gepubliceerd op 05 februari 2010
Koninklijk besluit houdende toekenning van een uitkering ten voordele van de zelfstandige die tijdelijk zijn activiteit stopzet om palliatieve zorgen te geven aan een kind of aan zijn partner
22 JANUARI 2010. - Koninklijk besluit houdende toekenning van een uitkering ten voordele van de zelfstandige die tijdelijk zijn activiteit stopzet om palliatieve zorgen te geven aan een kind of aan zijn partner
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit waarvan ik de eer heb het ter ondertekening van Uwe Majesteit voor te leggen, heeft als doel het voor de zelfstandige waarvan het kind of de echtgenoot het levenseinde nadert, mogelijk te maken een uitkering te krijgen wanneer deze zelfstandige zijn beroepsactiviteit tijdelijk moet stopzetten om dit kind of echtgenoot te begeleiden en om hem palliatieve zorgen te geven.
Het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen voorziet in artikel 18, § 5, ingevoegd bij artikel 21 van de programmawet van 27 december 2005 dat de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit de prestaties bepaalt die de verzoening tussen het professionele en het gezinsleven van de zelfstandigen aanmoedigen en dat hij bij hetzelfde in Ministerraad overlegd besluit de toekenningsmodaliteiten van deze prestaties bepaalt. De Regering had voorheen deze mogelijkheid gebruikt in het kader van de moederschapshulp waarvan de voorwaarden en de modaliteiten door het koninklijk besluit van 17 januari 2006 werden bepaald. Het gaat om de toekenning van dienstencheques aan de zelfstandige vrouwen die zijn bevallen. De regering heeft beslist opnieuw gebruik te maken van deze mogelijkheid in het kader van een bijzonder ernstige gezinssituatie met de ongeneeslijke ziekte van een kind of van een echtgenoot.
Het voorliggende ontwerp van koninklijk besluit heeft tot doel de voorwaarden en de modaliteiten van toekenning van deze uitkering te bepalen.
De voorwaarden die worden voorzien zijn voornamelijk de volgende : -de tijdelijke stopzetting van de beroepsactiviteit gedurende minimum vier opeenvolgende weken; - de voorwaarden verbonden aan de uitoefening van het ouderlijk gezag en aan de hoofdzakelijke huisvesting van het kind; - de voorwaarden verbonden aan de betaling van de sociale bijdragen; - het begrip palliatieve zorgen.
Het voorziet eveneens het bedrag van de uitkering en de voorwaarden verbonden aan de betaling ervan.
De Raad van State heeft een opmerking geformuleerd in zijn advies nr. 47.536/2 over het voorliggende ontwerp van besluit betreffende de rechtsgrond van dit ontwerp. Ik wil met dit verslag die opmerking beantwoorden.
De Raad van State verwijst naar de tekst van het artikel 18, § 5 van het bovenvermeld koninklijk besluit nr. 38 en naar de opmerking die hij over het ontwerp van programmawet ter invoeging van deze paragraaf had gemaakt. In die opmerking, die in zijn advies wordt herhaald, oordeelde de Raad van State dat de machtiging die aan Uwe Majesteit werd verleend, te algemeen en te vaag was. Volgens de Raad van State werden de essentiële elementen door de Koning vastgelegd en niet door de wetgever, wat niet overeenstemt met artikel 23 van de Grondwet.
Als gevolg van deze opmerking werd het ontwerp van paragraaf 5 gewijzigd. De memorie van toelichting van de programmawet van 27 december 2005 verduidelijkt wat volgt : « Aan de opmerking van de Raad van State met betrekking tot de bevoegdheid wordt tegemoetgekomen via een wijziging van de tekst die verduidelijkt dat het gaat om prestaties inzake sociale zekerheid. » De memorie van toelichting van de programmawet van 27 december 2005 bepaald eveneens wat onder « prestaties die het evenwicht tussen het professionele en het gezinsleven van de zelfstandigen aanmoedigen » moet worden verstaan. De memorie voorziet namelijk dat « deze betere verzoening tussen het privéleven en het beroepsleven kan worden ingevuld onder meer via een nieuwe prestatie ten voordele van de zelfstandige vrouwen die bevallen zijn, alsook via prestaties die het mogelijk maken een antwoord te bieden op moeilijke toestanden waaraan de zelfstandigen het hoofd dienen te bieden naar aanleiding van gebeurtenissen zoals ziekte of ongeval ».
Daarom is het aangewezen in aanmerking te nemen dat de essentiële elementen van de nieuwe uitkering bedoeld in het voorliggende ontwerp van koninklijk besluit door de wetgever zelf voldoende werden bepaald.
Het ontwerp van koninklijk besluit beperkt zich, daarbij volledig de wens van de wetgever volgend, tot de bepaling van de voorwaarden en de toekenningsmodaliteiten van deze uitkering van sociale zekerheid.
Bovendien is dit koninklijk besluit, dat als enige doel heeft de door artikel 18, § 5, van het bovenvermelde koninklijk besluit nr. 38 bedoelde uitkeringen toe te kennen aan zelfstandigen die effectief met een probleem van verzoening tussen het professionele en het gezinsleven kampen, aldus een zeer positieve maatregel ten aanzien van zijn begunstigden.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE
22 JANUARI 2010. - Koninklijk besluit houdende toekenning van een uitkering ten voordele van de zelfstandige die tijdelijk zijn activiteit stopzet om palliatieve zorgen te geven aan een kind of aan zijn partner ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, artikel 18, § 5 ingevoegd bij artikel 21 van de wet van 27 december 2005;
Gelet op de adviezen van het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen, gegeven op 23 april en op 25 juni 2009;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 september 2009;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris van Begroting, gegeven op 25 novembre 2009 Gelet op het advies nr. 47.536/2 van de Raad van State, gegeven op 22 december 2009 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Zelfstandigen en op het advies van onze in Raad vergaderde Ministers;
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, dient er verstaan te worden onder : 1° de zelfstandige : de zelfstandige, de helper of de meewerkende echtgenoot die sociale bijdrage verschuldigd zijn volgens artikelen 12, § 1, 12, § 1ter of 13bis, § 2, 1° of 2° van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; 2° het kind : het kind van de zelfstandige of van zijn partner dat rechtgevend is op kinderbijslag en dat deel uitmaakt van zijn gezin.3° de partner : de echtgenoot of echtgenote van de zelfstandige of de wettelijk samenwonende in de zin van de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning en die werkelijk deel uitmaakt van zijn gezin;4° de palliatieve zorgen : de palliatieve zorgen bedoeld bij artikel 1, tweede lid van het koninklijk besluit 22 maart 1995 inzake palliatief verlof en houdende uitvoering van artikel 100bis, § 4 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
Art. 2.De zelfstandige die zijn beroepsactiviteit tijdens minstens vier opeenvolgende weken tijdelijk stopzet om palliatieve zorgen te geven aan zijn kind of aan zijn partner kan aanspraak maken op een forfaitaire uitkering zoals gedefinieerd in artikel 6 van onderhavig besluit voor het kwartaal waarin de stopzetting van zijn beroepsactiviteit aanvangt.
Art. 3.§ 1. Als de ouders van het kind niet samenwonen en gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen in de zin van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek, kan de zelfstandige waarbij het kind daadwerkelijk woont gedurende zijn aandoening, ook aanspraak maken op de uitkering. § 2. Als het kind opgenomen is in een ziekenhuis, is het recht op de uitkering geopend ten voordele van de zelfstandige waarbij het kind hoofdzakelijk gehuisvest is of, wanneer er voor het kind verblijfsco-ouderschap is, ten voordele van de zelfstandige waarbij het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.
De zelfstandige kan echter aanspraak maken op de uitkering als hij het bewijs levert dat de feitelijke situatie niet overeenstemt met de gegevens van het Rijksregister of met de beslissing betreffende de hoofdzakelijke huisvesting.
Art. 4.Om de uitkering voorzien in artikel 6 te kunnen genieten, moet de zelfstandige onderworpen geweest zijn en in orde zijn met de bijdragen gedurende minstens de twee kwartalen die dat van de tijdelijke stopzetting voorafgaan.
Art. 5.De zelfstandige die deze uitkering aanvraagt, moet een aanvraag bij zijn sociaal-verzekeringsfonds binnen een termijn van 4 weken te rekenen vanaf de onderbreking van de beroepsactiviteit, via een ter post aangetekende brief of door neerlegging van een verzoek ter plaatse tegen ontvangstbewijs, indienen. Deze aanvraag moet vergezeld zijn van een attest dat uitgereikt is door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve zorgen behoeft en waaruit blijkt dat de zelfstandige zich bereid verklaard heeft deze palliatieve zorgen te geven. Dit attest dient de identiteit van de persoon die palliatieve zorgen behoeft, te vermelden.
Art. 6.Het bedrag van deze uitkering is forfaitair en gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met twee maanden minimumpensioen van een zelfstandige, zoals bedoeld in Titel II bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering van de pensioenregelingen en die de voorwaarden van artikel 9, § 1, 2°, van het koninklijk besluit nr 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, vervult.
Art. 7.§ 1. Deze uitkering wordt door het sociaal-verzekeringsfonds in drie schijven uitbetaald en is voor de eerste keer betaalbaar uiterlijk op het einde van de maand die volgt op de maand waarin de zelfstandige het attest bedoeld in artikel 5 van het huidig besluit aan zijn sociaal-verzekeringsfonds heeft overhandigd. § 2. De uitbetaling van deze uitkering neemt een einde de maand die volgt op het overlijden van de persoon die de palliatieve zorgen nodig had en ten laatste na 3 opeenvolgende maanden van toekenning. § 3 De betaling van de uitkering neemt eveneens een einde indien de zelfstandige in eigen naam zijn activiteit gedurende het betrokken kwartaal verder zet.
Art. 8.Het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen kan beslissen om volledig of gedeeltelijk te verzaken aan de terugvordering van de uitkering. Een dergelijke verzaking is slechts mogelijk : 1° als de schuldnaar zich in staat van behoefte bevindt of in een toestand die de staat van behoefte benadert;2° wanneer de geringheid van het terug te vorderen bedrag niet verantwoordt dat er kosten worden gemaakt;3° wanneer de terugvordering voortvloeit uit het herstel van een fout begaan door het bevoegde sociaal-verzekeringsfonds.
Art. 9.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2010.
Art. 10.De Minister van Zelfstandigen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 januari 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE