gepubliceerd op 29 juni 2006
Koninklijk besluit tot vaststelling van de toekennings- en gebruiksvoorwaarden van de aan de provinciegouverneurs en aan de gouverneur van het bestuurlijk arrondissement Brussel-Hoofdstad toegekende kredieten voor de coördinatie van de politiediensten en provinciale acties inzake veiligheid en preventie
10 JUNI 2006. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de toekennings- en gebruiksvoorwaarden van de aan de provinciegouverneurs en aan de gouverneur van het bestuurlijk arrondissement Brussel-Hoofdstad toegekende kredieten voor de coördinatie van de politiediensten en provinciale acties inzake veiligheid en preventie
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, inzonderheid op artikel 9bis, ingevoegd bij de programmawet van 27 december 2005;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 9 januari 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 26 april 2004;
Gelet op het advies 39.903/2 van de Raad van State, gegeven op 22 februari 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op het feit dat de hoogdringendheid gemotiveerd wordt door de omstandigheid dat het ontwerp van koninklijk besluit reeds eerder aan de Raad van State werd voorgelegd en dat naar aanleiding van dat advies van de Raad in de programmawet van 27 december 2005 een wijziging van de wet op het politieambt werd doorgevoerd;
Gelet op het feit dat daarbij komt dat de Inspectie van Financiën in haar advies over de bestedingsplannen voor het coördinatiekrediet van het jaar 2005 uitdrukkelijk geëist heeft dat de reglementering van het coördinatiekrediet op het vlak van de rechtsgrond voor het jaar 2006 zou aangepast worden, hetgeen impliceert dat het krediet voor het jaar 2006 niet kan toegekend worden zolang de reglementering niet aangepast is en bijgevolg dat de gouverneurs op de betaling van hun krediet moeten wachten, daar waar dat krediet hoofdzakelijk aangewend wordt voor de betaling van recurrente uitgaven voor personeel en werkingskosten en dus al het mogelijke moet gedaan worden om de gouverneurs zo snel mogelijk te betalen ten einde de werking van hun dienst niet in het gedrang te brengen;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De Minister van Binnenlandse Zaken kent aan elke provinciegouverneur en aan de gouverneur van het bestuurlijk arrondissement Brussel-Hoofdstad, hierna genoemd de gouverneur, een jaarlijks krediet toe van maximum 50.000 euro.
Het maximumbedrag wordt aan de stijging van de levensduurte aangepast en dat rekening houdend met de beschikbare financiële middelen. Die aanpassing gebeurt op 1 januari van het jaar dat het begrotingsjaar voorafgaat. De basisindex die daarbij dient in acht genomen te worden bedraagt 102.62, zijnde de gezondheidsindex van 1 januari 2006 (basis 2004).
Dat krediet moet het de gouverneur mogelijk maken om zijn bevoegdheden inzake openbare orde en zijn opdrachten inzake de coördinatie van het veiligheidsbeleid, de voorkoming van misdrijven, de samenwerking tussen de politiediensten en tussen de politiezones en inzake de coördinatie van de politiediensten bij de uitoefening van hun opdrachten van bestuurlijke politie en op het vlak van hun organisatie uit te voeren.
