gepubliceerd op 19 juni 2023
Uittreksel uit arrest nr. 68/2023 van 27 april 2023 Rolnummers 7668, 7669, 7671, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687, 7691, 7692, 7694, 7739 en 7743 In zake : de beroepen tot vernietiging 1) van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap 2) van het decreet van het Waalse Gewest van 15 juli 2021, van het decreet van de Duitstalige Gemee(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 68/2023 van 27 april 2023 Rolnummers 7668, 7669, 7671, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687, 7691, 7692, 7694, 7739 en 7743 In zake : de beroepen tot vernietiging 1) van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 « over het COVID Safe Ticket », ingesteld door Jo Smolders, door Luc Lamine, door Valérie Leroi, door Robbe Tack, door Rosita Hesbeens, door Sofie Vanleenhove, door Walter Digneffe, door Bart Van Humbeeck, door Yves Soers, door Nico Devos, door Frédéric Van der Stock, door Johan Steynen, door Hilde Steynen, door de private stichting « Ministry of Privacy » en Matthias Dobbelaere-Welvaert en door Luc Lamine en anderen, 2) van het decreet van het Waalse Gewest van 15 juli 2021, van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 19 juli 2021, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 juli 2021, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 19 juli 2021, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 22 juli 2021 en van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 22 juli 2021 « houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België », - van de wet van 20 juli 2021 « houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF, en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België », ingesteld door de private stichting « Ministry of Privacy » en Matthias Dobbelaere-Welvaert, 3) van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 30 september 2021, van het decreet van het Waalse Gewest van 30 september 2021, van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 30 september 2021, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 september 2021, van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 30 september 2021, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 1 oktober 2021 en van de
wet van 1 oktober 2021Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
01/10/2021
pub.
01/10/2021
numac
2021033363
bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Wet houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 27 september 2021 strekkende tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België
sluiten « houdende instemming met het
samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten
type
samenwerkingsakkoord
prom.
27/09/2021
pub.
01/10/2021
numac
2021033376
bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België
sluiten strekkende tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België », - van het decreet van het Waalse Gewest van 28 oktober 2021, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 28 oktober 2021, van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 29 oktober 2021, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 oktober 2021, van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 29 oktober 2021, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 en van de wet van 29 oktober 2021 « houdende instemming met het [wetgevend] samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021 strekkende tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België », ingesteld door de private stichting « Ministry of Privacy » en Matthias Dobbelaere-Welvaert en door Luc Lamine en anderen, 4) van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 14 oktober 2021 « betreffende de uitbreiding van het COVID Safe Ticket in geval van noodzakelijkheid voortvloeiend uit een specifieke epidemiologische situatie », - van het decreet van het Waalse Gewest van 21 oktober 2021 « betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht », - van het decreet van het Waalse Gewest van 24 november 2021 « tot wijziging van de artikelen 2, 5 en 8 van het
decreet van 21 oktober 2021Relevante gevonden documenten
type
decreet
prom.
21/10/2021
pub.
29/10/2021
numac
2021033667
bron
waalse overheidsdienst
Decreet betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht
sluiten betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht en tot invoeging van een artikel 10/1 », - van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 14 januari 2022 « tot verlenging van het temporele toepassingsgebied van de ordonnantie van 14 oktober 2021 betreffende de uitbreiding van het COVID Safe Ticket in geval van noodzakelijkheid voortvloeiend uit een specifieke epidemiologische situatie », ingesteld door de private stichting « Ministry of Privacy » en Matthias Dobbelaere-Welvaert. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij dertien verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 9, 10, 17 en 30 november 2021 en 6 en 7 december 2021 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 12, 18 en 22 november 2021 en 1, 7 en 8 december 2021, zijn beroepen tot vernietiging ingesteld van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 « over het COVID Safe Ticket » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 oktober 2021, tweede editie) respectievelijk door Jo Smolders, door Luc Lamine, door Valérie Leroi, door Robbe Tack, door Rosita Hesbeens, door Sofie Vanleenhove, door Walter Digneffe, door Bart Van Humbeeck, door Yves Soers, door Nico Devos, door Frédéric Van der Stock, door Johan Steynen en door Hilde Steynen.b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 24 januari 2022 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 25 januari 2022, is beroep tot vernietiging ingesteld door de private stichting « Ministry of Privacy » en Matthias Dobbelaere-Welvaert, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.J. De Groote, advocaat bij de balie te Dendermonde, en door Mr. N. Somers, advocaat bij de balie van Antwerpen : 1) van het decreet van het Waalse Gewest van 15 juli 2021, van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 19 juli 2021, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 juli 2021, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 19 juli 2021, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 22 juli 2021 en van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 22 juli 2021 « houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 23 juli 2021, derde editie), 2) van de wet van 20 juli 2021 « houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF, en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 23 juli 2021, derde editie), 3) van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 30 september 2021, van het decreet van het Waalse Gewest van 30 september 2021, van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 30 september 2021, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 september 2021, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 1 oktober 2021 en van de
wet van 1 oktober 2021Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
01/10/2021
pub.
01/10/2021
numac
2021033363
bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Wet houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 27 september 2021 strekkende tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België
sluiten « houdende instemming met het
samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten
type
samenwerkingsakkoord
prom.
27/09/2021
pub.
01/10/2021
numac
2021033376
bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België
sluiten strekkende tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 oktober 2021, tweede editie), 4) van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 14 oktober 2021 « betreffende de uitbreiding van het COVID Safe Ticket in geval van noodzakelijkheid voortvloeiend uit een specifieke epidemiologische situatie » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 oktober 2021), 5) van het decreet van het Waalse Gewest van 21 oktober 2021 « betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 oktober 2021), 6) van het decreet van het Waalse Gewest van 28 oktober 2021, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 28 oktober 2021, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 oktober 2021, van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 29 oktober 2021, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 en van de wet van 29 oktober 2021 « houdende instemming met het [wetgevend] samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021 strekkende tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 oktober 2021, tweede editie), 7) van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 « over het COVID Safe Ticket » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 oktober 2021, tweede editie), 8) van het decreet van het Waalse Gewest van 24 november 2021 « tot wijziging van de artikelen 2, 5 en 8 van het
decreet van 21 oktober 2021Relevante gevonden documenten
type
decreet
prom.
21/10/2021
pub.
29/10/2021
numac
2021033667
bron
waalse overheidsdienst
Decreet betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht
sluiten betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht en tot invoeging van een artikel 10/1 » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 november 2021), 9) van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 14 januari 2022 « tot verlenging van het temporele toepassingsgebied van de ordonnantie van 14 oktober 2021 betreffende de uitbreiding van het COVID Safe Ticket in geval van noodzakelijkheid voortvloeiend uit een specifieke epidemiologische situatie » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 januari 2022, tweede editie).c. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 januari 2022 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 28 januari 2022, is door Luc Lamine, Marguerite Weemaes en Michel Lamine beroep tot vernietiging ingesteld : 1) van de
wet van 1 oktober 2021Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
01/10/2021
pub.
01/10/2021
numac
2021033363
bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Wet houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 27 september 2021 strekkende tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België
sluiten, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 1 oktober 2021, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 september 2021, van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 30 september 2021, van het decreet van het Waalse Gewest van 30 september 2021, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 30 september 2021 en van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 30 september 2021 « houdende instemming met het
samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten
type
samenwerkingsakkoord
prom.
27/09/2021
pub.
01/10/2021
numac
2021033376
bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België
sluiten strekkende tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 oktober 2021, tweede editie), 2) van de wet van 29 oktober 2021, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 28 oktober 2021, van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 29 oktober 2021, van het decreet van het Waalse Gewest van 28 oktober 2021, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 oktober 2021 en van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 29 oktober 2021 « houdende instemming met het [wetgevend] samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021 strekkende tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 oktober 2021, tweede editie) en 3) van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 « over het COVID Safe Ticket » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 oktober 2021, tweede editie). Bij hetzelfde verzoekschrift vorderden de verzoekende partijen eveneens de schorsing van dezelfde normen. Bij het arrest nr. 71/2022 van 19 mei 2022 (ECLI:BE:GHCC:2022:ARR.071), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 oktober 2022, heeft het Hof de vordering tot schorsing verworpen.
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7668, 7669, 7671, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687, 7691, 7692, 7694, 7739 en 7743 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen en de context ervan B.1.1. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7668, 7669, 7671, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687, 7691, 7692 en 7694 vorderen de vernietiging van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 « over het COVID Safe Ticket » (hierna : het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021).
B.1.2. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 vorderen de vernietiging van : - de akten waarbij instemming wordt verleend met het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 tussen de federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie « betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België » (hierna : het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021); - de akten waarbij instemming wordt verleend met het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten « strekkende tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België » (hierna : het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten); - de akten waarbij instemming wordt verleend met het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021 « strekkende tot wijziging van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België » (hierna : het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021); - het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021; - het decreet van het Waalse Gewest van 21 oktober 2021 « betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht » (hierna : het decreet van het Waalse Gewest van 21 oktober 2021) en het decreet van het Waalse Gewest van 24 november 2021 « tot wijziging van de artikelen 2, 5 en 8 van het decreet van 21 oktober 2021Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/10/2021 pub. 29/10/2021 numac 2021033667 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht sluiten betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht en tot invoeging van een artikel 10/1 » (hierna : het decreet van het Waalse Gewest van 24 november 2021); - de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 14 oktober 2021 « betreffende de uitbreiding van het COVID Safe Ticket in geval van noodzakelijkheid voortvloeiend uit een specifieke epidemiologische situatie » (hierna : de ordonnantie van 14 oktober 2021) en de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 14 januari 2022 « tot verlenging van het temporele toepassingsgebied van de ordonnantie van 14 oktober 2021 betreffende de uitbreiding van het COVID Safe Ticket in geval van noodzakelijkheid voortvloeiend uit een specifieke epidemiologische situatie » (hierna : de ordonnantie van 14 januari 2022). B.1.3. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 vorderen de vernietiging van de akten houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten, van de akten houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021 en van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021.
B.2. Op 11 maart 2020 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie de uitbraak van het SARS-CoV-2-virus uitgeroepen tot een pandemie. Ook België is sedert maart 2020 geconfronteerd met die pandemie en de gevolgen ervan. Het SARS-CoV-2-virus is een zeer besmettelijk virus dat de ziekte COVID-19 veroorzaakt, die voornamelijk voor ouderen en personen met een medische voorgeschiedenis ernstige medische problemen veroorzaakt of dodelijk kan zijn (Parl. St., Vlaams Parlement, 2019-2020, nr. 415/1, p. 2; Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/1, p. 2; Parl. St., Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2019-2020, B-41/1, p. 1).
In het kader van die COVID-19-gezondheidscrisis en om een verdere verspreiding van de ziekte COVID-19 tegen te gaan, werd oorspronkelijk de Nationale Veiligheidsraad waarin vertegenwoordigers van de federale overheid en van de deelentiteiten werden opgenomen, en daarna het Overlegcomité, belast om op elkaar afgestemde maatregelen te nemen teneinde de verdere verspreiding van COVID-19 te beperken (Parl. St., Vlaams Parlement, 2019-2020, nr. 415/1, p. 2; Parl. St., Vlaams Parlement, 2020-2021, nr. 488/1, p. 2).
B.3.1. De bestreden wetten, decreten en ordonnanties passen in het kader van het aanvullen en het actualiseren van het arsenaal aan maatregelen die de verschillende overheden hebben genomen om de COVID-19-pandemie te bestrijden en de verdere verspreiding van het SARS-CoV-2-virus tegen te gaan.
B.3.2. Zo werden in de beginfase van de pandemie strenge maatregelen genomen die ertoe strekten de overdracht van het SARS-CoV-2-virus tegen te gaan door onder meer alle fysieke contacten tussen personen en reizen te verbieden (bv. afstand van anderhalve meter bewaren; samenscholingsverbod, verbod op niet-essentiële verplaatsingen, enz.).
Vanaf mei 2020, gelet op de dalende trend inzake het aantal ziekenhuisopnames en overlijdens, is een nieuwe fase in de pandemie ingegaan, die noopte tot andere maatregelen om de verdere verspreiding van het virus en COVID-19 tegen te gaan. Die maatregelen hadden in het bijzonder betrekking op het opsporen en begeleiden van (vermoedelijk) besmette personen en hun contacten.
B.3.3. In juli 2020 werden in het licht van de nieuwe fase in de COVID-19 crisis, waarbij na een periode van zogenaamde « lockdown light » de beperkingen op fysieke contacten tussen personen werden versoepeld en reizen opnieuw mogelijk werd, verdere maatregelen genomen om de daarmee samenhangende risico's van verdere verspreiding tegen te gaan.
B.4.1 De verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 « betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-COVID-certificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren » (hierna : de verordening (EU) 2021/953) voorziet, luidens artikel 1, eerste alinea, ervan, in een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van het digitale EU-COVID-certificaat, zijnde een interoperabel certificaat met informatie over de vaccinatie, het testresultaat of het herstel van de houder ervan, afgegeven in de context van de COVID-19-pandemie, dit teneinde de uitoefening van het recht van vrij verkeer door de houders van dergelijke certificaten tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren.
Het digitale EU-COVID-certificaat maakt de afgifte, de grensoverschrijdende verificatie en de aanvaarding van de volgende certificaten mogelijk : - een vaccinatiecertificaat : een certificaat met de bevestiging dat aan de houder ervan een COVID-19-vaccin is toegediend in de lidstaat die het certificaat afgeeft; - een testcertificaat : een certificaat met de bevestiging dat de houder ervan een NAAT-test of snelle antigeentest heeft ondergaan, die het type test, de datum van uitvoering van de test en het resultaat van de test vermeldt; - een herstelcertificaat : een certificaat met de bevestiging dat de houder ervan is hersteld van een SARS-CoV-2-infectie na een positief NAAT-testresultaat (artikel 3 van de verordening (EU) 2021/953).
De verordening (EU) 2021/953 voorziet in de rechtsgrondslag voor de verwerking van persoonsgegevens die nodig is voor de afgifte van die certificaten en voor de verwerking van de informatie die nodig is om de echtheid en geldigheid van die certificaten te verifiëren en te bevestigen (artikel 1, tweede alinea).
Krachtens artikel 17 van de verordening (EU) 2021/953 is zij van toepassing met ingang van 1 juli 2021 tot 30 juni 2022.
B.4.2. Het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 voorziet in een wettelijke basis voor het binnenlandse gebruik van het digitale EU-COVID-certificaat. Luidens artikel 2, § 1, van dat akkoord vormt het de rechtsgrond voor de verwerking van persoonsgegevens die nodig zijn voor de opmaak en afgifte van het digitale EU-COVID-certificaat en voor het genereren van het COVID Safe Ticket (hierna : het CST) op basis van het digitale EU-COVID-certificaat.
Volgens de algemene toelichting van dat samenwerkingsakkoord gaat dat laatste uit van de noodzaak om « de verdere verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken », maar tevens om « rekening [te houden] met de heropstart van de activiteiten van de burgers zoals deze werden uitgeoefend voor de COVID-19-pandemie » (Belgisch Staatsblad, 23 juli 2021, derde editie, p. 76170).
B.4.3. Het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 definieert het CST als het resultaat van de lezing van het digitale EU-COVID-certificaat middels de COVIDScan-applicatie teneinde de toegang tot bepaalde plaatsen of bepaalde evenementen in de context van de coronavirus-COVID-19-pandemie te regelen (artikel 1, § 1, 4° ).
B.4.4. In de oorspronkelijke versie ervan voorzag het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 in het gebruik van het CST om de toegang te regelen tot een massa-evenement, enerzijds, en tot een proef- en pilootproject, anderzijds (artikelen 1, § 1, 4°, 11° en 12°, 12 en 13), en dit tot 30 september 2021 (artikel 33, § 1, 3° ).
B.5.1. Het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten verlengt de toepasselijkheid van de bepalingen inzake het gebruik van het CST voor massa-evenementen en proef- en pilootprojecten tot 31 oktober 2021 en breidt ze uit tot de dancings en discotheken.
In de algemene toelichting van het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten wordt ter zake vermeld : « In het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 werd het gebruik van het COVID Safe Ticket ingevoerd voor massa-evenementen en proef- en pilootprojecten en werd tevens bepaald dat deze maatregel maar van toepassing was tot en met 30 september 2021. Gezien enerzijds de epidemiologische situatie in België nog altijd precair blijft en de besmettingen met het coronavirus COVID-19 in sommige delen van het land opnieuw in stijgende lijn zijn en gezien anderzijds het feit dat een heropflakkering van het virus nooit uit te sluiten valt, kan het COVID Safe Ticket op dat ogenblik een nuttig instrument zijn om te vermijden dat een hele reeks activiteiten opnieuw moet worden beperkt of sectoren dienen te worden gesloten. Inderdaad, het COVID Safe Ticket is een belangrijk instrument gebleken en is dat nog altijd voor de economische en sociale heropstart van de maatschappij. Het alternatief dat onze maatschappij weer zou dienen af te glijden in een nieuwe lockdown dient zoveel als mogelijk te worden vermeden. Het gebruik van het COVID Safe Ticket heeft dan ook als doel om uit de crisis te raken en sluitingen zoveel als mogelijk te vermijden. Daarom wordt het noodzakelijk geacht om voor een periode langer dan 30 september 2021 het gebruik van het COVID Safe Ticket toe te staan. In die zin wordt de toepasselijkheid van de artikelen die betrekking hebben op het wettelijk kader rond het COVID Safe Ticket of dit wettelijk kader uiteenzetten verlengd van 30 september 2021 tot en met 31 oktober 2021 » (Belgisch Staatsblad, 1 oktober 2021, tweede editie, p. 104680). « Gezien de soortgelijke activiteit en de risico's van een grotere verdere verspreiding van het coronavirus COVID-19, worden de dancings en discotheken vanaf 1 oktober aan dezelfde maatregelen onderworpen als de massa-evenementen en proef- en pilootprojecten » (ibid., p. 104684).
Voorts voorziet het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten in de mogelijkheid voor de deelentiteiten om het gebruik van het CST mogelijk of verplicht te maken, van 1 oktober 2021 tot uiterlijk 30 juni 2022, voor de toegang tot de in artikel 1, 21°, bepaalde « aangelegenheden en voorzieningen waarvoor het gebruik van het [CST] kan worden ingezet », zijnde de horecavoorzieningen, de sport- en fitnesscentra, de handelsbeurzen en congressen, de voorzieningen die behoren tot de culturele, feestelijke en recreatieve sector en de voorzieningen voor residentiële opvang van kwetsbare personen, evenals, van 1 november 2021 tot uiterlijk 30 juni 2022, voor de toegang tot de massa-evenementen, de proef- en pilootprojecten en de dancings en discotheken (artikelen 1, 21°, en 2bis, §§ 1 en 2, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals ingevoegd bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten). De bevoegde deelentiteit kan die mogelijkheid enkel benutten indien de lokale epidemiologische omstandigheden dit vereisen en wanneer zij hiertoe een decreet of ordonnantie uitvaardigt, waarbij een maximale geldigheidsduur van de daarin opgenomen maatregelen en modaliteiten wordt bepaald. De lokale epidemiologische omstandigheden worden voorafgaand geëvalueerd door de Risk Assessment Group (RAG), die binnen vijf werkdagen na ontvangst van de aanvraag een niet-bindend advies verleent (artikelen 2bis, §§ 1 en 2, 13bis en 13ter van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals ingevoegd bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten).
In de algemene toelichting van het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten wordt ter zake vermeld : « [Tevens met] het zicht op het einde van de federale fase, zijn de gefedereerde entiteiten vragende partij om het COVID Safe Ticket ook te gebruiken in of op plaatsen waar de transmissie en/of superverspreiding het meest waarschijnlijk is, zoals aangeduid in de rapporten van de GEMS van 18 en 31 augustus 2021, waarbij een cascade van sectoren werd uiteengezet waarbij deze sectoren werden gedefinieerd van hoog naar laag risico op verspreiding van het coronavirus COVID-19. Dit omvat plaatsen waar de basisregels (optimale ventilatie, afstand, maskers, beperkte contacten) niet volledig kunnen of zullen worden nageleefd door de aard van de omgeving/activiteit : nachtleven, massa-evenementen, proef- en pilootprojecten, horeca, sport- en fitnesscentra, maar ook voorzieningen die behoren tot de culturele, feestelijke en recreatieve sector. Op vraag van de gefedereerde entiteiten wordt het dan ook tevens mogelijk gemaakt om - indien epidemiologische omstandigheden het rechtvaardigen binnen het grondgebied van de respectieve gefedereerde entiteiten - de artikelen die betrekking hebben op het wettelijk kader rond het COVID Safe Ticket of dit wettelijk kader uiteenzetten, toepasselijk te maken vanaf 1 november 2021 voor zover een gefedereerde entiteit deze mogelijkheid inschrijft in een decreet of een ordonnantie voor een bepaalde tijd, waarbij het ten sterkste aanbevolen is deze te beperken tot maximaal 3 maanden » (Belgisch Staatsblad, 1 oktober 2021, tweede editie, pp. 104680-104681). « Ook kan worden vastgesteld dat er sinds de vaccinatiecampagne lopende is, sprake is van verschillende lokale epidemiologische omstandigheden tussen de verschillende gefedereerde entiteiten.
Bijvoorbeeld een lagere vaccinatiegraad of relatief hoger aantal ziekenhuisopnames binnen een bepaalde deelstaat. Deze epidemiologische verschillen kunnen vereisen of toelaten dat er zich voor een bepaalde gemeenschap of regio een uitbreiding van het inzetten en het gebruik van het COVID Safe Ticket opdringt, daar waar voor andere gemeenschappen en regio's een dergelijke noodzaak niet bestaat of niet kan worden gerechtvaardigd aan de hand van epidemiologische omstandigheden.
In het eerste geval dient het voor een gefedereerde entiteit, in het kader van haar autonomie dan ook mogelijk te zijn om voor wat betreft diens grondgebied een uitbreiding van de maatregelen te kunnen activeren en vervolgens toepassen, voor zover epidemiologische omstandigheden dit rechtvaardigen en na evaluatie van de [Risk Assessment Group (RAG)] van deze omstandigheden.
Deze gediversifieerde toepassing van het COVID Safe Ticket zorgt eveneens voor een proportionele toepassing van dit instrument. Enkel wanneer de epidemiologische toestand het rechtvaardigt en na evaluatie van de RAG van deze omstandigheden, kan een regio of gemeenschap dan immers deze maatregelen in werking stellen. Na 31 oktober 2021 geldt als het uitgangspunt zelfs dat het COVID Safe Ticket niet meer toepasbaar/toepasselijk is en dus niet meer zal kunnen worden gebruikt, tenzij er een dergelijk verontrustende epidemiologische toestand aanwezig is in een bepaalde regio of gemeenschap en de RAG dit mee onderschrijft. Zo blijft het gebruik beperkt tot waar en wanneer het absoluut noodzakelijk is.
Zo wordt een diversifiëring op basis van objectieve wetenschappelijke parameters mogelijk, door bijvoorbeeld de vaccinatiegraad, het aantal ziekenhuisopnames en/of het reproductiegetal te analyseren per regio of gemeenschap. Een regio of gemeenschap zal dan zelf op basis van de epidemiologische toestand, met respect voor en justificatie van het principe van de proportionaliteit, kunnen beslissen of het gebruik van het COVID Safe Ticket verplicht is of niet en wat het toepassingsgebied van het COVID Safe Ticket zal zijn binnen het kader dat in het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 wordt bepaald » (Belgisch Staatsblad, 1 oktober 2021, tweede editie, pp. 104688-104689).
Artikel 2bis, § 3, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 voorziet in een specifieke regeling wanneer een epidemische noodsituatie wordt afgekondigd overeenkomstig artikel 3, § 1 van de wet van 14 augustus 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/08/2021 pub. 20/08/2021 numac 2021021663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie sluiten « betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie » (hierna : de wet van 14 augustus 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/08/2021 pub. 20/08/2021 numac 2021021663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie sluiten). In de oorspronkelijke versie ervan, zoals ingevoegd bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten, bepaalde artikel 2bis, § 3, dat zodra een epidemische noodsituatie wordt afgekondigd, de artikelen 2bis, §§ 1 en 2, 13bis en 13ter geen toepassing meer vinden en de decreten en ordonnanties die op basis van die bepalingen zijn uitgevaardigd door de deelentiteiten inzake het gebruik van het CST, niet langer uitwerking hebben of worden opgeschort. Indien de partijen bij het samenwerkingsakkoord tijdens de epidemische noodsituatie gebruik wensen te maken van het CST, dienen de modaliteiten voor het gebruik van het CST in de in artikel 1, 21°, bepaalde « aangelegenheden en voorzieningen waarvoor het gebruik van het [CST] kan worden ingezet » te worden uiteengezet in een aanvullend samenwerkingsakkoord. Voor de massa-evenementen, de proef- en pilootprojecten en de dancings en discotheken dienen de concrete uitvoeringsmodaliteiten, voor zover als nodig, bij een koninklijk besluit of een uitvoerend samenwerkingsakkoord te worden geregeld (artikel 2bis, § 3, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals ingevoegd bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten).
In de algemene toelichting van het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten wordt ter zake vermeld : « Indien de wet van 14 augustus 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/08/2021 pub. 20/08/2021 numac 2021021663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie sluiten betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie wordt toegepast, zullen de artikelen die betrekking hebben op het gebruik van het COVID Safe Ticket middels een gedifferentieerde aanpak en voor de bijkomende sectoren (met name artikelen 2bis, §§ 1 en 2, 13bis en 13ter van dit Samenwerkingsakkoord), niet langer van toepassing zijn en worden opgeschort. Teneinde een aanpak te kunnen voorzien die aangepast is aan de epidemiologische situatie van dat moment, zal worden geëvalueerd of het gebruik van het COVID Safe Ticket opnieuw van toepassing moet worden voor het (al dan niet) gehele grondgebied.
Voor zover nodig dient hierbij wel te worden gepreciseerd dat dit maar kan voor een periode die loopt tot 30 juni 2022. In die zin zal het samenwerkingsakkoord in de volgende bepalingen voorzien : wanneer de epidemische noodsituatie wordt afgekondigd en aldus besloten wordt dat een gecoördineerde aanpak van de gezondheidscrisis op federaal niveau vereist is en derhalve een gedifferentieerd gebruik van het COVID Safe Ticket niet langer aangewezen is, zullen de maatregelen genomen door de gefedereerde entiteiten afzonderlijk met betrekking tot het gebruik van het COVID Safe Ticket buiten werking treden of worden opgeschort.
De gefedereerde entiteiten zullen bijgevolg niet langer middels een decreet of ordonnantie tot een ander gebruik van het COVID Safe Ticket kunnen beslissen, aangezien deze decreten en ordonnanties van zodra de epidemische noodsituatie wordt aangekondigd niet langer kunnen worden toegepast en/of zullen worden opgeschort. Het verder gebruik van het COVID Safe Ticket tijdens de epidemische noodsituatie dient dan voor de partijen van het samenwerkingsakkoord te worden voorzien : - Middels een aanvullend wetgevend samenwerkingsakkoord indien de partijen bij het samenwerkingsakkoord het gebruik van het COVID Safe Ticket willen gebruiken voor de bijkomende sectoren waar het COVID Safe Ticket kan worden ingezet; of - Middels een besluit zoals voorzien in de wet van 14 augustus 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/08/2021 pub. 20/08/2021 numac 2021021663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie sluiten betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie of middels een uitvoerend samenwerkingsakkoord voor wat betreft het gebruik van het COVID Safe Ticket voor de massa-evenementen, de proef- en pilootprojecten en de dancings en discotheken.
Indien men de epidemische noodsituatie beëindigt, worden de artikelen die betrekking hebben op het wettelijk kader rond het COVID Safe Ticket of dit wettelijk kader uiteenzetten, opnieuw toepasselijk, tenzij de partijen bij dit samenwerkingsakkoord hier uitdrukkelijk anders over beslissen middels een nieuw samenwerkingsakkoord » (Belgisch Staatsblad, 1 oktober 2021, tweede editie, pp. 104692-104693).
B.5.2. Het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021 brengt in het voormelde artikel 2bis van het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten verschillende wijzigingen aan, teneinde « op een kordate en correcte manier de verwachte noodsituatie te kunnen beheren indien de epidemische noodsituatie wordt afgekondigd, overeenkomstig artikel 3, § 1, van de wet 14 augustus 2021 » (Belgisch Staatsblad, 29 oktober 2021, tweede editie, p. 110825).
Artikel 2bis, § 3, eerste en tweede lid, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals vervangen bij het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021, bepaalt dat zodra en enkel voor zolang er een epidemische noodsituatie is afgekondigd overeenkomstig de wet van 14 augustus 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/08/2021 pub. 20/08/2021 numac 2021021663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie sluiten, de deelentiteiten niet langer het gebruik van het CST voor de toegang tot massa-evenementen, proef- en pilootprojecten en dancings en discotheken kunnen regelen en de uitgevaardigde decreten, ordonnanties en uitvoerende instrumenten ter zake geen uitwerking meer hebben, nu dit door het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 wordt geregeld. De deelentiteiten kunnen wel maatregelen nemen of behouden met betrekking tot het gebruik van het CST voor de toegang tot massa-evenementen, proef- en pilootprojecten en dancings en discotheken, in zoverre die maatregelen strenger zijn dan de maatregelen genomen op grond van de wet van 14 augustus 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/08/2021 pub. 20/08/2021 numac 2021021663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie sluiten teneinde de gevolgen van de epidemische noodsituatie voor de volksgezondheid te voorkomen of te beperken (artikel 2bis, § 3, vierde lid).
Het gebruik van het CST voor de toegang tot de in artikel 1, 21° bedoelde « aangelegenheden en voorzieningen waarvoor het gebruik van het [CST] kan worden ingezet » blijft wel geregeld door de decreten en de ordonnanties, zij het dat die regels niet in strijd mogen zijn met de maatregelen die overeenkomstig de wet van 14 augustus 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/08/2021 pub. 20/08/2021 numac 2021021663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie sluiten worden genomen (artikel 2bis, § 3, derde lid). In de algemene toelichting wordt bij wijze van voorbeeld verwezen naar een sluiting of een lockdown (Belgisch Staatsblad, 29 oktober 2021, tweede editie, p. 110827).
B.6. Het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten en bij het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021, somt aldus op exhaustieve wijze de plaatsen op waarvan de toegang afhankelijk kan worden gemaakt van het voorleggen van het CST. Het staat aan de deelentiteiten dat samenwerkingsakkoord ten uitvoer te leggen en in voorkomend geval bij decreet of ordonnantie het gebruik van het CST optioneel of verplicht te maken voor de toegang tot die plaatsen.
B.7.1. De Vlaamse Gemeenschap heeft het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 ten uitvoer gelegd bij het decreet van 29 oktober 2021.
Krachtens artikel 3 van dat decreet is het inzetten van het CST toegestaan bij bezoekers van twaalf jaar en twee maanden en ouder van voorzieningen van residentiële opvang van kwetsbare personen, meer bepaald van ziekenhuizen, woonzorgcentra, revalidatieziekenhuizen en voorzieningen voor personen met een handicap.
Krachtens artikel 4 van dat decreet kunnen organisatoren van publieke evenementen die toegankelijk zijn voor een publiek van ten minste 200 personen en maximaal 2 999 personen wanneer het evenement binnen wordt georganiseerd en ten minste 400 personen en maximaal 4 999 personen wanneer het buiten wordt georganiseerd, het CST inzetten bij bezoekers van twaalf jaar en twee maanden en ouder. Zij dienen in dat geval de bezoekers voorafgaandelijk te informeren over de noodzaak van een CST voor de toegang tot het evenement en over de verwerking van hun persoonsgegevens in het kader van het CST. Artikel 5, § 1, van dat decreet voorziet in een verplicht gebruik van het CST voor bezoekers van twaalf jaar en twee maanden en ouder van publieke evenementen die als massa-evenement moeten worden beschouwd, van proef- en pilootprojecten en van dancings en discotheken. Artikel 5, § 2, van dat decreet verplicht het gebruik van het CST voor bezoekers van zestien jaar en ouder van, enerzijds, voorzieningen van horeca-activiteiten, met uitzondering van de buitenruimtes van die voorzieningen, inclusief de terrassen, van de kortstondige toegang die niet gericht is op consumptie in de voorziening mits gebruik van een mondmasker en van de armoedeorganisaties, voedselhulpinitiatieven en inloopcentra voor dak- en thuislozen en, anderzijds, fitnesscentra.
Krachtens artikel 5, § 3, van dat decreet worden overtredingen van de voormelde verplichtingen bestraft met een geldboete van 50 tot 500 euro voor de bezoekers en 50 tot 2 500 euro voor de organisatoren, directieleden en uitbaters.
Het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 is in werking getreden op 30 oktober 2021, zijnde daags na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van het voormelde artikel 5, dat in werking is getreden op 1 november 2021. Het decreet is buiten werking getreden op 7 maart 2022 (besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 2022 « over de buitenwerkingtreding van het decreet van 29 oktober 2021 over het COVID Safe Ticket »).
B.7.2. Bij het decreet van het Waalse Gewest van 21 oktober 2021, zoals gewijzigd bij het decreet van het Waalse Gewest van 24 november 2021, heeft het Waalse Gewest het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 ten uitvoer gelegd.
Artikel 5 van het decreet van het Waalse Gewest van 21 oktober 2021 legt het gebruik van het CST op het grondgebied van het Franse taalgebied op voor massa-evenementen, proef- en pilootprojecten, voorzieningen van horeca-activiteiten, dancings en discotheken, sport- en fitnesscentra, handelsbeurzen en congressen, de voorzieningen die behoren tot de culturele, feestelijke en recreatieve sector en voorzieningen voor residentiële opvang van kwetsbare personen. Het CST is niet vereist in de buitenruimten van activiteiten van horecavoorzieningen die een capaciteit hebben van minder dan 100 personen tegelijk, zich in de open lucht bevinden en aan drie zijden open zijn.
Krachtens artikel 7 van het decreet van het Waalse Gewest van 21 oktober 2021 worden overtredingen van de voormelde verplichtingen bestraft met een geldboete van 50 tot 500 euro voor de bezoeker en 50 tot 2 500 euro voor de organisator.
De bepalingen van het decreet van het Waalse Gewest van 21 oktober 2021 inzake het CST hebben uitwerking gehad van 1 november 2021 tot 7 maart 2022.
B.7.3. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie heeft het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 ten uitvoer gelegd bij de ordonnantie van 14 oktober 2021.
Krachtens de artikelen 4, § 1, en 5, § 2, van de ordonnantie van 14 oktober 2021 mag het Verenigd College het gebruik van het CST op het grondgebied van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad opleggen of toelaten voor de toegang tot massa-evenementen, proef- en pilootprojecten, voorzieningen van horeca-activiteiten, dancings en discotheken, sport- en fitnesscentra, handelsbeurzen en congressen, voorzieningen die behoren tot de culturele, feestelijke en recreatieve sector en voorzieningen voor residentiële opvang van kwetsbare personen. Het gebruik van het CST mag evenwel niet worden opgelegd in de buitenruimtes van horecavoorzieningen, mits bepaalde minimale regels worden nageleefd.
Het gebruik van het CST mag slechts worden opgelegd nadat het Verenigd College heeft vastgesteld dat de epidemiologische situatie van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad dat vereist (artikel 5, § 1). Die epidemiologische situatie wordt met name beoordeeld op basis van de incidentiegraad, de positiviteitsratio, de besmettelijkheid van circulerende varianten, de vaccinatiegraad en de bezettingsgraad van de ziekenhuisbedden. Het Verenigd College bepaalt de toepassingsduur van het gebruik van het CST, die een periode van drie maanden niet mag overschrijden (artikel 5, § 3). Een nieuwe ordonnantie dient te worden aangenomen teneinde de ingevoerde regeling te verlengen met aanvullende perioden van maximaal drie maanden, die in geen geval 30 juni 2022 mogen overschrijden (artikel 6, tweede lid).
Krachtens artikel 8, § 2, van de ordonnantie van 14 oktober 2021 worden overtredingen van de bepalingen van de ordonnantie bestraft met een geldboete van 50 tot 500 euro voor de bezoeker of deelnemer en 50 tot 2 500 euro voor de organisator.
De ordonnantie van 14 oktober 2021 is in werking getreden op 15 oktober 2021. Artikel 10 van de ordonnantie bepaalde oorspronkelijk dat het gebruik van het CST uiterlijk op 14 januari 2022 wordt beëindigd, hetgeen bij ordonnantie van 14 januari 2021 werd verlengd tot 14 april 2022.
Ten aanzien van de omvang van de beroepen B.8.1. Het Hof moet de omvang van de beroepen tot vernietiging vaststellen uitgaande van de inhoud van de verzoekschriften en in het bijzonder op basis van de uiteenzetting van de middelen. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen middelen zijn gericht.
B.8.2. Uit de uiteenzetting van het enige middel in de zaken nrs. 7668, 7669, 7671, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687, 7691, 7692 en 7694 blijkt dat de grieven van de verzoekende partijen uitsluitend zijn gericht tegen artikel 5, § 2, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021, dat het gebruik van het CST verplicht voor bezoekers van voorzieningen van horeca-activiteiten en van fitnesscentra. De beroepen tot vernietiging in die zaken zijn niet ontvankelijk in zoverre ze tegen andere bepalingen zijn gericht.
Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.9.1. De Ministerraad en de Vlaamse Regering betwisten het belang van de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7668, 7669, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687 en 7694, omdat zij in hun uiteenzetting over het belang slechts een modelformulering vermelden die op een website werd aangereikt door een derde partij, zonder die algemene uiteenzetting op hun persoonlijke situatie te betrekken. Voorts zouden de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7671, 7691 en 7692 geen rechtstreeks verband aantonen tussen de bestreden norm en hun situatie, in zoverre zij aanvoeren dat zij als gevaccineerde personen niet naar de horeca kunnen gaan met ongevaccineerde familieleden. Het belang van de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7739 en 7743 wordt niet betwist.
B.9.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt; bijgevolg is de actio popularis niet toelaatbaar.
B.9.3. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7668, 7669, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687 en 7694 voeren in hun nagenoeg identieke verzoekschriften aan dat zij zich niet hebben laten vaccineren tegen COVID-19 en door het CST niet op een gewone wijze naar de horeca kunnen gaan.
Zij kunnen rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door het bij hun verzoekschrift bestreden decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021, dat het gebruik van het CST verplicht voor bezoekers van zestien jaar en ouder van voorzieningen van horeca-activiteiten. Het feit dat zij nagenoeg identieke verzoekschriften hebben ingediend die door een derde ter beschikking werden gesteld, wijzigt die vaststelling niet.
B.9.4. Aangezien de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7668, 7669, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687 en 7694 doen blijken van een belang bij de vernietiging van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021, is het niet nodig dat het Hof zich uitspreekt over de ontvankelijkheid van de verzoekschriften in de zaken nrs. 7671, 7691 en 7692, die betrekking hebben op dezelfde bepaling en steunen op een identiek middel.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de middelen Wat betreft de bevoegdheid van het Hof B.10.1. Krachtens artikel 142, tweede lid, van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten is het Hof bevoegd om uitspraak te doen op de beroepen tot vernietiging van een wet, een decreet of een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel, wegens schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten en wegens schending van de artikelen van titel II (« De Belgen en hun rechten ») en van de artikelen 143, § 1, 170, 172 en 191 van de Grondwet.
Het Hof onderzoekt de middelen in zoverre zij de schending aanvoeren van normen waaraan het rechtstreeks vermag te toetsen.
B.10.2. Noch artikel 142 van de Grondwet, noch artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten verlenen het Hof de bevoegdheid om wetskrachtige bepalingen rechtstreeks te toetsen aan verdragsbepalingen. Bijgevolg is het Hof niet bevoegd om de bestreden bepalingen rechtstreeks te toetsen aan artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en is het tweede middel in de zaak nr. 7743 niet ontvankelijk.
B.10.3.1. Evenmin verlenen artikel 142 van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten het Hof de bevoegdheid om wetskrachtige normen rechtstreeks te toetsen aan artikel 187 van de Grondwet.
Het eerste middel in de zaak nr. 7739 is bijgevolg onontvankelijk in zoverre het de schending aanvoert van artikel 187 van de Grondwet « op zichzelf genomen ».
B.10.3.2. Artikel 187 van de Grondwet vormt een waarborg die nauw verbonden is met de bepalingen van de Grondwet waarvan het Hof de naleving verzekert.
Derhalve houdt het Hof rekening met de in die grondwetsbepaling vervatte waarborg wanneer een schending wordt aangevoerd van grondrechten die zijn vermeld in titel II van de Grondwet. In zoverre de middelen zijn afgeleid uit de schending van artikelen in titel II van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 187 van de Grondwet, zijn ze ontvankelijk.
Wat betreft de uiteenzetting van de middelen B.11. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.
De door de verzoekende partijen aangevoerde middelen in de zaak nr. 7743 beantwoorden slechts deels aan die vereisten, nu sommige grieven slechts zeer summier en niet ondubbelzinnig zijn ontwikkeld.
Het Hof onderzoekt de middelen in zoverre zij aan de voormelde vereisten voldoen.
Ten gronde B.12. Het onderzoek van de overeenstemming van een wetskrachtige bepaling met de bevoegdheidverdelende regels moet in de regel dat van de bestaanbaarheid ervan met de bepalingen van titel II en met de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet voorafgaan. Het Hof onderzoekt bijgevolg eerst het middel dat is afgeleid uit de schending van de bevoegdheidverdelende regels (B.13 tot B.18).
Het Hof onderzoekt vervolgens het middel dat is afgeleid uit de schending van de grondrechten in samenhang gelezen met artikel 187 van de Grondwet (B.19), alvorens in te gaan op elk van die grondrechten.
Die middelen hebben betrekking op het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie (B.20 tot B.34), het recht op persoonlijke vrijheid, het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens (B.35 tot B.58), de rechten van het kind en de rechten van personen met een handicap (B.59 tot B.62), het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing (B.63 tot B.65), de vrijheid van vergadering en vereniging (B.66 tot B.68), het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van de niet-retroactiviteit van de wetten (B.69 tot B.72), het eigendomsrecht (B.73 tot B.74) en het recht op een eerlijk proces (B.75 tot B.77).
Wat betreft de bevoegdheidverdelende regels (vierde middel in de zaak nr. 7739) B.13. In het vierde middel in de zaak nr. 7739 viseren de verzoekende partijen in een eerste onderdeel het feit dat, bij afkondiging van een epidemische noodsituatie, de deelentiteiten hun principiële mogelijkheid zouden verliezen om het CST in te zetten en de federale overheid eenzijdig de decreten en ordonnanties inzake het gebruik van het CST zou kunnen opheffen of wijzigen.
B.14.1. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, voorziet het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021, niet in de mogelijkheid voor de federale overheid om eenzijdig decreten of ordonnanties op te heffen of te wijzigen.
De deelentiteiten hebben daarentegen bij dat samenwerkingsakkoord ermee ingestemd dat zodra en voor zolang er een epidemische noodsituatie is afgekondigd overeenkomstig de wet van 14 augustus 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/08/2021 pub. 20/08/2021 numac 2021021663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie sluiten, de decreten en ordonnanties die zij ter uitvoering van de artikelen 2bis, §§ 1 en 2, 13bis en 13ter van het samenwerkingsakkoord hebben uitgevaardigd inzake het gebruik van het CST voor de toegang tot massa-evenementen, proef- en pilootprojecten en dancings en discotheken, in beginsel niet langer uitwerking hebben (artikel 2bis, § 3, tweede lid, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021). Die aangelegenheid wordt gedurende die periode geregeld door de regeling in het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 die geldig was tot en met 31 oktober 2021, waarbij de concrete uitvoeringsmodaliteiten voor zover als nodig worden geregeld in een koninklijk besluit of in een uitvoerend samenwerkingsakkoord. Voorts behouden de deelentiteiten de bevoegdheid om maatregelen inzake het gebruik van het CST voor de toegang tot massa-evenementen, proef- en pilootprojecten en dancings en discotheken te nemen of te behouden, voor zover die maatregelen strenger zijn dan de maatregelen genomen op grond van de wet van 14 augustus 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/08/2021 pub. 20/08/2021 numac 2021021663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie sluiten (artikel 2bis, § 3, vierde lid, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021).
Voor wat betreft de in artikel 1, 21°, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 vermelde « aangelegenheden en voorzieningen waarvoor het gebruik van het [CST] kan worden ingezet », zijnde de horecavoorzieningen, de sport- en fitnesscentra, de handelsbeurzen en congressen, de voorzieningen die behoren tot de culturele, feestelijke en recreatieve sector en de voorzieningen voor residentiële opvang van kwetsbare personen, bepaalt het samenwerkingsakkoord dat het gebruik van het CST wel geregeld blijft door de decreten en de ordonnanties, zij het dat die regels niet in strijd mogen zijn met de maatregelen die overeenkomstig de wet van 14 augustus 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/08/2021 pub. 20/08/2021 numac 2021021663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie sluiten werden genomen (artikel 2bis, § 3, derde lid, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021).
B.14.2. Het eerste onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 7739 is niet gegrond in zoverre de verzoekende partijen aanvoeren dat de deelentiteiten de mogelijkheid zouden verliezen om het CST in te zetten en de federale overheid eenzijdig de decreten en ordonnanties inzake het gebruik van het CST zou kunnen opheffen of wijzigen.
B.15. In het tweede onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 7739 stellen de verzoekende partijen dat het CST geen maatregel van preventieve gezondheidszorg is waarvoor de gemeenschappen bevoegd zijn, doch wel een maatregel van sanitaire politie, waarvoor uitsluitend de federale overheid bevoegd is.
B.16.1. Artikel 128 van de Grondwet bepaalt : « § 1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor zich, bij decreet, de persoonsgebonden aangelegenheden, alsook, voor deze aangelegenheden, de samenwerking tussen de gemeenschappen en de internationale samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen.
Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt deze persoonsgebonden aangelegenheden vast, alsook de vormen van samenwerking en de nadere regelen voor het sluiten van verdragen. § 2. Deze decreten hebben kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede, tenzij wanneer een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid er anders over beschikt, ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun organisatie, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap ».
B.16.2. Artikel 5, § 1, I, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen (hierna : de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten) bepaalt : « De persoonsgebonden aangelegenheden bedoeld in artikel 128, § 1, van de Grondwet, zijn : I. Wat het gezondheidsbeleid betreft : [...] 8° de gezondheidsopvoeding alsook de activiteiten en diensten op het vlak van de preventieve gezondheidszorg, evenals alle initiatieven inzake de preventieve gezondheidszorg. De federale overheid blijft evenwel bevoegd voor : 1° de ziekte- en invaliditeitsverzekering;2° de nationale maatregelen inzake profylaxis. [...] ».
B.16.3. Voor zover zij er niet anders over hebben beschikt, moeten de Grondwetgever en de bijzondere wetgever worden geacht aan de gemeenschappen de volledige bevoegdheid te hebben toegekend tot het uitvaardigen van de regels die eigen zijn aan de hun toegewezen aangelegenheden, en zulks onverminderd de mogelijkheid om desnoods een beroep te doen op artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.
B.16.4. Overeenkomstig artikel 5, § 1, I, eerste lid, 8°, en tweede lid, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten zijn de gemeenschappen bevoegd voor de activiteiten en diensten op het vlak van de preventieve gezondheidszorg, evenals alle initiatieven inzake de preventieve gezondheidszorg, met uitzondering van de nationale maatregelen inzake profylaxis.
Uit artikel 128, § 2, van de Grondwet vloeit voort dat de gemeenschappen inzake die « persoonsgebonden aangelegenheden » territoriaal bevoegd zijn in het Nederlandse taalgebied, respectievelijk het Franse taalgebied, evenals ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun organisatie, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap. Ten aanzien van personen die zich op het grondgebied van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bevinden, kan de decreetgever aldus slechts verplichtingen opleggen, in zoverre die het gevolg zijn van een vrijwillige beslissing om zich tot een instelling te richten die behoort tot de Vlaamse of de Franse Gemeenschap. Ten aanzien van andere personen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kunnen inzake persoonsgebonden aangelegenheden enkel verplichtingen ten aanzien van personen worden opgelegd door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, overeenkomstig artikel 135 van de Grondwet en artikel 63 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen.
Met toepassing van artikel 138 van de Grondwet, hebben de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie in onderlinge overeenstemming beslist dat de bevoegdheid inzake de preventieve gezondheidszorg in het Franse taalgebied wordt uitgeoefend door de instellingen van het Waalse Gewest en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad door de instellingen van de Franse Gemeenschapscommissie (artikel 3, 6°, van het bijzonder decreet van de Franse Gemeenschap van 3 april 2014 « betreffende de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap waarvan de uitoefening naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie wordt overgedragen »; artikel 3, 6°, van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 4 april 2014 « betreffende de overdracht van de uitoefening van de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie »; artikel 3, 6°, van het decreet van het Waalse Gewest van 11 april 2014 « betreffende de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap waarvan de uitoefening aan het Waalse Gewest en aan de Franse Gemeenschapscommissie overgedragen wordt »).
B.16.5. Uit de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten blijkt dat, wat « de activiteiten en diensten op het vlak van de preventieve gezondheidszorg » betreft, in het bijzonder is gedacht aan de opsporing van en de strijd tegen besmettelijke ziekten (Parl. St., Senaat, 1979-1980, nr. 434/2, p. 125). Met betrekking tot de draagwijdte van de « nationale maatregelen inzake profylaxis » blijkt dat die aan de federale overheid voorbehouden bevoegdheid beperkt is tot de verplichte inentingen (ibid.).
Blijkens de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 6 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014021007 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014003016 bron federale overheidsdienst financien Bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014200332 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014200341 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Bijzondere wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming type wet prom. 06/01/2014 pub. 01/04/2014 numac 2014000233 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 06/01/2014 pub. 12/08/2014 numac 2014000597 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 06/01/2014 pub. 25/11/2014 numac 2014000840 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. - Duitse vertaling van uittreksels sluiten met betrekking tot de Zesde Staatshervorming, waarbij de « initiatieven » op het vlak van de preventieve gezondheidszorg werden toegevoegd aan de opsomming van de gemeenschapsbevoegdheden in artikel 5, § 1, I, eerste lid, 8°, beschikken de gemeenschappen « over een algemene bevoegdheid met betrekking tot de gezondheidsopvoeding en preventieve gezondheidszorg ».
Diezelfde parlementaire voorbereiding vermeldt dat « de federale overheid [...] niet langer maatregelen [zal] kunnen nemen inzake de gezondheidsopvoeding noch inzake activiteiten en diensten op het vlak van de preventieve gezondheidszorg, die toekomen aan de gemeenschappen ». Daarbij werd in het bijzonder erop gewezen dat de federale overheid bepaalde preventie-initiatieven, zoals vaccinatie- en screeningscampagnes, niet zou voortzetten en in de toekomst evenmin nog nieuwe dergelijke preventie-initiatieven zou kunnen invoeren « op grond van welke bevoegdheid dan ook » (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2232/1, pp. 42 en 43).
B.17. De handhaving van de openbare orde, met inbegrip van de handhaving van de volksgezondheid (de zogenaamde sanitaire politie), behoort tot de residuaire bevoegdheid van de federale wetgever. Dit wordt bevestigd door artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, dat uitdrukkelijk « de organisatie van en het beleid inzake de politie, met inbegrip van artikel 135, § 2, van de nieuwe gemeentewet » uitsluit van de bevoegdheid van de gewesten. Uit artikel 135, § 2, van de Nieuwe Gemeentewet, dat aan de gemeenten de bevoegdheid inzake algemene bestuurlijke politie toewijst, blijkt dat de residuaire bevoegdheid van de federale wetgever inzake handhaving van de openbare orde, met inbegrip van de handhaving van de volksgezondheid, « de zindelijkheid, de gezondheid, de veiligheid en de rust op openbare wegen en plaatsen en in openbare gebouwen » omvat en meer bepaald het voorkomen, « [door] het nemen van passende maatregelen[, van] rampen en plagen, zoals brand, epidemieën en epizoötieën ». Die bevoegdheid is niet beperkt tot de publieke ruimten, maar strekt zich ook uit tot oorzaken die hun oorsprong vinden in private eigendommen doch daarbuiten gevolgen teweegbrengen die de openbare orde bedreigen (zie o.m. Cass. 20 juni 2008, C.06.0592.F, ECLI:BE:CASS:2008:ARR.20080620.2; RvSt, 23 september 2010, nr. 207.515).
B.18.1. Uit het bovenstaande volgt dat de strijd tegen besmettelijke ziekten, zoals COVID-19, behoort tot de onder artikel 5, § 1, I, eerste lid, 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten bedoelde bevoegdheid van de gemeenschappen inzake preventieve gezondheidszorg, evenals tot de residuaire bevoegdheid van de federale overheid inzake de handhaving van de openbare orde (zie o.m. RvSt, advies nr. 68.936 van 7 april 2021; RvSt, adviezen nrs. 69.730 en 69.736 van 9 juli 2021; RvSt, advies nr. 70.159 van 23 september 2021). Door de invoering en het gebruik van het CST in een samenwerkingsakkoord te regelen en die bevoegdheden aldus in onderlinge samenwerking uit te oefenen, hebben de federale overheid en de bevoegde deelentiteiten zich willen conformeren aan het evenredigheidsbeginsel, dat inherent is aan elke bevoegdheidsuitoefening.
Het feit dat het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 het aan de decreet- en ordonnantiegever overlaat om het gebruik van het CST in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden in te voeren en te regelen, kan worden ingepast in de bevoegdheid van de gemeenschappen inzake preventieve gezondheidszorg. Zoals uit de adviespraktijk van de afdeling wetgeving van de Raad van State blijkt, omvat die bevoegdheid de mogelijkheid om verplichtingen op te leggen aan personen met het oog op het opsporen van bepaalde ziektes en het voorkomen van de besmetting van andere personen (zie RvSt, advies nr. 38.381/3 van 7 juli 2005; RvSt, advies nr. 40.537/3 van 22 oktober 2009; RvSt, advies nr. 53.018 van 13 mei 2013; RvSt, advies nr. 68.338/3 van 12 januari 2021). Zo zijn de gemeenschappen bevoegd om de toegang tot bepaalde plaatsen te verbieden, althans voor zover die maatregel « zich ` niet tot de bevolking in het algemeen ' [richt], doch specifiek [omschrijft] ` op welke plaatsen en/of in welke omstandigheden die [maatregel], die rechtstreeks gericht [moet] zijn tot personen met een (risico op een) infectie met een besmettelijke ziekte en die rechtstreeks te maken [moet] hebben met ziektes en aandoeningen ' [wordt] opgelegd » (RvSt, advies nr. 68.936 van 7 april 2021, punt 26;
RvSt, advies nr. 70.159 van 23 september 2021, punt 5.1). Dat is te dezen het geval, nu het gebruik van het CST een gerichte maatregel betreft teneinde besmettingen te beperken, die wordt opgelegd aan de organisatoren, uitbaters en bezoekers van limitatief opgesomde evenementen, voorzieningen en aangelegenheden waar veel personen bijeen zijn en de klassieke basisregels om het risico op besmetting te beperken (optimale ventilatie, afstand, maskers, beperkte contacten) moeilijk kunnen worden toegepast.
Artikel 2bis, § 3, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021, bepaalt bovendien dat zodra en voor zolang er een epidemische noodsituatie is afgekondigd overeenkomstig de wet van 14 augustus 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/08/2021 pub. 20/08/2021 numac 2021021663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie sluiten, de deelentiteiten uitsluitend maatregelen inzake het gebruik van het CST kunnen nemen of behouden die strenger zijn dan de maatregelen genomen op grond van de wet van 14 augustus 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/08/2021 pub. 20/08/2021 numac 2021021663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie sluiten of die niet in strijd zijn met die maatregelen. Aldus wordt gewaarborgd dat de deelentiteiten, bij het regelen van het gebruik van het CST, het bovenvermelde evenredigheidsbeginsel in acht nemen en de uitoefening van de bevoegdheden van de federale overheid inzake, onder meer, de handhaving van de openbare orde, met inbegrip van de volksgezondheid, niet onmogelijk of overdreven moeilijk maken.
B.18.2. In zoverre het is afgeleid uit de onbevoegdheid van de deelentiteiten, is het tweede onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 7739 niet gegrond.
Wat betreft de grondrechten I. Artikel 187 van de Grondwet (eerste middel in de zaak nr. 7739) B.19.1. In het tweede onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7739 voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden normen niet bestaanbaar zijn met artikel 187 van de Grondwet in samenhang gelezen met diverse grondrechten. Artikel 187 van de Grondwet bepaalt : « De Grondwet kan noch geheel, noch ten dele worden geschorst ».
B.19.2. Die bepaling bevestigt dat de Grondwet de hoogste rechtsnorm is en verplicht alle staatsmachten om haar in alle omstandigheden te eerbiedigen. Zij verzet zich dan ook tegen wetgeving die een van de staatsmachten zou toelaten om, zelfs in ernstige crisissituaties, de noodtoestand uit te roepen en daarbij de Grondwet of een van haar bepalingen tijdelijk buiten werking te stellen.
Zij verzet zich daarentegen niet tegen een geheel van beperkende maatregelen waarmee de bevoegde wetgever op omvattende en ingrijpende wijze reageert op een feitelijke noodsituatie zoals de COVID-19-pandemie. Zij verbiedt immers een « opschorting » van grondwetsbepalingen die als gevolg zou hebben dat die bepalingen tijdelijk niet van toepassing zijn, zodat de rechterlijke toetsing van de maatregelen die ervan afwijken, onwerkzaam zou worden. Zij verbiedt dan ook geen maatregelen die grondrechten « beperken », voor zover de bevoegde rechter die beperking aan de hand van de gebruikelijke procedures en toetsingscriteria aan die grondrechten kan toetsen.
B.19.3. Zoals uiteengezet in B.3 tot B.7 hebben de bestreden wetten, decreten en ordonnanties een strikt afgebakend toepassingsgebied. Zij leggen in het kader van één welbepaalde pandemie aan de organisatoren, de uitbaters en de bezoekers van de limitatief erin opgesomde evenementen, voorzieningen en gelegenheden het gebruik van het CST op om de toegang tot die evenementen, voorzieningen en aangelegenheden te regelen, en zij regelen in dat verband de gegevensverwerking.
Hoewel de federale wetgever, de decreetgevers en de ordonnantiegever met de bestreden normen beogen een feitelijke noodsituatie te bestrijden en de gevolgen ervan te beperken, komen dergelijke maatregelen geenszins neer op het uitroepen van een noodtoestand zoals bedoeld in B.19.2, waarbij de Grondwet of een van haar bepalingen tijdelijk buiten werking worden gesteld.
B.19.4. Het tweede onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7739 is niet gegrond in zoverre de verzoekende partijen aanvoeren dat de bestreden bepalingen de Grondwet geheel of gedeeltelijk schorsen.
II. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie (enig middel in de zaken nrs. 7668, 7669, 7671, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687, 7691, 7692 en 7694, eerste onderdeel van het tweede middel in de zaak nr. 7739 en tweede, derde, vijfde, elfde, twaalfde, dertiende, negentiende en « bijkomend » onderdeel van het eerste middel en derde middel in de zaak nr. 7743) B.20. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7739 en 7743 voeren aan dat de bestreden bepalingen die voorzien in het gebruik van het CST voor de toegang tot welbepaalde aangelegenheden en voorzieningen, in strijd zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Zij zijn van oordeel dat de bestreden bepalingen een niet redelijk verantwoord verschil in behandeling invoeren tussen personen naargelang zij al dan niet gevaccineerd zijn tegen COVID-19, nu gevaccineerde personen op een veel eenvoudigere wijze een CST zouden verkrijgen dan niet-gevaccineerde personen, terwijl het verschil tussen die onderscheiden categorieën van personen vanuit epidemiologisch oogpunt verwaarloosbaar zou zijn. Voorts zouden de bestreden bepalingen leiden tot een ongerechtvaardigde gelijke behandeling van niet-gevaccineerde personen, in zoverre de verplichting om zich te laten testen teneinde het CST te verkrijgen geldt voor alle niet-gevaccineerde personen, ongeacht hun financiële situatie en ongeacht het feit of zij al dan niet een smartphone bezitten. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 voegen daaraan toe dat er een discriminatie zou zijn van de twaalf- tot vijftienjarigen, die de nodige applicatie voor het gebruik van het CST niet zelf zouden kunnen downloaden. Voorts zou het CST een kennelijk onredelijk toepassingsgebied hebben, in zoverre het van toepassing is op horecavoorzieningen en niet op balletscholen. Tot slot zou het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie zijn geschonden door het bestaan van een verschillende regeling inzake het vaccin tegen COVID-19 en inzake de wettelijk verplichte vaccins, wat betreft de aansprakelijkheid van de overheid in geval van ernstige bijwerkingen en wat betreft beperkingen in geval van weigering om zich te vaccineren.
B.21. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.22. Krachtens artikel 1, § 1, 4°, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten en bij het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021, is het CST het resultaat van de lezing van het digitaal EU-COVID-certificaat middels de COVIDScan-applicatie teneinde de toegang tot bepaalde plaatsen of bepaalde evenementen in de context van de coronavirus COVID-19-pandemie te regelen. Dat digitale EU-COVID-certificaat bevat, overeenkomstig de verordening (EU) 2021/953, informatie over de vaccinatie-, test- en/of herstelstatus van de houder. Aldus « wordt het COVID Safe Ticket gegenereerd voor mensen die gevaccineerd zijn tegen het coronavirus COVID-19, een negatieve erkende NAAT-test of erkende snelle antigeentest hebben ondergaan, of recent hersteld zijn van een coronavirus COVID-19-besmetting » (algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, Belgisch Staatsblad, 23 juli 2021, derde editie, p. 76177).
B.23.1. Zoals is vermeld in B.4.2, beoogden de federale wetgever, de decreetgevers en de ordonnantiegever met het invoeren van het CST « de verdere verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken », evenals « rekening [te houden] met de heropstart van de activiteiten van de burgers zoals deze werden uitgeoefend voor de COVID-19-pandemie » (algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, Belgisch Staatsblad, 23 juli 2021, derde editie, p. 76170).
B.23.2. De verzoekende partijen in de samengevoegde zaken betwisten die doelstelling en leiden uit verscheidene adviezen en persartikelen af dat de bestreden bepalingen « een verdoken vaccinatieplicht » uitmaken. Ofschoon het verhogen van de vaccinatiegraad een neveneffect kan zijn van de invoering van het CST, hebben de federale wetgever, de decreetgevers en de ordonnantiegever in wezen geen vaccinatieplicht ingevoerd. Inderdaad, het CST kan niet enkel op basis van een vaccinatiecertificaat worden verkregen, doch ook op basis van een test- en een herstelcertificaat. Artikel 3, § 6, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 en artikel 3, lid 7, van de verordening (EU) 2021/953 benadrukken de gelijke behandeling van die verschillende categorieën van certificaten.
B.24.1. Volgens de beschikbare wetenschappelijke kennis op het ogenblik van het aannemen van de bestreden normen, lopen personen die gevaccineerd zijn of een recente negatieve diagnosetest hebben ondergaan of personen die in de afgelopen zes maanden hersteld zijn van COVID-19 een kleiner risico om anderen met het coronavirus SARS-CoV-2 te besmetten (algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, Belgisch Staatsblad, 23 juli 2021, derde editie, pp. 76172 en 76177; zie eveneens overweging 7 van de verordening (EU) 2021/953).
De verzoekende partijen maken niet aannemelijk dat de adviezen die zij aanvoeren om die zienswijze te betwisten, betrouwbaarder zijn dan het wetenschappelijk onderzoek waarop de federale wetgever, de decreetgevers en de ordonnantiegever hebben gesteund en het wetenschappelijk onderzoek dat door de institutionele partijen wordt aangevoerd. De door de verzoekende partijen aangevoerde adviezen dateren bovendien van ruimschoots na het aannemen van de bestreden bepalingen en konden om die enkele reden niet door de federale wetgever, de decreetgevers en de ordonnantiegever in aanmerking worden genomen.
B.24.2. De drie categorieën van personen die een CST kunnen verkrijgen, moeten daartoe voorafgaande stappen ondernemen, ongeacht of het erom gaat zich te laten vaccineren tegen COVID-19, een herstelcertificaat te verkrijgen of een negatieve diagnosetest te verkrijgen.
Het is juist dat de geldigheidsduur van het CST aanzienlijk korter is wanneer het wordt verkregen ingevolge een negatieve diagnosetest - die een geldigheidsduur van 24 of 48 uur heeft naar gelang van het soort van test - dan wanneer het wordt verkregen ingevolge de toediening van een vaccin of het verkrijgen van een herstelcertificaat. Wegens die beperkte geldigheidsduur kunnen de betrokken personen ertoe worden gebracht zich herhaalde malen te laten testen om toegang te kunnen krijgen tot de inrichtingen en faciliteiten waarvan de toegang wordt beperkt tot de houders van een CST. Het verschil in behandeling dat eruit voortvloeit, berust evenwel op een objectief en pertinent criterium ten aanzien van het nagestreefde doel, dat erin bestaat de verspreiding van het coronavirus SARS-CoV-2 te beperken. In tegenstelling tot het vaccinatiecertificaat of het herstelcertificaat toont een negatieve diagnosetest immers niet aan dat de persoon immuniteit tegen COVID-19 heeft ontwikkeld. Hij laat enkel toe vast te stellen dat de persoon geen drager was van het coronavirus SARS-CoV-2 op het ogenblik dat de test werd afgenomen.
B.24.3. De bestreden bepalingen zijn bovendien niet onevenredig ten aanzien van de nagestreefde doelstelling.
Het CST kan immers niet enkel op grond van een vaccinatiecertificaat worden verkregen, doch eveneens op grond van een herstel- of testcertificaat. Aldus kunnen de personen die zich niet wensen of in zeer uitzonderlijke gevallen niet kunnen laten vaccineren tegen het coronavirus SARS-CoV-2 eveneens een CST verkrijgen door zich te laten testen. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, blijkt niet dat de verplichting om zich te laten testen een overdreven organisatorische of financiële last uitmaakt (zie ook RvSt, advies nr. 70.159 van 23 september 2021, punt 10.2). Zo kan een snelle antigeentest, die voor de toegang tot een aangelegenheid of voorziening 24 uur geldig is, worden afgenomen door een lokale apotheker of een arts, en bedraagt de richtprijs daarvan 26,72 euro en sinds 1 juli 2022 21,72 euro. Een PCR-test, die 48 uur geldig is voor de toegang tot een aangelegenheid of voorziening, kan worden afgenomen bij de arts, een testcentrum of een laboratorium, en kost gemiddeld 46,81 euro. In zoverre de persoon die niet gevaccineerd is tegen COVID-19 die last dient te dragen, is dit het gevolg van de keuze die hij vrij heeft gemaakt om zich niet te laten vaccineren. Mensen die zich om medische redenen niet of onvolledig kunnen laten vaccineren tegen COVID-19 wegens een zeer hoog risico op ernstige allergische reacties bij inenting of wegens ernstige nevenwerkingen bij de eerste dosis waardoor verdere vaccinatie onveilig is - hetgeen zeer uitzonderlijk is - kunnen bovendien een terugbetaling krijgen voor de PCR-testen en/of snelle antigeentesten (artikel 1/1 van het koninklijk besluit van 1 juli 2021 « tot uitvoering van de artikelen 34 en 37 van de wet van 13 juni 2021 houdende maatregelen ter beheersing van de COVID-19-pandemie en andere dringende maatregelen in het domein van de gezondheidzorg »).
De toepassing van het CST is voorts beperkt tot de limitatief in de bestreden bepalingen vermelde evenementen, voorzieningen en gelegenheden « waar de huidige gezondheids- en veiligheidsmaatregelen moeilijk kunnen worden gehandhaafd, maar er tegelijk een groot risico op verdere verspreiding van het coronavirus COVID-19 aanwezig is, en waar vaak het alternatief een algehele sluiting van deze sectoren zou zijn » (algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten, Belgisch Staatsblad, 1 oktober 2021, tweede editie, p. 104682). De bestreden bepalingen impliceren bijgevolg niet dat de personen die niet gevaccineerd zijn tegen COVID-19, tijdens de periode waarin het gebruik van het CST verplicht is, geen sociale contacten kunnen onderhouden zonder gebruik van een CST. Door de verdere verspreiding van het coronavirus SARS-CoV-2 te beperken, beogen de bestreden bepalingen net strengere maatregelen zoals een lockdown te vermijden waarbij de mogelijkheid om sociale contacten te onderhouden wel aanzienlijk zou worden ingeperkt.
De toepassing van het CST is tot slot beperkt in de tijd en tot welbepaalde omstandigheden. Aldus bepaalt artikel 13bis van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten en bij het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021, dat de deelentiteiten het CST slechts kunnen mogelijk maken of verplichten « indien de lokale epidemiologische omstandigheden dit vereisen » (artikel 13bis, § 1).
Die omstandigheden dienen voorafgaandelijk te worden geëvalueerd door de Risk Assessment Group, die binnen vijf werkdagen een niet-bindend advies verleent. Het decreet of de ordonnantie waarbij het CST wordt ingevoerd, dient bovendien een maximale geldigheidsduur van de daarin opgenomen maatregelen te bepalen (artikel 13bis, § 2), waarbij het - aldus de toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten - « ten sterkste aanbevolen is deze te beperken tot maximaal 3 maanden » (Belgisch Staatsblad, 1 oktober 2021, tweede editie, p. 104683). In die zin voorzien de ordonnantie van 14 oktober 2021, het decreet van het Waalse Gewest van 21 oktober 2021 en het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 in een toepassingsduur van het CST, die in beginsel telkens maximaal drie maanden bedraagt.
B.24.4. Rekening houdend met hetgeen voorafgaat, is het bestreden verschil in behandeling tussen personen naargelang zij al dan niet gevaccineerd zijn tegen COVID-19 redelijk verantwoord.
B.24.5. Het eerste onderdeel van het tweede middel in de zaak nr. 7739 en het tweede onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743 zijn in die mate niet gegrond.
B.25.1. In zoverre de verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 betwisten dat het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten en bij het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021, voorziet in het gebruik van het CST in horecavoorzieningen doch niet in balletscholen, volstaat de vaststelling dat de federale wetgever, de decreetgevers en de ordonnantiegever vermochten te oordelen dat de onderwijsactiviteiten, waaronder de balletscholen ressorteren, een essentiële dienst uitmaken waartoe de toegang zonder meer dient te worden verzekerd (zie in die zin de algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten, Belgisch Staatsblad, 1 oktober 2021, tweede editie, p. 104680).
B.25.2. Het derde onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743 is niet gegrond.
B.26.1. Wat betreft de bestreden gelijke behandeling van personen die niet gevaccineerd zijn tegen COVID-19, ongeacht hun financiële situatie en ongeacht het feit of zij al dan niet een smartphone bezitten, volstaat de bovenvermelde vaststelling dat de verplichting om zich te laten testen geen overdreven organisatorische of financiële last uitmaakt. Voorts kan het CST niet enkel via een applicatie op de smartphone worden gegenereerd, doch kan het eveneens - al dan niet met bijstand - via een computer worden gedownload en afgedrukt.
De bestreden gelijke behandeling van personen die niet gevaccineerd zijn tegen COVID-19, ongeacht hun financiële situatie en ongeacht het feit of zij al dan niet een smartphone bezitten, is bijgevolg eveneens redelijk verantwoord.
B.26.2. Het eerste onderdeel van het tweede middel in de zaak nr. 7739 en het vijfde en dertiende onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743 zijn in die mate ongegrond.
B.27.1. Wat de gelijke behandeling van twaalf- tot vijftienjarigen en personen van zestien jaar en ouder betreft, dient allereerst te worden vastgesteld dat het gebruik van het CST ten aanzien van de twaalf- tot vijftienjarigen slechts kan worden opgelegd voor de toegang tot massa-evenementen, proef- en pilootprojecten, dancings en discotheken en gelegenheden en voorzieningen voor residentiële opvang van kwetsbare personen (artikel 12, § 4, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021). De bestreden gelijke behandeling bestaat dus enkel wat die evenementen, aangelegenheden en voorzieningen betreft.
Voorts kunnen de twaalf- tot vijftienjarigen sinds de wijziging van het samenwerkingsakkoord zelf de COVIDScan-applicatie op hun smartphone installeren en het CST genereren. Volgens de verzoekende partijen voorzag de COVIDScan-applicatie in haar initiële versie niet in die mogelijkheid, doch hadden de twaalf- tot vijftienjarigen daarvoor de bijstand van hun ouder nodig. Zulks volstaat evenwel niet om te besluiten dat zij zich, ten aanzien van het door de wetgever nagestreefde doel dat in B.23.1 wordt vermeld, in een situatie bevinden die wezenlijk verschilt van de situatie waarin de personen van zestien jaar en ouder zich bevinden.
De bestreden gelijke behandeling van twaalf- tot vijftienjarigen en personen van zestien jaar en ouder is niet discriminerend.
B.27.2. Het twaalfde onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743 is niet gegrond.
B.28.1. In het elfde onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743 voeren de verzoekende partijen een discriminatie aan tussen diegenen die zich laten vaccineren tegen COVID-19 en diegenen die zich laten vaccineren omdat het wettelijk verplicht is, doordat de aansprakelijkheid van de overheid bij ernstige bijwerkingen verschillend zou zijn.
Het dient allereerst te worden vastgesteld dat dit onderdeel van het middel uitgaat van het verkeerde uitgangspunt dat de bestreden bepalingen een verdoken vaccinatieplicht nastreven. Zoals reeds is vermeld in B.23.2, wordt die zienswijze tegengesproken door het feit dat het CST niet enkel op basis van een vaccinatiecertificaat kan worden verkregen, doch ook op basis van een test- en een herstelcertificaat. Het loutere feit dat de vaccinatie tegen COVID-19 niet wettelijk verplicht is, sluit bovendien niet uit dat de overheid aansprakelijk zou kunnen worden gesteld in geval van ernstige bijwerkingen. Het komt aan de hoven en rechtbanken van de rechterlijke orde toe over een dergelijk geschil te oordelen. Het loutere feit dat de Raad van State bevoegd zou zijn om een schadevergoeding toe te kennen bij een vaccinatie die verplicht is krachtens een besluit van een administratieve overheid, volstaat niet om te besluiten dat er sprake is van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling.
B.28.2. Het elfde onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743 is niet gegrond.
B.29.1. In het negentiende onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743 voeren de verzoekende partijen een discriminatie aan tussen diegenen die het vaccin tegen het coronavirus SARS-CoV-2 weigeren en diegenen die het verplichte vaccin tegen poliomyelitis weigeren, in zoverre aan laatstgenoemden geen beperkingen zouden worden opgelegd en zij aldus gunstiger zouden worden behandeld.
Ter zake dient allereerst te worden opgemerkt dat de vaccinatie tegen het coronavirus SARS-CoV-2 niet verplicht is, terwijl dit wel het geval is voor de vaccinatie tegen poliomyelitis voor kinderen tussen de leeftijd van twee en achttien maanden (artikel 1 van het koninklijk besluit van 26 oktober 1966Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/10/1966 pub. 16/06/2014 numac 2014000478 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit waarbij de inenting tegen poliomyelitis verplicht gesteld wordt. - Officieuze coördinatie in het Duits type koninklijk besluit prom. 26/10/1966 pub. 27/06/2014 numac 2014024259 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit waarbij de inenting tegen poliomyelitis verplicht gesteld wordt. - Officieuze coördinatie in het Duits. - Erratum sluiten « waarbij de inenting tegen poliomyelitis verplicht gesteld wordt »). De ouders die nalaten hun kind te laten vaccineren tegen poliomyelitis, worden strafbaar gesteld met een geldboete van 26 tot 100 euro en/of een gevangenisstraf van acht dagen tot een maand (artikel 8 van het koninklijk besluit van 26 oktober 1966Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/10/1966 pub. 16/06/2014 numac 2014000478 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit waarbij de inenting tegen poliomyelitis verplicht gesteld wordt. - Officieuze coördinatie in het Duits type koninklijk besluit prom. 26/10/1966 pub. 27/06/2014 numac 2014024259 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit waarbij de inenting tegen poliomyelitis verplicht gesteld wordt. - Officieuze coördinatie in het Duits. - Erratum sluiten en de gezondheidswet van 1 september 1945). Voorts is de vaccinatie tegen poliomyelitis in de Franse Gemeenschap een voorwaarde voor de toegang tot de kinderopvang voor de onthaalkinderen, evenals een tewerkstellingsvoorwaarde voor het personeel werkzaam in de kinderopvangvoorzieningen en voor de zelfstandige onthaalouders (decreet van de Franse Gemeenschap van 21 februari 2019 « betreffende de versteviging van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de opvang van jonge kinderen in de Franse Gemeenschap »). Het middelonderdeel gaat aldus uit van het verkeerde uitgangspunt dat aan diegenen die het vaccin tegen poliomyelitis weigeren, geen beperkingen zouden worden opgelegd.
Voor het overige dient te worden vastgesteld dat poliomyelitis in België thans niet meer voorkomt, terwijl het coronavirus SARS-CoV-2, op het ogenblik van het aannemen van de bestreden bepalingen, zeer besmettelijk was en een enorme druk legde op het Belgische gezondheidssysteem en het economische weefsel. Het verschil in behandeling tussen diegenen die het vaccin tegen het coronavirus SARS-CoV-2 weigeren en diegenen die het verplichte vaccin tegen poliomyelitis weigeren, vindt daarin zijn redelijke verantwoording.
B.29.2. Het negentiende onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743 is niet gegrond.
B.30. Wat enkel het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 betreft, voeren de verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 aan dat het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt in zoverre dat decreet het gebruik van het CST verplicht voor de bezoekers die zich in binnenruimten van horecavoorzieningen en in fitnesscentra begeven, maar niet voor de bezoekers van andere sportcentra, handelsbeurzen, congressen en voorzieningen die behoren tot de culturele, feestelijke en recreatieve sector, terwijl het beoefenen van bepaalde activiteiten waarvoor die verplichting niet geldt, niet zou toelaten de social distancing in acht te nemen of een mondmasker te dragen. Voorts voeren de verzoekende partijen in de zaak nr. 7743, evenals de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7668, 7669, 7671, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687, 7691, 7692 en 7694, aan dat artikel 5 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 leidt tot een niet redelijk verantwoord verschil in behandeling tussen verschillende categorieën van personen die niet zijn gevaccineerd tegen COVID-19, naargelang zij een horecavoorziening of een fitnesscentrum wensen te bezoeken waar een CST vereist is, dan wel de trein wensen te nemen of zich naar een worstelclub wensen te begeven waar geen CST vereist is.
B.31. Bij het bestreden artikel 5, § 2, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 heeft de decreetgever gebruik gemaakt van de mogelijkheid die bij artikel 2bis van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals ingevoegd bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten en gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 28 september 2021, wordt geboden aan de deelentiteiten om te voorzien in het gebruik van het CST voor bezoekers van de in artikel 1, 21°, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 bedoelde « aangelegenheden en voorzieningen waarvoor het gebruik van het [CST] kan worden ingezet », zijnde onder meer de horecavoorzieningen, de sport- en fitnesscentra, de handelsbeurzen en congressen en de voorzieningen die behoren tot de culturele, feestelijke en recreatieve sector.
