Etaamb.openjustice.be
Wet van 17 mei 2004
gepubliceerd op 27 mei 2004

Wet tot omzetting in het Belgisch recht van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling en tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de roerende voorheffing

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2004003213
pub.
27/05/2004
prom.
17/05/2004
ELI
eli/wet/2004/05/17/2004003213/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 MEI 2004. - Wet tot omzetting in het Belgisch recht van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling en tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de roerende voorheffing (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II. - Omzetting in het Belgisch recht van de richt lijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling

Art. 2.Deze titel regelt de omzetting van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling.

Art. 3.§ 1. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° de Richtlijn : de richtlijn 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling;2° Lid-Staat : elke lidstaat van de Europese Unie die is bedoeld in artikel 299 van het Verdrag betreffende de Europese Unie;3° derde landen - partners : a) de Zwitserse Confederatie, het Prinsdom Liechtenstein, de Republiek San Marino, het Prinsdom Monaco en het Prinsdom Andorra;b) de Verenigde Staten van Amerika;c) ieder ander land waarmee de Europese Unie een overeenkomst heeft afgesloten die voorziet in de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de op 18 april 2002 gepubliceerde modelovereenkomst van de OESO betreffende de uitwisseling van belastinggegevens met betrekking tot rentebetalingen als omschreven in de Richtlijn die door een op hun respectieve grondgebieden gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door de Richtlijn wordt bestreken, naast de gelijktijdige heffing, door diezelfde landen, van bronbelasting op de genoemde rentebetalingen tegen het tarief dat is vastgesteld voor de overeenkomstige perioden bedoeld in artikel 11, lid 1, van de Richtlijn;4° instelling voor collectieve belegging in effecten : elke instelling voor collectieve belegging in effecten waaraan vergunning is verleend overeenkomstig de richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve beleggingen in effecten;5° uiteindelijk gerechtigde : elke natuurlijke persoon die interestbetalingen ontvangt, of ten gunste van wie interestbetalingen zijn toegekend, tenzij deze aantoont dat de interesten niet te zijner gunste zijn ontvangen of toegekend;6° uitbetalende instantie : elke marktdeelnemer die interesten uitbetaalt of een interestbetaling bewerkstelligt ten onmiddellijke gunste van de uiteindelijk gerechtigde, ongeacht of deze marktdeelnemer de debiteur is van het interestdragende schuldinstrument of de marktdeelnemer die door de debiteur of de uiteindelijk gerechtigde is belast met het uitbetalen van de interest of het bewerkstelligen van de interestbetaling. Een in een lid-Staat gevestigde entiteit waaraan interesten worden uitbetaald of een interestbetaling wordt bewerkstelligd ten gunste van de uiteindelijk gerechtigde, wordt op het tijdstip van het verrichten of bewerkstelligen van die interestbetaling als uitbetalende instantie aangemerkt behalve indien de marktdeelnemer op basis van door de entiteit overgelegde officiële bewijsstukken redenen heeft om aan te nemen dat de entiteit : a) een rechtspersoon is, met uitzondering van de in artikel 4, lid 5, van de Richtlijn vermelde rechtspersonen, of b) volgens de algemene belastingregels voor ondernemingen winstbelasting moet afdragen, of c) een instelling voor collectieve belegging in effecten is. Tijdens de periode waarin de artikelen 3 tot 6 van toepassing zijn, wordt een marktdeelnemer die interesten betaalt of een interestbetaling bewerkstelligt aan een in het tweede lid bedoelde entiteit, als uitbetalende instantie aangemerkt in de plaats van die entiteit tenzij de entiteit formeel heeft aanvaard dat haar naam en adres alsmede het totale bedrag van de interestbetaling die aan haar is verricht of voor haar is bewerkstelligd, worden meegedeeld overeenkomstig § 3. 