Etaamb.openjustice.be
Programmawet van 27 december 2005
gepubliceerd op 30 december 2005

Programmawet

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2005021182
pub.
30/12/2005
prom.
27/12/2005
ELI
eli/wet/2005/12/27/2005021182/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 DECEMBER 2005. - Programmawet (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II. - Werk HOOFDSTUK I. - Betaald educatief verlof

Art. 2.Artikel 120 van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wet van 5 september 2001, wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning kan, ten vroegste met ingang van het schooljaar 2006-2007, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, in de voorwaarden en modaliteiten die hij bepaalt, de terugbetaling tot een forfaitair bedrag beperken dat kan variëren in functie van de leeftijd van de werknemer. » HOOFDSTUK II. - Sociale Maribel

Art. 3.Artikel 35, § 5, C, 2°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, wordt vervangen als volgt : « 2° a) wordt bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten een Fonds Sociale Maribel ingesteld, dat bevoegd is voor alle in punt A van dit artikel bedoelde werkgevers van de overheidssector.

Dit Fonds wordt beheerd door een beheerscomité dat, overeenkomstig de regelen bepaald door de Koning, paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van de werknemers en vertegenwoordigers van de in het vorige lid bedoelde werkgevers.

Dit Fonds wordt gespijsd met de opbrengst van de in dit artikel bedoelde werkgeversbijdrageverminderingen van sociale zekerheid, waarop de betrokken werkgevers van de overheidssector aanspraak kunnen maken. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid stort aan het Fonds de opbrengst van de in dit artikel bedoelde werkgeversbijdrageverminderingen van sociale zekerheid, waarop de werkgevers van de overheidssector die bij deze Rijksdienst zijn aangesloten aanspraak kunnen maken. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten stort aan het Fonds de opbrengst van de in dit artikel bedoelde werkgeversbijdrageverminderingen van sociale zekerheid, waarop de werkgevers van de overheidssector die bij deze Rijksdienst zijn aangesloten aanspraak kunnen maken.

Overeenkomstig de regelen bepaald door de Koning beslist het beheerscomité over de aanwending van het gedeelte van de opbrengst van de forfaitaire vermindering, dat beschikbaar is voor de financiering van bijkomende tewerkstelling.

De boekhouding van het Fonds bevat de volgende rubrieken : 1. rubriek voor de betaling van de werkingskosten;2. rubriek voor de financiering van de administratie- en personeelskosten;3. rubriek voor de financiering van bijkomende tewerkstelling, met de volgende subrubrieken : - de bijdrageverminderingen waarop de bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aangesloten ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen aanspraak kunnen maken; - de bijdrageverminderingen waarop de andere dan in het vorig streepje bedoelde werkgevers en die bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aangesloten zijn, aanspraak kunnen maken; - de bijdrageverminderingen waarop de bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten aangesloten ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen aanspraak kunnen maken; - de bijdrageverminderingen waarop de andere dan in het vorig streepje bedoelde werkgevers en die bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten aangesloten zijn, aanspraak kunnen maken; - de bedragen die de Minister bevoegd voor Werkgelegenheid, de minister bevoegd voor Sociale Zaken en de Minister bevoegd voor Volksgezondheid onder de niet-recurrente middelen van het Fonds toewijzen voor de financiering van opleidingsprojecten. b) wordt bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten een terugvorderingsfonds ingesteld. De boekhouding van dit Fonds bevat de volgende rubrieken : 1. rubriek voor de terugvordering ten laste van de overheidswerkgevers die bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zijn aangesloten;2. rubriek voor de terugvordering ten laste van de overheidswerkgevers die bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten zijn aangesloten.c) De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bijkomende voorwaarden en de nadere regelen voor de toepassing van deze paragraaf.»

Art. 4.Artikel 35, § 5, C, 3°, van dezelfde wet, wordt opgeheven.

Art. 5.In artikel 35, § 5, D, tweede lid, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden «, alsook aan de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid en de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, » vervallen en de woorden « en aan het Fonds Sociale Maribel bevoegd voor alle werkgevers van de overheidssector » worden ingevoegd tussen de woorden « sectoraal fonds » en het woord « toekomt »;2° de woorden « evenals het Fonds Sociale Maribel bevoegd voor alle werkgevers van de overheidssector » worden ingevoegd tussen de woorden « sectorale fondsen » en de woorden « zijn gemachtigd »;3° de twee laatste zinnen van het tweede lid vervallen.

Art. 6.In artikel 35, § 5, D, derde lid, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « september » wordt vervangen door het woord « juni »;2° de woorden « de beheerscomités bedoeld in punt C » worden vervangen door de woorden « het Fonds Sociale Maribel bevoegd voor alle werkgevers van de overheidssector »;3° de woorden «, door de rekenplichtige » vervallen.

Art. 7.In artikel 35, § 5, D, vierde lid, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « per sectoraal fonds » worden vervangen door de woorden « bij elk sectoraal fonds »;2° de woorden « en per beheerscomité bedoeld in punt C en zijn bevoegdheden bepalen » vervallen;3° het vierde lid wordt aangevuld als volgt : « Hij kan twee regeringscommissarissen aanstellen bij het Fonds Sociale Maribel bevoegd voor alle werkgevers van de overheidssector. ».

Art. 8.In artikel 35, § 5, E, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in a), tweede streepje, worden de woorden « aan nog in te vullen betalingsengagementen aangegaan in het lopende jaar » vervangen door de woorden « aangewend voor de betalingen uitgevoerd sedert 1 januari van het lopende jaar en betreffende tegemoetkomingen die aan de werkgevers voor het voorbije jaar verschuldigd zijn »;2° in a) wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de opbrengst van de forfaitaire vermindering die ter beschikking gesteld wordt bij elk sectoraal fonds voor het tweede jaar dat volgt op het jaar waarop dit bedrag betrekking heeft.».

Art. 9.Artikel 35, § 5, van dezelfde wet, wordt aangevuld met een punt H, luidend als volgt : « H. De Koning kan, in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, per sectoraal Fonds een compensatiebedrag vastleggen voor de jaren 2006, 2007 en 2008. De Koning bepaalt de toekenningsvoorwaarden en de berekeningsmodaliteiten van deze compensatie. »

Art. 10.Artikel 1, § 6, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen wordt opgeheven. HOOFDSTUK III. - De begeleidingsuitkering

Art. 11.Artikel 7, § 1, derde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, laatst gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004 en bij de wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact, wordt aangevuld met een littera y, luidend als volgt : « y) met behulp van de instellingen opgericht krachtens littera i), onder de voorwaarden en de modaliteiten die door de Koning worden vastgesteld, ten laste van de werkloosheidsverzekering, de uitbetaling verzekeren van een begeleidingsuitkering voor bepaalde categorieën van jongeren die niet gerechtigd zijn op uitkeringen toegekend krachtens littera i), doch ingeschreven zijn als werkzoekende en een opleiding of een begeleiding volgen met het oog op de integratie op de arbeidsmarkt.

Deze uitkering wordt voor de toepassing van dit artikel en zijn uitvoeringsbesluiten beschouwd als een werkloosheidsuitkering. De Koning bepaalt evenwel voor welke bepalingen van de uitvoeringsbesluiten deze uitkering niet beschouwd wordt als een werkloosheidsuitkering, inzonderheid om te voorkomen dat de begeleidingsuitkering in rekening wordt gebracht bij de vaststelling van de toelaatbaarheidsvoorwaarden tot het recht op uitkeringen in toepassing van littera i), en om te voorkomen dat de begeleidingsuitkering in rekening wordt gebracht als werkloosheidsduur. De periode die gedekt is door een begeleidingsuitkering, wordt voor de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen en voor de berekening van het rustpensioen niet beschouwd als een periode waarvoor een werkloosheidsuitkering werd betaald. » TITEL III. - Diverse bepalingen HOOFDSTUK I. - Justitie - Kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand

Art. 12.In het tweede deel, boek IIIbis, van het Gerechtelijk Wetboek, wordt een hoofdstuk Vbis ingevoegd, luidende : « Hoofdstuk Vbis. - Kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand «

Art. 508/19bis.Er wordt in een jaarlijkse subsidie voorzien voor de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand, ten laste van de begroting van de FOD Justitie. Deze stemt overeen met 8,108 % van de in artikel 508/19, § 2, bedoelde vergoeding.

Deze subsidie is betaalbaar na het vervallen van de termijn.

De Koning bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van dit artikel, en meer bepaald de manier waarop deze subsidie verdeeld wordt. ».

Art. 13.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005. HOOFDSTUK II. - Buitenlandse Zaken - Oprichting van een Staatsdienst met afzonderlijk beheer van de Belgische paspoorten, visa, identiteitskaarten voor Belgen in het buitenland en legalisaties

Art. 14.Voor het beheer van de Belgische paspoorten, visa, identiteitskaarten voor Belgen in het buitenland en legalisaties wordt binnen de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Directie-generaal consulaire zaken, een Staatsdienst met afzonderlijk beheer opgericht, zoals bepaald bij artikel 140 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. De uitvoeringsmodaliteiten worden vastgesteld door de Koning.

Art. 15.De uitstaande vastleggingen en ordonnanceringen die bestaan op datum van inwerkingtreding van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer worden overgenomen door deze Staatsdienst met afzonderlijk beheer.

Art. 16.Op het ogenblik van de inwerkingtreding van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer neemt deze de volledige voorraad blanco paspoorten en visumstickers over. HOOFDSTUK III. - Economie - Wijziging van het Wetboek van Vennootschappen

Art. 17.Artikel 101 van het Wetboek van vennootschappen, vervangen bij de programmawet van 27 december 2004, wordt aangevuld met de volgende leden : « Behoudens overmacht dragen de rechtspersonen die hun jaarrekening, en in voorkomend geval hun geconsolideerde jaarrekening, openbaar maken door neerlegging bij de Nationale Bank van België meer dan één maand na het verstrijken van de in artikel 98, tweede lid, in artikel 107, § 1, tweede lid, in artikel 120, tweede lid, of in artikel 193, tweede lid, bedoelde termijn van zeven maanden na afsluiting van het boekjaar, bij in de door de federale toezichthoudende overheden gemaakte kosten voor de opsporing en controle van ondernemingen in moeilijkheden.

Deze bijdrage bedraagt : - 400 euro, wanneer de jaarrekening of, in voorkomend geval, de geconsolideerde jaarrekening neergelegd wordt tijdens de negende maand na de afsluiting van het boekjaar; - 600 euro, wanneer deze stukken neergelegd worden vanaf de tiende maand en tot de twaalfde maand na de afsluiting van het boekjaar; - 1.200 euro, wanneer deze stukken neergelegd worden vanaf de dertiende maand na de afsluiting van het boekjaar.

De in het vorig lid bedoelde bedragen worden echter teruggebracht tot respectievelijk 120, 180 en 360 euro voor de kleine vennootschappen die gebruik maken van de mogelijkheid bedoeld in artikel 99 om hun jaarrekening volgens het verkort schema openbaar te maken.

Deze bijdrage wordt door de Nationale Bank van België samen met de kosten voor de openbaarmaking van de betrokken jaarrekening of geconsolideerde jaarrekening geïnd voor rekening van de federale overheid, volgens de modaliteiten die de Koning bepaalt. ».

Art. 18.In Boek IV, Titel VI, van hetzelfde Wetboek wordt « Hoofdstuk V. -Administratieve geldboetes », dat het artikel 129bis omvat, ingevoegd bij de programmawet van 8 april 2003, opgeheven.

Art. 19.In Boek IV, Titel IX, van hetzelfde Wetboek wordt « Hoofdstuk V. - Administratieve geldboetes », dat het artikel 196bis omvat, ingevoegd bij de programmawet van 8 april 2003, opgeheven.

Art. 20.Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, evenwel met dien verstande : - dat dit hoofdstuk voor het eerst van toepassing is op de neerleggingen van de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekeningen die vanaf 1 oktober 2005 zijn afgesloten; - dat de bepalingen van de artikelen 129bis en 196bis van het Wetboek van vennootschappen, zoals zij luidden voor hun opheffing bij de artikelen 18 en 19, onverkort van toepassing blijven voor de neerleggingen van de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekeningen die vóór 1 oktober 2005 zijn afgesloten. HOOFDSTUK IV. - Middenstand Verzoening van het professionele leven en het privé-leven van de zelfstandigen

Art. 21.In artikel 18 van het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 november 1967, 18 oktober 1978, 30 maart 1994 en 18 november 1996, wordt een § 5 ingevoegd, luidende : « § 5. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de prestaties die een verzoening van het professionele leven en het privé-leven van de zelfstandigen aanmoedigen. Hij bepaalt, bij hetzelfde besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, eveneens de toekenningsmodaliteiten van deze prestaties. »

Art. 22.Artikel 21 treedt in werking op 1 januari 2006. HOOFDSTUK V. - Ontwikkelingssamenwerking Vrijwillige dienst van collectief nut

Art. 23.In hoofdstuk II, afdeling 2, van de wet van 21 december 1998 betreffende de oprichting van de « Belgische technische Coöperatie » in de vorm van een vennootschap van publiek recht, wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 9bis.Een vrijwillige dienst, hierna genoemd « De vrijwillige dienst bij de Ontwikkelingssamenwerking » kan worden uitgevoerd binnen de Ontwikkelingssamenwerking.

De BTC is belast met de organisatie van de vrijwillige dienst bij de Ontwikkelingssamenwerking, alsook met de aanwijzing van het personeel dat eraan deelneemt. ».

Art. 24.In hoofdstuk II, afdeling 2, van dezelfde wet wordt een artikel 9ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 9ter.§ 1. De vrijwillige dienst bij de Ontwikkelingssamenwerking wordt uitgevoerd in één of meerdere partnerlanden van de directe bilaterale samenwerking bedoeld in artikel 6, § 1, van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking. De personen die in dit kader zijn gerekruteerd kunnen worden toegewezen aan de opvolging van, of geïntegreerd in, één of meerdere programma's of projecten rond de sectoriële en thematische concentratiesectoren bedoeld in artikels 7 en 8 van dezelfde wet. § 2. In afwijking van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kan de BTC de werknemers die ze heeft aangeworven in het kader van de vrijwillige dienst voor een beperkte tijd ter beschikking stellen van de internationale partnerorganisaties van de multilaterale samenwerking en de niet-gouvernementele organisaties respectievelijk bedoeld in de artikelen 9 en 10 van de voormelde wet van 25 mei 1999.

Deze werknemers moeten tewerkgesteld zijn in één van de landen bedoeld in § 1.

Wanneer BTC een werknemer voor een beperkte tijd ter beschikking stelt van een gebruiker, zoals bedoeld in het eerste lid, verwittigt BTC minstens 24 uren vooraf de door de Koning aangewezen ambtenaar, overeenkomstig artikel 32, § 1, van de voormelde wet van 24 juli 1987.

De voorwaarden, de modaliteiten en de duur van de terbeschikkingstelling, alsook de aard van de opdracht moeten zijn vastgesteld in een geschrift, goedgekeurd door de BTC, en ondertekend door BTC, de gebruiker en de werknemer vóór het begin van de terbeschikkingstelling.

De overeenkomst die de werknemer met zijn werkgever verbindt, blijft gelden tijdens de periode van de in het eerste lid bedoelde terbeschikkingstelling. BTC is uitsluitend hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale bijdragen, lonen, vergoedingen en voordelen die daaruit volgen. De verplichtingen bedoeld in artikel 19, eerste en tweede lid, van de voormelde wet van 24 juli 1987, zijn eveneens van toepassing in geval van de terbeschikkingstelling van een werknemer ten behoeve van een gebruiker. § 3. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden en modaliteiten voor de ondertekening van een contract voor een vrijwillige dienst bij de Ontwikkelingssamenwerking. »

Art. 25.Artikel 35, § 1, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2001, wordt aangevuld met een 5°, luidend als volgt : « 5° om de vrijwillige dienst bij de Ontwikkelingssamenwerking uit te voeren zoals bedoeld in artikelen 9bis en 9ter. » HOOFDSTUK VI. - Maatschappelijke integratie Wijziging van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Art. 26.Artikel 11, § 1, 2°, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, vervangen bij de wet van 9 juli 1971, wordt vervangen als volgt : « 2° de prijs die wordt terugbetaald door de verzekering tegen ziekte en invaliditeit van de andere gezondheidsprestaties.

Wanneer het evenwel gaat om behandelingskosten veroorzaakt door een hospitalisatie of wanneer het gaat om behandelingskosten gemaakt voor personen die beschikken over bestaansmiddelen die lager zijn dan het bedrag van het leefloon, zijn deze kosten terugbetaalbaar tot het beloop van de prijs die als basis dient voor de terugbetaling door de verzekering tegen ziekte en invaliditeit. » HOOFDSTUK VII. - Werknemerspensioenen Sancties bij fraude

Art. 27.De werkgever van een pensioengerechtigde die niet de gegevens heeft meegedeeld aan de instelling die belast is met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen vermeld in het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, is Rijksdienst voor Pensioenen een forfaitaire vergoeding verschuldigd gelijk aan 6 keer het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen vastgesteld door de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad. Wanneer de daartoe bevoegde ambtenaren vaststellen dat de hierbij betrokken pensioengerechtigde herhaaldelijk of op ernstige wijze in overtreding was met de fiscale en sociale zekerheidsreglementering, wordt het pensioen tevens geschorst voor een termijn van 6 maand.

Wanneer de daartoe bevoegde ambtenaren vaststellen dat de pensioengerechtigde in overtreding is met de wet van 6 juli 1976 tot beteugeling van het sluikwerk met handels- of ambachtskarakter, wordt het pensioen geschorst voor een termijn van 6 maand.

De Koning bepaalt de termijn waarbinnen en de wijze waarop de vergoeding moet worden betaald, alsook de modaliteiten tot instelling van een beroep.

Hij stelt eveneens een lijst op van de ambtenaren bedoeld in het eerste lid.

De Raad voor uitbetalingen van de voordelen bedoeld bij artikel 60bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 kan op verzoek van de pensioengerechtigde geheel of gedeeltelijk afzien van de schorsing van het pensioen.

Het in het vorig lid bedoeld verzoek dient, op straffe van verval, binnen de maand te rekenen vanaf de kennisgeving van de schorsing van het pensioen door de Rijksdienst te worden verstuurd. Dit verzoek schorst de uitvoering van de beslissing op totdat de Raad voor uitbetalingen erover uitspraak heeft gedaan. HOOFDSTUK VIII. - Duurzame ontwikkeling Oprichting van het Fonds ter reductie van de globale energiekost

Art. 28.De Federale Investeringsmaatschappij wordt gelast om, in uitvoering van artikel 2, § 3, van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Investeringsmaatschappij, binnen de zestig dagen na de inwerkingtreding van deze wet, een gespecialiseerde vennootschap, hierna Fonds ter reductie van de globale energiekost genoemd, op te richten in de zin van de artikelen 2, § 3, en 2ter, eerste en tweede lid, van dezelfde wet en die tot doel zal hebben de in artikel 29 bepaalde opdrachten uit te voeren. Die dochtermaatschappij moet de vorm hebben van een naamloze vennootschap van publiek recht.