Het bestreden artikel 5, § 2, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 verplicht het gebruik van het CST voor bezoekers van zestien jaar en ouder van voorzieningen van horeca-activiteiten en van fitnesscentra. Van dat verplichte gebruik van het CST voor de voorzieningen van horeca-activiteiten worden evenwel uitgezonderd de buitenruimtes van die voorzieningen, inclusief de terrassen, de kortstondige toegang die niet gericht is op consumptie in de voorziening mits gebruik van een mondmasker, evenals armoedeorganisaties, voedselhulpinitiatieven en inloopcentra voor dak- en thuislozen.
In de toelichting bij het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 wordt vermeld : « Door de toenemende besmettingen met COVID-19 werden door de federale overheid bijkomende maatregelen genomen, teneinde verdere besmettingen van COVID-19 te vermijden. Zo wordt een verruimde mondmaskerplicht ingevoerd, onder andere in voorzieningen van horeca-activiteiten en in de voor het publiek toegankelijke ruimtes van de inrichtingen behorende tot de sportieve sector.
In voorzieningen van horeca-activiteiten kan een volledige mondmaskerplicht moeilijk gecombineerd worden met de normale beleving van de activiteit van de horecavoorzieningen, gezien het mondmasker hier niet kan worden aangehouden voor het eten en drinken. Het invoeren van maatregelen zoals social distancing heeft dan weer een impact op de economische rentabiliteit van de voorzieningen van horeca-activiteiten. Door de verplichting in te voeren voor de voorzieningen van horeca-activiteiten om het COVID Safe Ticket (CST) op te leggen aan hun bezoekers, kan in deze voorzieningen, zonder dat er een mondmaskerplicht noodzakelijk is, de nodige veiligheid van de bezoekers gegarandeerd worden tegen een eventuele besmetting met COVID-19. Door het lagere risico op een besmetting in de buitenlucht worden de buitenruimtes van de voorzieningen van horeca-activiteiten uitgezonderd van deze verplichting. Een COVID Safe Ticket moet dus niet worden voorgelegd om plaats te nemen op het terras van een horecavoorziening, wel wanneer men plaats wil nemen in het gebouw of in een andere van de open lucht afgesloten ruimte van de horecavoorziening. Kortstondige toegang die niet gericht is op eten of drinken (bijvoorbeeld toegang tot het toilet) is mogelijk zonder COVID Safe Ticket mits een mondmasker gedragen wordt. De armoedeorganisaties, voedselhulpinitiatieven en inloopcentra voor dak- en thuislozen worden eveneens vrijgesteld van het verplicht opvragen van het COVID Safe Ticket aan hun bezoekers, gezien de doelgroep van deze initiatieven normaal gezien niet beschikken over een COVID Safe Ticket. Een invoering ervan zou hun werking onmogelijk maken.
Ook in fitnesscentra is het dragen van een mondmasker moeilijk te combineren met de activiteit die wordt uitgeoefend in een fitnesscentrum. Om deze reden wordt de verplichting voor de bezoekers aan een fitnesscentra om een COVID Safe Ticket voor te leggen ingevoerd. De verplichting heeft alleen betrekking op de fitnesscentra en lokalen in sportcentra die hoofdzakelijk worden gebruikt voor fitnessactiviteiten en niet op alle (lokalen van) sportcentra. Uit eerdere statistieken is immers gebleken dat fitnesscentra een groter risico vormen voor de overdracht van COVID-19 dan andere sportcentra, onder andere omwille van de hoge densiteit van de bezoekers en het feit dat door de deelnemers vaak van toestel wordt gewisseld (en een correcte ontsmetting van de toestellen bij elke nieuwe gebruiker organisatorisch niet te regelen is) » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2021-2022, nr. 989/1, p. 8).
B.32. Het bestreden artikel 5, § 2, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 voert een verschil in behandeling in tussen, enerzijds, de bezoekers van de binnenruimten van voorzieningen van horeca-activiteiten en de bezoekers van fitnesscentra en, anderzijds, de bezoekers van andere sportcentra, handelsbeurzen, congressen en voorzieningen die behoren tot de culturele, feestelijke en recreatieve sector en de treinreizigers. Terwijl de eerstgenoemden verplicht gebruik dienen te maken van het CST, is dit voor de laatstgenoemden in beginsel niet het geval.
B.33.1. Het bestreden verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk de aard van de voorziening of aangelegenheid die de betrokken personen wensen te bezoeken.
B.33.2. Dat criterium van onderscheid is pertinent in het licht van de in B.23.1 vermelde doelstelling om de verdere verspreiding van het coronavirus SARS-CoV-2 te beperken en rekening te houden met de heropstart van de activiteiten van de burgers zoals deze werden uitgeoefend vóór de COVID-19-pandemie. Uit de parlementaire voorbereiding van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 blijkt immers dat de decreetgever van oordeel was dat de mondmaskerplicht moeilijk gecombineerd kan worden met een normale beleving van de horeca-activiteiten, terwijl de invoering van andere maatregelen zoals afstand houden een impact zou hebben op de economische rentabiliteit van de voorzieningen van horeca-activiteiten. Wat de fitnesscentra betreft, stelde de decreetgever op basis van statistieken vast dat deze een groter risico vormden voor de overdracht van COVID-19 dan andere sportcentra, vanwege de hoge densiteit van de bezoekers en het feit dat zij vaak van toestel wisselen. De verzoekende partijen tonen het tegendeel niet aan.
De decreetgever vermocht te oordelen dat die overwegingen in beginsel niet gelden voor de andere sportcentra, handelsbeurzen, congressen en voorzieningen die behoren tot de culturele, feestelijke en evenementen sector, alwaar er een minder hoog risico van virusoverdracht voorhanden is doordat de klassieke basisregels om het risico op besmetting te beperken (optimale ventilatie, afstand, mondmaskers, beperkte contacten) beter kunnen worden toegepast. Ook in die aangelegenheden en voorzieningen is het gebruik van het CST daarenboven verplicht wanneer er proef- en pilootprojecten plaatsvinden of publieke evenementen die als een massa-evenement moeten worden beschouwd (ten minste 3 000 bezoekers binnen of 5 000 bezoekers buiten) (artikel 5, § 1, 1° en 2°, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021).
Wat de treinreizigers betreft, dient te worden vastgesteld dat het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten en bij het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021, niet voorziet in de mogelijkheid voor de deelentiteiten om het gebruik van het CST in de trein mogelijk of verplicht te maken. Dit kan worden verantwoord door het feit dat het een essentiële dienst betreft (zie in die zin de algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten, Belgisch Staatsblad, 1 oktober 2021, tweede editie, p. 104680), evenals door het feit dat de klassieke basisregels om het risico op besmetting te beperken (optimale ventilatie, afstand, mondmaskers, beperkte contacten) er beter kunnen worden toegepast.
B.33.3. Het verschil in behandeling heeft tot slot geen onevenredige gevolgen.
Zoals is vermeld in B.24.3 kan het CST immers worden verkregen aan de hand van een vaccinatie-, een test- en een herstelcertificaat, zodat iedereen in beginsel een CST kan genereren teneinde toegang te krijgen tot de binnenruimtes van de horecavoorzieningen en tot de fitnesscentra.
Voorts is de bestreden bepaling niet van toepassing op de buitenruimtes van de horecavoorzieningen, zoals het terras. Gelet op het lage risico op een besmetting werden die buitenruimtes uitgezonderd van de CST-plicht. Evenmin verhindert de bestreden bepaling een kortstondige toegang tot de horecavoorziening die niet gericht is op eten of drinken, zoals bijvoorbeeld een toegang tot het toilet, zonder gebruik van het CST doch mits gebruik van een mondmasker. Ook de armoedeorganisaties, voedselhulpinitiatieven en inloopcentra voor dak- en thuislozen werden uitgezonderd van de CST-plicht, aangezien de decreetgever van oordeel was dat de doelgroep van die initiatieven normaal gezien niet beschikt over een CST en dit hun werking dan ook onmogelijk zou maken.
Tot slot werd het gebruik van het CST beperkt in de tijd. Aldus was het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 oorspronkelijk slechts in werking van 1 november 2021 tot 31 januari 2022 (artikelen 7 en 8 van het decreet van 29 oktober 2021), hetgeen bij decreet van 26 januari 2022 en besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 2022 werd verlengd tot 7 maart 2022.
B.33.4. Rekening houdend met hetgeen voorafgaat, is het bestreden verschil in behandeling tussen de bezoekers van de binnenruimten van voorzieningen van horeca-activiteiten en de bezoekers van fitnesscentra, enerzijds, en de bezoekers van andere sportcentra, handelsbeurzen, congressen en voorzieningen die behoren tot de culturele, feestelijke en recreatieve sector en de treinreizigers, anderzijds, redelijk verantwoord.
B.33.5. Het enige middel in de zaken nrs. 7668, 7669, 7671, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687, 7691, 7692 en 7694 en het « bijkomende » onderdeel van het eerste middel en het derde middel in de zaak nr. 7743 zijn in die mate niet gegrond.
B.34.1. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 voeren tot slot aan dat bepaalde restaurantuitbaters, die over de nodige technische vaardigheden op het vlak van websites beschikken, erin zouden slagen de CST-verplichting te omzeilen, hetgeen discriminerend zou zijn tegenover diegenen die daartoe niet over de nodige kennis beschikken.
Dat verschil in behandeling vindt zijn oorsprong niet in de bestreden bepalingen, doch zou in voorkomend geval uit een onwettige praktijk van bepaalde restaurantuitbaters voortvloeien, hetgeen niet tot de bevoegdheid van het Hof behoort.
B.34.2. Het bijkomende onderdeel van het eerste middel in de zaak 7743 is in die mate niet gegrond.
III. Het recht op persoonlijke vrijheid, het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens (enig middel in de zaken nrs. 7668, 7669, 7671, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687, 7691, 7692 en 7694, tweede en derde onderdeel van het tweede middel en derde middel in de zaak nr. 7739 en vierde, zesde, zevende, achtste, negende, zestiende en twintigste onderdeel van het enige middel in de zaak nr. 7743) B.35. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7668, 7669, 7671, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687, 7691, 7692 en 7694 voeren in hun enig middel aan dat de in het bestreden artikel 5, § 2, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 voorgeschreven beperking om cafés, restaurants en fitnesszaken te bezoeken, een schending inhoudt van het recht op eerbiediging van het privéleven en de vrijheid van beweging, zoals gewaarborgd bij artikel 22 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij hetzelfde Verdrag.
De verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 voeren in het tweede en het derde onderdeel van hun tweede middel en in hun derde middel aan dat de bestreden bepalingen die voorzien in het gebruik van het CST, een beperking van de vrijheid van beweging, van het recht op eerbiediging van het privéleven, van het recht op fysieke integriteit en van het recht op bescherming van persoonsgegevens inhouden die in strijd is met de artikelen 12 en 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij dat Verdrag, met de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Voorts zou het legaliteitsbeginsel dat is vervat in de artikelen 12 en 22 van de Grondwet zijn geschonden, enerzijds, in zoverre het CST een verdoken vaccinatieplicht inhoudt hetgeen in strijd is met de verordening (EU) 2021/953 en, anderzijds, in zoverre de bestreden bepalingen voorzien in een optioneel gebruik van het CST en aldus niet voldoende voorzienbaar en duidelijk zijn.
De verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 voeren in het vierde en zesde onderdeel van hun eerste middel aan dat de bestreden bepalingen de artikelen 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens schenden, in zoverre er geen enkele technische beperking is teneinde te verhinderen dat onbevoegden het CST kunnen lezen en in zoverre de bestreden bepalingen geen rekening houden met de situatie van de personen die het vaccin niet mogen krijgen wegens medische contra-indicaties. Voorts voeren zij in het zevende onderdeel van hun eerste middel aan dat de bestreden bepalingen niet in toereikende procedurele waarborgen voorzien, in zoverre er geen voorafgaand optreden van een onafhankelijke en onpartijdige rechter is om de beslissing tot weigering van toegang tot de in de bestreden bepalingen bedoelde plaatsen te betwisten. In het achtste en het negende onderdeel van het eerste middel voeren zij aan dat het recht op eerbiediging van het privéleven wordt geschonden, doordat het recht op toegang tot het toilet niet wordt gewaarborgd, evenals door de verplichting om de identiteitskaart te tonen waaruit de woonplaats kan worden afgeleid. Tot slot voeren zij in het twintigste onderdeel van hun eerste middel een schending aan van artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de bestreden bepalingen niet in enige vrijstelling van het gebruik van het CST voorzien voor inzonderheid een horecabezoek om te eten, te drinken en naar het toilet te gaan bij een verplaatsing die ertoe strekt een dringende en noodzakelijke activiteit te vervullen.
B.36.1. Artikel 12 van de Grondwet bepaalt : « De vrijheid van de persoon is gewaarborgd.
Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.
Behalve bij ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter dat uiterlijk binnen achtenveertig uren te rekenen van de vrijheidsberoving moet worden betekend en enkel tot voorlopige inhechtenisneming kan strekken ».
B.36.2. Artikel 22 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht ».
B.36.3. Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ». B.36.4. Artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Een ieder die zich wettig op het grondgebied van een Staat bevindt, heeft het recht zich daar vrij te verplaatsen en er in vrijheid woonplaats te kiezen. 2. Een ieder is vrij welk land ook, met inbegrip van het zijne, te verlaten.3. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die welke bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van 's lands veiligheid of van de openbare veiligheid, ter handhaving van de openbare orde, ter voorkoming van strafbare handelingen, ter bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.4. De in het eerste lid genoemde rechten kunnen ook, in bepaaldelijk omschreven gebieden, worden gebonden aan bij de wet voorziene beperkingen, welke gerechtvaardigd worden door het openbaar belang in een democratische samenleving ». B.36.5. Artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt : « Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie ».
B.36.6. Artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens. 2. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet.Eenieder heeft recht van inzage in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan. 3. Een onafhankelijke autoriteit ziet erop toe dat deze regels worden nageleefd ». B.36.7. Artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten bepaalt : « 1. Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige of onwettige inmenging in zijn privé-leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling, noch aan onwettige aantasting van zijn eer en goede naam. 2. Een ieder heeft recht op bescherming door de wet tegen zodanige inmenging of aantasting ». B.37.1. Artikel 12 van de Grondwet en artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens waarborgen de vrijheid van beweging.
Artikel 22 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten waarborgen het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven, terwijl artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie een specifieke rechtsbescherming van persoonsgegevens beoogt.
B.37.2. De Grondwetgever heeft gestreefd naar een zo groot mogelijke concordantie tussen artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (Parl. St., Kamer, 1992-1993, nr. 997/5, p. 2). De draagwijdte van dat artikel 8 is analoog aan die van de voormelde grondwetsbepaling, zodat de waarborgen die beide bepalingen bieden, een onlosmakelijk geheel vormen.
B.37.3. Het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven, zoals gewaarborgd in de voormelde grondwets- en verdragsbepalingen, heeft als essentieel doel de personen te beschermen tegen inmengingen in hun privé- en gezinsleven.
Het recht op eerbiediging van het gezinsleven omvat het recht op een normale ontwikkeling van de gezinsbanden, en in het bijzonder het recht, voor een ouder en zijn kind, om samen te zijn (EHRM, grote kamer, 13 juli 2000, Elsholz t. Duitsland, ECLI:CE:ECHR:2000:0713JUD002573594, § 43; grote kamer, 12 juli 2001, K. en T. t. Finland, ECLI:CE:ECHR:2001:0712JUD002570294, § 151; 26 februari 2002, Kutzner t. Duitsland, ECLI:CE:ECHR:2002:0226JUD004654499, § 58; 5 april 2005, Monory t.
Roemenië en Hongarije, ECLI:CE:ECHR:2005:0405JUD007109901, § 70; 26 maart 2013, Zorica Jovanovict. Servië, 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0326JUD002179408, § 68).
Het recht op eerbiediging van het privéleven heeft een ruime draagwijdte en omvat, onder meer, de eerbiediging van de fysieke integriteit van de persoon (EHRM, grote kamer, 21 april 2021, Vavhcka e.a. t. Tsjechische Republiek, ECLI:CE:ECHR:2021:0408JUD004762113, § 261), in zekere mate, het recht om relaties met andere mensen en met de buitenwereld aan te gaan en te ontwikkelen (EHRM, 16 december 1992, Niemietz t. Duitsland, ECLI:CE:ECHR:1992:1216JUD001371088, § 29; 29 april 2002, Pretty t. Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2002:0429JUD000234602, §§ 61 en 67; 9 januari 2013, Oleksandr Volkov t. Oekraïne, ECLI:CE:ECHR:2013:0109JUD002172211, §§ 165-167; grote kamer, 24 januari 2017, Paradiso et Campanelli t.
Italië, ECLI:CE:ECHR:2017:0124JUD002535812, § 159; grote kamer, 5 september 2017, Bmrbulescu t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2017:0905JUD006149608, § 71; grote kamer, 8 april 2021, Vavricka e.a. t. Tsjechische Republiek, § 261), en de bescherming van persoonsgegevens en van persoonlijke informatie met betrekking tot de gezondheid (EHRM, 25 februari 1997, Z. t. Finland, ECLI:CE:ECHR:1997:0225JUD002200993, § 95; 10 oktober 2006, L.L. t.
Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2006:1010JUD000750802, § 32; 27 februari 2018, Mockuté t. Litouwen, ECLI:CE:ECHR:2018:0227JUD006649009, § 93). Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat, onder meer, de volgende gegevens en informatie betreffende personen vallen onder de bescherming van dat recht : de naam, het adres, de professionele activiteiten, de persoonlijke relaties, digitale vingerafdrukken, camerabeelden, foto's, communicatiegegevens, DNA-gegevens, gerechtelijke gegevens (veroordeling of verdenking), financiële gegevens, informatie over bezittingen en medische gegevens (zie onder meer EHRM, 26 maart 1987, Leander t. Zweden, ECLI:CE:ECHR:1987:0326JUD000924881, §§ 47-48; grote kamer, 4 december 2008, S. en Marper t. Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:1204JUD003056204, §§ 66-68; 17 december 2009, B.B. t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2009:1217JUD000533506, § 57;10 februari 2011, Dimitrov-Kazakov t. Bulgarije, ECLI:CE:ECHR:2011:0210JUD001137903, §§ 29-31; 18 oktober 2011, Khelili t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2011:1018JUD001618807, §§ 55-57;9 oktober 2012, Alkaya t. Turkije, ECLI:CE:ECHR:2012:1009JUD004281106, § 29; 18 april 2013, M.K. t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2013:0418JUD001952209, § 26; 18 september 2014, Brunet t.
Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2014:0918JUD002101010, § 31; 13 oktober 2020, Frâncu t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:1013JUD006935613, § 51).
De bescherming van persoonsgegevens met betrekking tot de gezondheid is niet alleen van fundamenteel belang voor de eerbiediging van het privéleven van de persoon, maar ook voor zijn vertrouwen in de gezondheidszorg (EHRM, 25 februari 1997, Z. t. Finland, ECLI:CE:ECHR:1997:0225JUD002200993, § 95). Zonder die bescherming zouden personen ervan kunnen worden afgehouden gevoelige en persoonlijke informatie te delen met zorgverstrekkers of met diensten van de gezondheidszorg waardoor ze niet alleen hun eigen gezondheid, maar, in geval van besmettelijke ziekten, ook de samenleving in gevaar kunnen brengen (ibid., § 95).
B.37.4. De rechten die bij de artikelen 12 en 22 van de Grondwet, bij artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en bij artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens worden gewaarborgd, zijn niet absoluut. Zij sluiten een overheidsinmenging in de vrijheid van beweging en het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven niet uit, maar vereisen dat zij wordt toegestaan door een voldoende precieze wettelijke bepaling, dat zij beantwoordt aan een dwingende maatschappelijke behoefte in een democratische samenleving en dat zij evenredig is met de daarmee nagestreefde wettige doelstelling.
De wetgever beschikt ter zake over een appreciatiemarge. Die appreciatiemarge is evenwel niet onbegrensd : opdat een wettelijke regeling verenigbaar is met de vrijheid van beweging en het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven, is vereist dat de wetgever een billijk evenwicht heeft ingesteld tussen alle rechten en belangen die in het geding zijn.
