gepubliceerd op 14 juli 2004
Uittreksel uit arrest nr. 94/2004 van 26 mei 2004 Rolnummer 2742 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 20 en 30 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 december 2002 tot wijziging van het decreet van 14 juli 1997 Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fran(...)
Uittreksel uit arrest nr. 94/2004 van 26 mei 2004 Rolnummer 2742 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 20 en 30 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 december 2002 tot wijziging van het decreet van 14 juli 1997 houdende het statuut van de « Radio-Télévision belge de la Communauté française (RTBF) », ingesteld door de Algemene Centrale der Openbare Diensten.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 juni 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 juni 2003, heeft de Algemene Centrale der Openbare Diensten, met zetel te 1000 Brussel, Fontainasplein 9-11, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 20 en 30 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 december 2002 tot wijziging van het decreet van 14 juli 1997 houdende het statuut van de « Radio-Télévision belge de la Communauté française (RTBF) » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 december 2002, tweede uitgave). (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de aangevochten bepalingen B.1.1. De Franse tekst van het aangevochten decreet, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 december 2002 (tweede uitgave), bevat een materiële fout (verbeterd in de Nederlandse vertaling) in zoverre de aanduiding « artikel 29 » niet de tekst voorafgaat van de bepaling die volgt op artikel 28. Daaruit volgt dat de bepaling die zelf daarop volgt (en die de tweede aangevochten bepaling is) verkeerdelijk voorafgaat door de vermelding « artikel 29 » en, zoals in de Nederlandse versie, zou moeten worden voorafgegaan door de vermelding « artikel 30 ». Wat de procedurestukken betreft, lijdt het echter geen twijfel dat de partijen de bepaling beogen die oneigenlijk « artikel 29 » wordt genoemd; teneinde elk risico van verwarring te vermijden, zal in dit arrest, in de Franse versie, de uitdrukking « artikel ' 29 ' (dertigste artikel) » worden gebruikt wanneer artikel 30 wordt bedoeld.
B.1.2. Vóór de bij het aangevochten decreet ingevoerde wijzigingen, bepaalde artikel 19 van het decreet van 14 juli 1997 houdende het statuut van de « Radio-Télévision belge de la Communauté française (RTBF) » : « Er wordt in het bedrijf een paritaire commissie ingesteld. § 1. Deze is bevoegd voor : 1° het overleg en de algemene informatie van het personeel;2° de onderhandelingen over het statuut van het personeel, de arbeidsregeling en het syndicaal statuut, onverminderd de bepalingen bedoeld in 7° en van hiernavolgend artikel 28;3° de aangelegenheden die betrekking hebben op de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, alsook deze die betrekking hebben op de salubriteit van het werk en arbeidsoorden;4° het onderzoeken van de economische en financiële informatie met betrekking tot het bedrijf en zijn dochtermaatschappijen en inzonderheid het onderzoeken van het jaarlijks verslag zoals bepaald in artikel 23;5° het overleg dat voorafgaat aan het sluiten van het beheerscontract en zijn wijzigingen;6° de aanneming van de regels bedoeld bij artikel 7, § 6;7° het organiseren van de verkiezingen van de vertegenwoordigers van het bedrijfspersoneel;8° het overleg dat voorafgaat aan het instellen van een huishoudelijk reglement met betrekking tot het verwerken van informatie en de beroepscode voor de personeelsleden;9° de aanstelling van de sociaal bemiddelaar. § 2. Ze bestaat uit : 1° de voorzitter van de raad van bestuur;2° de administrateur-generaal en zeven personen aangewezen door de raad van bestuur op de voordracht van de administrateur-generaal onder degenen die een directie-ambt uitoefenen in het bedrijf, na raadpleging van de directeurs-generaal en de verantwoordelijken van de regionale centra;3° acht afgevaardigden die het bedrijfspersoneel vertegenwoordigen, voorgedragen door de representatieve vakorganisaties van het bedrijfspersoneel.Deze zullen ervoor zorgen dat de ingediende lijsten van vertegenwoordigers het evenwichtig vertegenwoordigen van het personeel uit de regionale productiecentra mogelijk maken.
De delegaties van werkgevers en vakbonden kunnen, elk afzonderlijk, zich laten bijstaan door een deskundige.
Wordt beschouwd als representatief van het bedrijfspersoneel, elke vakorganisatie die, cumulatief : 1° aangesloten is bij een vakorganisatie vertegenwoordigd bij de Nationale Arbeidsraad;2° de belangen van alle categorieën van het bedrijfspersoneel behartigt;3° een aantal bijdragende aangeslotenen telt dat minstens 10 % van de personeelsleden van het bedrijf uitmaakt. Het toezicht op de representativiteit van de vakorganisaties wordt uitgeoefend door de commissie bedoeld bij artikel 9 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 5 april 1984 tot regeling van de sociale betrekkingen in de instellingen van openbaar nut die onder de Franse Gemeenschap ressorteren. 4° Er wordt een plaatsvervanger benoemd voor elk lid van de paritaire commissie. § 3. De paritaire commissie wordt door de voorzitter van de raad van bestuur voorgezeten; de voorzitter beschikt over een raadgevende stem.
De commissie wordt bijeengeroepen door haar voorzitter, ofwel op diens initiatief, ofwel telkens als dit wordt gevraagd door de administrateur-generaal of door minstens de helft van de afgevaardigden die het bedrijfspersoneel vertegenwoordigen.
Ze kan subcommissies met precieze bevoegdheden instellen. § 4. De paritaire commissie mag enkel beraadslagen en beslissen als minstens de helft van de leden van iedere afvaardiging van werkgevers en vakbonden aanwezig is. Indien dit quorum niet bereikt is, wordt een nieuwe vergadering bijeengeroepen binnen veertien dagen. De commissie mag dan geldig beraadslagen en beslissen indien de helft van haar leden aanwezig is.
Onverminderd § 6, brengt ze, bij gewone meerderheid van stemmen, adviezen uit die ze aan de raad van bestuur overzendt. § 5. Binnen de drie maanden die volgen op de inwerkingtreding van dit decreet, stelt de paritaire commissie met eenparigheid van stemmen een sociaal bemiddelaar en diens plaatsvervanger aan wiens opdracht bestaat in het zoeken naar convergentiepunten om de onderhandelingen voort te kunnen zetten in geval van blijvende onenigheid over de punten van de onderhandeling, het overleg of het advies van de paritaire commissie overeenkomstig § 1, 1° tot 3° en 7°.
Indien, bij het verstrijken van de in vorig lid voorgeschreven termijn, nog geen eenparigheid is bereikt, stelt de paritaire commissie de sociaal bemiddelaar en diens plaatsvervanger bij gewone meerderheid van stemmen vast.
De bemiddelaar en zijn plaatsvervanger zullen geen verband van directe ondergeschiktheid vertonen met het bedrijf, de Regering of de vakorganisaties. Ze zullen aangewezen worden bij voorrang onder de sociale bemiddelaars die onder het federaal ministerie voor Tewerkstelling en Arbeid, bevoegd inzake collectieve overeenkomsten, ressorteren.
De paritaire commissie zal, bij gewone meerderheid, de tussenkomst van de sociaal bemiddelaar vragen waarvan de opdracht een eind zal nemen uiterlijk twee maanden na de beslissing van de paritaire commissie de zaak bij hem aanhangig te maken. Na zijn opdracht te hebben vervuld, stelt hij een verslag op dat hij naar de paritaire commissie overzendt. De commissarissen van de Regering brengen daar onmiddellijk de Regering op de hoogte van.
Voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 19, § 1, 2° en 7°, wordt de zaak bij de sociaal bemiddelaar van ambtswege aanhangig gemaakt, indien de ad hoc bijzondere meerderheden bedoeld in § 6, die vereist zijn bij de paritaire commissie, niet bereikt werden, bij het verstrijken van een termijn van drie maanden, twee keer vernieuwbaar op aanvraag van minstens één van de partijen, die loopt vanaf de vergadering van de paritaire commissie waarbij het voorstel ingediend werd. § 6. Voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 19, § 1, 2°, brengt de paritaire commissie haar adviezen uit bij een twee derde-meerderheid van stemmen. Deze adviezen zijn bindend voor de raad van bestuur.
Indien deze meerderheid niet bereikt werd, en na het verstrijken van een termijn van twee maanden die loopt vanaf de dag waarop de zaak bij de sociaal bemiddelaar aanhangig werd gemaakt overeenkomstig § 5, en bij gebrek aan bemiddeling, heeft de raad van bestuur de mogelijkheid om het voorstel aan te nemen zonder het advies van de paritaire commissie.
Voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 19, § 1, 7°, brengt de paritaire commissie haar adviezen uit bij eenparigheid van stemmen.
Deze adviezen zijn bindend voor de raad van bestuur. § 7. De Regering is ertoe gemachtigd een samenwerkingsakkoord te sluiten met andere Gemeenschappen en Gewesten, met betrekking, wanneer deze laatste minstens een autonoom overheidsbedrijf zullen hebben opgericht, tot het instellen van een gemeenschappelijke paritaire commissie ' overheidsbedrijf '.
Deze laatste zal bevoegd zijn voor het onderzoek, als gevolg van een beroep, van de voorstellen ingediend bij de paritaire commissie binnen het bedrijf krachtens § 1 hierboven. Het samenwerkingsakkoord bepaalt de samenstelling, de bevoegdheden en de werking van de paritaire commissie ' overheidsbedrijf '.
De bepalingen van de hierboven vermelde §§ 5 en 6, met betrekking tot de sociaal bemiddelaar, zijn van rechtswege niet meer toepasselijk de dag waarop het samenwerkingsakkoord in werking treedt. » B.1.3. De artikelen 20 en 30 van het decreet van 19 december 2002 tot wijziging van het voormelde decreet van 14 juli 1997, waartegen het beroep wordt ingesteld, hebben betrekking op de aanwijzing van de vertegenwoordigers van de vakorganisaties die zitting nemen in het paritair comité van de RTBF Zij bepalen : «
Art. 20.Artikel 19, § 2, 3°, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : ' 3° acht afgevaardigden gekozen door alle werkende personeelsleden van het bedrijf.
De afgevaardigde kandidaten worden voorgedragen door de representatieve organisaties van het personeel. Als representatieve organisatie van het personeel wordt beschouwd, de vakorganisatie die : a) aangesloten is bij een interprofessionele representatieve werknemersorganisatie die op nationaal vlak opgericht is en die in de nationale arbeidsraad vertegenwoordigd is;b) de belangen van alle categorieën van het bedrijfspersoneel behartigt;c) een aantal aangeslotenen telt die ten minste een behoorlijk percentage van de personeelsleden van het bedrijf vertegenwoordigen. Dat minimumpercentage wordt door de Regering vastgesteld.
De controle van de representativiteit van de vakorganisaties wordt uitgeoefend door de commissie bedoeld in artikel 9 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 5 april 1984 tot regeling van de sociale betrekkingen in de instellingen van openbaar nut die onder de Franse Gemeenschap ressorteren.
Onverminderd de toepassing van de sociale wetgeving, kunnen de kandidatuur voor de verkiezing van afgevaardigden van het personeel en het mandaat van afgevaardigde niet tot gevolg hebben dat deze die zich kandidaat stelt of die het mandaat uitoefent nadelen zou ondergaan of speciale voordelen zou genieten. De raad van bestuur stelt de nadere regels voor die bepaling vast op de voordracht van de paritaire commissie. ' » «
Art. 30.In afwijking van artikel 19, § 2, van het decreet van 14 juli 1997 houdende het statuut van de ' Radio-Télévision belge de la Communauté française (RTBF), gewijzigd bij dit decreet, en tot de eerste verkiezingen bedoeld in artikel 17 van dit decreet : 1° de paritaire commissie is samengesteld uit : a) de voorzitter van de raad van bestuur;b) de administrateur-generaal en acht personen aangesteld door de raad van bestuur op de voordracht van de administrateur-generaal onder de personen die directieambten binnen het bedrijf uitoefenen, na raadpleging van de directeurs-generaal;c) negen afgevaardigden die het personeel van het bedrijf vertegenwoordigen;2° de negen afgevaardigden bedoeld onder 1°, c) worden voorgedragen door de representatieve vakorganisaties;3° elk van de representatieve vakorganisaties heeft ten minste één vertegenwoordiger;4° wanneer elke representatieve vakorganisatie meer dan één vertegenwoordiger heeft, zorgt zij voor een evenwichtige vertegenwoordiging van het personeel dat uit de regionale productiecentra afkomstig is;5° als representatieve organisatie van het personeel van het bedrijf wordt beschouwd, de vakorganisatie die : a) aangesloten is bij een vakorganisatie die in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigd is;b) die de belangen behartigt van alle categorieën van het personeel van het bedrijf;6° de werkgeversorganisaties en de vakorganisaties kunnen zich door een deskundige laten begeleiden.» Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep B.1.4. In zijn memorie van wederantwoord brengt het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt (V.S.O.A.) de ontvankelijkheid van het verzoekschrift in het geding door te doen gelden dat het verzoekschrift is neergelegd door het uitvoerend gemeenschapsbureau van de subsector « RTBF » van de verzoekende partij (terwijl het verzoekschrift laatstgenoemde in haar geheel verbindt) en de statuten van de verzoekende partij niet in het dossier zijn neergelegd.
B.1.5.1. Luidens artikel 20, e, van de statuten van de A.C.O.D., staat het aan het federaal uitvoerend bureau « de personen aan te wijzen die de A.C.O.D. moeten vertegenwoordigen als eisende, verwerende of tussenkomende partij in de gerechtelijke procedures ».
Tijdens zijn vergadering van 13 juni 1994 (punt 1.1 van het verslag) heeft dat orgaan beslist dat de persoon die ertoe wordt gebracht de A.C.O.D. of een van haar sectoren die in rechte treedt te vertegenwoordigen voorafgaandelijk moest worden gemandateerd door het « Uitvoerend Bureau van de Centrale of van de Sector, naargelang het geval ».
De verzoekende partij heeft bij haar beroep een uittreksel gevoegd van het verslag van de vergadering van het uitvoerend gemeenschapsbureau van de subsector « RTBF » van 18 juni 2003, waaruit blijkt dat A. Poitoux, gemeenschapssecretaris, is gemandateerd om de A.C.O.D. in die zaak te vertegenwoordigen.
B.1.5.2. Aangezien de in het geding zijnde bepalingen betrekking hebben op de RTBF en zij, door het onderwerp ervan, onder het bijzondere bevoegdheidsdomein van de subsector « RTBF » vallen, is het, rekening houdend met de beslissingen in verband met de oprichting van sectoren of subsectoren, niet strijdig met de statuten van de A.C.O.D. dat A. Poitoux door het uitvoerend bureau van de subsector « RTBF » gemandateerd is om de A.C.O.D. te vertegenwoordigen.
B.1.6. De Franse Gemeenschapsregering en het V.S.O.A. zijn, in hun memorie van wederantwoord, van mening dat het belang van de verzoekende partij niet verantwoord is, aangezien de aangevochten bepalingen haar geen nadeel berokkenen.
B.1.7.1. De A.C.O.D. doet in haar hoedanigheid van representatieve vakorganisatie overigens van het vereiste belang blijken om de vernietiging te vorderen van een decreet dat de voorwaarden wijzigt waaronder de vakorganisaties als representatief worden beschouwd, ook al houdt die wijziging voor haar geen enkel ander nadeel in dan dat ze leidt tot de erkenning van de representativiteit van rivaliserende organisaties.
B.1.7.2. De door de tussenkomende partijen opgeworpen exceptie van onontvankelijkheid wordt verworpen.
Ten gronde B.2. De middelen zijn afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 23 en 27 ervan alsmede met het Verdrag nr. 151 betreffende de bescherming van het vakverenigingsrecht en procedures voor het vaststellen van arbeidsvoorwaarden in de openbare dienst, aangenomen te Genève op 27 juni 1978 door de Internationale Arbeidsconferentie en goedgekeurd bij de wet van 4 april 1991 (in het bijzonder artikel 5 ervan).
Ten aanzien van het eerste en het tweede middel B.3. De verzoekende partij is van mening dat de artikelen 20 en 30 van het aangevochten decreet vakorganisaties die zich in fundamenteel verschillende situaties bevinden op identieke wijze behandelen : de enen, zoals de A.C.O.D., verzoekende partij, zouden hun werkelijke representativiteit hebben aangetoond door deel te nemen aan de telling van hun bijdragende aangeslotenen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 14 juli 1997 in de oorspronkelijke formulering ervan (dat, met name, vereiste dat een vakorganisatie, om als representatief te kunnen worden beschouwd, een aantal bijdragen betalende aangeslotenen telt dat minstens tien procent van de personeelsleden uitmaakt), terwijl het V.S.O.A., dat nooit aan die telling heeft deelgenomen, nooit zou hebben aangetoond dat het aan die precieze vereiste beantwoordde. Die vakorganisaties zouden zich evenwel beide kunnen beroepen op de regeling van de representativiteit waarin de in het geding zijnde bepalingen voorzien : in de organieke regeling voorziet artikel 20, bedoeld in het eerste middel, in een telling en een representativiteitsdrempel maar verleent het aan de Regering een dermate ruime machtiging om die drempel vast te stellen dat het niet uitgesloten is dat organisaties die uiterst weinig aangeslotenen tellen, aanspraak kunnen maken op het statuut van een representatieve vakorganisatie; in de overgangsregeling, tot aan de verkiezing, door de personeelsleden, van de kandidaten die door de representatieve vakorganisaties worden voorgedragen, brengt artikel 30, bedoeld in de beide middelen, het aantal vakbondsafgevaardigden in het paritair comité van acht op negen door te bepalen dat de vakorganisaties die zijn aangesloten bij een organisatie die is vertegenwoordigd in de Nationale Arbeidsraad (N.A.R.) daar minstens één vertegenwoordiger zullen tellen, zonder te voorzien in een vereiste in verband met hun aantal aangeslotenen.
B.4. Volgens de parlementaire voorbereiding streeft het aangevochten decreet, inzake sociale betrekkingen, een tweevoudige doelstelling na.
Enerzijds, wil het de inwerkingstelling garanderen van de sociale verkiezingen bedoeld in het decreet van 14 juli 1997 : « Wat het paritair comité betreft, moeten, in het licht van de taken waarvoor het instaat, de nadere regels voor de vertegenwoordiging van het personeel in het comité worden gewijzigd. [Het decreet] van 14 juli 1997 houdende het statuut van de RTBF brengt, hoewel het voorziet in het houden van sociale verkiezingen, geen enkele verplichting met zich mee om die te organiseren. Sinds de aanneming van die bepaling in 1997 zijn er nooit sociale verkiezingen geweest bij de RTBF In die context is het basissysteem bedoeld in artikel 19, § 2, 3°, van toepassing. Bijgevolg wordt de representativiteit van de personeelsleden verzekerd door een mechanisme van vertegenwoordiging van de afgevaardigden door de vakorganisaties.
Teneinde een betere representativiteit van het personeel in het paritair comité te waarborgen, heeft dit decreet tot doel sociale verkiezingen verplicht te maken. » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2002-2003, nr. 344/1, p. 2) Anderzijds, wil het de bevoegdheden van het paritair comité uitbreiden tot de onderhandeling en het overleg dat betrekking heeft op de maatregelen die het personeel aanbelangen en die niet onder de bevoegdheid van de raad van bestuur van de RTBF vallen maar onder die van de toezichthoudende politieke overheid : « [Artikel 19 van het decreet van 14 juli 1997, in de oorspronkelijke versie ervan,] stelt een paritair comité in dat is samengesteld uit, enerzijds, een werkgeversafvaardiging en, anderzijds, een vakbondsafvaardiging. Dat comité is met name bevoegd voor de onderhandelingen over het personeelsstatuut.
Die instantie heeft evenwel enkel legitimiteit en bevoegdheid wanneer de raad van bestuur alleen bevoegd is om beslissingen te nemen.
Met andere woorden, wanneer een enkel door de raad van bestuur genomen beslissing geen rechtsgevolg heeft wanneer geen wetten, decreten of besluiten zijn goedgekeurd, wordt in geen enkel forum voor officiële dialoog voorzien opdat de betrokken partijen een advies kunnen uitbrengen ten aanzien van de bevoegde overheden.
De vroegere onderhandelings- en overlegcomités die waren opgericht bij het besluit van 5 april 1984 (gewijzigd op 15 maart 1985) tot regeling van de sociale betrekkingen in de instellingen van openbaar nut die onder de Franse Gemeenschap ressorteren, zijn immers binnen de RTBF afgeschaft bij de goedkeuring, in 1997, van het nieuwe decreet houdende het statuut van de RTBF, omdat waarschijnlijk gemeend werd dat de RTBF als autonoom overheidsbedrijf niet langer dat discussieforum nodig had.
Aldus treden de bepalingen van het decreet van 1997 in verband met de betrekkingen met de vakbonden in de plaats van het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 5 april 1984.
Er dient evenwel te worden vastgesteld dat, in het licht van de praktijk, dient te worden voorzien in een orgaan waar vakbondsafgevaardigden, directie en Regering, vertegenwoordigd door haar Minister van Audiovisuele Media, elkaar kunnen ontmoeten vooraleer wettelijke of verordenende akten worden genomen die de aanwezige partijen aanbelangen. » (ibid., p. 3) Hiertoe wijzigt artikel 21 van het aangevochten decreet artikel 19, § 2, van het decreet van 14 juli 1997 teneinde, in de daarin beoogde gevallen, te voorzien in de aanwezigheid, in het paritair comité, van de Minister die bevoegd is voor de audiovisuele media.
B.5. Algemeen dient te worden opgemerkt dat in het licht van die tweede doelstelling het niet irrelevant is dat vakorganisaties deel uitmaken van een interprofessionele organisatie die nationaal is georganiseerd, dit wil zeggen die tevens de belangen van alle personeelscategorieën behartigt. Hun aanwezigheid is immers van dien aard dat zij, bij de aanneming van beslissingen die onder de bevoegdheid vallen van de toezichthoudende politieke overheden, die zelf vertegenwoordigd zijn, met name in de algemene onderhandelingscomités die zijn opgericht bij de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, waarborgen dat niet alleen rekening wordt gehouden met de belangen van het personeel van de RTBF maar ook met die van de werknemers in het algemeen en, met name, van de ambtenaren van alle openbare diensten.
B.6. In de organieke regeling (artikel 20 van het aangevochten decreet, tot wijziging van artikel 19 van het decreet van 14 juli 1997), kunnen de representativiteitsvoorwaarden niet worden beoordeeld zonder rekening te houden met de volledig nieuwe functie die de bij het aangevochten decreet ingevoerde wijziging aan het begrip representativiteit zelf verleent. In het vroegere systeem werden de leden van het paritair comité die het personeel van het bedrijf vertegenwoordigen strikt genomen aangewezen door organisaties; in het nieuwe systeem worden zij verkozen door alle effectieve personeelsleden van het bedrijf, op voordracht van de organisaties.
Het is denkbaar dat de wetgever het recht om kandidaten voor te dragen voor een verkiezing, aan bepaalde voorwaarden onderwerpt; maar zodra het democratische beginsel is aangenomen van de verkiezing van de vertegenwoordigers door de vertegenwoordigden, kunnen dergelijke voorwaarden moeilijk worden bekritiseerd als zijnde te ruim.
Daarentegen vervult de filter van de representativiteit een essentiële functie wanneer het erom gaat de organisaties aan te wijzen die, in de plaats van het personeel, ertoe gemachtigd zijn om zelf de vertegenwoordigers ervan aan te wijzen. Aangezien de representativiteit de voorwaarde is van een bevoegdheid die in een stelsel van rechtstreekse aanwijzing een veel meer doorslaggevend en meer direct karakter heeft dan in een stelsel van verkiezing, is het niet onredelijk dat ze in dit laatste geval volgens minder veeleisende criteria wordt opgevat dan in het eerste.
B.7.1. Ten aanzien van artikel 30 wordt de ontstentenis van representativiteitsdrempel in de overgangsregeling in de parlementaire voorbereiding voorgesteld als het resultaat van de bekommernis van de wetgever om elke representatieve vakorganisatie de mogelijkheid te bieden haar handelingsbekwaamheid aan te tonen in afwachting van de sociale verkiezingen : « Teneinde elke vakorganisatie de kans te laten te voldoen aan de representativiteitsvoorwaarden die noodzakelijk zijn voor deelname aan de verkiezingen van de afgevaardigden die het personeel van het bedrijf vertegenwoordigen, is erin voorzien bij wijze van overgang in het paritair comité minstens één vertegenwoordiger van elke vakorganisatie op te nemen, zodat zij de mogelijkheid hebben om hun handelingsbekwaamheid te bewijzen ten aanzien van het personeel.
Daarom strekt de bepaling van artikel 29 ertoe, tot aan de organisatie van de eerste sociale verkiezingen, de samenstelling van het paritair comité uit te breiden met één afgevaardigde per representatieve vakorganisatie die nog niet is vertegenwoordigd op de datum van inwerkingtreding van dit decreet. » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2002-2003, nr. 344/1, p. 8) Diezelfde ontstentenis van drempel wordt door de verzoekende partij zo voorgesteld dat ze in werkelijkheid de bekommernis vertolkt om een bepaalde organisatie te bevoordelen.