Art. 2.De krachtens dit besluit aan de gouverneur verleende tegemoetkoming kan voor de volgende uitgaven worden aangewend : 1° de aankoop of huur van informatica-, bureautica- en communicatiematerieel dat bestemd is voor de in artikel 1 bedoelde opdrachten, alsmede de aankoop of huur van de voor die opdrachten noodzakelijke software;2° de werkingskosten van dat materieel;3° de financiering van studies die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding, de uitvoering en de beoordeling van de in artikel 1 bedoelde opdrachten;4° de kosten die verbonden zijn aan het aanbieden, uitwerken en ondersteunen van bovenzonale projecten die het de lokale autoriteiten moeten mogelijk maken een meer krachtdadig en efficiënt veilig-heidsbeleid te ontwikkelen;5° de financiering van bovenzonale campagnes ter verbetering of bevordering van de contacten van de lokale politie met de bevolking of ter bevordering van aanwervingen bij de lokale politie;6° de financiering van bovenzonale informatiecampagnes inzake veiligheid en preventie, ook inzake de verkeersveiligheid;7° de werkingskosten van de provinciale commissie voor criminaliteitspreventie en van het overleg waarin voorzien wordt in artikel 9, eerste lid van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt en in het koninklijk besluit van 26 juni 2002 betreffende de organisatie van de gecentraliseerde dispatchingcentra en van het nationaal invalspunt;8° de werkingskosten van de coördinatievergaderingen inzake ordehandhaving, en politionele en civiele veiligheid, evenals van de provinciale infrastructuur voor crisisbeheer en -coördinatie;9° de bezoldigings-, reis- en verblijfskosten van ten hoogste het equivalent van een voltijds personeelslid, dat geen verbindingsambtenaar is, en dat de gouverneur bijstaat bij de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde opdrachten;10° de kosten van het vervoer van ademtest- en ademanalysetoestellen die voor onderhoud en/of herstel worden aangeboden en de verzekeringskosten van dat vervoer;11° de kosten die verbonden zijn aan de opleiding of informatie van politieambtenaren, administratief en logistiek personeel van de politie en medewerkers van de preventiediensten die noch door de politiescholen en -academies noch door een andere vorm van betoelaging ten laste worden genomen;12° de kosten voor het opzetten, uitbouwen en in stand houden van netwerken of kwaliteitskringen met gemeentelijke of zonale preventiewerkers; De aan de organisatie van de in dit besluit bedoelde vergaderingen en overleg verbonden werkingskosten omvatten de uitgaven voor de dranken en maaltijden, binnen de door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgestelde grenzen.
Art. 3.Vóór 31 januari van het bedoelde begrotingsjaar bezorgt de gouverneur aan de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken een gedetailleerd en becijferd plan van de voorstellen die hij dat jaar opportuun acht te formuleren in het kader van de in artikel 2 vermelde uitgaven. Die uitgaven moeten gemotiveerd worden in een gedetailleerde nota die samen met het plan wordt ingediend.
Het vorige lid is eveneens van toepassing op de door de gouverneur gewenste wijzigingen aan het plan. Die moeten vóór 1 oktober van het bedoelde begrotingsjaar aangevraagd worden.
Art. 4.De kredieten die met de door de Minister van Binnenlandse Zaken goedgekeurde ontwerpen van uitgaven overeenstemmen, worden door hem ter beschikking gesteld van de gouverneurs.
Art. 5.Vóór 1 april van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar waarin het krediet werd toegekend, bezorgt de gouverneur aan de vermelde bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken kopie van de documenten die de aard en het bedrag van de gedane uitgaven bewijzen.
Art. 6.Elk krediet dat niet gebruikt is op ten laatste 31 december van het jaar van toekenning, wordt onmiddellijk aan de schatkist teruggestort.
Bij niet-naleving van dit besluit of van de door de Minister van Binnenlandse Zaken uitgevaardigde aanvullende richtlijnen, moet het onregelmatig gebruikte bedrag onmiddellijk aan de schatkist worden teruggestort. Indien dat niet mogelijk is, wordt dat bedrag afgehouden van het eerstvolgend krediet dat na de betrokken afrekening krachtens dit besluit wordt toegekend.
Art. 7.Het door het koninklijk besluit van 19 mei 1995 gewijzigde koninklijk besluit van 27 september 1989 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de provinciegouverneurs een krediet kunnen krijgen voor de coördinatie van de politiediensten en provinciale acties inzake veiligheid (III) wordt opgeheven met ingang vanaf de datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit.
De op het begrotingsjaar 2005 toegekende kredieten en de kredieten van vroegere begrotingsjaren waarvan de afrekening nog niet definitief afgesloten is, blijven onderworpen aan de bepalingen die zijn vastgelegd door of krachtens het in de vorige alinea vermelde koninklijk besluit.
Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2006.
Art. 9.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 10 juni 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL