Etaamb.openjustice.be
Wet van 06 januari 2014
gepubliceerd op 31 januari 2014

Bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2014003016
pub.
31/01/2014
prom.
06/01/2014
ELI
eli/wet/2014/01/06/2014003016/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

6 JANUARI 2014. - Bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten

Art. 2.In artikel 1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 16 juli 1993, 13 juli 2001 en 27 maart 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : " § 1.Onverminderd artikel 170, § 2, van de Grondwet, gebeurt de financiering van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap en van de Franse Gemeenschap door : 1° niet fiscale ontvangsten;2° toegewezen gedeelten van de opbrengst van belastingen en heffingen;3° federale dotaties;4° voor de periode van 2015 tot en met 2033, een overgangsmechanisme; 5° leningen."; 2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : " § 2.Onverminderd artikel 170, § 2, van de Grondwet, gebeurt de financiering van de begroting van het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, door : 1° niet fiscale ontvangsten;2° fiscale ontvangsten als bedoeld in deze wet;3° ontvangsten uit de uitoefening van de fiscale autonomie inzake de personenbelasting als bedoeld in titel III/1;4° toegewezen gedeelten van de opbrengst van belastingen en heffingen;5° federale dotaties;6° een mechanisme van nationale solidariteit;7° voor de periode van 2015 tot en met 2033, een overgangsmechanisme; 8° leningen."; 3° in § 3 worden de woorden "in artikel 107quater" vervangen door de woorden "in artikel 39" en worden de woorden "in artikel 59bis" vervangen door de woorden "in de artikelen 127 tot 129".

Art. 3.Artikel 1ter van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, wordt vervangen als volgt : "

Art. 1ter.De uitoefening van de fiscale bevoegdheden van de gewesten als bedoeld in deze wet gebeurt met naleving van de in artikel 143 van de Grondwet bedoelde federale loyauteit en het algemeen normatief kader van de economische unie en de monetaire eenheid, alsmede van de volgende principes : 1° de uitsluiting van elke deloyale fiscale concurrentie;2° de vermijding van dubbele belasting;3° het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal. Bij een door een overheid gegrond geacht verzoek van een belastingplichtige houdende vermijding van dubbele belasting treedt die overheid in overleg met de andere betrokken overheden teneinde de belastingheffing die strijdig is met het in het eerste lid, 2°, vermelde principe ongedaan te maken.

In het raam van het Overlegcomité als bedoeld in artikel 31 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen wordt jaarlijks een overleg gehouden over het fiscaal beleid en over de in het eerste lid bedoelde principes.".

Art. 4.In titel I van dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 1quater ingevoegd, luidende : "

Art. 1quater.De gewesten kunnen geen opcentiemen of belastingvermeerderingen heffen of kortingen, belastingverminderingen of belastingkredieten toestaan op de in deze wet bedoelde belastingen, behalve die welke bedoeld zijn in artikel 5/1, § 1.".

Art. 5.In titel II van dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende : "

Art. 2bis.De ontvangsten van de onmiddellijke inningen, de minnelijke schikkingen en de strafrechtelijke boeten die verband houden met de inbreuken op de reglementering inzake verkeersveiligheid, die krachtens artikel 6, § 1, XII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen tot de bevoegdheid van de gewesten behoort, worden aan de gewesten volgens de plaats van de overtreding toegekend.".

Art. 6.Titel IIIbis van dezelfde bijzondere wet, opgeheven bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, wordt hersteld als volgt : "Titel III/1. Gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting".

Art. 7.In titel III/1, hersteld bij artikel 6, wordt een artikel 5/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 5/1.§ 1. Op basis van de lokalisatie van de personenbelasting kunnen de gewesten : 1° opcentiemen heffen op een deel van de personenbelasting.Het deel van de personenbelasting waarop de opcentiemen worden geheven, is de gereduceerde belasting Staat; 2° kortingen toestaan en belastingverminderingen en belastingvermeerderingen toepassen op de in 1° bedoelde opcentiemen zonder dat daaruit een vermindering of een vermeerdering van de belastbare grondslag ontstaat. Het totaal van de opcentiemen, kortingen en belastingverminderingen en -vermeerderingen, eventueel na toepassing van artikel 5/3, § 1, 2°, vormt de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting, hierna "de gewestelijke personenbelasting".

Bovendien kunnen de gewesten belastingkredieten toestaan. § 2. Voor de toepassing van deze wet wordt de personenbelasting geacht te zijn gelokaliseerd op de plaats waar de belastingplichtige zijn fiscale woonplaats heeft gevestigd op 1 januari van het aanslagjaar in de personenbelasting. § 3. De gereduceerde belasting Staat, verhoogd met de belasting die betrekking heeft op de dividenden, intresten, royalty's, loten van effecten van leningen en meerwaarden op roerende waarden en titels en na toepassing van de federale belastingverminderingen die nog niet zijn toegepast om de gereduceerde belasting Staat te bekomen en na eventuele toepassing van artikel 5/3, § 1, 1°, is "de federale personenbelasting" in de zin van deze wet. § 4. De invoering van de gewestelijke personenbelasting mag geen afbreuk doen aan het recht van de gemeenten en de agglomeraties van gemeenten om aanvullende belastingen te heffen. § 5. Enkel de federale overheid is bevoegd voor de bepalingen inzake de roerende en de bedrijfsvoorheffing en voor de dienst van de personenbelasting.

Van het totale netto inkomen kunnen enkel de onderhoudsgelden worden afgetrokken binnen de grenzen en onder de voorwaarden die zijn bepaald in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Onverminderd artikel 5/5, § 4, kan de federale overheid belastingverminderingen invoeren zonder enige beperking.".

Art. 8.In dezelfde titel III/1 wordt een artikel 5/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 5/2.§ 1. De gereduceerde belasting Staat is de belasting Staat verminderd met een bedrag dat gelijk is aan de belasting Staat vermenigvuldigd met de autonomiefactor.

De autonomiefactor is gelijk aan 25,990 % voor de aanslagjaren 2015, 2016 en 2017.

Voor aanslagjaar 2018 en voor de volgende aanslagjaren is de autonomiefactor gelijk aan de verhouding tussen : 1° in de teller : A+B-C waarin : A = het voor het begrotingsjaar 2015 bepaalde bedrag krachtens artikel 33 voor de drie gewesten samen; B = het voor het begrotingsjaar 2015 toegekende bedrag krachtens artikel 35decies voor de drie gewesten samen, vermenigvuldigd met 4/6;

C = een bedrag dat als volgt wordt berekend : a) voor elk gewest wordt het bedrag dat met toepassing van artikel 33 voor het begrotingsjaar 2015 wordt bekomen, uitgedrukt in een percentage van het bedrag dat met toepassing van datzelfde artikel voor hetzelfde begrotingsjaar wordt bekomen voor de drie gewesten samen;dat percentage wordt hierna "PB-sleutel" genoemd; b) voor elk gewest wordt het bedrag dat met toepassing van artikel 33bis voor het begrotingsjaar 2015 wordt bekomen, gedeeld door zijn PB-sleutel; C is gelijk aan het kleinste van deze bedragen; 2° in de noemer : de belasting Staat van het aanslagjaar 2015 op basis van de tot en met 31 december 2016 geïnde ontvangsten. De autonomiefactor wordt uitgedrukt in procent en wordt afgerond op de hogere of lagere derde decimaal naargelang het cijfer van de vierde decimaal al of niet 5 bereikt.

De in het derde en vierde lid bedoelde autonomiefactor wordt bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de gewestregeringen op grond van de in artikel 81ter bedoelde verslagen van het Rekenhof. § 2. De belasting Staat wordt bekomen door met toepassing van de federale fiscale wetgeving achtereenvolgens : 1° het belastbaar inkomen te bepalen waarvan een deel gezamenlijk belastbaar is en een deel afzonderlijk belastbaar is;2° de basisbelasting te bepalen door op het gezamenlijk belastbaar inkomen het belastingtarief van de personenbelasting toe te passen;3° de om te slane belasting te bepalen door de basisbelasting te verminderen met de belasting op de belastingvrije som;4° de hoofdsom te bepalen door op de om te slane belasting de volgende verminderingen toe te passen : a) de vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten;b) de vermindering voor inkomsten uit het buitenland;5° de totale belasting op de afzonderlijk belaste inkomsten te bepalen door op die inkomsten de overeenstemmende belastingtarieven toe te passen;6° de in het 4° bedoelde hoofdsom en de in het 5° bedoelde totale belasting op afzonderlijk belaste inkomsten samen te voegen; 7° het in 6° bekomen totaal te verminderen met de belasting die betrekking heeft op de dividenden, intresten, royalty's, loten van effecten van leningen en meerwaarden op roerende waarden en titels.".

Art. 9.In dezelfde titel III/1 wordt een artikel 5/3 ingevoegd, luidende : "

Art. 5/3.§ 1. In geval van een overschot van federale of gewestelijke belastingverminderingen : 1° bepaalt de federale overheid of het overschot van een federale belastingvermindering kan verrekend worden op het saldo dat overblijft van de gewestelijke opcentiemen en vermeerderingen na aanrekening van de gewestelijke kortingen en belastingverminderingen;2° bepaalt elk gewest of het overschot van een gewestelijke korting of belastingvermindering kan worden verrekend op het saldo dat overblijft van de federale belasting na aanrekening van de federale belastingverminderingen. § 2. Na toepassing van § 1 vormt de optelling van de federale personenbelasting en de gewestelijke personenbelasting de totale belasting.

De totale belasting wordt achtereenvolgens : 1° verhoogd met de federale belastingvermeerderingen;2° verminderd met de federale verrekenbare, niet terugbetaalbare bestanddelen;3° verminderd met de federale en gewestelijke terugbetaalbare belastingkredieten;4° verminderd met federale verrekenbare en terugbetaalbare bestanddelen; 5° verhoogd met de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting en de aanvullende agglomeratiebelasting op de personenbelasting.".

Art. 10.In dezelfde titel III/1 wordt een artikel 5/4 ingevoegd, luidende : "

Art. 5/4.§ 1. De in artikel 5/1, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde opcentiemen zijn proportioneel en al dan niet gedifferentieerd per belastingschijf. § 2. In geval van toepassing van gedifferentieerde opcentiemen, voor de gezamenlijk belaste inkomsten, wordt als volgt te werk gegaan : 1° de basisbelasting wordt berekend op het gezamenlijk belastbaar inkomen overeenkomstig artikel 5/2, § 2, 2° ;2° de aldus berekende basisbelasting wordt omgedeeld in gewestelijke belastingschijven;3° de belasting op de belastingvrije som en de vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten worden afgetrokken van de basisbelasting berekend op het gezamenlijk belastbaar inkomen, te beginnen met de laagste belastingschijf;4° de vermindering voor inkomsten uit het buitenland wordt proportioneel aangerekend op de bij toepassing van de bepalingen onder 1° tot 3° vastgestelde belastingschijven. Vervolgens wordt de belasting die betrekking heeft op de gezamenlijke belaste dividenden, intresten, royalty's, loten van effecten van leningen en meerwaarden op roerende waarden en titels afgetrokken te beginnen met de hoogste belastingschijf.

Tot slot wordt het bedrag van iedere belastingschijf verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van die belastingschijf vermenigvuldigd met de autonomiefactor bedoeld in artikel 5/2, § 1, tweede of derde lid, naargelang het geval. § 3. In geval van toepassing van gedifferentieerde opcentiemen is het tarief van de opcentiemen op de belasting met betrekking tot de afzonderlijk belaste inkomsten : 1° eenvormig, dit wil zeggen zonder differentiëring volgens de aard of het bedrag van de afzonderlijk belaste inkomsten;2° uniek, dit wil zeggen één enkel tarief ongeacht het federale belastingtarief op die inkomsten;3° niet lager dan het tarief dat op de gewestelijke belastingschijf wordt toegepast waarvoor de geraamde ontvangst van de gewestelijke personenbelasting het hoogste is. De aldus vastgestelde opcentiemen worden toegepast op het deel van de belasting in de gereduceerde belasting Staat dat betrekking heeft op afzonderlijk belaste inkomsten.".

Art. 11.In dezelfde titel III/1 wordt een artikel 5/5 ingevoegd, luidende : "

Art. 5/5.§ 1. De in artikel 5/1, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde kortingen zijn forfaitaire kortingen die worden toegepast op alle personen die personenbelasting verschuldigd zijn in het desbetreffende gewest. § 2. De in artikel 5/1, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde belastingverminderingen zijn : 1° verbonden aan de materiële bevoegdheden van de gewesten;2° proportioneel of forfaitair. De in artikel 5/1, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde belastingvermeerderingen zijn : 1° verbonden aan de materiële bevoegdheden van de gewesten;2° proportioneel. § 3. De in artikel 5/1, § 1, derde lid, bedoelde belastingkredieten zijn : 1° verbonden aan de materiële bevoegdheden van de gewesten;2° proportioneel of forfaitair. § 4. De gewesten zijn exclusief bevoegd voor de belastingverminderingen en belastingkredieten met betrekking tot de volgende uitgaven : 1° uitgaven voor het verwerven of het behouden van de eigen woning;2° uitgaven ter beveiliging van woningen tegen inbraak of brand;3° uitgaven voor onderhoud en restauratie van beschermde monumenten en landschappen;4° uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen en voor prestaties betaald met dienstencheques andere dan sociale dienstencheques;5° energiebesparende uitgaven in een woning met uitzondering van de interesten die betrekking hebben op leningovereenkomsten als bedoeld in artikel 2 van de economische herstelwet van 27 maart 2009;6° uitgaven voor vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid;7° uitgaven gedaan voor vernieuwing van tegen een redelijke huurprijs in huur gegeven woningen. Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, is de eigen woning de woning die de belastingplichtige als eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker tijdens het belastbare tijdperk : 1° ofwel zelf betrekt;2° ofwel niet zelf betrekt om één van volgende redenen : a) beroepsredenen;b) redenen van sociale aard;c) wettelijke of contractuele belemmeringen die het de belastingplichtige onmogelijk maken om de woning zelf te betrekken;d) de stand van de bouwwerkzaamheden of van de verbouwingswerkzaamheden die het de belastingplichtige niet toelaten de woning daadwerkelijk te betrekken. De eigen woning omvat niet het deel van de woning dat tijdens het belastbare tijdperk : a) wordt gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de belastingplichtige of van één van zijn gezinsleden; of b) in de in het tweede lid, 1° en 2°, a) en b), bedoelde gevallen wordt betrokken door personen die geen deel uitmaken van het gezin van de belastingplichtige. Wanneer een belastingplichtige meer dan één woning betrekt, wordt de woning waar zijn fiscale woonplaats is gevestigd als de eigen woning beschouwd.

Wanneer een belastingplichtige zowel een woning bezit bedoeld in het tweede lid, 1°, als een woning bedoeld in het tweede lid, 2°, wordt de woning die hij zelf betrekt als de eigen woning beschouwd.

Wanneer een belastingplichtige enkel woningen bezit bedoeld in het tweede lid, 2°, wijst hij de woning aan die hij als de eigen woning beschouwt. Die keuze is onherroepelijk tot op het moment dat de belastingplichtige ofwel een woning zelf betrekt ofwel niet langer het bezit van de aangeduide woning heeft.

Voor gehuwde belastingplichtigen of wettelijk samenwonenden kan slechts één woning als de eigen woning worden beschouwd. Het tweede tot het zesde lid worden voor de beide belastingplichtigen samen toegepast.

Bij wijziging tijdens het belastbaar tijdperk wordt de kwalificatie of een woning een eigen woning is, van dag tot dag beoordeeld.".