B.37.5. De artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie hebben, wat de verwerking van persoonsgegevens betreft, een draagwijdte die analoog is aan die van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (HvJ, grote kamer, 9 november 2010, C-92/09 en C-93/09, Volker und Markus Schecke GbR e.a., ECLI:EU:C:2010:662) en van artikel 22 van de Grondwet. Hetzelfde geldt voor artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
B.37.6. De eerbiediging van het recht op persoonlijke levenssfeer bij de verwerking van persoonsgegevens betreft gelijk welke informatie aangaande een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (HvJ, grote kamer, 9 november 2010, C-92/09 en C-93/09, Volker und Markus Schecke GbR e.a., ECLI:EU:C:2010:662, punt 52; 16 januari 2019, C-496/17, Deutsche Post AG, ECLI:EU:C:2019:26, punt 54).
B.37.7. De grondrechten verankerd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie hebben evenmin een absolute gelding (HvJ, grote kamer, 16 juli 2020, C-311/18, Data Protection Commissioner, ECLI:EU:C:2020:559, punt 172).
Overeenkomstig artikel 52, lid 1, eerste zin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten beperkingen op de uitoefening van de daarin erkende rechten en vrijheden, waaronder met name het door artikel 7 ervan gewaarborgde recht op eerbiediging van het privéleven en het in artikel 8 ervan neergelegde recht op bescherming van persoonsgegevens, bij wet worden gesteld, de wezenlijke inhoud van die rechten eerbiedigen en, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (HvJ, grote kamer, 6 oktober 2020, C-623/17, Privacy International, ECLI:EU:C:2020:790, punt 64).
In diezelfde zin moeten overeenkomstig artikel 23 van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 « betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) » (hierna : de AVG) beperkingen van bepaalde daarin opgenomen verplichtingen van de verwerkingsverantwoordelijken en de rechten van de betrokkenen worden ingesteld bij wet, de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laten, in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel zijn ter verwezenlijking van het nagestreefde doel, en de in lid 2 geformuleerde specifieke vereisten naleven (HvJ, grote kamer, 6 oktober 2020, C-511/18, C-512/18 en C-520/18, La Quadrature du Net, ECLI:EU:C:2020:791, punten 209-210; 10 december 2020, C-620/19, Land Nordrhein-Westfalen, ECLI:EU:C:2020:1011, punt 46).
B.38. Het Hof beoordeelt eerst de middelen inzake de vrijheid van beweging en het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven, in hun aspecten betreffende de fysieke integriteit en het behoud van de gezins- en sociale banden, en gaat vervolgens in op de middelen inzake het recht op bescherming van persoonsgegevens. a) De vrijheid van beweging en het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven B.39. In zoverre de verzoekende partijen aanvoeren dat de bestreden bepalingen afbreuk doen aan hun fysieke integriteit omdat zij voorzien in een vaccinatieplicht, volstaat de vaststelling dat de verzoekende partijen in hun middel steunen op een verkeerd uitgangspunt.
Zoals reeds is vermeld in B.23.2, blijkt immers niet dat de federale wetgever, de decreetgevers en de ordonnantiegever een vaccinatieplicht hebben ingevoerd.
B.40. De vrijheid van de persoon, gewaarborgd bij artikel 12 van de Grondwet, en het recht om zich vrij op het grondgebied van de Staat te verplaatsen, gewaarborgd bij artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, waarborgen dat wie zich wettig op het grondgebied bevindt niet op willekeurige wijze in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt door een individuele maatregel zoals een huisarrest (bv. EHRM, 7 december 2006, Ivanov t. Oekraïne, ECLI:CE:ECHR:2006:1207JUD001500702, § 95) of een tijdelijk plaatsverbod (bv. arrest nr. 44/2015, 23 april 2015, B.60.9, ECLI:BE:GHCC:2015:ARR.044), maar zij verhinderen niet dat de toegang tot bepaalde plaatsen aan algemeen geldende voorwaarden wordt onderworpen, zoals het aankopen van een toegangsbewijs of het voorleggen van een CST. Bijgevolg vallen de bestreden bepalingen niet onder het toepassingsgebied van artikel 12 van de Grondwet en artikel 2 van het Protocol nr. 4 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.41.1. De mogelijkheid of de verplichting om de toegang tot bepaalde plaatsen en voorzieningen aan het voorleggen van een CST te onderwerpen, kan evenwel een inmenging in het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven inhouden. Het Hof toetst de bestreden bepalingen aan artikel 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese unie en met artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
B.41.2. De inmengingen in het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven moeten allereerst voldoende toegankelijk zijn en voldoende nauwkeurig in een wettelijke bepaling zijn geformuleerd om de personen op wie zij van toepassing zijn, in staat te stellen hun gedrag te regelen (EHRM, grote kamer, 8 april 2021, Vavricka e.a. t. Tsjechische Republiek, ECLI:CE:ECHR:2021:0408JUD004762113, § 266). De wettelijke bepaling dient bovendien gepaste waarborgen te bieden teneinde het individu te beschermen tegen arbitraire inmengingen (EHRM, grote kamer, 10 maart 2009, Bykov t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2009:0310JUD000437802, § 81; EHRM, 14 januari 2021, Vig t. Hongarije, ECLI:CE:ECHR:2021:0114JUD005964813, §§ 51-62). B.41.3. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 voeren ten onrechte aan dat in de inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven niet is voorzien bij een rechtsgeldige norm, omdat de bestreden bepalingen een vaccinatieplicht zouden invoeren hetgeen in strijd is met de verordening (EU) 2021/953. Om dezelfde redenen als die welke zijn vermeld in B.39, steunt die grief op een verkeerd uitgangspunt.
B.41.4.1. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 voeren voorts aan dat de bestreden bepalingen niet voldoende voorzienbaar en duidelijk zijn, in zoverre zij voorzien in een optioneel gebruik van het CST. B.41.4.2. Krachtens de artikelen 13bis, § 2, 2°, en 13ter van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten en bij het samenwerkingsakkoord van 28 oktober 2021, kunnen de deelentiteiten, wanneer zij beslissen om het gebruik van het CST in te zetten in de gelegenheden en voorzieningen bedoeld in artikel 1, § 1, 21°, van hetzelfde samenwerkingsakkoord, het gebruik van het CST optioneel houden dan wel verplichten.
B.41.4.3.1. Overeenkomstig die bepalingen bepaalt artikel 5, § 2, tweede lid, laatste zin, van de ordonnantie van 14 oktober 2021 dat, wanneer het Verenigd College het gebruik van het CST verplicht maakt voor welbepaalde evenementen en voorzieningen, de organisator of uitbater van een evenement of voorziening die vanwege het beperkte aantal bezoekers (minder dan 50 gelijktijdige bezoekers voor voorzieningen en evenementen en minder dan 200 gelijktijdig aanwezige personen voor sport en fitnesscentra) niet onder de verplichting valt, « gemachtigd [is] om het toe te passen mits voorafgaande informatie aan de bezoekers ».
In soortgelijke zin bepaalt artikel 4 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 dat organisatoren van publieke evenementen die toegankelijk zijn voor een publiek van ten minste 200 personen en maximaal 2 999 personen wanneer ze binnen worden georganiseerd en ten minste 400 personen en maximaal 4 999 personen wanneer ze buiten worden georganiseerd, het CST kunnen inzetten bij bezoekers van twaalf jaar en twee maanden en ouder. Zij dienen in dat geval de bezoekers voorafgaandelijk te informeren, enerzijds, over het feit dat een CST nodig is voor de toegang tot het evenement en, anderzijds, over de verwerking van hun persoonsgegevens in het kader van het CST. B.41.4.3.2. Wanneer de drempels waarboven de bevoegde wetgever het gebruik van het CST heeft willen opleggen, niet zijn bereikt, laten het bestreden artikel 5, § 2, tweede lid, laatste zin, van de ordonnantie van 14 oktober 2021 en het bestreden artikel 4 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 aldus de organisatoren en uitbaters van de daarin bedoelde evenementen, gelegenheden en voorzieningen toe om te beslissen of het CST al dan niet wordt ingezet.
In tegenstelling tot hetgeen de verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 aanvoeren, worden de vrijheid van de organisatoren en uitbaters van evenementen, gelegenheden en voorzieningen om te beslissen of het CST al dan niet wordt ingezet en de vrijheid van de betrokkenen om die evenementen al dan niet bij te wonen en die gelegenheden en voorzieningen al dan niet te bezoeken wanneer de organisator of de uitbater ervoor heeft gekozen het CST in te zetten, uitgeoefend binnen een wettelijk kader dat voldoende voorzienbaar en duidelijk is.
Allereerst geldt de mogelijkheid om het CST al dan niet op te leggen alleen wanneer de voormelde drempels niet zijn bereikt. Vervolgens leggen artikel 5, § 2, tweede lid, laatste zin, van de ordonnantie van 14 oktober 2021 en artikel 4 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 aan die organisatoren en uitbaters een voorafgaande verplichting op om de bezoeker in te lichten over de vereiste inzake het voorleggen van het CST. Bij die bepalingen wordt eveneens vastgesteld dat de toepassing van het CST in dat geval zonder onderscheid moet gelden voor alle bezoekers. Ten slotte zijn zij van toepassing voor een duidelijk beperkte duur, die is beschreven in B.7.1 en B.7.3.
Wat artikel 4 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 en artikel 5, § 2, tweede lid, laatste zin, van de ordonnantie van 14 oktober 2021 betreft, is het middel dat is afgeleid uit de schending van het wettigheidsbeginsel in de waarborg van het recht op eerbiediging van het privéleven, niet gegrond.
B.41.4.4.1. Voorts bepaalt artikel 3 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 dat het inzetten van het CST is toegestaan bij bezoekers van twaalf jaar en twee maanden en ouder van de daarin vermelde voorzieningen voor residentiële opvang van kwetsbare personen, zijnde ziekenhuizen, woonzorgcentra, revalidatieziekenhuizen en voorzieningen voor personen met een handicap.
In de toelichting bij het voorstel van decreet dat heeft geleid tot het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021, wordt inzake die bepaling verduidelijkt : « De epidemiologische omstandigheden die voor evaluatie aan de RAG worden voorgelegd, rechtvaardigen dat het gebruik van het COVID Safe Ticket wordt uitgebreid voor de bezoekers van bepaalde voorzieningen die residentieel kwetsbare personen opvangen [...]. Die omstandigheden zijn immers nog steeds dezelfde als die geschetst in de toelichting bij de het voormelde samenwerkingsakkoord : ` Het invoeren van het COVID Safe Ticket voor de bezoekers van voorzieningen die residentieel kwetsbare personen opvangen, is dan weer ingegeven vanuit de vaststelling dat, zelfs wanneer zij volledig gevaccineerd zijn, deze personen nog altijd een grotere kans hebben om door een coronavirus COVID-19-besmetting zwaar ziek te worden of te overlijden. Hierdoor zijn extra voorzorgsmaatregelen ten aanzien van deze groepen noodzakelijk. Het COVID Safe Ticket zorgt ervoor dat de personen die deze sectoren bezoeken, minder kans lopen om besmet te worden alsook het risico op besmetting voor patiënten of residenten met het coronavirus COVID-19 aanzienlijk verlagen. Door het gebruik van het COVID Safe Ticket wordt tevens de circulatie van het coronavirus COVID-19 verder beperkt alsook het enorme risico op doorbraakinfecties. Hierdoor wordt de verzadiging van de zorginstellingen tegengegaan, en bijkomend wordt ervoor gezorgd dat een nieuwe sluiting van de voorzieningen en activiteiten in deze risicovolle sectoren, zoveel als mogelijk wordt vermeden.
Het gebruik van het COVID Safe Ticket in deze voorzieningen breidt zich echter niet uit naar personen die (i) zich aanbieden om zorg te krijgen of bij wijze van algemene consultatie (bijv. patiënten of zorgbehoevenden) of (ii) deel nemen aan of in de zorgverlening (bv. huisarts, kinesist, vrijwilliger, mantelzorger, ...) en vanuit die optiek bekend zijn bij de directie of organisatie van deze voorzieningen. Verder kan het COVID Safe Ticket ook niet worden opgelegd aan personen die omwille van een noodzakelijkheid vanuit dienstverlening of zorg toegang tot de voorziening moeten verkrijgen en voor zover deze personen bij de voorziening gekend zijn (men kan hier denken aan de situatie waarbij een dochter naar het woonzorgcentrum wordt geroepen om haar stervende ouder bij te staan).
Aan deze categorieën van personen waarop het gebruik van het COVID Safe Ticket niet van toepassing is in deze voorzieningen, kunnen wel bijkomende sanitaire maatregelen worden opgelegd. ' » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2021-2022, nr. 989/1, p. 3).
De afdeling wetgeving van de Raad van State merkte inzake die bepaling op : « Afgaande op die toelichting zou men veeleer verwachten dat in het voorstel zelf wordt bepaald in welke gevallen het gebruik van het COVID Safe Ticket in de betrokken voorzieningen wordt verplicht en welke uitzonderingen daarop worden toegestaan. Dat is echter niet het geval : doordat wordt vermeld dat het inzetten van het COVID Safe Ticket ` wordt toegestaan ', wordt op impliciete maar duidelijke wijze de beslissing over het inzetten ervan overgelaten aan de betrokken voorzieningen, zonder dat enig criterium wordt voorgeschreven dat de voorziening daarbij in acht moet nemen en waarbij bijvoorbeeld de uitzonderingen worden gevrijwaard die in die toelichting worden aangehaald. Evenmin wordt een criterium geformuleerd dat verband houdt met een aanwezige of dreigende doorbraakinfectie.
Dergelijke criteria zijn nochtans van groot belang om te vermijden dat de resulterende beslissingen van die voorzieningen willekeurig zouden zijn en een onevenredige beperking zouden inhouden van het recht op familieleven, zowel in hoofde van de bezoekers als in hoofde van de bewoners van de betrokken voorzieningen. Mede gelet op het wettigheidsbeginsel vervat in artikel 22 van de Grondwet, is het dan ook uiterst raadzaam om in de voorgestelde regeling zelf criteria uit te werken, in het verlengde van hetgeen de indieners van het voorstel zelf aanhalen in de toelichting, waardoor de voorzieningen een bindend houvast hebben met betrekking tot de keuze in welke gevallen wel en in welke niet kan worden voorzien in de verplichting om het COVID Safe Ticket te gebruiken. Die criteria moeten uiteraard voldoende soepel zijn om blijk te geven van de vereiste wendbaarheid om op adequate wijze te kunnen reageren op doorbraakinfecties, maar ze moeten ook voldoende nauwkeurig en afgebakend zijn om niet te leiden tot willekeurige beslissingen en onevenredige maatregelen » (RvSt, advies nr. 70.319/3 van 22 oktober 2021, p. 11, punt 9.2).
B.41.4.4.2. In zoverre het bestreden artikel 3 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 de daarin vermelde voorzieningen voor residentiële opvang van kwetsbare personen toelaat het CST in te zetten bij bezoekers van twaalf jaar en twee maanden en ouder, zonder criteria uit te werken die verduidelijken in welke situaties die voorzieningen het CST kunnen inzetten en zonder de categorieën van personen te verduidelijken waarop het CST niet van toepassing is, maakt die bepaling het niet voldoende voorzienbaar voor de bezoekers van die voorzieningen of het gebruik van een CST al dan niet verplicht is en biedt zij geen afdoende waarborgen tegen onevenredige inmengingen in het recht op eerbiediging van het privéleven. Zulke criteria zijn des te meer noodzakelijk omdat de reglementering inzake toegang tot de voorzieningen voor residentiële opvang van kwetsbare personen ook afbreuk kan doen aan het recht op eerbiediging van het gezinsleven.
Het bestreden artikel 3 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 voldoet aldus niet aan de vereiste inzake nauwkeurigheid en voorspelbaarheid zoals die voortvloeit uit artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het niet voorziet in criteria en uitzonderingen die het voor de bezoekers van de in die bepaling vermelde voorzieningen voorzienbaar maken of het gebruik van een CST al dan niet verplicht is.
B.42. Het Hof moet nog nagaan of de bestreden bepalingen een legitieme doelstelling nastreven, en of de bestreden maatregel noodzakelijk is in een democratische samenleving en in een redelijke verhouding staat tot de beoogde doelstelling.
B.43. De bestreden bepalingen streven een legitieme doelstelling na.
Zoals is vermeld in B.23.1, strekt het gebruik van het CST ertoe « de verdere verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken », evenals « rekening [te houden] met de heropstart van de activiteiten van de burgers zoals deze werden uitgeoefend voor de COVID-19-pandemie » (algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, Belgisch Staatsblad, 23 juli 2021, derde editie, p. 76170). Een dergelijke maatregel beoogt derhalve de gezondheid van anderen en de volksgezondheid, evenals de rechten en vrijheden van anderen te waarborgen.
B.44.1. Bij het onderzoek naar de noodzaak van de bestreden maatregel dient het Hof rekening te houden met de eigenschappen van het SARS-CoV-2-virus en met de epidemiologische realiteit van de COVID-19-pandemie. Het SARS-CoV-2-virus is een zeer besmettelijk virus dat overdraagbaar is via de lucht en dat in de praktijk hoofdzakelijk via de ademhaling wordt overgedragen. Nauwe fysieke contacten tussen personen vormen dus de grootste risicofactor.
De COVID-19-pandemie wordt gekenmerkt door een hoog reproductiegetal.
Zonder sanitaire maatregelen kent zij bijgevolg een zeer snelle exponentiële verspreiding. Daarnaast wordt zij gekenmerkt door een hoog aantal asymptomatische patiënten die niettemin als superverspreiders kunnen fungeren. Van de patiënten die wel symptomen ontwikkelen, dient een substantieel aantal te worden gehospitaliseerd, waarvan zelfs een aanzienlijk aantal intensieve zorg nodig heeft of zelfs overlijdt.
B.44.2. In dit verband rust op de Belgische Staat een positieve verplichting, voortvloeiend uit de artikelen 2 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, om passende maatregelen te nemen ter bescherming van het leven en de gezondheid van eenieder die onder zijn rechtsmacht vallen (zie in die zin, EHRM, grote kamer, 21 april 2021, Vavricka e.a. t. Tsjechische Republiek, ECLI:CE:ECHR:2021:0408JUD004762113, § 282).
Uit de wetenschappelijke kennis op het ogenblik van het aannemen van de bestreden bepalingen blijkt dat de mensen die het CST kunnen genereren, zijnde mensen die recent gevaccineerd zijn tegen COVID-19, mensen die recent hersteld zijn van COVID-19 en mensen die een negatieve COVID-19-test hebben ondergaan, veel minder kans hebben om een andere persoon te besmetten met COVID-19 (zie o.m. algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, Belgisch Staatsblad, 23 juli 2021, derde editie, p. 76177; zie in die zin ook overweging 7 van de verordening (EU) 2021/953). Rekening houdend met die wetenschappelijke kennis, vermocht de wetgever te oordelen dat het gebruik van het CST noodzakelijk is om het leven en de gezondheid van zowel de betrokken personen zelf als van andere personen in de samenleving te beschermen, evenals om « te vermijden dat een hele reeks activiteiten opnieuw moet worden beperkt of sectoren dienen te worden gesloten » (algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten, Belgisch Staatsblad, 1 oktober 2021, tweede editie, p. 104680), en aldus de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.
Zoals is vermeld in B.24.2, maken de verzoekende partijen niet aannemelijk dat de adviezen die zij aanvoeren om de noodzakelijkheid en de pertinentie van de bestreden maatregel te betwisten, betrouwbaarder zijn dan het wetenschappelijk onderzoek waarop de federale wetgever, de decreetgevers en de ordonnantiegever hebben gesteund en dan het wetenschappelijk onderzoek dat door de institutionele partijen wordt aangevoerd.
B.45.1. Om de redenen die zijn vermeld in B.24.3, zijn de bestreden bepalingen tot slot niet onevenredig ten aanzien van de nagestreefde doestelling.
B.45.2. In zoverre de verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 aanvoeren dat niet in een regeling is voorzien voor personen die om medische redenen geen vaccin mogen krijgen, dient te worden vastgesteld dat in die zeer uitzonderlijke gevallen de betrokken personen het CST op basis van een test- of herstelcertificaat kunnen genereren. Zoals is vermeld in B.24.3, blijkt niet dat de verplichting om zich te laten testen een overdreven organisatorische of financiële last uitmaakt. Bovendien kunnen mensen die zich om medische redenen niet of onvolledig kunnen laten vaccineren tegen COVID-19 wegens een zeer hoog risico op ernstige allergische reacties bij inenting of wegens ernstige nevenwerkingen bij de eerste dosis waardoor verdere vaccinatie onveilig is, een terugbetaling krijgen voor een erkende PCR-test of snelle antigeentest (artikel 1/1 van het koninklijk besluit van 1 juli 2021). De toelating tot terugbetaling, die wordt verleend door een arts van een referentiecentrum allergologie in het kader van de vaccinatiecampagne COVID-19, geldt voor een onbeperkt aantal testen en heeft een geldigheidsduur van 1 jaar, die automatisch wordt verlengd indien het gebruik van het CST nog verplicht is.
B.45.3.1. Voorts voeren de verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 aan dat er niet in enige vrijstelling van het CST is voorzien voor een horecabezoek om te eten, te drinken en naar het toilet te gaan bij een verplaatsing die ertoe strekt een dringende en noodzakelijke activiteit te vervullen die niet kan worden uitgesteld, en dat het recht op toegang tot het toilet tijdens verplaatsingen niet wordt gewaarborgd.
B.45.3.2. Zowel de ordonnantie van 14 oktober 2021, als het decreet van het Waalse Gewest van 21 oktober 2021 en het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 bepalen dat het gebruik van het CST niet mag worden opgelegd in de buitenruimtes van horecavoorzieningen, mits in voorkomend geval bepaalde minimumregels worden nageleefd. De institutionele overheden benadrukken dat iedereen in dat kader binnen mag betalen en de sanitaire voorzieningen mag gebruiken zonder dat een CST moet worden voorgelegd. Artikel 5, § 2, b), van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 bepaalt in die zin uitdrukkelijk dat het gebruik van het CST niet verplicht is voor de kortstondige toegang tot een horecavoorziening die niet gericht is op consumptie, mits gebruik van een mondmasker.
Bovendien sluit artikel 2, 12°, a), van het decreet van het Waalse Gewest van 21 oktober 2021 van zijn toepassingsgebied ratione personae de persoon uit die een voorziening van horeca-activiteiten binnengaat met als enig doel een afhaalaankoop te doen, zonder ter plaatse iets te nuttigen, of die op een terras zit en het interieur betreedt om te bestellen, te betalen of van het toilet gebruik te maken. Ten slotte voorziet artikel 2, 12°, van de ordonnantie van 14 oktober 2021 in een uitzondering voor de personen die slechts kort toetreden tot het evenement of de voorziening zonder eraan deel te nemen of er plaats te nemen.
B.45.4. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 aanvoeren, vereisen artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens niet telkens een voorafgaand rechterlijk optreden inzake een beslissing tot weigering van de toegang tot een evenement, aangelegenheid of voorziening.
B.45.5. In zoverre de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7668, 7669, 7671, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687, 7691, 7692 en 7694 verwijzen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 april 2021 in zake Vavricka e.a. t. Tsjechische Republiek (ECLI:CE:ECHR:2021:0408JUD004762113), volstaat de vaststelling dat dat arrest betrekking heeft op een verplichting om kinderen te vaccineren tegen bepaalde ziektes, terwijl de bestreden bepalingen niet voorzien in een vaccinatieplicht. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, vloeit uit dat arrest geenszins voort dat, bij ontstentenis van een wettelijke vaccinatieplicht, het niet-gevaccineerd zijn geen nadelige gevolgen kan hebben.
B.46. Uit het voorgaande volgt dat artikel 3 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 enkel dient te worden vernietigd in zoverre het niet voorziet in criteria en uitzonderingen die het voor de bezoekers van de in die bepaling vermelde voorzieningen voorzienbaar maken of het gebruik van een CST al dan niet verplicht is.
Voor het overige zijn de bestreden bepalingen niet in strijd met het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven zoals dat wordt gewaarborgd bij artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.47. Het eerste onderdeel van het derde middel in de zaak nr. 7739 is gegrond in de mate zoals aangegeven in B.46.
Voor het overige zijn het enige middel in de zaken nrs. 7668, 7669, 7671, 7672, 7676, 7677, 7678, 7681, 7682, 7687, 7691, 7692 en 7694, het tweede en het derde onderdeel van het tweede middel en het eerste onderdeel van het derde middel in de zaak nr. 7739 en het zesde, het zevende, het achtste en het twintigste onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743 niet gegrond. b) Het recht op bescherming van persoonsgegevens B.48.1. Krachtens artikel 12 van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 beoogt de verwerking van persoonsgegevens van het digitale EU-COVID-certificaat het lezen en, in voorkomend geval, het genereren van het CST middels de CST-module van de COVIDScan-applicatie, teneinde te controleren of de houder van het digitale EU-COVID-certificaat voldoet aan de voorwaarden om toegang te krijgen tot een evenement, aangelegenheid of voorziening waarvoor het gebruik van het CST moet of kan worden ingezet en teneinde de identiteit van de houder van een digitaal EU-COVID-certificaat te controleren aan de hand van een identiteitsbewijs.
B.48.2. Artikel 13, § 1, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 bepaalt dat voor het genereren van het CST, de categorieën van persoonsgegevens van het digitale EU-COVID-certificaat worden verwerkt. Overeenkomstig artikel 9 van hetzelfde samenwerkingsakkoord, dat ter zake verwijst naar de artikelen 5, lid 2, 6, lid 2, en 7, lid 2, van de verordening (EU) 2021/953, zijn die categorieën van persoonsgegevens de identiteit van de houder van het certificaat en, in het geval van een vaccinatiecertificaat, informatie over het aan de houder toegediende COVID-19-vaccin en over het aantal toegediende doses, in het geval van een testcertificaat, informatie over de erkende COVID-19-test die de houder heeft ondergaan en, in het geval van een herstelcertificaat, informatie over de voorbije SARS-CoV-2-infectie van de houder na een positief testresultaat dat niet ouder is dan 180 dagen.
Krachtens artikel 14, § 1, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 worden die gegevens door de afgever niet langer bewaard dan strikt noodzakelijk is voor het doel ervan en in geen geval langer dan de periode waarin het digitale EU-COVID-certificaat mag worden gebruikt om het recht van vrij verkeer uit te oefenen. Voor de herstelcertificaten wordt de bewaartermijn in ieder geval beperkt tot 180 dagen.
B.48.3. Artikel 13, § 2, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten, bepaalt dat het CST de volgende gegevens bevat en weergeeft : « 1° de aanduiding of de houder, in zijn hoedanigheid van bezoeker van een massa-evenement, een proef- en pilootproject, een dancing of discotheek of aangelegenheden en voorzieningen waarvoor het gebruik van het COVID Safe Ticket kan worden ingezet, de toegang tot het massa-evenement, proef- en pilootproject, dancing of discotheek of de aangelegenheden en voorzieningen waarvoor het gebruik van het COVID Safe Ticket kan worden ingezet mag worden toegestaan of dient te worden geweigerd; 2° identiteitsgegevens van de houder, namelijk de naam en voornaam;3° de geldigheidsduur van het COVID Safe Ticket ». In de algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 wordt ter zake benadrukt : « Het COVID Safe Ticket is het digitaal EU-COVID-certificaat, maar dan in een andere (verschijnings)vorm die in de front-end minder persoonsgegevens bevat. Op deze manier worden de principes van proportionaliteit, confidentialiteit en integriteit van de onderliggende gegevens van het digitaal EU-COVID-certificaat gewaarborgd. [...] [...] Bijkomend is het COVID Safe Ticket het meest aangewezen instrument om data minimalisatie te bekomen. Wanneer organisatoren van evenementen immers het digitaal EU-COVID-certificaat zouden kunnen inscannen en lezen, zouden zij diverse gezondheidsgegevens van de houder ontvangen, hetgeen geenszins wenselijk zou zijn en in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel in de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Met het COVID Safe Ticket wordt enkel een streepjescode, de geldigheidsduur en een naam weergegeven. Bovendien wordt het COVID Safe Ticket gegenereerd voor mensen die gevaccineerd zijn tegen het coronavirus COVID-19, een negatieve erkende NAAT-test of erkende snelle antigeentest hebben ondergaan, of recent hersteld zijn van een coronavirus COVID-19-besmetting. Het is wetenschappelijk aangetoond dat mensen die zich in een van deze situaties bevinden, veel minder kans hebben om een andere persoon te besmetten met het coronavirus COVID-19 » (Belgisch Staatsblad, 23 juli 2021, derde editie, pp. 76176-76177).
Krachtens artikel 13, § 3, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, zoals gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten, mag het door de houder gegenereerde CST uitsluitend worden gelezen via de CST-module van de COVIDScan-applicatie door de personen die instaan voor de toegangscontrole van de evenementen, aangelegenheden en voorzieningen waarvoor het gebruik van het CST moet of kan worden ingezet, hetzij door de uitbater, de directie en het personeel van die aangelegenheden en voorzieningen waarvoor het gebruik van het CST kan worden ingezet, voor zover zij op limitatieve wijze worden ingezet en belast met de controle op het CST, hetzij door het personeel van een bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst.
Artikel 14, § 2, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 bepaalt dat de gegevens bepaald in het voormelde artikel 13, § 2, onmiddellijk worden verwijderd na het verwerken van de persoonsgegevens voor het lezen van het CST. In de algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten wordt ter zake benadrukt : « De persoonsgegevens die worden verwerkt door het inlezen van het COVID Safe Ticket, kunnen niet opgeslagen of uitgewisseld worden. De streepjescode op het digitaal EU-COVID-certificaat, wordt ingelezen door de COVIDScan-applicatie en op basis hiervan worden de daarin vervatte gegevens door het COVID Safe Ticket gevisualiseerd. De ingelezen persoonsgegevens worden niet bewaard in een bestand en de gegevens in het cachegeheugen worden gewist van zodra er een nieuwe streepjescode wordt gescand of wanneer de COVIDScan-applicatie wordt gedesactiveerd. De persoonsgegevens worden evenmin uitgewisseld met een externe toepassing. Bijgevolg is het niet mogelijk om op basis van de COVIDScan-applicatie aan tracing te doen of op een onrechtmatige manier een registratie van de bezoekers te bewerkstelligen, wat uiteraard in elk geval verboden is. In die zin is het dan ook niet toegestaan om bij de inlezing van het COVID Safe Ticket enige directe of indirecte bewaring van persoonsgegevens te bewerkstellingen, andere dan uitdrukkelijk in dit samenwerkingsakkoord voorzien » (Belgisch Staatsblad, 1 oktober 2021, tweede editie, p. 104687).
B.49. Zoals in B.37.3 is vermeld, omvat het recht op eerbiediging van het privéleven de bescherming van persoonsgegevens en van persoonlijke informatie, waaronder met name de naam en de gezondheidsgegevens vallen.
In zoverre de bestreden bepalingen voor het genereren en het lezen van het CST voorzien in de verwerking van persoonsgegevens, met inbegrip van gevoelige gegevens over de gezondheid, brengen zij een inmenging teweeg in het recht op bescherming van persoonsgegevens.
B.50. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 voeren aan dat die inmenging niet evenredig is, en dat de bestreden bepalingen afbreuk doen aan het beginsel van minimale gegevensverwerking, aan het rechtmatigheidsbeginsel en aan het beginsel van integriteit en vertrouwelijkheid.
B.51. Wat de evenredigheid van de verwerking van persoonsgegevens betreft, volstaan de verzoekende partijen met een verwijzing naar hun uiteenzetting inzake de schending van de vrijheid van beweging en het recht op eerbiediging van het privéleven.
Om dezelfde redenen als die welke zijn vermeld in B.45, is de bestreden maatregel niet onevenredig.
B.52.1. Krachtens het beginsel van minimale gegevensverwerking moeten persoonsgegevens toereikend zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt (artikel 5, lid 1, c), van de AVG).
B.52.2. Het kan worden aangenomen dat de verwerking van de in artikel 9 van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 bedoelde categorieën van persoonsgegevens van het digitale EU-COVID-certificaat, zijnde gegevens betreffende de identiteit van de houder van het certificaat en gegevens over het toegediende COVID-19-vaccin, over de ondergane COVID-19-test of over de voorbije SARS-CoV-2-besmetting, noodzakelijk is om te controleren of de houder van het digitale EU-COVID-certificaat voldoet aan de voorwaarden om toegang te verkrijgen tot de evenementen, gelegenheden en voorzieningen waarvoor het gebruik van het CST moet of kan worden ingezet, dit teneinde de verdere verspreiding van het virus SARS-CoV-2 te beperken en aldus de gezondheid van anderen en de volksgezondheid te waarborgen.
B.52.3. Uit de in B.49.3 vermelde toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 blijkt voorts dat de wetgever beoogde het beginsel van minimale gegevensverwerking te eerbiedigen door de gegevens die worden weergegeven bij het inlezen van het CST te beperken tot de naam en de voornaam van de houder van het CST, de vermelding of die persoon al dan niet de toegang tot het betrokken evenement of de betrokken aangelegenheid of voorziening mag worden toegestaan en de geldigheidsduur van het CST. Het kan worden aangenomen dat die gegevens noodzakelijk zijn om te beoordelen of de betrokkene al dan niet de toegang tot het betrokken evenement of de betrokken aangelegenheid of voorziening mag worden toegestaan teneinde de verdere verspreiding van COVID-19 te beperken en aldus de gezondheid van anderen en de volksgezondheid te waarborgen.
In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 aanvoeren, krijgen de organisatoren van evenementen en de uitbaters van aangelegenheden en voorzieningen die het CST krachtens artikel 13, § 3, van het samenwerkingsakkoord mogen lezen via de COVIDScan-applicatie, geen kennis over de gezondheidstoestand of de vaccinatiestatus van de houder van het CST. Zij vernemen immers niet op basis van welk certificaat het CST wordt gegenereerd en om welke reden de toegang dient te worden toegekend of geweigerd. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 aanvoeren, krijgen de voormelde organisatoren van evenementen en uitbaters van aangelegenheden en voorzieningen evenmin kennis van het adres van de houder van het CST, nu noch het CST zelf, noch de identiteitskaart, die wordt geverifieerd ter authenticatie van de houder van het CST, dat persoonsgegeven weergeven.
In zoverre de verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 aanvoeren dat « afschermingsmaatregelen, het dragen van mondmaskers en inzetten op maximale ventilatie waar mogelijk » minder ingrijpende maatregelen zijn die hetzelfde doel bereiken, volstaat de vaststelling dat het CST net werd ingevoerd voor de toegang tot de limitatief opgesomde evenementen, voorzieningen en aangelegenheden waar de klassieke basisregels om het risico op besmetting te beperken (optimale ventilatie, afstand, maskers, beperkte contacten) moeilijk kunnen worden toegepast (zie in die zin de algemene toelichting van het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten, Belgisch Staatsblad, 1 oktober 2021, tweede editie, p. 104680).
B.53.1. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 voeren voorts aan dat het in artikel 5, lid 1, a), van de AVG neergelegde beginsel van de rechtmatigheid van de verwerking van de persoonsgegevens wordt geschonden door de mogelijkheid voor de organisatoren en uitbaters van bepaalde evenementen, aangelegenheden en voorzieningen om facultatief gebruik te maken van het CST. De verzoekende partijen nemen ter zake hun uiteenzetting over inzake de schending van het legaliteitsbeginsel dat is vervat in de artikelen 12 en 22 van de Grondwet.
B.53.2. Bij artikel 5, lid 1, a), van de AVG wordt vastgesteld dat persoonsgegevens moeten worden verwerkt « op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is (` rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie ') ». Bij artikel 6, lid 1, a), van dezelfde verordening wordt vastgesteld dat de verwerking rechtmatig is wanneer de betrokkene toestemming heeft gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden.
B.53.3. De betrokken persoon die beslist om evenementen bij te wonen of gelegenheden en voorzieningen te bezoeken wanneer de organisator of de uitbater zelf ervoor heeft gekozen het CST in te zetten onder de in B.41.4.3.1 beschreven voorwaarden, wordt ingelicht over de vereiste inzake het voorleggen van het CST en geeft noodzakelijkerwijs toestemming voor de gegevensverwerking die bestaat in de raadpleging van het CST. Onder diezelfde voorwaarden neemt die verwerking de verplichtingen inzake behoorlijkheid en transparantie in acht.
In zoverre het betrekking heeft op artikel 4 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 en op artikel 5, § 2, tweede lid, laatste zin, van de ordonnantie van 14 oktober 2021, is dat onderdeel van het middel niet gegrond.
B.53.4. Aangezien artikel 3 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 moet worden vernietigd zoals in B.46 is vermeld, kan het onderdeel van het middel niet tot een ruimere vernietiging van die bepaling leiden en dient het niet te worden onderzocht.
B.54.1. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 voeren aan dat de bestreden bepalingen inzake het CST afbreuk doen aan het beginsel van de integriteit en de vertrouwelijkheid van de verwerking van persoonsgegevens, doordat het mogelijk zou zijn om als gebruiker te veranderen tussen de optie om het digitale EU-COVID-certificaat van inkomende reizigers te scannen en de optie om het CST te scannen voor de toegang tot evenementen. Voorts verwijzen de verzoekende partijen naar een onderzoek dat de Gegevensbeschermingsautoriteit in oktober 2021 is gestart naar een mogelijks beveiligingslek in de COVIDScan-applicatie.
B.54.2. Krachtens het beginsel van integriteit en vertrouwelijkheid moeten persoonsgegevens op een dusdanige manier worden verwerkt dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is en dat zij onder meer beschermd zijn tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging (artikel 5, lid 1, f), van de AVG).
B.54.3. Wat betreft de bewering van de verzoekende partijen dat de gebruiker van de COVIDScan-applicatie bij het valideren van het CST zou kunnen veranderen tussen de module « Inkomende reiziger België » en de module « Evenementen (COVID Safe Ticket) », dient te worden opgemerkt dat het gebruik van de COVIDScan-applicatie in de module « Inkomende reiziger België » enkel de voornaam, de naam en de geboortedatum van de houder van het COVID-certificaat doet verschijnen, evenals de geldigheid van dat certificaat (zie in die zin Gerecht van de Europese Unie, 27 april 2022, T-710/21, T-722/21 en T-723/21, Roos e.a. t. Europees Parlement, ECLI:EU:T:2022:262, § 183).
De verzoekende partijen tonen niet aan welke nadelige gevolgen daaruit voortvloeien, temeer daar die gegevens eveneens blijken bij gebruik van de COVIDScan-applicatie in de module « Evenementen (COVID Safe Ticket) » en bij het verifiëren van de identiteitskaart ter authenticatie van de houder van het CST. B.54.4. Wat betreft het vermeende beveiligingslek waarnaar de verzoekende partijen verwijzen, volstaat de vaststelling van het loutere bestaan van een onderzoek van de Gegevensbeschermingsautoriteit niet om te besluiten tot een schending van het integriteits- en vertrouwensbeginsel. De verzoekende partijen voeren geen andere concrete elementen aan ter staving van de vermeende schending van dat beginsel.
B.55. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 bekritiseren dat er geen enkele « technische beperking » is teneinde te verhinderen dat onbevoegden het CST kunnen lezen. Het volstaat ter zake vast te stellen dat het CST enkel kan worden ingelezen met medewerking van de houder van het CST, die zelf het CST dient te genereren via een applicatie op de smartphone of via een computer. Een dergelijke « technische beperking » vermocht bijgevolg niet nodig te worden geacht.
B.56.1. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 voeren voorts aan dat er geen waarborg is dat het gebruik van het CST de overheid niet toelaat de houders van het CST te volgen.
B.56.2. Krachtens het beginsel van doelbinding moeten persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld en moet de eventuele verdere verwerking van die gegevens verenigbaar zijn met die oorspronkelijke doeleinden (artikel 5, lid 1, b), van de AVG).
B.56.3. Krachtens artikel 12 van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 beoogt de verwerking van persoonsgegevens van het digitale EU-COVID-certificaat het lezen en, in voorkomend geval, het genereren van het CST middels de CST-module van de COVIDScan-applicatie, teneinde te controleren of de houder van het digitale EU-COVID-certificaat voldoet aan de voorwaarden om toegang te krijgen tot een evenement, aangelegenheid of voorziening waarvoor het gebruik van het CST moet of kan worden ingezet en teneinde de identiteit van de houder van een digitaal EU-COVID-certificaat te controleren aan de hand van een identiteitsbewijs. Het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 bepaalt aldus uitdrukkelijk voor welke doeleinden de vermelde persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt.
In de toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 wordt benadrukt dat het « personen strikt verboden [is] om het COVID Safe Ticket te genereren en in te lezen voor andere doeleinden dan deze gestipuleerd in dit samenwerkingsakkoord. Personen die het COVID Safe Ticket genereren of inlezen voor doeleinden die niet voorzien zijn in dit samenwerkingsakkoord, worden gestraft met gemeenrechtelijke sancties, inclusief strafrechtelijke sancties » (algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, Belgisch Staatsblad, 23 juli 2021, derde editie, p. 76178). Het komt aan de bevoegde rechter toe hierop toezicht uit te oefenen.
Artikel 14, § 2, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 bepaalt bovendien dat de persoonsgegevens die worden verwerkt voor het lezen van het CST onmiddellijk na de verwerking worden verwijderd. In de algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten wordt ter zake benadrukt dat « de ingelezen persoonsgegevens [...] niet [worden] bewaard in een bestand en de gegevens in het cachegeheugen worden gewist van zodra er een nieuwe streepjescode wordt gescand of wanneer de COVIDScan-applicatie wordt gedesactiveerd.
De persoonsgegevens worden evenmin uitgewisseld met een externe toepassing. Bijgevolg is het niet mogelijk om op basis van de COVIDScan-applicatie aan tracing te doen of op een onrechtmatige manier een registratie van de bezoekers te bewerkstelligen, wat uiteraard in elk geval verboden is » (Belgisch Staatsblad, 1 oktober 2021, tweede editie, p. 104687).
B.57. Bovendien dient te worden opgemerkt dat artikel 17, § 3, van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021 bepaalt dat « de COVIDScan-applicatie en diens modules [...] de principes overeenkomstig de artikelen 5 en 25 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming [respecteren] ». Een eventuele schending van die principes bij de uitvoering of toepassing van de bestreden bepalingen, kan bij de bevoegde rechter worden aangevochten.
B.58. Gelet op het voorgaande doen de bestreden bepalingen geen afbreuk aan het recht op bescherming van persoonsgegevens.
Het tweede onderdeel van het derde middel in de zaak nr. 7739 en het vierde, negende en zestiende onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743 zijn niet gegrond.
IV. De rechten van het kind en de rechten van personen met een handicap (vierde onderdeel van het tweede middel in de zaak nr. 7739 en zesde onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743) B.59. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 voeren in het vijfde onderdeel van hun tweede middel aan dat de bestreden bepalingen afbreuk doen aan artikel 22ter van de Grondwet, doordat personen met een voorgeschiedenis van ernstige allergische reacties die zich niet kunnen laten vaccineren, op disproportionele wijze worden benadeeld door het CST. Zij zouden eveneens worden benadeeld wanneer zij zelf wel een CST verkrijgen, doch hun begeleiders niet. Dit zou mutatis mutandis gelden voor de personen bedoeld in artikel 22bis van de Grondwet.
De verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 voeren in het zesde onderdeel van hun eerste middel eveneens een schending aan van artikel 22ter van de Grondwet, in zoverre de bestreden bepalingen geen rekening houden met de situatie van de personen die het vaccin niet mogen krijgen wegens medische contra-indicaties.
B.60. In zoverre de institutionele partijen het belang van de verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 bij het vijfde onderdeel van hun tweede middel betwisten, volstaat het eraan te herinneren dat, wanneer de verzoekende partijen een belang hebben bij de vernietiging van de bestreden bepalingen, zij daarbovenop niet moeten doen blijken van een belang bij elk van de middelen.
B.61. Artikel 22bis van de Grondwet waarborgt het recht van elk kind op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit.
Artikel 22ter van de Grondwet waarborgt het recht van iedere persoon met een handicap op volledige inclusie in de samenleving.
B.62.1. Zoals is vermeld in B.45.2, kunnen de personen die om medische redenen geen vaccin mogen krijgen, hetgeen zeer uitzonderlijk is, het CST genereren op basis van een test- of herstelcertificaat. Het blijkt niet dat de verplichting om zich te laten testen een overdreven organisatorische of financiële last uitmaakt, zoals reeds vermeld in B.24.3 en B.45.2.
B.62.2. In zoverre de verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 daarenboven aanvoeren dat personen met een handicap en minderjarigen eveneens getroffen worden wanneer hun begeleiders geen CST verkrijgen, volstaat de vaststelling dat die begeleiders - zoals eenieder - steeds een CST kunnen genereren op basis van een vaccinatie-, test- of herstelcertificaat.
B.62.3. Gelet op het voorgaande, evenals op het feit dat de toepassing van het CST beperkt is tot de limitatief in de bestreden bepalingen vermelde evenementen, gelegenheden en voorzieningen en tot een wettelijke bepaalde maximumduur, doen de bestreden bepalingen geen afbreuk aan de artikelen 22bis en 22ter van de Grondwet.
B.62.4. Het vierde onderdeel van het tweede middel in de zaak nr. 7739 en het zesde onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743 zijn niet gegrond.
V. Het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing (vijfde onderdeel van het tweede middel in de zaak nr. 7739) B.63. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 voeren in het vijfde onderdeel van hun tweede middel aan dat de bestreden bepalingen het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing op ernstige wijze beperkt, zonder dat daarvoor een voldoende rechtvaardiging voorhanden is.
B.64.1. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.
Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.
Die rechten omvatten inzonderheid : [...] 5° het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing; [...] ».
B.64.2. Artikel 23, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat ieder het recht heeft een menswaardig leven te leiden en het derde lid, 5°, ervan vermeldt onder de economische, sociale en culturele rechten « het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing ». Die bepaling preciseert niet wat dat recht, waarvan enkel het beginsel wordt uitgedrukt, impliceert, aangezien elke wetgever ermee belast is dat recht te waarborgen, overeenkomstig artikel 23, tweede lid, « rekening houdend met de overeenkomstige plichten ». De bevoegde wetgever kan daarbij aan dat recht beperkingen stellen. Die beperkingen zouden slechts ongrondwettig zijn indien ze niet redelijk verantwoord zijn.
B.65.1. De bestreden bepalingen dragen ertoe bij te vermijden dat de gezondheidszorg, en de ziekenhuizen in het bijzonder, als gevolg van een toenemend aantal besmettingen met COVID-19 onder al te grote druk zouden komen te staan. Daardoor waarborgen die verplichtingen het recht op bescherming van de gezondheid en op geneeskundige bijstand ten aanzien van de personen die behoefte hebben aan acute medische zorg en voor wie een dergelijke bijstand dus het meest dringend is.
B.65.2. Rekening houdend met de doelstelling om de verdere verspreiding van de besmettelijke ziekte COVID-19 tegen te gaan en om de redenen die zijn vermeld in B.44 en B.45, is de bestreden maatregel niet zonder redelijke verantwoording.
B.65.3. Het vijfde onderdeel van het tweede middel in de zaak nr. 7739 is niet gegrond.
VI. De vrijheid van vergadering en vereniging (zesde onderdeel van het tweede middel in de zaak nr. 7739) B.66. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7739 voeren in het zesde onderdeel van hun tweede middel een schending aan van de artikelen 26 en 27 van de Grondwet, in zoverre de vrijheid van vergadering en vereniging via het CST aan een verboden voorafgaande voorwaarde wordt onderworpen en in zoverre de bestreden bepalingen de proportionaliteits- en subsidiariteitstoets niet doorstaan.
B.67.1. Artikel 26 van de Grondwet bepaalt : « De Belgen hebben het recht vreedzaam en ongewapend te vergaderen, mits zij zich gedragen naar de wetten, die het uitoefenen van dit recht kunnen regelen zonder het echter aan een voorafgaand verlof te onderwerpen.
Deze bepaling is niet van toepassing op bijeenkomsten in de open lucht, die ten volle aan de politiewetten onderworpen blijven ».
B.67.2. Artikel 27 van de Grondwet bepaalt : « De Belgen hebben het recht van vereniging; dit recht kan niet aan enige preventieve maatregel worden onderworpen ».
B.67.3. De artikelen 26 en 27 van de Grondwet erkennen het recht van vergadering en vereniging en verbieden, behoudens voor wat de bijeenkomsten in open lucht betreft, die rechten aan enige voorafgaande maatregel te onderwerpen. Die bepalingen staan niet eraan in de weg dat de wetgever de uitoefening van die rechten regelt met betrekking tot de aangelegenheden waarin zijn optreden in een democratische samenleving nodig is in het belang van, onder meer, de bescherming van de rechten van anderen.
B.68.1. De bestreden bepalingen die voorzien in het gebruik van het CST voor de toegang tot bepaalde evenementen, aangelegenheden en voorzieningen, verhinderen niet dat een vereniging kan worden opgericht of blijven bestaan, noch dat die vereniging kan vergaderen.
Zij onderwerpen de vrijheid van vergadering en vereniging dan ook niet aan voorafgaande beperkingen.
B.68.2. De inmenging in de vrijheid van vergadering is om dezelfde redenen als uiteengezet in B.44 en B.45 noodzakelijk in een democratische samenleving en zij houdt geen onevenredige gevolgen in.
Bovendien, in de veronderstelling dat de bestreden bepalingen een inmenging in de vrijheid van vereniging vormen, is deze om dezelfde redenen verantwoord.
B.68.3. Het zesde onderdeel van het tweede middel in de zaak nr. 7739 is niet gegrond.
VII. Het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van de niet-retroactiviteit van de wetten (vierde middel in de zaak nr. 7743) B.69. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 bekritiseren in hun vierde middel de onmiddellijke inwerkingtreding van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021, die aanleiding zou geven tot verschillende discriminaties tussen personen naargelang zij zich al dan niet reeds hadden laten vaccineren vóór de inwerkingtreding daarvan. Het gebrek aan een overgangsregeling zou daarnaast de rechtmatige verwachtingen van de niet-gevaccineerde personen miskennen, zonder dat daarvoor een dwingende reden van algemeen belang bestaat. Bovendien zou het bestreden decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 in werkelijkheid terugwerkende kracht hebben, in zoverre de verzoekende partijen nadelen ondervinden als gevolg van hun keuze om zich niet te laten vaccineren, terwijl zij die keuze reeds vóór de inwerkingtreding van dat decreet hebben gemaakt.
B.70. Het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 is op diezelfde dag in het Belgisch Staatsblad verschenen en daags nadien in werking getreden, met uitzondering van artikel 5. Die bepaling, die het gebruik van het CST verplicht voor massa-evenementen, voor proef- en pilootprojecten, in dancings en discotheken, in voorzieningen van horeca-activiteiten en in fitnesscentra, is op 1 november 2021 in werking getreden.
B.71. Het is inherent aan een nieuwe regeling dat een onderscheid wordt gemaakt tussen personen die zijn betrokken bij rechtstoestanden die onder het toepassingsgebied van de vroegere regeling vallen en personen die zijn betrokken bij rechtstoestanden die onder het toepassingsgebied van de nieuwe regeling vallen. Een dergelijk onderscheid maakt op zich geen schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet uit. Elke wetswijziging zou immers onmogelijk worden indien zou worden aangenomen dat een nieuwe bepaling die grondwetsartikelen zou schenden om de enkele reden dat zij de toepassingsvoorwaarden van de vroegere regeling wijzigt.
Daarenboven kan de wetgever, wanneer hij meent dat een beleidsverandering noodzakelijk is, beslissen daaraan een onmiddellijk gevolg te geven en is hij er in beginsel niet toe gehouden te voorzien in een overgangsregeling. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet zijn slechts geschonden indien de ontstentenis van een overgangsmaatregel leidt tot een verschil in behandeling waarvoor geen redelijke verantwoording bestaat of indien aan het vertrouwensbeginsel op buitensporige wijze afbreuk wordt gedaan. Dat beginsel is nauw verbonden met het rechtszekerheidsbeginsel, dat de wetgever verbiedt om zonder objectieve en redelijke verantwoording afbreuk te doen aan het belang van de rechtsonderhorigen om in staat te zijn de rechtsgevolgen van hun handelingen te voorzien.
B.72.1. Om dezelfde redenen als die welke zijn vermeld in B.44 en B.45, is de onmiddellijke inwerkingtreding van de bepalingen inzake het gebruik van het CST verantwoord ten opzichte van het door de decreetgever nagestreefde legitieme doel om de verdere verspreiding van het coronavirus SARS-CoV-2 tegen te gaan en heeft zij geen onevenredige gevolgen.
De ontstentenis van een overgangsbepaling en de onmiddellijke inwerkingtreding van het bestreden decreet doen bijgevolg niet op discriminerende wijze afbreuk aan het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel.
B.72.2. Het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 is evenmin van dien aard dat het op discriminerende wijze afbreuk doet aan het beginsel van niet-retroactiviteit. Het is het gewone gevolg van elke wettelijke regel dat het wordt geacht van onmiddellijke toepassing te zijn niet alleen op feiten die zich voordoen na zijn inwerkingtreding, maar ook op rechtsgevolgen van voordien voorgevallen feiten. Een regel kan slechts als retroactief worden gekwalificeerd wanneer hij van toepassing is op feiten, handelingen en toestanden die definitief waren voltrokken op het ogenblik dat hij in werking is getreden. Het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021, dat vanaf de inwerkingtreding ervan voorziet in het gebruik van het CST voor de toegang tot de daarin vermelde evenementen, aangelegenheden en voorzieningen, is dus niet retroactief.
B.72.3. Het vierde middel in de zaak nr. 7743 is niet gegrond.
VIII. Het eigendomsrecht (vijfde onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743) B.73. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 voeren in het vijfde onderdeel van hun eerste middel aan dat de bestreden bepalingen afbreuk doen aan het eigendomsrecht, gelet op de kosten die zij noodzakelijk maken om van bepaalde essentiële rechten gebruik te maken.
B.74.1. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, maken de bestreden bepalingen het geenszins noodzakelijk om kosten te maken teneinde toegang te krijgen tot de evenementen, gelegenheden of voorzieningen waar het CST van toepassing is. Het CST kan immers worden gegenereerd op basis van een vaccinatiecertificaat, een herstelcertificaat of een testcertificaat, waarbij zowel de vaccinatie tegen het virus COVID-19 als de test na een SARS-CoV-2-besmetting gratis zijn. In zoverre een persoon die niet gevaccineerd is tegen COVID-19 kosten dient te maken om het CST te genereren op basis van een testcertificaat, is dit het gevolg van de keuze die hij vrij heeft gemaakt om zich niet te laten vaccineren.
B.74.2. Het vijfde onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743 berust aldus op een verkeerd uitgangspunt, en is om die reden niet gegrond.
IX. Het recht op een eerlijk proces (tiende onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743) B.75. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7743 voeren in het tiende onderdeel van hun eerste middel aan dat de uitsluiting van de door de bestreden bepalingen geviseerde activiteiten een strafsanctie is in de zin van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, en bijgevolg uitsluitend door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank kan worden uitgesproken.
B.76. Een maatregel is een strafsanctie in de zin van artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, indien hij volgens de internrechtelijke kwalificatie een strafrechtelijk karakter heeft of indien uit de aard van het strafbaar feit, namelijk de algemene draagwijdte en het preventieve en repressieve doel van de bestraffing, blijkt dat het om een strafsanctie gaat, of nog, indien uit de aard en de ernst van de sanctie die de betrokkene ondergaat, blijkt dat hij een bestraffend en daardoor ontradend karakter heeft (EHRM, grote kamer, 23 november 2006, Jussila t. Finland, ECLI:CE:ECHR:2006:1123JUD007305301, §§ 30-31; grote kamer, 10 februari 2009, Zolotoukhine t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2006:1123JUD007305301, § 53; grote kamer, 15 november 2016, A en B t. Noorwegen, ECLI:CE:ECHR:2016:1115JUD002413011, §§ 105-107). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens hanteert dezelfde criteria voor de toepassing van artikel 7 van hetzelfde Verdrag (bv. EHRM, 4 oktober 2016, Zaja t.
Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2016:1004JUD003746209, § 86; 4 juni 2019, Rola t. Slovenië, ECLI:CE:ECHR:2019:0604JUD001209614, § 54). B.77.1. De bestreden maatregel die voorziet in het gebruik van het CST voor de toegang tot bepaalde evenementen, voorzieningen en gelegenheden, is noch door de plaats van de bestreden bepalingen in de wetgeving, noch in de parlementaire voorbereiding als strafsanctie aangemerkt.
Zoals is vermeld in B.4.2, beoogden de federale wetgever, de decreetgevers en de ordonnantiegever met die maatregel « de verdere verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken », evenals « rekening [te houden] met de heropstart van de activiteiten van de burgers zoals deze werden uitgeoefend voor de COVID-19-pandemie » (algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2021, Belgisch Staatsblad, 23 juli 2021, derde editie, p. 76170). De bestreden maatregel streeft aldus geen repressief doel na, doch wel een doel van algemeen belang, namelijk het waarborgen van de gezondheid van anderen en de volksgezondheid evenals de rechten en vrijheden van anderen.
De bestreden maatregel heeft tot gevolg dat aan personen die niet beschikken over een CST de toegang wordt ontzegd tot de limitatief bepaalde evenementen, aangelegenheden en voorzieningen « waar de huidige gezondheids- en veiligheidsmaatregelen moeilijk kunnen worden gehandhaafd, maar er tegelijk een groot risico op verdere verspreiding van het coronavirus COVID-19 aanwezig is » (algemene toelichting bij het samenwerkingsakkoord van 27 september 2021Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/09/2021 pub. 01/10/2021 numac 2021033376 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Uitvoerend samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot het digitaal EU-COVID-certificaat, het COVID Safe Ticket, het PLF en de verwerking van persoonsgegevens van in het buitenland wonende of verblijvende werknemers en zelfstandigen die activiteiten uitvoeren in België sluiten, Belgisch Staatsblad, 1 oktober 2021, tweede editie, p. 104682). De bestreden maatregel heeft geen dermate ernstige gevolgen dat hij als een strafrechtelijke sanctie moet worden aangemerkt.
B.77.2. De bestreden maatregel valt bijgevolg niet onder het toepassingsgebied van de artikelen 6 en 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.77.3. Het tiende onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7743 is niet gegrond.
Ten aanzien van de handhaving van de gevolgen B.78.1. De institutionele partijen die zijn tussengekomen, verzoeken het Hof de gevolgen van de vernietigde bepalingen te handhaven, omdat de vernietiging onoverkomelijke gevolgen zou veroorzaken voor de betrokken administraties en entiteiten en voor het beleid ter bestrijding van COVID-19.
B.78.2. Met betrekking tot artikel 3 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 tonen de institutionele partijen niet aan dat de vernietiging van die bepaling onoverkomelijke gevolgen zou teweegbrengen. Bovendien is die bepaling sinds 7 maart 2022 niet meer van toepassing.
B.78.3. Het verzoek tot handhaving van de gevolgen dient bijgevolg te worden afgewezen.
Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 3 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 29 oktober 2021 « over het COVID Safe Ticket », in zoverre het niet voorziet in criteria en uitzonderingen die het voor de bezoekers van de in die bepaling vermelde voorzieningen voorzienbaar maken of het gebruik van een CST al dan niet verplicht is; - verwerpt de beroepen voor het overige.
Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, op 27 april 2023.
De griffier, De voorzitter, F. Meersschaut L. Lavrysen