De Staat verschaft aan de Federale Investeringsmaatschappij de financiële middelen die nodig zijn voor de vervulling van deze opdrachten en voor de dekking van de lasten die er uit voortvloeien.

Art. 29.Het Fonds ter reductie van de globale energiekost heeft tot doel tussenbeide te komen in de financiering van structurele maatregelen, in overleg met de gewesten, om reducties van de globale energiekost in particuliere woningen te bevorderen voor de doelgroep van de meest behoeftigen, gedefinieerd door een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en in het verstrekken van goedkope leningen voor structurele maatregelen om reducties van de globale energiekost in particuliere woningen te bevorderen.

Art. 30.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na overleg met de gewesten, de statuten van het Fonds ter reductie van de globale energiekost.

Art. 31.§ 1. Het op te richten Fonds ter reductie van de globale energiekost krijgt een maatschappelijk kapitaal van 2.500.000 EUR toegekend. § 2. Het Fonds ter reductie van de globale energiekost mag bovendien, conform artikel 3, § 1, van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Investeringsmaatschappij, beroep doen op leningen of obligaties op naam met een looptijd van minimum 5 jaar uitgeven. De permanente omvang van zijn schuldpositie wordt beperkt tot maximum 100.000.000 EUR. De staatswaarborg kan worden verleend aan leners of aan obligatiehouders onder de voorwaarden van artikel 3, § 2, van dezelfde wet ten belope van de bedragen voor hun hoofdsom, interesten en andere kosten. § 3. Ten minste 70 procent van de middelen van het Fonds ter reductie van de globale energiekost moeten worden geïnvesteerd in het financieren van structurele maatregelen om een financiële besparing op de globale energiekost in particuliere woningen te bevorderen voor de doelgroep van de meest behoeftigen en voor het verstrekken van goedkope leningen. Het Fonds ter reductie van de globale energiekost belegt als een goede huisvader en op een correcte en niet-speculatieve wijze het deel van de middelen, dat niet wordt aangewend voor het financieren van structurele maatregelen om de globale energiekost in particuliere woningen te verminderen voor de doelgroep van de meest behoeftigen en voor het verstrekken van goedkope leningen.

Art. 32.De leden van de raad van bestuur van het Fonds ter reductie van de globale energiekost worden benoemd door de Koning, via een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Art. 33.Een Raad van Wijzen adviseert de raad van bestuur. Deze Raad van Wijzen wordt samengesteld uit maximum 20 leden, aangeduid door de raad van bestuur.

Art. 34.Een tussen de Staat en het Fonds ter reductie van de globale energiekost gesloten beheerscontract bepaalt de nadere voorwaarden waaronder de vennootschap haar opdracht uitvoert. De bewoordingen van dit contract alsook van iedere wijziging worden goedgekeurd door de Koning via een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Art. 35.De obligaties op naam uitgegeven door het Fonds ter reductie van de globale energiekost krijgen een gewaarborgde vergoeding die niet lager is dan de rentevoet van de lineaire obligaties (OLO) met een termijn van vijf jaar, bekendgemaakt zeven dagen voor de uitgiftedatum.

Art. 36.Het uitgeven van obligaties op naam door het Fonds ter reductie van de globale energiekost gaat gepaard met een clausule die het Fonds ter reductie van de globale energiekost toelaat de ingeschreven obligaties af te kopen als de houder ervan sterft vóór de vervaldag van de termijn van de terugbetaling. In dit geval gebeurt de afkoop via de betaling van het volledig bedrag van de obligaties, met inbegrip van het evenredig deel van de verlopen maar nog niet uitgekeerde interesten.

Art. 37.§ 1. Het Fonds ter reductie van de globale energiekost staat onder het toezicht van de Minister bevoegd voor het Leefmilieu, de Minister bevoegd voor Duurzame Ontwikkeling, de Minister bevoegd voor Energie en de Minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie, onverminderd de bevoegdheden van de Minister van Financiën en de Minister bevoegd voor de Federale Investeringsmaatschappij in de materies die hen betreffen. Dit toezicht wordt uitgevoerd door een regeringscommissaris die op de naleving van de wet, de statuten en het beheerscontract toeziet. § 2. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, benoemt de Koning een regeringscommissaris bij de vennootschap. De regeringscommissaris brengt aan de in § 1 bedoelde Ministers verslag uit. § 3. De regeringscommissaris wordt op alle vergaderingen van de bestuursorganen van het Fonds ter reductie van de globale energiekost uitgenodigd, waarin hij met raadgevende stem zetelt. Op elk moment kan hij, zonder verplaatsing, kennis nemen van alle boeken en documenten van de vennootschap. Hij kan alle inlichtingen aan haar beheerders, agenten en beambten vragen en kan ook alle verificaties uitvoeren die hij noodzakelijk acht. Elk trimester geeft de raad van bestuur hem een stand van het vermogen opgemaakt volgens het schema van de balans en de resultatenrekeningen. § 4. De regeringscommissaris kan elke beslissing van de bestuursorganen van het Fonds die volgens hem in strijd is met de wet, de statuten of het beheerscontract schorsen en voorleggen aan de Minister bevoegd voor het Leefmilieu en de Minister bevoegd voor Duurzame Ontwikkeling. Hiervoor beschikt hij over een termijn van vier volle dagen vanaf de datum van de vergadering waarop de beslissing werd genomen voor zover hij er regelmatig voor opgeroepen is geweest en, indien dit niet het geval is, vanaf de dag waarop hij er kennis van heeft genomen. De beslissing kan slechts worden uitgevoerd indien de betrokken Minister er zich binnen acht volle dagen, te rekenen vanaf het einde van de schorsingstermijn, niet tegen verzet heeft. § 5. De regeringscommissaris zal vóór 31 maart van elk jaar een rapport opmaken ten behoeve van de federale regering waarin hij verslag uitbrengt over de aanwending en de verdeling van de middelen van het Fonds ter reductie van de globale energiekost in het afgelopen kalenderjaar, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de vraag van het publiek naar structurele maatregelen met het oog op het bevorderen van reducties van de globale energiekost en naar de verstrekking van goedkope leningen alsook aan de kwaliteit van de projecten die aan het Fonds ter reductie van de globale energiekost zijn voorgelegd.

Art. 38.De controle van de financiële toestand van het Fonds ter reductie van de globale energiekost, van haar jaarrekeningen en van de regelmatigheid ten opzichte van de wet en de statuten wordt toevertrouwd aan één of meerdere commissarissen-revisoren aangesteld door de algemene vergadering.

Art. 39.De Minister bevoegd voor Leefmilieu, de Minister bevoegd voor Duurzame Ontwikkeling, de Minister bevoegd voor Energie en de Minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie kunnen het bevoegde bestuursorgaan van het Fonds ter reductie van de globale energiekost vragen te beraadslagen over alle materies die hij vaststelt en dit binnen de termijn die hij bepaalt.

TITEL IV. - Volksgezondheid HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Afdeling 1. - Wijzigingen aan de maximumfactuur

Onderafdeling 1. - Bepalingen met betrekking tot de integratie van de fiscale maximumfactuur in de maximumfactuur bescheiden inkomens, uitgevoerd door de verzekeringsinstellingen

Art. 40.In artikel 37septies, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002 en gewijzigd bij de wet van 24 december 2002 en het koninklijk besluit van 3 maart 2004, worden de woorden « in de artikelen 37octies, 37undecies of 37quindecies » vervangen door de woorden « in de artikelen 37octies of 37undecies ».

Art. 41.In het opschrift van Afdeling III van Hoofdstuk IIIbis van Titel III van dezelfde wet, zoals ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002, worden de woorden « en uitgevoerd door de verzekeringsinstellingen » geschrapt.

Art. 42.In artikel 37undecies, eerste lid, van dezelfde wet, zoals ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002, worden de inkomens en de referentiebedragen vervangen als volgt : « - van 0 tot 13 400,00 euro 450,00 euro - van 13.400,01 euro tot 20.600,00 euro 650,00 euro - van 20.600,01 euro tot 27.800,00 euro 1 000,00 euro - van 27.800,01 euro tot 34.700,00 euro 1 400,00 euro - vanaf 34.700,01 euro 1.800,00 euro ».

Art. 43.De Afdeling IV van Hoofdstuk IIIbis van Titel III van dezelfde wet, omvattende de artikelen 37quindecies tot 37vicies, zoals ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002, wordt opgeheven. Die afdeling blijft echter toepasbaar op de maximumfactuur, uitgevoerd door de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit met betrekking tot de jaren vóór het jaar 2005.

Art. 44.In artikel 37semel et vicies, eerste lid, van dezelfde wet, zoals ingevoegd bij de wet van 9 juli 2004, worden de woorden « in de afdelingen II, III en IV » vervangen door de woorden « in de afdelingen II en III ».

Art. 45.Wat de toepassing van de maximumfactuur op grond van het gezinsinkomen betreft aangaande de jaren 2005 en 2006, voor de gezinnen waarvan de inkomens hoger zijn dan de tweede inkomensschijf bedoeld in artikel 37undecies van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt de tegemoetkoming aan 100 pct., bedoeld in datzelfde artikel, terugbetaald in 2006 voor de verstrekkingen verricht in het jaar 2005 en in 2007 voor de verstrekkingen verricht in het jaar 2006.

Art. 46.De artikelen 40 tot 45 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2005.

Onderafdeling 2. - Tenlasteneming van de persoonlijke aandelen met betrekking tot de magistrale bereidingen en de implantaten

Art. 47.In artikel 25quinquies, § 4, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wet van 27 april 2005, worden de woorden « de afleveringsmarge bedoeld in de nationale overeenkomst tussen de verstrekkers van implantaten en de verzekeringsinstellingen, en » geschrapt.

Art. 48.In artikel 37sexies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002 en gewijzigd bij de wetten van 22 augustus 2002 en 24 december 2002 en het koninklijk besluit van 2 februari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het vierde en het vijfde lid, dat het zesde lid wordt, wordt het volgende lid ingevoegd : « Wordt eveneens beschouwd als een persoonlijk aandeel, de afleveringsmarge bedoeld in de nationale overeenkomst tussen de verstrekkers van implantaten en de verzekeringsinstellingen »;2° het zesde lid, 1°, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « d) de persoonlijke aandelen met betrekking tot de magistrale bereidingen, bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 7 mei 1991;».

Art. 49.In artikel 37septies, eerste lid, eerste streepje, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002 en gewijzigd bij de wet van 24 december 2002, worden de woorden « de magistrale bereidingen, » ingevoegd tussen de woorden « uitgezonderd » en de woorden « de farmaceutische specialiteiten ».

Art. 50.Artikel 37octies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002, wordt aangevuld met de volgende zin : « De verplichte verzekering neemt eveneens ten laste de afleveringsmarge bedoeld in de nationale overeenkomst tussen de verstrekkers van implantaten en de verzekeringsinstellingen. »

Art. 51.In artikel 37undecies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 februari 2004, wordt het volgende lid tussen het eerste en tweede lid ingevoegd : « De verplichte verzekering neemt eveneens de afleveringsmarge ten laste bedoeld in de nationale overeenkomst tussen de verstrekkers van implantaten en de verzekeringsinstellingen ».

Art. 52.De artikelen 47 tot 51 zijn van toepassing voor de maximumfactuur verleend vanaf het jaar 2006.

Onderafdeling 3. - Afhankelijkheidssituaties

Art. 53.Artikel 37decies, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 5 juni 2005, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. De persoon die in een gemeenschap leeft, wordt echter geacht gewoonlijk alleen te leven en op zichzelf een gezin te vormen. Als die persoon dezelfde hoofdverblijfplaats heeft als zijn (haar) echtgenote (echtgenoot), de persoon met wie hij (zij) een feitelijk gezin vormt of hun personen ten laste, vormt hij (zij) evenwel een gezin met deze personen.

Kan volgens de door de Koning vastgestelde modaliteiten kiezen geen deel uit te maken van het overeenkomstig § 1 samengesteld gezin, de persoon die zich wegens zijn gezondheidstoestand in een afhankelijkheidssituatie bevindt. Als die persoon dezelfde hoofdverblijfplaats heeft als zijn (haar) echtgenote (echtgenoot), de persoon met wie hij (zij) een feitelijk gezin vormt of hun personen ten laste, vormt hij (zij) evenwel een gezin met deze personen. De gereglementeerde vormen van gezinsplaatsing worden gelijkgesteld met een dergelijke afhankelijkheidssituatie ».

Art. 54.Artikel 53 is van toepassing voor de maximumfactuur verleend vanaf het jaar 2006.

Onderafdeling 4. - In aanmerking genomen inkomensjaar

Art. 55.In artikel 37duodecies, § 1, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, zoals ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002, worden de woorden « het recentste jaar waarvoor een belasting is ingekohierd » vervangen door de woorden « het derde jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor het recht op de maximumfactuur is onderzocht ».

Art. 56.Artikel 55 is van toepassing voor de maximumfactuur verleend vanaf het jaar 2006.

Onderafdeling 5. - Beperking van de sociale MAF

Art. 57.In artikel 37octies van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « van de verhoogde tegemoetkoming » worden ingevoegd tussen de woorden « meer rechthebbenden » en de woorden « bedoeld in artikel 37novies »;2° de woorden « de rechthebbenden die dit gezin vormen » worden vervangen door de woorden « die rechthebbenden en hun echtgenoot of de persoon met wie ze een feitelijk gezin vormen alsook de personen te hunner laste »;3° een tweede lid, luidend als volgt, wordt toegevoegd : « In dat geval vormen deze rechthebbenden en hun echtgenoot of de persoon met wie ze een feitelijk gezin vormen, alsook de personen te hunner laste, één gezin »;4° een derde lid, luidend als volgt, wordt toegevoegd : « Het « feitelijk gezin » is dat gezin zoals bepaald door de Koning in toepassing van artikel 37decies, § 4.».

Art. 58.In artikel 37decies, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002, worden de woorden « Het in artikel 37octies bedoelde gezin » vervangen door de woorden « Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 37octies, tweede lid, het in artikel 37octies bedoelde gezin ».

Art. 59.De artikelen 57 en 58 zijn van toepassing voor de maximumfactuur verleend vanaf het jaar 2006.

Onderafdeling 6 - Informering over de toekenning van de maximumfactuur

Art. 60.Artikel 3 van de wet van 5 juni 2002 betreffende de maximumfactuur in de verzekering voor geneeskundige verzorging, wordt aangevuld met een lid, luidend als volgt : « Volgens de regels en modaliteiten vastgesteld door de Koning, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, kunnen zorgverleners, inzoverre zij daartoe een rechtmatig belang hebben, ingelicht worden over het feit dat de rechthebbende geniet van de toekenning van de maximumfactuur. » Afdeling 2. - Geneesmiddelen

Onderafdeling 1. - Vruchtbaarheidsbehandeling

Art. 61.Artikel 34, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt aangevuld met een punt 26°, luidend als volgt : « 26° de verleende verzorging aan vrouwen in het kader van het zorgprogramma « reproductieve geneeskunde », in toepassing van artikel 9ter van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 en tot aanduiding van de artikelen van de wet op de ziekenhuizen die op hen van toepassing zijn. De gynaecologen die bevoegd zijn om deze zorgen te verstrekken zijn ofwel verbonden aan het ziekenhuis ofwel aangesloten bij het ziekenhuis voor de uitvoering van deze zorgen, volgens de regels vastgelegd door de Koning. »

Art. 62.Artikel 37 van dezelfde wet wordt aangevuld met een § 21, luidend als volgt : « § 21. De Koning definieert de omvang van de verstrekking, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 26°, en bepaalt de voorwaarden en regels van die tegemoetkoming, die aan de betrokken centra wordt toegekend in de vorm van een forfaitair bedrag, rekening houdende met de naleving van een registratieplicht. De Koning bepaalt de regels waaronder gegevens kunnen worden geregistreerd. » Onderafdeling 2. - Retributie

Art. 63.In artikel 165, laatste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij wet van 30 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° na de woorden « de in artikel 34, 5°, bedoelde verstrekkingen » worden de volgende woorden ingevoegd « en de farmaceutische specialiteiten die zijn opgenomen in het eerste deel van de lijst gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 maart 2004 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité overeenkomsten kan sluiten in het kader van een experimentele financiering van contraceptiva voor jongeren met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 1°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de jaren 2004, 2005 en 2006 »;2° de woorden « basis waarop de verzekeringstegemoetkoming door de erkende tariferingsdiensten wordt berekend » worden vervangen door het woord « verzekeringstegemoetkoming ».

Art. 64.Artikel 63 heeft uitwerking met ingang vanaf 1 april 2004.

