gepubliceerd op 31 december 1997
Koninklijk besluit houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, tot de zelfstandigen en de leden van de kloostergemeenschappen wordt verruimd
29 DECEMBER 1997. Koninklijk besluit houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, tot de zelfstandigen en de leden van de kloostergemeenschappen wordt verruimd
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 33, eerste lid, 1°, gewijzigd bij koninklijk besluit van 18 november 1996 en 2°;
Gelet op het advies van de Algemene raad, uitgebracht op 8 december 1997;
Gelet op het advies van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging, uitgebracht op 1 december 1997;
Gelet op het advies van de Inspectie van financiën, uitgebracht op 25 november 1997;
Gelet op het advies van het Technisch comité voor de zelfstandigen, uitgebracht op 4 december 1997;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid die wordt gemotiveerd door het feit dat het koninklijk besluit van 25 april 1997 houdende maatregelen om de toegang tot de regeling inzake verzekering voor geneeskundige verzorging te veralgemenen en te versoepelen, in het bijzonder voor de sociaal-economisch achtergestelde groepen, ter uitvoering van de artikelen 11, 2°, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 19 juni 1997, de wettelijke grondslag heeft gelegd voor een hervorming van de verzekerbaarheid, inzonderheid in de sector van de zelfstandigen; dat die ruime hervorming moest worden voorbereid, rekening houdende met andere fundamentele wijzigingen betreffende eensdeels de verhoogde verzekeringstegemoetkoming en anderdeels de invoering van een sociale identiteitskaart; dat de voorbereidende werkzaamheden bijgevolg talrijke vergaderingen hebben vereist en dat de bekendmaking van die maatregelen, die op 1 januari 1998 in werking treden, onverwijld moet gebeuren aangezien precieze instructies moeten worden gegeven aan de betrokken besturen en instellingen (waaronder de verzekeringsinstellingen), die dan de noodzakelijke maatregelen zullen moeten nemen, met name op het stuk van de informatica;
Gelet op het advies van de Raad van State, uitgebracht op 16 december 1997 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, van Onze Minister van Landbouw en de kleine en middelgrote ondernemingen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Afdeling I. - Toepassingssfeer en voorwerp van de verzekering
Artikel 1.De toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, hierna gecoördineerde wet genoemd, wordt verruimd tot de zelfstandigen en de helpers die bij toepassing van hoofdstuk I van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, onderworpen zijn aan een stelsel van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, alsmede tot de leden van de kloostergemeenchappen.
Deze verruiming heeft tot voorwerp : 1° a) elke behandeling, verstrekt tijdens een opneming in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende vaststelling van de programmatiecriteria voor de psychiatrische ziekenhuisdiensten of in een dienst voor neuropsychiatrie erkend door de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort;b) elke behandeling, verstrekt tijdens een opneming in een sanatorium voor longtuberculoselijders of in een dienst B, erkend overeenkomstig de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987;c) de transfusie van bloed, plasma of een van de derivaten ervan, verricht bij een rechthebbende die lijdt aan aangeboren deficiëntie van een of meer bloedstollingsfactoren die een levenslange bloedziekte veroorzaken;d) de kinesitherapeutische en fysiotherapeutische verzorging die wordt verleend in de gevallen die niet door de in artikel 22, 6°, van de voornoemde gecoördineerde wet beoogde overeenkomsten zijn gedekt, wanneer die verzorging onmiddellijk of nadien nodig is voor de revalidatie van de rechthebbende die aan poliomyelitis lijdt of sequelen van die aandoening heeft, voor zover deze deugdelijk is aangegeven bij de diensten voor Inspectie van de volksgezondheid van het Ministerie van Sociale Zaken;deze verruiming heeft eveneens tot voorwerp de kinesitherapeutische en fysiotherapeutische verstrekkingen bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1982 tot vaststelling van het persoonlijk aandeel van de rechthebbenden of van de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging in het honorarium voor bepaalde verstrekkingen, indien ze, na het voorafgaand akkoord van de adviserend geneesheer toegestaan op basis van een uitgebreide medische rechtvaardiging zoals bedoeld in artikel 7, 4e lid, van genoemd besluit, worden verleend aan de rechthebbende die lijdt aan een van de aandoeningen bedoeld in artikel 7, derde lid, c) van genoemd besluit : in dat geval zijn de hoegrootheden van de persoonlijke aandelen bedoeld in artikel 7, derde lid, van toepassing; 2° de geneeskundige en verloskundige zorgen bij bevalling;3° de opneming in een ziekenhuis ter observatie en behandeling;4° de tijdens een verblijf in deze inrichting afgeleverde geneesmiddelen;5° de heelkundige tussenkomsten waaraan een betrekkelijke waarde gelijk aan of hoger dan K 40 of N 66 wordt toegekend in artikel 14 van het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, alsmede de verstrekkingen die betrekking hebben op de afnamen voor biopsie die zijn vermeld onder de nrs.227091 - 227102, 432110 - 432121, 432132 - 432143, 255791 - 255802, 256594 - 256605, 257353 - 257364, 257375 - 257386, 260330 - 260341, 261494 - 261505, 261516 - 261520, 311953 - 311964, 311975 - 311986; 6° de verstrekkingen voor anesthesie die gepaard gaan met de in 5° opgesomde heelkundige tussenkomsten en met de in artikel 34 van de voornoemde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen opgesomde verstrekkingen;7° de verstrekkingen voor reanimatie, opgesomd in artikel 13 van de voornoemde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen;8° de algemene speciale verstrekkingen, opgesomd in artikel 11 van de voornoemde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen;9° de verstrekkingen inzake medische beeldvorming, opgesomd in de artikelen 5, 17, 17bis en 17ter, van vorenbedoelde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen, alsmede de verstrekkingen opgesomd in artikel 34 van dezelfde nomenclatuur;10° de verstrekkingen voor radiotherapie, radiumtherapie en nucleaire geneeskunde, opgesomd in artikel 18 van de voornoemde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen;11° de verstrekkingen voor inwendige geneeskunde opgesomd in artikel 20 van de voornoemde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen en de verstrekkingen opgesomd in artikel 22, I en II b), van de voornoemde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen;12° de verstrekkingen van klinische biologie, pathologische anatomie en genetica, opgesomd respectievelijk in de artikelen 24, 32 en 33 van de voornoemde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen;13° de verstrekkingen voor toezicht op de in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden, opgesomd in artikel 25 van de voornoemde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen;14° de bijkomende honoraria voor 's nachts, tijdens het weekeind of op een feestdag verrichte dringende technische verstrekkingen, opgesomd in artikel 26 van de voornoemde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen in zoverre die technische verstrekkingen opgenomen zijn in dit besluit;15° de verstrekkingen opgesomd in de artikelen 28 en 35 van de voornoemde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen;16° hemodialyse en peritoneale dialyse thuis, alsmede dialyse in een collectief auto-dialyse centrum;17° onder de voorwaarden bepaald in artikel 23 van de voornoemde gecoördineerde wet, de verstrekkingen inzake revalidatie en de herscholingsverstrekkingen bedoeld in de artikelen 137 en 146 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzekering en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994; Buiten de verstrekkingen bedoeld in het vorige lid, mogen onder de andere verstrekkingen dan die welke zijn opgesomd onder 1° tot 16° van dit artikel, in het raam van de revalidatie en de herscholing alleen de hierna opgesomde verstrekkingen worden toegestaan door de adviserend geneesheer indien ze bovendien onontbeerlijk zijn voor de realisatie van het revalidatie- of herscholingsprogramma : a) de lumbostaten die zijn vermeld in artikel 27 van de voornoemde nomenclatuur der geneeskundige verstrekkingen;b) de verstrekkingen die zijn vermeld in artikel 29 van bedoelde nomenclatuur, met uitsluiting van de orthopedische zolen;c) de verstrekkingen die zijn vermeld in artikel 31 van bedoelde nomenclatuur;18° de reiskosten van de zieken die in een sanatorium voor longtuberculose dienen te worden opgenomen of die in anti-kankercentra of in dialysecentra ambulant worden behandeld alsmede de reiskosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de revalidatie- en herscholingsprogramma's die door het College van geneesheren-directeurs zijn toegestaan bij toepassing van artikel 23 van de voornoemde gecoördineerde wet;19° de verstrekkingen die verleend worden door diensten of in inrichtingen die erkend zijn met toepassing van artikel 5 van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende sommige andere vormen van verzorging voor zover deze verstrekkingen rechtstreeks in verband staan met de vorenbedoelde erkenning;20° de verstrekkingen die verleend worden door rustoorden voor bejaarden die erkend zijn met toepassing van artikel 2 van de wet van 12 juli 1966 op rustoorden voor bejaarden en door rust- en verzorgingstehuizen die erkend zijn met toepassing van artikel 5 van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende sommige andere vormen van verzorging, en die niet rechtstreeks in verband staan met de erkenning in het kader van artikel 5 van vorenbedoelde wet van 27 juni 1978;21° de verstrekkingen voorzien bij artikel 9bis, § 10 van het koninklijk besluit van 24 december 1963 houdende verordening op de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen en verleend onder de daarin bepaalde voorwaarden;22° de tussenkomsten van het Bijzonder solidariteitsfonds bedoeld in artikel 25 van de voornoemde gecoördineerde wet. Dit fonds wordt wat de regeling voor de zelfstandigen betreft gefinancierd door een voorafname op het geheel van de inkomsten voorzien in het kader van onderhavig besluit. Het bedrag van deze voorafname wordt voor ieder kalenderjaar vastgesteld door de Minister tot wiens bevoegdheid de Sociale Voorzorg behoort.
Genoemd fonds kan evenwel niet tussenkomen in de kosten van de verstrekkingen bedoeld in artikel 34 van voornoemde gecoördineerde wet, die ten laste van de zelfstandige blijven omdat ze geen deel uitmaken van de verruiming bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
In de mate waarin daarvan door dit besluit niet wordt afgeweken, zijn de bepalingen van het koninklijk besluit van 23 maart 1990 tot uitvoering van artikel 25 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, van toepassing. 23° het afleveren van organen en weefsels van menselijke oorsprong onder de voorwaarden vastgesteld in de artikelen 34, 17° en 37°, § 9, van de voornoemde gecoördineerde wet;24° de geneesmiddelen die zijn bedoeld in artikel 4, tweede lid, tweede streepje, van het koninklijk besluit van 19 oktober 1978 houdende regelen betreffende de officina's en de geneesmiddelendepots in de verzorgingsinrichtingen en door de ziekteverzekering voor vergoeding zijn aangenomen krachtens de criteria met betrekking tot de antitumorale en andere geneesmiddelen, bestemd voor de behandeling van sommige tumoren, van welke criteria de lijst is opgenomen in de bijlage II bij het koninklijk besluit van 2 september 1980 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering tegemoetkomt in de kosten van de farmaceutische specialiteiten en gelijkgestelde producten.Die geneesmiddelen moeten, om met een intraveneuze infusie te worden toegediend, in het raam van een ambulante behandeling worden afgeleverd door de apotheek van een verpleeginrichting die beschikt én over een dienst voor diagnose en geneeskundige behandeling én over een dienst voor heelkunde, die respectievelijk als zodanig zijn erkend door de overheid tot wier bevoegdheid de Volksgezondheid behoort; 25° de plaatsing in een instelling voor beschut wonen.26° de enterale voeding via sonde.
Art. 2.De Koning omschrijft de verstrekkingen bedoeld bij artikel 1, 19° en 20°, en bepaalt de voorwaarden waaronder de ziekteverzekering tegemoetkomt in de kostprijs van deze verstrekkingen. De Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, stelt, op voorstel van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging, de tegemoetkoming vast voor de in artikel 1, 19° en 20°, bedoelde verstrekkingen. Het toekennen van deze tegemoetkoming verhindert elke bijzondere tussenkomst van de ziekteverzekering in de kosten van geneeskundige verstrekkingen die voorkomen in het verstrekkingenpakket bedoeld bij artikel 1, 19E en 20E, zoals het door de Koning werd omschreven.
Art. 3.Behoudens uitdrukkelijke bepaling van dit besluit, dient onder "zelfstandige" te worden verstaan, de zelfstandige en de helper. Afdeling II. - De rechthebbenden
Art. 4.Zijn rechthebbenden op de in artikel 1 genoemde verstrekkingen, wanneer zij de in dit besluit gestelde voorwaarden vervullen : 1° de zelfstandigen die, bij toepassing van hoofdstuk I van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, onderworpen zijn aan een stelsel van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit; 2° de zelfstandigen die, in de voorwaarden gesteld krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, hun beroepsbezigheid hebben onderbroken wegens ziekte of invaliditeit en als zodanig hun rechten vrijwaren bij toepassing van diezelfde wetgeving;3° de zelfstandigen die arbeidsongeschikt erkend zijn in de zin van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen;4° de zelfstandigen die tot de voortgezette verzekering zijn toegelaten in de voorwaarden gesteld krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;5° de zelfstandigen die de sociale verzekering in geval van faillissement genieten, gedurende ten hoogste vier kwartalen.Deze periode vangt aan, hetzij op de eerste dag van het kwartaal dat volgt op datgene van het vonnis van faillietverklaring, hetzij, wanneer de zelfstandige een akkoord na faillissement heeft bekomen, op de eerste dag van het kwartaal dat volgt op datgene van het vonnis van ontbinding van dit akkoord. 6° de gewezen kolonisten die als zodanig stortingen verrichten om hun rechten te vrijwaren bij toepassing van de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;7° de zelfstandigen die de normale pensioenleeftijd hebben bereikt en doen blijken van tenminste één jaar beroepsbezigheid als zelfstandige waardoor het recht op rustpensioen kan worden verkregen krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;8° de zelfstandigen die, in die hoedanigheid, een rustpensioen genieten dat is ingegaan vóór zij de normale pensioenleeftijd bereikten;9° de weduwnaar of weduwe van een zelfstandige, wiens echtgenote of echtgenoot gedurende tenminste een jaar een beroepsbezigheid als zelfstandige heeft uitgeoefend waardoor het recht kan worden verkregen op het overlevingspensioen krachtens de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;10° de kinderen van de onder 1° tot en met 9° bedoelde gerechtigden, volle wezen, die kinderbijslag genieten of die in het genot zijn van een inkomensvervangende tegemoetkoming als bedoeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten;11° de personen ten laste van de onder 1° tot en met 10° bedoelde gerechtigden;12° de leden van de kloostergemeenschappen.
Art. 5.Zijn bovendien rechthebbenden op de in artikel 34 van de voornoemde gecoördineerde wet opgesomde verstrekkingen die niet beoogd worden in artikel 1 van dit besluit, de rechthebbenden bedoeld in artikel 4 die : 1° ofwel hun hoofdverblijfplaats in België hebben, de leeftijd van 15 jaar hebben bereikt en vóór de leeftijd van vijfenzestig jaar door een geneesheer-inspecteur van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut ongeschikt zijn erkend tot het verrichten van arbeid ter verkrijging van inkomen voor een vermoedelijke duur van ten minste één jaar wegens letsels of functionele stoornissen die leiden tot een vermindering van het verdienvermogen met twee derden of meer dan twee derden van wat een persoon van dezelfde stand en met dezelfde opleiding kan verdienen door zijn werkzaamheid. Wordt niet beschouwd als arbeid ter verkrijging van inkomen, de activiteit die de zelfstandige uitoefent in de voorwaarden en voor de duur bepaald bij artikel 23bis van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen.
De geneesheer-inspecteur stelt de duur van de arbeidsongeschiktheid vast en geeft aan de belanghebbende kennis van zijn beslissing binnen een maand na het onderzoek.
De geneesheer-inspecteur doet een nieuw onderzoek binnen dertig dagen voor het einde van de eerder erkende periode van arbeidsongeschiktheid.
De personen wier arbeidsongeschiktheid is erkend tot de leeftijd van vijfenzestig jaar, worden verder als arbeidsongeschikt beschouwd.
De arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op schriftelijk verzoek, dat de betrokkene of de persoon die bij wet gemachtigd is om in diens plaats te handelen, moet richten aan de Leidend ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige controle. 2° ofwel met toepassing van artikel 2, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, de vereiste erkenning van arbeidsongeschiktheid bezitten om recht te hebben op de inkomensvervangende tegemoetkoming bedoeld in die bepaling of voor wie met toepassing van artikel 2, § 2 of § 3 van de voornoemde wet de vereiste vermindering van de zelfredzaamheid voor het recht op de integratietegemoetkoming of op de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, erkend is;3° ofwel gehandicapte kinderen zijn die krachtens artikel 20 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, recht hebben op verhoogde kinderbijslag;4° ofwel zich in een invaliditeitsperiode bevinden in de zin van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen; De personen die zich op de pensioenleeftijd, zoals bepaald in de artikelen 3, § 1, en 16 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 4, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, in een hiervoren bedoelde invaliditeitsperiode bevinden, worden verder als arbeidsongeschikt be schouwd. Afdeling III. - Aansluiting en inschrijving
bij een verzekeringsinstelling
Art. 6.Om een verzekeringsinstelling te kiezen geven de in de artikel 4, 1° tot en met 10°, en 12° bedoelde gerechtigden een inschrijvingsaanvraag af aan het ziekenfonds waar zij zich wensen aan te sluiten of aan de gewestelijke dienst van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering waarbij zij wensen te worden ingeschreven.
Art. 7.De persoon die de hoedanigheid heeft van gerechtigde, als bedoeld in artikel 4 en de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 32 van de voornoemde gecoördineerde wet, mag slechts bij één enkel ziekenfonds aangesloten of bij één enkele gewestelijke dienst van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering of bij de Kas der geneeskundige verzorging van de N.M.B.S. ingeschreven zijn.
Art. 8.De bepalingen van Titel IV, Hoofdstuk II, Afdeling II, van het voormelde koninklijk besluit van 3 juli 1996, zijn van toepassing op de individuele mutaties van de rechthebbenden. Afdeling IV. - Bijdragen en bijdragebescheiden
Art. 9.Voor de in artikel 4, 1°, bedoelde zelfstandigen wordt de hoedanigheid van gerechtigde bewezen door de mededeling aan hun verzekeringsinstelling van de gegevens aangaande de vervulling van de bijdrageplicht met betrekking tot elk verstreken kalenderjaar door de Vrije Sociale Verzekeringskas of door de Nationale Hulpkas waarbij zij, met toepassing van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen aangesloten zijn.
De personen die voor het eerst de voormelde hoedanigheid van gerechtigde verkrijgen, bewijzen de hoedanigheid van gerechtigde door middel van de gegevens die worden meegedeeld door de voormelde kassen binnen de vier maanden na de aansluiting, en waaruit blijkt dat deze personen met toepassing van het voormelde koninklijk besluit onderworpen zijn aan de verplichte verzekering tegen ziekte- en invaliditeit.
Ingeval de gerechtigde zijn zelfstandige activiteit beëindigt, delen de voormelde kassen dit feit en de gegevens aangaande de vervulling van de bijdrageplicht mee aan de verzekeringsinstelling binnen de twee maanden na het laatste kwartaal waarin het voormelde koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 op hem toepasselijk was.
Art. 10.Voor de in artikel 4, 2°, bedoelde zelfstandigen blijkt dat zij gerechtigden zijn uit de omstandigheid dat het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen hen als zodanig heeft aangegeven aan hun verzekeringsinstelling.
Deze gerechtigden zijn geen bijdrage verschuldigd vanaf het kwartaal, volgend op dat waarin zij hun beroepsbezigheid als zelfstandige onderbroken hebben.
Art. 11.De bepalingen van artikel 9 zijn van toepassing op de in artikel 4, 4°, 5° en 6°, bedoelde gerechtigden.
De personen die genieten van de bepalingen van artikel 4, 5° worden evenwel geacht hun bijdrageplicht vervuld te hebben gedurende de erin bepaalde periode.
Naast het vervullen van de bijdrageplicht met het oog op het vrijwaren van hun pensioenrechten voor de betreffende periode, moeten de in artikel 4, 4° en 6°, bedoelde gerechtigden de betaling bewijzen van een jaarlijkse bijdrage die als volgt wordt berekend : a) voor de personen bedoeld in artikel 4, 4° : - 4,51 pct.op het gedeelte van het referte-inkomen, in de zin van artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen dat het bedrag vermeld in artikel 12, ' 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit niet overschrijdt, met dien verstande dat dit inkomen geacht wordt het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit te bereiken wanneer het referte-inkomen dat bedrag niet bereikt, en - 4,28 pct. op het gedeelte van genoemd referte-inkomen, dat wordt beoogd in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38; b) voor de personen bedoeld in artikel 4, 6° : - 4,51 pct.op het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van het voormeld koninklijk besluit nr. 38.
Voor de berekening van de in het vorig lid bedoelde bijdragen worden de, in artikel 12 van voormeld koninklijk besluit nr. 38, bedoelde bedragen geïndexeerd overeenkomstig artikel 14 van hetzelfde besluit.
Art. 12.De bepalingen van artikel 9 zijn van toepassing op de in artikel 4, 7°, 8° en 9° bedoelde gerechtigden die een beroepsbezigheid als zelfstandige uitoefenen en bij toepassing van de artikelen 12 of 13 van het voornoemd koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, een bijdrage moeten betalen.
Art. 13.Wanneer een gerechtigde, met toepassing van artikel 22 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, volledige vrijstelling van bijdragebetaling heeft verkregen, wordt dit gegeven uitdrukkelijk vermeld als één van de gegevens die krachtens artikel 9 door de Sociale Verzekeringskassen worden meegedeeld.
Art. 14.De Ministers bevoegd voor het sociaal statuut der zelfstandigen en sociale zaken stellen gezamenlijk de wijze vast waarop de gegevens bedoeld in de artikelen 9 tot en met 13 worden opgemaakt en overgezonden en stellen eveneens de termijn vast waarbinnen deze gegevens worden overgezonden. Op deze gegevensoverdracht zijn de artikelen 14, 15 en 20 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid van toepassing. Ingeval de in de artikelen 9 tot 13 bedoelde zelfstandigen nog niet zijn aangesloten bij een verzekeringsinstelling, of indien de gegevensoverdracht buiten de gerechtigde om niet mogelijk blijkt, worden de in de voormelde bepalingen bedoelde gegevens aan de betrokken zelfstandigen overgemaakt, die ze binnen één maand na ze te hebben ontvangen, overmaken aan de verzekeringsinstelling waarbij ze zich aansluiten.
Art. 15.De in artikel 4, 7°, 8° en 9°, bedoelde gerechtigden die geen beroepsbezigheid uitoefenen als zelfstandige, of wier beroepsbezigheid als zelfstandige geen aanleiding geeft tot betaling van een bijdrage bij toepassing van de artikelen 12 of 13 van het voornoemd koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, bewijzen hun hoedanigheid van gerechtigde door een verklaring die hun wordt afgeleverd door het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.