Hoe dan ook, de genomen maatregel is adequaat ten aanzien van de duidelijke doelstelling, die niet onredelijk is. Ofschoon de voorwaarden waarvan de aanwezigheid van de afgevaardigden van een organisatie in een paritair comité afhankelijk worden gemaakt, steeds kunnen worden bekritiseerd als zijnde te ruim of te strikt, dient daarenboven in herinnering te worden gebracht dat vanuit het oogpunt van vakbondsvrijheid en het recht op collectieve onderhandeling, die ter zake fundamenteel zijn, de uitsluiting in beginsel moeilijker kan worden verantwoord dan de toelating. Van primordiaal belang is het feit dat geen enkel substantieel deel van het personeel van de RTBF vertegenwoordiging wordt ontzegd.
B.7.2. Het is waar dat het aantal aangeslotenen een relevante aanwijzing (maar niet de enige want de sociale verkiezingen zijn dat evenzeer) vormt van het vertrouwen van het vertegenwoordigde personeel in de organisaties die het personeel vertegenwoordigen en dat bijgevolg, het afstappen, gedurende de overgangsregeling, van de regel van 10 pct. een verzwakking van de eisen betekent. Die beleidswijziging kan echter geen schending vormen van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, indien het nieuwe beleid niet op zichzelf een discriminerende behandeling instelt.
Te dezen zou de aangevoerde discriminatie erin bestaan organisaties waarvan sommige daadwerkelijk representatief zijn en een andere niet op dezelfde wijze te behandelen. De verzoekende partij kan van mening zijn dat voor laatstgenoemde de aanwijzingen inzake daadwerkelijke representativiteit zwak zijn. Daarmee toont die partij echter nog niet een niet-representativiteit aan die dermate duidelijk is dat, ondanks de in B.5 uiteengezette overweging, die rivaliserende organisatie niet redelijkerwijze het recht kan worden toegekend om al was het maar één enkele van de negen vertegenwoordigers van het personeel aan te wijzen die het paritair comité gedurende de overgangsfase zal tellen.
B.8. De middelen kunnen niet worden aangenomen.
Ten aanzien van het derde middel B.9. De verzoekende partij verwijt artikel 20 van het aangevochten decreet in het bijzonder dat het de Regering ertoe machtigt de in de organieke regeling bedoelde representativiteitsdrempel vast te stellen en het haar aldus mogelijk maakt een bepaalde vakorganisatie die slechts een beperkt aantal aangeslotenen bij de RTBF zou tellen te bevoordelen.
B.10. Om de in B.6 uiteengezette redenen vervult de zogenaamde representativiteitsvoorwaarde niet dezelfde functie in de organieke regeling als wanneer het erom ging de organisaties welke aan die voorwaarde voldoen ertoe te machtigen zelf, rechtstreeks, de leden aan te wijzen voor de vertegenwoordiging van het personeel. Bovendien kan uit het feit dat de decreetgever zich ervan heeft onthouden in het decreet zelf de representativiteitsvoorwaarden te preciseren die de Regering zou moeten toepassen, niet worden afgeleid dat hij de Regering impliciet zou hebben toegestaan het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie te schenden. Hoe ruim de bij artikel 2 aan de Regering verleende machtiging ook zij, ze maakt het haar geenszins mogelijk af te wijken van het beginsel volgens hetwelk een norm, wanneer die een verschil in behandeling in het leven roept tussen bepaalde categorieën van personen, moet steunen op een objectieve en redelijke verantwoording die wordt beoordeeld ten aanzien van het doel en de gevolgen van de beschouwde norm. Het staat aan de administratieve rechter de beslissing te vernietigen waarbij de Regering een representativiteitsdrempel zou hebben vastgesteld door zich te baseren op een onwettige of discriminerende opvatting van het begrip representativiteit.
Daaruit volgt dat de door de verzoekende partij, terecht of ten onrechte, toegeschreven bedoelingen, wanneer zij stelt dat de aangevochten maatregel ertoe strekt een bepaalde organisatie te bevoordelen, niet kunnen volstaan om het discriminerende karakter van de aan de Regering verleende machtiging aan te tonen.
B.11. Doordat de wetgever zich ervan onthoudt het in het geding zijnde criterium van representativiteit vast te stellen, heeft hij een maatregel genomen die niet onbestaanbaar is met de in het middel aangevoerde bepalingen.
B.12. Het middel kan niet worden aangenomen.
B.13. In de middelen worden uit de daarin aangevoerde internationaalrechtelijke bepalingen geen andere argumenten afgeleid dan diegene die hiervoor zijn onderzocht.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 26 mei 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.