Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 maart 2005
gepubliceerd op 19 april 2005

Koninklijk besluit ter uitvoering van artikel 4, § 1, derde lid, eerste streepje, van de wet van 17 mei 2004 tot omzetting in het Belgisch recht van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling en tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de roerende voorheffing, en van artikel 338bis, § 1, vierde lid, eerste streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2005003271
pub.
19/04/2005
prom.
26/03/2005
ELI
eli/besluit/2005/03/26/2005003271/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

26 MAART 2005. - Koninklijk besluit ter uitvoering van artikel 4, § 1, derde lid, eerste streepje, van de wet van 17 mei 2004 tot omzetting in het Belgisch recht van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling en tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de roerende voorheffing, en van artikel 338bis, § 1, vierde lid, eerste streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 17 mei 2004 tot omzetting in het Belgisch recht van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling en tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de roerende voorheffing, inzonderheid op artikelen 4, § 1, derde lid, eerste streepje, en 13;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 16 februari 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 10 maart 2005;

Gelet op het advies 38.233/2 van de Raad van State, gegeven op 21 maart 2005, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat de bepalingen van de wet van 17 mei 2004 tot omzetting in Belgisch recht van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling en tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de roerende voorheffing en artikel 338bis, § 1, 4e lid, eerste streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zullen op de 1ste juli van toepassing zijn;

Dat dit besluit de modaliteiten bepaalt voor de identificatie van de uiteindelijke gerechtigde zoals gedefinieerd in artikel 3, § 1, 5°, van de wet van 17 mei 2004, alsook die met betrekking tot de vaststelling van zijn woonplaats;

Overwegende dat het tevens past dat de verschillende betrokken acteurs zo vlug mogelijk weten hoe ze deze bepalingen dienen na te leven;

Op voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit bepaalt de wijze waarop de uitbetalende instantie de identificatie van de uiteindelijk gerechtigde en de vaststelling van diens woonplaats moet uitvoeren.

Hierna wordt met « de wet » bedoeld de wet van 17 mei 2004 tot omzetting in het Belgisch recht van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling en tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de roerende voorheffing.

Art. 2.§ 1. De uitbetalende instantie stelt de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde vast aan de hand van zijn naam en voornaam en bepaalt zijn woonplaats aan de hand van zijn vast adres.

Die elementen worden vastgesteld op basis van het paspoort of de officiële identiteitskaart die de uiteindelijk gerechtigde overlegt.

Wanneer de woonplaats niet op het paspoort of op de officiële identiteitskaart staat vermeld, wordt ze vastgesteld aan de hand van enigerlei ander bewijsdocument dat de uiteindelijk gerechtigde overlegt. § 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt aangenomen dat de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde zich bevindt op het grondgebied van het land waarvan hij de nationaliteit heeft, wanneer hij een vast adres in België heeft en een fiscale woonplaats in het buitenland opgeeft. § 3. Wanneer de uiteindelijk gerechtigde bij het overleggen van een paspoort of een identiteitskaart afgeleverd door een lidstaat van de Europese Unie of door een land vermeld in artikel 3, § 1, 3°, c), van de wet, verklaart dat hij in een derde land woont, wordt zijn woonplaats, in afwijking van paragraaf 1, vastgesteld aan de hand van een fiscale woonplaatsverklaring afgegeven door de bevoegde autoriteit van het derde land.

De verklaring is geldig voor een periode van drie jaar vanaf de datum waarop zij is afgegeven, behalve wanneer in de verklaring een kortere geldigheidsduur staat vermeld.

Wanneer de verklaring waarvan sprake is in het eerste lid, niet kan worden overgelegd, wordt aangenomen dat de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde zich bevindt op het grondgebied van de Staat die het paspoort of de officiële identiteitskaart heeft afgeleverd. § 4. Wanneer de uiteindelijk gerechtigde zijn woonplaats heeft in een lidstaat of in een land vermeld in artikel 3, § 1, 3°, c), van de wet, vormt zijn fiscaal identificatienummer, toegekend door de lidstaat, ook een onderdeel van de identificatie.

Wanneer er geen fiscaal identificatienummer bestaat of wanneer het niet staat vermeld op het paspoort, de officiële identiteitskaart of enigerlei ander bewijsdocument overgelegd door de uiteindelijk gerechtigde, wordt de identiteit aangevuld met de vermelding van de geboortedatum en -plaats vastgesteld aan de hand van het paspoort of de officiële identiteitskaart.

De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën bezorgt de uitbetalende instanties nauwkeurige informatie omtrent het gebruik van het fiscaal identificatienummer in de andere lidstaten.

Art. 3.Voor de contractuele relaties die na 1 januari 2004 maar vóór de inwerkingtreding van dit besluit zijn aangegaan en na die datum doorlopen, moet de uitbetalende instantie haar informatie aanvullen overeenkomstig paragrafen 3 en 4 van artikel 2, binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Voor de contractuele relaties die vóór 1 januari 2004 zijn aangegaan, gebeurt de identificatie aan de hand van de informatie die de uitbetalende instantie heeft verzameld op het ogenblik waarop de eerste contractuele relatie werd aangegaan.

De uitbetalende instantie stelt een nieuwe identificatie op volgens de in artikel 2 bepaalde regels, als zij twijfels heeft omtrent de echtheid of juistheid van de door de uiteindelijk gerechtigde aangebrachte elementen.

Art. 4.De uitbetalende instantie krijgt een kopie van de in artikel 2 vermelde bewijsdocumenten en bewaart die totdat een periode van vijf jaar na het einde van de contractuele relatie is verstreken.

Art. 5.Dit besluit ter uitvoering van artikel 4, § 1, derde lid, eerste streepje, van de wet en van artikel 338bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, treedt in werking op de data waarop het artikel 4, § 1, derde lid, eerste streepje, van de wet, in werking treedt.

Art. 6.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Nice, 26 maart 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

^