7° interestbetaling : a) interesten, uitbetaald of bijgeschreven op een rekening, die zijn terug te voeren op enigerlei schuldvordering, al dan niet gedekt door hypotheek of voorzien van een winstdelingsclausule, en met name de opbrengsten van overheidspapier en obligatieleningen, inclusief daaraan gehechte premies en prijzen;boete voor te late betaling wordt niet als interest aangemerkt; b) interest die is aangegroeid of gekapitaliseerd op het moment van de verkoop, terugbetaling of aflossing van de onder a bedoelde schuldvorderingen;c) inkomsten uit betaling van interesten als bedoeld onder a en b, hetzij rechtstreeks, hetzij via een in 6°, tweede lid, en § 3, eerste lid, bedoelde entiteit, uitgekeerd door - instellingen voor collectieve belegging in effecten; - entiteiten die gebruik mogen maken van de in § 3, tweede lid, bedoelde keuzemogelijkheid, en - instellingen voor collectieve belegging die buiten het grondgebied zijn gevestigd waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap krachtens zijn artikel 299 van toepassing is; d) inkomsten die zijn gerealiseerd bij de verkoop, terugbetaling of inkoop van aandelen of bewijzen van deelneming in de volgende instellingen en entiteiten, indien deze rechtstreeks of middellijk via andere hierna bedoelde instellingen voor collectieve belegging of entiteiten meer dan 40 pct.van hun vermogen beleggen in de onder a bedoelde schuldvorderingen : - instellingen voor collectieve belegging in effecten; - entiteiten die gebruik mogen maken van de in § 3, tweede lid, bedoelde keuzemogelijkheid, en - instellingen voor collectieve belegging die buiten het grondgebied zijn gevestigd waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap krachtens zijn artikel 299 van toepassing is. § 2. Het in § 1, 5°, bedoelde bewijs wordt geleverd, wanneer een natuurlijke persoon aantoont : a) dat hij handelt als uitbetalende instantie in de zin van § 1, 6°, of b) dat hij handelt namens een rechtspersoon, een entiteit waarvan de winst wordt belast volgens de algemene belastingregels voor ondernemingen, een instelling voor collectieve belegging in effecten of een in § 1, 6°, tweede lid, en § 3, eerste lid, bedoelde entiteit, en dat hij, in het laatstgenoemde geval, aan de marktdeelnemer die de interestbetaling verricht de naam en het adres van die entiteit bekendmaakt en bedoelde marktdeelnemer deze informatie op zijn beurt doorgeeft aan de administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen of c) dat hij handelt namens een andere natuurlijke persoon die de uiteindelijk gerechtigde is en hij aan de uitbetalende instantie overeenkomstig artikel 4, § 1, derde lid, eerste streepje, de identiteit van die uiteindelijk gerechtigde bekendmaakt. Indien de uitbetalende instantie beschikt over gegevens die doen vermoeden dat de natuurlijke persoon die een interestbetaling ontvangt of ten gunste van wie een interestbetaling wordt bewerkstelligd, niet de uiteindelijk gerechtigde is, en die persoon noch onder a noch onder b van het eerste lid valt, moet zij redelijke maatregelen nemen om de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde vast te stellen volgens de regels vastgelegd in toepassing van artikel 4, § 1, derde lid, eerste streepje. Indien de uitbetalende instantie de uiteindelijk gerechtigde niet kan identificeren, behandelt zij de natuurlijke persoon in kwestie als de uiteindelijk gerechtigde. § 3. Een in België gevestigde marktdeelnemer die interest uitbetaalt of een interestbetaling bewerkstelligt voor een in een andere lid-Staat gevestigde entiteit als bedoeld in § 1, 6°, tweede lid, die op grond van dat tweede lid als uitbetalende instantie wordt aangemerkt, deelt aan de door de Koning aangeduide dienst de naam en het adres van de entiteit mee alsmede het totale bedrag van de interest die aan de entiteit is uitbetaald of van de betaling van interesten die voor de entiteit is bewerkstelligd. Die dienst geeft deze gegevens vervolgens door aan de bevoegde autoriteit van de lid-Staat waar de entiteit is gevestigd.

De in § 1, 6°, tweede lid, en in het eerste lid bedoelde entiteit heeft echter de mogelijkheid om voor de toepassing van deze titel te kiezen voor een behandeling als instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in § 1, 6°, tweede lid, c. Indien van deze keuzemogelijkheid gebruik wordt gemaakt, wordt door de lid-Staat waar de entiteit is gevestigd een verklaring afgegeven, welke door deze entiteit aan de marktdeelnemer overhandigd wordt.

De Koning stelt de nadere regels voor deze keuzemogelijkheid vast voor de in België gevestigde entiteiten.

Wanneer de marktdeelnemer en de in § 1, 6°, tweede lid, en in het eerste lid bedoelde entiteit in België zijn gevestigd, moet de entiteit de bepalingen van deze titel naleven wanneer deze als uitbetalende instantie handelt. § 4. Indien interest als omschreven in § 1, 7°, wordt uitbetaald aan, of bijgeschreven op een rekening op naam van een in § 1, 6°, tweede lid, en in § 3, eerste lid, bedoelde entiteit, en deze entiteit geen gebruik mag maken van de in § 3, tweede lid, bedoelde keuzemogelijkheid, wordt de uitbetaalde of bijgeschreven interest aangemerkt als een door deze entiteit verrichte interestbetaling.

In afwijking van § 1, 7°, c, worden de in die bepalingen bedoelde inkomsten die afkomstig zijn van in België gevestigde instellingen of entiteiten, van de definitie van interestbetaling uitgesloten wanneer beleggingen in schuldvorderingen als bedoeld in § 1, 7°, a, niet meer dan 15 pct. van het vermogen van de desbetreffende entiteiten uitmaken. Evenzeer wordt, in afwijking van het eerste lid, van de definitie van interestbetaling in § 1, 7°, uitgesloten de interest die is uitbetaald aan, of bijgeschreven op een rekening van een in § 1, 6°, tweede lid, en § 3, eerste lid, bedoelde entiteit, die geen gebruik mag maken van de in § 3, tweede lid, bedoelde keuzemogelijkheid, en die in België is gevestigd, wanneer de beleggingen van deze entiteiten in schuldvorderingen als bedoeld in § 1, 7°, a, niet meer dan 15 pct. van hun vermogen uitmaken.

Wat de in § 1, 7°, c en d, bedoelde inkomsten betreft, wordt, indien een uitbetalende instantie geen informatie heeft over het deel van de inkomsten dat uit interest bestaat, het volledige bedrag aan inkomsten als interest aangemerkt.

De in § 1, 7°, d, bedoelde inkomsten kunnen slechts als interest worden aangemerkt voorzover deze inkomsten rechtstreeks of middellijk afkomstig zijn van interesten in de zin van § 1, 7°, a en b.

Wat § 1, 7°, d, betreft, wordt, indien een uitbetalende instantie geen informatie heeft over het percentage van het vermogen dat is belegd in schuldvorderingen of in aandelen of bewijzen van deelneming als omschreven onder dat punt, dat percentage geacht meer dan 40 pct. te bedragen. Indien zij het bedrag van de door de uiteindelijk gerechtigde gerealiseerde inkomsten niet kan bepalen, worden de inkomsten geacht de opbrengst van de verkoop, aflossing of terugbetaling van de aandelen of bewijzen van deelneming te zijn.

Vanaf 1 januari 2011 wordt het percentage bedoeld in § 1, 7°, d, en in het vijfde lid 25 pct.

De in § 1, 7°, d, en in het tweede lid bedoelde percentages worden bepaald aan de hand van de beleggingspolitiek zoals die in het fondsreglement of de statuten van de betrokken instellingen of entiteiten is neergelegd en, bij ontstentenis daarvan, op basis van de feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille van de instellingen of entiteiten.

Art. 4.§ 1. Wanneer de uiteindelijk gerechtigde van de interesten woonachtig is in een andere lid-Staat, wordt een bronbelasting ingehouden door de uitbetalende instantie die in België is gevestigd, genaamd "woonstaatheffing", op de interesten die worden betaald of bijgeschreven.

Van de woonstaatheffing wordt 75 pct. overgedragen aan de woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde.

De Koning bepaalt : - de modaliteiten van identificatie en van vaststelling van de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde die door de uitbetalende instantie moeten worden toegepast; - de modaliteiten van de overdracht van het deel van het geïnde bedrag dat aan de woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde toekomt. § 2. Het tarief van de woonstaatheffing wordt bepaald op : - 15 pct. gedurende drie jaar te rekenen vanaf de in artikel 15, § 1, bedoelde datum van inwerkingtreding; - 20 pct. gedurende de volgende drie jaar; - en daarna 35 pct. § 3. Het in § 2 bedoelde tarief wordt toegepast op het bedrag van de interesten vóór inhouding van de in Titel VI, Hoofdstuk I, Afdeling III, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde roerende voorheffing.

De uitbetalende instantie houdt de woonstaatheffing op de volgende wijze in : a) in het geval van een interestbetaling in de zin van artikel 3, § 1, 7°, a : op de uitbetaalde of bijgeschreven interest;b) in het geval van een interestbetaling in de zin van artikel 3, § 1, 7°, b of d : op het bedrag van de onder die punten bedoelde interest of inkomsten, of door een heffing van vergelijkbare omvang, ten laste van de ontvanger, op het totaalbedrag van de opbrengst van de verkoop, terugbetaling of aflossing;c) in het geval van een interestbetaling in de zin van artikel 3, § 1, 7°, c : op het bedrag van de onder dat punt bedoelde inkomsten;d) in het geval van een interestbetaling in de zin van artikel 3, § 4, eerste lid : op het interestbedrag dat toevalt aan elk van de leden van de in artikel 3, § 3, eerste lid, bedoelde entiteit die natuurlijke personen zijn en hun fiscale woonplaats in een andere lid-Staat hebben en die voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, § 1, eerste lid, 5°, en § 2, eerste lid. Voor de toepassing van het bepaalde in het tweede lid, a en b, wordt de woonstaatheffing verricht naar rata van de periode dat de uiteindelijk gerechtigde houder van de schuldvordering was. Ingeval de uitbetalende instantie die periode niet kan vaststellen met de informatie waarover zij beschikt, gaat zij ervan uit dat de uiteindelijk gerechtigde over de gehele periode dat de vordering heeft bestaan, de houder ervan is geweest, tenzij hij de datum van verkrijging aantoont. § 4. Voorzover hiervan niet wordt afgeweken zijn de bepalingen van Titel VII van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 die van toepassing zijn op de roerende voorheffing, van toepassing op de in § 1, eerste lid, bedoelde woonstaatheffing.

Voor de toepassing van de artikelen 412 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en 85 van het KB/WIB 92, wordt de toekenning of betaalbaarstelling van de interesten waarvoor de woonstaatheffing overeenkomstig § 1, eerste lid, verschuldigd is door de uitbetalende instelling geacht plaats te vinden op de laatste dag van het trimester gedurende hetwelk ze zijn betaald of bijgeschreven op een rekening.

Art. 5.Indien de uiteindelijk gerechtigde aan de uitbetalende instantie een door de bevoegde autoriteit van zijn fiscale woonstaat op zijn naam gestelde verklaring voorlegt, wordt afgezien van de toepassing van artikel 4.

Die verklaring bevat ten minste de volgende gegevens : - naam, adres en fiscaal identificatienummer of, bij ontstentenis van een dergelijk nummer, de geboorteplaats en -datum van de uiteindelijk gerechtigde; - naam en adres van de uitbetalende instantie; - rekeningnummer van de uiteindelijk gerechtigde of, bij ontstentenis van een dergelijk nummer, een eenduidige omschrijving van het schuldinstrument.

Onder "bevoegde autoriteit" wordt verstaan : a) voor de lidstaten : de autoriteiten die de lidstaten ter kennis van de Europese Commissie hebben gebracht;b) voor derde landen-partners : de bevoegde autoriteit voor de toepassing van bilaterale of multilaterale belastingverdragen of, bij ontstentenis daarvan, een autoriteit die bevoegd is om een fiscalewoonplaatsverklaring af te geven.

Art. 6.Zolang België de woonstaatheffing toepast en uiterlijk tot 31 december 2010 worden binnenlandse en internationale obligaties en andere verhandelbare schuldinstrumenten die voor het eerst zijn uitgegeven vóór 1 maart 2001 of waarvan het oorspronkelijke emissieprospectus vóór die datum is goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten van de Europese Unie of door de verantwoordelijke autoriteiten in de derde landen, niet aangemerkt als schuldvorderingen in de zin van artikel 3, § 1, 7°, a.

Indien België ook na 31 december 2010 nog een woonstaatheffing zou toepassen, dan blijven de bepalingen van dit artikel alleen van toepassing op die verhandelbare schuldinstrumenten : - die clausules inzake het bruto bedrag (gross-up) en de vroegtijdige aflossing bevatten en - wanneer de uitbetalende instantie gevestigd is in een lid-Staat die een heffing analoog aan de in artikel 4 bedoelde woonstaatheffing toepast en die uitbetalende instantie de interest rechtstreeks betaalt aan een uiteindelijk gerechtigde die zijn woonplaats in een andere lid-Staat heeft.

Indien op of na 1 maart 2002 een vervolgemissie plaatsvindt van één van de bovenvermelde verhandelbare schuldinstrumenten die zijn uitgegeven door een overheid of een gelijkgestelde entiteit, zoals die is opgenomen in de bijlage bij de Richtlijn, die als overheidsinstantie optreedt of waarvan de rol erkend is bij een internationaal verdrag, wordt de gehele emissie van dit schuldinstrument, bestaande uit oorspronkelijke emissie en vervolgemissies, aangemerkt als een schuldvordering in de zin van artikel 3, § 1, 7°, a.

Indien op of na 1 maart 2002 een vervolgemissie plaatsvindt van één van de bovenvermelde verhandelbare schuldinstrumenten, uitgegeven door een andere emittent die niet valt onder het bepaalde in het vorige lid, wordt deze nieuwe emissie aangemerkt als een schuldvordering in de zin van artikel 3, § 1, 7°, a.

Art. 7.§ 1. Een aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoner die als uiteindelijk gerechtigde in een andere lid-Staat interesten ontvangt, kan bij de administratie die bevoegd is voor de vestiging van de inkomstenbelastingen een verklaring vragen die de uitbetalende instantie moet toelaten geen bronheffing analoog aan de in artikel 4 bedoelde woonstaatheffing in te houden.

Die verklaring bevat ten minste de volgende gegevens : - naam, adres en fiscaal identificatienummer of, bij ontstentenis van een dergelijk nummer, de geboorteplaats en -datum van de uiteindelijk gerechtigde; - naam en adres van de uitbetalende instantie; - rekeningnummer van de uiteindelijk gerechtigde of, bij ontstentenis van een dergelijk nummer, een eenduidige omschrijving van het schuldinstrument.

Een dergelijke verklaring is geldig voor drie jaar.

De verklaring wordt afgegeven aan elke uiteindelijk gerechtigde die daarom vraagt, binnen twee maanden nadat het desbetreffende verzoek is ingediend. § 2. Wanneer een aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoner interesten heeft verkregen waarvoor wordt aangetoond dat die een heffing hebben ondergaan overeenkomstig de artikelen 10 tot 15 van de Richtlijn, wordt deze heffing verrekend met de personenbelasting. Het eventueel saldo wordt teruggestort indien het tenminste 2,50 EUR bedraagt.

Art. 8.Artikel 2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen door de wet van 10 augustus 2001, wordt aangevuld als volgt : « 10° Woonstaatheffing Onder woonstaatheffing wordt verstaan de heffing die wordt geheven ingevolge de toepassing van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling of ingevolge de toepassing van een door de Europese Unie afgesloten overeenkomst die voorziet in de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de op 18 april 2002 gepubliceerde modelovereenkomst van de OESO betreffende de uitwisseling van belastinggegevens met betrekking tot rentebetalingen als omschreven in de voornoemde richtlijn die door een op hun respectieve grondgebieden gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door deze richtlijn wordt bestreken, naast de gelijktijdige heffing, door diezelfde landen, van bronbelasting op de genoemde rentebetalingen tegen het tarief dat is vastgesteld voor de overeenkomstige perioden bedoeld in artikel 11, lid 1, van dezelfde richtlijn. »

Art. 9.In artikel 22, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « en met de fictieve roerende voorheffing » vervangen door de woorden, « met de fictieve roerende voorheffing en, in voorkomend geval, met de woonstaatheffing ».

Art. 10.Artikel 37, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de woorden « en, in voorkomend geval, de woonstaatheffing ».

Art. 11.Artikel 286 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de woorden « en, in voorkomend geval, van de woonstaatheffing ».

Art. 12.Artikel 338 van hetzelfde Wetboek, waarvan de huidige tekst § 2 zal vormen, wordt gewijzigd als volgt : 1° er wordt een § 1 ingevoegd, luidende : « § 1.Behalve voor de in artikel 338bis bedoelde gevallen met betrekking tot de uitwisseling van inlichtingen in het kader van de richtlijn 2003/48/EG betreffende de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, regelt dit artikel de samenwerking van de lidstaten van de Europese Unie op het vlak van inzameling en uitwisseling van inlichtingen. »; 2° in § 2 worden de woorden "Europese Economische Gemeenschap" vervangen door de woorden "Europese Unie", worden de woorden "administratie der directe belastingen" vervangen door de woorden "administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen" en wordt het woord "Gemeenschap" vervangen door het woord "Unie".

Art. 13.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 338bis ingevoegd, luidende : «

Art. 338bis.§ 1. Wanneer de uiteindelijk gerechtigde van interesten woonachtig is in een andere lid-Staat, verstrekt de uitbetalende instantie aan de administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen de door de Koning vastgestelde gegevens.

De administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen wisselt de in het eerste lid bedoelde gegevens uit met de bevoegde autoriteit van de woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde.

De gegevensuitwisseling gebeurt automatisch en ten minste eenmaal per jaar, binnen zes maanden na afloop van elk kalenderjaar, voor alle gedurende dat jaar verrichte betalingen van interesten. De Koning legt de modaliteiten van die uitwisseling vast.

Voor toepassing van dit artikel bepaalt de Koning : - wat moet worden verstaan onder uiteindelijk gerechtigde, interesten en uitbetalende instantie; - de modaliteiten volgens dewelke de identificatie en de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde worden vastgelegd. § 2. Gelijkaardige inlichtingen als bedoeld in § 1 die van de bevoegde autoriteit van andere lid-Staten worden verkregen, mogen door de administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen worden gebruikt voor de juiste vaststelling van de inkomstenbelastingen. § 3. Artikel 318 is niet van toepassing op de uitwisseling van inlichtingen die wordt geregeld door de §§ 1 en 2. »

Art. 14.Titel VII, Hoofdstuk X "Strafbepalingen", van hetzelfde Wetboek is van toepassing op de artikelen 3 tot 6 en hun uitvoeringsbesluiten.

Art. 15.§ 1. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de inwerkingtreding van deze titel met uitzondering van de in § 2 bedoelde bepaling. § 2. Artikel 338bis, § 1, eerste tot derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zoals het wordt ingevoegd door artikel 13 van deze wet, treedt in werking op de vroegste van de volgende data : 1° de datum die de Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vanaf dewelke de artikelen 3 tot 6 van deze wet worden opgeheven;2° 1 januari van het eerste volledige belastbaar tijdperk volgend op wat het laatst in datum is : - de datum van inwerkingtreding van een overeenkomst tussen de Europese Unie, bij een met eenparigheid van stemmen genomen besluit van de Raad, en de Zwitserse Confederatie, het Prinsdom Liechtenstein, de Republiek San Marino, het Prinsdom Monaco en het Prinsdom Andorra, die voorziet in de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de op 18 april 2002 gepubliceerde modelovereenkomst van de OESO betreffende de uitwisseling van belastinggegevens met betrekking tot rentebetalingen als omschreven in de in artikel 2 van deze wet bedoelde Richtlijn die door een op hun respectieve grondgebieden gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door de genoemde Richtlijn wordt bestreken, naast de gelijktijdige heffing, door diezelfde landen, van bronbelasting op de genoemde rentebetalingen tegen het tarief dat is vastgesteld voor de overeenkomstige perioden als bedoeld in artikel 11, lid 1, van dezelfde Richtlijn; - de datum waarop de Raad het er unaniem overeens is dat de Verenigde Staten van Amerika zich heeft verplicht tot de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de OESO-modelovereenkomst met betrekking tot de rentebetalingen als omschreven in de in artikel 2 van deze wet bedoelde Richtlijn die door een op zijn grondgebied gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door de genoemde Richtlijn wordt bestreken.

TITEL III. - Wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de roerende voorheffing

Art. 16.Artikel 261 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wetten van 4 april 1995 en van 22 december 1998, wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid, 2°, worden kredietinstellingen en beursvennootschappen niet als tussenpersonen aangemerkt wanneer zij inkomsten als bedoeld in het genoemde eerste lid, 2°, betalen aan een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of verrekenings- of vereffeningsinstelling die deze hoedanigheid verantwoordt. »

Art. 17.De Koning bepaalt de inwerkingtreding van deze titel.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 17 mei 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Parlementaire verwijzigingen : Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 51-923 - 2003/2004 : - Nr.1 : Wetsontwerp. - Nr. 2 : Verslag. - Nr. 3 : Tekst vebeterd door de commissie. - Nr. 4 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezon den aan de Senaat.

Integraal Verslag : 22 april 2004.

Stukken van de Senaat : 3-647 - 2003/2004 : - Nr. 1 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.

^