Etaamb.openjustice.be
Wet van 27 december 2005
gepubliceerd op 30 december 2005

Wet houdende diverse bepalingen

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2005021183
pub.
30/12/2005
prom.
27/12/2005
ELI
eli/wet/2005/12/27/2005021183/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 DECEMBER 2005. - Wet houdende diverse bepalingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II. - Justitie HOOFDSTUK I. - Wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 2.In artikel 1409, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden « en het vakantiegeld betaald krachtens de wetgeving op de jaarlijkse vakantie » ingevoegd tussen de woorden « verrichten buiten een arbeidsovereenkomst » en de woorden « kunnen onbeperkt overgedragen of in beslag genomen worden ».

Art. 3.Artikel 1410, § 1, 6°, van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 4.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1411bis ingevoegd, luidende : «

Art. 1411bis.§ 1. De beperkingen en uitsluitingen waarin de artikelen 1409, 1409bis en 1410 voorzien, zijn eveneens van toepassing op de in die artikelen bedoelde bedragen indien ze worden gecrediteerd op een zichtrekening, geopend bij een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen. § 2. De schuldenaar mag met alle wettelijke middelen bewijzen dat overeenkomstig de artikelen 1409, 1409bis en 1410 niet voor beslag of overdracht vatbare bedragen gecrediteerd werden op een zichtrekening die het voorwerp uitmaakt van beslag of overdracht.

Bedragen die de werkgever van de schuldenaar stort op een zichtrekening van de schuldenaar worden vermoed, tot anders bewezen is, gedeeltelijk onvatbaar te zijn voor beslag of overdracht overeenkomstig artikel 1409, § 1. Dit vermoeden geldt alleen bij de verhoudingen tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers. § 3. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels die het mogelijk maken een bijzondere code bij de in de artikelen 1409, 1409bis en 1410 bedoelde bedragen te vermelden op het ogenblik waarop deze bedragen ingeschreven worden op de creditzijde van de zichtrekening. Deze bijzondere code wordt vermeld op het uittreksel van de zichtrekening.

Deze laatste verplichting geldt niet voor inschrijvingen op de creditzijde van de zichtrekening ten gevolge van een storting in contanten, behalve in de door de Koning bepaalde gevallen en volgens de door Hem vastgelegde nadere regels. § 4. De opdrachtgever van de betaling op een zichtrekening van een bedrag als bedoeld in de artikelen 1409 en 1410, §§ 1, 2° tot 8°, en 2, deelt de in § 3 bedoelde code mee aan zijn financiële instelling, die hem op haar beurt meedeelt aan de kredietinstelling waarbij die zichtrekening aangehouden wordt. § 5. De opdrachtgever van een betaling bedoeld in § 4, die verzuimt een bijzondere code toe te kennen of die verzuimt deze mee te delen aan zijn financiële instelling waarvan sprake in § 4, wordt gestraft met geldboete van 200 euro tot 5.000 euro.

Het vorige lid is niet van toepassing op de opdrachtgevers van de bedragen als bedoeld bij de artikelen 1409bis en 1410, § 1, 1°.

De opdrachtgever van een betaling die frauduleus een bijzondere code toekent aan andere bedragen dan die bedoeld in de artikelen 1409, 1409bis of 1410, wordt gestraft met geldboete van 200 euro tot 5.000 euro.

De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde inbreuken. § 6. De opdrachtgever van een betaling die frauduleus een bijzondere code toekent aan andere bedragen dan die bedoeld in de artikelen 1409, 1409bis of 1410, en die daartoe voor de beslagrechter wordt opgeroepen, kan geheel of ten dele schuldenaar worden verklaard van de oorzaken en de kosten van het beslag of de overdracht, onverminderd schadevergoeding ten aanzien van de partij, indien daartoe grond bestaat. »

Art. 5.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1411ter ingevoegd, luidende : «

Art. 1411ter.§ 1. In geval van beslag of overdracht van de in artikel 1411bis, § 1, bedoelde bedragen, gelden de beperkingen en uitsluitingen waarin de artikelen 1409, 1409bis en 1410 voorzien gedurende een periode van dertig dagen vanaf de inschrijving van deze bedragen op de creditzijde van de zichtrekening.

Wanneer niettemin de beschermde sommen het voorwerp zijn van een globale storting op een zichtrekening, terwijl ze betrekking hebben op een duur van meer dan één maand, is de bescherming van toepassing gedurende een overeenstemmende periode, vanaf de datum van inschrijving op de creditzijde van de zichtrekening. Voor de toepassing van dit lid telt een maand dertig dagen. § 2. De berekening van het niet voor beslag of overdracht vatbare gedeelte van het saldo op de zichtrekening gebeurt naar evenredigheid van de dagen van de in § 1 bedoelde periode die overblijven sinds de inschrijving van de niet voor beslag of overdracht vatbare bedragen op de creditzijde van de zichtrekening. § 3. Artikel 1411 wordt niet toegepast op de gevallen bedoeld in dit artikel. »

Art. 6.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1411quater ingevoegd, luidende : «

Art. 1411quater.§ 1. In geval van beslag op een zichtrekening, deelt de kredietinstelling in de in artikel 1452 bedoelde verklaring een lijst mee van de bedragen voorzien van een code die gecrediteerd zijn tijdens de periode van dertig dagen die aan de datum van het beslag voorafgaat.

In geval van overdracht van een bedrag dat op een zichtrekening gecrediteerd is, deelt de kredietinstelling bij ter post aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder, de overnemer of de schuldeiser, binnen vijftien dagen vanaf de ontvangst van de kennisgeving de overdracht, het saldo op de zichtrekening mee evenals een lijst van de bedragen voorzien van een code die gecrediteerd zijn tijdens de periode van dertig dagen die de datum van de overdracht voorafgaat alsook de datum waarop die bedragen voorzien van een code gecrediteerd werden. § 2. 1. Indien het beslag of de overdracht werd betekend door een gerechtsdeurwaarder maakt deze de in artikel 1411ter, § 2, omschreven berekening.

Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht verstuurt de gerechtsdeurwaarder deze berekening aan de schuldenaar bij een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst, binnen acht dagen na de kennisgeving van de verklaring bedoeld in § 1.

Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht verstuurt hij een kopie van de berekening aan de kredietinstelling bij een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst, binnen acht dagen na de kennisgeving van de verklaring bedoeld in § 1. Na ontvangst ervan door de kredietinstelling kan de schuldenaar vrij beschikken over de in de berekening vermelde bedragen die niet vatbaar zijn voor beslag of overdracht. 2. Indien het beslag of de overdracht niet werd betekend door een gerechtsdeurwaarder, maakt de overnemer of de schuldeiser de in artikel 1411ter, § 2, omschreven berekening. Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht verstuurt hij deze berekening aan de schuldenaar bij een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst binnen acht dagen na de kennisgeving van de verklaring bedoeld in § 1.

Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht verstuurt hij een kopie van de berekening aan de kredietinstelling bij een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst binnen acht dagen na de kennisgeving van de verklaring bedoeld in § 1. Na ontvangst ervan door de kredietinstelling kan de schuldenaar vrij beschikken over de in de berekening vermelde bedragen die niet vatbaar zijn voor beslag of overdracht. 3. Op straffe van nietigheid van het beslag of van de overdracht wordt bij de ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst aan de schuldenaar, een antwoordformulier gevoegd waarvan de Koning het model bepaalt.4. Op straffe van verval deelt de schuldenaar, binnen acht dagen vanaf de aanbieding aan zijn woonplaats van de ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst, zijn opmerkingen op het antwoordformulier mee aan de afzender bij ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst.5. Op straffe van verval legt de gerechtsdeurwaarder, de schuldeiser of de overnemer, binnen vijf dagen vanaf de aanbieding aan het op het antwoordformulier vermelde adres van de ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst die de opmerkingen van de schuldenaar bevat, ter griffie van de beslagrechter een afschrift van de berekening en van het gestandaardiseerd antwoordformulier met de opmerkingen van de schuldenaar neer. De beslagrechter bepaalt dag en uur van het onderzoek en de regeling van de moeilijkheden, na de schuldeiser of de overnemer en de schuldenaar te hebben gehoord of opgeroepen.

De griffier roept de partijen op en verwittigt, in voorkomend geval, de instrumenterende gerechtsdeurwaarder.

De beslagrechter doet uitspraak bij voorrang boven alle andere zaken, zowel in aanwezigheid als bij ontstentenis van de partijen.

Zijn beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. »

Art. 7.Artikel 1452, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een punt 4, luidende : « 4° In voorkomend geval, de bedragen voorzien van een code die op de creditzijde van een zichtrekening ingeschreven werden en de datum van de inschrijving ervan indien deze gebeurde tijdens de dertig dagen die de datum van het beslag voorafgaan. » HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers

Art. 8.In artikel 5, § 6, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, worden de woorden « van rechtswege » vervangen door de woorden « op verzoek van de werknemer ». HOOFDSTUK III. - Opheffing van de wet van 14 juni 2004 betreffende de onvatbaarheid voor beslag en de onoverdraagbaarheid van de bedragen waarvan sprake is in de artikelen 1409, 1409 bis en 1410 van het Gerechtelijk Wetboek wanneer die bedragen op een zichtrekening gecrediteerd zijn

Art. 9.De wet van 14 juni 2004 betreffende de onvatbaarheid voor beslag en de onoverdraagbaarheid van de bedragen waarvan sprake is in de artikelen 1409, 1409bis en 1410 van het Gerechtelijk Wetboek wanneer die bedragen op een zichtrekening gecrediteerd zijn, gewijzigd bij de wet van 20 juli 2005, wordt opgeheven. HOOFDSTUK IV. - Wijziging van artikel 44/1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt

Art. 10.Artikel 44/1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, ingevoegd bij wet van 7 december 1998 en gewijzigd bij wetten van 2 april 2001, 26 april 2002 en 3 mei 2003, wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning bepaalt de gegevens en informatie die eveneens mogen worden meegedeeld aan DE POST, onverminderd de toepassing van artikel 13, § 3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, met het oog op de administratieve behandeling van de onmiddellijke inningen, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad dat de modaliteiten van deze gegevensoverdracht bepaalt na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. » HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding

Art. 11.Met uitzondering van dit artikel en van de artikelen 2, 3, 9 en 10, treden de bepalingen van deze titel in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 januari 2007.

TITEL III. - Consumentenzaken en Economie HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten

Art. 12.Artikel 3 van de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten, gewijzigd bij de wet van 18 december 2002, wordt aangevuld als volgt : « 7° internationale normen. »

Art. 13.In artikel 6, derde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 april 2001, worden de woorden « Als een product » vervangen door de woorden « Zolang een product ».

Art. 14.Artikel 7, § 2, van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « Tot deze maatregelen behoren onder andere : - de vermelding, op het product of op de verpakking ervan, van de identiteit en de contactinformatie van de producent alsmede de referentie van het product of, in voorkomend geval, van de partij waartoe het product behoort, tenzij weglating van die vermelding gerechtvaardigd is; - in alle gevallen waarin dat toepasselijk is, het uitvoeren van steekproeven op de in de handel gebrachte producten, het onderzoek van de klachten en, in voorkomend geval, het bijhouden van een klachtenregister en het inlichten van de distributeurs door de producent over de bewaking van de producten. » HOOFDSTUK II. - Verzekeringen Afdeling 1. - Verzekeringsondernemingen

Art. 15.In artikel 2, § 3, 4°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 april 2003 en de wet van 20 juli 2005, worden de woorden « voor de personen bedoeld in voormeld artikel 54 » geschrapt.

Art. 16.Artikel 15 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2004. Afdeling 2. - Verzekeringsprodukten

Art. 17.Artikel 9bis, § 1, van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : « Het Bureau wordt niet beschouwd als een verzekeringstussenpersoon in de zin van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen. »

Art. 18.Artikel 68-9, § 1, van de wet van 25 juni 1992 betreffende de landverzekeringsovereenkomst, ingevoegd bij de wet van 21 mei 2003 en gewijzigd bij de wet van 17 september 2005, wordt aangevuld met het volgende lid : « Het Bureau wordt niet beschouwd als een verzekeringstussenpersoon in de zin van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen. » HOOFDSTUK III. - Intellectuele Eigendom Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet

van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien

Art. 19.In artikel 60 van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, gewijzigd bij de wet van 12 juni 2001 en de wet van 28 april 2005, wordt een § 2bis ingevoegd, luidende : « § 2bis. De Koning neemt de maatregelen die, inzake toegang tot het beroep van erkende gemachtigde en uitoefening van deze beroepsactiviteit, nodig zijn voor de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap of uit de bepalingen uitgevaardigd krachtens dit Verdrag en die betrekking hebben op de vereisten inzake diploma's, getuigschriften en andere titels. » Afdeling 2. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 17

september 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 oktober 1988 betreffende de samenstelling en werking van de Commissie tot erkenning van de gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien en de inschrijving en doorhaling in het register van de erkende gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien

Art. 20.Het koninklijk besluit van 17 september 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 oktober 1988 betreffende de samenstelling en werking van de Commissie tot erkenning van de gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien en de inschrijving en doorhaling in het register van de erkende gemachtigden inzake uitvindingsoctrooien, wordt bekrachtigd met ingang van de datum van zijn inwerkingtreding. HOOFDSTUK IV. - Consumentenkrediet

Art. 21.In artikel 77, § 2, eerste lid, 1°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 april 2003, worden de woorden «, wanneer het om een vennootschap gaat, » ingevoegd tussen de woorden « van een handelsvennootschap » en de woorden « of als rechtspersoon ».

TITEL IV. - Maatschappelijke Integratie. - Wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de O.C.M.W.'s

Art. 22.Artikel 57, § 2, tweede lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, vervangen bij de wet van 22 december 2003 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr 131/2005 van het Arbitragehof, wordt vervangen als volgt : « In het geval bedoeld in 2°, wordt de maatschappelijke hulp beperkt tot de materiële hulp die onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van het kind en wordt uitsluitend verstrekt in een federaal opvangcentrum overeenkomstig de voorwaarden en nadere regels bepaald door de Koning.

De aanwezigheid in het opvangcentrum van de ouders of van de personen die het ouderlijk gezag over het kind daadwerkelijk uitoefenen, wordt gewaarborgd. » TITEL V. - Post en Telecommunicatie HOOFDSTUK I. - BIPT

Art. 23.In artikel 161 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, worden de woorden « of die een aangifte hebben gedaan overeenkomstig artikel 90 van dezelfde wet van 21 maart 1991 » ingevoegd tussen de woorden « overheidsbedrijven, » en « worden ».

Art. 24.Artikel 162 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 162.De verplichtingen die aan de operatoren met een sterke machtspositie worden opgelegd door of krachtens de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, alsmede de verplichtingen die worden opgelegd door of krachtens artikel 105bis, lid 7 en lid 9, van diezelfde wet, zoals het luidde voordat het werd opgeheven bij de wet van 13 juni 2005, worden gehandhaafd totdat, na afloop van de relevante marktanalyse waarin ze passen, het Instituut een besluit neemt met betrekking tot elkeen daarvan, overeenkomstig de artikelen 54 tot 56. » HOOFDSTUK II. - Elektronische communicatie

Art. 25.In artikel 110, § 4, van dezelfde wet, worden na het woord « abonnee » de volgende woorden ingevoegd « , met maximum 5 nummers, ». HOOFDSTUK III. - DE POST

Art. 26.Artikel 3, § 4, tweede lid, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, wordt opgeheven.

Art. 27.Artikel 144ter, § 3, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « § 3. De door De Post gehanteerde tarieven voor volgende universele postdiensten evolueren volgens een formule bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut : - de universele postdiensten opgenomen in een kleingebruikerpakket bepaald bij voormeld koninklijk besluit, geleverd aan het stukposttarief; - de voorbehouden postdiensten met uitzondering van de binnenkomende grensoverschrijdende post opgesomd in artikel 144octies, ongeacht het gebruikte tarifair regime.

In geval van wijziging van de tarieven van voornoemde diensten, worden alle documenten met betrekking tot de kostprijsberekening meegedeeld aan het Instituut. »

Art. 28.In artikel 144decies van dezelfde wet worden de woorden « en De Post » ingevoegd tussen de woorden « 1.240.000 euro » en de woorden « verplicht bij te dragen ».

Art. 29.In artikel 144undecies, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Het Instituut controleert jaarlijks de kosten van de universele dienst die berekend werden door de leverancier van de universele dienst.»; 2° in het derde lid worden de woorden « die berekening » vervangen door de woorden « de taken opgesomd in het eerste lid »;3° in het vierde lid worden de woorden « de berekening » vervangen door de woorden « de taken opgesomd in het eerste lid »;4° in het zesde lid worden de woorden « de berekening mogelijk te maken van de kosten van de resterende universele postdienst » vervangen door de woorden « de controle van de berekening van de kosten van de universele dienst ».

Art. 30.Artikel 26 treedt in werking op 24 september 2005. HOOFDSTUK IV. - Ombudsdienst voor telecommunicatie

Art. 31.In artikel 43bis van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997 en gewijzigd bij de wet van 13 juni 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 5 wordt aangevuld met een tweede en een derde lid, luidende : « Na het verstrijken van de in het vorige lid bedoelde termijn, verstuurt de ombudsdienst een herinnering aan de betrokken onderneming.Deze beschikt over een nieuwe termijn van twintig werkdagen om haar beslissing alsnog te motiveren indien zij de in § 3, 3°, bedoelde aanbeveling niet volgt. De met redenen omklede beslissing wordt naar de klager en naar de ombudsdienst opgestuurd.

Door de niet-naleving van de in de vorige leden bedoelde termijnen verbindt de betrokken onderneming er zich toe de aanbeveling uit te voeren voor wat betreft de specifieke en persoonlijke tegemoetkoming aan de betrokken klager. » 2° Een § 6 wordt toegevoegd, luidende : « § 6.Indien de klacht van een gebruiker door de ombudsdienst ontvankelijk wordt verklaard, wordt de inningsprocedure door de operator opgeschort tot een maximale periode van vier maanden vanaf de indiening van de klacht bij de ombudsdienst of totdat de ombudsdienst een aanbeveling heeft geformuleerd of totdat een minnelijke schikking is bereikt. » TITEL VI. - Administratieve vereenvoudiging Vermindering bewaartermijnen en elektronische archivering

Art. 32.In artikel 60 van het Wetboek van de Belasting over de toegevoegde waarde, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992 en 28 januari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « gedurende tien jaar » vervangen door de woorden « gedurende zeven jaar »;2° in § 3, worden het derde lid en vierde lid vervangen door de volgende leden : « De facturen die elektronisch werden ontvangen worden in hun oorspronkelijke vorm bewaard, met inbegrip van de gegevens die de authenticiteit van de herkomst en de integriteit van de inhoud van elke factuur waarborgen.Onder het elektronisch bewaren van een factuur wordt verstaan de bewaring via elektronische apparatuur voor het bewaren van gegevens met inbegrip van digitale compressie.

De facturen die in papieren vorm werden ontvangen worden ofwel in hun oorspronkelijke vorm ofwel digitaal bewaard. In geval van digitale bewaring moeten de gebruikte technologieën of procesmatige middelen de authenticiteit van de herkomst en de integriteit van de inhoud van de facturen waarborgen. »; 3° in § 4, worden de woorden « en de wijze van bewaren worden bepaald » geschrapt. TITEL VII. - Energie HOOFDSTUK I. - Aardolie Afdeling 1. - Sociaal Stookoliefonds

Art. 33.Het koninklijk besluit van 20 januari 2005 tot bepaling van de nadere regels voor de werking en financiering van een Sociaal Stookoliefonds wordt bekrachtigd met ingang van 24 januari 2005, de dag van zijn inwerkingtreding. Afdeling 2. - Uitbreiding van de taken van het Fonds

voor de analyse van de aardolieproducten

Art. 34.§ 1. Het Fonds voor de analyse van aardolieproducten, ingesteld bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van de begrotingsfondsen, kan, mits terugbetaling, kosten gemaakt of studies besteld door fondsen/organen opgericht door de Minister die energie onder zijn bevoegdheid heeft en die tot doel hebben de kwaliteit van de aardolieproducten en hun substitutieproducten te controleren en/of de bevoorradingszekerheid en/of de veiligheid van de eindgebruiker van aardolieproducten te verbeteren, voorfinancieren. § 2. Het Fonds voor de analyse van aardolieproducten staat in voor de verwerking, de opmaak en de verzending van de bijdragestaten ter inning van de bijdragen die rusten op de aardolieproducten en hun substitutieproducten voor de financiering van de fondsen en organen die voor deze producten door de Minister die energie onder zijn bevoegdheid heeft worden opgericht.

Het Fonds voor de analyse van aardolieproducten ontvangt hiervoor van deze fondsen en organen een vergoeding die vastgelegd wordt in een samenwerkingsovereenkomst tussen het Fonds voor de analyse van aardolieproducten en de andere fondsen/organen. § 3. Aan de toegestane uitgaven van rubriek 32-7 in de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen wordt een toegestane uitgave toegevoegd, die luidt als volgt : « Voorfinanciering, mits terugbetaling, van kosten gemaakt of studies besteld door fondsen/organen opgericht door de Minister die energie onder zijn bevoegdheid heeft en die tot doel hebben de kwaliteit van de aardolieproducten en hun substitutieproducten te controleren en/of de bevoorradingszekerheid en/of de veiligheid van de eindgebruiker van aardolieproducten te verbeteren. » § 4. Aan de toegewezen ontvangsten van rubriek 32-7 in de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, worden de volgende toegewezen ontvangsten toegevoegd, die luiden als volgt : « - Vergoedingen voor de verwerking, de opmaak en de verzending van de bijdragestaten ter inning van de bijdragen die rusten op de aardolieproducten en hun substitutieproducten voor de financiering van deze verschillende fondsen en organen die voor deze producten door de Minister die energie onder zijn bevoegdheid heeft worden opgericht. - Terugbetalingen van de voorfinanciering van kosten gemaakt of studies besteld door fondsen/organen opgericht door de Minister die energie onder zijn bevoegdheid heeft en die tot doel hebben de kwaliteit van de aardolieproducten en hun substitutieproducten te controleren en/of de bevoorradingszekerheid en/of de veiligheid van de eindgebruiker van aardolieproducten te verbeteren. » Afdeling 3. - Ondertekening van de Programmaovereenkomst

Art. 35.Artikel 1 van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen, gewijzigd door de wet van 23 december 1969, wordt aangevuld met een § 4, luidende : « § 4. De Minister van Economie kan tevens met beroepsverenigingen programmaovereenkomsten afsluiten.

Indien de beroepsvereniging of meerdere beroepsverenigingen waarmee een programmaovereenkomst wordt afgesloten representatief is voor ten minste 60 % van het aantal bedrijven van de sector, dan wordt de programmaovereenkomst bindend voor de ganse sector. » Afdeling 4. - Gespreide betaling

Art. 36.Voor de toepassing van deze afdeling moet worden verstaan onder : 1° verbruiker : iedere natuurlijke persoon die, uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden, of iedere natuurlijke persoon of rechtspersonen die het beheer uitoefenen van een appartementsgebouw, huisbrandolie verwerven of gebruiken voor de verwarming van individuele- of gezinswoningen, met uitsluiting van tweede verblijven;2° handelaar : elke handelaar, natuurlijke of rechtspersoon, die ingeschreven is in de lijst overeenkomstig artikel 34 en die voor eigen rekening of voor rekening van derden of voor eigen behoeften, huisbrandolie verdeelt, te koop aanbiedt of verkoopt, levert of vervoert in het kader van zijn beroepsactiviteit of met oog op de verwezenlijking van zijn statutair doel.Deze personen dienen geregistreerd te zijn bij de FOD Economie, Algemene Directie energie, Afdeling petroleum;

3° administratie : Federale Overheidsdienst (FOD) Economie, K.M.O., Middenstand en Energie; 4° Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren.

Art. 37.Bij de administratie, wordt een evolutieve lijst aangelegd van handelaars die zich bij deze overheidsdienst laten registreren om huisbrandolie te leveren aan verbruikers op basis van het in deze wet omschreven contract. Deze lijst wordt aangelegd volgens de geografische spreiding. De administratie zorgt voor de passende bekendmaking van de lijst. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het aantal handelaars volgens geografische spreiding en bevolkingsdichtheid.

Indien na evaluatie van de lijst komt vast te staan dat binnen een geografische straal van 25 kilometer rond bepaalde plaatsen geen handelaar geregistreerd staat, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de gepaste maatregelen treffen teneinde de verbruikers woonachtig binnen deze straal de mogelijkheid te bieden beroep te doen op levering van huisbrandolie met spreiding van betaling.

Art. 38.Het contract tot levering van huisbrandolie met spreiding van betaling is een exclusief contract gesloten tussen een geregistreerde handelaar en een verbruiker aan wie de levering van huisbrandolie tegen gespreide betaling, zonder intrest of kosten, wordt toegestaan.

De wet van 12 juni 1991 betreffende het consumentenkrediet, is hierop niet van toepassing.

Art. 39.De minimumvoorwaarden waaraan voormeld contract op straffe van nietigheid moet beantwoorden, worden door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaald.

De ambtenaren, bevoegd voor het opsporen en vaststellen van inbreuken op deze wet, worden aangesteld door de Minister, overeenkomstig artikel 113 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.

Art. 40.Worden gestraft met een geldboete van vijfentwintig tot duizend euro zij die de wettelijke bepalingen van de artikelen 35 en 36 overtreden.

De Koning kan strafsancties bepalen voor inbreuken op de bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van deze wet die Hij aanduidt. Deze strafsancties mogen een geldboete van duizend euro niet overschrijden.

De bepalingen van het eerste boek van het Strafwetboek zijn van toepassing op de inbreuken bepaald in het eerste en tweede lid. De vennootschappen zijn burgerlijk aansprakelijk voor de geldboeten waarvoor hun bestuurders, zaakvoerders of lasthebbers wegens dergelijke inbreuken worden veroordeeld.

Art. 41.Alle bestaande contracten betreffende gespreide betaling dienen voor 30 juni 2006 aangepast te zijn aan de minimumvoorwaarden, zoals bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Art. 42.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2006. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen

Art. 43.Artikel 15/11, § 2, van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, ingevoegd bij de wet van 20 maart 2003, wordt vervangen als volgt : « § 2. De beheerder van de opslaginstallatie voor aardgas wijst de capaciteiten van de bestaande opslaginstallaties bij voorrang toe aan de houders van een leveringsvergunning die de gasdistributieinstallaties bevoorraden.

De Koning kan, na advies van de Commissie en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het prioritaire allocatierecht beperken tot een deel van de bestaande opslagcapaciteiten in het geval dat nieuwe opslagcapaciteiten worden ontwikkeld en op voorwaarde dat de opslagcapaciteiten die bij voorrang worden toegekend aan de houders van een leveringsvergunning die de gasdistributieinstallaties bevoorraden minstens gelijk blijven aan de opslagcapaciteiten die aan hen worden toegewezen overeenkomstig huidige paragraaf voor de ontwikkeling van de nieuwe opslagcapaciteiten. » TITEL VIII. - Dier, plant en voeding HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende de organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen

Art. 44.In het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende de organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen, wordt een artikel 3ter ingevoegd, luidende : «

Art. 3ter.Teneinde controles ter plaatse mogelijk te maken, dienen de operatoren evenals de uitbaters van de gebouwen die als grensinspectieposten dienst doen, de lokalen en uitrustingen ter beschikking te stellen van de personeelsleden van het Agentschap overeenkomstig de door Ons bepaalde regels ». HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Art. 45.In artikel 11 van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, wordt een § 2bis, ingevoegd luidende : « § 2bis. Vóór het verstrijken van de betalingstermijn bedoeld in § 1, kan de operator, die zich door een geval van overmacht in de onmogelijkheid bevindt om de heffingen en retributies te betalen, binnen de voorziene termijn, bij een ter post aangetekend schrijven, een verzoek richten aan de Minister om een afbetalingsplan te bekomen.

In het kader van dit afbetalingsplan, kan de Minister, geheel of gedeeltelijk, afzien van de vermeerderingen en/of van de verwijlintresten.

Het niet-naleven van het afbetalingsplan heeft van rechtswege het verval van het afbetalingsplan en het verschuldigd zijn van de in § 1 bedoelde verwijlintresten en vermeerderingen als gevolg. » HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Art. 46.In artikel 7 van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de voedselketen wordt het vierde lid vervangen als volgt : « De Koning bepaalt de samenstelling van het comité, de wijze waarop de leden aangeduid worden, de werkwijze alsook de datum van installatie bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. » HOOFDSTUK IV. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 18 februari 2005 tot vaststelling van de verplichte bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, sector zuivel

Art. 47.Het koninklijk besluit van 18 februari 2005 tot vaststelling van de verplichte bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, sector zuivel, wordt bekrachtigd met ingang van 1 maart 2005, de dag van zijn inwerkingtreding. HOOFDSTUK V. - Wijzigingen van de wet van 23 maart 1998 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten

Art. 48.In artikel 6, § 3, van de wet van 23 maart 1998 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, wordt tussen de eerste zin en de tweede zin de volgende zin ingevoegd : « In geen geval mag het doorberekende bedrag hoger zijn dan de verplichte bijdrage. »

Art. 49.In artikel 12 van dezelfde wet worden tussen het tweede en derde streepje de volgende bepalingen ingevoegd : « - degene die een bedrag doorberekent dat niet in overeenstemming is met het voor doorberekening toegelaten of vastgelegde bedrag van de verplichte bijdrage, of - degene die onder het voorwendsel van deze wet verplichte bijdragen doorberekent waarvoor deze wet geen rechtsgrond biedt, of ». HOOFDSTUK VI. - Wijziging van de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde

Art. 50.Artikel 4, vierde lid, van de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde, gewijzigd bij de wetten van 2 augustus 2002 en 27 december 2004, wordt vervangen als volgt : « Daarenboven moeten de dierenartsen die meewerken aan de uitvoering van wets- en verordeningsbepalingen, vooraf erkend worden door de Minister bevoegd voor de Volksgezondheid of door zijn afgevaardigde.

De Koning bepaalt de voorwaarden en de procedure voor het verlenen van de erkenning. Hij bepaalt de rechten en de plichten van de erkende dierenartsen en regelt de wijze waarop zij vergoed worden voor het verlenen van hun diensten. Hij bepaalt de sancties die kunnen worden opgelegd bij het niet naleven van de erkenningsvoorwaarden, van de plichten en van de wets- en verordeningsbepalingen aan de uitvoering waarvan de erkende dierenartsen meewerken. » HOOFDSTUK VII. - Wijziging van de wet van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987

Art. 51.Artikel 9bis van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, ingevoegd bij de wet van 21 december 1994, wordt vervangen als volgt : «

Art. 9bis.Als er bij een ziekte die op de lijst van de Wereldorganisatie voor dierengezondheid (OIE) staat en die respectievelijk beschouwd wordt in hoofdstuk 2.1.1.3. van de zoösanitairecode voor landdieren en in hoofdstuk 1.1.3. van de zoösanitairecode voor dieren die in het water leven, zich een plotse en onverwachte toename voordoet van de morbiditeit of de mortaliteit of de zoönotische impact, is de Minister gemachtigd, in geval van ernstig gevaar van besmetting en tot de uitroeiing van die besmetting, alle bestrijdingsmaatregelen te nemen met inbegrip van de opvordering van ondernemingen, goederen en personen en de slachting of de doding van dieren met bepaling van de bestemming van de dieren, de dierlijke producten of andere voorwerpen.

De Minister is gemachtigd diezelfde maatregelen te treffen bij de uitbraak van een opduikende ziekte met een belangrijke impact op de morbiditeit of de mortaliteit of met een zoönotisch karakter. » TITEL IX. - Mobiliteit HOOFDSTUK I. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten

Art. 52.Aan artikel 310, § 2, van de programmawet van 27 december 2004 wordt een lid toegevoegd, luidende : « Dit besluit houdt op uitwerking te hebben indien het niet binnen twaalf maanden na zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bij wet is bekrachtigd. Deze bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van voormeld besluit. »

Art. 53.Aan artikel 50 van de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen (II) wordt een lid toegevoegd, luidende : « Dit besluit houdt op uitwerking te hebben indien het niet binnen twaalf maanden na zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bij wet is bekrachtigd. Deze bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van voormeld besluit. »

Art. 54.Aan artikel 53 van dezelfde wet wordt een lid toegevoegd, luidende : « Dit besluit houdt op uitwerking te hebben indien het niet binnen twaalf maanden na zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bij wet is bekrachtigd. Deze bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van voormeld besluit. » HOOFDSTUK II. - Bevordering van het gecombineerd vervoer

Art. 55.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : - intermodale transporteenheid : iedere land- of zeecontainer, iedere wissellaadbak of iedere oplegger, hierna ITE genoemd; - intermodaal overslagcentrum : iedere installatie waar de ITE's van een schip of een wegvoertuig op een spoorwegwagon worden overgeslagen en omgekeerd, hierna overslagcentrum genoemd; - operator gecombineerd goederenvervoer per spoor : iedere onderneming met een uitbatingszetel op het grondgebied van een Lidstaat van de Europese Unie, die de contractuele aansprakelijkheid op zich neemt om intermodale transporteenheden per spoor te vervoeren, hierna operator genoemd.

Art. 56.Aan de operatoren kan ten laste van de Staatsbegroting een subsidie worden toegekend.

Voor de toekenning van die subsidie komt enkel het spoorwegvervoer tussen twee overslagcentra op het Belgisch grondgebied in aanmerking.

Met het in het tweede lid bedoelde spoorwegvervoer wordt gelijkgesteld, het organiseren per spoor van de ophaling van ITE's op het Belgisch grondgebied teneinde ze te groeperen en te verzenden naar andere landen, alsook het organiseren per spoor van de distributie vanuit andere landen afkomstige ITE's tussen het verzamelpunt en de verschillende overslagcentra op het Belgische grondgebied.

De subsidie kan enkel worden toegekend wanneer de afstand van het spoorweggedeelte van het gecombineerd vervoer minstens gelijk is aan 51 kilometer.

Enkel de ITE's met een begeleidende vrachtbrief voor het binnenlands verkeer komen voor de subsidie in aanmerking.

Art. 57.De operator moet de subsidie die werd toegekend voor de in opdracht van een klant uitgevoerde transporten naar deze klant doorschuiven.

De Koning regelt het toezicht en de sanctionering van die verplichting.

Art. 58.De Koning bepaalt de berekeningswijzen van de subsidie.

Hij bepaalt de procedure en de nadere regels van haar toekenning en regelt haar uitbetaling.

De subsidie van een vervoersverrichting mag 30 % van de vervoerskosten niet overschrijden.

Art. 59.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005 en treedt buiten werking op 1 januari 2008.

TITEL X. - Pensioenen - Wijziging van de wet van 13 juni 1966 betreffende de rust-en overlevingspensioenen voor arbeiders, bedienden, zeevarenden onder Belgische vlag, mijnwerkers en vrijwillig verzekerden

Art. 60.In artikel 21 van de wet van 13 juni 1966 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor arbeiders, bedienden, zeevarenden onder Belgische vlag, mijnwerkers en vrijwillig verzekerden, laatst gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3, derde lid, worden de woorden « vijf jaar » vervangen door de woorden « drie jaar »;2° in dezelfde § 3 wordt tussen het derde en het vierde lid het volgende lid ingevoegd : « In afwijking van de in het eerste, tweede en derde lid vermelde termijnen wordt de termijn voor de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde prestaties ingevolge de uitoefening van een beroepsbezigheid waarvan de inkomsten de vastgestelde grensbedragen overschrijden of ingevolge het genot van sociale uitkeringen, op drie jaar gebracht.De verjaringstermijn begint, in geval van overschrijding van de vastgestelde grensbedragen echter slechts te lopen vanaf de eerste juni van het kalenderjaar dat volgt op dit waarin deze overschrijding heeft plaatsgevonden. »; 3° in dezelfde § 3, vierde lid, dat het vijfde lid wordt, worden de woorden « van het eerste tot het derde lid » vervangen door de woorden « van het eerste tot het vierde lid »;4° in § 5 worden de woorden « Behalve in de § 3, derde lid, » vervangen door de woorden « Behalve in de § 3, derde en vierde lid, ».

Art. 61.Teneinde de uniformiteit in de verschillende pensioenregelingen te behouden van de regels inzake de verjaringstermijnen van de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde prestaties, kan de Koning de nodige maatregelen nemen. Hij kan daarbij zonodig de wet wijzigen.

Art. 62.De bepalingen van deze titel treden in werking op 1 januari 2006.

TITEL XI. - Middenstand HOOFDSTUK I. - Betere invordering van de sociale zekerheidsbijdragen der zelfstandigen

Art. 63.In artikel 95 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt een § 1bis ingevoegd, luidende : « § 1bis. Onverminderd hun recht om voor de rechter te dagvaarden, kunnen de sociale verzekeringsfondsen als inninginstellingen van de bijdragen de bedragen die hen verschuldigd zijn eveneens bij wijze van dwangbevel invorderen.

De Koning bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van vervolging door middel van dwangbevel evenals de kosten die eruit voortvloeien en hun tenlastelegging. »

Art. 64.In dezelfde wet wordt een artikel 95bis ingevoegd, luidende : «

Art. 95bis.De artikelen 16bis, 16ter en 23ter van het koninklijk besluit nr. 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, zijn in het kader van dit hoofdstuk van toepassing. »

Art. 65.In artikel 9 van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen, wordt een § 1bis ingevoegd, luidende : « § 1bis. Onverminderd haar recht om voor de rechter te dagvaarden, kan het Rijksinstituut als inninginstelling van de bijdragen de bedragen die haar verschuldigd zijn eveneens bij wijze van dwangbevel opvorderen.

De Koning bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van vervolging door middel van dwangbevel eveneens de kosten die eruit voortvloeien en hun tenlastelegging. »

Art. 66.In dezelfde wet wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende : «

Art. 9bis.De artikelen 16bis, 16ter en 23ter van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, zijn in het kader van deze wet van toepassing. »

Art. 67.In artikel 16bis, § 1, van het het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005, worden de woorden « aanleiding geeft » vervangen door « kan aanleiding geven ».

Art. 68.In artikel 16ter, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005, worden de woorden « authentiek afschrift » vervangen door de woorden « eensluidend verklaard afschrift of een door alle contractspartijen voor volledig, echt en waar verklaard afschrift ».

Art. 69.In artikel 23ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, worden de woorden « of, bij gebrek daaraan, bij een ter post aangetekende brief » opgeheven;2° in § 2 en § 3, tweede lid, vervallen de woorden « of, bij gebrek daaraan, bij een aangetekende brief »;3° § 7, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « Dit attest moet aantonen dat de eigenaar of de vruchtgebruiker geen schuldenaar is ten aanzien van de inninginstelling van de bijdragen of dat de wettelijke hypotheek die de verschuldigde bedragen waarborgt, ingeschreven werd.»; 4° § 8, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Openbare ambtenaren of Ministeriële officieren, belast met de openbare verkoping van roerende goederen waarvan de waarde ten minste 250 euro bedraagt, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de bedragen verschuldigd aan de inninginstelling van de bijdragen door de eigenaar op het ogenblik van de verkoping, indien zij niet, uiterlijk binnen twee werkdagen volgend op de verkoping, door middel van een procedure waarbij informatica- of telegeleidingstechnieken worden gebruikt, de inninginstelling van de bijdragen ervan verwittigen.»; 5° § 8, tweede lid, wordt vervangen door de volgende leden : « De verzendingsdatum van het bericht is de datum van het ontvangstbewijs meegedeeld door de inninginstelling van de bijdragen. De kennisgeving van het bedrag van de haar verschuldigde sommen die door de inninginstelling van de bijdragen werd gedaan door middel van een procedure waarbij informatica- of telegeleidingstechnieken worden gebruikt, uiterlijk voor het verstrijken van de achtste dag volgend op de verzendingsdatum van het in de vorige leden voorziene bericht, geldt als beslag onder derden in handen van de in het eerste lid vermelde openbare ambtenaren of Ministeriële officieren.

De in deze paragraaf voorziene bepalingen zijn van toepassing op de gerechtsdeurwaarder wanneer hij op de hoogte is gebracht van de voorstellen tot verkoop in der minne van de schuldenaar, overeenkomstig artikel 1526bis van het Gerechtelijk Wetboek. »; 6° in § 9, eerste lid, worden de woorden «, uitsluitend bij ter post aangetekende brief, » gevoegd tussen de woorden « bericht » en « toe te sturen »;7° in § 11, tweede lid, worden de woorden « de uitvoeringsmodaliteiten alsook » ingevoegd tussen de woorden « bepaalt » en « de »;8° § 11 wordt aangevuld met het volgende lid : « In de gevallen dat de hogervermelde berichten, gericht aan of afkomstig van de inninginstelling, worden meegedeeld door middel van een procedure waarbij informatica- of telegeleidingstechnieken worden gebruikt, worden de betrokkenen geïdentificeerd door middel van het identificatienummer bedoeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid of het identificatienummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.»

Art. 70.Artikel 116 van de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen, wordt vervangen als volgt : « De artikelen 112 en 113 treden in werking op 1 januari 2006.

Het artikel 114 treedt in werking op 1 oktober 2005.

Artikel 115 treedt in werking op 1 januari 2006 voor wat betreft de invoeging van de §§ 7, 9 en 10 in artikel 23ter van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.

Artikel 115 treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum voor wat betreft de invoeging van § 8 in artikel 23ter van hetzelfde besluit.

Artikel 115 treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum voor wat betreft de invoeging van de §§ 1 tot 6 in artikel 23ter van hetzelfde besluit. »

Art. 71.De artikelen 64 en 66 van dit hoofdstuk treden in werking op 1 januari 2006.

Artikel 70 treedt in werking op 31 december 2005. HOOFDSTUK II. - De jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen

Art. 72.In artikel 4 van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt aangevuld met de woorden « 406,15 (basis 1971 = 100) »;2° het artikel wordt aangevuld met volgende leden : « Met het oog op de berekening van de bijdrage voor een bepaald jaar, wordt het in het vorige lid bedoelde bedrag vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 406,15 en waarvan de teller gelijk is aan de index van de consumptieprijzen van de maand november van het jaar voorafgaand aan het bijdragejaar. In afwijking van het vorige lid wordt de verhoging van het in het tweede lid genoemde bedrag slechts toegepast wanneer het geïndexeerde bedrag ervan minstens 10 EUR hoger is dan het geldende bedrag. Het bedrag van de verhoging wordt naar beneden afgerond tot een veelvoud van 10 EUR. »

Art. 73.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen

Art. 74.Artikel 2, § 1, 3°, van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen, wordt aangevuld met het volgende lid : « In geval van uitbreiding is de netto handelsoppervlakte die voor de toepassing van deze wet in aanmerking is te nemen, de totale oppervlakte na verwezenlijking van de ontwerp van handelsvestiging. »

Art. 75.In artikel 3, § 2, van dezelfde wet wordt de eerste zin vervangen als volgt : « De volgende ontwerpen vallen onder de vereenvoudigde procedure bepaald in artikel 10, op voorwaarde dat de bestaande handelsvestiging op het ogenblik van de uitbreiding of van de verhuis beschikt over een vergunning die is verleend op basis van de wet van 29 juni 1975 op de handelsvestigingen, of op basis van de artikelen 7, 8 of 11 van deze wet : ».

Art. 76.In artikel 4 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, 1°, b), vervallen de woorden « dit lid is secretaris;»; 2° het artikel wordt aangevuld met een § 5, luidende : « § 5.De Minister die bevoegd is voor Middenstand duidt onder de ambtenaren van zijn administratie de secretaris van het Nationaal Sociaal-Economische Comité voor de distributie aan. Hij neemt deel aan de vergaderingen en werkzaamheden van het Comité met adviserende stem. »

Art. 77.In artikel 11 van dezelfde wet worden § 4 en § 5, tweede lid, opgeheven. HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen

Art. 78.Artikel 74, § 1, 8°, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen, ingevoegd bij de wet van 8 april 2003, wordt aangevuld met de volgende woorden : « hiertoe filialen op te richten ».

