Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 23 mei 2022

Uittreksel uit arrest nr. 153/2021 van 28 oktober 2021 Rolnummer 7363 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 89, 94, 10°, en 95, § § 1 en 1bis, van de wet van 30 december 1992 « houdende sociale en diverse bepal Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, de rechters J.(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022200401
pub.
23/05/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 153/2021 van 28 oktober 2021 Rolnummer 7363 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 89, 94, 10°, en 95, § § 1 en 1bis, van de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten « houdende sociale en diverse bepalingen », gesteld door het Hof van Cassatie.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters en S. de Bethune, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter F. Daoût, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 3 februari 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 februari 2020, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vragen gesteld : « - Schenden de artikelen 89 en 95, § § 1 en 1bis, van de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten houdende sociale en diverse bepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij een verschil in behandeling teweegbrengen tussen de personen die de bijdrage verschuldigd zijn en de personen die de belastingen verschuldigd zijn die krachtens artikel 59 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, door de rekenplichtigen van de Schatkist worden geïnd, door de invordering van de jaarlijkse bijdrage ten laste van de vennootschappen toe te vertrouwen aan de sociale verzekeringskassen in plaats van aan die rekenplichtigen, terwijl de kassen niet zijn onderworpen aan de verplichtingen inzake eed en borgstelling die bij artikel 61 van de gecoördineerde wetten aan de rekenplichtigen zijn opgelegd, terwijl de Schatkist niet beschikt over het voorrecht op hun goederen waarin artikel 64 van dezelfde wetten voorziet en terwijl de kassen niet zijn onderworpen aan de in artikel 180 van de Grondwet bepaalde controle van het Rekenhof ? - Schendt artikel 94, 10°, van de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten artikel 170 van de Grondwet, in zoverre het de Koning ermee belast de gevallen te bepalen waarin kan worden verzaakt aan de toepassing van de verhogingen wegens vertraging in de betaling van de bijdragen, zonder de nauwkeurige, ondubbelzinnige en duidelijke criteria te bevatten aan de hand waarvan kan worden bepaald welke bijdrageplichtige de verzaking kan genieten ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen en de context ervan B.1. De in het geding zijnde artikelen 89, 94, 10°, en 95, § § 1 en 1bis, van de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten « houdende sociale en diverse bepalingen » (hierna : de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten) luiden : «

Art. 89.§ 1. De vennootschappen zijn ertoe gehouden binnen drie maanden na hun oprichting, of binnen drie maanden na het feit dat hen onderwerpt aan de belasting der niet-inwoners, aan te sluiten bij een sociale verzekeringskas. § 2. De vennootschap die nalaat zich bij een sociale verzekeringskas aan te sluiten binnen de in § 1 bedoelde termijn, wordt door het Rijksinstituut in gebreke gesteld bij een ter post aangetekende brief.

Indien zij binnen dertig dagen na de datum van de verzending over de post van de ingebrekestelling niet vrijwillig aansluit bij een sociale verzekeringskas, wordt zij ambtshalve aangesloten bij de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen. § 3. De Administratie der directe belastingen is ertoe gehouden, zonder aanrekening van kosten, iedere belanghebbende de nodige inlichtingen en attesten te verstrekken voor de toepassing van dit hoofdstuk ». «

Art. 94.De Koning bepaalt : [...] 10° de gevallen waarin de toepassing van de verhogingen bedoeld in artikel 93 kan worden verzaakt ». «

Art. 95.§ 1. De sociale verzekeringskassen zijn belast met de invordering van de bijdrage, zo nodig langs gerechtelijke weg. § 1bis. Onverminderd hun recht om voor de rechter te dagvaarden, kunnen de sociale verzekeringsfondsen als inninginstellingen van de bijdragen de bedragen die hen verschuldigd zijn eveneens bij wijze van dwangbevel invorderen.

De Koning bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van vervolging door middel van dwangbevel evenals de kosten die eruit voortvloeien en hun tenlastelegging ».

Die bepalingen moeten worden gelezen in samenhang met de artikelen 91 en 93 van dezelfde wet, die bepalen : «

Art. 91.De vennootschappen zijn een jaarlijkse forfaitaire bijdrage verschuldigd.

De Koning stelt, opdat het van toepassing zal zijn vanaf 2004, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de door vennootschappen verschuldigde bijdragen vast, maar zonder dat deze de 868 EUR kunnen overschrijden. Hierbij kan Hij een onderscheid maken op basis van criteria die rekening houden met de omvang van de vennootschap ». «

Art. 93.Op het gedeelte van de bijdragen dat niet tijdig betaald werd, wordt een verhoging van 1 pct. per kalendermaand vertraging in de betaling toegepast.

Deze verhoging wordt toegepast tot en met de maand waarin de vennootschap de verschuldigde bijdrage betaald heeft, of waarin een gerechtelijke procedure werd ingeleid, of waarin het fonds waarbij de vennootschap aangesloten is, hem het dwangbevel met bevel tot betaling van de verschuldigde bijdragen heeft laten betekenen ».