Onderafdeling 3. - Heffingen

Art. 65.In artikel 191, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het punt 15°, vervangen bij de wet van 22 februari 1998 en gewijzigd bij de wetten van 2 januari 2001, 10 augustus 2001, 22 augustus 2002, 24 december 2002, 22 december 2003, 27 december 2004 en 11 juli 2005 : - in het vierde lid, worden de woorden « Van de aangegeven totale omzet, berekend op basis van de prijs buiten-bedrijf of buiten-invoerder, moet een aangifte worden gedaan » vervangen door de woorden « Van de aangegeven totale jaarlijkse omzet van het voorafgaand jaar, berekend op basis van de prijs buiten-bedrijf of buiten-invoerder, moet elk jaar een aangifte worden gedaan »; - het vijfde lid wordt aangevuld met de volgende zin : « Voor het jaar 2006 dienen ze te worden ingediend voor 1 mei 2006. »; - in het negende lid, worden de woorden « de in het zesde lid vastgestelde termijnen » vervangen door de woorden « de in het zevende lid bepaalde termijn »; - een nieuw lid wordt ingevoegd tussen het dertiende en het laatste lid, luidende : « Iedere aanvraag ingeleid volgens de regels bepaald in het artikel 35bis, § 6, eerste lid, door een schuldenaar die niet in orde is met de betalingen, moet worden beschouwd als onontvankelijk vanaf de vervaldag van de betaling bedoeld in het zevende lid en tot op het ogenblik van de betaling van al de verschuldigde sommen op basis van dit artikel. De aanvragen ingeleid door de schuldenaar voor deze datum en die nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een definitief voorstel van de Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen kunnen eveneens worden afgesloten. Deze sanctie wordt nochtans niet toegepast in de twee volgende gevallen : ofwel wanneer een vrijstelling aan de Algemene Raad wordt gevraagd op basis van het tiende lid, en dit tot op het ogenblik dat er uitspraak wordt gedaan over de aanvraag tot vrijstelling; ofwel wanneer een dergelijke vrijstelling door de Algemene Raad wordt verleend. »; 2° in het punt 15°quater, § 1, gewijzigd bij de wetten van 2 augustus 2002, 22 december 2003, 9 juli 2004, 27 december 2004 en 27 april 2005 worden de volgende wijzigingen aangebracht : - in het eerste lid, worden de woorden « Vanaf 2002 wordt jaarlijks » vervangen door de woorden « Voor het jaar 2002, 2003, 2004 en 2005, wordt »; - er wordt een laatste lid ingevoegd, luidende : « Voor het jaar 2005 bedraagt de aanvullende heffing ingesteld ten laste van de aanvragers op de omzet die is verwezenlijkt gedurende het jaar 2004 8,01 pct. Dit percentage is het aandeel van de overschrijding van het globaal budget 2004, vastgesteld in uitvoering van artikel 69, § 5, en rekening houdend met de bepalingen van § 3, beperkt tot 65 pct., zijnde 218 375 duizend EUR, van de omzet die de aanvragers hebben verwezenlijkt gedurende het jaar 2004, zijnde 2 726 059 duizend EUR. Hogervermelde overschrijding is het verschil tussen de geboekte uitgaven van het jaar 2004, zijnde 2 903 522 duizend EUR en hoger vermeld globaal budget 2004, zijnde 2 524 434 duizend EUR en bedraagt 379 088 duizend EUR, verminderd met de door de Koning bepaalde elementen die hun invloed niet of niet volledig hebben gehad, zijnde 43 126 duizend EUR. Aan de betrokken aanvragers waarvan het voorschot op de aanvullende heffing, zijnde het bedrag van 7,44 pct. op de omzet die in 2003 verwezenlijkt is, groter is dan het bedrag van 8,01 pct. op de omzet die in 2004 verwezenlijkt is, wordt het saldo teruggestort vóór 1 april 2006. De betrokken aanvragers waarvan het voorschot op de aanvullende heffing, zijnde het bedrag van 7,44 pct. op de omzet die in 2003 verwezenlijkt is, kleiner is dan het bedrag van 8,01 pct. op de omzet die in 2004 verwezenlijkt is, storten het verschil vóór 1 april 2006 op het rekeningnummer 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding « bijbetaling aanvullende heffing 2005 ». De betrokken aanvragers die het voorschot van 7,44 pct. op de omzet die in 2003 verwezenlijkt is niet hebben gestort, storten vóór 1 april 2006 8,01 pct. van de omzet die in 2004 is verwezenlijkt, verhoogd met de wettelijke interestvoet te rekenen vanaf 1 juli 2004 op het rekeningnummer 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding « laattijdige betaling aanvullende heffing 2005 ». De betrokken aanvragers die het voorschot van 7,44 pct. op de omzet die in 2003 verwezenlijkt is niet hebben gestort omdat ze in 2003 geen omzet hebben verwezenlijkt, storten vóór 1 april 2006 8,01 pct. van de omzet die in 2004 is verwezenlijkt op het rekeningnummer 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding « betaling aanvullende heffing 2005 ». De ontvangsten die voortvloeien uit de hogervermelde heffing zullen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 2006. De terugstortingen van de hogervermelde saldi en de ontvangsten die voortvloeien uit het laattijdig betalen zullen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 2006. » 3° in het punt 15°sexies, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wetten van 27 april 2005 en 11 juli 2005 worden het vijfde en het zesde lid opgeheven;4° het punt 15°septies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 augustus 2005, wordt vervangen als volgt : « 15°septies.§ 1. Voor 2005 wordt een uitzonderlijke heffing van 1,5 pct. van de omzet die in 2004 is verwezenlijkt, ingesteld ten laste van de aanvragers onder de voorwaarden en volgens de nadere regels bepaald in 15°. Deze heffing wordt beschouwd als een last die weegt op het boekjaar 2005 van de aanvragers.

De heffing dient te worden gestort vóór 20 december 2005 op rekening nr. 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met de vermelding « uitzonderlijke heffing 2005 omzet 2004 ».

De ontvangsten die voortvloeien uit deze uitzonderlijke heffing worden in de rekening van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging opgenomen in het boekjaar 2005. § 2. Op 1 juli 2006 worden de prijzen en de vergoedingsbases van de hierna bedoelde vergoedbare farmaceutische specialiteiten verminderd volgens de hierna volgende modaliteiten.

De vermindering moet per aanvrager een besparing opleveren voor de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen waarvan het bedrag minstens gelijk is aan 2 pct. van het omzetcijfer dat is verwezenlijkt op de Belgische markt van de geneesmiddelen van deze aanvrager die zijn ingeschreven op de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten gedurende het jaar 2004 zoals aangegeven overeenkomstig de bepalingen van artikel 191, eerste lid, 15°, of ambtshalve vastgesteld op basis van dat artikel.

De aanvragers van specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) en c), 1), kunnen ten laatste op 15 februari 2006 een voorstel indienen bij het secretariaat van de Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen dat prijsdalingen, berekend op de prijs buiten bedrijf, voorziet voor alle of bepaalde van de farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) of c), 1), waarvoor ze verantwoordelijk zijn, vergezeld van een schatting van de budgetimpact waaruit blijkt dat het totale bedrag van de vooropgestelde besparing minstens gelijk is aan 2 pct. van het omzetcijfer dat is verwezenlijkt gedurende het jaar 2004. De voorgestelde daling dient per specialiteit minimaal 4 pct. te bedragen, met dien verstande dat voor specialiteiten waarvoor overeenkomstig artikel 35ter een nieuwe vergoedingsbasis is vastgesteld er geen rekening wordt gehouden met prijsdalingen die geen invloed hebben op de nieuwe vergoedingsbasis.

Indien een daling van de prijs en de vergoedingsbasis wordt voorgesteld voor een specialiteit waarvoor overeenkomstig artikel 35ter een nieuwe vergoedingsbasis is vastgesteld, worden alle aanvragers die verantwoordelijk zijn voor specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2), en die deze specialiteit als referentiespecialiteit hebben, op de hoogte gebracht van deze vrijwillige daling van de vergoedingsbasis en wordt hen meegedeeld dat de prijs van hun overeenkomstige specialiteit niet hoger mag zijn en bijgevolg ambtshalve zal worden aangepast.

Indien een aanvrager van specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) en c), 1) geen voorstel indient of indien het voorstel niet overeenstemt met de vooropgestelde besparing, dalen de prijzen en de vergoedingsbases van alle specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) en c), 1) van de betrokken aanvrager met 2 pct. De aanvragers die verantwoordelijk zijn voor specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2) en die de betrokken specialiteiten als referentiespecialiteit hebben, worden op de hoogte gebracht van deze ambtshalve prijsdaling en hen wordt meegedeeld dat de prijs van hun overeenkomstige specialiteit niet hoger mag zijn en bijgevolg ambtshalve zal worden aangepast.

Indien als gevolg van de daling van de vergoedingsbasis van hun referentiespecialiteit voor de aanvragers van specialiteiten bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2), de besparing meer bedraagt dan 2 pct., zal het saldo verrekend worden bij de inning van de eerstvolgende heffing voorzien in het punt 15°.

De Minister past met ingang van 1 juli 2006 de lijst van de vergoedbare specialiteiten aan, ofwel op basis van de ingediende voorstellen, ofwel op basis van de ambtshalve dalingen. »; 5° er wordt een punt 15°octies ingevoegd, luidende : « 15°octies.Met het oog op compensatie, in voorkomend geval, van de overschrijding van het globaal budget, vastgesteld in uitvoering van het artikel 69, § 5, wordt vanaf 2006 een provisiefonds opgericht, dat wordt gespijsd door bijdragen van de aanvragers.

Het bedrag van de provisie dat beschikbaar dient te zijn voor 2006 bedraagt 79 miljoen EUR. In 2007, wordt dit bedrag verhoogd, om te beschikken over een provisie van 100 miljoen EUR. Teneinde de provisie verschuldigd in 2006 samen te stellen, stort iedere aanvrager vóór 15 september 2006 een bedrag gelijk aan 2,55 pct. van het zakencijfer dat werd gerealiseerd in de loop van het jaar 2005, volgens de regels bepaald in 15°, op het rekeningnummer 001-472203756, vergezeld van de mededeling « betaling provisiefonds 2006 ».

Indien in september 2006 wordt vastgesteld, op basis van de door de verzekeringsinstellingen geboekte uitgaven, dat er een overschrijding zal zijn, kan het Instituut een som gelijkwaardig aan de overschrijding inhouden op het provisiefonds volgens de door de Koning bepaalde regels. Deze inhouding doet een automatische en onmiddellijke verplichting ontstaan in hoofde van de aanvragers om vóór 15 september van het daaropvolgende jaar het provisoire bedrag dat nodig is voor dat jaar, opnieuw samen te stellen, en waarvan het bedrag is bepaald in het tweede lid.

Hetzelfde mechanisme is naar analogie van toepassing op de volgende jaren.

De Koning bepaalt jaarlijks, in functie van het eventueel ingehouden bedrag, het percentage van het zakencijfer dat dient gestort te worden door de aanvragers met het oog op het reconstrueren van het provisiefonds waarvan het bedrag is bepaald in het tweede lid.

Het bedrag van de overschrijding bedoelt in het vierde lid, kan worden aangepast door de Algemene Raad, na advies van de Commissie voor Begrotingscontrole, teneinde rekening te houden met de impact van de door de Koning bepaalde elementen. » 6° er wordt een punt 15°novies ingevoegd, luidend als volgt : « 15°novies.De opbrengst van een heffing op het omzetcijfer dat is verwezenlijkt op de Belgische markt van de geneesmiddelen die zijn ingeschreven op de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten.

Die heffing is ten laste van de aanvragers welke die omzet hebben verwezenlijkt gedurende het jaar waarvoor de heffing is verschuldigd.

Voor 2006 wordt het bedrag van die heffing vastgesteld op 9,73 pct. van de omzet die in 2006 is verwezenlijkt.

Van de aangegeven totale omzet, berekend op basis van de prijs buiten-bedrijf of buiten-invoerder, moet een aangifte worden gedaan die is opgesplitst per publiekverpakking of, bij ontstentenis daarvan, per stukverpakking van de in het eerste lid beoogde geneesmiddelen.

De voornoemde verklaringen dienen gedagtekend, ondertekend en waar en echt verklaard te worden en bij een ter post aangetekende brief te worden ingediend bij de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, Tervurenlaan 211, 1150 Brussel. Ze dienen te worden ingediend voor 1 mei 2007.

De Dienst voor geneeskundige verzorging kan de totale omzet ambtshalve vaststellen op basis van de gegevens van de gegevensinzameling bedoeld in artikel 165, in geval een aanvrager nagelaten heeft een aangifte te doen overeenkomstig de bepalingen van het vijfde lid. De betrokken aanvrager wordt bij ter post aangetekende brief in kennis gesteld van de ambtshalve vaststelling van de omzet.

De heffing op de omzet 2006 wordt via een voorschot en een saldo gestort. Het saldo bedoeld in de vorige zin zijnde het verschil tussen de in het derde lid bedoelde heffing en het in de vorige zin bedoelde voorschot.

Het in het vorige lid bedoelde voorschot en saldo dienen respectievelijk gestort te worden voor 1 juni 2006 en 1 juni 2007 op rekening nr. 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding respectievelijk « voorschot heffing omzet 2006 « en « saldo heffing omzet 2006 ».

De voornoemde Dienst zorgt voor het innen van de bovengenoemde heffing alsook voor het toezicht.

Het voornoemde voorschot wordt op 3,9804 maal het in 15°octies, derde lid, vastgestelde bedrag bepaald. De Koning bepaalt de alternatieve regels voor de vaststelling van het voorschot als het in de vorige zin bepaalde bedrag blijkt gelijk aan nul te zijn.

De schuldenaar die het voorschot en/of het saldo van de bovengenoemde heffing niet binnen de in het achtste lid vastgestelde termijnen stort, is een opslag ten belope van 10 % van die heffing verschuldigd, alsmede een op die heffing verrekende verwijlinterest die gelijk is aan de wettelijke rentevoet.

De Algemene Raad kan aan de in het tweede lid bedoelde schuldenaar vrijstelling of vermindering van de opslag van de vergoeding of van de verwijlinterest toestaan op voorwaarde dat : - alle vroegere betalingen door de betrokken schuldenaar zijn verricht binnen de vastgestelde termijn; - de in derde lid bedoelde omzet binnen de vastgestelde termijn is meegedeeld op een wijze die het mogelijk maakt dat de verschuldigde bedragen worden gecontroleerd; - de schuldenaar deugdelijk kan verantwoorden dat het hem onmogelijk is geweest de verschuldigde som binnen de vastgestelde termijn te storten.

De door de Algemene Raad toegekende vrijstelling kan slechts volledig zijn indien de schuldenaar : - ofwel het bewijs van een geval van overmacht levert, dit wil zeggen van een gebeurtenis die hem volledig vreemd en onafhankelijk van zijn wil is, redelijkerwijze niet te voorzien en menselijk onoverkomelijk is en die het hem volstrekt onmogelijk heeft gemaakt zijn verplichting binnen de vastgestelde termijn na te komen; bovendien mag de schuldenaar zich geen enkele fout te verwijten hebben in de gebeurtenissen, die aan het overkomen van die vreemde oorzaak zijn voorafgegaan, het hebben voorbereid of het hebben vergezeld; - ofwel bewijst dat hij op het ogenblik dat de storting eisbaar was, een vaste en eisbare schuldvordering bezat die hem niet toeliet zijn verplichting binnen de vastgestelde termijn na te komen en hij de Algemene Raad daarover heeft geïnformeerd; - ofwel behoorlijk aangetoonde dwingende redenen kan aanvoeren.

In alle andere uitzonderlijke omstandigheden waarvoor de schuldenaar het bewijs kan leveren, kan de Algemene Raad een vermindering met de helft van de verschuldigde opslag en/of van de verwijlinterest toestaan.

De verwijlinterest tegen de wettelijke rentevoet wordt toegepast op het bedrag dat niet binnen de vastgestelde termijn is betaald en wordt berekend naar rata van het aantal dagen dat is verstreken tussen de datum waarop de betaling had moeten verricht worden en de dag waarop ze effectief is uitgevoerd.

Iedere aanvraag ingeleid volgens de regels bepaald in het artikel 35bis, § 6, eerste lid, door een schuldenaar die niet in orde is met de betalingen, moet worden beschouwd als onontvankelijk vanaf de vervaldag van de betalingstermijn bedoeld in het achtste lid en tot op het ogenblik van de betaling van al de verschuldigde sommen op basis van dit artikel. De aanvragen ingeleid door de schuldenaar voor deze datum en die nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een definitief voorstel van de Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen kunnen eveneens worden afgesloten. Deze sanctie wordt nochtans niet toegepast in de twee volgende gevallen : ofwel wanneer een vrijstelling aan de Algemene Raad wordt gevraagd op basis van het twaalfde lid, en dit tot op het ogenblik dat er uitspraak wordt gedaan over de aanvraag tot vrijstelling; ofwel wanneer een dergelijke vrijstelling door de Algemene Raad wordt verleend.

De ontvangsten die voortvloeien uit de heffing omzet 2006 zullen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 2006. »; 7° in het punt 16°bis, vervangen bij de wet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, worden de volgende wjizigingen aangebracht : - het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « Wat de bijdrage in de overschrijding verschuldigd vanaf 2006 betreft, bedraagt de bijdrage in de overschrijding 72 pct.»; - het volgende lid wordt toegevoegd : « Voor het jaar 2005 bedraagt de aanvullende heffing ingesteld ten laste van de aanvragers op de omzet die is verwezenlijkt gedurende het jaar 2004 op het deelbudget voor de statines, zoals vastgesteld bij het koninklijk besluit van 31 maart 2004 tot vaststelling van het globaal budget in 2004 van de financiële middelen voor het hele Rijk voor de verstrekkingen inzake de farmaceutische specialiteiten in het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, 1,96 pct.. Dit percentage is het aandeel van de overschrijding van dit deelbudget, vastgesteld in uitvoering van artikel 69, § 5, beperkt tot 65 pct., zijnde 3 860 duizend EUR, van de omzet die de aanvragers hebben verwezenlijkt gedurende het jaar 2004, zijnde 196 978 duizend EUR. Hogervermelde overschrijding is het verschil tussen de geboekte uitgaven van het jaar 2004, zijnde 192 895 duizend EUR en hoger vermeld deelbudget zijnde 186 957 duizend EUR en bedraagt 5 938 duizend EUR. Aan de betrokken aanvragers waarvan het voorschot op de aanvullende heffing, zijnde het bedrag van 7,44 pct. op de omzet die in 2003 verwezenlijkt is, groter is dan het bedrag van 1,96 pct. op de omzet die in 2004 verwezenlijkt is, wordt het saldo teruggestort vóór 1 april 2006. De betrokken aanvragers waarvan het voorschot op de aanvullende heffing, zijnde het bedrag van 7,44 pct. op de omzet die in 2003 verwezenlijkt is, kleiner is dan het bedrag van 1,96 pct. op de omzet die in 2004 verwezenlijkt is, storten het verschil vóór 1 april 2006 op het rekeningnummer 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding « bijbetaling aanvullende heffing 2005 ». De betrokken aanvragers die het voorschot van 7,44 pct. op de omzet die in 2003 verwezenlijkt is niet hebben gestort, storten vóór 1 april 2006 1,96 pct. van de omzet die in 2004 is verwezenlijkt, verhoogd met de wettelijke interestvoet te rekenen vanaf 1 juli 2004 op het rekeningnummer 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding « laattijdige betaling aanvullende heffing 2005 ». De betrokken aanvragers die het voorschot van 7,44 pct. op de omzet die in 2003 verwezenlijkt is niet hebben gestort omdat ze in 2003 geen omzet hebben verwezenlijkt, storten vóór 1 april 2006 1,96 pct. van de omzet die in 2004 is verwezenlijkt op het rekeningnummer 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding « betaling aanvullende heffing 2005 ». De ontvangsten die voortvloeien uit de hogervermelde heffing zullen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 2006. De terugstortingen van de hogervermelde saldi en de ontvangsten die voortvloeien uit het laattijdig betalen zullen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 2006. » Afdeling 3. - Andere bepalingen

Onderafdeling 1. - Tegemoetkoming veiligheid en informatica

Art. 66.In dezelfde wet wordt een artikel 36undecies ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 36undecies.De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels overeenkomstig dewelke door de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen aan de apothekers met een voor het publiek toegankelijke officina een financiële tegemoetkoming wordt verleend ter vergoeding van kosten die verband houden met veiligheid en informatica. » Onderafdeling 2. - Tandheelkundige zorgen voor kinderen van zelfstandigen

Art. 67.In artikel 37 van dezelfde wet wordt een § 22 ingevoegd, luidende : « § 22. De verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging verleent, in hoofde van kinderen tot de 12de verjaardag, rechthebbenden bedoeld in het artikel 4 van het koninklijk besluit van 29 december 1997 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, tot de zelfstandigen en de leden van de kloostergemeenschappen wordt verruimd, voor verstrekkingen die voldoen aan de omschrijving voorzien in het artikel 5, § 1, van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen, maximaal een tegemoetkoming voor een bedrag dat overeenstemt met het persoonlijk aandeel van de in het voornoemde artikel 5, § 1, bedoelde verstrekkingen inzake tandverzorging, zoals dit zou worden bepaald met uitsluiting van de regel voorzien in het artikel 5bis van het koninklijk besluit van 29 februari 1996 tot vaststelling van het persoonlijk aandeel van de rechthebbenden voor sommige tandheelkundige verstrekkingen.