Art. 16.De in artikel 15 bedoelde gerechtigden hebben zonder bijdragebetaling recht op geneeskundige verstrekkingen, op voorwaarde dat zij een pensioen genieten dat overeenstemt met een beroepsloopbaan gelijk aan of langer dan één derde van een volledig of als dusdanig beschouwde loopbaan.
Is deze voorwaarde niet vervuld, dan hebben de in artikel 15 bedoelde gerechtigden aanspraak op de verstrekkingen, mits zij een persoonlijke bijdrage betalen, waarvan het bedrag is vastgesteld op 372 frank per kwartaal wanneer het gaat om een gerechtigde die personen te zijnen laste heeft, en op 249 frank per kwartaal, wanneer het gaat om een gerechtigde die geen persoon te zijnen laste heeft.
Art. 17.De in de artikelen 16, tweede lid, 18, § 3, 29 en 30 bedoelde bijdragen zijn door de gerechtigde verschuldigd aan de verzekeringsinstelling, waarbij hij aangesloten of ingeschreven is.
Art. 18.§ 1. De in artikel 4, 12°, bedoelde rechthebbenden bewijzen dat ze de hoedanigheid van gerechtigde bezitten, door de afgifte van een getuigschrift dat hun door hun geestelijke overheid wordt bezorgd.
Het in het vorige lid bedoelde getuigschrift wordt door de gerechtigde aan zijn verzekeringsinstelling bezorgd.
De persoon die de hiervorenbedoelde hoedanigheid van gerechtigde niet meer bezit, bezorgt aan de verzekeringsinstelling waarbij hij is aangesloten of ingeschreven, een document dat het verlies van die hoedanigheid bevestigt en dat wordt afgeleverd door de geestelijke overheid waarvan hij afhing. § 2. De inschrijving van de gerechtigden bedoeld in § 1 is slechts geldig indien uiterlijk op de laatste dag van het kwartaal volgend op het kwartaal waarin de inschrijving werd gevraagd het bedrag van een trimestriële bijdrage wordt betaald. § 3. De in § 1 bedoelde gerechtigden moeten een driemaandelijkse bijdrage betalen waarvan het bedrag is vastgesteld op 2.538 F. Dit bedrag wordt verminderd tot 726 F. voor de vorenbedoelde gerechtigden die de leeftijd van vijfenzestig jaar hebben bereikt.Dit bedrag is van toepassing vanaf het kwartaal gedurende hetwelk deze leeftijd wordt bereikt.
Zijn evenwel vrijgesteld van de betaling van elke bijdrage, de in § 1 bedoelde gerechtigden die recht hebben op een van de voordelen die nader zijn bepaald in artikel 37, § 19, 1°, 2° of 3°, van de gecoördineerde wet. De voornoemde gerechtigden genieten de vrijstelling van de betaling van bijdragen onder dezelfde voorwaarden en voor dezelfde periode als die welke overeenkomstig artikel 7 van het voormeld koninklijk besluit van 8 augustus 1997 ter bepaling van de inkomensvoorwaarden en de voorwaarden in verband met de ingang, het behoud en de intrekking van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, welke bedoeld zijn in artikel 37, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 van toepassing zijn voor de toekenning van het recht op een verhoogde verzekeringstegemoetkoming in geval van recht op een van de voormelde voordelen.
Die bijdrage is verschuldigd voor elk kwartaal tijdens hetwelk de voornoemde hoedanigheid van gerechtigde bestaat en vanaf het kwartaal in de loop waarvan die hoedanigheid is verworven. De bijdrage is evenwel niet verschuldigd gedurende de periode tijdens welke de gerechtigde door de geestelijke overheid waarvan hij afhangt, naar het buitenland wordt gestuurd.
Art. 19.Op voorstel van de Dienst voor administratieve controle van het Instituut legt de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft de regelen vast volgens welke de in artikel 5 beoogde personen bewijzen dat zij zich in één van de daarin bedoelde situaties bevinden.
Art. 20.De Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister van Sociale Voorzorg bepalen gezamenlijk het bedrag van de administratiekosten, verschuldigd aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, omwille van de opdrachten waarmee hij krachtens dit besluit kan worden belast. Afdeling V. - De personen ten laste en de wezen
Art. 21.De hoedanigheid van persoon ten laste wordt onder de bij dit artikel bepaalde voorwaarden toegekend aan de volgende personen : 1° de echtgenoot of echtgenote van de vrouwelijke of mannelijke gerechtigde.De van tafel en bed of feitelijk gescheiden echtgenoot of echtgenote kan persoon ten laste zijn, wanneer hij of zij zich in een van de gevallen bevindt, bedoeld in artikel 123, 1, van vorenbedoeld koninklijk besluit van 3 juli 1996; 2° de persoon die samenwoont met de gerechtigde wanneer hij de voorwaarden vervult die zijn vastgelegd in artikel 123, 2, van het vorenbedoeld koninklijk besluit van 3 juli 1996;3° de kinderen die zijn opgesomd in artikel 123, 3 van het vorenbedoeld koninklijk besluit van 3 juli 1996;4° De ascendenten van de gerechtigde of van zijn of haar echtgeno(o)t(e) en, eventueel hun stiefvaders en stiefmoeders, in de zin van artikel 123, 4, van het vorenbedoeld koninklijk besluit van 3 juli 1996;
Art. 22.De in artikel 123, 3, van vorenbedoeld koninklijk besluit van 3 juli 1996 opgesomde kinderen, ouder dan 18 jaar, die de zelfstandige helpen bij of vervangen in het uitoefenen van zijn beroep, zonder dat zij te zijnen opzichte verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst, hebben de hoedanigheid van persoon ten laste.
Die kinderen verliezen de hoedanigheid van persoon ten laste met ingang van 1 januari van het jaar waarin zij 20 jaar worden, of, indien zij gehuwd zijn voor die datum, vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens hetwelk hun huwelijk werd gesloten.
