedoeld bij lid 1 wordt behouden tegen het personeelslid : 1° dat niet definitief strafrechtelijk werd veroordeeld, op basis van een van de bij lid 1 bedoelde artikelen van het Strafwetboek, waartegen het personeelslid zijn gewone rechten op beroep heeft laten gelden;2° tegen wie een tuchtprocedure is ingezet of doorgezet ten gevolge van een definitieve strafrechtelijke veroordeling uitgesproken op basis van een van de artikelen van het Strafwetboek bedoeld bij lid 1. Daarentegen heeft de maatregel tot preventieve schorsing van ambtswege geen uitwerking meer indien het personeelslid in eerste instantie vrijgesproken wordt bij een vonnis waartegen gewoon beroep wordt aangetekend.
In dit geval kan de minister evenwel beslissen de preventieve schorsing van het betrokken personeelslid te handhaven in toepassing van artikel 157bis.
Art. 157quater.Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt het recht op zijn wedde.
In afwijking van lid 1, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid 1° dat in het kader van strafrechtelijke vervolgingen verdacht of beklaagd wordt;2° dat niet definitief strafrechtelijk werd veroordeeld, waartegen het personeelslid zijn gewone rechten op beroep heeft laten gelden;3° tegen wie een tuchtprocedure is ingezet of doorgezet ten gevolge van een definitieve strafrechtelijke veroordeling;4° tegen wie een tuchtprocedure is ingezet ten gevolge van een ernstige tekortkoming waarbij het ofwel op heterdaad betrapt werd of waarvoor bewijskrachtige aanwijzingen bestaan en waarover de minister moet oordelen;5° tegen wie een voorstel tot tuchtstraf, bepaald in artikel 122, 5°, 7° en 8°, werd ingediend, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld. Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde minder zou bedragen dan het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen waarop de betrokkene recht zou hebben volgens de regeling voor maatschappelijke zekerheid van de werknemers.
Voor de toepassing van lid 2, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of op de dag na de uitspraak van de niet-definitieve veroordeling.
Voor de toepassing van lid 2, 3° wordt deze weddevermindering die krachtens lid 2, 1° of 2° reeds werd toegepast, behouden tot na de definitieve veroordeling, indien de minister aan het personeelslid te kennen geeft dat hij de bedoeling heeft de tuchtprocedure door te zetten of in te zetten.
Voor de toepassing van lid 2, 4° heeft de weddevermindering uitwerking de eerste dag van de maand die volgt op de mededeling door de minister aan het personeelslid van de toepassing van dit lid 2, 4°.
Voor de toepassing van lid 2, 5°, heeft die weddevermindering uitwerking de dag waarop het voorstel tot tuchtsanctie aan het personeelslid wordt voorgelegd of waarop hem kennis wordt gegeven van dat voorstel.
Art. 157quinquies.Op het einde van de tucht- of strafrechtelijke procedure, wordt de maatregel inzake weddevermindering ingetrokken, uitgezonderd wanneer : 1° de minister een van de bij artikel 122, 5°, 7° en 8° bepaalde sancties aan het personeelslid oplegt;2° artikel 168, 2°, b wordt toegepast;3° tegen het personeelslid een definitieve strafrechtelijke veroordeling wordt uitgesproken, al dan niet gevolgd door een tuchtprocedure. Als de maatregel inzake weddevermindering ingetrokken wordt in toepassing van lid 1, ontvangt het personeelslid het aanvullende deel van zijn weddetoelage dat aanvankelijk werd ingehouden, vermeerderd met de achterstallige intresten, berekend aan de wettelijke rentevoet, die verschuldigd zijn sedert de dag waarop de vermindering werd toegepast.
Het personeelslid behoudt de bedragen die het tijdens de preventieve schorsing ontvangen heeft.
Indien de wedde van het personeeelslid werd verminderd in toepassing van artikel 157quater, lid 2, 4° of 5° en er op het einde van de strafprocedure een schorsingssanctie bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel inzake weddevermindering, wordt deze maatregel ingetrokken voor de periode die de duur van de schorsing bij tuchtmaatregel overschrijdt en ontvangt het personeelslid in dat geval het aanvullende deel van zijn weddetoelage dat ten onrechte tijdens die periode werd ingehouden, vermeerderd met de achterstallige intresten, berekend aan de wettelijke rentevoet, die verschuldigd zijn sedert de dag waarop de vermindering werd toegepast.
Lid 4 wordt niet toegepast in het kader van een tuchtprocedure die werd ingezet of doorgezet na een definitieve strafrechtelijke veroordeling. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 4.Artikel 26, lid 4, van voornoemd decreet van 1 februari 1993 wordt vervangen door volgend lid : « Het personeelslid dat beroep aantekent, blijft in dienstactiviteit. ».
Art. 5.In artikel 68 van hetzelfde decreet worden de woorden « of preventief werd geschorst » geschrapt.
Art. 6.Artikel 36, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, dat er bij het decreet van 1 februari 1993 ingevoegd werd, wordt vervangen door de volgende bepalingen : « § 2. Als een maatregel inzake weddevermindering, toegepast in het kader van een preventieve schorsing, ingetrokken wordt, ontvangt het personeelslid het aanvullende deel van zijn weddetoelage dat aanvankelijk werd ingehouden, vermeerderd met de achterstallige intresten, berekend aan de wettelijke rentevoet, die verschuldigd zijn sedert de dag waarop de vermindering werd toegepast.
De inrichtende macht stort aan de Franse Gemeenschap het bedrag van dit aanvullend deel.
In afwijking van vorig lid, is de inrichtende macht er niet toe verplicht dit aanvullend bedrag aan de Franse Gemeenschap terug te betalen indien de ingetrokken weddevermindering aanvankelijk werd toegepast op een personeelslid : 1° dat in het kader van strafrechtelijke vervolgingen verdacht of beklaagd werd;2° dat niet definitief strafrechtelijk werd veroordeeld, waartegen het personeelslid zijn gewone rechten op beroep heeft laten gelden.» Wanneer een maatregel tegen een personeelslid bovendien, in het kader van een tuchtprocedure, werd genomen zonder dat het lid een vermindering van de helft van zijn wedde heeft moeten ondergaan, betaalt de inrichtende macht aan de Franse Gemeenschap de helft van de wedde terug die volledig door het personeelslid werd ontvangen tijdens de duur van de preventieve schorsing, indien : 1° op het einde van de tuchtprocedure geen tuchtsanctie tegen het personeelslid wordt uitgesproken;2° op het einde van de tuchtprocedure de sanctie van terechtwijzing, blaam of inhouding van wedde wordt uitgesproken;3° de tuchtprocedure door de inrichtende macht niet tot het einde wordt gevoerd.»
Art. 7.Dit decreet treedt in werking op 1 september 1998.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 6 april 1998.
De Minister-Voorzitster van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met het onderwijs, de audiovisuele sector, de hulpverlening aan de jeugd, het kinderwelzijn en de gezondheidspromotie, L. ONKELINX De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen, W. ANCION De Minister van Cultuur en Permanente Opvoeding, C. PICQUE De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken, J-Cl. VAN CAUWENBERGHE
(1) Zitting 1997-1998 : Stukken van de Raad.- Ontwerp van decreet, nr. 211-1.
Commissie-amendementen, nrs. 211-2, 3, 4, 5, 6 en 7. - Verslag nr. 211-8.
Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 1 april 1998.