Onderafdeling 3. - Vergoeding van stagemeesters in de tandheelkunde en oprichting van een impulsfonds voor de algemene geneeskunde

Art. 68.Titel III, Hoofdstuk V, Afdeling V van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Afdeling V. - Vergoedingen aan de stagemeesters in de huisartsgeneeskunde en in de tandheelkunde

Art. 55.§ 1. De Koning kan, na advies van de Nationale commissie geneesheren-ziekenfondsen, de voorwaarden en regels vaststellen volgens welke een vergoeding kan worden toegekend aan de stagemeesters in de huisartsengeneeskunde. § 2. De Koning kan, na advies van de Nationale commissie tandheelkundigen-ziekenfondsen, de voorwaarden en de regels vaststellen volgens welke een vergoeding kan worden toegekend aan de stagemeesters in de tandheelkunde (algemene, orthodontie en parodontologie). § 3. De bedragen van de in §§ 1 en 2 bedoelde vergoedingen worden vastgesteld door de Koning. De uitgaven die het resultaat zijn van de betaling van deze bedragen, worden integraal aangerekend op de begroting voor administratiekosten van de Dienst Geneeskundige verzorging van het Instituut. § 4. De Koning kan, door een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een impulsenfonds oprichten voor de huisartsengeneeskunde bestemd voor de financiering van de installatie of de hergroepering van algemeen geneeskundigen waarvan de uitgaven ten laste worden genomen van de begroting van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorgingen en uitkeringen.

De Koning bepaalt, door een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de werkingsregels van dit fonds. » Onderafdeling 4. - Financiële bepalingen

Art. 69.Artikel 191, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999, wordt als volgt gewijzigd : A) 3°, tweede lid, wordt aangevuld met volgende zin : « Dit bedrag wordt vanaf 2006 ook aangewend voor de betaling van de tegemoetkoming van de Staat in de opnemingsprijs van beschut wonen, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 10 juli 1990 waarbij sommige bepalingen van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, toepasselijk worden verklaard op de initiatieven van beschut wonen en op de samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten. »;

B) een 5°bis wordt ingevoegd dat luidt als volgt : « 5°bis het bedrag bedoeld in artikel 67quinquies van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale en budgettaire bepalingen. »;

C) een 5°ter wordt ingevoegd dat luidt als volgt : « 5°ter het bedrag vastgesteld in toepassing van artikel 59, tweede lid, 8°, van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale en budgettaire bepalingen wordt vanaf 2006 aangewend voor de financiering van de fondsen bedoeld in artikel 35, § 5, van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en van artikel 1, § 6, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, met het oog op de betaling van de vergoedingen voorzien in de sociale akkoorden die betrekking hebben op de gezondheidssector en die door de Federale regering in 2000 en 2005 werden gesloten met de betrokken representatieve organisaties van de werkgevers en werknemers en voor zover deze betrekking hebben op werknemers tewerkgesteld in de thuisverpleging, in wijkgezondheidscentra en door het Rode Kruis. »

Art. 70.Artikel 191, eerste lid, 5°bis, van dezelfde wet, ingevoegd door artikel 69, B), heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.

Onderafdeling 5. - Besparingen verzekeringsinstellingen

Art. 71.Artikel 195, § 1, 2°, derde lid, tweede streepje, van dezelfde wet, wordt gewijzigd als volgt : « - de helft van de evolutie van de reële groeinorm van de uitgaven voor geneeskundige verzorging, zoals bedoeld in artikel 40, § 1, tweede lid, beperkt tot 2,5 pct, en van het aantal vergoede dagen in de sector van de uitkeringsverzekering volgens een weging van tweederden en éénderde, vastgesteld over dezelfde periode ».

Onderafdeling 6. - Gedetineerden

Art. 72.In artikel 56 van dezelfde wet gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2001, 30 december 2001, 22 augustus 2002, 27 december 2004 en 11 juli 2005, wordt er een § 3bis, ingevoegd, luidende : § 3bis. De Koning bepaalt, op voorstel van de Minister, de voorwaarden onder dewelke het Instituut een financiële tussenkomst toekent aan de FOD Justitie om de prestaties te dekken die zijn bedoeld in artikel 34 van deze wet, verleend naar aanleiding van een opname in een verpleeginrichting zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid, 6°, of van een daghospitalisatie zoals bedoeld in de nationale overeenkomst tussen de verzekeringsinstellingen en de verpleeginrichtingen, afgeleverd op vraag van gevangenisarts aan de gedetineerden die zich in de penitentiaire inrichting bevinden.

De Koning bepaalt op voorstel van de Minister de voorwaarden onder dewelke het Instituut een financiële tussenkomst toekent aan de FOD Justitie om de kosten te dekken die gepaard gaan met de aflevering van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen die zijn aangekocht door de algemene directie van de gevangenissen aan gedetineerden die zich in penitentiaire inrichtingen bevinden.

De uitgaven met betrekking tot §§ 1 en 2 worden aangerekend op het budget van administratiekosten van het Instituut. Deze uitgaven die slaan op verstrekkingen verleend vanaf 1 januari 2006 worden beperkt tot een maximumbedrag van 9 340 000 EUR voor het jaar 2006.

Onderafdeling 7. - Getuigschriften voor verstrekte hulp

Art. 73.Artikel 53 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998, 25 januari 1999, 24 december 1999, 26 juni 2000, 14 januari 2002 en 27 december 2004, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met de volgende paragrafen : « § 2. Het Instituut heeft de uitsluitende verantwoordelijkheid voor het drukken en verdelen van de getuigschriften voor verstrekte hulp bedoeld in § 1 en van de overeenstemmingsstroken, vastgesteld krachtens de artikelen 320 en 321 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. De getuigschriften en de stroken worden geleverd op bestelling van de zorgverleners en tegen voorafgaande betaling. § 3. Het Instituut kan een concessie toekennen voor het beheer van de bestellingen, het drukken en de verdeling van de getuigschriften voor verstrekte hulp en van de overeenstemmingsstroken, evenals voor de inontvangstneming van de betaling. § 4. Het Instituut deelt aan de bevoegde dienst van de FOD Financiën de elementen mee betreffende de bestellingen en de leveringen van de getuigschriften voor verstrekte hulp en de overeenstemmingsstroken bedoeld in § 2, die de concessiehouder gehouden is het over te maken.

Zowel het Instituut als de concessiehouder zijn gehouden tot naleving van de wetgeving betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer met betrekking tot persoonsgegevens waarvan zij kennis hebben wegens de uitoefening van de opdrachten omschreven in dit artikel. »

Art. 74.Artikel 53, § 2, van dezelfde wet, zoals ingevoegd bij artikel 73, treedt in werking op 1 juli 2006.

Artikel 53, §§ 3 en 4, van dezelfde wet, zoals ingevoegd bij artikel 73, heeft uitwerking met ingang van 20 november 2005. HOOFDSTUK II. - Mechanische ademhalingsondersteuning

Art. 75.Aan de overeenkomst aangaande chronische mechanische ademhalingsondersteuning thuis gesloten tussen het Verzekeringscomité van de Dienst voor Geneeskundige Verzorging van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering en diensten voor pneumologie van ziekenhuizen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° De honoraria en prijzen van « de behandeling door continue positieve druk langs de neus s'nachts » worden per nacht behandeling forfaitair vastgesteld op 2,73 EUR en dit vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006.2° De voormelde overeenkomst geldt tot en met 31 december 2006.

Art. 76.Artikel 75 treedt in werking op 1 januari 2006 en treedt buiten werking op 1 januari 2007. HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet op de ziekenhuizen

Art. 77.In artikel 90 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, vervangen bij de wet van 14 januari 2002, wordt § 1 aangevuld met het volgende lid : « De Koning kan de categorieën van patiënten bepalen waarvoor er, in afwijking van het eerste lid, geen supplementen kunnen worden aangerekend als gevolg van het verblijf in een tweepatiëntenkamer, met inbegrip van de daghospitalisatie. » TITEL V. - Binnenlandse Zaken HOOFDSTUK I. - Fonds voor de geïntegreerde centra van dringende oproepen

Art. 78.In de bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen gevoegde tabel wordt in rubriek 13, deelrubriek 13-10 Bijzonder Fonds voor de geïntegreerde centra van dringende oproepen (centra 112) : - De kolom « Aard van de toegewezen ontvangsten » aangevuld als volgt : « Opbrengsten voortvloeiend uit het Rijksbegroting.

Opbrengsten voortvloeiend uit de facturatie van opleidingsgebonden kosten bij terugkeer van personeelsleden afkomstig uit reconversieprojecten van de overheid. »; - De kolom « Aard van de gemachtigde uitgaven » aangevuld als volgt : « alsmede de terugbetaling van door overheidsbedrijven gestorte gelden voor het niet aangewende gedeelte ingevolge het lichten van de terugkeeroptie voor betrokken personeelsleden. » HOOFDSTUK II. - Overdracht van een Fonds tot uitvoering van het correctiemechanisme ingesteld bij de overdracht van ex-rijkswachtgebouwen aan de gemeenten en de politiezones

Art. 79.§ 1. Met toepassing van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 17 juli 1991, wordt het begrotingsfonds Fonds tot uitvoering van het correctiemechanisme ingesteld bij de overdracht van ex-rijkswachtgebouwen aan de gemeenten en de politiezones overgedragen van de Federale Overheidsdienst Financiën naar de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken vanaf 1 januari 2006. § 2. In de bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen gevoegde tabel wordt in de rubriek 18 Financiën het Fonds 18-1 tot uitvoering van het correctiemechanisme ingesteld bij de overdracht van de ex-rijkswachtgebouwen aan de gemeenten en de meergemeentepolitiezones overgedragen naar rubriek 13 - Binnenlandse Zaken, onder nummer 13-12 met dezelfde omschrijving. § 3. In de bij dezelfde organieke wet gevoegde tabel in de rubriek 13 Binnenlandse Zaken, Fonds13-12 tot uitvoering van het correctiemechanisme ingesteld bij de overdracht van ex-rijkswachtgebouwen aan de gemeenten en de meergemeentepolitiezones, wordt de kolom « Aard van de toegewezen ontvangsten » aangevuld als volgt : « Opbrengsten voortvloeiende uit de Rijksbegroting De bedragen gestort door de Regie der Gebouwen met betrekking tot de venale waarde, geschat door het Aankoopcomité, van de gebouwen en terreinen waarvan afstand werd gedaan door de politiezones en die de Regie der Gebouwen federaal wenst te behouden. » § 4. Dit fonds mag een debetsaldo vertonen. HOOFDSTUK III. - Invoering van een krediet voor de provinciegouverneurs en de gouverneur van het bestuurlijk arrondissement Brussel-Hoofdstad voor de coördinatie van hun beleid inzake veiligheid en preventie

Art. 80.In de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende : «

Art. 9bis.De Koning regelt de voorwaarden voor het gebruik van de kredieten die de Minister van Binnenlandse Zaken aan de provinciegouverneurs en aan de gouverneur van het bestuurlijk arrondissement Brussel-Hoofdstad toekent voor de coördinatie van hun beleid inzake veiligheid en preventie. » TITEL VI. - Sociale Zaken HOOFDSTUK I. - Strijd tegen sociale fraude en oneigenlijk gebruik van de reglementering Afdeling 1. - Vrijstelling of beperking van sancties

Art. 81.Artikel 28 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 135 van 30 december 1982 en de wet van 25 januari 1999, wordt vervangen als volgt : «

Art. 28.§ 1. De werkgever die de bijdragen niet binnen de door de Koning vastgestelde termijnen stort, is aan de inningorganisme van de socialezekerheidsbijdragen een bijdrageopslag en een verwijlinterest verschuldigd, waarvan het bedrag en de voorwaarden van toepassing bij koninklijk besluit worden vastgesteld.

De bijdrageopslag mag evenwel niet meer bedragen dan 10 pct. van de verschuldigde bijdragen en de op deze bijdragen berekende verwijlinterest mag niet hoger zijn dan de wettelijke rentevoet. § 2 De werkgever die de voorschotten van bijdragen niet binnen de door de Koning vastgestelde termijn stort, is aan de inningorganisme van de socialezekerheidsbijdragen een vaste vergoeding verschuldigd, waarvan het bedrag en de voorwaarden van toepassing bij koninklijk besluit worden vastgesteld. § 3. De Koning bepaalt ook de voorwaarden waaronder de inningorganisme van de socialezekerheidsbijdragen de werkgever vrijstelling of vermindering mag verlenen van de vaste vergoeding, de bijdrageopslag en de verwijlinteresten, voor zover de werkgever zich niet in een van de in artikel 38, § 3octies, eerste lid, van de voornoemde wet van 29 juni 1981 beschreven situaties bevindt. »

Art. 82.Artikel 29 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003 en 27 december 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 29.De werkgever die de aangifte, beoogd bij artikel 21, niet binnen de reglementaire termijnen doet geworden, of die een onvolledige of onjuiste verklaring laat geworden is aan de inningorganisme van de socialezekerheidsbijdragen een vergoeding verschuldigd waarvan het bedrag en de voorwaarden inzake toepassing bij koninklijk besluit worden vastgesteld.

De Koning bepaalt ook de voorwaarden waaronder de inningorganisme van de socialezekerheidsbijdragen aan de werkgever de kwijtschelding of de vermindering van de vergoeding beoogd in het eerste lid kan toekennen, voor zover de werkgever zich niet in een van de in artikel 38, § 3octies, eerste lid, van de voornoemde wet van 29 juni 1981 beschreven situaties bevindt. »

Art. 83.Artikel 29bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 januari 1999 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 29bis.§ 1. De werkgever die de verplichting bedoeld bij artikel 21bis niet nakomt binnen de door de Koning vastgestelde termijn, is aan de inningorganisme van de socialezekerheidsbijdragen een vaste vergoeding verschuldigd, waarvan het bedrag en de voorwaarden inzake de toepassing bij koninklijk besluit worden vastgesteld. § 2. De Koning bepaalt ook de voorwaarden waaronder de inningorganisme van de socialezekerheidsbijdragen aan de werkgever de kwijtschelding of de vermindering van de forfaitaire vergoeding beoogd in het eerste lid kan toekennen, voor zover de werkgever zich niet in een van de in artikel 38, § 3octies, eerste lid, van de voornoemde wet van 29 juni 1981 beschreven situaties bevindt. » Afdeling 2. - Ambtshalve veroordeling tot uitbetaling van de bijdragen

Art. 84.Artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1978, 6 juli 1989, de koninklijke besluiten van 26 december 1998, bekrachtigd bij de wet van 23 maart 1999, en 20 juli 2000, bekrachtigd bij de wet van 20 juni 2002, en de wet van 9 juli 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 35.§ 1. Onverminderd de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van 130 tot 2 500 euro, of met een van die straffen alleen : 1° de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers die zich niet schikken naar de bepalingen voorgeschreven door de wet en de uitvoeringsbesluiten ervan;de geldboete wordt zoveel maal toegepast als er werknemers zijn ten overstaan van dewelke een inbreuk is gepleegd, zonder dat het totaal bedrag van de geldboete evenwel hoger mag zijn dan 500 000 euro; 2° de personen bedoeld bij artikel 30bis, § 4, die de door de Koning bepaalde inlichtingen niet verstrekken of de opgelegde toezendingsvoorwaarden en -modaliteiten niet naleven;3° de personen bedoeld bij artikel 30bis, § 4, die nalaten de verschuldigde sommen binnen de voorgeschreven termijn te storten;4° al wie het krachtens deze wet georganiseerd toezicht verhindert. Onverminderd artikel 496 van het Strafwetboek wordt gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot één maand en met een geldboete van 26 tot 500 euro of met één van die straffen alleen ieder die in het openbaar gebruik maakt van de benaming « sociaal secretariaat » voor andere instellingen dan deze die overeenkomstig de door de Koning vastgestelde voorwaarden erkend zijn als sociaal secretariaat.

De rechter die de straf uitspreekt ten laste van de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers, veroordeelt ambtshalve de werkgever tot betaling aan de inninginstelling van de socialezekerheidsbijdragen van de bijdragen, bijdrageopslagen en verwijlinteresten die niet aan de Rijksdienst werden gestort.

Bij bedrieglijke onderwerping van een of meer personen aan de toepassing van deze wet, veroordeelt de rechter ambtshalve de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers tot betaling aan inninginstelling van de socialezekerheidsbijdragen van een vergoeding gelijk aan het driedubbel van de bedrieglijk aangegeven bijdragen.

Bij niet-onderwerping van één of meer personen aan de toepassing van deze wet, veroordeelt de rechter ambtshalve de werkgever, en in voorkomend geval, de hoofdelijk aansprakelijke aannemer bedoeld bij artikel 30bis, § 3, tweede lid, wat betreft de personen tewerkgesteld door zijn medecontractant bij de uitvoering van de werken, tot betaling aan de inningorganisme van de sociale zekerheidsbijdragen van een vergoeding gelijk aan het drievoud van de ontdoken bijdragen. § 2. De strafvordering uitgeoefend in het kader van § 1 kan slechts door een minnelijke schikking in strafzaken of bij wege van administratieve geldboete teniet worden gedaan op voorwaarde dat de schikking of de geldboete voorziet in de betaling van de bijdragen, de bijdrageopslagen en de verwijlinteresten aan de inningorganisme van de socialezekerheidsbijdragen.

In afwijking van het eerste lid, in geval van bedrieglijke niet-onderwerping van een of meerdere personen aan de toepassing van deze wet, kan de strafvordering slechts worden teniet gedaan door een minnelijke schikking in strafzaken of bij wege van administratieve geldboete op voorwaarde dat deze schikking of deze geldboete voorziet in de betaling van een schadevergoeding die gelijk is aan het drievoud van de ontdoken bijdragen. § 3. In de situaties bedoeld in § 1, derde tot vijfde lid, en in § 2, mag het bedrag van de te betalen bijdragen in geen geval lager zijn dan 2 500 euro per tewerkgestelde persoon, en dit per maand of fractie ervan.

Het bedrag bedoeld in het vorige lid wordt door de Koning op 1 januari van elk jaar aangepast in functie van de evolutie van de lonen en van het bedrag van de socialezekerheidsbijdragen. » Afdeling 3. - Bedrijfswagens

Art. 85.In de zin van artikel 38, § 3quater, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, vervangen bij de wet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wet van 20 juli 2005, wordt onder « voertuig ter beschikking gesteld aan de werknemer voor andere dan loutere beroepsdoeleinden » verstaan : onder andere het voertuig dat de werkgever ter beschikking stelt aan de werknemer om de woon-werkverplaatsing individueel af te leggen en/of voor privé gebruik alsook het voertuig gebruikt voor het collectief vervoer van werknemers.