Art. 79.Artikel 78 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005. HOOFDSTUK V. - Wijziging van de wet van 19 december 2005 betreffende de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten

Art. 80.In artikel 10 van de wet van 19 december 2005 betreffende de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten, worden de woorden « op 1 september 2005 » vervangen door de woorden « op een door de Koning bepaalde datum ».

TITEL XII. - Volksgezondheid HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Afdeling 1. - Radio-isotopen

Art. 81.Artikel 22, 4°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vervangen bij de wet van 24 december 1999 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2001, wordt vervangen als volgt : « 4° beslist over het doorsturen aan de Minister van de voorstellen tot wijziging van de in de artikelen 23, § 2, 35, § 1, en 35, § 2ter, bedoelde nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen, behoudens wanneer het gaat om een voorstel uitgewerkt door de Minister overeenkomstig artikel 35, § 2, 3°, in welk geval het voorstel steeds moet worden doorgestuurd naar de Minister. »

Art. 82.In artikel 27 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 25 januari 1999, 24 december 1999, 10 augustus 2001 en 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « een Technische Raad voor radio-isotopen » ingevoegd tussen de woorden « een Technische Raad voor diagnostische middelen en verzorgingsmiddelen » en de woorden « en een Technische Raad voor implantaten »;2° in het tweede lid worden de woorden « en artikel 35, § 2ter » ingevoegd na de woorden « artikel 35, § 2 ».

Art. 83.In artikel 29bis, vierde lid, van dezelfde wet, wordt het punt 4°, ingevoegd bij de wet van 22 december 2003, opgeheven.

Art. 84.In artikel 34, eerste lid, 5°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 2 januari 2001, 22 december 2003 en 9 juli 2004, wordt het punt d) vervangen als volgt : « d) de radio-isotopen, ».

Art. 85.In artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd door de wetten van 20 december 1995, 25 april 1997, 22 februari 1998, 24 december 1999, 10 augustus 2001, 2 augustus 2002, 22 augustus 2002, 5 augustus 2003, 22 december 2003, 9 juli 2004, 27 april 2005 en door het koninklijk besluit van 25 april 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, wordt de vermelding « ,d) » ingevoegd tussen de woorden « artikel 34, eerste lid, 5°, b), c) » en de woorden « en e) bedoelde verstrekkingen »;2° § 2ter, ingevoegd bij de wet van 22 december 2003, wordt vervangen als volgt : « § 2ter.De Koning stelt de nomenclatuur van de in artikel 34, eerste lid, 5°, d), bedoelde verstrekkingen vast en wijzigt deze alsmede de toepassingsregelen ervan. Hij legt de procedure vast die moet worden gevolgd door aanvragers die de aanneming, een wijziging of de schrapping van een product op de lijst van de vergoedbare radio-isotopen vragen. Hij bepaalt bovendien de termijnen en de verplichtingen die moeten worden nageleefd in geval van een verzoek tot aanneming, wijziging of schrapping. »

Art. 86.De artikelen 81, 82, 84 en 85 treden in werking op 1 januari 2006.

Het artikel 83 treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum. Afdeling 2. - Geneesmiddelen

Art. 87.Artikel 29bis, derde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, wordt vervangen als volgt : « Het voorzitterschap van de Commissie wordt waargenomen door een expert op het vlak van geneesmiddelen, aangeduid door de Minister bevoegd voor Sociale Zaken onder de deskundigen werkzaam bij een universitaire instelling voor een hernieuwbare duur van maximum 6 jaar. Deze functie kan zowel voltijds als deeltijds uitgeoefend worden. »

Art. 88.In artikel 35bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 24 december 2002, 22 december 2003, 9 juli 2004 en 27 april 2005, wordt een § 15 ingevoegd, luidende : « § 15. Wanneer de lijst van vergoedbare farmaceutische specialiteiten van rechtswege krachtens deze wet wordt aangepast, kan worden afgeweken van de wettelijk en reglementair vereiste advies- en toestemmingsbevoegdheden, op voorwaarde dat de betrokken organen daarvan op de hoogte worden gebracht, behalve wat de bevoegdheden betreft waarin is voorzien in de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. »

Art. 89.Artikel 35ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 januari 2001 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2001, het koninklijk besluit van 27 november 2002, de wet van 27 april 2005 en het koninklijk besluit van 10 augustus 2005, wordt vervangen als volgt : «

Art. 35ter.§ 1. Een nieuwe vergoedingsbasis wordt vastgesteld voor de specialiteiten, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), wanneer een farmaceutische specialiteit bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2), die hetzelfde werkzaam bestanddeel bevat, vergoedbaar is en wanneer de vergoedingsbasis van die laatste op het ogenblik van haar aanneming ten minste 16 pct lager ligt of lag ten opzichte van de vergoedingsbasis van de genoemde specialiteiten. Om de vergoedingsbasissen van de specialiteiten met elkaar te vergelijken, wordt rekening gehouden met het aantal farmaceutische eenheden per verpakking, maar niet met de toedieningsvorm, noch met de dosering.

Die nieuwe vergoedingsbasis wordt berekend op basis van een theoretische prijs buiten bedrijf, die als volgt wordt berekend : de geldende prijs buiten bedrijf wordt verlaagd met 30 pct. en vervolgens verhoogd met de marges voor de verdeling en voor de terhandstelling zoals toegekend door de Minister bevoegd voor Economische Zaken en van toepassing op de farmaceutische specialiteiten afgeleverd in een apotheek open voor het publiek, enerzijds, of afgeleverd door een ziekenhuisapotheek, anderzijds, alsook met de geldende BTW-voet.

De Koning kan de percentages, bedoeld in het eerste en tweede lid, wijzigen voor de specialiteiten en/of verpakkingen die Hij bepaalt, volgens de regels en voorwaarden die Hij bepaalt.

De aanpassing van de vergoedingsbasis, bedoeld in het eerste lid, vindt van rechtswege plaats op 1 januari en op 1 juli van elk jaar; de aangepaste lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten wordt evenwel bij Ministerieel besluit bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad in de loop van de tweede maand die voorafgaat aan de datum van inwerkingtreding van de betrokken nieuwe vergoedingsbasissen. § 2. De vermindering, bedoeld in § 1, wordt niet toegepast op de injecteerbare vorm van specialiteiten of waarvan de toedieningsvorm erkend is als een vorm met een beduidend hogere specifieke therapeutische waarde, behalve wanneer een vergoedbare specialiteit bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2), met hetzelfde werkzaam bestanddeel en dezelfde toedieningsvorm, een vergoedingsbasis heeft die minstens 16 pct lager ligt of lag op het ogenblik van haar aanneming dan de vergoedingsbasis van de specialiteit waarvoor de toepassing van deze uitzondering gevraagd wordt.

De beduidend hogere specifieke therapeutische waarde van een toedieningsvorm wordt erkend volgens de voorwaarden die de Koning bepaalt, door vergelijking met de andere toedieningsvormen van de vergoedbare specialiteiten die hetzelfde werkzaam bestanddeel bevatten.

De lijst kan maandelijks en van rechtswege worden aangepast opdat rekening wordt gehouden met de erkende uitzonderingen. § 3. Voor de specialiteiten waarvan de vergoedingsbasis is verlaagd op basis van § 1, moeten de aanvragers volgens de regels en voorwaarden die door de Koning zijn vastgesteld, tussen de drie volgende opties kiezen : 1° ofwel wordt de verkoopprijs aan publiek behouden op het niveau dat de prijs had op het ogenblik dat de nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld;2° ofwel wordt de verkoopprijs aan publiek verlaagd tot op een niveau dat superieur is aan dit van de nieuwe vergoedingsbasis;3° ofwel wordt die prijs verlaagd tot het niveau van de nieuwe vergoedingsbasis. De lijst kan maandelijks en van rechtswege worden aangepast opdat rekening wordt gehouden met de vrijwillige prijsverlagingen, bedoeld in 2° en 3°. § 4. Als na de vaststelling van de nieuwe vergoedingsbasis op grond van § 1 blijkt dat er op de lijst geen enkele vergoedbare specialiteit meer voorkomt die aan de criteria voor de toepassing van § 1 voldoet, genieten de aanvragers van specialiteiten waarvan de vergoedingsbasis is verlaagd op basis van § 1, van een van de volgende maatregelen : 1° ofwel, wanneer § 3, 1° of 2°, is toegepast, wordt de vergoedingsbasis van rechtswege teruggebracht tot een bedrag dat gelijk is aan de verkoopprijs aan publiek;2° ofwel, wanneer § 3, 3°, is toegepast, wordt de vergoedingsbasis behouden op het niveau dat hij had naar aanleiding van de toepassing van § 1.Wanneer een farmaceutische specialiteit later opnieuw aanleiding kan geven tot de toepassing van § 1, worden deze specialiteiten vrijgesteld van de vermindering.

De regels die gevolgd dienen te worden wanneer is aangegeven dat een farmaceutische specialiteit is vrijgesteld van de toepassing van § 1er, worden vastgesteld door de Koning.

Art. 90.Artikel 89 treedt in werking op 1 januari 2006.

Art. 91.Artikel 37, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wetten van 24 december 1999 en 10 augustus 2001, wordt aangevuld met het volgende lid : « Binnen de grenzen van de voorwaarden die de Koning aldus heeft vastgesteld, kan de Minister van rechtswege de lijst van vergoedbare farmaceutische specialiteiten aanpassen, met betrekking tot het bedrag van het persoonlijk aandeel. »

Art. 92.Artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2), van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 2 januari 2001 en 22 december 2003, wordt vervangen als volgt : « 2) geneesmiddelen geregistreerd volgens artikel 2, 8°, tweede en derde streepje, van het koninklijk besluit van 3 juli 1969 betreffende de registratie van geneesmiddelen, onder door de Koning te bepalen voorwaarden. »

Art. 93.In artikel 35bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 24 december 2002, 22 december 2003, 9 juli 2004 en 27 april 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « De Minister kan jaarlijks van rechtswege en zonder rekening te houden met de in deze wet vastgestelde procedurevoorschriften overgaan tot de herpublicatie van de integrale lijst van vergoedbare farmaceutische specialiteiten, zonder dat daarbij inhoudelijke wijzigingen worden aangebracht.»; 2° in § 2, eerste lid, 1°, wordt de definitie van klasse 3 vervangen als volgt : « - klasse 3 : specialiteiten geregistreerd volgens artikel 2, 8°, tweede en derde streepje, van het koninklijk besluit van 3 juli 1969 betreffende de registratie van geneesmiddelen, onder door de Koning te bepalen voorwaarden.» 3° in § 4, vijfde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : - de woorden « op basis van § 2, 2° » worden vervangen door de woorden « wegens budgettaire overwegingen »; - de woorden « van de prijs en » worden ingevoegd tussen de woorden « voorstellen tot aanpassing » en de woorden « van de vergoedingsbasis »; - de woorden « voor de veiligheid en/of de doeltreffendheid » worden vervangen door de woorden « voor de veiligheid (wat het comfort en de ongewenste effecten betreft) en de doeltreffendheid »; 4° in § 9 worden de woorden « die overeenkomstig de voorwaarden van de verordening EG nr.141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen » vervangen door de woorden « die hetzij overeenkomstig de voorwaarden van de verordening EG nr 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen, hetzij overeenkomstig de voorwaarden van artikel 25, § 7, van het koninklijk besluit van 3 juli 1969 betreffende de registratie van geneesmiddelen ».

Art. 94.In artikel 35quater, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 april 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1) en 2) » en de woorden « artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1) of 2) » worden vervangen door de woorden « artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1) »;2° de woorden « voor de veiligheid en/of de doeltreffendheid » worden vervangen door de woorden « voor de veiligheid (wat betreft het comfort en de ongewenste effecten) en/of de doeltreffendheid ».

Art. 95.Artikel 37, § 3, eerste, tweede, derde en vierde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003 en 9 juli 2004 en het koninklijk besluit van 21 februari 1997, wordt vervangen als volgt : « § 3. Voor de in artikel 34, eerste lid, 5°, b), c), d) en e), bedoelde geneesmiddelen, die worden verstrekt aan rechthebbenden opgenomen in de categorieën van ziekenhuizen die Hij aanduidt, kan de Koning in bijzondere regelen voorzien met betrekking tot de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging en het persoonlijk aandeel van de rechthebbenden. Het toepassingsgebied van deze paragraaf kan op een door de Koning te bepalen datum worden uitgebreid tot alle in artikel 34, eerste lid, 5°, b), c), d) en e), bedoelde geneesmiddelen die door een ziekenhuisofficina worden afgeleverd.

Dat persoonlijk aandeel kan bestaan in een vast bedrag per verpleegdag, ten laste van alle in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden, voor het geheel van de aldaar verstrekte geneesmiddelen als bedoeld in het vorige lid. Het persoonlijk aandeel van de rechthebbenden kan eveneens betrekking hebben op de in het vorige lid bedoelde geneesmiddelen die niet zijn opgenomen in de in artikel 35bis bedoelde lijst van vergoedbare farmaceutische specialiteiten.

De in het eerste lid bedoelde geneesmiddelen worden vergoed op basis van een forfaitair bedrag ten belope van een door de Koning te bepalen percentage, met uitzondering van de in het eerste lid bedoelde geneesmiddelen die voorkomen op een door de Minister, volgens nadere door de Koning te bepalen regels, op te stellen lijst.

Het globaal budget van de forfaitaire bedragen wordt jaarlijks vastgesteld door de Algemene Raad, na advies van de Commissie voor begrotingscontrole, en wordt verdeeld volgens nadere door de Koning te bepalen regels. Het verzekeringscomité is belast met de afhandeling van de geschillen, volgens de door de Koning bepaalde procedure. »

Art. 96.Artikel 95 treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum. Afdeling 3. - Diverse bepalingen

Onderafdeling 1. - Sluiten van overeenkomsten met laboratoria van klinische biologie

Art. 97.Artikel 22, eerste lid, van de wet betreffende de veplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, de koninklijke besluiten van 13 april 1997 en 25 april 1997 en de wetten van 22 februari 1998, 25 januari 1999, 24 december 1999 en 10 augustus 2001, wordt aangevuld als volgt : « 17° sluit overeenkomsten af met de laboratoria voor klinische biologie die werden erkend op basis van door de Koning vastgestelde criteria als referentiecentra voor de prestaties van microbiologie of moleculaire biologie die Hij aanduidt, voor zover deze verstrekkingen niet worden vergoed via de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen bedoeld in artikel 35, § 1. De voormelde door de Koning, criteria zijn van technische of wetenschappelijke aard, of hebben betrekking op de programmatie. »

Art. 98.Artikel 97 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.

Onderafdeling 2. - Verzorging verleend in centra voor kortverblijf

Art. 99.In artikel 34, eerste lid, 12°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999, worden de woorden « verleend door rustoorden voor bejaarden die door de bevoegde overheid erkend zijn » vervangen door de woorden « verleend door rustoorden voor bejaarden of door centra voor kortverblijf, en die erkend zijn door de bevoegde overheid ».

Onderafdeling 3. - Tabaksontwenning bij zwangere vrouwen

Art. 100.Artikel 34, eerste lid, 24°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt vervangen als volgt : « 24° de tussenkomst in de bijstand en de farmaceutische hulp voor tabaksontwenning bij zwangere vrouwen en hun partner. »

Art. 101.In artikel 37, § 20, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « in artikel 34, 14° en 25° » worden vervangen door de woorden « in artikel 34, 14°, 24° en 25° »;2° de woorden « die tegemoetkoming wordt toegekend » worden vervangen door de woorden « die tegemoetkomingen worden toegekend »;3° een tweede lid wordt toegevoegd, luidend als volgt : « De Koning kan beslissen de tegemoetkoming voor de verstrekking bedoeld in artikel 34, 24°, na de bevalling te verlengen, voor een maximale periode van 6 maanden.» Onderafdeling 4. - Verhoogde verzekeringstegemoetkomingen

Art. 102.Artikel 37, § 19, 5°, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 9 juli 2004, wordt vervangen als volgt : « 5° a) de kinderen, ingeschreven als gerechtigden, die getroffen zijn door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 %; b) de personen die ten laste zijn van de kinderen vermeld onder a) ;c) de kinderen, ingeschreven ten laste van de in de artikelen 32 en 33 bedoelde gerechtigden, die getroffen zijn door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 %. De ongeschiktheid bedoeld onder a) en c) wordt vastgesteld door een geneesheer van de Directie-generaal Personen met een handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid.

De Koning bepaalt de regels volgens welke de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt vastgesteld. »

Art. 103.Artikel 102 heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2003.

Onderafdeling 5. - Indexering van geneeskundige verstrekkingen

Art. 104.Artikel 51, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wetten van 24 december 1999, 12 augustus 2000, 14 januari 2002 en 22 augustus 2002, en bij het koninklijk besluit van 17 september 2005, wordt aangevuld met het volgende lid : « Na goedkeuring van de jaarlijkse partiële begrotingsdoelstellingen van een jaar x door de Algemene Raad, kan een overeenkomsten- of akkoordencommissie slechts constateren dat er een marge is om de geneeskundige verstrekkingen te indexeren op 1 januari van het jaar x, overeenkomstig de krachtens artikel 207bis door de Koning vastgestelde modaliteiten, vóór 31 december van het jaar (x-1) en indien het bedrag van de indexering is voorzien in de begrotingsdoelstelling voor het jaar x. Eens deze datum is verstreken komt het aan de Algemene Raad toe om, na advies van de Commissie voor begrotingscontrole, te bepalen of er een voldoende marge is om de geneeskundige verstrekkingen te indexeren. De indexering zal dan gebeuren op de eerste dag van de maand die volgt op de beslissing van de Algemene Raad. » Onderafdeling 6 - Referentiebedragen

Art. 105.In artikel 56ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 augustus 2002, en gewijzigd bij de wetten van 24 december 2002 en 27 april 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld als volgt : « De Koning kan de toepassing van de referentiebedragen uitbreiden tot de verstrekkingen verleend tijdens een verblijf in het ziekenhuis dat aanleiding geeft tot de betaling van een dagforfait zoals bedoeld in de geldende overeenkomst bij toepassing van artikel 46, of tijdens om het even welk verblijf dat aanleiding geeft tot de betaling van een verpleegdagprijs.»; 2° § 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.De betrokken referentiebedragen worden jaarlijks berekend door de technische cel bedoeld in artikel 155 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen, op basis van de in § 3 bedoelde gegevens met betrekking tot de in § 1 bedoelde verstrekkingen. De referentiebedragen worden meegedeeld aan de in artikel 153 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen bedoelde multipartite-structuur inzake ziekenhuisbeleid en worden vastgesteld bij koninklijk besluit.

De jaarlijkse referentiebedragen per opname worden voor de eerste maal vastgesteld voor het jaar 2003 en worden berekend op basis van de in het eerste lid bedoelde gegevens met betrekking tot de opnames die na 30 september 2002 en voor 1 januari 2004 worden beëindigd. »; 3° § 5 wordt vervangen als volgt : « § 5.Wanneer de werkelijke uitgaven voor het geheel van de in § 1 bedoelde opnames, rekening houdend met de in § 2 bedoelde beperkingen, in een ziekenhuis de overeenkomstig § 4 berekende referentieuitgaven met ten minste 10 pct. overtreffen wordt het verschil door het ziekenhuis teruggestort aan het Instituut ten laste van de aan de verzekering aangerekende honoraria. Voor de opnames die na 31 december 2004 worden beëindigd, geldt deze bepaling van zodra de werkelijke uitgaven voor het geheel van de in § 1 bedoelde opnames in een ziekenhuis de overeenkomstig § 4 berekende referentieuitgaven overtreffen.

Voor de opnames die worden beëindigd na 31 december 2005 geldt volgende gewijzigde berekeningswijze, die in twee onderdelen opgedeeld wordt : a. Selectie van de ziekenhuizen die in aanmerking komen voor effectieve opvordering van de terug te storten bedragen : - berekening per ziekenhuis van de verschilbedragen tussen enerzijds de werkelijke uitgaven voor de opnames zoals bedoeld in het vorige lid, en anderzijds de referentieuitgaven berekend volgens de modaliteiten, zoals opgegeven in § 2 en § 3; - totalisatie per ziekenhuis van de positieve en negatieve resultaten van deze berekeningen; enkel de ziekenhuizen voor wie het resultaat van deze totalisatie positief is, komen in aanmerking voor terugstorting. b. Berekening van de effectieve terug te storten bedragen voor de in a.geselecteerde ziekenhuizen : - herberekening per ziekenhuis van de verschilbedragen tussen enerzijds werkelijke uitgaven voor de opnames zoals bedoeld in het vorige lid, en anderzijds de overeenkomstige mediaanuitgave, per APR-DRG, per klasse 1 respectievelijk 2 van klinische ernst en per prestatiegroep; - alle positieve verschilbedragen van de hierboven uitgevoerde berekeningen per ziekenhuis vormen de effectieve terug te storten bedragen voor de onder a. geselecteerde ziekenhuizen, mits de som van deze positieve verschilbedragen groter is dan 1.000 EUR. Het Instituut berekent de terug te storten bedragen op basis van de gegevens verstrekt door de technische cel en deelt het resultaat van de berekening aan de ziekenhuizen mee. De Koning bepaalt de termijnen en de nadere regels van berekening en bekendmaking van de betreffende bedragen, de wijze waarop ze door het ziekenhuis aan de verzekering voor geneeskundige verzorging worden teruggestort en de boeking ervan door de verzekeringsinstellingen. Deze verrekening wordt voor de opnames die worden beëindigd voor 1 januari 2006 beperkt tot de APR-DRG-groepen, bedoeld in § 9, 1°.

De door het ziekenhuis terug te storten bedragen worden verdeeld tussen de ziekenhuisbeheerder en de ziekenhuisgeneesheren, conform het reglement zoals bedoeld in artikel 135, 1°, tweede lid, of in artikel 136, eerste lid, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, gewijzigd bij de wet van 14 januari 2002.

Het Verzekeringscomité is belast met de afhandeling van de geschillen met betrekking tot de berekening van de terug te storten bedragen, volgens de door de Koning bepaalde procedure.

De Koning bepaalt hierbij met name de termijn waarbinnen het betrokken ziekenhuis een verzoekschrift indient bij het verzekeringscomité, de inhoud en vorm van dit verzoekschrift en de termijn waarbinnen, evenals de wijze waarop het verzekeringscomité zijn beslissing neemt, alsmede de wijze waarop deze beslissing vervolgens ter kennis wordt gebracht van het betrokken ziekenhuis. »; 4° in § 7 worden de woorden « aan de multipartite-structuur bedoeld in artikel 153 van hogervermelde wet van 29 april 1996 » vervangen door de woorden « aan het Verzekeringscomité »;5° § 8, 2°, wordt aangevuld als volgt : « Voor opnames die worden beëindigd na 31 december 2005 worden de angiografieën opgenomen in de berekeningen.»; 6° in § 9, 1°, worden de woorden « en APR-DRG 560 - Vaginale bevalling » vervangen door de woorden «, APR-DRG 560 - Vaginale bevalling, APR-DRG 024 - Ingrepen op extracraniale bloedvaten, APR-DRG 072 - Extra-oculaire ingrepen behalve op orbita, APRDRG 171 - Andere redenen voor het plaatsen van permanente pacemaker, APR-DRG 176 - Vervangen van pacemaker of defibrillator, APR-DRG 445 - Mineure ingrepen op de blaas en APR-DRG 517 - Dilatatie en curettage, conisatie.»

Art. 106.Artikel 105 is voor de eerste maal van toepassing voor de berekening van de referentiebedragen voor het jaar 2003, met uitzondering van artikel 105, 6°, dat voor de eerste maal van toepassing is op opnames die worden beëindigd na 31 december 2005.

Onderafdeling 7. - Illegale plaatsing of gebruik van een niet erkend medisch toestel

Art. 107.Artikel 64, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 27 april 2005, wordt met het volgende lid aangevuld : « De Koning kan de modaliteiten bepalen waaronder het Instituut het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering, invordert en boekt. » Onderafdeling 8. - Responsabilisering

Art. 108.In artikel 73 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, vijfde lid, wordt het woord « huisarts » vervangen door « algemeen geneeskundigen »;2° in § 2, zevende lid, worden de woorden « 1 januari 2006 » vervangen door « 1 april 2006 tot en met 30 september 2006 »;3° § 2, zevende lid wordt aangevuld met de volgende zin : « Tijdens deze observatieperiode komen de geneesheren in aanmerking die tijdens deze periode minstens 100 verpakkingen, vergoedbaar in het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, hebben voorgeschreven, afgeleverd in een ambulante officina.Bij de tandheelkundigen bedraagt deze minimumdrempel 16 verpakkingen. »

Art. 109.Artikel 138, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 14 januari 2002 en gewijzigd bij de wet van 24 december 2002, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van artikel 165, stelt de verzekeringsinstelling of de tarificatiedienst op eigen initiatief of op verzoek van de controlediensten van het Instituut, aan de hand van elektronisch opgeslagen en verwerkte gegevens, lijsten op onder de vorm van geïntegreerde bestanden die de nodige gegevens bevatten voor de volledige identificering van de verstrekkingen, van de zorgverstrekkers die deze hebben voorgeschreven, uitgevoerd of afgeleverd en van de begunstigden. Deze gegevens kunnen zowel verstrekkingen die in rekening werden gebracht betreffen, als deze die door de verzekering voor geneeskundige verzorging werden terugbetaald.

Het volgnummer van het geneesmiddelenvoorschrift moet eveneens vermeld worden in deze gegevensbestanden. » HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 27 april 2005 betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid

Art. 110.In artikel 58, § 8, van de wet van 27 april 2005 betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, worden de woorden « die wettelijke bepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen, » ingevoegd tussen de woorden « krachtens deze bepaling » en de woorden « treden buiten werking ». HOOFDSTUK III. - Bekrachtiging van de koninklijke besluiten, genomen met toepassing van artikel 58, § 2, tweede lid, van de wet van 27 april 2005 betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid

Art. 111.Het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 tot wijziging van artikel 35ter van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt bekrachtigd met ingang van 22 september 2005, de dag van zijn inwerkingtreding.

Art. 112.Het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 tot wijziging van artikel 191 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt bekrachtigd met ingang van 30 september 2005, de dag van zijn inwerkingtreding.

Art. 113.Het koninklijk besluit van 17 september 2005 tot wijziging van het artikel 73, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt bekrachtigd met ingang van 7 oktober 2005, de dag van zijn inwerkingtreding.

Art. 114.Het koninklijk besluit van 17 september 2005 tot wijziging, met betrekking tot de vaststelling van de begroting voor geneeskundige verzorging, van de opdrachten van de Commissie voor begrotingscontrole en de documenten met betrekking tot afsluiting van de rekeningen, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt bekrachtigd met ingang van de toepassing van de procedure van de vaststelling van de globale begrotingsdoelstelling 2006, met uitzondering van de artikelen 1, 8, 9 en 10, die worden bekrachtigd met ingang van 23 september 2005, de dag van hun inwerkingtreding. HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de programmawet (I) van 24 december 2002

Art. 115.In artikel 278 van de programmawet (I) van 24 december 2002 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het vierde lid en het vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende : « De Koning kan, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het intermutualistisch Agentschap toelaten om te stellen een representatieve steekproef samen van 1/40 sociaal verzekerden die aangesloten of ingeschreven zijn bij de verzekeringsinstellingen, bedoeld in het eerste lid, aangevuld met 1/40 van de verzekerden van 65 jaar en ouder en een referentiebestand dat aanduidt welke verzekerden deel uitmaken van het gezin waarvoor de maximumfactuur door de verzekeringsinstellingen wordt toegepast.Deze steekproef bevat alle sociale gegevens van persoonlijke aard die op de verzekerde betrekking hebben en waarover de verzekeringsinstellingen beschikken in het kader van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, inclusief de gegevens waarover de verzekeringsinstellingen beschikken in uitvoering van artikel 165, zesde tot achtste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Deze steekproef bevat echter geen gegevens over de naam van de verzekerde, zijn geboortedag of zijn adres; het Rijksregisternummer of het identificatienummer van de sociale zekerheid van de betrokken verzekerde zijn in de steekproef slechts op dubbel versleutelde wijze beschikbaar. Het intermutualistisch Agentschap geeft aan de instellingen bedoeld in het tweede lid, alsmede aan het Federaal Planbureau op permanente wijze, via een beveiligde verbinding, toegang tot de door haar getrokken permanente representatieve steekproef. De instellingen die toegang krijgen tot de aldus, wat de identiteit van de verzekerde betreft, gecodeerde gegevens van deze steekproef, gebruiken deze gegevens enkel in het kader van hun wettelijke of krachtens de wet voorziene beheers- en onderzoeksopdrachten en voor hun wettelijke of krachtens de wet voorziene controle- en evaluatietaken. De permanente terbeschikkingstelling start met de steekproefdata van het prestatiejaar 2002, 2003 en 2004. Alle steekproefgegevens worden geactualiseerd op 31 december van elk kalenderjaar. De steekproef wordt voor de eerste maal ter beschikking gesteld op 1 januari 2006. »; 2° het huidige zevende lid wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, nadere regels voor de kostenvergoeding aan het intermutualistisch Agentschap voor opdrachten vanwege de Ministers of onder coördinatie van het kenniscentrum, alsmede voor de terbeschikkingstelling van de in het vijfde lid vermelde permanente representatieve steekproef.»

Art. 116.Artikel 279 van de programmawet (I) van 24 december 2002 wordt aangevuld als volgt : « Er is evenwel geen principiële machtiging vereist van het sectoraal comité van de sociale zekerheid bedoeld in het voormelde artikel 37, voor de in artikel 278, vijfde lid, omschreven terbeschikkingstelling van de gecodeerde permanente representatieve steekproef. » HOOFDSTUK V. - Wijziging van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon

Art. 117.Artikel 2, 11°, van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon, vernietigd bij arrest nr 164/2005 van het Arbitragehof, wordt vervangen als volgt : « 11° Experiment : elke op de menselijke persoon uitgevoerde proef, studie of onderzoek, met het oog op de ontwikkeling van de kennis eigen aan de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen zoals bedoeld in koninklijk besluit n° 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. »

Art. 118.In artikel 36, § 2, van dezelfde wet, worden de woorden « met ingang van 1 januari 2006 » vervangen door de woorden « met ingang van 1 september 2006 » en worden de woorden « bedoeld in 4° » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 2, 4°, eerste en derde lid ».

Art. 119.De bepalingen van artikel 117 hebben uitwerking met ingang van 1 mei 2004.

De bepalingen van artikel 33 van de wet van 7 mei 2004 zijn echter, in geval van overtreding van de bepalingen van artikel 117, slechts van toepassing vanaf de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK VI. - Laboratoria voor klinische biologie, ziekenhuizen en het beheer van de oproepen voor de hulpdiensten Afdeling 1. - Laboratoria voor klinische biologie

Art. 120.Artikel 8, § 1, van het koninklijk besluit nr. 143 van 30 december 1982 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de laboratoria moeten voldoen voor de tussenkomst van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voor verstrekkingen van klinische biologie, vervangen bij de wet van 24 mei 2005, wordt aangevuld met het volgende lid : « De geneesheren-inspecteurs en apothekers-inspecteurs van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, zoals bedoeld in voornoemde wet, gecoördineerd op 14 juli 1994, oefenen het toezicht uit zoals bedoeld in het eerste lid. » Afdeling 2. - Ziekenhuizen

Art. 121.In artikel 86 van de programmawet van 27 december 2004 wordt de vermelding « 2005 » vervangen door de vermelding « 2006 ».

Art. 122.In artikel 57, § 2, tweede lid, van de wet van 27 april 2005 betreffende de beheersing van de begroting van de gezondheidszorg en houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, worden de woorden « Artikel 31, § 2, treedt buiten werking op », vervangen door de woorden « Artikel 107quater, § 2, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, zoals ingevoegd bij artikel 31 van deze wet, treedt buiten werking op ». Afdeling 3. - Het beheer van de oproepen van de hulpdiensten

Art. 123.Artikel 210 van de programmawet van 9 juli 2004 wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 210.Elk artikel van dit hoofdstuk treedt in werking op de dag te bepalen door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en op voorstel van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid, en uiterlijk op 1 januari 2007. » Afdeling 4. - Diverse bepalingen

Art. 124.Artikel 49ter van het koninklijk besluit n° 78 betreffende de uitoefening van de beroepen van de gezondheidszorg, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998, wordt aangevuld met de volgende leden : « De in het eerste lid bedoelde speciale vrijstellingen, kunnen slechts toegekend worden als de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° de begunstigde is houder van een diploma van arts dat door een derde land wordt uitgegeven, niet-lid van de Europese Unie;2° hij is met een opleiding van arts-specialist in dit land begonnen waarvan hij minstens in het eerste jaar is geslaagd;3° hij wordt door een universiteit van een derde land, niet-lid van de Europese Unie, aan een Belgische universiteit aanbevolen. De door deze vrijstelling toegelaten opleiding moet in een dienst van universitaire stage plaatsvinden erkend door de Minister bevoegd voor de Volksgezondheid. De vrijstelling laat de begunstigde toe om ten hoogste twee jaar van opleiding in België uit te voeren; het tweede jaar wordt slechts na een gunstige evaluatie van de stagebegeleider uitgevoerd die tijdens het eerste opleidingsjaar de supervisie heeft gehad.

Bij wijze van uitzondering voor bijzondere wetenschappelijke verdienste of wegens humanitaire redenen kan een derde opleidingsjaar door een unaniem advies van de bevoegde commissie van de Academie toegekend worden. » TITEL XIII. - Werk HOOFDSTUK I. - Beroepsziekten

Art. 125.Artikel 6 van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, de koninklijke besluiten nr. 476 van 19 november 1986 en nr. 529 van 31 maart 1987, en de wetten van 30 december 1988, 26 juni 1992 en 22 februari 1998, wordt aangevuld als volgt : « 8° bij te dragen in de kosten voor het gezondheidstoezicht op de stagiairs zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 21 september 2004 betreffende de bescherming van de stagiairs. De Koning bepaalt welke kosten in aanmerking kunnen worden genomen, evenals de voorwaarden en de modaliteiten van de bijdrage. »

Art. 126.In dezelfde wetten wordt een artikel 41ter ingevoegd, luidende : «

Art. 41ter.Het slachtoffer heeft recht op een vergoeding van de verplaatsingskosten die volgen uit de behandeling van zijn beroepsziekte, volgens de door de Koning bepaalde voorwaarden en modaliteiten. »

Art. 127.Artikel 125 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2005.

Artikel 126 treedt in werking op 1 januari 2006. HOOFDSTUK II. - Arbeidsongevallen

Art. 128.In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van de begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van de begrotingsfondsen, rubriek 24 - Sociale Zaken, wordt het Fonds 24-1 - Financiering van de controle van de wetsverzekeraars, opgeheven. HOOFDSTUK III. - Jaarlijkse vakantie

Art. 129.In artikel 46bis van de gecoördineerde wetten van 28 juni 1971 betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, ingevoegd bij de wet van 30 december 2001, gewijzigd bij de wet van 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt aangevuld als volgt : « Deze termijn bedraagt twee jaar vanaf het einde van het vakantiedienstjaar waarop dat vakantiegeld betrekking heeft in geval van een vergissing toe te schrijven aan het vakantiefonds.»; 2° het volgende lid wordt tussen het tweede en het derde lid ingevoegd : « Het beroep tegen de beslissingen tot terugvordering moet, op straffe van verval, ingediend worden binnen drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing of de kennisneming ervan in geval van gebrek aan kennisgeving.»

Art. 130.Artikel 129 treedt in werking op 1 januari 2006. HOOFDSTUK IV. - Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen - Wijziging van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders

Art. 131.Artikel 8, § 2, vijfde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de wetten van 7 april 1999 en 5 maart 2002, wordt aangevuld als volgt : « Hij kan ook de wijze bepalen waarop de gebruiker de terugbetaling van niet gebruikte PWA-cheques kan bekomen. » TITEL XIV. - Sociale Zaken HOOFDSTUK I. - Kruispuntbank van de sociale zekerheid

Art. 132.In artikel 17bis van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, vervangen bij de wet van 24 december 2002 en gewijzigd bij de wetten van 8 april 2003 en 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 1, eerste lid, 4°, wordt vervangen als volgt : « 4° de federale overheidsdiensten, de federale publiekrechtelijke rechtspersonen en de verenigingen bedoeld in artikel 2 van de wet van 17 juli 2001 betreffende de machtiging voor de federale overheidsdiensten om zich te verenigen met het oog op de uitvoering van werkzaamheden inzake informatiebeheer en informatieveiligheid;»; a) § 1, eerste lid, wordt aangevuld als volgt : « 7° de wetgevende vergaderingen en de instellingen die eruit voortkomen.»; b) in § 2 worden de woorden « 5° of 6° » vervangen door de woorden « 5°, 6° of 7° ».

Art. 133.In artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 2001, 2 augustus 2002 en 24 december 2002, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 2°, vervallen de woorden « De Koning bepaalt het bedrag van die bijdrage.»; 2° er wordt een § 2 toegevoegd, luidende : « § 2.Het bedrag van de bijdrage van de openbare instellingen van sociale zekerheid, bedoeld in § 1, 2°, is het bedrag bedoeld in het artikel met betrekking tot de tegemoetkomingen in de werkingskosten van de rubriek « Overdrachten voortkomend van instellingen van sociale zekerheid waarop het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels van toepassing is » van de ontvangstenbegroting van de Kruispuntbank van het betrokken jaar, dat voor elke openbare instelling van sociale zekerheid die instaat voor de betaling van de bijdrage wordt vermenigvuldigd met het relatieve aandeel van de betrokken openbare instelling van sociale zekerheid.

De Koning bepaalt de openbare instellingen van sociale zekerheid die instaan voor de betaling van het bedrag bedoeld in het eerste lid, het respectieve relatieve aandeel van deze openbare instellingen van sociale zekerheid in het bedrag, de wijze en het tijdstip waarop de betaling van het bedrag wordt verricht, de eventuele afwijkingen, de wijze waarop eventuele verschillen tussen enerzijds de som van alle in § 1 bedoelde inkomsten van de Kruispuntbank en anderzijds de uitgaven van de Kruispuntbank worden geregulariseerd en de gevallen waarin het bedrag bedoeld in het eerste lid kan worden verhoogd. »

Art. 134.In artikel 3 van de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, wordt een § 4 ingevoegd, luidende : « § 4. De Koning mag de toepassing van dit artikel uitbreiden tot andere categorieën van personen. »

Art. 135.Artikel 133 treedt in werking op 1 januari 2006. HOOFDSTUK II. - Vrijwilligers

Art. 136.In artikel 5 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Elke organisatie is burgerlijk aansprakelijk voor de schade die de vrijwilliger aan de organisatie en aan derden berokkent bij het verrichten van vrijwilligerswerk, behalve in geval van bedrog, zware fout of eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomende lichte fout van de vrijwilliger.»; 2° het tweede en het derde lid worden opgeheven.

Art. 137.In artikel 6 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De organisatie sluit een verzekeringscontract tot dekking van de risico's met betrekking tot vrijwilligerswerk. Dat contract dekt ten minste de burgerlijke aansprakelijkheid van de organisatie, met uitzondering van de contractuele aansprakelijkheid. »; 2° § 2, 1°, wordt aangevuld als volgt : « en de ziekten opgelopen als gevolg van de vrijwillige activiteit »;3° in § 2, 2° vervallen de woorden «, 1°, 2° ».

Art. 138.Artikel 10, derde lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Bedraagt het totaal van de door de vrijwilliger van een of meerdere organisatie(s) ontvangen vergoedingen meer dan de in het eerste lid bedoelde bedragen, dan kunnen deze enkel als een terugbetaling van door de vrijwilliger voor de organisatie(s) gemaakte kosten worden beschouwd, indien de realiteit en het bedrag van deze kosten kunnen aangetoond worden aan de hand van bewijskrachtige documenten. Het bedrag van de kosten mag worden vastgesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel van de federale overheidsdiensten.

Art. 139.Artikel 18 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Artikel 4, § 2, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 1969, bij de wet van 29 december 1990 en bij de wet van 20 juli 1991, wordt aangevuld als volgt : « 9° de vergoedingen die ontvangen zijn in het kader van het vrijwilligerswerk als bedoeld in artikel 10 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwilligers ». »

Art. 140.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 februari 2006. HOOFDSTUK III. - Betere inning van de bijdragen

Art. 141.In artikel 41ter, § 1, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd door de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg, worden de woorden « aanleiding gevend » vervangen door de woorden « aanleiding kunnen gevend ».

Art. 142.In artikel 41quater van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « een rechtspersoon of een natuurlijk persoon die een zelfstandige activiteit uitoefent » vervangen door de woorden « een werkgever, een natuurlijk persoon of rechtspersoon, onderworpen aan of onderworpen is geweest aan een inninginstelling van de sociale zekerheidsbijdragen »;2° § 7 wordt vervangen als volgt : « § 7.Openbare ambtenaren of Ministeriële officieren, belast met de openbare verkoping van roerende goederen toebehorend aan een werknemer, natuurlijk persoon of rechtspersoon, onderworpen aan of onderworpen is geweest aan een inninginstelling van de sociale zekerheidsbijdragen, waarvan de waarde ten minste 250 euro bedraagt, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de bedragen verschuldigd aan de inninginstelling van de bijdragen door de eigenaar op het ogenblik van de verkoping, indien zij niet, uiterlijk binnen twee werkdagen volgend op de verkoping, door middel van een procedure waarbij informatica- of telegeleidingstechnieken worden gebruikt, de inninginstelling van de bijdragen ervan verwittigen.

De kennisgeving van het bedrag van de haar verschuldigde sommen die door de inninginstelling van de bijdragen werd gedaan door middel van een procedure waarbij informatica- of telegeleidingstechnieken worden gebruikt, uiterlijk voor het verstrijken van de achtste dag volgend op de verzendingsdatum van het in het vorige lid voorziene bericht en middels een procedure waarbij informatica- of telegeleidingstechnieken worden gebruikt, geldt als beslag onder derden in handen van de in het eerste lid vermelde openbare ambtenaren of Ministeriële officieren.

De in deze paragraaf voorziene bepalingen zijn van toepassing op de gerechtsdeurwaarder wanneer hij op de hoogte is gebracht van de voorstellen tot verkoop in der minne van de schuldenaar, overeenkomstig artikel 1526bis van het Gerechtelijk Wetboek. »; 3° in § 9 wordt tussen het eerste lid en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Bij de kennisgeving van bovenvernoemde adviezen, gericht tot of afkomstig van de inninginstelling, worden de betrokken personen geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer bedoeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid of aan de hand van het identificatienummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.»

Art. 143.In artikel 41quinquies, § 1, van dezelfde wet, worden de woorden « authentiek afschrift » vervangen door de woorden « eensluidend verklaard afschrift of een door alle contractspartijen voor volledig, echt en waar verklaard afschrift ». HOOFDSTUK IV. - Kinderbijslagen Afdeling 1. - Kinderbijslagfondsen

Art. 144.Artikel 22bis, § 1, van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, samengeordend op 19 december 1939, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, wordt aangevuld met het volgende lid : « Beslissingen van de algemene vergadering inzake de wijziging van de statuten, de wijziging van het maatschappelijk doel, de benoeming en de afzetting van de bestuurders en commissarissen en de ontbinding van de vereniging, moeten door minimum een vierde van de werkende leden worden goedgekeurd, met dien verstande dat een quotum van vijf werkende leden voldoende is. Het verkregen quotiënt moet desgevallend naar beneden worden afgerond. Met werkende leden zijn bedoeld, leden, al dan niet werkgever, die tevens in de raad van bestuur van de vereniging zetelen. » Afdeling 2. - Afschaffing van discriminaties

Art. 145.In artikel 42bis, eerste lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989, 29 december 1990, 30 december 1992 en 11 december 2001, worden de woorden « het derde lid » vervangen door de woorden « het vierde lid ».

Art. 146.In artikel 50ter, enig lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989, 29 december 1990 en 11 december 2001, worden de woorden « het derde lid » vervangen door de woorden « het vierde lid ».