Art. 12.In dezelfde titel III/1 wordt een artikel 5/6 ingevoegd luidende : "

Art. 5/6.§ 1. De uitoefening van de bevoegdheden van de gewesten met betrekking tot de opcentiemen, de kortingen, de belastingverminderingen of-vermeerderingen en de belastingkredieten gebeurt zonder vermindering van de progressiviteit van de personenbelasting. Het principe van de progressiviteit wordt begrepen als volgt : naarmate de in artikel 5/2, § 2, 2°, bedoelde basisbelasting stijgt, mag de verhouding tussen het bedrag van de opcentiemen en belastingvermeerderingen tot de basisbelasting niet afnemen en de verhouding tussen het bedrag van de kortingen, belastingverminderingen en belastingkredieten tot de basisbelasting niet toenemen. § 2. Wanneer de gewesten de opcentiemen differentiëren per belastingschijf, mag het tarief van de gewestelijke opcentiemen afwijken van § 1 op voorwaarde dat : 1° het gewestelijke opcentiementarief op een belastingschijf niet lager is dan 90 % van het hoogste gewestelijke opcentiementarief van alle lagere belastingschijven; en 2° het belastingvoordeel per belastingplichtige ingevolge de afwijking op de progressiviteitsregel niet meer dan 1.000 euro per jaar bedraagt.

Het al of niet overschrijden van de grens van 1.000 euro wordt berekend door het verschil te maken tussen het bedrag van de gewestelijke personenbelasting berekend volgens het barema dat het gewest wenst toe te passen en het bedrag van de gewestelijke personenbelasting berekend door de percentages van de belastingschijven die niet overeenstemmen met de progressiviteitsregel te vervangen door de percentages die zouden moeten worden toegepast opdat de voornoemde progressiviteitsregel wordt nageleefd.

Dit bedrag van 1.000 euro wordt jaarlijks aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast. De aanpassing wordt verwezenlijkt met de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat, te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 2013. Na de toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen afgerond tot het hogere of lagere veelvoud van 10 euro naargelang het cijfer van de eenheden al dan niet 5 bereikt. § 3. Voor contracten die zijn afgesloten vóór 1 januari 2015 en die verband houden met uitgaven als bedoeld in artikel 5/5, § 4, eerste lid, 1°, mogen de gewesten een belastingvermindering blijven toepassen die afwijkt van de in § 1 bedoelde progressiviteitsregel. Deze afwijking geldt tot wanneer het gewest zelf beslist om het toe te passen tarief van de belastingvermindering te wijzigen.".

Art. 13.In dezelfde titel III/1 wordt een artikel 5/7 ingevoegd luidende : "

Art. 5/7.De ontwerpen en de voorstellen van een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel die aangelegenheden regelen als bedoeld in artikel 5/6 worden, naargelang het geval, vóór neerlegging in het betrokken parlement of na goedkeuring in de bevoegde commissie van het betrokken parlement medegedeeld, voor advies omtrent de technische uitvoerbaarheid, aan de federale regering, aan de andere gewestregeringen en, voor advies omtrent het respect van het in artikel 1ter, eerste lid, 1°, bedoelde principe, aan het Rekenhof.

Hetzelfde geldt voor de amendementen die zijn goedgekeurd.

De overlegprocedure met betrekking tot de technische uitvoerbaarheid van de invoering van gedifferentieerde opcentiemen of van in artikel 5/1, § 1, bedoelde kortingen, belastingverminderingen of -vermeerderingen, of belastingkredieten wordt bepaald in het in artikel 1bis bedoelde samenwerkingsakkoord.

De aan het Rekenhof overgezonden ontwerpen en voorstellen zijn in voldoende mate cijfermatig onderbouwd. De algemene vergadering van het Rekenhof geeft binnen een maand na ontvangst van het ontwerp of voorstel, in het kader van het respect van het in artikel 1ter, eerste lid, 1°, bedoelde principe, een gedocumenteerd en met redenen omkleed advies over de naleving van het principe inzake progressiviteit, als bedoeld in artikel 5/6. Dit advies wordt medegedeeld aan de federale regering en de gewestregeringen.

In het kader van zijn in het derde lid bedoelde adviesverstrekking ontwikkelt het Rekenhof een transparant en uniform evaluatiemodel in akkoord met de federale regering en de gewestregeringen.

Het Rekenhof stelt elk jaar een rapport op dat analoog is aan het in het derde lid bedoelde advies en dat betrekking heeft op de weerslag, tijdens het vorige aanslagjaar, van de van kracht zijnde gewestelijke fiscale maatregelen. Dit rapport wordt medegedeeld aan de federale regering en de gewestregeringen.".

Art. 14.In dezelfde titel III/1 wordt een artikel 5/8 ingevoegd luidende : "

Art. 5/8.De invoering van opcentiemen, kortingen, belastingverminderingen, belastingvermeerderingen of belastingkredieten als bedoeld in artikel 5/1, § 1, wordt door de betrokken gewestregering voorafgaandelijk meegedeeld aan de federale regering en de andere gewestregeringen.".

Art. 15.In artikel 6 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 16 juli 1993 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 1, tweede lid, wordt de bepaling onder 3° vervangen als volgt : "3° de federale personenbelasting."; b) in § 2, eerste lid, wordt de bepaling onder 3° vervangen als volgt : "3° en waarop de gewesten een aanvullende belasting kunnen heffen overeenkomstig titel III/1."; c) in § 2, eerste lid, wordt de bepaling onder 4° opgeheven; d) paragraaf 2, tweede lid, wordt vervangen als volgt : "De in deze titel bedoelde samengevoegde belasting is de federale personenbelasting.".

Art. 16.Artikel 7 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 16 juli 1993 en 13 juli 2001, wordt vervangen als volgt : "

Art. 7.Voor de toepassing van deze titel worden de volgende gegevens vastgelegd, na overleg met de gemeenschaps- en gewestregeringen, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° de ontvangsten inzake de federale personenbelasting;2° het aantal inwoners. Voor de begrotingsjaren 2014 en 2015 wordt onder ontvangsten inzake de federale personenbelasting verstaan, de ontvangsten inzake de globale belasting Staat voor de aanslagjaren 2013 en 2014 die is vastgesteld bij het verstrijken van de aanslagtermijn als bepaald in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. De globale belasting Staat is de belasting voor verrekening van de gewestelijke belastingverminderingen zoals ze voor dat aanslagjaar van toepassing zijn en die zijn genomen op basis van artikel 6, § 2, eerste lid, 4°, zoals dat artikel bestond alvorens het is gewijzigd door artikel 15 van de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden.

Voor het begrotingsjaar 2016 en elk van de daaropvolgende begrotingsjaren worden de ontvangsten inzake de federale personenbelasting vastgesteld bij het verstrijken van de aanslagtermijn bepaald in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 van het laatste gekende aanslagjaar.

Onder het aantal inwoners wordt verstaan de toestand van de bevolking op 1 januari van het in het tweede en derde lid bedoelde aanslagjaar.".

Art. 17.Artikel 8 van dezelfde bijzondere wet wordt opgeheven.

Art. 18.Artikel 9 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, wordt opgeheven.

Art. 19.Artikel 9bis van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 en gewijzigd bij de bijzondere wet van 27 maart 2006, wordt opgeheven.

Art. 20.Artikel 11, eerste lid, van dezelfde bijzondere wet, vervangen bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, wordt opgeheven.

Art. 21.In artikel 33 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 16 juli 1993 en van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : " § 1.Voor de vaststelling van de bedragen voor elk van de begrotingsjaren 2000 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag en de in artikel 5/2, § 1, bedoelde autonomiefactor, wordt uitgegaan van de middelen per gewest van het voorgaande begrotingsjaar, na aftrek van de aan het betrokken gewest toegekende nationale solidariteitstussenkomst en de in artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde vermindering per gewest."; 2° in § 2 worden de woorden "bruto nationaal inkomen" telkens vervangen door de woorden "bruto binnenlands product".

Art. 22.In artikel 33bis van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "vanaf het begrotingsjaar 2002" vervangen door de woorden "voor elk van de begrotingsjaren 2002 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag en de in artikel 5/2, § 1, bedoelde autonomiefactor,";2° in § 2, derde lid, worden de woorden "Vanaf het begrotingsjaar 2003" vervangen door de woorden "Voor elk van de begrotingsjaren 2003 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag en de in artikel 5/2, § 1, bedoelde autonomiefactor,".

Art. 23.In artikel 34 van dezelfde bijzondere wet, vervangen bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vroegere eerste lid, dat § 1, eerste lid, wordt, worden de woorden "De middelen per gewest worden jaarlijks samengesteld als volgt :" vervangen door de woorden "Voor de begrotingsjaren 2000 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag en de in artikel 5/2, § 1, bedoelde autonomiefactor, worden de middelen per gewest jaarlijks samengesteld als volgt :";2° het artikel wordt aangevuld met een § 2, luidende : " § 2.Vanaf het begrotingsjaar 2015 worden de in artikel 1, § 2, 4° en 6°, bedoelde middelen per gewest jaarlijks samengesteld uit de in afdeling 4 bedoelde bijkomende middelen en het in artikel 48 bedoelde nationaal solidariteitsbedrag.

De in het eerste lid bedoelde middelen worden gevormd door een gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting.".

Art. 24.In titel IV, hoofdstuk II, van dezelfde bijzondere wet wordt afdeling 3, die het artikel 35 bevat, gewijzigd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, opgeheven.

Art. 25.In artikel 35ter van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : " § 1.Voor de vaststelling van de bedragen voor elk van de begrotingsjaren 2000 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 35octies, § 1, tweede lid, 1°, bedoelde basisbedrag en het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag, wordt uitgegaan van de bijkomende middelen verkregen met toepassing van, naargelang het geval, artikel 35bis of dit artikel, voor het vorige begrotingsjaar, voor het Vlaamse en het Waalse Gewest samen."; 2° in § 2 worden de woorden "bruto nationaal produkt" vervangen door de woorden "bruto binnenlands product".

Art. 26.In artikel 35quater van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, wordt § 2 vervangen als volgt : " § 2. Voor elk van de begrotingsjaren 2003 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 35octies, § 1, tweede lid, 1°, bedoelde basisbedrag en het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag, worden de in § 1 bedoelde bedragen jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 33, § 2.".

Art. 27.In artikel 35quinquies van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, wordt het tweede lid vervangen als volgt : "Voor elk van de begrotingsjaren 2003 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 35octies, § 1, tweede lid, 1°, bedoelde basisbedrag en het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag, worden de in het eerste lid bedoelde bedragen jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 33, § 2.".

Art. 28.In artikel 35sexies van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, worden de woorden "voor het begrotingsjaar 2003 en voor elk van de daaropvolgende begrotingsjaren" vervangen door de woorden "voor elk van de begrotingsjaren 2003 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 35octies, § 1, tweede lid, 1°, bedoelde basisbedrag en het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag,"; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : "Ieder jaar wordt het met toepassing van het tweede lid verkregen totaal bedrag aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 33, § 2, en verdeeld volgens de ontvangsten inzake de federale personenbelasting gelokaliseerd in elk gewest.".

Art. 29.In artikel 35septies van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "voor het begrotingsjaar 2003 en voor elk van de daaropvolgende begrotingsjaren" vervangen door de woorden "voor elk van de begrotingsjaren 2003 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 35octies, § 1, tweede lid, 1°, bedoelde basisbedrag en het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag,";2° in het derde lid worden de woorden "bruto nationaal inkomen" vervangen door de woorden "bruto binnenlands product".

Art. 30.Artikel 35octies van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, wordt vervangen als volgt : "

Art. 35octies.§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2015 worden er bijkomende middelen toegekend aan het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

Voor het begrotingsjaar 2015 zijn deze middelen, voor de drie gewesten samen, gelijk aan de som van de volgende bedragen : 1° het bedrag verkregen door de optelling te maken van de met toepassing van de artikelen 35ter tot 35septies bekomen bedragen voor het begrotingsjaar 2015, voor de drie gewesten samen; 2° een bedrag gelijk aan 625.887.632 euro; 3° een bedrag gelijk aan 5 miljoen euro. Vanaf het begrotingsjaar 2016 worden de middelen die zijn toegekend voor het vorige begrotingsjaar jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan een percentage van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2.

Het in het derde lid bedoelde percentage, is gelijk aan : 1° voor het begrotingsjaar 2016 : 100 %;2° vanaf het begrotingsjaar 2017 : a) 55 % op het deel van de reële groei dat niet hoger is dan 2,25 %;b) 100 % op het deel van de reële groei dat hoger is dan 2,25 %; Vanaf het begrotingsjaar 2015 worden deze middelen tussen de gewesten verdeeld volgens de verdeelsleutel : a) voor het Vlaamse Gewest : 50,33 %;b) voor het Waalse Gewest : 41,37 %;c) voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest : 8,30 %. § 2. De bedragen bekomen in § 1, worden verminderd voor de begrotingsjaren 2015 tot en met 2019 met de volgende bedragen : 1° voor het begrotingsjaar 2015 : a) voor het Vlaamse Gewest : 9.253.026 euro; b) voor het Waalse Gewest : 13.245.455 euro; c) voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest : 5.141.684 euro; 2° voor het begrotingsjaar 2016 : a) voor het Vlaamse Gewest : 5.559.685 euro; b) voor het Waalse Gewest : 7.239.762 euro; c) voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest : 2.724.530 euro; 3° voor het begrotingsjaar 2017 : a) voor het Vlaamse Gewest : 4.375.792 euro; b) voor het Waalse Gewest : 5.554.417 euro; c) voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest : 2.314.311 euro; 4° voor het begrotingsjaar 2018 : a) voor het Vlaamse Gewest : 2.850.247 euro; b) voor het Waalse Gewest : 3.298.120 euro; c) voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest : 1.499.915 euro; 5° voor het begrotingsjaar 2019 : a) voor het Vlaamse Gewest : 650.405 euro; b) voor het Waalse Gewest : 493.544 euro; c) voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest : 294.241 euro.".

Art. 31.In titel IV, hoofdstuk II, afdeling 4, van dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 35nonies ingevoegd, luidende : "

Art. 35nonies.§ 1. Aan het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest worden met ingang van het begrotingsjaar 2015 jaarlijks bijkomende middelen overgedragen waarvan het basisbedrag wordt vastgesteld op 3.953.242.907 euro.

Voor het begrotingsjaar 2015 is het toegewezen bedrag voor de drie gewesten samen gelijk aan de som van de in het 1° en 2° vermelde bedragen verminderd met de in het 3° en 4° vermelde bedragen : 1° het in het eerste lid bedoelde basisbedrag vermenigvuldigd met een factor 0,9 en aangepast aan : a) de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het begrotingsjaar 2014 en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van dat zelfde begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2;b) de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het begrotingsjaar 2015 en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van dat zelfde begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2; 2° een bedrag van 434.491.222 euro; 3° een bedrag van 707.935.702 euro; 4° een bedrag van 831.348.000 euro.

Voor het begrotingsjaar 2016 wordt het toegekende bedrag voor het begrotingsjaar 2015 eerst aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar en aan een percentage van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2, en vervolgens verminderd met 831 348 000 euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2017 wordt het toegekende bedrag voor het vorige begrotingsjaar aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar en aan een percentage van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2.

Het in het derde en het vierde lid vermelde percentage is gelijk aan : 1° voor het begrotingsjaar 2016 : 75 %;2° vanaf het begrotingsjaar 2017 : a) 55 % op het deel van de reële groei dat niet hoger is dan 2,25 %;b) 100 % op het deel van de reële groei dat hoger is dan 2,25 %; De middelen worden vanaf het begrotingsjaar 2015 tussen de drie gewesten verdeeld volgens de ontvangsten inzake de federale personenbelasting gelokaliseerd in elk gewest. § 2. Met toepassing van artikel 6, § 1, IX, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wordt de financiële tussenkomst die door een gewest aan de federale overheid wordt toegekend wanneer, in de loop van een jaar, het aantal vrijgestelde dagen om redenen van opleiding, studies of stage ten opzichte van het aantal dagen van volledig vergoede werkloosheid van hetzelfde jaar meer bedraagt dan 12 % in dat gewest, in mindering gebracht van de aan dat gewest toegekende middelen overeenkomstig § 1.

Die financiële tussenkomst wordt bekomen door de som van de volgende bedragen : 1° een bedrag van 35,50 euro, vermenigvuldigd met het aantal werkloosheidsdagen van het vorige jaar vrijgesteld om redenen van vorming, studie of stage, dat meer dan 12 % bedraagt, zonder 14 % te overtreffen, van het aantal volledig vergoede werkloosheidsdagen van hetzelfde jaar, vermenigvuldigd met een factor 0,5;2° een bedrag van 35,50 euro vermenigvuldigd met het aantal werkloosheidsdagen van het vorige jaar vrijgesteld om redenen van vorming, studie of stage, dat meer bedraagt dan 14 % van het aantal volledig vergoede werkloosheidsdagen van hetzelfde jaar. Het bedrag van 35,50 euro wordt vanaf het begrotingsjaar 2016 jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan een percentage van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2. Dit percentage is gelijk aan het percentage zoals bepaald in § 1, vijfde lid.

De vrijstellingen voor vormingen voorbereidend op een knelpuntberoep en de vrijstellingen die toegekend worden in het kader van een activiteitencoöperatie worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van deze paragraaf. § 3. Indien het aantal personen dat in het systeem van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen (PWA) is tewerkgesteld gemiddeld over het jaar hoger is dan het aantal dat voor het Waalse Gewest en het Vlaamse Gewest is vastgesteld door de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is vastgesteld door artikel 4, vierde lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, dan worden, met toepassing van artikel 6, § 1, IX, 11°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, de door het betrokken gewest aan de federale overheid verschuldigde middelen in mindering gebracht van de aan dat gewest overeenkomstig § 1 toegekende middelen.

De middelen die door een gewest voor een gegeven begrotingsjaar zijn verschuldigd, worden bekomen door het bedrag van 6.000 euro te vermenigvuldigen met het verschil tussen enerzijds, het aantal personen dat het vorige jaar in het PWA-systeem is tewerkgesteld en dat gedomicilieerd is op het grondgebied van het betrokken gewest en anderzijds, het aantal begunstigden dat voor het Waalse Gewest en het Vlaamse Gewest is vastgesteld door artikel 6, § 1, IX, 11°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is vastgesteld door artikel 4, vierde lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen.

Het bedrag van 6.000 euro wordt vanaf begrotingsjaar 2016 jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan een percentage van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 33, § 2. Dit percentage is gelijk aan het percentage zoals bepaald in § 1, vijfde lid.".

Art. 32.In dezelfde afdeling 4 wordt een artikel 35decies ingevoegd, luidende : "

Art. 35decies.Vanaf het begrotingsjaar 2015 worden aan het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bijkomende middelen overgedragen omwille van de bevoegdheden die door artikel 5/5, § 4, aan de gewesten worden toegewezen.

Voor de drie gewesten samen wordt het referentiebedrag van de in het eerste lid bedoelde middelen voorlopig vastgesteld op 3.047.959.879 euro. Het referentiebedrag bij ongewijzigd beleid zal, op grond van het in artikel 81ter, 1°, bedoelde verslag van het Rekenhof, definitief worden bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de gewestregeringen.

Voor het begrotingsjaar 2015 is het toegewezen bedrag gelijk aan het in het tweede lid bedoelde referentiebedrag, vermenigvuldigd met een factor 0,6.

Vanaf het begrotingsjaar 2016 wordt het toegekende bedrag voor het vorige begrotingsjaar aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar, en aan een percentage van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2. Dit percentage is gelijk aan het percentage zoals bepaald in artikel 35nonies, § 1, vijfde lid.

De middelen worden vanaf het begrotingsjaar 2015 jaarlijks tussen de drie gewesten verdeeld volgens de ontvangsten inzake de federale personenbelasting gelokaliseerd in elk gewest.".

Art. 33.In artikel 36 van dezelfde bijzondere wet, vervangen bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de inleidende zin worden de woorden "De middelen per gemeenschap worden jaarlijks als volgt samengesteld :" vervangen door de woorden "Voor elk van de begrotingsjaren 1989 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 40quinquies bedoelde basisbedrag en het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag, worden jaarlijks de middelen per gemeenschap als volgt samengesteld :"; b) de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : "3° de in artikel 47/3 bedoelde dotatie ter compensatie van het kijk- en luistergeld met ingang van het begrotingsjaar 2002."; c) het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : "Vanaf het begrotingsjaar 2015 worden jaarlijks de in artikel 1, § 1, 2°, bedoelde middelen per gemeenschap als volgt samengesteld : 1° het in artikel 41 bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde; 2° het met toepassing van artikel 47/2, § 4, verkregen bedrag van het toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting.".

Art. 34.In artikel 38 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 16 juli 1993 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3, eerste lid, worden de woorden "Vanaf het begrotingsjaar 1990" vervangen door de woorden "Voor elk van de begrotingsjaren 1990 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 40quinquies bedoelde basisbedrag en het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag,"; 2° paragraaf 3ter, vierde lid, wordt vervangen als volgt : "Voor elk van de begrotingsjaren 2012 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 40quinquies bedoelde basisbedrag en het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag, is het totaal bedrag, voor beide gemeenschappen samen, gelijk aan het voor het vorige begrotingsjaar met toepassing van deze paragraaf verkregen totaal bedrag nadat dit laatste is aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan 91 % van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 33, § 2."; 3° in § 3ter, derde en vijfde lid, worden de woorden "bruto nationaal inkomen" telkens vervangen door de woorden "bruto binnenlands product";4° in § 5, derde lid, worden de woorden "Vanaf het begrotingsjaar 2012" vervangen door de woorden "Voor elk van de begrotingsjaren 2012 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 40quinquies bedoelde basisbedrag en het in het artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag,".

Art. 35.In artikel 40bis van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, worden de woorden "Vanaf het begrotingsjaar 2002" vervangen door de woorden "Voor elk van de begrotingsjaren 2002 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 40quinquies bedoelde basisbedrag, het in artikel 47/2 bedoelde basisbedrag en het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag,".

Art. 36.In artikel 40ter, § 4, van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, worden de woorden "Vanaf het begrotingsjaar 2012" vervangen door de woorden "Voor elk van de begrotingsjaren 2012 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 40quinquies bedoelde basisbedrag, het in artikel 47/2 bedoelde basisbedrag en het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag,".

Art. 37.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 40quater ingevoegd, luidende : "

Art. 40quater.Het verschil wordt berekend tussen : 1° de impact, voor het begrotingsjaar 2015, van de met ingang van het begrotingsjaar 2007 toegepaste jaarlijkse aanpassing aan 91 % van de reële groei van het bruto binnenlands product van het toegewezen gedeelte van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde; die impact wordt berekend als het verschil tussen : a) de herberekening voor het begrotingsjaar 2015 van het met toepassing van artikel 38, § 5, verkregen totaal bedrag waarbij de in artikel 38, § 3bis, vastgestelde bedragen nul zijn;b) het met toepassing van artikel 39, § 1, verkregen totaal bedrag voor het begrotingsjaar 2015;2° de impact, voor het begrotingsjaar 2010 van de met ingang van het begrotingsjaar 2007 toegepaste jaarlijkse aanpassing aan 91 % van de reële groei van het bruto binnenlands product van het toegewezen gedeelte van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde; die impact wordt berekend als het verschil tussen : a) de herberekening voor het begrotingsjaar 2010 van het met toepassing van artikel 38, § 5, verkregen totaal bedrag waarbij de in artikel 38, § 3bis, vastgestelde bedragen nul zijn en geen rekening wordt gehouden met de aanpassing aan de reële groei van het bruto binnenlands product voor het begrotingsjaar 2010, als bedoeld in artikel 38, § 3ter; b) het met toepassing van artikel 39, § 1, verkregen totaal bedrag voor het begrotingsjaar 2010.".

Art. 38.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 40quinquies ingevoegd, luidende : "

Art. 40quinquies.Voor het begrotingsjaar 2015 wordt een nieuw basisbedrag bepaald dat gelijk is aan de som van : 1° het in artikel 40quater bedoelde totaal bedrag voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap samen;2° het met toepassing van het artikel 39, § 2, verkregen bedrag voor het begrotingsjaar 2015 voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap samen;3° het met toepassing van artikel 47/3 verkregen bedrag voor het begrotingsjaar 2015 voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap samen;4° een bedrag gelijk aan 158 542 548 euro voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap samen. Het met toepassing van het eerste lid verkregen basisbedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2016 : 1° jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan 91 % van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 33, § 2.2° vermenigvuldigd met de verhouding van de in artikel 38, § 4, bedoelde aanpassingsfactor voor het betrokken begrotingsjaar en de in artikel 38, § 4, bedoelde aanpassingsfactor voor het voorgaande begrotingsjaar. Vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt het, naargelang het geval, met toepassing van het eerste of het tweede lid verkregen bedrag jaarlijks over de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap verdeeld op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 39.".

Art. 39.In artikel 41 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "De middelen bedoeld in deze afdeling worden per gemeenschap als volgt samengesteld :" worden vervangen door de woorden "Voor de begrotingsjaren 1989 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015, maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 40quinquies bedoelde basisbedrag en het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag, worden de in deze afdeling bedoelde middelen jaarlijks per gemeenschap als volgt samengesteld :"; 2° de bepaling onder 3° wordt aangevuld met de woorden "met ingang van het begrotingsjaar 2002."; 3° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : "Vanaf het begrotingsjaar 2015 worden de in deze afdeling bedoelde middelen jaarlijks gevormd door het met toepassing van artikel 40quinquies, derde lid, verkregen bedrag.".

Art. 40.In titel IV, hoofdstuk III, van dezelfde bijzondere wet wordt het opschrift van afdeling 3 vervangen als volgt : "Afdeling 3. Het toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting".

Art. 41.In artikel 47 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 16 juli 1993 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "tot en met het begrotingsjaar 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 47/2 bedoelde basisbedrag en het in het artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag," ingevoegd tussen het woord "begrotingsjaren" en het woord "wordt";2° in § 2 worden de woorden "bruto nationaal inkomen" telkens vervangen door de woorden "bruto binnenlands product".

Art. 42.In titel IV, hoofdstuk III, afdeling 3, onderafdeling 2, van dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 47/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 47/1.Voor het begrotingsjaar 2015 wordt het verschil berekend tussen : 1° het met toepassing van artikel 40bis verkregen bedrag voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap samen; 2° het met toepassing van artikel 40quater verkregen bedrag voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap samen.".

Art. 43.In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 47/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 47/2.§ 1. Voor het begrotingsjaar 2015 wordt een nieuw basisbedrag bepaald dat gelijk is aan de som van : 1° het in artikel 47/1 bedoelde totaal bedrag voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap samen;2° het in artikel 47 bedoelde totaal bedrag voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap samen; 3° een negatief bedrag gelijk aan 356.292.000 euro. § 2. Voor het begrotingsjaar 2016 wordt het voor het begrotingsjaar 2015 toegekende bedrag eerst aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan een percentage van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2 en vervolgens verminderd met 356.292.000 euro. Dit percentage is gelijk aan het percentage zoals bepaald in artikel 35nonies, § 1, vijfde lid.

Het met toepassing van het eerste lid verkregen basisbedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2017 jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan een percentage van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2. Dit percentage is gelijk aan het percentage zoals bepaald in artikel 35nonies, § 1, vijfde lid. § 3. Vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt het, naargelang het geval, met toepassing van § 1 of § 2 verkregen bedrag jaarlijks uitgedrukt in percenten met vijf decimalen van het totaal van de ontvangsten van de federale personenbelasting die geacht worden in beide gemeenschappen gelokaliseerd te zijn. § 4. Het aldus bekomen percentage wordt jaarlijks toegepast op de ontvangsten van de federale personenbelasting die geacht worden in elke gemeenschap gelokaliseerd te zijn.

De ontvangsten worden als volgt tussen de gemeenschappen verdeeld : 1° 100 % van die ontvangsten van de belasting gelokaliseerd in het Nederlandse taalgebied, verhoogd met 20 % van die ontvangsten van de belasting gelokaliseerd in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, worden geacht gelokaliseerd te zijn in de Vlaamse Gemeenschap;2° 100 % van die ontvangsten van de belasting gelokaliseerd in het Franse taalgebied, verhoogd met 80 % van die ontvangsten van de belasting gelokaliseerd in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, worden geacht gelokaliseerd te zijn in de Franse Gemeenschap. § 5. Voor de toepassing van dit artikel worden de ontvangsten van de federale personenbelasting gelokaliseerd in elk taalgebied jaarlijks vastgesteld op basis van het laatste gekende aanslagjaar en vastgelegd bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de gewest- en gemeenschapsregeringen.".

Art. 44.In het vroegere artikel 47bis van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, dat het artikel 47/3 wordt, worden in § 2, de woorden "Vanaf het begrotingsjaar 2003" vervangen door de woorden "Voor elk van de begrotingsjaren 2003 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat de vaststelling betreft van het in artikel 40quinquies bedoelde basisbedrag en het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag,".

Art. 45.In dezelfde bijzondere wet wordt een titel IV/1 ingevoegd, luidende : "Titel IV/1. Federale dotaties aan de gemeenschappen".

Art. 46.In titel IV/1, ingevoegd bij artikel 45, wordt een artikel 47/4 ingevoegd, luidende : "

Art. 47/4.Voor de gemeenschappen worden jaarlijks in de algemene uitgavenbegroting van de federale overheid de in de artikelen 47/5 tot 47/11 bedoelde dotaties ingeschreven.".

Art. 47.In dezelfde titel IV/1 wordt een artikel 47/5 ingevoegd, luidende : "

Art. 47/5.§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een dotatie toegekend waarvan het basisbedrag gelijk is aan 6 403 683 360 euro. § 2. Voor het begrotingsjaar 2015 wordt het bedrag dat aan de in § 1, bedoelde entiteiten samen wordt toegewezen, verkregen door achtereenvolgens : 1° het in § 1 bedoelde bedrag aan te passen op de in het tweede lid bedoelde wijze, en dit voor het begrotingsjaar 2014;2° het met toepassing van het 1° bekomen bedrag aan te passen op de in het tweede lid bedoelde wijze, en vervolgens te verminderen op de in het derde lid bedoelde wijze, en dit voor het begrotingsjaar 2015. De in het eerste lid bedoelde aanpassing gebeurt op basis van : 1° de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 38, § 3;2° de evolutie van het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar van het Rijk op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar ten opzichte van dat aantal op 1 januari van het vorige begrotingsjaar, waarbij het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar wordt vastgesteld op de in § 5 bepaalde wijze.In afwachting van de definitieve vaststelling van dat aantal inwoners op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar wordt het geraamd aantal op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar weerhouden, zoals voorzien in de economische begroting als bedoeld in artikel 108, g), van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen.

Het met toepassing van het tweede lid bekomen bedrag wordt verminderd met een percentage dat bekomen wordt door de verhouding te berekenen van het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar behorende tot de Duitstalige Gemeenschap op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar tot het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar van het Rijk op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar, en waarbij het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar wordt vastgesteld op de in § 5 bepaalde wijze. § 3. Voor het begrotingsjaar 2015 worden de middelen per entiteit bekomen door het met toepassing van § 2 bekomen bedrag tussen de in § 1 bedoelde entiteiten te verdelen volgens de sleutel van het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar, die bekomen wordt door per entiteit de verhouding te berekenen van : 1° het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar behorende tot de betrokken entiteit;2° de som van het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar behorende tot alle in § 1 bedoelde entiteiten; en waarbij het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar wordt vastgesteld op de in § 5 bepaalde wijze. § 4. Voor het begrotingsjaar 2016 en elk van de daaropvolgende begrotingsjaren worden voor de vaststelling van de middelen per in § 1 bedoelde entiteit de voor het vorige begrotingsjaar verkregen middelen jaarlijks aangepast aan : 1° de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in artikel 38, § 3;2° de evolutie van het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar van de betrokken entiteit op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar ten opzichte van dat aantal op 1 januari van het vorige begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in § 2, tweede lid, 2°, en waarbij het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar wordt vastgesteld op de in § 5 bepaalde wijze;3° 25 % van de reële groei van het bruto binnenlands product per inwoner.In afwachting van de definitieve vaststelling van die reële groei per inwoner van het betrokken begrotingsjaar, wordt de geraamde reële groei per inwoner van het betrokken begrotingsjaar weerhouden, zoals voorzien in de economische begroting bedoeld als in artikel 108, g), van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen. § 5. Voor de toepassing van de §§ 1 tot 4 is het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar van : 1° de Vlaamse Gemeenschap gelijk aan het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar behorende tot het Nederlandse taalgebied;2° de Franse Gemeenschap gelijk aan het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar behorende tot het Franse taalgebied;3° de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie gelijk aan het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar behorende tot het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad; 4° de Duitstalige Gemeenschap gelijk aan het aantal inwoners van 0 tot en met 18 jaar behorende tot het Duitse taalgebied.".

Art. 48.In dezelfde titel IV/1 wordt een artikel 47/6 ingevoegd, luidende : "

Art. 47/6.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de sociale partners als bedoeld in de wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact, een deel van de welvaartsenveloppe toewijzen aan de verhoging van de in artikel 47/5 bedoelde dotaties die toegekend worden aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, indien de sociale partners vaststellen dat de participatiegraad van de jongeren in het hoger onderwijs aanzienlijk is toegenomen in een of meerdere taalgebieden tussen het voorgaande jaar en het laatste jaar waarvoor een deel van de welvaartsenveloppe werd toegewezen aan een verhoging van de toegekende dotaties aan voormelde entiteiten of bij gebrek daaraan het jaar 2015.

De participatiegraad wordt bepaald per taalgebied als de verhouding tussen het aantal jongeren van 19 tot en met 24 jaar dat gedomicilieerd is in het betrokken taalgebied en ingeschreven is voor een opleiding die leidt tot een academische graad van het hoger onderwijs, en het aantal jongeren van diezelfde leeftijd dat gedomicilieerd is in dat taalgebied.

De verhoging van de dotatie van een in het eerste lid bedoelde entiteit wordt bepaald volgens het aandeel van de betrokken entiteit in de toename van de participatiegraad van de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie samen, waarbij de toename wordt waargenomen tijdens de in het eerste lid bedoelde periode en waarbij : 1° het aandeel in de verhoging dat wordt toegewezen aan de Vlaamse Gemeenschap overeenstemt met het aandeel van het Nederlandse taalgebied in de toename van de participatiegraad;2° het aandeel in de verhoging dat wordt toegewezen aan de Franse Gemeenschap overeenstemt met het aandeel van het Franse taalgebied in de toename van de participatiegraad;3° het aandeel in de verhoging dat wordt toegewezen aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie overeenstemt met het aandeel van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad in de toename van de participatiegraad. Het aldus bekomen bedrag dat toekomt aan één of meerdere van de in het eerste lid bedoelde entiteiten wordt nominaal constant gehouden en jaarlijks toegevoegd aan de middelen die krachtens artikel 47/5, §§ 1 tot 5 aan die betrokken entiteiten wordt toegewezen.

De nadere toepassingsregels van de in het eerste lid bedoelde verhoging worden geregeld na overleg met de gemeenschapsregeringen en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.".

Art. 49.In dezelfde titel IV/1 wordt een artikel 47/7 ingevoegd, luidende : "

Art. 47/7.§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een dotatie toegekend waarvan het basisbedrag gelijk is aan 3 339 352 178 euro. § 2. Voor het begrotingsjaar 2015 wordt het bedrag dat aan de in § 1, bedoelde entiteiten samen wordt toegewezen, verkregen door achtereenvolgens : 1° het in § 1 bedoelde basisbedrag aan te passen op de in het tweede lid bedoelde wijze en dit voor het begrotingsjaar 2014;2° het met toepassing van het 1° bekomen bedrag aan te passen op de in het tweede lid bedoelde wijze en vervolgens te verminderen op de in het derde lid bedoelde wijze, en dit voor het begrotingsjaar 2015. De in het eerste lid bedoelde aanpassing gebeurt op basis van : 1° de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 38, § 3;2° de evolutie van het aantal inwoners ouder dan 80 jaar van het Rijk op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar ten opzichte van dat aantal op 1 januari van het vorige begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in artikel 47/5, § 2, tweede lid, 2° en waarbij het aantal inwoners ouder dan 80 jaar wordt vastgesteld op de in § 5 bepaalde wijze;3° de reële groei van het bruto binnenlands product per inwoner van het betrokken begrotingsjaar en vastgesteld op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 47/5, § 4, 3°. Het met toepassing van het tweede lid bekomen bedrag wordt verminderd met een percentage dat bekomen wordt door de verhouding te berekenen van het aantal inwoners ouder dan 80 jaar behorende tot de Duitstalige Gemeenschap op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar tot het aantal inwoners ouder dan 80 jaar van het Rijk op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar, en waarbij het aantal inwoners ouder dan 80 jaar wordt vastgesteld op de in § 5 bepaalde wijze. § 3. Voor het begrotingsjaar 2015 worden de middelen per entiteit bekomen door het met toepassing van § 2 bekomen bedrag tussen de in § 1 bedoelde entiteiten te verdelen volgens de sleutel van het aantal inwoners ouder dan 80 jaar op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar, die bekomen wordt door per entiteit de verhouding te berekenen van : 1° het aantal inwoners ouder dan 80 jaar behorende tot de betrokken entiteit;2° de som van het aantal inwoners ouder dan 80 jaar behorende tot alle in § 1 bedoelde entiteiten; en waarbij het aantal inwoners ouder dan 80 jaar wordt vastgesteld op de in § 5 bepaalde wijze.

Van de in het eerste lid vastgestelde middelen voor elke entiteit wordt een bedrag in mindering gebracht om rekening te houden met de geïsoleerde geriatriediensten, als bedoeld in artikel 5, § 1, I, eerste lid, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, die op 1 januari 2013 bestaan maar op datum van 1 januari 2015 geen dergelijke diensten meer zijn. Dat bedrag wordt bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de betrokken gemeenschapsregering of het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Het stemt overeen met het bedrag dat voor het begrotingsjaar 2013 voor deze diensten werd toegekend, zonder rekening te houden met de middelen voor de infrastructuur van deze diensten, en wordt aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van het begrotingsjaar 2014 en 2015 op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 33, § 2. Het aangepaste bedrag wordt in mindering gebracht van de in het eerste lid vastgestelde middelen voor de entiteit die voor deze diensten bevoegd zou zijn geweest. § 4. Voor het begrotingsjaar 2016 en elk van de daaropvolgende begrotingsjaren worden voor de vaststelling van de middelen per entiteit de voor het vorige begrotingsjaar verkregen middelen jaarlijks aangepast aan : 1° de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in artikel 38, § 3;2° de evolutie van het aantal inwoners ouder dan 80 jaar in de betrokken entiteit op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar ten opzichte van dat aantal op 1 januari van het vorige begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in artikel 47/5, § 2, tweede lid, 2°, en waarbij het aantal inwoners ouder dan 80 jaar wordt vastgesteld op de in § 5 bepaalde wijze;3° een percentage van de reële groei van het bruto binnenlands product per inwoner van het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in artikel 47/5, § 4, 3°. Het in het eerste lid, 3°, vermelde percentage is gelijk aan : 1° voor het begrotingsjaar 2016 : 82,5 %;2° vanaf het begrotingsjaar 2017 : a) 65 % op het deel van de reële groei dat niet hoger is dan 2,25 %;b) 100 % op het deel van de reële groei dat hoger is dan 2,25 %; § 5. Voor de toepassing van de §§ 1 tot 4 is het aantal inwoners ouder dan 80 jaar van : 1° de Vlaamse Gemeenschap gelijk aan het aantal inwoners ouder dan 80 jaar behorende tot het Nederlandse taalgebied;2° de Franse Gemeenschap gelijk aan het aantal inwoners ouder dan 80 jaar behorende tot het Franse taalgebied;3° de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie gelijk aan het aantal inwoners ouder dan 80 jaar behorende tot het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad; 4° de Duitstalige Gemeenschap gelijk aan het aantal inwoners ouder dan 80 jaar behorende tot het Duitse taalgebied.".

Art. 50.In dezelfde titel IV/1 wordt een artikel 47/8 ingevoegd, luidende : "

Art. 47/8.Vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een dotatie toegekend waarvan het basisbedrag gelijk is aan : a) 472.033.613 euro voor de Vlaamse Gemeenschap; b) 257.732.297 euro voor de Franse Gemeenschap; c) 128.644.410 euro voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

Er wordt een bedrag in mindering gebracht om rekening te houden met de gespecialiseerde geïsoleerde diensten voor revalidatie en behandeling, als bedoeld in artikel 5, § 1, I, eerste lid, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, die op 1 januari 2013 bestaan maar op datum van 1 januari 2015 geen dergelijke diensten meer zijn. Dat bedrag wordt bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de betrokken gemeenschapsregering of het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschaps-commissie. Het stemt overeen met het bedrag dat voor het begrotingsjaar 2013 voor deze diensten werd toegekend, zonder rekening te houden met de middelen voor de infrastructuur van deze diensten, en wordt aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van de begrotingsjaren 2014 en 2015 op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 33, § 2. Het aangepaste bedrag wordt in mindering gebracht van de middelen voor de entiteit die voor deze diensten bevoegd zou zijn geweest.

Vanaf het begrotingsjaar 2016 worden de middelen die aan de in het eerste lid bedoelde entiteiten worden toegekend, verkregen door jaarlijks de middelen van het vorige begrotingsjaar aan te passen aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar en aan een percentage van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 33, § 2. Dit percentage is gelijk aan het percentage zoals bepaald in artikel 47/7, § 4, tweede lid.

De middelen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van 1 januari van het betrokken begrotingsjaar ten opzichte van 1 januari van het vorige begrotingsjaar, van de verhouding tussen het aantal inwoners van de betrokken entiteit ten opzichte van het van de inwoners van het ganse Rijk.

Voor de toepassing van het vierde lid, is het aantal inwoners van : 1° de Vlaamse Gemeenschap gelijk aan het aantal inwoners behorende tot het Nederlandse taalgebied;2° de Franse Gemeenschap gelijk aan het aantal inwoners behorende tot het Franse taalgebied; 3° de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie gelijk aan het aantal inwoners behorende tot het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.".

Art. 51.In dezelfde titel IV/1 wordt een artikel 47/9 ingevoegd, luidende : "

Art. 47/9.§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2016 wordt jaarlijks aan de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een dotatie toegekend omwille van hun bevoegdheid inzake financiering van ziekenhuisinfrastructuur en de medisch-technische diensten.

Het basisbedrag van de in het eerste lid bedoelde dotatie is gelijk aan 566 185 617 euro. § 2. Voor het begrotingsjaar 2016 wordt het in § 1 bedoelde bedrag aangepast aan : 1° de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het begrotingsjaar 2014 en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van datzelfde begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2;2° de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het begrotingsjaar 2015 en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van datzelfde begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2;3° de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het begrotingsjaar 2016 en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van datzelfde begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2. Vanaf het begrotingsjaar 2017 worden de middelen die aan de in § 1, eerste lid, bedoelde entiteiten worden toegekend, verkregen door jaarlijks de middelen van het vorige begrotingsjaar aan te passen aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en aan een percentage van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 33, § 2. Dit percentage is gelijk aan het percentage zoals bepaald in artikel 47/7, § 4, tweede lid. § 3. Het overeenkomstig § 2 berekende bedrag wordt jaarlijks opgesplitst in twee delen; een eerste deel van 84,40 % en een tweede deel van 15,60 %. Beide delen worden aan de in § 1, eerste lid, bedoelde entiteiten toegewezen volgens de regels vermeld in het derde, respectievelijk vierde lid.

Het eerste deel wordt verminderd met een percentage dat bekomen wordt door de verhouding te berekenen van het aantal inwoners behorende tot de Duitstalige Gemeenschap op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar tot het aantal inwoners van het Rijk op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar.

Het met toepassing van het tweede lid bekomen bedrag wordt tussen de in § 1, eerste lid, bedoelde entiteiten verdeeld in functie van het aantal inwoners van het betrokken begrotingsjaar, door per entiteit de verhouding te berekenen van : 1° het aantal inwoners behorende tot de betrokken entiteit;2° de som van het aantal inwoners behorende tot alle in § 1, eerste lid, bedoelde entiteiten. Het tweede deel wordt verdeeld onder de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap in verhouding tot het aantal inwoners als volgt : 1° voor de Vlaamse Gemeenschap : het deel dat overeenstemt met de verhouding tussen enerzijds, de bevolking van het Vlaamse Gewest en 20 % van de bevolking van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en anderzijds, de bevolking van het Rijk op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar;2° voor de Franse Gemeenschap : het deel dat overeenstemt met de verhouding tussen enerzijds, de bevolking van het Waalse Gewest en 80 % van de bevolking van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en anderzijds, de bevolking van het Rijk op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar. Voor de toepassing van het tweede tot het vierde lid, is het aantal inwoners van : 1° de Vlaamse Gemeenschap gelijk aan het aantal inwoners behorende tot het Nederlandse taalgebied;2° de Franse Gemeenschap gelijk aan het aantal inwoners behorende tot het Franse taalgebied;3° de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie gelijk aan het aantal inwoners behorende tot het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;4° de Duitstalige Gemeenschap gelijk aan het aantal inwoners behorende tot het Duitse taalgebied. Het aantal inwoners op 1 januari van een begrotingsjaar wordt bepaald op dezelfde wijze als in artikel 47/5, § 2, tweede lid, 2°. § 4. De federale overheid verzekert, voor rekening van de gemeenschappen, de financiering van de investeringen in de infrastructuur en de medisch-technische diensten van de ziekenhuizen als bedoeld in artikel 5, § 1, I, 1°, a), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, voor zover deze investeringen : 1° uiterlijk op 31 december 2015 het voorwerp hebben uitgemaakt van een eerste aflossing;2° of, de nieuwbouw of de prioritaire verbeteringswerken betreffen die door de gemeenschappen worden gesubsidieerd en die werden voorzien op de bouwkalender die in het protocolakkoord afgesloten op de interministeriële conferentie Volksgezondheid van 19 juni 2006 is voorzien;3° of, niet prioritaire verbeteringswerken betreffen, voor zover de investeringen conform zijn aan de van kracht zijnde federale regels en voor 31 december 2015 werden aangevangen. De uitgaven die door de federale overheid overeenkomstig het eerste lid worden uitgevoerd in de ziekenhuizen die afhangen van elk van de betrokken entiteiten, worden elk jaar in mindering gebracht van de respectievelijke dotaties van die entiteiten. Er wordt rekening gehouden met de raming van die uitgaven voor de doorstorting van de in artikel 54 bedoelde voorschotten. § 5. Elke gemeenschap of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie kan met de federale overheid een samenwerkingsakkoord afsluiten dat de omzetting van ziekenhuisbedden tot voorwerp heeft met het oog op de ten lasteneming van patiënten buiten het ziekenhuis door een dienst die tot de bevoegdheid van de gemeenschap of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie behoort. In dit geval wordt in dat samenwerkingsakkoord voorzien dat bijkomende middelen worden toegekend aan de gemeenschap, de gemeenschappen of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die in dat samenwerkingsakkoord betrokken partij zijn. Die middelen kunnen de kostprijs van de omgezette ziekenhuisbedden niet overschrijden.".

Art. 52.In dezelfde titel IV/1 wordt een artikel 47/10 ingevoegd, luidende : "

Art. 47/10.Vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt aan de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap een dotatie toegekend waarvan het basisbedrag gelijk is aan : 1° 51 737 934 euro voor de Vlaamse Gemeenschap;2° 34 610 699 euro voor de Franse Gemeenschap. Voor het begrotingsjaar 2016 en voor elk van de daaropvolgende begrotingsjaren worden de aan elke gemeenschap toegekende middelen bekomen door de middelen toegekend voor het vorige begrotingsjaar, of desgevallend, het verhoogde basisbedrag bekomen met toepassing van het derde lid aan te passen aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2.

Vanaf het begrotingsjaar 2019 en vervolgens elke drie jaar berekent het Rekenhof per gemeenschap de evolutie over de laatste drie voorbije jaren van het aantal opdrachten in uitvoering van de federale wetgeving. Indien die evolutie hoger is dan de toename van de dotatie berekend overeenkomstig het tweede lid over dezelfde periode, wordt, voor de vaststelling van het bedrag van de aan de gemeenschap toe te kennen dotatie voor het volgende begrotingsjaar en voor elk van de daarop volgende begrotingsjaren, rekening gehouden met de hogere stijging van het aantal opdrachten gedurende die voorbije drie laatste jaren.".

Art. 53.In dezelfde titel IV/1 wordt een artikel 47/11 ingevoegd, luidende : "

Art. 47/11.Vanaf het begrotingsjaar 2018 wordt jaarlijks aan de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap een dotatie toegekend waarvan het basisbedrag gelijk is aan : 1° 17.704.421 euro voor de Vlaamse Gemeenschap; 2° 13.910.617 euro voor de Franse Gemeenschap.

Voor het begrotingsjaar 2019 en voor elk van de daaropvolgende begrotingsjaren worden de aan elke gemeenschap toegekende middelen vastgesteld door de voor het vorige begrotingsjaar bekomen middelen aan te passen aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2.".

Art. 54.Het opschrift van titel V van dezelfde bijzondere wet wordt vervangen als volgt : "Titel V. Mechanisme van nationale solidariteit".

Art. 55.In artikel 48 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "Vanaf het begrotingsjaar 1990 wordt jaarlijks een nationale solidariteitstussenkomst" vervangen door de woorden "Voor de begrotingsjaren 1990 tot en met 2014 en voor het begrotingsjaar 2015 maar uitsluitend voor wat betreft de vaststelling van het in artikel 48/1 bedoelde overgangsbedrag, wordt jaarlijks een nationaal solidariteitsbedrag";2° in § 2 worden de woorden "de nationale solidariteitstussenkomst" vervangen door de woorden "nationale solidariteit";3° het artikel wordt aangevuld met de §§ 3 tot 6, luidende : " § 3.Vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt jaarlijks een nationaal solidariteitsbedrag toegekend aan elk gewest waarvan het procentueel aandeel in de totale opbrengst van de federale personenbelasting lager is dan het procentueel aandeel in de bevolking van het Rijk. § 4. Voor het begrotingsjaar 2015 wordt een basisbedrag bepaald dat gelijk is aan de som, voor alle gewesten samen, van : 1° het bedrag dat overeenstemt met de teller van de in artikel 5/2, § 1, derde lid, 1°, bedoelde verhouding die berekend wordt voor het begrotingsjaar 2015;2° het in artikel 35nonies bedoelde bedrag voor het begrotingsjaar 2015 voor de drie gewesten samen waarbij geen rekening wordt gehouden met de toepassing van de §§ 2 en 3 van dat artikel;3° het in artikel 35decies bedoelde bedrag voor het begrotingsjaar 2015 voor de drie gewesten samen;4° 50 % van de in artikel 47/2 bedoelde middelen voor het begrotingsjaar 2015 voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap samen. Voor het begrotingsjaar 2016 wordt het in het eerste lid bedoelde basisbedrag : 1° eerst aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2; 2° en vervolgens verminderd met 1.009.494.000 euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2017 wordt het bedrag van het vorige begrotingsjaar jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2. § 5. Het nationaal solidariteitsbedrag van het betrokken gewest wordt bepaald als het product van het in § 4 bedoelde basisbedrag en 80 % van de absolute waarde van het verschil tussen het procentueel aandeel van dat gewest in de totale opbrengst van de federale personenbelasting en het procentueel aandeel van dat gewest in de bevolking van het Rijk, waarbij de federale personenbelasting en de bevolking worden bepaald overeenkomstig artikel 7. § 6. Het totaal nationaal solidariteitsbedrag wordt gevormd door een gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting.".

Art. 56.In dezelfde bijzondere wet wordt een titel V/1 ingevoegd, luidende : "Titel V/1. Overgangsmechanisme".

Art. 57.In titel V/1, ingevoegd bij artikel 56, wordt een artikel 48/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 48/1.§ 1. Bij wijze van overgangsmaatregel wordt voor het begrotingsjaar 2015 voor respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een overgangsbedrag bepaald als de som van : 1° het bedrag verkregen door het verschil te maken voor het begrotingsjaar 2015 tussen : a) het met toepassing van artikel 36, tweede lid, bekomen bedrag van het toegewezen gedeelte van de opbrengst van belastingen, waarbij geen rekening wordt gehouden met het in artikel 47/2, § 1, 3°, bedoelde negatief bedrag;b) het met toepassing van artikel 36, eerste lid, bekomen bedrag van het toegewezen gedeelte van de opbrengst van belastingen;2° het bedrag verkregen door het in artikel 47/5, § 2, voor het begrotingsjaar 2015 bepaald bedrag te vermenigvuldigen met het verschil tussen de in artikel 47/5, § 3, bedoelde verdeelsleutel en de volgende verdeelsleutel : a) voor de Vlaamse Gemeenschap : 54,20 %;b) voor de Franse Gemeenschap : 33,62 %;c) voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : 12,18 %;3° het bedrag verkregen door het in artikel 47/7, § 2, voor het begrotingsjaar 2015 bepaald bedrag te vermenigvuldigen met het verschil tussen de in artikel 47/7, § 3, eerste lid, bedoelde verdeelsleutel en de volgende verdeelsleutel : a) voor de Vlaamse Gemeenschap : 61,98 %;b) voor de Franse Gemeenschap : 30,73 %;c) voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : 7,29 %; 4° het bedrag verkregen door het verschil tussen het respectievelijke bedrag bepaald in artikel 47/8, eerste lid, voor het begrotingsjaar 2015 en het volgende bedrag : a) voor de Vlaamse Gemeenschap : 506.258.597 euro; b) voor de Franse Gemeenschap : 285.971.297 euro; c) voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : 28.798.525 euro; 5° het bedrag verkregen door het in artikel 47/10 voor het begrotingsjaar 2015 bepaald bedrag te verminderen met : a) voor de Vlaamse Gemeenschap : 41.991.968 euro; b) voor de Franse Gemeenschap : 44.454.922 euro; 6° het negatieve bedrag verkregen door het in artikel 40quinquies, eerste lid, 4°, voor het begrotingsjaar 2015 bepaald bedrag te vermenigvuldigen met de volgende verdeelsleutel : a) voor de Vlaamse Gemeenschap : 63,485 %;b) voor de Franse Gemeenschap : 36,505 %;c) voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : 0,01 %. 7° de volgende bedragen : a) voor de Vlaamse Gemeenschap : een negatief bedrag van 4.553.362 euro; b) voor de Franse Gemeenschap : 4.526.332 euro.

Wanneer instellingen die in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad zijn gevestigd, wegens hun organisatie moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap tijdens het begrotingsjaar 2013, en die tijdens hetzelfde begrotingsjaar een betoelaging hebben ontvangen in het kader van de aangelegenheden als bedoeld in artikel 5, § 1, I, eerste lid, 2° tot 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wordt het bedrag van die betoelaging voor het begrotingsjaar 2015 toegevoegd aan het in het eerste lid bedoelde overgangsbedrag van de betrokken gemeenschap en afgetrokken van het overgangsbedrag van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie indien, als gevolg van de wijziging van hun organisatie, die instellingen op 1 januari 2015 beschouwd moeten worden als niet meer uitsluitend behorend tot de ene of de andere gemeenschap en dit voor zover ze deze wijzigingen van hun organisatie ten laatste op 31 december 2014 ter kennis hebben gebracht van de betrokken gemeenschap en van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

Wanneer instellingen die in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad zijn gevestigd, wegens hun organisatie moeten worden beschouwd als niet uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap tijdens het begrotingsjaar 2013, en die tijdens hetzelfde begrotingsjaar een betoelaging hebben ontvangen in het kader van de aangelegenheden als bedoeld in artikel 5, § 1, I, eerste lid, 2° tot 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wordt het bedrag van die betoelaging voor het begrotingsjaar 2015 toegevoegd aan het in het eerste lid bedoelde overgangsbedrag van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en afgetrokken van het overgangsbedrag van de betrokken gemeenschap indien, als gevolg van een wijziging van hun organisatie, die instellingen op 1 januari 2015 beschouwd moeten worden als uitsluitend behorend tot die gemeenschap en dit voor zover ze deze wijzigingen van hun organisatie ten laatste op 31 december 2014 ter kennis hebben gebracht van de betrokken gemeenschap en van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

Het tweede en het derde lid zijn eveneens van toepassing voor dergelijke wijzigingen van het bicommunautaire statuut naar een unicommunautair statuur of omgekeerd, wanneer die instellingen dit ter kennis brengen tussen 1 januari en 31 december 2015 en mits het akkoord van de regering van de betrokken gemeenschap en van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschaps-commissie. § 2. Bij wijze van overgangsmaatregel wordt voor het begrotingsjaar 2015 voor respectievelijk het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een overgangsbedrag bepaald als de som van : 1° het bedrag verkregen door de som te maken van : a) het in artikel 35ter voor het begrotingsjaar 2015 bepaalde bedrag te vermenigvuldigen met het verschil tussen de in artikel 35octies, § 1, vijfde lid, bedoelde verdeelsleutel en de in artikel 35ter, § 3, bedoelde verdeelsleutel;b) het in artikel 35quater voor het begrotingsjaar 2015 bepaalde bedrag te vermenigvuldigen met het verschil tussen de in artikel 35octies, § 1, vijfde lid, bedoelde verdeelsleutel en de in artikel 35quater, § 1, bedoelde verdeelsleutel;c) het in artikel 35quinquies voor het begrotingsjaar 2015 bepaalde bedrag te vermenigvuldigen met het verschil tussen de in artikel 35octies, § 1, vijfde lid, bedoelde verdeelsleutel en de in artikel 35quinquies, eerste lid, bedoelde verdeelsleutel;d) het in artikel 35sexies voor het begrotingsjaar 2015 bepaalde bedrag te vermenigvuldigen met het verschil tussen de in artikel 35octies, § 1, vijfde lid, bedoelde verdeelsleutel en de in artikel 35sexies, derde lid, bedoelde verdeelsleutel;e) het in artikel 35septies voor het begrotingsjaar 2015 bepaalde bedrag te vermenigvuldigen met het verschil tussen de in artikel 35octies, § 1, vijfde lid, bedoelde verdeelsleutel en de in artikel 35septies, derde lid, bedoelde verdeelsleutel;2° het bedrag verkregen door het in artikel 35octies, § 1, tweede lid, 2°, bepaalde bedrag te vermenigvuldigen met het verschil tussen de in artikel 35octies, § 1, vijfde lid, bedoelde verdeelsleutel en de volgende verdeelsleutel : a) voor het Vlaamse Gewest : 49,35 %;b) voor het Waalse Gewest : 38,02 %;c) voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest : 12,63 %;3° het bedrag verkregen door het in artikel 35nonies, § 1, tweede lid, 1° tot 3°, voor het begrotingsjaar 2015 bepaalde bedrag te vermenigvuldigen met het verschil tussen de in artikel 35nonies, § 1, zesde lid, bedoelde verdeelsleutel en de volgende verdeelsleutel : a) voor het Vlaamse Gewest : 51,705 %;b) voor het Waalse Gewest : 34,765 %;c) voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest : 13,53 %;4° de negatieve waarde van een bedrag gelijk aan een negende van het in artikel 35nonies, § 1, tweede lid, 1° en 2°, bedoelde bedrag verdeeld tussen de gewesten volgens de volgende verdeelsleutel : a) voor het Vlaamse Gewest : 52,43 %;b) voor het Waalse Gewest : 34,51 %;c) voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest : 13,06 %;5° de som van de volgende twee bedragen : a) het bedrag verkregen door het in artikel 35decies, tweede lid, bepaalde referentiebedrag voor het begrotingsjaar 2015 te vermenigvuldigen met 60 % van het verschil tussen de in artikel 35decies, vijfde lid, bedoelde verdeelsleutel en de verdeelsleutel van de in artikel 5/5, § 4, bedoelde fiscale uitgaven voor het aanslagjaar 2015, uitgedrukt bij ongewijzigd beleid en vastgesteld bij het verstrijken van de in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalde aanslagtermijn;b) het bedrag verkregen door het in artikel 35decies, tweede lid, bepaalde referentiebedrag voor het begrotingsjaar 2015 te vermenigvuldigen met 40 % van het verschil tussen de in artikel 5/2, § 1, derde lid, 1°, gedefinieerde PB-sleutel en de verdeelsleutel van de in artikel 5/5, § 4, bedoelde fiscale uitgaven voor het aanslagjaar 2015, uitgedrukt bij ongewijzigd beleid en vastgesteld bij het verstrijken van de in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalde aanslagtermijn;6° het bedrag dat verkregen wordt door het bedrag dat overeenstemt met de teller van de in artikel 5/2, § 1, derde lid, 1°, bedoelde verhouding, die berekend wordt voor het begrotingsjaar 2015, te vermenigvuldigen met het verschil tussen de "verdeelsleutel ontvangsten" en de in datzelfde artikel gedefinieerde "PB-sleutel" voor het begrotingsjaar 2015;7° het bedrag verkregen door het verschil te maken tussen het in artikel 33bis voor het begrotingsjaar 2015 bepaalde bedrag en het in artikel 5/2, § 1, derde lid, 1°, bepaald bedrag C dat vooraf wordt vermenigvuldigd met de "PB-sleutel" zoals gedefinieerd in datzelfde artikel; 8° het bedrag verkregen door het verschil te maken tussen het in artikel 48, §§ 3 tot 6, bepaalde bedrag, voor het begrotingsjaar 2015, waarbij rekening wordt gehouden met een in artikel 48, § 4, eerste lid, bepaalde bedrag dat is verhoogd met 1.009.494.000 euro, en het in artikel 48, §§ 1 en 2, berekende bedrag voor het begrotingsjaar 2015; 9° de volgende bedragen : a) voor het Waalse Gewest : 192 017 euro; b) voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest : een negatief bedrag van 630.647 euro.