Art. 86.In artikel 38, § 3quater, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, vervangen bij de wet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wet van 20 juli 2005, wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd : « In geval van terbeschikkingstelling van een voertuig voor het collectief vervoer van werknemers is de solidariteitsbijdrage bepaald door dit artikel verschuldigd, behalve indien het gaat om een systeem van vervoer van werknemers overeengekomen door de sociale partners waarin gebruikt wordt gemaakt van een voertuig, behorend tot de categorie N1, waarin, naast de chauffeur, minstens twee andere werknemers van de onderneming aanwezig zijn gedurende minstens 80 % van het afgelegde traject van en naar de woonplaats van de chauffeur en voor zover de werkgever bovendien bewijst dat er geen ander privégebruik wordt gemaakt van dit voertuig. »

Art. 87.Artikel 86 heeft uitwerking met ingang vanaf 1 januari 2005. Afdeling 4. - Wijziging van artikel 87, derde lid, van de wet

betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994

Art. 88.Artikel 87, derde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994 wordt aangevuld als volgt : « De Koning kan de toepassing van deze maatregel uitbreiden tot de voormelde gerechtigden die de hoedanigheid van gerechtigde, bedoeld in artikel 86, § 1, 1°, a), verworven hebben sedert minder dan één maand bij de aanvang van hun arbeidsongeschiktheid. » HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten

Art. 89.In hoofdstuk I van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten wordt een artikel 13bis ingelast luidend als volgt : «

Art. 13bis.Wordt aangewend voor de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, de opbrengst van de administratieve geldboeten verschuldigd bij toepassing van de artikelen : - 1, 1°, b en c, - 1, 4°, - 1, 5°, - 1, 8°, a, - 1, 9°, B, a, b, c, e en f, - 1, 21°, a, b, c en d, - 1, 35° indien de inbreuk vastgesteld werd door een sociaal controleur of sociaal inspecteur van de Sociale inspectie van de FOD Sociale Zekerheid of van een inningorganisme van de sociale zekerheidsbijdragen, - 1bis, 1°, a en b, - 1bis, 3°, a en b indien de inbreuk vastgesteld werd door een sociaal controleur of sociaal inspecteur van de Sociale inspectie van de FOD Sociale Zekerheid of van een inningorganisme van de sociale zekerheidsbijdragen, - 1bis, 5°, A, a, b, c, d en e, - 1bis, 5°, B, a, b, c, d, e, f, g en h, - 1bis, 5°, C, - 1bis, 6°, a, b, c, d, e en f. » HOOFDSTUK III. - Betere inning van de sociale zekerheidsbijdragen

Art. 90.Het opschrift van het koninklijk besluit nr. 286 van 31 maart 1984 houdende maatregelen om een betere inning te verzekeren van de sociale zekerheidsbijdragen en de solidariteitsbijdragen verschuldigd door publiekrechtelijke rechtspersonen, bekrachtigd bij de wet van 6 december 1984, wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit nr. 286 van 31 maart 1984 houdende maatregelen om een betere inning te verzekeren van de sociale zekerheidsbijdragen en de solidariteitsbijdragen ».

Art. 91.Artikel 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 1.§ 1. De sociale zekerheidsbijdragen, de erop verschuldigde bijdrageopslagen en verwijlintresten, alsmede de solidariteitsbijdragen, die een publiekrechtelijke rechtspersoon verschuldigd is krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, het artikel 38 van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, en de herstelwet van 10 februari 1981 tot invoering van een solidariteitsbijdrage ten laste van de personen rechtstreeks of onrechtstreeks bezoldigd door de openbare sector, kunnen worden afgehouden op ieder bedrag dat hem, uit welken hoofde ook, vanwege de federale Staat, een deelgebied, een instelling die afhangt van de federale Staat of een deelgebied, of een openbare instelling van sociale zekerheid toekomt. § 2. § 1 is ook van toepassing voor de werkgevers uit de privé-sector die genieten van een financiering, onder welke vorm dan ook, vanwege de federale Staat, een deelgebied, een instelling die afhangt van de federale Staat of een deelgebied, of een openbare instelling van sociale zekerheid. § 3 De Koning bepaalt de voorwaarden en de toepassingsmodaliteiten van de afhouding bedoeld in §§ 1 en 2.

De Koning kan bepaalde sommen uitsluiten uit de toepassing van dit artikel, in functie van hun aard en bestemming. »

Art. 92.In artikel 2 van hetzelfde besluit, worden de woorden « of de werkgever bedoeld in artikel 1, § 2, » ingevoegd tussen de woorden « publiekrechtelijke rechtspersoon » en de woorden « afhoudingen worden verricht ». HOOFDSTUK IV. - Terugvordering van schulden

Art. 93.In artikel 42 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1978, 29 april 1996, 25 januari 1999 en 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het tweede en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « De vorderingen van de inningsinstellingen van de socialezekerheidsbijdragen ten laste van de werkgevers die werknemers tewerkstellen die betaald worden door de centrale dienst der vaste uitgaven, ingesteld bij het koninklijk besluit van 13 maart 1952 tot inrichting van de centrale dienst der vaste uitgaven en tot wijziging van het koninklijk besluit d.d. 10 december 1868 houdende algemeen reglement op de Rijkscomptabiliteit, verjaren na 7 jaar. »; 2° het derde lid wordt het vierde lid;3° in het nieuwe vierde lid worden de worden « eerste en tweede lid » vervangen door de woorden « eerste tot derde lid ».

Art. 94.In artikel 6 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wetten van 29 april 1996 en 2 augustus 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het derde en het vierde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « De vorderingen van de inningsinstellingen van de socialezekerheidsbijdragen ten laste van de werkgevers die werknemers tewerkstellen die, voor de berekening van de wedde van hun werknemers en/of voor de indiening van hun aangiftes voor sociale zekerheid, beroep doen op de centrale dienst der vaste uitgaven, ingesteld bij het koninklijk besluit van 13 maart 1952 tot inrichting van de centrale dienst der vaste uitgaven en tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 december 1868 houdende algemeen reglement op de Rijkscomptabiliteit, verjaren na 7 jaar.»; 2° het vierde lid wordt het vijfde lid;3° in het nieuwe vijfde lid worden de woorden « eerste, tweede en derde lid » vervangen door de woorden « eerste tot vierde lid ». TITEL VII. - Financiën HOOFDSTUK I. - Paleis voor Schone Kunsten

Art. 95.Artikel 104, 3°, f), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wet van 1 maart 1999, wordt vervangen als volgt : « f) aan het Rode Kruis van België, aan de Koning Boudewijnstichting, aan het Europees Centrum voor Vermiste en Seksueel Uitgebuite Kinderen - België - Stichting naar Belgisch recht en aan het Paleis voor Schone Kunsten; ».

Art. 96.Artikel 95 is van toepassing op de giften die vanaf 1 januari 2006 worden gedaan. HOOFDSTUK II. - Energiebesparende uitgaven

Art. 97.In artikel 14524 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de programmawet van 5 augustus 2003 en bij de wet van 31 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 1°, wordt vervangen als volgt : « 1° uitgaven voor de vervanging van oude stookketels of voor het onderhoud van een stookketel;»; 2° het vierde lid wordt vervangen als volgt : « Het totaal van de verschillende belastingverminderingen mag per belastbaar tijdperk en per woning niet meer bedragen dan 1 000 euro.» 3° het vijfde lid wordt opgeheven.

Art. 98.Artikel 97 treedt in werking vanaf aanslagjaar 2007. HOOFDSTUK III. - Belastingkrediet voor lage activiteitsinkomsten

Art. 99.In artikel 289ter, § 1, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2001, wordt het eerste streepje vervangen als volgt : « - artikel 30, 1°, verworven door belastingplichtigen andere dan personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector; ».

Art. 100.Artikel 99 treedt in werking vanaf aanslagjaar 2006. HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen aan het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, aan het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, met betrekking tot het begrip « lichte vrachtauto », en aan het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde Afdeling 1. - Wijzigingen aan het Wetboek van de met de

inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen

Art. 101.Artikel 4 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met de §§ 2 en 3, luidende : « § 2. In afwijking van § 1, wordt, voor de toepassing van de bepalingen van Titel II, Hoofdstuk VI, en van Titel VI, onder motorvoertuig bestemd voor het vervoer van goederen waarvan de maximaal toegelaten massa 3 500 kilogram niet overschrijdt, ook « lichte vrachtauto » genoemd, verstaan : a) elke auto opgevat en gebouwd voor het vervoer van zaken waarvan de maximaal toegelaten massa 3 500 kg niet overschrijdt, bestaande uit een volledig van de laadruimte afgesloten enkele cabine die ten hoogste twee plaatsen mag bevatten, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een open laadbak;b) elke auto opgevat en gebouwd voor het vervoer van zaken waarvan de maximaal toegelaten massa 3 500 kg niet overschrijdt, bestaande uit een volledig van de laadruimte afgesloten dubbele cabine die ten hoogste zes plaatsen mag bevatten, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een open laadbak;c) elke auto opgevat en gebouwd voor het vervoer van zaken waarvan de maximaal toegelaten massa 3 500 kg niet overschrijdt, gelijktijdig bestaande uit een passagiersruimte die ten hoogste twee plaatsen mag bevatten, die van de bestuurder niet inbegrepen en een daarvan afgesloten laadruimte waarvan de afstand, tussen elk punt van de scheidingswand achter de zitplaatsen en de binnenkant van de achterzijde van de laadruimte, gemeten in de langsrichting van het voertuig, op een hoogte van 20 cm boven de vloer, steeds minstens 50 % dient te bedragen van de lengte van de wielbasis.Deze laadruimte moet bovendien over haar hele oppervlakte bestaan uit een van het koetswerk deel uitmakende, vaste of duurzaam bevestigde, horizontale laadvloer zonder verankeringsplaatsen voor bijkomende banken, zetels of veiligheidsgordels; d) elke auto opgevat en gebouwd voor het vervoer van zaken waarvan de maximaal toegelaten massa 3 500 kg niet overschrijdt, gelijktijdig bestaande uit een passagiersruimte die ten hoogste zes plaatsen mag bevatten, die van de bestuurder niet inbegrepen en een daarvan volledig afgesloten laadruimte waarvan de afstand, tussen elk punt van de scheidingswand achter de laatste rij zitplaatsen en de binnenkant van de achterzijde van de laadruimte, gemeten in de langsrichting van het voertuig, op een hoogte van 20 cm boven de vloer, steeds minstens 50 % dient te bedragen van de lengte van de wielbasis.Deze laadruimte moet bovendien over haar hele oppervlakte bestaan uit een van het koetswerk deel uitmakende, vaste of duurzaam bevestigde, horizontale laadvloer zonder verankeringsplaatsen voor bijkomende banken, zetels of veiligheidsgordels. § 3. Indien het in de voormelde reglementering als lichte vrachtauto aangeduid voertuig, niet beantwoordt aan één van de in § 2 opgesomde voertuigtypes, wordt het in de zin van Titel II, Hoofdstuk VI, en van Titel VI, afhankelijk van zijn constructie, beschouwd als een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus. »

Art. 102.In artikel 12, § 1, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden «, met inbegrip van de lichte vrachtauto's die zijn bedoeld in artikel 4, § 3, » ingevoegd tussen het woord « minibussen » en de woorden « waarvan de motor, ».

Art. 103.In artikel 108 van hetzelfde Wetboek, worden de woorden «, met inbegrip van de lichte vrachtauto's die zijn bedoeld in artikel 4, § 3, » ingevoegd tussen het woord « minibussen » en de woorden « met gasoliemotor. » Afdeling 2. - Wijzigingen aan het Wetboek van de inkomstenbelastingen

1992

Art. 104.In artikel 65 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « vermelde » vervalt;2° de woorden « met inbegrip van de lichte vrachtauto's bedoeld in artikel 4, § 3, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, » worden ingevoegd tussen de woorden « inschrijving van motorvoertuigen, » en de woorden « worden de in artikel 62 vermelde bedoelde bijkomende kosten ».

Art. 105.In artikel 66 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 6 juli 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Met uitzondering van de kosten van brandstof zijn beroepskosten met betrekking tot het gebruik van de in artikel 65 bedoelde voertuigen en op die voertuigen geleden minderwaarden, slechts tot 75 pct. aftrekbaar. »; 2° de Franse tekst van § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Le § 1er ne s'applique pas : 1° aux véhicules qui sont affectés exclusivement à un service de taxis ou à la location avec chauffeur et sont exemptés à ce titre de la taxe de circulation sur les véhicules automobiles;2° aux véhicules qui sont affectés exclusivement à l'enseignement pratique dans des écoles de conduite agréées et qui sont spécialement équipés à cet effet;3° aux véhicules qui sont donnés exclusivement en location à des tiers.»; 3° in de Franse tekst van § 3, worden de woorden « aux voitures visées au § 2, 1° et 3°, » vervangen door de woorden « aux véhicules visés au § 2, 1° et 3°, ».»

Art. 106.In artikel 75, 5°, van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « met inbegrip van de lichte vrachtauto's bedoeld in artikel 4, § 3, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, » ingevoegd tussen de woorden « inschrijving van motorvoertuigen, » en de woorden « daaronder niet begrepen : »;2° de Franse tekst van a) en b) wordt vervangen als volgt : « a) de véhicules qui sont affectés exclusivement à un service de taxis ou à la location avec chauffeur et qui sont exemptés à ce titre de la taxe de circulation sur les véhicules automobiles;b) de véhicules qui sont affectés exclusivement à l'enseignement pratique dans des écoles de conduite agréées et qui sont spécialement équipés à cet effet;». Afdeling 3. - Wijzigingen aan het Wetboek van de belasting over de

toegevoegde waarde

Art. 107.Artikel 45, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij de wet van 28 december 1992, wordt vervangen als volgt : « § 2. Ten aanzien van de levering, de invoer en de intracommunautaire verwerving van autovoertuigen bestemd voor het vervoer van personen en/of goederen over de weg, en ten aanzien van goederen en diensten met betrekking tot die voertuigen, mag de aftrek in geen geval hoger zijn dan 50 pct. van de betaalde belasting.

Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op de volgende autovoertuigen : a) de voertuigen met een maximaal toegelaten massa van meer dan 3 500 kg;b) de voertuigen voor personenvervoer met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet inbegrepen;c) de voertuigen die speciaal zijn ingericht voor het vervoer van zieken, gewonden en gevangenen en voor lijkenvervoer;d) de voertuigen die, omwille van hun technische kenmerken, niet kunnen worden ingeschreven in het repertorium van de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen;e) de voertuigen die speciaal zijn uitgerust voor het kamperen;f) de voertuigen bedoeld in artikel 4, § 2, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen;g) de bromfietsen en de motorfietsen;h) de voertuigen bestemd om te worden verkocht door een belastingplichtige die een economische activiteit uitoefent die bestaat in de verkoop van autovoertuigen;i) de voertuigen bestemd om te worden verhuurd door een belastingplichtige die een economische activiteit uitoefent die bestaat in de verhuur van autovoertuigen aan om het even wie;j) de voertuigen bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor bezoldigd personenvervoer;k) de nieuwe voertuigen in de zin van artikel 8bis, § 2, 2°, eerste gedachtestreep, andere dan deze bedoeld onder h), i) en j), die het voorwerp uitmaken van een op grond van artikel 39bis vrijgestelde levering.In dit geval wordt de aftrek slechts uitgeoefend binnen de grenzen of ten belope van het bedrag van de belasting dat op deze levering opeisbaar zou zijn indien ze niet vrijgesteld zou zijn op grond van voornoemd artikel 39bis. ». Afdeling 4 - Inwerkingtreding

Art. 108.De artikelen 101 en 107 treden in werking op 1 januari 2006.

De artikelen 102 en 103 treden in werking vanaf het aanslagjaar 2006.

De artikelen 104 en 105 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2007.

Artikel 106 is van toepassing op de voertuigen verkregen vanaf 1 januari 2006. HOOFDSTUK V. - Heffing op obligatiefondsen en fondsen die voor meer dan 40 % in vastrentende effecten beleggen

Art. 109.In artikel 18, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 20 maart 1996, worden de woorden « bedoeld in artikel 19, § 1, 4° » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 19, § 1, 4° en 19bis ».

Art. 110.In artikel 19, § 1, 4°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 20 maart 1996, worden de woorden « niet in artikel 19bis bedoelde » ingevoegd tusen de woorden « betaald of toegekend door » en het woord « beleggingsvennootschappen ».

Art. 111.In Titel II, hoofdstuk II, afdeling III, onderafdeling I, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 19bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 19bis.§ 1. Interest omvat eveneens de rentecomponent in het bedrag verkregen ingeval van inkoop van eigen rechten van deelneming of ingeval van gehele of gedeeltelijke verdeling van het eigen vermogen van een collectieve beleggingsinstelling in effecten waarvan meer dan 40 % van het vermogen rechtstreeks of onrechtstreeks is belegd in schuldvorderingen, voor zover deze rentecomponent betrekking heeft op de periode gedurende dewelke de verkrijger houder was van de rechten van deelneming. Indien de verkrijger de rechten van deelneming vóór 1 juli 2005 heeft verworven, of indien hij de datum van verwerving niet aantoont, wordt hij evenwel geacht houder te zijn geweest vanaf 1 juli 2005.

Deze verrichtingen zijn slechts belastbaar indien ze betrekking hebben op rechten van deelneming van een collectieve beleggingsinstelling in effecten waarvoor de statuten of het fondsreglement geen uitkering van de netto-opbrengst voorzien.

Een collectieve beleggingsinstelling waarvan de statuten niet de jaarlijkse uitkering voorzien van het geheel van de inkomsten uit interesten die werden verkregen, na aftrek van de proportioneel daarmee verband houdende bezoldigingen, commissies en kosten, wordt voor de toepassing van het vorige lid geacht geen uitkering van de netto-opbrengst te voorzien.

Onder rentecomponent wordt verstaan het gedeelte van de inkomsten van schuldvorderingen van de collectieve beleggingsinstelling in effecten dat rechtstreeks of onrechtstreeks afkomstig is van interestbetalingen als bedoeld in artikel 3, § 1, 7°, a) en b), van de wet van 17 mei 2004 tot omzetting in het Belgische recht van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling en tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de roerende voorheffing.

Onder schuldvorderingen worden verstaan de schuldvorderingen bedoeld in artikel 3, § 1, 7°, a), van voormelde wet van 17 mei 2004, met uitsluiting van die bedoeld in artikel 6 van dezelfde wet.

Onder collectieve beleggingsinstellingen in effecten in de zin van deze bepaling, wordt verstaan de in artikel 3, § 1, 4°, van de voormelde wet van 17 mei 2004 bedoelde instellingen en de collectieve beleggingsinstellingen gevestigd buiten het grondgebied waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap krachtens zijn artikel 299 van toepassing is.

Het in het eerste lid bedoelde percentage van 40 % wordt bepaald aan de hand van de beleggingspolitiek zoals die in het fondsreglement of de statuten van de betrokken instelling is neergelegd en, bij ontstentenis daarvan, op basis van de feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille van de instelling.

Bij gebrek aan informatie over het voormelde percentage van het vermogen van de collectieve beleggingsinstelling in effecten dat is belegd in schuldvorderingen, wordt dit percentage geacht meer dan 40 pct. te bedragen. § 2. Wanneer de collectieve beleggingsinstelling in effecten of de door haar aangestelde niet in de mogelijkheid is om de rentecomponent te bepalen, is het belastbare bedrag van de inkomsten gelijk aan het verschil tussen het bij de verrichting ontvangen bedrag en de aanschaffings- of beleggingswaarde van de rechten van deelneming.

Wanneer het gaat om rechten van deelneming verworven vóór 1 juli 2005, geldt de inventariswaarde op deze datum als aanschaffings- of beleggingswaarde voor de toepassing van het vorige lid. »

Art. 112.In artikel 21, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 24 december 2002, worden de woorden « andere dan die vermeld in artikel 19, § 1, 4° » vervangen door de woorden « andere dan die vermeld in artikel 19, § 1, 4°, en 19bis ».

Art. 113.In artikel 261, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 15 december 2004, wordt tussen het 2° en het 3° een 2°bis ingevoegd, luidende : « 2°bis. In afwijking op het 1° en het 2°, wat betreft de interesten bedoeld in artikel 19bis, door de uitbetalende instantie bedoeld in artikel 3, § 1, 6°, van de wet van 17 mei 2004 tot omzetting in het Belgische recht van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling en tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de roerende voorheffing. ».

Art. 114.Artikel 265 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 4 april 1995, 12 december 1996 en 15 december 2004, wordt aangevuld met een 3°, luidende : « 3° op de inkomsten bedoeld in artikel 19bis wanneer die worden betaald of toegekend aan gemeenschappelijke beleggingsfondsen en aan belastingplichtigen anderen dan degenen onderworpen aan de personenbelasting. »

Art. 115.Artikel 146, § 2, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, gewijzigd bij de wet van 4 april 1995, wordt aangevuld met het volgende lid : « Er dient geen roerende voorheffing te worden ingehouden op de inkomsten bedoeld in artikel 19bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, toegekend of betaalbaar gesteld aan een collectieve beleggingsinstelling in effecten die volgens het recht waardoor zij wordt beheerst geen rechtspersoonlijkheid heeft en waarvoor het fondsreglement geen uitkering van de netto-opbrengst voorziet. »

Art. 116.De artikelen 109 tot 115 zijn van toepassing op inkomsten betaald vanaf 1 januari 2006.

Art. 117.Met ingang van 1 juli 2006 wordt de tekst van artikel 19bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij artikel 111, vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Wanneer de collectieve beleggingsinstelling in effecten of de door haar aangestelde niet in de mogelijkheid is om de rentecomponent te bepalen, is het belastbare bedrag van de inkomsten gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met de kapitalisatie gedurende de bezitsperiode van de verkrijger van de inkomsten, van de interest berekend tegen een door de Koning bepaald percentage per jaar op de inventariswaarde van de rechten van deelneming op de datum van aanschaffing.

Wanneer het gaat om rechten van deelneming verworven vóór 1 juli 2005, of indien de datum van verwerving niet wordt aangetoond, geldt de inventariswaarde op 1 juli 2005 als aanschaffings- of beleggingswaarde voor de toepassing van deze paragraaf. »

Art. 118.Vanaf de datum bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, worden het vijfde en het zesde lid van artikel 19bis, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij artikel 111, vervangen als volgt : « Onder schuldvorderingen worden verstaan de schuldvorderingen bedoeld in artikel 3, § 1, 7°, a), van voormelde wet van 17 mei 2004.

Onder collectieve beleggingsinstellingen in effecten in de zin van deze bepaling, wordt verstaan elke instelling voor collectieve belegging naar Belgisch recht of buitenlands recht met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die de financiële middelen die ze inzamelt, belegt in één van de categorieën van beleggingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, 1° of 2°, van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. » Dit besluit verliest alle uitwerking zo het uiterlijk twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding ervan, niet bij wet wordt bekrachtigd. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van het besluit.

Art. 119.Vanaf 1 januari 2008 worden in artikel 19bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij artikel 111, de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Interest omvat eveneens de inkomsten in het bedrag verkregen ingeval van inkoop van eigen rechten van deelneming of ingeval van gehele of gedeeltelijke verdeling van het eigen vermogen van een collectieve beleggingsinstelling in effecten waarvan meer dan 40 % van het vermogen rechtstreeks of onrechtstreeks is belegd in schuldvorderingen, voor zover deze inkomsten betrekking hebben op de periode gedurende dewelke de verkrijger houder was van de rechten van deelneming.Indien de verkrijger de rechten van deelneming vóór 1 juli 2005 heeft verworven, of indien hij de datum van verwerving niet aantoont, wordt hij evenwel geacht houder te zijn geweest vanaf 1 juli 2005. »;2° paragraaf 1, derde lid, wordt vervangen als volgt : « Een collectieve beleggingsinstelling waarvan de statuten niet de jaarlijkse uitkering voorzien van alle inkomsten die werden verkregen, na aftrek van de bezoldigingen, commissies en kosten, wordt voor de toepassing van het vorige lid geacht geen uitkering van de netto-opbrengst te voorzien.»; 3° paragraaf 1, vierde lid, wordt vervangen als volgt : « Het belastbaar bedrag van de inkomsten bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het geheel van de inkomsten die rechtstreeks of onrechtstreeks, onder de vorm van interesten, meerwaarden of minderwaarden voortkomen van de opbrengsten uit activa die werden belegd in schuldvorderingen bedoeld in artikel 3, § 1, 7°, a), van de voornoemde wet van 17 mei 2004, wanneer de beheerder van de collectieve beleggingsinstelling in staat is dat gedeelte vast te stellen in het bedrag dat voortvloeit uit het verschil tussen het bij de verrichting verkregen bedrag en de aanschaffings- of beleggingswaarde van de aandelen of bewijzen van deelneming.»; 4° § 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Wanneer de beheerder niet in de mogelijkheid is om dat gedeelte te bepalen, is het belastbaar bedrag van de inkomsten gelijk aan het verschil tussen het bij de verrichting ontvangen bedrag en de aanschaffings- of beleggingswaarde van de aandelen of bewijzen van deelneming vermenigvuldigd met het percentage van het vermogen van de collectieve beleggingsinstelling in effecten dat belegd is in schuldvorderingen bedoeld in artikel 3, § 1, 7°, a), van voormelde wet van 17 mei 2004.»

Art. 120.De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad artikel 119 opheffen.

Dit besluit verliest alle uitwerking zo het uiterlijk twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding ervan, niet bij wet wordt bekrachtigd. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van het besluit. HOOFDSTUK VI. - De fiscale regularisatie

Art. 121.Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk verstaat men : 1° onder « regularisatie-aangifte » : de aangifte bij de Federale Overheidsdienst Financiën van sommen, waarden en inkomsten met het oog op het bekomen van een regularisatie-attest mits het normaal verschuldigde belastingtarief wordt betaald;2° onder « geregulariseerde overige inkomsten » : de sommen, waarden en inkomsten die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte ingediend bij het binnen de Federale Overheidsdienst Financiën ingerichte Contactpunt regularisaties, die wordt verricht door een natuurlijke persoon, waarbij deze persoon aantoont dat zij in het jaar waarin zij werden behaald of verkregen een andere aard hebben dan deze van beroepsinkomsten;3° onder « geregulariseerde beroepsinkomsten » : de sommen, waarden en inkomsten die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte die wordt verricht bij het binnen de Federale Overheidsdienst Financiën opgerichte Contactpunt regularisaties, door een rechtspersoon of door een natuurlijke persoon wanneer deze niet kan aantonen dat deze inkomsten in het jaar waarin zij werden behaald of verkregen een andere aard hebben dan beroepsinkomsten;4° onder « geregulariseerde BTW-handelingen » : de in artikel 51 van het BTW-Wetboek vermelde aan BTW onderworpen handelingen die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte die wordt verricht bij het binnen de Federale Overheidsdienst Financiën opgerichte Contactpunt regularisaties door een rechtspersoon of door een natuurlijke persoon;5° onder « aangever » : de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die overgaat tot het indienen van een regularisatie-aangifte hetzij in persoon hetzij door bemiddeling van een gemachtigde. Met « natuurlijke personen » worden bedoeld de op grond van artikel 3 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners en de op grond van artikel 227, 1°, van hetzelfde Wetboek aan de belasting van niet-inwoners onderworpen niet-rijksinwoners.

Met « rechtspersonen » worden bedoeld de op grond van artikel 179 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de vennootschapsbelasting onderworpen binnenlandse vennootschappen en de op grond van artikel 227, 2°, van hetzelfde Wetboek aan de belasting van niet-inwoners onderworpen buitenlandse vennootschappen; 6° onder « gemachtigden » : de in de artikelen 2 tot 2ter van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, beoogde personen en ondernemingen;7° onder « heffingen » : het totaal bedrag van de ingevolge de regularisatie verschuldigde belasting.

Art. 122.§ 1. De geregulariseerde overige inkomsten vermeld onder artikel 121, 2°, die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte conform de bepalingen van dit hoofdstuk worden onderworpen aan : - hun normale belastingtarief indien de regularisatie-aangifte ten laatste op 30 juni 2006 wordt ingediend; - hun normale belastingtarief verhoogd met een boete van 5 percentpunten, indien de regularisatie-aangifte vanaf 1 juli 2006 en ten laatste op 31 december 2006 wordt ingediend; - hun normale belastingtarief verhoogd met een boete van 10 percentpunten, indien de regularisatie-aangifte vanaf 1 januari 2007 wordt ingediend. § 2. De geregulariseerde beroepsinkomsten die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte conform de bepalingen van dit hoofdstuk worden onderworpen aan hun normaal belastingtarief van toepassing met betrekking tot het belastbaar tijdperk waarin deze inkomsten werden behaald of verkregen, in voorkomend geval verhoogd met de aanvullende crisisbelasting of de toepasselijke aanvullende gemeentebelasting. § 3. In geval van een regularisatie-aangifte conform de bepalingen van dit hoofdstuk, heeft de betaling van de in dit artikel bepaalde heffingen tot gevolg dat de geregulariseerde overige inkomsten en de geregulariseerde beroepsinkomsten die deze heffingen hebben ondergaan voor het overige niet meer onderworpen zijn of kunnen worden aan de inkomstenbelasting zoals bepaald in het Wetboek op de inkomstenbelastingen 1992, met inbegrip van de daarin vermelde belastingverhogingen, nalatigheidsinteresten en boetes, noch aan de door artikel 9 van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte, voorziene belastingverhoging van 100 percent.

Indien beroepsinkomsten ten onrechte als geregulariseerde overige inkomsten aan de heffing werden onderworpen, verhindert dat niet dat een nieuwe taxatie als beroepsinkomsten plaatsvindt. § 4. De geregulariseerde BTW-handelingen die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte conform de bepalingen van dit hoofdstuk, worden onderworpen aan de BTW aan het tarief van toepassing met betrekking tot de geregulariseerde verrichting in het jaar waarop deze verrichtingen plaatsvonden.

In geval van een regularisatie-aangifte voor geregulariseerde BTW-handelingen conform de bepalingen van dit hoofdstuk, heeft de betaling van de in het vorige lid bedoelde BTW-heffing tot gevolg dat deze verrichtingen voor het overige niet meer onderworpen zijn of kunnen worden aan enige BTW-heffing, noch aan enige bijkomende sanctie, boete of bijkomende heffing van enige aard voorzien in het BTW-Wetboek.

Art. 123.Noch de in artikel 121, 1°, bedoelde aangifte, noch de betaling van de in artikel 122 bedoelde heffingen, noch het in artikel 124, vijfde lid, bedoelde attest, hebben uitwerking : 1° indien de geregulariseerde inkomsten voortkomen uit een witwasmisdrijf of een onderliggend misdrijf bedoeld in artikel 3 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;2° indien voor de indiening van de regularisatie-aangifte de aangever door een Belgische belastingadministratie, een sociale zekerheidsinstelling of een Belgische sociale inspectiedienst, schriftelijk in kennis is gesteld van lopende specifieke onderzoeksdaden;3° indien ten behoeve van dezelfde aangever of BTW-plichtige reeds een regularisatie-aangifte werd ingediend.

Art. 124.Met het oog op het ontvangen van de regularisatie-aangiften wordt door de Koning binnen de Federale Overheidsdienst Financiën een « Contactpunt regularisaties » opgericht.

De regularisatie-aangifte wordt bij het « Contactpunt regularisaties » ingediend door middel van een aangifteformulier waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld. Dit aangifteformulier vermeldt onder andere de naam van de indiener van de aangifte en in voorkomend geval de naam van zijn gemachtigde, de oorsprong en het bedrag van de aangegeven sommen en de datum van indiening van de aangifte.

Na ontvangst van de regularisatie-aangifte, brengt het « Contactpunt regularisaties », binnen de 30 dagen, de aangever of zijn gemachtigde schriftelijk op de hoogte van de ontvankelijkheid ervan. Het « Contactpunt regularisaties » stelt in dezelfde brief het bedrag vast van de in uitvoering van dit hoofdstuk verschuldigde heffing.

De betaling van de heffing moet verricht worden binnen 15 dagen volgend op de verzendingsdatum van die brief.

Op het ogenblik van de ontvangst van de betaling, verzendt het « Contactpunt-regularisaties » aan de aangever of zijn gemachtigde, een regularisatie-attest waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en dat onder andere bevat : de naam van de aangever en in voorkomend geval van zijn gemachtigde, het bedrag van de heffing, het bedrag van de geregulariseerde sommen, waarden en inkomsten.

De aangiften die bij het « Contactpunt regularisaties » worden verricht, worden door dit contactpunt genummerd en bijgehouden. Een afschrift van elk regularisatie-attest dat sommen, waarden en inkomsten betreft die onderworpen zijn aan de heffing bedoeld in artikel 122, §§ 2 en 4, wordt toegezonden aan de plaatselijke taxatiedienst waarvan de aanvrager afhangt en wordt aan zijn fiscaal dossier toegevoegd. Het « Contactpunt regularisaties » houdt bovendien een lijst bij van de afgeleverde regularisatie-attesten met vermelding van het nummer van de regularisatie-aangifte. Een afschrift van deze lijst wordt om de zes maanden overgemaakt aan de Cel voor de financiële informatieverwerking opgericht door de voornoemde wet van 11 januari 1993.

De ambtenaren en personeelsleden die actief zijn binnen het « Contactpunt regularisaties » zijn gehouden tot het beroepsgeheim bedoeld in artikel 337 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Voor de aangiften waarvan de attesten niet worden doorgezonden aan de lokale taxatiedienst, mogen zij de naar aanleiding van de regularisatie-aangifte verkregen inlichtingen bovendien niet bekend maken aan de andere diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën.

Art. 125.De aangifte, de daaropvolgende betaling van de verschuldigde heffing en het attest bedoeld in artikel 124, vijfde lid, kunnen niet als indicie of aanwijzing worden aangewend om fiscale onderzoeks- of controleverrichtingen uit te voeren, om mogelijke inbreuken op de belastingwetgeving te melden of om inlichtingen uit te wisselen, behalve met betrekking tot de vaststelling van de ingevolge de aangifte verschuldigde heffing.

Art. 126.Binnen de grenzen gesteld door de artikelen 122, § 3 en 123, kan een regularisatie-attest gebruikt worden als bewijsmiddel voor de hoven en rechtbanken, voor de administratieve rechtscolleges, evenals tegenover elke openbare dienst.

Art. 127.Personen die zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven als bedoeld in de artikelen 449 en 450 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in de artikelen 73 en 73bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, in de artikelen 133 en 133bis van het Wetboek der successierechten, in de artikelen 206 en 206bis van het Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten, in de artikelen 207/1 en 207bis van het Wetboek van de met het zegel gelijkgestelde taksen, of aan misdrijven omschreven in artikel 505 van het Strafwetboek, in zoverre die betrekking hebben op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit de voormelde misdrijven zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld, of op de inkomsten uit de belegde voordelen, evenals personen die mededaders of medeplichtigen zijn aan deze misdrijven in de zin van de artikelen 66 en 67 van het Strafwetboek, blijven vrijgesteld van strafvervolging uit dien hoofde, indien zij niet vóór de datum van indiening van de in artikel 121 bedoelde aangiften, het voorwerp hebben uitgemaakt van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek uit hoofde van deze misdrijven en indien er een regularisatie-aangifte werd gedaan onder de voorwaarden van deze wet en de ingevolge die regularisatie-aangifte verschuldigde bedragen werden betaald. HOOFDSTUK VII. - BTW - Anti-misbruikmaatregel

Art. 128.In artikel 59 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, gewijzigd bij de wetten van 27 december 1977, 22 december 1989 en 28 december 1992, wordt een § 3 ingevoegd, luidende : « § 3. Aan de administratie kan niet worden tegengeworpen, de juridische kwalificatie door de partijen gegeven aan een akte alsook aan afzonderlijke akten die een zelfde verrichting tot stand brengen, wanneer de administratie door vermoedens of door andere in § 1 vermelde bewijsmiddelen vaststelt dat die kwalificatie tot doel heeft de belasting te ontwijken, tenzij de belastingplichtige bewijst dat die kwalificatie aan rechtmatige financiële of economische behoeften beantwoordt. »

Art. 129.Artikel 128 is van toepassing op de akten die vanaf 1 november 2005 zijn gesloten. HOOFDSTUK VIII. - Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen

Art. 130.In artikel 121, § 1, laatste lid, van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, ingevoegd bij de wet van 24 december 1993, worden de woorden « 0,50 pct. » vervangen door de woorden « 1,10 pct ».

Art. 131.In artikel 123 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 december 1993 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt een 4° ingevoegd, luidende : « 4° Voor de inkopen bedoeld in artikel 120, 3°, van kapitalisatieaandelen door collectieve beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 19bis, § 1, zesde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, op de inventariswaarde van de kapitalisatieaandelen, zonder aftrek van de forfaitaire vergoeding, doch verminderd met de ingehouden roerende voorheffing. »

Art. 132.Voor omzettingen van kapitalisatieaandelen in distributieaandelen binnen een zelfde beleggingsvennootschap als bedoeld in artikel 111, die worden verwezenlijkt door dezelfde persoon in de periode van 1 januari 2006 tot 28 februari 2006, indien de verkregen distributieaandelen op naam worden gezet van de persoon die de omzetting heeft verwezenlijkt of worden gedeponeerd op een rekening op naam van de persoon die de omzetting heeft verwezenlijkt, en die persoon kan bewijzen dat hij de distributieaandelen gedurende een ononderbroken periode van minstens 1 jaar te rekenen vanaf de datum van de omzetting heeft aangehouden, kan tot 28 februari 2008 de terugbetaling van de ingehouden taks worden bekomen.

De Koning bepaalt hoe dit bewijs kan worden geleverd en volgens welke modaliteiten de ingehouden taks wordt terugbetaald.

Art. 133.Het opschrift van Titel XII van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen wordt vervangen als volgt : « Titel XII. - Jaarlijkse taks op de verzekeringsverrichtingen ».

Art. 134.Artikel 173 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 augustus 1947, wordt vervangen als volgt : «

Art. 173.De verzekeringsverrichtingen zijn onderworpen aan een jaarlijkse taks wanneer het risico in België is gelegen.

Het risico van de verzekeringsverrichting wordt geacht in België gelegen te zijn indien de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats in België heeft, of, indien de verzekeringnemer een rechtspersoon is, indien de vestiging van deze rechtspersoon waarop de overeenkomst betrekking heeft zich in België bevindt.

Het risico van de verzekeringsverrichting wordt eveneens geacht in België gelegen te zijn, in de volgende gevallen : 1° indien de goederen zich in België bevinden, wanneer de verzekeringsverrichting betrekking heeft : a) hetzij op onroerende goederen;b) hetzij op onroerende goederen en op de inhoud daarvan, voor zover deze door dezelfde verzekeringsovereenkomst worden gedekt;c) hetzij op roerende goederen die zich bevinden in een onroerend goed, met uitzondering van commerciële transitogoederen, ook al worden het onroerend goed en de inhoud daarvan niet door dezelfde verzekeringsovereenkomst gedekt;2° indien de registratie in België plaatsvindt, wanneer de verzekeringsverrichting betrekking heeft op voer- en vaartuigen van om het even welke aard;3° indien de overeenkomst in België werd gesloten, wanneer het een verzekeringsverrichting betreft met een looptijd van vier maanden of minder die betrekking hebben op tijdens een reis of vakantie gelopen risico's, ongeacht de betrokken tak; Onder vestiging, bedoeld in het tweede lid, wordt verstaan de hoofdvestiging van de rechtspersoon en elke andere duurzame aanwezigheid van die rechtspersoon in welke vorm dan ook. »

Art. 135.In artikel 174 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 april 2003, worden de woorden « de contracten van lijfrente of tijdelijke renten » vervangen door de woorden « de vestigingen van lijfrenten of tijdelijke renten ».

Art. 136.Artikel 1751, § 2, 3°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 april 2003, wordt vervangen als volgt : « 3° de vestigingen van lijfrenten of tijdelijke renten gesloten met een verzekeringsonderneming; ».

Art. 137.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1753 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 1753.De taks wordt verminderd tot 1,10 pct. voor de verrichtingen van levensverzekeringen, ook indien deze met een beleggingsfonds verbonden zijn, en de vestigingen van lijfrenten of tijdelijke renten, wanneer ze worden aangegaan door natuurlijke personen.

Het begrip levensverzekering duidt op de personenverzekeringen tot uitkering van een vast bedrag, waarbij het zich voordoen van het verzekerde voorval alleen afhankelijk is van de menselijke levensduur. »

Art. 138.Artikel 1761 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 augustus 1947 en gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992 en 20 januari 1999, wordt vervangen als volgt : «

Art. 1761.De invorderbare taks wordt berekend op het totaalbedrag van de premies, persoonlijke bijdragen en werkgeversbijdragen, verhoogd met de lasten, in de loop van het belastingjaar te betalen of te dragen door hetzij de verzekeringnemers, hetzij de aangeslotenen en hun werkgevers. »

Art. 139.In artikel 1762 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het eerste lid, 1°, hersteld bij de wet van 28 december 1992, wordt opgeheven;b) het eerste lid, 4°, hersteld bij de wet van 28 december 1992, wordt vervangen als volgt : « 4° de spaarverzekeringen aangegaan in het kader van het pensioensparen, omschreven in de artikelen 1458 tot 14516 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;»; c) in het eerste lid wordt tussen de bepalingen onder 4°bis en 5° een 4°ter ingevoegd, luidende : « 4°ter elke verbintenis aangegaan door een onderneming of instelling bedoeld in artikel 2, § 1 of § 3, 4° en 5°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, die worden belast met de opbouw van het aanvullend pensioen en/of de uitkering van de prestaties in het kader van het aanvullend pensioen en het stelsel van solidariteitsprestaties dat wordt ingericht ten voordele van de aangeslotenen en/of hun rechthebbenden, wanneer die verbintenis voldoet aan de door titel II, hoofdstuk I, afdeling IV, van de programmawet (I) van 24 december 2002 inzake de aanvullende pensioenen voor zelfstandigen opgelegde voorwaarden;»; d) het eerste lid, 7°, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr.127 van 28 februari 1935, wordt vervangen als volgt : « 7° de diensten die door de ziekenfondsen en landsbonden voor hun leden worden ingericht indien ze worden erkend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen; »; e) het eerste lid, 8°, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr 127 van 28 februari 1935, wordt vervangen als volgt : « 8° De lijfrenten of tijdelijke renten die zijn aangelegd tegen storting met afstand van een kapitaal dat is gevormd met bijdragen of premies als bedoeld in artikel 34, § 1, 2° en 2°bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;»; f) het eerste lid, 11°, ingevoegd bij de wet van 28 december 1983, wordt opgeheven;g) het tweede lid, ingevoegd bij de wet van 20 juli 1990, wordt opgeheven;h) het laatste lid, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, wordt opgeheven.

Art. 140.In artikel 177 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 2°, ingevoegd bij de wet van 14 april 1933, wordt vervangen als volgt : « 2° door de in België verblijvende makelaars en alle andere tussenpersonen, voor de overeenkomsten onderschreven door hun tussenkomst met niet in België gevestigde verzekeraars die in België de onder artikel 178 bedoelde aansprakelijke vertegenwoordiger niet hebben, alsmede door de niet in België gevestigde verzekeringsondernemingen die in België geen aansprakelijke vertegenwoordiger hebben en die verzekeringsverrichtingen doen waarvan het risico in België ligt zonder beroep te doen op in België verblijvende tussenpersonen;»; b) de bepaling onder 3°, ingevoegd bij de wet van 14 april 1933, wordt vervangen als volgt : « 3° door de verzekeringnemers in alle andere gevallen.»

Art. 141.Artikel 178 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 14 april 1933, 14 augustus 1947, 28 december 1992 en 22 juli 1993, bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000 en bij de wet van 28 april 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 178.De genootschappen, verenigingen, pensioeninstellingen en de rechtspersonen belast met de uitvoering van de solidariteitstoezegging bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid alsmede alle in artikel 177 bedoelde overige verzekeraars, mogen pas hun verrichtingen aanvangen wanneer zij, vooraf, een beroepsaangifte hebben neergelegd op het daartoe aangewezen kantoor van registratie. Hetzelfde geldt voor de makelaars en alle andere tussenpersonen die tussenkomen bij het sluiten van verzekeringen met niet in België gevestigde verzekeringsondernemingen die de in het tweede of derde lid bedoelde aansprakelijke vertegenwoordiger niet hebben.

De niet in België gevestigde verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor hebben buiten de Europese Economische Ruimte moeten, vooraleer verzekeringsverrichtingen in België uit te oefenen, door of vanwege de Minister van Financiën een in België gevestigde aansprakelijke vertegenwoordiger laten erkennen. Deze vertegenwoordiger verbindt zich persoonlijk en schriftelijk jegens de Staat, tot betaling van de jaarlijkse abonnementstaks en van de boeten die mochten verschuldigd zijn.

De niet in België gevestigde verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor hebben binnen de Europese Economische Ruimte kunnen, door of vanwege de Minister van Financiën, een in België gevestigde aansprakelijke vertegenwoordiger, zoals bedoeld in het vorige lid, laten erkennen.

In geval van overlijden van de aansprakelijke vertegenwoordiger, van intrekking van zijn erkenning of van een gebeurtenis die tot zijn onbevoegdheid leidt, wordt dadelijk in zijn vervanging voorzien.

Elke overtreding van deze bepalingen wordt gestraft met een boete van 250 euro.

De Koning bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van erkenning van de aansprakelijke vertegenwoordiger. »

Art. 142.In artikel 1791 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Wat de in artikel 177, 1° en 2°, bedoelde belastingschuldigen betreft, is de jaarlijkse taks betaalbaar uiterlijk op de laatste werkdag van de maand welke volgt op die waarin een premie, werkgeversbijdrage of persoonlijke bijdrage is vervallen.»; b) het vierde lid wordt vervangen als volgt : « Op de dag van de betaling dient de belastingschuldige op dat kantoor met betrekking tot de in het eerste lid vermelde betaling, een opgave in die afzonderlijk de maatstaven van heffing vermeldt van de taks die volgens ieder van de in artikel 1751, 1752 en 1753 bepaalde tarieven verschuldigd is wegens verzekeringsverrichtingen waarvoor tijdens de vorige maand een premie, werkgeversbijdrage of persoonlijke bijdrage vervallen is.De regels voor de opgave met betrekking tot het voorschot bedoeld in het tweede lid, worden door de Koning vastgesteld. »

Art. 143.In artikel 1792, 1°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 april 1933 en gewijzigd bij de wet van 11 juli 1960, worden tussen de woorden « de datum, » en « de aard » de woorden « het contractnummer » ingevoegd.

Art. 144.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1793 ingevoegd, luidende : «

Art. 1793.De Belgische en buitenlandse verzekeringsondernemingen die de in artikel 1753 bedoelde verrichtingen van verzekeringen aan Belgische verzekeringnemers aanbieden, zijn verplicht op het einde van ieder jaar een staat op te stellen die, voor iedere verzekeringnemer, de volgende gegevens vermeldt : - de benaming en het adres van de belastingschuldige; - het contractnummer van de verzekeringsovereenkomst; - de voor dat jaar vervallen premies; - de betaalde taks; - de datum van betaling van de taks.

De staat moet vóór 1 juni van het jaar volgend op dat waarop de staat betrekking heeft, worden ingediend op het bevoegde kantoor. Het model van de staat, de wijze van indiening en het bevoegde kantoor worden bij koninklijk besluit vastgesteld.

Wanneer de staat niet binnen de vastgestelde termijn werd ingediend, wordt een boete geheven van 12,50 euro per week vertraging. Iedere begonnen week wordt voor een gehele week gerekend. »

Art. 145.In artikel 180 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 14 april 1933, 14 augustus 1947 en 22 juli 1993 en bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt het woord « twee » vervangen door het woord « drie ».

Art. 146.Artikel 183, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 14 april 1933 en de besluitwet van 27 maart 1936, wordt vervangen als volgt : « Dezelfde verplichting wordt aan de verzekeringnemers opgelegd wanneer ze handelaars zijn, voor de polissen, kwijtschriften en andere bescheiden inzake verzekeringsverrichtingen. »

Art. 147.Artikel 207ter van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3. De rechter kan iedere in artikel 177, 1° en 2°, bedoelde belastingschuldige die de bepalingen van de artikelen 1791 en 1793 overtreedt het verbod opleggen nog langer verrichtingen van verzekeringen in België te doen voor een termijn van drie maanden tot vijf jaar. Dit verbod wordt betekend aan deze, zijn in België verblijvende tussenpersonen, aan de Commissie voor het Bank-, Financie-, en Assurantiewezen en aan zijn in België aangeduide aansprakelijke vertegenwoordiger. Het verbod treedt in werking vanaf de dag waarop de veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan. »

Art. 148.De bepalingen van artikel 130 en 131 treden in werking op 1 januari 2006.

Vanaf 1 januari 2008 wordt artikel 130 hersteld in de redactie van vóór de inwerkingtreding bepaald in het vorige lid.

De Koning kan evenwel bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad het vorige lid opheffen.

Dit besluit verliest alle uitwerking zo het uiterlijk twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding ervan, niet bij wet wordt bekrachtigd. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van het besluit.

De overige bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de premies en bijdragen die vanaf 1 januari 2006 vervallen.

De bepalingen van artikel 132 treden in werking op 1 januari 2006. HOOFDSTUK IX. - Accijnzen

Art. 149.Artikel 419 van de programmawet van 27 december 2004, gewijzigd bij de wet van 20 juli 2005, wordt vervangen als volgt : «

Art. 419.Bij het in verbruik stellen hier te lande worden elektriciteit en de onderstaande energieproducten onderworpen aan een als volgt vastgesteld tarief van de accijnzen : a) gelode benzine van de GN-codes 2710 11 31, 2710 11 51 en 2710 11 59 : - accijns : 294,9933 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 256,8177 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; b) ongelode benzine van de GN-code 2710 11 49 : i) met een hoog zwavelgehalte en aromatische verbindingen : - accijns : 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 333,0150 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 °C; ii) met een laag zwavelgehalte en aromatische verbindingen : - accijns : 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 318,1414 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 °C; c) ongelode benzine van de GN-codes 2710 11 41 en 2710 11 45 : - accijns : 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 318,1414 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 °C; d) kerosine van de GN-codes 2710 19 21 en 2710 19 25 : i) gebruikt als motorbrandstof : - accijns : 294,9933 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 256,8177 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 °C; ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden : * de energie-intensieve bedrijven (enkel voor het gebruik bedoeld in artikel 420, § 4, a) en b) ) met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; * de bedrijven (enkel voor het gebruik bedoeld in artikel 420, § 4, a) en b) ) met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 9,2960 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 1,2040 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; * andere : - accijns : 18,5920 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 2,4080 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof : zakelijk gebruik : * de energie-intensieve bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; * de bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 8,9738 euro per 1 000 liter bij 15 °C; * andere bedrijven : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 17,9475 euro per 1 000 liter bij 15 °C; niet-zakelijk gebruik : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 17,9475 euro per 1 000 liter bij 15 °C; e) gasolie van de GN-codes 2710 19 41, 2710 19 45 en 2710 19 49 met een zwavelgehalte van meer dan 50 mg/kg : i) gebruikt als motorbrandstof : - accijns : 198,3148 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 142,9942 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 14,8736 euro per 1 000 liter bij 15 °C;

Het tarief van de bijzondere accijns van 142,9942 euro per 1 000 liter bij 15°C is datgene dat van toepassing is op 7 oktober 2005. ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden : * de energie-intensieve bedrijven (enkel voor het gebruik bedoeld in artikel 420, § 4, a) en b) ) met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; * de bedrijven (enkel voor het gebruik bedoeld in artikel 420, § 4, a) en b) ) met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 9,2960 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 1,2040 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; * andere : - accijns : 18,5920 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 2,4080 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof : zakelijk gebruik : * de energie-intensieve bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - controleretributie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; * de bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - controleretributie : 5 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 4,2427 euro per 1 000 liter bij 15 °C; * andere bedrijven : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - controleretributie : 10 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 8,4854 euro per 1 000 liter bij 15 °C; niet-zakelijk gebruik : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - controleretributie : 10 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 8,4854 euro per 1 000 liter bij 15 °C; f) gasolie van de GN-code 2710 19 41 met een zwavelgehalte van niet meer dan 50 mg/kg : i) gebruikt als motorbrandstof : - accijns : 198,3148 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 128,1206 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 14,8736 euro per 1 000 liter bij 15 °C;

Het tarief van de bijzondere accijns van 128,1206 euro per 1 000 liter bij 15°C is datgene dat van toepassing is op 7 oktober 2005. ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden : * de energie-intensieve bedrijven (enkel voor het gebruik bedoeld in artikel 420, § 4, a) en b) ) met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; * de bedrijven (enkel voor het gebruik bedoeld in artikel 420, § 4, a) en b) ) met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 9,2960 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 1,2040 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; * andere : - accijns : 18,5920 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 2,4080 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof : zakelijk gebruik : * de energie-intensieve bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - controleretributie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; * de bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - controleretributie : 5 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 3,5511 euro per 1 000 liter bij 15 °C; * andere bedrijven : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - controleretributie : 10 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 7,1022 euro per 1 000 liter bij 15 °C; niet-zakelijk gebruik : - accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - controleretributie : 10 euro per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 7,1022 euro per 1 000 liter bij 15 °C;

De inwerkingtreding van een tarief van 5,7190 euro per 1 000 liter bij 15°C voor de bijdrage op de energie kan worden vastgesteld bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. g) zware stookolie van de GN-codes 2710 19 61 tot en met 2710 19 69 : zakelijk gebruik : * de energie-intensieve bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 kg; * de bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 6,50 euro per 1 000 kg; - bijzondere accijns : 1 euro per 1 000 kg; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 kg; * andere bedrijven : - accijns : 13 euro per 1 000 kg; - bijzondere accijns : 2 euro per 1 000 kg; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 kg; niet-zakelijk gebruik : - accijns : 13 euro per 1 000 kg; - bijzondere accijns : 2 euro per 1 000 kg; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 kg; h) vloeibaar petroleumgas van de GN-codes 2711 12 11 tot en met 2711 19 00 : i) gebruikt als motorbrandstof : - accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 kg; ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden : * de energie-intensieve bedrijven (enkel voor het gebruik bedoeld in artikel 420, § 4, a) en b) ) met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 kg; * de bedrijven (enkel voor het gebruik bedoeld in artikel 420, § 4, a) en b) ) met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 18,5920 euro per 1 000 kg; - bijzondere accijns : 1,9080 euro per 1 000 kg; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 kg; * andere : - accijns : 37,1840 euro per 1 000 kg; - bijzondere accijns : 3,8160 euro per 1 000 kg; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 kg; iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof : zakelijk gebruik : * de energie-intensieve bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijdrage op de energie : - voor butaan van de GN-code 2711 13 : 0 euro per 1000 kg; - voor propaan van de GN-code 2711 12 : 0 euro per 1000 kg; * de bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijdrage op de energie : - voor butaan van de GN-code 2711 13 : 8,5523 euro per 1 000 kg; - voor propaan van de GN-code 2711 12 : 8,6762 euro per 1 000 kg; * andere bedrijven : - accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijdrage op de energie : - voor butaan van de GN-code 2711 13 : 17,1047 euro per 1 000 kg; - voor propaan van de GN-code 2711 12 : 17,3525 euro per 1 000 kg; niet-zakelijk gebruik : - accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijzondere accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijdrage op de energie : - voor butaan van de GN-code 2711 13 : 17,1047 euro per 1 000 kg; - voor propaan van de GN-code 2711 12 : 17,3525 euro per 1 000 kg; i) aardgas van de GN-codes 2711 00 00 en 2711 21 00 : * Tarief van toepassing tot en met 31 december 2006 i) gebruikt als motorbrandstof : De totale jaarlijkse geleverde hoeveelheid per eindgebruiker is gelijk aan of meer dan 976,944 MWh (bovenste verbrandingswaarde) : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde);

De totale jaarlijkse geleverde hoeveelheid per eindgebruiker is minder dan 976,944 MWh (bovenste verbrandingswaarde) : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 1,1589 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden : De totale jaarlijkse geleverde hoeveelheid per eindgebruiker is gelijk aan of meer dan 976,944 MWh (bovenste verbrandingswaarde) : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde);

De totale jaarlijkse geleverde hoeveelheid per eindgebruiker is minder dan 976,944 MWh (bovenste verbrandingswaarde) : * de energie-intensieve bedrijven (enkel voor het gebruik bedoeld in artikel 420, § 4, a) en b) ) met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); * de bedrijven (enkel voor het gebruik bedoeld in artikel 420, § 4, a) en b) ) met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0,5795 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); * andere : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 1,1589 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof : De totale jaarlijkse geleverde hoeveelheid per eindgebruiker is gelijk aan of meer dan 976,944 MWh (bovenste verbrandingswaarde) : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde);

De totale jaarlijkse geleverde hoeveelheid per eindgebruiker is minder dan 976, 944 MWh (bovenste verbrandingswaarde) : * de energie-intensieve bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); * de bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0,5795 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); * andere : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 1,1589 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); * Tarief van toepassing vanaf 1 januari 2007 i) gebruikt als motorbrandstof : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden : * de energie-intensieve bedrijven (enkel voor het gebruik bedoeld in artikel 420, § 4, a) en b) ) met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); * de bedrijven (enkel voor het gebruik bedoeld in artikel 420, § 4, a) en b) ) met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); * andere : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof : zakelijk gebruik : * de energie-intensieve bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); * de bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0,0942 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); * andere bedrijven : a) de totale jaarlijkse geleverde hoeveelheid per eindgebruiker is gelijk aan of meer dan 976,944 MWh (bovenste verbrandingswaarde) : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0,3642 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); b) de totale jaarlijkse geleverde hoeveelheid per eindgebruiker is minder dan 976,944 MWh (bovenste verbrandingswaarde) : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0,9889 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); niet-zakelijk gebruik : - accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijzondere accijns : 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); - bijdrage op de energie : 0,9889 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); j) kolen, cokes en bruinkool van de GN-codes 2701, 2702 en 2704 : - accijns : 0 euro per 1 000 kg; - bijzondere accijns : 8,6526 euro per 1 000 kg; - bijdrage op de energie : 0 euro per 1 000 kg; k) elektriciteit van de GN-code 2716 : zakelijk gebruik : * geleverd aan een eindgebruiker aangesloten op het transport- of verdelingsnetwerk waarvan de nominale spanning meer is dan 1 kV : - accijns : 0 euro per MWh; - bijzondere accijns : 0 euro per MWh; - bijdrage op de energie : 0 euro per MWh; * geleverd aan een eindgebruiker aangesloten op het transport- of verdelingsnetwerk waarvan de nominale spanning gelijk is aan of minder is dan 1 kV : * de energie-intensieve bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per MWh; - bijzondere accijns : 0 euro per MWh; - bijdrage op de energie : 0 euro per MWh; * de bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling : - accijns : 0 euro per MWh; - bijzondere accijns : 0 euro per MWh; - bijdrage op de energie : 0,9544 euro per MWh; * andere bedrijven : - accijns : 0 euro per MWh; - bijzondere accijns : 0 euro per MWh; - bijdrage op de energie : 1,9088 euro per MWh; niet-zakelijk gebruik : - accijns : 0 euro per MWh; - bijzondere accijns : 0 euro per MWh; - bijdrage op de energie : 1,9088 euro per MWh. » HOOFDSTUK X. - Biobrandstoffen

Art. 150.Artikel 32 van de programmawet van 11 juli 2005 wordt vervangen door de volgende bepaling : « In artikel 429, § 2, van dezelfde wet worden een m) en een n) toegevoegd, luidende : « m) koolzaadolie van de GN-code 1514 gebruikt als motorbrandstof, wanneer deze door een natuurlijke persoon of rechtspersoon wordt geproduceerd en zonder tussenpersoon aan de eindverbruiker wordt verkocht. Hierbij handelt de producent alleen of in een samenwerkingsverband, op basis van zijn eigen productie. n) zuivere koolzaadolie, van de GN-code 1514, gebruikt als brandstof door de voertuigen van de gewestelijke maatschappijen voor openbaar vervoer. Deze vrijstelling verstrijkt op 31 december 2006.

Na verloop van deze periode zullen zowel de begrotingskosten van de maatregel als andere elementen met betrekking tot de milieuproblemen worden geëvalueerd teneinde te bepalen of de maatregel kan worden verlengd of een amendement is vereist. » ». HOOFDSTUK XI. - Huisbrandolie

Art. 151.In afwijking van artikel 38 van de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit, wordt een toewijzingsfonds geopend die de nodige middelen ter beschikking stelt aan de rechthebbenden bedoeld in de wet houdende toekenning van een toelage voor het aanschaffen van huisbrandolie voor de verwarming van een privé-woning.

Art. 152.Dit fonds wordt gespijsd door uit de bedrijfsvoorheffing geaffecteerde ontvangsten. Het fonds kan ook gevoed worden door een éénmalige storting van de petroleumsector. HOOFDSTUK XII. - De Post

Art. 153.Artikel 15 van de wet van 6 juli 1971 houdende oprichting van De Post, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991 en de programmawet (I) van 24 december 2002 wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid is De Post vanaf het boekjaar dat verbonden is aan het aanslagjaar 2007 onderworpen aan de vennootschapsbelasting. »

Art. 154.De overgang van De Post naar de vennootschapsbelasting zal onder de volgende voorwaarden plaatsvinden : 1° Het deel van het maatschappelijk kapitaal of van de uitgiftepremies dat voorheen werkelijk werd gestort tijdens de boekjaren afgesloten voor het boekjaar dat verbonden is aan het eerste aanslagjaar waarvoor De Post aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, wordt aangemerkt als gestort kapitaal in de zin van artikel 184 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, onder de voorwaarden bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel. Wordt eveneens aangemerkt als gestort kapitaal in de zin van voormeld artikel 184, onder dezelfde voorwaarden, de inbrengwaarde van activa overgedragen door de Staat aan De Post vóór deze werd omgevormd in een naamloze vennootschap naar publiek recht in de zin van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, en die opgenomen is in het maatschappelijk kapitaal van De Post zoals het voorkomt in haar jaarrekening met betrekking tot het boekjaar verbonden met het laatste aanslagjaar waarvoor De Post aan de rechtspersonenbelasting is onderworpen. 2° De voorheen gereserveerde winsten (al dan niet geïncorporeerd in kapitaal), de herwaarderingsmeerwaarden alsmede de voorzieningen voor risico's en kosten die door De Post zijn geboekt in haar jaarrekening met betrekking tot boekjaren afgesloten voor het boekjaar dat verbonden is aan het eerste aanslagjaar waarvoor De Post aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, worden slechts vrijgesteld voor zover is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 190 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.3° De kosten die werkelijk door De Post worden gedragen tijdens een aanslagjaar dat aanvangt vanaf de eerste dag van het aanslagjaar waarvoor De Post aan de vennootschapsbelasting is onderworpen en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een voorziening voor risico's en kosten (in de zin van de boekhoudwetgeving) die werd aangelegd tijdens een aanslagjaar waarvoor De Post aan de rechtspersonenbelasting was onderworpen, zijn als beroepskosten aftrekbaar voor het aanslagjaar tijdens hetwelk zij werkelijk zijn gedragen voorzover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. De ten laste neming van de in het eerste lid bedoelde kosten via het aanwenden van een voorziening voor risico's en kosten voor een bedrag gelijk aan dat van die kosten, zal het voorwerp uitmaken van een verhoging van de begintoestand van de belaste reserves van het desbetreffend aanslagjaar ten belope van het bedrag van die kosten.

Elke terugname van een in het eerste lid bedoelde voorziening voor risico's en kosten, in voorkomend geval, voor een bedrag dat de werkelijk gedragen kosten waarvoor voorheen die voorziening werd aangelegd te boven gaat, blijft voor het gedeelte dat de werkelijk gedragen kosten overschrijdt slechts vrijgesteld voor zover blijft voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 190 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. 4° Definitieve verliezen op activa andere dan de schuldvorderingen op de Staat uit hoofde van de aan De Post toegewezen opdrachten van openbare dienst, die worden verwezenlijkt door De Post in de zin van artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 tijdens een aanslagjaar dat aanvangt vanaf de eerste dag van het aanslagjaar vanaf wanneer De Post aan de vennootschapsbelasting is onderworpen en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een waardevermindering geboekt tijdens een aanslagjaar waarvoor De Post aan de rechtspersonenbelasting was onderworpen, zijn als beroepskosten aftrekbaar voor het aanslagjaar gedurende hetwelk deze werden gerealiseerd. De verwezenlijking van een in het eerste lid vermeld verlies die gepaard gaat met een terugname van een waardevermindering voor een bedrag gelijk aan dat verlies, zal het voorwerp uitmaken van een verhoging van de begintoestand van de belaste reserves van het desbetreffend aanslagjaar ten belope van het bedrag van dat verlies.

Elke terugname van een in het eerste lid vermelde waardevermindering, in voorkomend geval voor een bedrag dat het definitief verlies waarvoor voorheen die waardevermindering werd geboekt te boven gaat, zal voor het gedeelte dat het definitief verwezenlijkt verlies overschrijdt, slechts vrijgesteld zijn voor zover is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 190 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. 5° De in hoofde van De Post in aanmerking te nemen afschrijvingen, min- of meerwaarden op activa worden bepaald alsof De Post altijd aan de vennootschapsbelasting onderworpen is geweest. Wanneer bij het onderzoek van de boekhouding over een belastbaar tijdperk voor hetwelk De Post aan de vennootschapsbelasting is onderworpen onderwaarderingen van activa of overwaarderingen van passiva vermeld in artikel 24, eerste lid, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden vastgesteld, worden deze, in afwijking van artikel 361 van hetzelfde Wetboek, niet als winst van dit belastbaar tijdperk aangemerkt op voorwaarde dat De Post aantoont dat deze hun oorsprong vinden tijdens een belastbaar tijdperk voor hetwelk zij aan de rechtspersonenbelasting was onderworpen. 6° De door De Post geboekte verliezen geleden tijdens boekjaren afgesloten vóór het boekjaar dat verbonden is met het eerste aanslagjaar voor hetwelk De Post aan de vennootschapsbelasting is onderworpen mogen niet in mindering worden gebracht van de belastbare grondslag van aanslagjaren voor dewelke De Post aan de vennootschapsbelasting is onderworpen.

Art. 155.De artikelen 153 en 154 treden in werking op de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK XIII. - Belastingvermindering voor de verwerving van obligaties uitgegeven door het Fonds ter reductie van de globale energiekost

Art. 156.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt een onderafdeling IIdecies ingevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling IIdecies. - Vermindering voor de verwerving van obligaties uitgegeven door het Fonds ter reductie van de globale energiekost - Terugname van de vermindering.

Art. 14529.§ 1. In geval van inschrijving op obligaties met een looptijd van 60 maanden die door het Fonds ter reductie van de globale energiekostop naam worden uitgegeven, wordt een belastingvermindering verleend voor de sommen die tijdens het belastbare tijdperk zijn gestort voor de verwerving ervan.

De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden en modaliteiten : 1° de obligaties moeten, behalve bij overlijden, gedurende de volledige periode in het bezit blijven van de inschrijver;2° bij vervreemding binnen de periode van 60 maanden heeft de nieuwe bezitter geen recht op de belastingvermindering;3° bij overlijden van de inschrijver betaalt het Fonds ter reductie van de globale energiekost aan de rechtverkrijgenden het volledig bedrag van de obligaties uit, met inbegrip van het evenredig deel van de verlopen, maar nog niet uitgekeerde interesten.De voorheen verkregen belastingvermindering blijft behouden; 4° de inschrijver legt tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting het in § 3 bedoelde document over. De belastingvermindering is gelijk aan 5 pct. van de werkelijk gedane betalingen.

Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk niet meer dan 210 euro bedragen.

Elke echtgenoot heeft recht op de vermindering indien de obligaties op zijn persoonlijke naam zijn uitgegeven. § 2. Wanneer de in § 1, tweede lid, 1°, gestelde voorwaarde niet is nageleefd in een van de jaren volgend op het jaar van storting, omdat de inschrijver de obligaties uitgegeven door het Fonds ter reductie van de globale energiekost heeft vervreemd binnen 60 maanden na de verwerving ervan, wordt de belasting met betrekking tot de inkomsten van dat jaar vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één zestigste van de overeenkomstig § 1 werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven tot het einde van de periode van 60 maanden. § 3. Het Fonds ter reductie van de globale energiekost stelt jaarlijks, vóór 31 maart van het aanslagjaar, een document op en zendt een exemplaar aan de inschrijver en een ander aan de belastingsdienst waarvan hij afhangt, met daarin - voor het jaar van verwerving : de bedragen die recht geven op de vermindering en het bedrag van de toe te passen vermindering, alsmede de bevestiging dat de obligaties op 31 december van het betreffende jaar nog steeds in het bezit zijn van de inschrijver; - voor het jaar van overlijden van de inschrijver : het bedrag dat aan de rechtverkrijgenden is uitgekeerd ingevolge de verplichte uitbetaling, en het bedrag van het evenredig deel van de verlopen, maar nog niet uitgekeerde interesten; - voor het jaar waarin de termijn van 60 maanden verstrijkt : naargelang het geval, de bevestiging dat de obligaties ofwel in het bezit zijn gebleven van de inschrijver tot het einde van de termijn, ofwel zijn vervreemd vóór het verstrijken van de termijn met opgave van de nog niet verlopen maanden die in aanmerking komen voor de berekening van de terugname van de vermindering; - voor elk van de andere jaren : naargelang het geval, de bevestiging dat de obligaties ofwel op 31 december van het betreffende jaar nog steeds in het bezit zijn van de inschrijver, ofwel zijn vervreemd met opgave van de nog niet verlopen maanden die in aanmerking komen voor de berekening van de terugname van de vermindering. » HOOFDSTUK XIV. - Regie der Gebouwen Het verlenen van een staatswaarborg onder de vorm van een borgstelling

Art. 157.De Minister van Financiën wordt ertoe gemachtigd kosteloos en tegen de voorwaarden die hij bepaalt, een staatswaarborg onder de vorm van een borgstelling te verlenen voor de nakoming door een derde-investeerder dewelke de Minister van Financiën, optredend als voogdijMinister voor de Regie der Gebouwen, zal aanwijzen, van alle verplichtingen die de Regie der Gebouwen jegens Justinvest N.V. heeft opgenomen krachtens de promotieovereenkomst met betrekking tot de bouw van een nieuw gerechtshof te Antwerpen goedgekeurd op 11 september 2000 (bestek nr. 2000/11.142013/026A) en de uit deze promotieovereenkomst voortvloeiende erfpacht- en huurovereenkomst, dit in het kader van de overdracht door de Regie der Gebouwen van al haar rechten en verplichtingen uit hoofde van bovenvermelde overeenkomsten aan deze derde-investeerder.

De staatswaarborg strekt zich uit tot de verbintenissen in hoofdsom, interesten en gerechtskosten. Hij wordt verleend voor maximaal 27 jaar en kan ten vroegste ingaan op 1 november 2005.

De Belgische Staat zal als borg slechts kunnen worden uitgewonnen nadat de financiële gehoudenheid met betrekking tot de gewaarborgde verplichtingen voortvloeit uit een gerechtelijke eindbeslissing geldend ten aanzien van de Belgische Staat dewelke in kracht van gewijsde is getreden, en zulks zonder afbreuk te doen aan de bijkomende voorwaarden dewelke door de Minister van Financiën kunnen worden overeengekomen in het geval van een effectieve uitwinning.

Art. 158.Artikel 157 treedt in werking op 15 december 2005.

TITEL VIII. - Pensioenen

Art. 159.Met het oog op de overdracht van eerste pijlerpensioenverplichtingen van openbare rechtspersonen met een industriële, commerciële of economische activiteit ten aanzien van statutair en gewezen statutair personeel, met inbegrip van de overlevingspensioenen ten gunste van de rechthebbenden van haar statutair en gewezen statutair personeel en de kosten van de begrafenisvergoeding, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, alle nuttige maatregelen treffen teneinde : 1° deze pensioenverplichtingen over te dragen aan de Staat;2° financiële en andere verplichtingen tussen de betrokken openbare rechtspersoon en de Staat te regelen die verband houden met deze overdracht. In hetzelfde kader kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, eveneens, voor een of meer openbare rechtspersonen, alle nuttige maatregelen treffen teneinde : 1° de continuïteit van het administratieve en boekhoudkundige beheer en de betaling van de pensioenverplichtingen te garanderen;2° in voorkomend geval, het pensioenfonds voor de pensioenen van de statutaire personeelsleden van betrokken openbare rechtspersoon te ontbinden en te vereffenen.

Art. 160.De besluiten die krachtens artikel 159 worden aangenomen, kunnen de van kracht zijnde wettelijke bepalingen wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen.

Art. 161.§ 1. De bevoegdheden die door artikel 159 aan de Koning worden toegekend, vervallen op 31 december 2006. § 2. De besluiten die krachtens voornoemd artikel 159 worden genomen, houden op uitwerking te hebben indien zij niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na de datum van hun inwerkingtreding. § 3. Na 31 december 2006 kunnen de besluiten die krachtens artikel 159 zijn genomen en bekrachtigd overeenkomstig § 2, alleen bij wet worden gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven.

Art. 162.Deze titel treedt in werking op de dag van afkondiging van deze wet.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 27 december 2005.

ALBERT Van Koningswege : Voor de Eerste Minister, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Buitenlandse Zaken, K. DE GUCHT Voor de Minister van Economie, afwezig : De Minister van Middenstand en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, A. DE DECKER De Minister van Maatschappelijke Integratie, C. DUPONT De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN De Staatssecretaris voor Modernisering van de Financiën en de Strijd tegen de fiscale fraude, H. JAMAR De Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling, Mevr. E. VAN WEERT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2005-2006. Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 51-2097 - 2005/2006 : - Nr. 1 : Ontwerp van programmawet. - Nrs. 2 tot 4 : Amendementen. - Nr. 5 : Verslag. - Nrs. 6 tot 10 Amendementen. - Nr. 11 : Advies van de Raad van State. - Nr. 12 : Amendementen. - Nrs. 13 tot 17 : Verslagen. - Nr. 18 : Tekst aangenomen door de commissies. - Nrs. 19 en 20 : Verslagen. - Nrs. 21 en 22 : Amendementen. - Nr. 23 : Aanvullend verslag; - Nr. 24 : Artikelen gewijzigd door de commissie. - Nrs. 25 en 26 : Amendementen. - Nr. 27 : Tekst aangenomen in lpenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal Verslag : 21 december 2005.

Stukken van de Senaat : 3-1492 - 2005/2006 : - Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat. - Nr. 2 : Amendementen. - Nrs. 3 tot 7 : Verslagen. - Nr. 8 : Beslissing om niet te amenderen.

Handelingen van de Senaat : 23 december 2005.

^