Art. 147.In artikel 56bis, § 1, enig lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 1989, worden de woorden « de vader of de moeder » vervangen door de woorden « een rechthebbende bedoeld in artikel 51, §§ 3 en 4 ».

Art. 148.In artikel 56quinquies, § 2, eerste lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, worden de woorden « de minder-valide vader of de minder-valide moeder » vervangen door de woorden « de minder-valide rechthebbende bedoeld in § 1, eerste lid ».

Art. 149.Artikel 60, § 3, eerste lid, 1°, van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 1 augustus 1985 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1987, wordt vervangen als volgt : « 1° het recht op verhoogde wezenbijslag bij toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen sluit ieder ander gelijktijdig of later recht krachtens deze wetten uit : a) wanneer het geopend wordt door een wees waarvan de overleden ouder, vader of moeder, uitsluitend rechthebbende zelfstandige was en op het ogenblik van zijn overlijden voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, § 1, van voormeld koninklijk besluit;b) wanneer het geopend wordt door een wees, waarvan de overlevende ouder, vader of moeder, op het ogenblik van het overlijden van de andere ouder voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, § 1, van voormeld besluit, behalve indien krachtens deze wetten een recht op wezenbijslag geopend wordt door deze wees wiens overleden ouder op het ogenblik van zijn overlijden voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in artikel 56bis, § 1;c) wanneer het geopend wordt door een wees op grond van het feit dat de rechthebbende bedoeld in artikel 15 van voormeld koninklijk besluit, die niet de vader of de moeder is, op het ogenblik van het overlijden van één van de ouders van de wees voldaan heeft aan de voorwaarden bedoeld in artikel 9, § 1, van hetzelfde besluit, behalve indien een recht op wezenbijslag geopend wordt krachtens deze wetten. Deze uitsluiting is evenwel niet van toepassing indien er, ingevolge het vooroverlijden van een ouder, vader of moeder, reeds een recht op kinderbijslag voor wezen bij toepassing van artikel 56bis of 56quinquies van deze wetten bestaat. »

Art. 150.In artikel 62, § 4, enig lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 29 april 1996, vervallen de woorden « dat geen verplichte cursussen meer volgt en ».

Art. 151.In artikel 64, § 1, enig lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 122 van 30 december 1982 en nr. 207 van 13 september 1983, worden de woorden « De rechthebbende bedoeld » vervangen door de woorden « De wees bedoeld ».

Art. 152.In artikel 2, tweede lid, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 242 van 31 december 1983 en de wetten van 25 januari 1999 en 24 december 1999, worden de woorden « in artikel 1, vierde lid » vervangen door de woorden « in artikel 1, vijfde lid ».

Art. 153.De artikelen 147, 148, 149 en 151 treden in werking op een door de Koning te bepalen datum.

Artikel 144 treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

De artikelen 145 en 146 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2005.

Artikel 150 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2005.

Artikel 152 treedt in werking op 1 februari 2006. Afdeling 3. - Afwijkingen voor behartenswaardige gevallen

Art. 154.Artikel 56sexies, § 4, van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, samengeordend op 19 december 1939, gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1985, 22 december 1989, 22 februari 1998 en 24 december 1999, wordt aangevuld met het volgende lid : « De Minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen. »

Art. 155.In artikel 56decies van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 22 december 1989 en gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998 en 24 december 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt aangevuld met het volgende lid : « De Minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen.Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen. »; 2° § 3 wordt aangevuld met het volgende lid : « De Minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen.Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen. »

Art. 156.Artikel 57bis van dezelfde wetten, vervangen bij de wet van 29 april 1996 en gewijzigd bij de wetten van 24 december 1999 en 24 december 2002, wordt aangevuld met het volgende lid : « De Minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen. »

Art. 157.In artikel 66 van dezelfde wetten, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 122 van 30 december 1982 en gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989, 25 januari 1999, 24 december 1999 en 19 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden « in individuele gevallen » ingevoegd tussen de woorden « het kind, » en « de voorrangsgerechtigde aanwijzen ».2° tussen het derde en het vierde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « De Minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van gevallen.Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen. »

Art. 158.In artikel 2 van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 242 van 31 december 1983 en bij de wetten van 29 december 1990, 25 januari 1999 en 24 december 1999, wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd : « De Minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen. »

Art. 159.De artikelen 154 tot 158 treden in werking op de eerste dag van de maand na die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

TITEL XV. - Financiën HOOFDSTUK I. - Wetboek der successierechten

Art. 160.Artikel 161, 3°, van het Wetboek der successierechten, vervangen bij de wet van 22 december 2003, wordt vervangen als volgt : « 3° de instellingen voor collectieve belegging naar buitenlands recht bedoeld in artikel 127 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, met uitzondering van de instellingen voor belegging in schuldvorderingen; ». HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Art. 161.In artikel 12, § 3, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd door de programmawet van 27 december 2004, worden de woorden « De vrijstelling mag eveneens worden toegekend voor een woning die de echtgenoten of één van hen om beroepsredenen of redenen van sociale aard niet persoonlijk betrekken. » vervangen door de woorden « De vrijstelling mag eveneens worden toegekend wanneer de echtgenoten of één van hen om beroepsredenen of redenen van sociale aard de aldus gekozen woning niet persoonlijk betrekken. »

Art. 162.In artikel 17, § 1, 4°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 april 2003, worden de woorden « gevormd met bijdragen of premies als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, » vervangen door de woorden « gevormd, ofwel, met bijdragen of premies als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, ofwel, in het kader van een aanvullend pensioen voor zelfstandigen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°bis, ».

Art. 163.Artikel 32 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 4 mei 1999, wordt aangevuld met het volgende lid : « Het eerste lid is evenmin van toepassing op natuurlijke personen die bezoldigde functies uitoefenen in een vennootschap, waarin zij ook onbezoldigd een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefenen, mits de inkomsten van onroerende goederen die zij uit diezelfde vennootschap verkrijgen niet voor de in het tweede lid, 3°, bedoelde herkwalificatie tot bezoldiging in aanmerking komen. »

Art. 164.In artikel 38, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 18°, worden de woorden « in de onderneming » vervangen door de woorden « bij de werkgever »;2° het 19° wordt vervangen als volgt : « 19° de voordelen die voor de bedrijfsleiders die in artikel 30, 2°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voortvloeien uit de op de onderneming of op de in artikel 220 of 227, 3°, bedoelde rechtspersoon rustende betaling van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, die betrekking hebben op bezoldigingen die regelmatig en tenminste om de maand worden betaald of toegekend vóór het einde van het belastbare tijdperk waarin de ertoe aanleiding gevende bezoldigde werkzaamheden zijn verricht en mits zij op de resultaten van dat tijdperk worden aangerekend;».

Art. 165.Artikel 39, § 2, 2°, d, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 april 2003, wordt vervangen als volgt : « d) ze niet geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming, noch van bijdragen of premies als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 16°, noch van bijdragen die, overeenkomstig artikel 52, 7°bis, in aanmerking konden komen als beroepskosten, noch van bijdragen die in aanmerking konden komen voor de toepassing van artikel 1451, 1°; ».

Art. 166.Artikel 40, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 28 april 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 40.Deelnemingen in de winst ter zake van levensverzekeringscontracten, van aanvullende pensioentoezeggingen betreffende werknemers of bedrijfsleiders als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, en tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst, of van aanvullende pensioenovereenkomsten betreffende zelfstandigen zijn vrijgesteld op voorwaarde dat zij gelijktijdig met de uit die contracten, toezeggingen of overeenkomsten, voortvloeiende pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden worden vereffend. »

Art. 167.Artikel 90, 3°, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen als volgt : « 3° onderhoudsuitkeringen die aan de belastingplichtige regelmatig zijn toegekend door personen van wier gezin hij geen deel uitmaakt, wanneer ze worden toegekend ter uitvoering van een verplichting op grond van het Burgerlijk of het Gerechtelijk Wetboek of van de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, zomede kapitalen die zulke uitkeringen vervangen; ».

Art. 168.Artikel 93bis, 1°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de programmawet van 27 december 2004, wordt vervangen als volgt : « 1° een overdracht onder bezwarende titel van de woning waarvan het kadastraal inkomen, gedurende een ononderbroken periode van ten minste 12 maanden die de maand van de vervreemding voorafgaat, is vrijgesteld overeenkomstig artikel 12, § 3. Voor de berekening van die ononderbroken periode van 12 maanden wordt in voorkomend geval tevens rekening gehouden met de periode gedurende dewelke voor die woning de woningaftrek kon worden toegestaan met toepassing van artikel 16, zoals dat bestond alvorens het werd opgeheven, of van artikel 526, § 1. Evenwel mag tussen de periode van ten minste 12 maanden en de maand van vervreemding nog een periode van maximaal 6 maanden liggen, gedurende dewelke de woning niet in gebruik mag zijn genomen;».

Art. 169.In artikel 104 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 1° wordt vervangen als volgt : « 1° 80 pct.van de onderhoudsuitkeringen die de belastingplichtige regelmatig heeft betaald aan personen die niet deel uitmaken van zijn gezin, wanneer ze zijn betaald ter uitvoering van een verplichting op grond van het Burgerlijk of het Gerechtelijk Wetboek of van de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, zomede 80 pct. van de kapitalen die zulke uitkeringen vervangen. Evenwel zijn de uitkeringen betaald voor de kinderen voor welke de toepassing van artikel 132bis werd gevraagd, niet aftrekbaar; »; 2° in het 9° worden de woorden « die specifiek is » ingevoegd tussen de woorden « wedersamenstelling van een hypothecaire lening » en « gesloten om een in artikel 12, § 3, bedoelde enige woning te verwerven ».

Art. 170.In artikel 113, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1994, en 6 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 1° wordt vervangen als volgt : « 1° de uitgaven hebben betrekking op het vergoeden van kinderoppas buiten de normale lesuren tijdens dewelke het kind onderwijs volgt en moeten gedaan zijn voor kinderen die de leeftijd van twaalf jaar niet hebben bereikt;»; 2° het 3° wordt vervangen als volgt : « 3° de uitgaven zijn betaald : a) ofwel aan instellingen of opvangvoorzieningen die worden erkend, gesubsidieerd of gecontroleerd : - door Kind en Gezin, door het « Office de la Naissance et de l'Enfance » of door de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap; - of door de lokale openbare besturen of openbare besturen van de gemeenschappen, andere dan de in het eerste streepje vermelde besturen, of van de gewesten; b) ofwel aan kinderdagverblijven of zelfstandige opvanggezinnen die onder toezicht staan van de in a), eerste streepje, vermelde instellingen;c) ofwel aan kleuter- of lagere scholen of aan instellingen of opvangvoorzieningen die verbonden zijn met de school of de inrichtende macht;».

Art. 171.In artikel 115 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de programmawet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de huidige tekst die § 1 wordt, wordt het eerste lid, 1°, aangevuld met de woorden « en die hij op diezelfde datum zelf betrekt »;b) in § 1 wordt het laatste lid vervangen als volgt : « Om te bepalen of de woning van de belastingplichtige, op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, zijn enige woning is die hij zelf betrekt, wordt geen rekening gehouden met : 1° andere woningen waarvan hij, ingevolge erfenis, mede-eigenaar, naakte eigenaar of vruchtgebruiker is;2° een andere woning die op die datum op de vastgoedmarkt te koop is aangeboden en die uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, ook daadwerkelijk is verkocht;3° het feit dat de belastingplichtige de woning niet zelf betrekt omwille van : - wettelijke of contractuele belemmeringen die het de belastingplichtige onmogelijk maken de woning op die datum zelf te betrekken; - de stand van de bouwwerkzaamheden of van de verbouwingswerkzaamheden die het de belastingplichtige nog niet toelaten de woning daadwerkelijk op diezelfde datum te betrekken.

De aftrek wordt niet meer toegestaan : 1° vanaf het jaar volgend op het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, indien op 31 december van dat jaar de in het vorige lid, 2°, bedoelde andere woning niet daadwerkelijk is verkocht;2° vanaf het tweede jaar volgend op het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, indien de belastinplichtige de in artikel 104, 9°, bedoelde woning op 31 december van dat jaar niet zelf betrekt.»; c) het wordt aangevuld met een § 2 en § 3, luidende : « § 2.De in artikel 104, 9°, vermelde leningen zijn specifiek gesloten om een woning te verwerven of te behouden wanneer ze zijn aangegaan om : 1. een onroerend goed aan te kopen;2. een onroerend goed te bouwen;3. een onroerend goed volledig of gedeeltelijk te vernieuwen;4. de successierechten met betrekking tot de in artikel 104, 9°, bedoelde woning te betalen met uitzondering van nalatigheidsinteresten verschuldigd bij laattijdige betaling. Wat de in het eerste lid, 3, bedoelde vernieuwing betreft, zijn de daarop betrekking hebbende dienstverrichtingen deze vermeld in rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven. § 3. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in artikel 104, 9°, bedoelde aftrek. »

Art. 172.In artikel 116 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de programmawet van 24 december 2004, wordt het volgende lid ingevoegd tussen het tweede en het derde lid : « Voor de toepassing van het tweede lid worden als gehandicapt aangemerkte kinderen ten laste voor twee gerekend. »

Art. 173.Artikel 1454, 2°, b, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, wordt vervangen als volgt : « b) bij overlijden : - wanneer het levensverzekeringscontract dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening die voor een woning is aangegaan, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van die woning verwerven; - in alle andere gevallen, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige; ».

Art. 174.Artikel 1459, eerste lid, 2°, b, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, wordt vervangen als volgt : « b) bij overlijden : - wanneer het spaarverzekeringscontract dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening die voor een woning is aangegaan, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van die woning verwerven; - in alle andere gevallen, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige; ».

Art. 175.In artikel 155 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2001, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Dit is eveneens het geval voor inkomsten vrijgesteld krachtens andere internationale verdragen of akkoorden, voor zover zij een clausule van progressievoorbehoud bevatten. »

Art. 176.In artikel 171, 4°, g, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij wet van 28 april 2003, worden de woorden « of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, » vervangen door de woorden « of wanneer die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende is, ».

Art. 177.In artikel 195 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en bij de wet van 28 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, worden de woorden «, zomede de in artikel 52, 3°, b, vermelde bijdragen voor aanvullende verzekering » geschrapt;2° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Behalve indien de overeenkomsten enkel voorzien in voordelen bij overlijden, worden premies van levensverzekeringen betreffende overeenkomsten die in het voordeel van de onderneming zijn gesloten, met de in artikel 52, 3°, b, vermelde bijdragen gelijkgesteld en zijn zij, onder dezelfde voorwaarden en binnen dezelfde grens, slechts aftrekbaar indien deze overeenkomsten werden gesloten op het hoofd van een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, en tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst.

Om het aftrekbare deel van de premies te bepalen komen uitsluitend de in § 1, tweede lid, omschreven bezoldigingen in aanmerking. »

Art. 178.In artikel 223 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en gewijzigd bij de wetten van 10 maart 1999, 4 mei 1999 en 28 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 2° wordt vervangen als volgt : « 2° de bijdragen en premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, en 195, § 2, in zover zij niet voldoen, ofwel aan de grens bedoeld in artikel 53, 22°, ofwel aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en, wat de in artikel 195, § 2, bedoelde premies betreft, aan de voorwaarden van regelmatigheid bedoeld in artikel 195, § 1, tweede lid, de pensioenen, renten en andere als zodanig geldende toelagen bedoeld in artikel 52, 5°, in zover zij niet voldoen aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en de in artikel 53, 23°, bedoelde kapitalen;»; 2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « De in artikel 32 bedoelde bedrijfsleiders worden voor de toepassing van het eerste lid met werknemers gelijkgesteld.»

Art. 179.In artikel 234 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 maart 1999 en 28 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 3° wordt vervangen als volgt : « 3° op de bijdragen en premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, en 195, § 2, in zover zij niet voldoen ofwel aan de grens bedoeld in artikel 53, 22°, ofwel aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en, wat de in artikel 195, § 2, bedoelde premies betreft, aan de voorwaarden van regelmatigheid bedoeld in artikel 195, § 1, tweede lid, op de pensioenen, renten en andere als zodanig geldende toelagen bedoeld in artikel 52, 5°, in zover zij niet voldoen aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en op de in artikel 53, 23°, bedoelde kapitalen;»; 2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « De in artikel 32 bedoelde bedrijfsleiders worden voor de toepassing van het eerste lid met werknemers gelijkgesteld.»

Art. 180.In artikel 515quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet van 28 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, a en b, worden de woorden « als vermeld in 3° » en « als bedoeld in 3° » respectievelijk vervangen door de woorden « als vermeld in c » en « als bedoeld in c »;2° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.In afwijking van § 1 worden voor de pensioentoezeggingen ingesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst, een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst gesloten gedurende zes maanden vanaf de datum van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, in artikel 171, 4°, f, de woorden « naar aanleiding van zijn pensionering of vanaf de leeftijd van 60 jaar of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is » tot en met 31 december 2009 vervangen door de woorden « naar aanleiding van zijn pensionering of vanaf de leeftijd van 58 jaar of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is. »

Art. 181.Artikel 526 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 27 december 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 526.§ 1. Deze paragraaf is van toepassing wanneer leningen die zijn gesloten om de eigen woning te verwerven of te behouden, zijn aangegaan : a) voor 1 januari 2005;b) vanaf 1 januari 2005, maar : - ofwel, een herfinanciering betreffen van een in a) bedoelde lening; - ofwel, een lening betreffen die is afgesloten terwijl voor dezelfde woning nog een lening die is bedoeld in a) of in het vorige streepje in aanmerking komt voor de aftrek van interesten.

In die gevallen blijven de artikelen 7, 12, 14, 16, 93bis, 178, 235, 256, 277 en 290, zoals die bestonden alvorens te zijn gewijzigd of opgeheven door de artikelen 386 tot 389, 393, § 2, 403, 404 en 406 tot 408 van de programmawet van 27 december 2004, van toepassing op het kadastraal inkomen van de in het eerste lid bedoelde woning. § 2. Deze paragraaf is van toepassing wanneer : 1° hypothecaire leningen zijn gesloten om de enige woning te verwerven of te behouden, die zijn aangegaan : a) voor 1 januari 2005;b) vanaf 1 januari 2005, maar : - ofwel, een herfinanciering betreffen van een in a) bedoelde lening; - ofwel, een hypothecaire lening betreffen die is afgesloten terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening die is bedoeld in a) of in het vorige streepje in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen; 2° het levensverzekeringscontracten betreffen die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een in 1° vermelde hypothecaire lening. In die gevallen blijven de artikelen 104, 105, 115, 116, 1451, 1456, 14517 tot 14520, en 243, zoals die bestonden alvorens te zijn gewijzigd of opgeheven door de artikelen 394 tot 397, 399, 400 en 405 van de programmawet van 27 december 2004, van toepassing op de interesten en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een in het eerste lid, 1°, bedoelde hypothecaire lening of bijdragen betaald ter uitvoering van een in het eerste lid, 2°, bedoeld verzekeringscontract.

Wanneer de belastingplichtige naast de in deze paragraaf vermelde interesten, betalingen en bijdragen, andere bijdragen of betalingen heeft betaald of gedaan die in aanmerking komen voor de in artikel 1451, 2° en 3°, bedoelde vermindering, gelden de regels van het in het vorige lid bedoelde artikel 1456 eveneens voor die andere bijdragen en betalingen. § 3. De in de vorige paragrafen vermelde regels worden niet toegepast op de aldaar bedoelde leningen en contracten wanneer de belastingplichtige in zijn aangifte betreffende het belastbare tijdperk waarin een in § 1, eerste lid, b), tweede streepje, en § 2, eerste lid, 1°, b), tweede streepje, bedoelde lening of een levensverzekeringscontract dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een in § 2, eerste lid, 1°, b), tweede streepje, bedoelde hypothecaire lening, is gesloten, vermeldt dat hij voor die na 1 januari 2005 gesloten leningen of contracten opteert voor de toepassing van de in artikel 104, 9°, bedoelde aftrek.

Die keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige.

Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, moeten beide belastingplichtigen dezelfde keuze maken. § 4. De in euro uitgedrukte bedragen bedoeld in de artikelen die in de §§ 1 en 2 zijn opgenomen, worden, naargelang het geval, jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast overeenkomstig de artikelen 178 of 518. » HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 17 mei 2004 tot omzetting in het Belgisch recht van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling en tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de roerende voorheffing

Art. 182.Artikel 4, § 4, van de wet van 17 mei 2004 tot omzetting in het Belgisch recht van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling en tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de roerende voorheffing, wordt aangevuld als volgt : « Wanneer in een aangifte inzake de woonstaatheffing een bedrag is vermeld dat op grond van een na het indienen van die aangifte voorgelegd attest ten onrechte is ingehouden, mag in een van de drie daaropvolgende aangiftes een verbetering in min worden opgenomen om het teveel aan ingehouden woonstaatheffing te compenseren voor zover geen administratief beroep is ingediend met betrekking tot hetzelfde teveel aan ingehouden woonstaatheffing.

In afwijking van de artikelen 366 en volgende van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, is er geen administratief beroep meer mogelijk dat tot doel heeft een aangifte inzake de woonstaatheffing te verbeteren wat het teveel aan ingehouden woonstaatheffing betreft dat werd gecompenseerd op de in het vorige lid vermelde wijze. » HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de programmawet van 27 december 2004

Art. 183.In artikel 413 van de programmawet van 27 december 2004 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « 398, 403, » vervangen door de woorden « 397 tot 400, 403, »;2° in het derde lid worden de woorden « 394 tot 397, 399 tot 402 » vervangen door de woorden « 394 tot 396, 401, 402 ». HOOFDSTUK V. - Wijziging van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen

Art. 184.A. In artikel 107 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, worden de woorden « in Duitsland, Frankrijk en Nederland » en de woorden « de artikelen 15, § 3, 1°, en 21, 11, § 2, c, en 18, en 15, § 3, 1°, en 22, » respectievelijk vervangen door de woorden « in Duitsland en Frankrijk » en de woorden « de artikelen 15, § 3, 1°, en 21, en 11, § 2, c, en 18, ».

B. In hetzelfde artikel worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 1° wordt vervangen als volgt : « 1° « Gezin » : de persoon of de personen ten laste van wie een aanslag of een gemeenschappelijke aanslag in de inkomstenbelastingen wordt gevestigd, overeenkomstig de artikelen 126 en 243 tot 244bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;»; 2° in het 2° worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden « het totale belastbare netto-inkomen vastgesteld » worden vervangen door de woorden « de som van het totale netto-inkomen van elke persoon die bij toepassing van het 1° deel uitmaakt van het gezin, vastgesteld »;b) de woorden « in Duitsland en Frankrijk waarop respectievelijk de artikelen 15, § 3, 1°, en 21, en 11, § 2, c, en 18, van de met die landen gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing zijn en die in die landen aan een sociale wetgeving gelijkaardig aan die vermeld in artikel 106, § 1, zijn onderworpen.» worden vervangen door de woorden « in Frankrijk waarop de artikelen 11, § 2, c, en 18, van de op 10 maart 1964 met Frankrijk gesloten overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is en die in Frankrijk aan een sociale wetgeving gelijkaardig aan die bedoelde in artikel 106, § 1, zijn onderworpen. » HOOFDSTUK VI. - Fiscale bepalingen

Art. 185.Met de personenbelasting of, voor de in artikel 227, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde belastingplichtigen, met de belasting van niet-inwoners, wordt een belastingkrediet verrekend voor de uitgaven die werkelijk zijn betaald gedurende het jaar 2006 met het oog op de aankoop van een erkend pakket « Internet voor iedereen » zoals omschreven in artikel 191.

Art. 186.Het bedrag van het in het vorige artikel bedoelde belastingkrediet is gelijk aan 21 pct. van de aankoopwaarde exclusief BTW, met een maximum per belastingplichtige van 147,50 EUR in het geval van een desktop-PC en 172 EUR in het geval van een laptop-pc.

Dit bedrag wordt volledig verrekend met de personenbelasting of, voor de in artikel 227, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde belastingplichtigen, met de belasting van niet-inwoners.

Het eventuele overschot wordt verrekend met de aanvullende belastingen en het saldo wordt teruggegeven indien het ten minste 2,50 EUR bedraagt.

Art. 187.De maatregel is evenwel niet van toepassing voor hetzelfde jaar en voor hetzelfde materiaal : - voor uitgaven die geheel of gedeeltelijk in aanmerking worden genomen als werkelijke beroepskosten; - wanneer de belastingplichtige geniet van de vrijstelling bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 17°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Art. 188.De belastingplichtige die de verrekening van het belastingkrediet vraagt moet de volgende documenten ter beschikking houden van de Federale Overheidsdienst Financiën : - de factuur of het aankoopbewijs dat naast de aankoopprijs eveneens het serienummer van het aangekochte pakket bevat; - het attest dat bepaalt dat het voormelde pakket voldoet aan de criteria vermeld in artikel 191; - het betalingsbewijs van de som die op de factuur of het aankoopbewijs voorkomt. HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepalingen

Art. 189.Tot 31 december van het derde jaar volgend op het jaar waarin deze wet is bekendgemaakt, worden bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van contracten die niet voldoen aan de nieuwe begunstigingsclausule bedoeld in de artikelen 1454 en 1459 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zoals ze zijn gewijzigd bij de artikelen 173 en 174, toch in aanmerking genomen voor de aldaar bedoelde belastingvermindering.

Indien gedurende die periode van drie jaar uitbetalingen aan begunstigden worden verricht, moeten de nieuwe regels worden in aanmerking genomen voor het bepalen van de persoon die de belasting verschuldigd is, onverminderd het feit dat het contract niet formeel is aangepast. HOOFDSTUK VIII. - Inwerkingtreding

Art. 190.Artikel 160 heeft uitwerking met ingang van 9 maart 2005.

De hoofdstukken II en VII treden in werking vanaf aanslagjaar 2006 met uitzondering van de volgende artikelen : 1° de artikelen 162, 165 en 176 die van toepassing zijn op lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf 1 januari 2006;2° de artikelen 164 en 177 tot 179 die van toepassing zijn op de premies en bijdragen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald;3° de artikelen 169, 2°, 171 en 172 die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2005;4° artikel 180 dat uitwerking heeft vanaf 1 januari 2004. Artikel 182 treedt in werking vanaf 1 januari 2006.

Artikel 183 heeft uitwerking vanaf dezelfde datum als artikel 413 van de programmawet van 27 december 2004.

Artikel 184, A, heeft uitwerking vanaf aanslagjaar 2004.

Artikel 184, B, heeft uitwerking vanaf aanslagjaar 2005.

TITEL XVI. - E-gov

Art. 191.§ 1. Een pakket onder de benaming « Internet voor iedereen » wordt slechts voor de in artikel 185 van titel XV omschreven doeleinden erkend voor zover door de verkoper wordt aangetoond dat het is samengesteld uit de in § 2 opgesomde elementen en voldoet aan de voorwaarden, normen en vereisten overeenkomstig § 3. § 2. Elk pakket bestaat uit minstens de volgende onderdelen : - een computer met kaartlezer waarmee de elektronische identiteitskaart kan worden gebruikt; - basissoftware, waaronder minimaal wordt begrepen een besturingssysteem, een internet browser, een kantoorsuite en beveiligingssoftware overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 114, tweede lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie; - een aansluiting op een breedbandnetwerk, met inbegrip van een abonnement voor 12 maanden; - een basisopleiding tot het gebruik van computer en internet. § 3. De Koning bepaalt bij een besluit met bijlagen, vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° de nadere erkenningvoorwaarden, de nadere technische normen en kwalitatieve vereisten voor elk van de in § 2 bedoelde onderdelen;2° de procedure die gevolgd moet worden voor het verkrijgen en het behouden van de erkenning bedoeld in § 1, met inbegrip van de controlebepalingen;3° de gevolgen van de erkenning.

Art. 192.Met het oog op de toepassing van het in artikel 186 van titel XV omschreven belastingkrediet en in afwijking van andere wettelijke bepalingen, is het een verkoper van een erkend pakket « Internet voor iedereen » toegelaten een pakket in de handel te brengen, te verkopen en aan te bieden, bestaande uit de in artikel 2, § 2, omschreven onderdelen.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 27 december 2005.

ALBERT Van Koningswege : Voor de Eerste Minister, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE Voor de Minister van Economie en Energie, afwezig : De Minister van Middenstand en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Middenstand en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Maatschappelijke Integratie, C. DUPONT De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu en de Minister van Pensioenen, B. TOBBACK De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN De Staatssecretaris voor Modernisering van de Financiën en de Strijd tegen de Fiscale Fraude, H. JAMAR Voor de Staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling, Mevr. E. VAN WEERT De Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, B. TUYBENS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Zitting 2005-2006. Kamer van Volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Wetsontwerp,, nr. 51-2098/1. - Amendementen, nrs. 51-2098/2 tot 17. - Verslag, nr. 51-2098/18. - Advies van de Raad van State, nr. 51-2098/19. - Amendementen, nrs. 51-2098/20 en 21. - Verslagen, nrs. 51-2098/22 tot 25. - Tekst aangenomen door de commissies, nr. 51-2098/26. - Verslagen, nrs. 51-2098/27 en 28. - Amendementen, nr. 51-2098/29. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 51-2098/30.

Integraal verslag : 21 december 2005.

Senaat : Parlementaire stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, nr. 3-1493/1. - Amendementen, nr. 3-1493/2. - Verslagen, nrs. 3-1493/3 tot 6. - Beslissing om niet te amenderen, nr.3-1493/7.

Handelingen van de Senaat : 23 december 2005.

^