Voor de in het eerste lid, 5°, bepaalde bedrag wordt, zolang de verdeelsleutel van de in artikel 5/5, § 4, bedoelde fiscale uitgaven voor het aanslagjaar 2015, uitgedrukt bij ongewijzigd beleid en vastgesteld bij het verstrijken van de in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalde aanslagtermijn, niet is vastgesteld, de volgende verdeelsleutel toegepast : a) voor het Vlaamse Gewest : 65,17 %;b) voor het Waalse Gewest : 28,73 %;c) voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest : 6,10 %. Onder de in het eerste lid, 6°, bedoelde "verdeelsleutel ontvangsten" wordt verstaan : het aandeel van elk gewest, uitgedrukt in procenten, in de ontvangsten voor de drie gewesten samen van de in artikel 5/1, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde opcentiemen voor het aanslagjaar 2015, uitgedrukt bij ongewijzigd beleid en vastgesteld bij het verstrijken van de in artikel 359 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 bedoelde aanslagtermijn. § 3. In de mate dat voor de vaststelling van het in de §§ 1 en 2 bedoelde overgangsbedrag per gewest en per gemeenschap voor het begrotingsjaar 2015, de toepassing van de artikelen 5/2, § 1, derde lid, 1°, 35nonies, 35decies, 36, tweede lid, 2°, en 48, §§ 3 tot 5, gebaseerd is op de federale personenbelasting, wordt de vaststelling van het overgangsbedrag op definitieve wijze uitgevoerd op basis van de federale personenbelasting van het aanslagjaar 2015, uitgedrukt bij ongewijzigd beleid en vastgesteld bij het verstrijken van de aanslagtermijn bepaald in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 4. Het per entiteit overeenkomstig de §§ 1 tot 3 vastgestelde overgangsbedrag, zal gedurende de jaren 2015 tot en met 2024 in nominale waarde constant blijven en vanaf 2025 tot en met 2034 over tien jaar lineair afnemen tot nul.

Evenwel wordt aan het in de §§ 1 en 3 bepaalde overgangsbedrag voor de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie vanaf het begrotingsjaar 2016 een bedrag toegevoegd dat overeenstemt met het verschil, voor het begrotingsjaar 2016, tussen : 1° het in artikel 47/9, § 2, eerste lid, bepaalde bedrag, verdeeld volgens artikel 47/9, § 3, en verminderd met het bedrag van de financieringen die door de federale overheid voor de betrokken entiteit overeenkomstig artikel 47/9, § 4, worden verzekerd;2° het in artikel 47/9, § 2, eerste lid, bepaalde bedrag, verminderd met het bedrag van de financieringen die door de federale overheid voor de drie entiteiten samen overeenkomstig artikel 47/9, § 4, worden verzekerd en vermenigvuldigd met de volgende verdeelsleutel : a) voor de Vlaamse Gemeenschap : 57,76 %;b) voor de Franse Gemeenschap : 34,01 %;c) voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : 7,69 %; Het overeenkomstig het tweede lid toegevoegde bedrag blijft gedurende de jaren 2016 tot en met 2024 in nominale waarde constant en zal vanaf 2025 tot en met 2034 over tien jaar lineair afnemen tot nul. § 5. Is het overgangsbedrag positief dan wordt het met toepassing van § 4 bekomen bedrag gedurende de periode 2015 tot en met 2033 jaarlijks in mindering gebracht van : 1° voor de gewesten : de middelen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk II, afdeling 4, die toegekend worden aan het betrokken gewest;2° voor de gemeenschappen : de middelen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk III, afdeling 3, onderafdeling 2, die toegekend worden aan de betrokken gemeenschap;3° voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : de haar toegekende middelen bedoeld in artikel 65 en in voorkomend geval de middelen als bedoeld in de artikelen 47/8 en 47/7. Is het overgangsbedrag negatief wordt de absolute waarde van het met toepassing van § 4 bekomen bedrag gedurende de periode 2015 tot en met 2033 jaarlijks toegevoegd aan : 1° voor de gewesten : de middelen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk II, afdeling 4, die toegekend worden aan het betrokken gewest;2° voor de gemeenschappen : de middelen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk III, afdeling 3, onderafdeling 2, die toegekend worden aan de betrokken gemeenschap; 3° voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : de haar toegekende middelen als bedoeld in artikel 65.".

Art. 58.In artikel 54 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "in titel II" vervangen door de woorden "in artikel 2"; 2° in § 1 wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : "Wanneer de federale overheid, omwille van haar bevoegdheden inzake politie en justitie, in artikel 2bis bedoelde ontvangsten int, stort zij die ontvangsten door aan de bevoegde instelling van het gewest op het einde van de maand die volgt op de maand waarin zij door de federale overheid werden geïnd."; 3° in § 1, vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "en in artikel 6, § 2, eerste lid, 3°, " opgeheven;4° in § 1, vroegere derde lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden "en de in de titels V en V/1 en in de artikelen 64quater, 64quinquies, 65, 65bis en 65ter bedoelde middelen" ingevoegd tussen de woorden "artikel 6, § 2, eerste lid, 3°, " en het woord "worden";5° in § 1, vroegere vierde lid, dat het vijfde lid wordt, worden de woorden "in titel V" vervangen door de woorden "in titel IV/1";6° paragraaf 1 wordt aangevuld met vijf leden, luidende : "Wanneer de in artikel 35decies bedoelde referentiebedragen, de in artikel 48/1, § 2, eerste lid, 5°, bedoelde verdeelsleutel van de fiscale uitgaven, de op basis van artikel 48/1, § 3, bekomen verdeelsleutel van de federale personenbelasting en bijgevolg de krachtens de artikelen 48 en 48/1 toe te kennen bedragen definitief zijn vastgesteld, wordt het verschil tussen de op basis van de voorlopige bedragen toegekende bedragen en de bedragen toe te wijzen op basis van de definitieve bedragen geboekt, ten behoeve van de federale overheid of ten behoeve van elk van de gemeenschappen, gewesten of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, naargelang het verschil positief of negatief is.Het verschil wordt, naargelang het geval, afgetrokken of toegevoegd aan de in het vierde of het vijfde lid voorziene maandelijkse storting of stortingen die volgen op de maand tijdens dewelke de referentiebedragen en verdeelsleutels in kwestie definitief worden vastgesteld, met dien verstande dat de verrekening op elk van de maandelijkse stortingen niet meer mag bedragen dan 2 % van die maandelijkse stortingen.

Wanneer de in artikel 5/2, § 1, bedoelde autonomiefactor definitief is bepaald, wordt per gewest het verschil berekend tussen enerzijds, de ontvangsten van de gewestelijke opcentiemen van het aanslagjaar 2015 die geïnd worden tot en met 31 december 2016 en als bedoeld in artikel 5/1, § 1, eerste lid, 1°, en anderzijds, het bedrag dat verkregen wordt door de definitieve waarde van de noemer van de autonomiefactor te vermenigvuldigen met het procentueel aandeel van het betrokken gewest in de ontvangsten, voor de drie gewesten samen, van de gewestelijke opcentiemen van datzelfde aanslagjaar die geïnd worden tot en met 31 december 2016 en als bedoeld in artikel 5/1, § 1, eerste lid, 1°.

Vervolgens wordt de som gemaakt van : 1° het bedrag gelijk aan het in het zevende lid bepaalde verschil;2° het bedrag dat bekomen wordt door het in 1° bepaalde bedrag te vermenigvuldigen met de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het begrotingsjaar 2016 en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van het begrotingsjaar 2016 op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2;3° het bedrag dat bekomen wordt door het in 2° bepaalde bedrag te vermenigvuldigen met de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het begrotingsjaar 2017 en aan de reële groei van het bruto binnenlands product van het begrotingsjaar 2017 op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2. Tenslotte wordt, naargelang de in het achtste lid bepaalde som gelijk is aan een positief of een negatief bedrag, haar absolute waarde, in mindering gebracht of toegevoegd aan de in het vierde en het vijfde lid bedoelde maandelijkse storting of stortingen voor de tweede maand die volgt op de maand waarin de autonomiefactor definitief wordt vastgesteld, met dien verstande dat de verrekening op elk van de maandelijkse stortingen niet meer mag bedragen dan 2 % van die maandelijkse stortingen.

Het bedrag van de maatregelen die voor rekening van de gewesten werden uitgevoerd overeenkomstig artikel 6, § 1, IX, 7°, a) en b), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen wordt in mindering gebracht van de in het vierde lid bedoelde middelen volgens nadere regels die worden vastgelegd bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de gewesten."; 7° in § 2, eerste lid, worden de woorden "deze termijnen" vervangen door de woorden "de in § 1 bepaalde termijnen".

Art. 59.In titel VII van dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 54/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 54/1.§ 1. De Federale Overheidsdienst Financiën zendt maandelijks, uiterlijk de laatste dag van de maand volgend op de inning van de personenbelasting, aan de gewesten een overzicht per aanslagjaar.

Het maandelijks overzicht bevat de volgende gegevens : 1° de aard van de belasting;2° de maand en het jaar van inning;3° het aanslagjaar waarvoor de inning is gebeurd;4° het bedrag van de gewestelijke personenbelasting;5° de gewestelijke belastingkredieten. § 2. De Federale Overheidsdienst Financiën zendt na afsluiten van de termijn als bedoeld in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en na de termijn als bedoeld in artikel 354, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, een opgave met volgende bedragen : 1° het bedrag van de gewestelijke opcentiemen;2° het bedrag van de gewestelijke kortingen;3° het bedrag van de gewestelijke belastingvermeerderingen per categorie;4° het bedrag van de gewestelijke belastingverminderingen per categorie;5° het bedrag van de gewestelijke belastingkredieten per categorie;6° het bedrag van de gewestelijke belastingverminderingen die zijn verrekend met de federale personenbelasting, per categorie. § 3. Inzake personenbelasting worden de in artikel 5/1, § 1, bedoelde middelen voor een gegeven begrotingsjaar, op de eerste werkdag van elke maand, door de Federale Overheidsdienst Financiën aan de bevoegde instelling van het gewest overgemaakt ten belope van een twaalfde van het geraamde bedrag voor het aanslagjaar waarvoor de in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde aanslagtermijn aanvangt op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar.

Het in het eerste lid vermelde bedrag wordt bekomen door de vermoedelijke ontvangsten voor dat bedoelde aanslagjaar te ramen na verloop van de termijn als bedoeld in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 volgens de methodologie die wordt vastgesteld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de gewestregeringen. Dit bedrag is : 1° aan te vullen met de door de Federale Overheidsdienst Financiën geraamde budgettaire impact van de discretionaire maatregelen van het gewest als bedoeld in artikel 5/1, § 1, die van toepassing zijn op het aanslagjaar waarvoor de in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde aanslagtermijn aanvangt op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar;2° en in voorkomend geval, te vervolledigen met de discretionaire maatregelen die door het gewest werden beslist in het raam van de opmaak van zijn initiële begroting voor het betrokken begrotingsjaar. Elk twaalfde is een voorschot dat verrekend wordt met de geïnde opbrengst van het aanslagjaar waarvoor de in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde aanslagtermijn aanvangt op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar. § 4. Na afloop van de in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde aanslagtermijn wordt een eerste afrekening opgemaakt. Daartoe deelt de Federale Overheidsdienst Financiën op het einde van de derde maand die volgt op het verstrijken van die aanslagtermijn, aan de bevoegde instelling van het gewest een overzicht mee dat de volgende gegevens bevat : 1° het bedrag van de aan het gewest gestorte maandelijkse voorschotten tijdens het betrokken begrotingsjaar;2° de som van de door de Federale Overheidsdienst Financiën geïnde bedragen voor de in artikel 5/1, § 1, bedoelde ontvangsten van het gewest tijdens de twintig maanden die zijn verlopen sinds de aanvang van het aanslagjaar. Met ingang van de derde maand die volgt op het verstrijken van de in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde aanslagtermijn wordt een maandelijkse afrekening van de ontvangsten en uitgaven opgemaakt. Daartoe deelt de Federale Overheidsdienst Financiën op het einde van elke maand die daarop volgt, aan de bevoegde instelling van het gewest een overzicht mee dat voor de verlopen maand de volgende gegevens bevat : 1° de effectief ontvangen gewestelijke belasting;2° de eventueel op de gewestelijke belasting verrichte terugbetalingen, de verrekening van gewestelijke belastingverminderingen en de gewestelijke belastingkredieten. § 5. De nadere financiële regels van de in paragrafen 3 en 4 bedoelde verrichtingen worden geregeld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de gewestregeringen.".

Art. 60.In dezelfde titel VII wordt een artikel 54/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 54/2.§ 1. Het belastingstelsel van de niet-inwoners wordt zo toegepast dat rekening wordt gehouden met de gewestelijke belastingregels, zijnde de in artikel 5/1, § 1, bedoelde opcentiemen, kortingen, belastingverminderingen en -vermeerderingen en belastingkredieten, teneinde het principe van vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal in het kader van de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte na te leven alsmede de non-discriminatiebepalingen uit de verdragen ter vermijding van de dubbele belasting.

Om te bepalen met welke gewestelijke belastingregels rekening moet worden gehouden, wordt de lokalisatie van de niet-inwoners bij wet vastgelegd na overleg met de gewestregeringen. § 2. De Federale Overheidsdienst Financiën zendt maandelijks, uiterlijk de laatste dag van de maand volgend op de inning van de belasting van niet-inwoners, aan de gewesten een overzicht per aanslagjaar.

Het maandelijks overzicht bevat de volgende gegevens : 1° de aard van de belasting;2° de maand en het jaar van inning;3° het aanslagjaar waarvoor de inning is gebeurd;4° het verschil tussen de referentiebelasting en de individueel berekende verschuldigde belasting. De referentiebelasting is gelijk aan de verschuldigde belasting die berekend worden volgens de federale belastingregels zonder toepassing van § 1 en van artikel 5/2, § 1. § 3. Inzake de belasting van niet-inwoners wordt het in § 2 bedoelde verschil uiterlijk op het einde van de maand die volgt op die waarin het overzicht is verstuurd, betaald. § 4. De nadere financiële regels van de in de § 3 bedoelde verrichtingen worden geregeld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de gewestregeringen.".

Art. 61.In artikel 61 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 16 juli 1993 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, tweede lid, worden de woorden "artikel 1, laatste lid", vervangen door de woorden "artikel 4, derde lid"; 2° paragraaf 3 wordt aangevuld met een lid, luidende : "In afwijking van het eerste lid worden de nadere regels betreffende de overdracht van goederen, rechten en verplichtingen van het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau aan de federale overheid en aan de gewesten, ieder wat hem betreft, door of krachtens de wet bepaald, zonder dat de lasten uit het verleden kunnen worden overgedragen aan de gewesten."; 3° het artikel wordt aangevuld met een § 8, luidende : " § 8.Tenzij deze paragraaf er anders over beschikt, nemen de gewesten en de gemeenschappen de rechten en de verplichtingen over van de federale overheid die betrekking hebben op de bevoegdheden die hen worden toegekend door de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming, met inbegrip van de rechten en verplichtingen die voortkomen uit hangende en toekomstige gerechtelijke procedures.

Met betrekking tot de verbintenissen aangegaan voor 1 juli 2014 inzake deze overgedragen bevoegdheden, blijft de federale overheid gebonden door de op 30 juni 2014 bestaande verplichtingen : 1° hetzij wanneer de betaling ervan verschuldigd is op deze datum als het gaat over vaste uitgaven of uitgaven waarvoor geen betalingsaanvraag moet worden voorgelegd; 2° hetzij voor andere schulden, wanneer deze vaststaan en de betaling ervan op regelmatige wijze werd aangevraagd op dezelfde datum in overeenstemming met de geldende wetten en reglementen.".

Art. 62.In artikel 62bis, derde lid, van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, worden de woorden "artikel 36, 1° en 2°, " vervangen door de woorden "artikel 36, eerste lid, 1° en 2°, ".

Art. 63.In artikel 62ter van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, worden de woorden "bruto nationaal inkomen" vervangen door de woorden "bruto binnenlands product".

Art. 64.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 64quater ingevoegd, luidende : "

Art. 64quater.§ 1. Aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest worden jaarlijks middelen toegekend die een deel van het inkomstenverlies als gevolg van de netto stroom van pendelaars zal compenseren.

De in het eerste lid bedoelde middelen bedragen : 1° voor het begrotingsjaar 2014 : 32 miljoen euro;2° voor het begrotingsjaar 2015 : 48 miljoen euro;3° voor het begrotingsjaar 2016 : 49 miljoen euro;4° vanaf het begrotingsjaar 2017 : 44 miljoen euro. § 2. De financiering van de in § 1 bedoelde middelen wordt jaarlijks verdeeld tussen het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest in verhouding tot hun aandeel in de netto stroom van pendelaars naar het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

De in het eerste lid bedoelde netto stroom van pendelaars is de optelling van de netto stroom van pendelaars vanuit het Vlaamse Gewest en de netto stroom van pendelaars vanuit het Waalse Gewest.

De netto stroom van pendelaars vanuit een in het tweede lid bedoelde gewest wordt geacht overeen te stemmen met het positieve verschil tussen : 1° het aantal personen dat zich voor de uitoefening van hun beroepsactiviteit verplaatst vanuit het betrokken gewest naar het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;2° het aantal personen dat zich voor de uitoefening van hun beroepsactiviteit verplaatst vanuit het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest naar het betrokken gewest. Onder de in het derde lid bedoelde aantal personen wordt verstaan het laatst gekende aantal op het ogenblik van de in artikel 54 bedoelde definitieve vaststelling van de middelen van het betrokken begrotingsjaar. § 3. De met toepassing van § 2 verkregen bedragen die ten laste vallen van het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest worden in mindering gebracht van de middelen die hen voor het betrokken begrotingsjaar worden toegekend krachtens artikel 35decies.

In afwijking van het eerste lid worden de bedragen verkregen voor het begrotingsjaar 2014 in mindering gebracht van de middelen die hen worden toegekend krachtens artikel 33.

De in § 1 bedoelde middelen worden gevormd door een gedeelte van de federale personenbelasting.".

Art. 65.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 64quinquies ingevoegd, luidende : "

Art. 64quinquies.Aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest worden jaarlijks middelen toegekend die het inkomstenverlies als gevolg van de aanwezigheid van de ambtenaren van de internationale instellingen gedeeltelijk zal compenseren.

De in het eerste lid bedoelde middelen bedragen : 1° voor het begrotingsjaar 2014 : 117 miljoen euro;2° voor het begrotingsjaar 2015 : 175 miljoen euro;3° vanaf het begrotingsjaar 2016 : een bedrag gelijk aan 159 miljoen euro dat met ingang van hetzelfde begrotingsjaar jaarlijks wordt aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 38, § 3;4° uitsluitend voor het begrotingsjaar 2016 wordt het in 3° bepaalde bedrag verhoogd met 16 miljoen euro. De in het eerste lid bedoelde middelen worden gevormd door een gedeelte van de federale personenbelasting.".

Art. 66.In artikel 65 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt een bepaling onder 2° vervangen als volgt : "2° voor elk van de begrotingsjaren 1989 tot en met 2014, een dotatie ten laste van de begroting van de federale overheid, waarvan het bedrag wordt bepaald overeenkomstig § 4;"; 2° in § 1 wordt een bepaling onder 2° /1 ingevoegd, luidende : "2° /1 vanaf het begrotingsjaar 2015, middelen die gevormd worden door een gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting;"; 3° paragraaf 1 wordt aangevuld met de bepaling onder 4°, luidende : "4° in voorkomend geval een door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest toegekende dotatie."; 4° in § 4, tweede lid, worden de woorden "Ieder jaar" vervangen door de woorden "Voor elk van de begrotingsjaren 1990 tot en met 2014,";5° het artikel wordt aangevuld met een § 6, luidende : " § 6.De in § 1, 2° /1, bedoelde middelen voor het begrotingsjaar 2015 zijn gelijk aan het met toepassing van § 4 bekomen bedrag voor het begrotingsjaar 2014, aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het begrotingsjaar 2015 op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 38, § 3, en vervolgens verminderd met 10.200.000 euro.

Voor het begrotingsjaar 2016 wordt het bedrag toegekend voor het begrotingsjaar 2015 eerst aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar en aan een percentage van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als bepaald in artikel 33, § 2, en vervolgens verminderd met 10.200.000 euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2017 wordt het voor het vorige begrotingsjaar toegekende bedrag aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar en aan een percentage van de reële groei van het bruto binnenlands product van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 33, § 2.

Het in het tweede en het derde lid vermelde percentage, is gelijk aan het percentage zoals bepaald in artikel 47/7, § 4, tweede lid.".

Art. 67.In artikel 65bis van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 en gewijzigd bij de bijzondere wet van 19 juli 2012, worden de woorden "bruto nationaal inkomen" vervangen door de woorden "bruto binnenlands product".

Art. 68.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 65quater ingevoegd, luidende : "

Art. 65quater.§ 1. In het kader van een nationale klimaatstrategie die past in de internationale en Europese doelstellingen inzake klimaatbeleid, wordt er een mechanisme ingesteld. § 2. Er wordt voor elk gewest een meerjarig traject met doelstellingen inzake het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in de gebouwen uit de residentiële en tertiaire sectoren, ongeacht hun omvang, vastgelegd bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na akkoord van de gewesten, op basis van een voorstel van de Nationale Klimaatcommissie, volgens de door de gewone wet vastgestelde nadere regels. Indien de Nationale Klimaatcommissie geen voorstel doet binnen de door deze gewone wet voorgeschreven termijn, kan hieraan worden voorbijgegaan.

Bij gebreke aan koninklijk besluit dat het traject vastlegt overeenkomstig het eerste lid zijn de trajecten voor de periode van 1 januari 2015 tot 31 december 2030 deze die zijn vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij deze wet. § 3. De overeenkomstig § 2, eerste lid, opgestelde meerjarige trajecten worden vastgesteld voor een periode van vier jaar en worden daarenboven aangepast bij elke herziening van de toepasbare Belgische doelstelling en in ieder geval om de vier jaar.

In afwijking van het eerste lid worden de eerste overeenkomstig § 2, eerste lid, vastgestelde meerjarige trajecten vastgesteld voor de periode van 1 januari 2015 tot 31 december 2020. § 4. De eerste overeenkomstig § 2, eerste lid, vastgestelde meerjarige trajecten worden uiterlijk op 1 juli 2014 bepaald.

De trajecten voor de volgende periode worden ten minste twee jaar voor het einde van de voorafgaande periode vastgelegd. § 5. Voor elk jaar wordt het verschil tussen enerzijds de jaarlijkse emissies aan broeikasgassen in elk gewest, zoals gerapporteerd in de inventarissen die de gewesten aan de Nationale Klimaatcommissie overmaken voor de gebouwen van de residentiële en tertiaire sectoren, en anderzijds de door het meerjarige traject van elk gewest voor datzelfde jaar bepaalde doelstelling, vastgesteld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de gewestregeringen, op voorstel van de Nationale Klimaatcommissie, en rekening houdend met een in functie van de graaddagen van het betrokken jaar desgevallend aan te brengen correctie, zoals medegedeeld door het Koninklijk Meteorologisch Instituut. Indien de Nationale Klimaatcommissie geen voorstel doet binnen de door de wet voorgeschreven termijn, is het voorstel niet meer vereist.

Vanaf het begrotingsjaar 2016, wordt jaarlijks een bedrag toegekend : 1° aan het gewest dat zijn doelstelling heeft overschreden gedurende het jaar dat voorafgaat aan het betrokken jaar, door de voorafname van hetzelfde bedrag op het federale aandeel van de opbrengsten uit het veilen van de emissierechten;2° aan de federale overheid als een gewest zijn doelstelling niet haalt gedurende het jaar dat voorafgaat aan het betrokken jaar, door het in mindering brengen van dit bedrag op de in titel IV, hoofdstuk II, afdeling 4, bedoelde en aan het betrokken gewest toegekende middelen. § 6. De in § 5, tweede lid, bedoelde bedragen worden vastgelegd op basis van het verschil, gedurende het jaar dat het begrotingsjaar voorafgaat, tussen de broeikasgasemissies en de in § 2 bedoelde doelstellingen, vermenigvuldigd met de gemiddelde prijs per emissierecht op jaarbasis van de door België geveilde emissierechten voor het jaar waarin dit verschil zich voordeed.

Deze bedragen behoren tot de ten minste 50 % van de opbrengsten uit de in lid 2 van artikel 10 van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad bedoelde veiling van emissierechten die overeenkomstig lid 3 van hetzelfde artikel zouden moeten worden gebruikt voor één of meerdere van de in hetzelfde lid opgesomde doelstellingen. § 7. De opbrengsten uit de veiling van emissierechten worden verdeeld onder de federale overheid en de gewesten volgens de nadere regels die worden vastgesteld door een samenwerkingsakkoord dat wordt gesloten tussen deze entiteiten.

Tenzij een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten er anders over beschikt, is de dienst die verantwoordelijk is voor de veiling alsook voor de inning van de inkomsten en de verdeling ervan overeenkomstig het samenwerkingsakkoord bedoeld in het eerste lid, de registeradministrateur die is aangewezen overeenkomstig artikel 3, § 1, van het samenwerkingsakkoord van 18 juni 2008 tussen de federale overheid, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de organisatie en het administratief beheer van het gestandaardiseerd en genormaliseerd registersysteem van België overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad. § 8. De in § 5, tweede lid, 1°, bedoelde bedragen worden beperkt tot een bovengrens gelijk aan het federale gedeelte van de opbrengsten uit het veilen van emissierechten in de loop van het begrotingsjaar waarin het verschil zich voordeed. Indien de overeenkomstig § 6 berekende bedragen deze bovengrens overschrijden, wordt het bedrag pondspondsgewijs verdeeld onder de gewesten.

De in § 5, tweede lid, 2°, bedoelde bedragen worden, voor elk gewest, beperkt tot 50 % van hun respectievelijke gedeelte in de opbrengsten uit het veilen van emissierechten in de loop van het begrotingsjaar waarin het verschil zich voordeed. § 9. Indien in de loop van het begrotingsjaar de in § 5, eerste lid, bedoelde verschillen voor het voorgaande jaar niet definitief kunnen worden vastgesteld, worden deze bedragen voorlopig bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op basis van de door de gewesten gerapporteerde voorlopige gegevens. Wanneer deze verschillen definitief zijn vastgesteld, maken de aan of door de gewesten te betalen bedragen het voorwerp uit van een regularisatie in de loop van het begrotingsjaar waarin deze verschillen definitief zijn vastgesteld. § 10. De wet bepaalt de goedkeuringsprocedure van de in § 2 bedoelde doelstellingen ter reductie van de emissies van broeikasgassen en de aanvullende nadere regels van de jaarlijkse evaluatie ervan, evenals de berekeningsregels van de vermelde bedragen in § 6 en de voorafname ervan.

De wet kan : 1° het overeenkomstig § 2 vastgestelde traject wijzigen indien Europese of internationale normen een ander traject opleggen;2° de andere door dit artikel vastgestelde nadere regels wijzigen indien deze wijzigingen noodzakelijk zijn geworden door Europese of internationale normen. § 11. Dit artikel zal het voorwerp uitmaken van een wetgevingsevaluatie in de loop van het jaar 2020, als gevolg waarvan het desgevallend gewijzigd zal worden.".

Art. 69.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 65quinquies ingevoegd, luidende : "

Art. 65quinquies.§ 1. De Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zijn voor de begrotingsjaren 2015 en volgende een responsabiliseringsbijdrage verschuldigd voor de pensioenen van hun ambtenaren.

Voor de begrotingsjaren 2015 tot en met 2020 worden de responsabiliseringsbijdragen als volgt bepaald : 1° voor de Vlaamse Gemeenschap de bedragen per begrotingsjaar volgens onderstaande tabel : 201584.463.244 EUR 201693.781.301 EUR 2017103.099.358 EUR 2018112.417.416 EUR 2019121.735.473 EUR 2020131.053.530 EUR 2° voor de Franse Gemeenschap de bedragen per begrotingsjaar volgens onderstaande tabel : 201555.938.253 EUR 201662.109.209 EUR 201768.280.166 EUR 201874.451.122 EUR 201980.622.079 EUR 202086.793.035 EUR 3° voor het Waalse Gewest de bedragen per begrotingsjaar volgens onderstaande tabel : 20153.881.061 EUR 20164.309.074 EUR 20174.737.087 EUR 20185.165.101 EUR 20195.593.114 EUR 20206.021.127 EUR 4° voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de bedragen per begrotingsjaar volgens onderstaande tabel : 2015766.156 EUR 2016850.541 EUR 2017934.926 EUR 20181.019.310 EUR 20191.103.695 EUR 20201.188.080 EUR 5° voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie de bedragen per begrotingsjaar volgens onderstaande tabel : 201530.292 EUR 201633.553 EUR 201736.814 EUR 201840.075 EUR 201943.336 EUR 202046.597 EUR 6° voor de Franse Gemeenschapscommissie de bedragen per begrotingsjaar volgens onderstaande tabel : 2015142.186 EUR 2016157.675 EUR 2017173.164 EUR 2018188.652 EUR 2019204.141 EUR 2020219.630 EUR Vanaf begrotingsjaar 2021 wordt de responsabiliseringsbijdrage per entiteit bepaald door een bijdragepercentage toe te passen op de weddenmassa die door de betrokken entiteit in het voorgaande kalenderjaar werd betaald.

Het in het derde lid bedoelde bijdragepercentage wordt als volgt vastgesteld : 1° voor het begrotingsjaar 2021 : op 3/10de van het percentage van de sociale bijdrage die iedere werkgever moet betalen voor zijn werknemers die onderworpen zijn aan het pensioenstelsel dat geldt voor werknemers;2° voor de begrotingsjaren 2022 tot en met 2027 wordt de teller van de breuk uit het 1° jaarlijks met een eenheid verhoogd;3° vanaf begrotingsjaar 2028 is het bijdragepercentage gelijk aan het percentage van de sociale bijdrage die iedere werkgever moet betalen voor zijn werknemers die onderworpen zijn aan het pensioenstelsel dat geldt voor werknemers. § 2. De in aanmerking te nemen weddenmassa's zijn deze die onderworpen zijn aan de afhouding als bedoeld in artikel 60 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen.

Voor de vaststelling van de in § 1, derde lid, bedoelde weddenmassa wordt rekening gehouden met het geheel van de wedden en de pensioenen die betaald worden in de loop van het betrokken kalenderjaar. § 3. De Koning bepaalt jaarlijks vanaf begrotingsjaar 2021, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de regeringen van de in § 1, eerste lid, bedoelde entiteiten, het bedrag van de door elke entiteit voor het lopende begrotingsjaar verschuldigde responsabiliseringsbijdrage.

De in § 1, eerste lid, bedoelde entiteiten delen ten laatste tegen 1 maart volgend op het kalenderjaar aan de federale minister van Financiën het bedrag mee van de weddenmassa als bedoeld in § 2. § 4. De in § 1, eerste lid, bedoelde bedragen en de overeenkomstig § 3 vastgelegde bedragen worden in mindering gebracht van : 1° voor de gewesten : de middelen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk II, afdeling 4, die toegekend worden aan het betrokken gewest;2° voor de gemeenschappen : de middelen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk III, afdeling 3, onderafdeling 2, die toegekend worden aan de betrokken gemeenschap;3° voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : de haar toegekende middelen als bedoeld in artikel 65 en in voorkomend geval de middelen bedoeld in de artikelen 47/8 en 47/7. 4° voor de Franstalige Gemeenschapscommissie : de haar toegekende middelen als bedoeld in artikel 65bis.".

Art. 70.In titel VIII van dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 68quinquies ingevoegd, luidende : "

Art. 68quinquies.§ 1. Zolang de federale overheid of de instellingen die ervan afhangen instaan voor het administratief beheer en de uitbetaling van de gezinsbijslagen overeenkomstig artikel 94, § 1bis, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, neemt elke gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, elk wat haar betreft, daarvoor de kosten op zich.

De totale kost van het administratief beheer en de uitbetaling van de gezinsbijslagen bedraagt 214.926.029 euro. Die kost wordt ten laste gelegd van elke gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie waarvoor de federale overheid of de instellingen die ervan afhangen, instaan voor het administratief beheer en de uitbetaling van gezinsbijslagen volgens de verhouding van het aantal kinderen van 0 tot en met 18 jaar dat op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar is ingeschreven in de bevolkingsregisters van de gemeenten van het taalgebied waar de betrokken gemeenschap of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie haar bevoegdheid inzake gezinsbijslagen uitoefent, tot het aantal kinderen van 0 tot en met 18 jaar dat op die datum is ingeschreven in de bevolkingsregisters.

Het aldus vastgestelde bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 47/5, § 4. § 2. De uitgaven die zijn uitgevoerd door de instellingen die ten laatste tot 31 december 2019 belast zijn met het administratief beheer en de uitbetalingen van de gezinsbijslagen overeenkomstig artikel 94, 1bis, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en die ten laste van de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie vallen, worden elk jaar verrekend op de respectievelijke, in de artikelen 47/5 en 47/8 bedoelde dotaties van deze entiteiten.

Er wordt rekening gehouden met de schatting van deze uitgaven voor de in artikel 54 voorziene doorstorting van de voorschotten. § 3. De in artikel 94, § 1ter, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bedoelde vergoeding, bedraagt 80 % van de persoonlijke aandelen voor de in artikel 5, § 1, I, eerste lid, 3° tot 5°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde zorgverstrekkingen. Ze is verschuldigd door de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie naargelang de genieters ingeschreven zijn in het bevolkingsregister van een gemeente van het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Deze vergoeding wordt in mindering gebracht van de respectievelijke, in artikel 47/7 bedoelde dotaties.".

Art. 71.In artikel 75 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 16 juli 1993 en 13 juli 2001, wordt een § 1quater ingevoegd, luidende : " § 1quater. De vastlegging, de ordonnancering en de vereffening van de uitgaven die betrekking hebben op de over te dragen administratieve diensten, en die noch effectief noch in hun geheel ten laste worden genomen door de gewesten, de gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, worden gemachtigd ten laste van de door de wet geopende kredieten gedurende een periode tot uiterlijk 31 december 2015. De federale overheid houdt daartoe op de aan de gewesten, de gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, over te dragen middelen de bedragen in die nodig zijn voor het dekken van deze uitgaven. Deze inhoudingen worden vastgelegd bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de betrokken regeringen.".

Art. 72.Artikel 77 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 13 juli 2001 en 27 maart 2006, wordt aangevuld met een § 3, luidende : " § 3. Bij wijze van overgangsmaatregel verricht de federale overheid gedurende de periode van 1 juli 2014 tot 31 december 2014, en in afwijking van artikel 75, ten laste van de bij de wet geopende kredieten, voor rekening van de gemeenschappen, de gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de vastleggingen, de ordonnanceringen en de betalingen die voortvloeien uit de toepassing van wetten, reglementeringen of beslissingen met betrekking tot de nieuwe bevoegdheden die aan de gemeenschappen, de gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie werden toegewezen door de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming.

Geen enkel decreet, geen enkele in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel, geen enkel besluit en geen enkele beslissing waarvan de uitvoering van aard is om directe of indirecte gevolgen te hebben op de uitgaven die ten laste worden genomen door de federale overheid overeenkomstig het eerste lid of door een federale instelling die belast is met bevoegdheden door de in het eerste lid bedoelde wetten en reglementen, kan in werking treden voor 1 januari 2015, indien deze niet voorafgaandelijk is voorgelegd voor verslag aan de inspecteur van Financiën die geaccrediteerd is bij de voor deze uitgaven bevoegde federale minister of federale instelling. In zijn verslag, dat hij uitbrengt binnen de vijftien dagen vanaf de dag van de ontvangst van de vraag, maakt de inspecteur van Financiën een schatting van het bedrag van de directe of indirecte gevolgen die het decreet, de in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel, het besluit of de beslissing zal hebben op deze uitgaven zoals die voorzien zijn in de begroting van de federale overheid of de federale betrokken instelling.

Het in het tweede lid bedoelde advies wordt medegedeeld aan de betrokken regering of aan het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, evenals aan de federale minister bevoegd voor Begroting en de federale minister bevoegd voor Financiën. De minister van Begroting en de minister van Financiën stellen na overleg met de betrokken regering of het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, op basis van het verslag van de inspecteur van Financiën, het voorlopig bedrag vast, in plus of in min, al naargelang het geval, dat wordt verrekend op de in artikel 54 bedoelde voorschotten die nog dienen gestort te worden voor het jaar 2014 aan de betrokken entiteit.

Op het einde van het begrotingsjaar 2014, wordt het bedrag bepaald van de impact van de overeenkomstig het tweede lid genomen maatregelen voor dat begrotingsjaar bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op basis van het verslag van de inspecteur van Financiën, en genomen na overleg met de betrokken regering of het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Dat bedrag wordt, na aftrek van het in het derde lid bedoelde voorlopig bedrag, in rekening gebracht, in plus of in min, van het in artikel 54 bedoelde saldo van de opbrengst van de belasting die wordt toegekend aan de betrokken entiteit.".

Art. 73.Artikel 80 van dezelfde bijzondere wet wordt vervangen als volgt : "

Art. 80.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de gemeenschaps- en gewestregeringen de bepalingen van deze wet, geheel of gedeeltelijk coördineren.

Daartoe kan Hij : 1° de volgorde en de nummering van de te coördineren bepalingen veranderen en in het algemeen de teksten naar de vorm wijzigen;2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen met de nieuwe nummering in overeenstemming te brengen;3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te coördineren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen om ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen;4° de uitgedrukte formules en beginselen die tot een basisbedrag of basispercentage hebben geleid, zonder wijziging van het resultaat vervangen door het numeriek uitgedrukte basisbedrag of basispercentage. De coördinatie zal het volgende opschrift dragen : "Bijzondere wet betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten".

Ze treedt in werking op de dag van de bekrachtiging ervan bij een wet die aangenomen wordt met de in artikel 4, laatste lid, van de Grondwet bepaalde meerderheid.".

Art. 74.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 81ter ingevoegd, luidende : "

Art. 81ter.Het Rekenhof stelt : 1° tegen 31 december 2016 een verslag op dat de in artikel 5/5, § 4, bedoelde fiscale uitgaven evenals hun regionale verdeling weergeeft voor het aanslagjaar 2015, uitgedrukt bij ongewijzigd beleid en vastgesteld bij het verstrijken van de in artikel 359 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bepaalde aanslagtermijn, op basis van de gegevens die uiterlijk op 31 oktober 2016 door de minister van Financiën hiertoe aan het Rekenhof werden overgemaakt; 2° tegen 30 april 2017 een verslag op dat het bedrag van de in artikel 5/2, § 1, derde lid, bedoelde noemer weergeeft, op basis van de gegevens die uiterlijk op 1 maart 2017 door de minister van Financiën hiertoe aan het Rekenhof werden overgemaakt.".

Art. 75.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 81quater ingevoegd luidende : "

Art. 81quater.Voor de aanslagjaren 2015 en volgende zijn de volgende regels van toepassing tot wanneer de gewesten hun eigen regels hebben aangenomen inzake gewestelijke opcentiemen, alsmede inzake elke gewestelijke belastingvermeerdering, korting of belasting-vermindering of elk belastingkrediet : 1° de gewestelijke opcentiemen zijn gelijk aan de breuk met in de teller de autonomiefactor zoals bepaald in artikel 5/2, § 1, en in de noemer de factor 1 min de autonomiefactor.De gewestelijke opcentiemen worden uitgedrukt in procent en worden afgerond op de hogere of lagere derde decimaal naargelang het cijfer van de vierde decimaal al of niet 5 bereikt; 2° de gewestelijke belastingverminderingen en -kredieten met betrekking tot de in artikel 5/5, § 4, bedoelde uitgaven zijn de verminderingen en kredieten zoals ze zijn opgenomen in de op 30 juni 2014 bestaande fiscale wetgeving;3° in toepassing van artikel 5/3, § 1, 2°, is het saldo van de gewestelijke kortingen en belastingverminderingen dat niet kan worden verrekend op de gewestelijke opcentiemen en de gewestelijke belastingvermeerderingen, verrekenbaar op het eventuele saldo dat overblijft van de federale belasting na toepassing van de federale belastingverminderingen. Ieder gewest brengt de fiscale regeling met betrekking tot de uitgaven als bedoeld in artikel 5/5, § 4, eerste lid, 1°, die zijn verbonden met contracten afgesloten vanaf 1 januari 2015, in overeenstemming met het principe van de progressiviteit vermeld in artikel 5/6, § 1. De bestaande belastingverminderingen die niet voldoen aan de bepalingen bedoeld in artikel 5/6, § 1 en § 3, en die door een gewest niet in overeenstemming zijn gebracht met die bepalingen tegen 1 januari 2015, worden op die datum in dat gewest omgezet in een belastingvermindering tegen een tarief van 45 %.".

Art. 76.In dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 81quinquies ingevoegd, luidende : "

Art. 81quinquies.§ 1. Voor het begrotingsjaar 2014 worden volgende bedragen in mindering gebracht van hun respectievelijke middelen : 1° 104.835.061 euro voor het Vlaamse Gewest; 2° 53.325.028 euro voor het Waalse Gewest; 3° 17.728.103 euro voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest; 4° 46.331.615 euro voor de Vlaamse Gemeenschap; 5° 25.259.550 euro voor de Franse Gemeenschap; 6° 2.067.211 euro voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.".

De in het eerste lid vermelde bedragen worden vanaf 1 juli 2014 in mindering gebracht van : 1° voor de gewesten : de in titel IV, hoofdstuk II, afdeling 2, bedoelde en aan het betrokken gewest toegekende middelen;2° voor de gemeenschappen : de in titel IV, hoofdstuk III, afdeling 3, onderafdeling 2, bedoelde en aan de betrokken gemeenschap toegekende middelen;3° voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : de haar toegekende middelen als bedoeld in artikel 65. § 2. Vanaf het begrotingsjaar 2015 worden de middelen van de Vlaamse Gemeenschap bepaald in artikel 40quinquies, verminderd met een bedrag van 1 205 046 euro.

Vanaf begrotingsjaar 2016 wordt het bedrag vermeld in het eerste lid jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het betrokken begrotingsjaar op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 38, § 3.

De vermindering van de middelen wordt definitief stopgezet van zodra de personeelsleden van de gesloten jeugdinstelling te Tongeren niet langer geheel of gedeeltelijk werkzaam zijn als federaal personeelslid in die gesloten instelling en ten laatste op 31 december 2018. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de regering van de in het eerste lid bedoelde overheid, bepalen dat deze vermindering wordt stopgezet in de loop van een ander begrotingsjaar en kan in voorkomend geval het bedrag pro rata temporis voor dat begrotingsjaar bepalen.".

Art. 77.In dezelfde bijzondere wet wordt een bijlage ingevoegd die als bijlage is gevoegd bij deze bijzondere wet. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen

Art. 78.Artikel 6 van de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen wordt vervangen als volgt : "

Art. 6.Artikel 2 treedt in werking op 1 januari 2014.

Voor de begrotingsjaren 2012 en 2013 wordt een jaarlijkse forfaitaire dotatie toegekend aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest gelijk aan 24 miljoen euro.". HOOFDSTUK 4. - Overgangs- en opheffingsbepalingen

Art. 79.§ 1. De federale overheid blijft bevoegd voor de financiële tegemoetkoming naar aanleiding van schade veroorzaakt door algemene rampen of landbouwrampen die zich hebben voorgedaan tot 30 juni 2014.

De federale overheid neemt dienaangaande alle beslissingen, behoudt alle rechten en verplichtingen die verband houden met deze rampen en neemt alle uitgaven ten laste die eruit voortvloeien. § 2. De gewesten treden in de rechten en verplichtingen van het Fonds ter reductie van de globale energiekost, opgericht krachtens het hoofdstuk VIII "Duurzame ontwikkeling. Oprichting van het Fonds ter reductie van de globale energiekost" van de titel III "Diverse bepalingen" van de programmawet van 27 december 2005.

De Koning regelt, na overleg met de representatieve vakorganisaties van het personeel en na advies van de gewestregeringen, de overdracht van de personeelsleden van dit Fonds aan het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, met inachtneming van de beginselen bedoeld in artikel 88, § 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Art. 80.Alle hangende of toekomstige betwistingen die betrekking hebben op de bijkomende middelen ter financiering van de programma's voor wedertewerkstelling van werklozen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk II, afdeling 3, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten zoals dit opgeheven wordt door artikel 24 van deze wet, zijn zonder voorwerp, zonder dat enige vergoeding van welkdanige aard ook verschuldigd is tussen de betrokken partijen.

Art. 81.De bijzondere wet van 5 mei 2003 tot instelling van een nieuwe berekeningswijze van de responsabiliseringsbijdrage ten laste van sommige werkgevers van de openbare sector wordt opgeheven. HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtreding

Art. 82.§ 1. Deze bijzondere wet treedt in werking op 1 juli 2014 met uitzondering van de bepalingen waarvan de datum van inwerkingtreding wordt bepaald bij § 2. § 2. De artikelen 6 tot 20, 59 en 75 treden in werking op 1 juli 2014 en zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2015.

Artikel 60 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 met dien verstande dat bij de toepassing van het artikel 54/2 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, voor dat aanslagjaar rekening wordt gehouden met de gewestelijke belastingverminderingen die zijn genomen op basis van artikel 6, § 2, eerste lid, 4°, zoals dat artikel bestond alvorens het is gewijzigd bij artikel 15 van deze bijzondere wet.

De artikelen 76 en 78 treden in werking op 1 januari 2014.

De artikelen 5, 69 tot 71 en 81 treden in werking op 1 januari 2015.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 6 januari 2014.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, E. DI RUPO De Minister van Begroting, O. CHASTEL De Minister van Financiën, K. GEENS De Staatssecretaris voor Staatshervorming, S. VERHERSTRAETEN De Staatssecretaris voor Staatshervorming, M. WATHELET Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) : Stukken : 53 - 2974.

Integraal verslag : 28 november 2013.

Senaat (www.senate.be) : Stukken : 5 - 2369.

Handelingen van de Senaat : 19 december 2013.

Bijlage bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de Gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden Bijlage bij de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten Trajecten voor de periode van 1 januari 2015 tot 31 december 2030, als bedoeld in artikel 65quater, § 2, tweede lid Broeikasgasemissiereductiedoelstellingen in de gebouwen van de residentiële en tertiaire sector (in kilo-ton CO2)

Jaren

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Années

Vlaamse Gewest

14206

14081

13956

13830

13705

13580

Région flamande

Waalse Gewest

7119

7089

7059

7029

6999

6969

Région wallonne

Brusselse Hoofdstedelijke Gewest

2325

2317

2309

2301

2293

2285

Région de Bruxelles-Capitale


Jaren

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

Années

Vlaamse Gewest

13339

13098

12858

12617

12376

12136

11895

11655

11414

11173

Région flamande

Waalse Gewest

6845

6722

6598

6475

6351

6228

6104

5981

5857

5734

Région wallonne

Brusselse Hoofdstedelijke Gewest

2244

2204

2163

2123

2082

2042

2001

1961

1920

1880

Région de Bruxelles-Capitale

^