Art. 23.§ 1. Onder kinderen van gerechtigden als bedoeld in artikel 4, 10° dient te worden verstaan, de kinderen bedoeld in de artikelen 21, 3° en 22 die kinderen of aangenomen kinderen van een gerechtigde zijn of in wier geboorteakte de naam van een gerechtigde is vermeld en van wie die gerechtigde, bij zijn overlijden, de overlevende van hun vader en hun moeder of hun enige natuurlijke aanverwant was.
Deze bepaling geldt zelfs wanneer de kinderen op het tijdstip van dat overlijden persoon ten laste van een ander gerechtigde zouden zijn geweest. § 2. De op geneeskundige verstrekkingen rechthebbende kinderen, bedoeld in § 1 van dit artikel, kunnen als persoon ten laste van een gerechtigde worden opgenomen onder de voorwaarden, gesteld in artikel 123 van vorenbedoeld koninklijk besluit van 3 juli 1996.
Art. 24.Het bepaalde in de artikelen 124 en 125 van vorenbedoeld koninklijk besluit van 3 juli 1996, is van toepassing op de in de artikelen 21, 22 en 23 omschreven personen ten laste.
Voor de toepassing van de bepalingen van artikel 124, § 1, 1° worden evenwel niet als inkomen beschouwd : 1° de bedrijfsinkomsten die voortvloeien uit de zelfstandige activiteit van de echtgenote wiens medehelpende echtgenoot met toepassing van artikel 12 van het koninklijk besluit van 19 december 1967, houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, in haar plaats is onderworpen aan het sociaal statuut der zelfstandigen; 2° het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat met toepassing van artikel 86 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt toegekend aan de medehelpende echtgeno(o)t(e) van een zelfstandige gerechtigde.
Art. 25.De bedragen van de in de artikelen 16, tweede lid, 18, § 3, 29 en 30 bedoelde bijdragen zijn gekoppeld aan de spilindex 123,38 van het indexcijfer der consumptieprijzen, die op 31 oktober 1996 is bereikt. Die bedragen worden op 1 januari van elk jaar aangepast aan de hoegrootheid van het op 31 oktober van het voorgaande jaar bereikte indexcijfer van de consumptieprijzen. De eerste indexering zal plaatshebben op 1 januari 1998. Afdeling VI. - Voorwaarden inzake het toekennen
van de verstrekkingen
Art. 26.De gerechtigden omschreven in artikel 4, 1° tot en met 10° en 12° hebben voor henzelf en voor de personen te hunnen laste recht op de verstrekkingen bedoeld in artikel 1. Hun recht op verstrekkingen gaat in op de datum van uitwerking van de aansluiting of de inschrijving. De inschrijving heeft uitwerking op de eerste dag van het kwartaal waarin de hoedanigheid van gerechtigde verworven werd, onverminderd de bepalingen van artikel 18, § 2.
De in artikel 5 bedoelde personen hebben voor henzelf en voor de personen te hunnen laste recht op de verstrekkingen die zijn bedoeld in artikel 34 van de gecoördineerde wet en niet zijn beoogd in artikel 1 van dit besluit, op de eerste dag van het kwartaal : - ofwel, tijdens hetwelk de aanvraag werd gedaan, bedoeld in artikel 5, 1°; - ofwel, tijdens hetwelk de aanvraag, bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 27 februari 1987 met betrekking tot de tegemoetkoming voor gehandicapten; - ofwel, tijdens hetwelk de aanvraag werd gedaan, bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 28 augustus 1991 tot uitvoering van de artikelen 20, §§ 2 en 3, 26 en 35 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1976 tot inrichting van een kinderbijslagregeling ten voordele van de zelfstandigen, en van artikel 23 van het koninklijk besluit van 21 februari 1991 tot wijziging van sommige bepalingen met betrekking tot de kinderbijslagregeling ten voordele van de zelfstandigen; - ofwel, voor hetwelk de invaliteitsuitkering wordt uitbetaald, bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 tot instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen;
Art. 27.De gerechtigden die het recht hebben geopend overeenkomstig artikel 26, bewaren dat recht tot 31 december van het jaar dat volgt op het jaar tijdens hetwelk het recht is geopend.
Art. 28.Eenmaal het recht op de verstrekkingen is ingegaan overeenkomstig de artikelen 26 en 27, wordt aan de verdere toekenning van het recht voor een jaar de volgende tweevoudige voorwaarde verbonden : 1° voor het referentiejaar worden de gegevens bedoeld in afdeling IV aan de verzekeringsinstelling bezorgd en daaruit blijkt dat aan de bijdrageplicht is voldaan;2° de hoedanigheid van gerechtigde bedoeld in artikel 4, 1° tot 10° en 12° wordt bewaard tijdens het laatste kwartaal van het referentiejaar of in de loop van het volgende kalenderjaar. De in artikel 5 bedoelde personen moeten bovendien aantonen dat zij zich in de loop van het laatste kwartaal van het referentiejaar of in de loop van het volgende kalenderjaar, in één van de in artikel 5 bedoelde situaties bevinden.
Art. 29.Indien overeenkomstig artikel 28 de verdere toekenning van het recht niet kan worden toegekend en voor zover een aanvraag tot vrijstelling van de bijdragen is ingediend, kan het recht op verstrekkingen worden verlengd voor de duur van één jaar, op voorwaarde dat de gerechtigde een forfaitaire bijdrage betaalt die 7.350 F. beloopt per kwartaal waarvoor de vorenbedoelde aanvraag van vrijstelling is gedaan.
Die bijdrage kan aan de gerechtigde worden terugbetaald binnen de perken van de in artikel 174 van de vorenbedoelde gecoördineerde wet bepaalde verjaringstermijn wanneer : - ofwel de gerechtigde vrijstelling van bijdragen heeft gekregen voor de periode waarvoor de in het vorige lid beoogde bijdrage is betaald; - ofwel de gerechtigde voldaan heeft aan de bijdrageplichten waarin is voorzien in artikel 28.
Art. 30.De in artikel 12, § 2, van het voornoemd koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, bedoelde zelfstandigen behouden slechts de in artikel 28 bedoelde verstrekkingen wanneer zij een sociale bijdrage hebben betaald die ten minste gelijk is aan de minimumbijdrage, verschuldigd bij toepassing van artikel 12, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 of, in de andere gevallen wanneer zij per kwartaal een bijdrage van 900 F betalen aan de verzekeringsinstelling waarbij ze zijn aangesloten of ingeschreven.
De vereiste van betaling van deze laatste bijdrage of van de minimumbijdrage die krachtens het voornoemde artikel 12, § 1, is verschuldigd, naargelang het geval, moet zijn vervuld om de verdere toekenning van het recht op verstrekkingen als bedoeld in artikel 28 te kunnen verkrijgen.
Art. 31.Het feit dat een persoon de hoedanigheid van gerechtigde of van rechthebbende krachtens dit besluit bezit of verwerft, mag geenszins tot gevolg hebben dat afbreuk wordt gedaan aan het dekken van de geneeskundige verzorging welke niet is bedoeld in het eerste artikel van dit besluit, op welke dekking betrokkene aanspraak heeft krachtens zijn hoedanigheid van gerechtigde of van rechthebbende, ten opzichte van de verzekering voor geneeskundige verzorging van de gerechtigden bedoeld in artikel 32 van de voornoemde gecoördineerde wet. Afdeling VII. - Voorwaarden inzake het toekennen
van een verhoogde tegemoetkoming
Art. 32.§ 1. Voor de verstrekkingen die zijn vermeld in artikel 34, 1° en 5°, b) en c), van de voornoemde gecoördineerde wet en die aanleiding geven tot een tegemoetkoming van de verzekering krachtens artikel 1 van dit besluit, kan de verhoogde tegemoetkoming van de verzekering, waarin is voorzien in artikel 37, §§ 1 en 2, van voornoemde wet, toegekend worden aan de hierna opgesomde rechthebbenden en aan de personen te hunnen laste : 1° de gerechtigden bedoeld in artikel 4, 2°, die sedert ten minste vier kwartalen gedekt zijn door de in artikel 10 vermelde mededeling;2° de gerechtigden bedoeld bij artikel 4, 3° die een invaliditeitsuitkering ontvangen zoals bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971, houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen;3° de gerechtigden bedoeld bij artikel 4, 8°, en diegenen bedoeld bij artikel 4, 7° en 9°, die een rust- of overlevingspensioen genieten krachtens de pensioenregeling van de zelfstandigen;4° de in artikel 4, 7° en 9° bedoelde gerechtigden, die geen rust- of overlevingspensioen genieten krachtens de pensioenregeling voor de zelfstandigen, in zoverre zij geen beroepsbezigheid uitoefenen die onverenigbaar is met het genot van een rust- of overlevingspensioen als zelfstandige;5° de in artikel 4, 10°, bedoelde rechthebbenden.6° de rechthebbenden die zich in een in artikel 37, § 19, van de voornoemde gecoördineerde wet bedoelde toestand bevinden.7° de in artikel 4, 12° bedoelde rechthebbenden. § 2. Om het recht op de in § 1 bedoelde verhoogde tegemoetkoming te verkrijgen, moeten de in evengenoemde paragraaf bedoelde rechthebbenden de voorwaarden vervullen die, in uitvoering van de bepalingen van artikel 37, §§ 1 en 19 van de voornoemde gecoördineerde wet van toepassing zijn voor de rechthebbenden die beroep doen op de verhoogde tegemoetkoming van de verzekering.
De in artikel 4, 12°, bedoelde gerechtigden hebben evenwel recht op de in § 1 bedoelde verhoogde tegemoetkoming indien ze de leeftijd van vijfenzestig jaar hebben bereikt en voldoen aan de voorwaarden die voor de gepensioneerde werknemers zijn vastgesteld ter uitvoering van de bepalingen van artikel 37, § 1, van de voornoemde gecoördineerde wet. § 3. Om het recht te verkrijgen op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming voor de geneeskundige verstrekkingen die in artikel 34 van de voornoemde gecoördineerde wet zijn bedoeld en die niet zijn opgenomen in artikel 1 van dit besluit moeten de in artikel 5 beoogde rechthebbenden de voorwaarden vervullen die zijn vermeld in de §§ 1 en 2. Afdeling VIII. - Technisch comité voor de zelfstandigen
Art. 33.§ 1. Het Technisch comité voor de zelfstandigen, waarin is voorzien bij artikel 33 van vorenbedoelde gecoördineerde wet, is samengesteld uit : a) een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter;b) acht werkende en acht plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, op dubbele lijsten, worden voorgedragen door de organisaties die als representatief worden beschouwd krachtens artikel 95, § 1, van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; c) acht werkende en acht plaatsvervangende leden, gekozen uit de kandidaten die, in dubbel aantal van dat der toe te wijzen mandaten, worden voorgedragen door de verzekeringsinstellingen;elke verzekeringsinstelling heeft ten minste recht op één mandaat van werkend lid en één mandaat van plaatsvervangend lid; d) één werkend en één plaatsvervangend lid, die de Minister die de Sociale voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft vertegenwoordigen;e) één werkend en één plaatsvervangend lid, die de Minister van Landbouw vertegenwoordigen;f) één werkend en één plaatsvervangend lid, die de Minister die het Sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft vertegenwoordigen;g) één werkend en één plaatsvervangend lid, die de Minister van Financiën vertegenwoordigen. De voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en leden worden door de Koning benoemd.
De voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en de onder d), e), f) en g) bedoelde leden zijn niet stemgerechtigd.Een plaatsvervangend lid heeft enkel zitting bij afwezigheid van een werkend lid. De plaatsvervangend voorzitter mag de vergaderingen bijwonen waarin de voorzitter zitting heeft. Het bepaalde in de artikelen 52 en 55 tot en met 59 van het voornoemd koninklijk besluit van 3 juli 1996 is van toepassing op het Technisch comité voor de zelfstandigen. § 2. Het Technisch comité voor de zelfstandigen is ermee belast, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de Algemene raad, van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging, van de Minister tot wiens bevoegdheid de Sociale voorzorg behoort of van de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, zijn advies te geven : 1° over alle kwesties betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging van de zelfstandigen;2° over de begroting en de rekeningen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, in zoverre deze betrekking hebben op de verzekering voor geneeskundige verzorging der zelfstandigen. De adviezen van het Technisch comité voor de zelfstandigen worden, binnen acht dagen, bezorgd aan de Algemene raad, aan het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging, aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Sociale voorzorg behoort en aan de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft. Afdeling IX. - Financiële en statistische bepalingen
Art. 34.De administratiekosten van het Instituut die betrekking hebben op de verzekering voor geneeskundige verzorging voor de zelfstandigen, worden afgenomen van de verzekeringsinkomsten.
Art. 35.Het financieel beheer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging der zelfstandigen is gescheiden van dat der werknemers.
De begrotingen, rekeningen en statistieken met betrekking tot de toepassing van dit besluit staan apart van die der verzekering voor geneeskundige verzorging van de werknemers.
Art. 36.Het bepaalde in de artikelen 331 tot en met 337, 342 en 343 van vorenbedoeld koninklijk besluit van 3 juli 1996 is van toepassing op de documenten inzake ontvangsten, lijsten van rechthebbenden en uitgaven voortvloeiende uit de toepassing van dit besluit.
Art. 37.De verzekeringsinstellingen zenden het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering elk kwartaal voor elk van hun verbonden of voor elke gewestelijke dienst, de getalsterktestaten waarvan het model door het Algemeen Comité van genoemd Instituut wordt vastgesteld.
Die staten behelzen ten minste de volgende schiftingsmaatstaven : - vijfjarige leeftijdsgroepen; - geslacht; - categorieën van gerechtigden; - categorieën van personen ten laste.
Die staten worden opgemaakt op basis van de op de laatste dag van het kwartaal bekende getalsterkten en worden toegezonden binnen een termijn van twee maanden, ingaande de laatste dag van het kwartaal waarop die staten betrekking hebben.
Voor het opmaken van de statistieken wordt de leeftijd van de rechthebbende vastgesteld door zijn geboortejaar af te trekken van het jaar waarop de statistische staat betrekking heeft.
Art. 38.Wat de gerechtigden betreft, bedoeld in artikel 4, 12°, worden de samenvattende bijdragebescheiden driemaandelijks naar het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering gestuurd door de verzekeringsinstellingen, uiterlijk vier maanden na de periode waarop ze betrekking hebben.
Die documenten, waarvan het model wordt vastgesteld door het Algemeen comité van het voormelde Instituut, bevatten ten minste de volgende inlichtingen : - identificatie van de bijdragebetaler; - bedrag van de bijdragen en het aantal kwartalen waarop de bijdrage betrekking heeft. Afdeling X. - Slotbepalingen
Art. 39.De bepalingen van evengenoemd koninklijk besluit van 3 juli 1996 welke geen betrekking hebben op de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid zijn, behoudens indien daarvan bij dit besluit wordt afgeweken, van toepassing voor de in de artikelen 4 en 5 van dit besluit bedoelde personen.
Art. 40.De Koning benoemt een afgevaardigde van de Minister die het Sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft bij de in artikel 11 van vorenbedoelde gecoördineerde wet bedoelde Algemeen comité en bij het in artikel 21 van dezelfde wet bedoelde Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging.
Die afgevaardigden hebben, wat de kwesties betreffende de verzekering voor geneeskundige verzorging van de zelfstandigen betreft, dezelfde bevoegdheden als de regeringscommissarissen bij genoemde organen.
Art. 41.Worden opgeheven : - het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 tot de zelfstandigen wordt verruimd; - het koninklijk besluit van 28 juni 1969 tot verruiming van de werkingssfeer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot de leden van de kloostergemeenschappen.
Art. 42.§ 1. De arbeidsongeschiktheidserkenning in het raam van het koninklijk besluit van 20 juli 1970 tot verruiming van de werkingssfeer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot de mindervaliden, geldt tevens, en voor dezelfde duur, als arbeidsongeschiktheidserkenning door de geneesheer-inspecteur van de dienst voor geneeskundige controle, zoals bedoeld in artikel 5, 1°.
De vrouwelijke gerechtigde, die op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit arbeidsongeschikt was erkend tot de leeftijd van zestig jaar in het kader van het voornoemde koninklijk besluit van 20 juli 1970, is rechthebbende op de in artikel 34 van de voornoemde gecoördineerde wet opgesomde verstrekkingen die niet beoogd worden in artikel 1 van dit besluit, zoals bedoeld in artikel 5. § 2. De hoedanigheid van gerechtigde die overeenkomstig artikel 1 van het koninklijk besluit van 28 juni 1969 tot verruiming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot de leden van de kloostergemeenschappen bestond, op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit, wordt gelijkgesteld met de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 33, eerste lid, 2° van de voormelde gecoördineerde wetten dit voor de duur waarover de hoedanigheid van gerechtigde, zoals bedoeld in artikel 1 van het voormeld koninklijk besluit van 28 juni 1969, behouden blijft overeenkomstig dat besluit.
Art. 43.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1998.
Art. 44.Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Landbouw en Kleine en Middelgrote Ondernemingen zijn, ieder voor wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 29 december 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote ondernemingen, K. PINXTEN