B.2. Artikel 91 van de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten legt de vennootschappen een jaarlijkse forfaitaire bijdrage ten laste. Die bijdrage, die aanvankelijk was ingevoerd als een eenmalige forfaitaire bijdrage bij artikel 78 van de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten « houdende sociale en diverse bepalingen » is bestemd voor het sociaal statuut van de zelfstandigen (Parl. St., Senaat, 1992-1993, nr. 526-1, p. 27; Parl.

St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0473/018, p. 11).

De sociale verzekeringskassen, waarbij de vennootschappen zich moeten aansluiten, zijn belast met de inning en de invordering van de jaarlijkse forfaitaire bijdrage. Die kassen zijn de vrije sociale verzekeringskassen en de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, opgericht binnen het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen (hierna : het RSVZ), waarbij de vennootschappen die zich niet vrijwillig aansluiten bij een sociale verzekeringskas, automatisch worden aangesloten.

B.3. De in het geding zijnde bijdrage is geen socialezekerheidsbijdrage, maar een belasting in de zin van de artikelen 170 en 172 van de Grondwet.

B.4. Bij zijn arrest nr. 10/2017 van 25 januari 2017 heeft het Hof geoordeeld dat artikel 170, § 1, van de Grondwet, dat aan de democratisch verkozen beraadslagende vergaderingen de beslissing voorbehoudt om een belasting te vestigen, alsook de vaststelling van de wezenlijke bestanddelen ervan, de wetgever niet verbiedt de sociale verzekeringskassen ertoe te machtigen de in het geding zijnde bijdrage in te vorderen, zelfs indien die bijdrage als een belasting wordt gekwalificeerd : « B.8. Met het eerste onderdeel stelt de verwijzende rechter aan het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van artikel 95 van de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten met de artikelen 170 en 172 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en, in voorkomend geval, met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens alsook met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, in zoverre het de invordering van de bijzondere bijdrage toevertrouwt aan de socialeverzekeringskassen, onder het toezicht van de Minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft, kassen die noch onder de activiteit, noch onder de bijzondere openbare opdrachten van de fiscale administraties vallen. [...] B.10. Bij artikel 170, § 1, van de Grondwet wordt de beslissing tot invoering van een belasting en de vaststelling van de essentiële elementen ervan voorbehouden aan de democratisch verkozen beraadslagende vergaderingen.

Dat artikel verbiedt de wetgever niet de socialeverzekeringskassen die door artikel 20 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 ' houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen ' belast zijn met opdrachten van openbare dienst, te machtigen om de in het geding zijnde bijdrage in te vorderen, zelfs indien die bijdrage als belasting is gekwalificeerd. Hoewel zij van fiscale aard is, in de zin van de artikelen 170 en 172 van de Grondwet, blijft de in het geding zijnde bijdrage, door de bestaansreden ervan, verwant aan een sociale bijdrage met als gevolg dat zij is opgenomen in het systeem van het sociaal statuut der zelfstandigen. In hun hoedanigheid van schuldeisers van bijdragen die zijn bedoeld voor de financiering van een socialezekerheidsregeling die overigens door de overheid wordt gefinancierd, moeten de socialeverzekeringskassen daartoe door haar worden erkend (artikel 20, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38) en oefenen zij in die zin een opdracht van openbare dienst uit.

Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 27 december 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/12/2005 pub. 30/12/2005 numac 2005021183 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten houdende diverse bepalingen, waarvan artikel 63 paragraaf 1bis in de in het geding zijnde bepaling heeft ingevoegd, blijkt trouwens dat de mogelijkheid om de bijdragen bij wijze van dwangbevel in te vorderen in het verlengde ligt van de programmawet van 20 juli 2005, die het voor de inningsinstellingen van sociale bijdragen voor zelfstandigen mogelijk heeft gemaakt een betere invordering te verzekeren van de sociale bijdragen die hen verschuldigd zijn (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2098/001, p. 53).

B.11. Het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord ».

Bij hetzelfde arrest heeft het Hof eveneens geoordeeld : « B.12. Met het tweede onderdeel stelt de verwijzende rechter aan het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van artikel 95 van de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten met de artikelen 170 en 172 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en, in voorkomend geval, met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens alsook met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, in zoverre de regels met betrekking tot de invordering van de bijzondere bijdrage (de verjaring, het dwangbevel als buitengerechtelijke uitvoerbare titel en de zekerheden) zijn opgesteld naar het model van die welke van toepassing zijn op de sociale bijdragen voor zelfstandigen.

B.13. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden, houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake kunnen zijn, indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.14. Noch uit de bewoordingen van de prejudiciële vraag, noch uit de motivering van de verwijzingsbeslissing, noch uit de voor het Hof uitgewisselde argumenten blijkt dat de in het geding zijnde bepaling op onevenredige wijze afbreuk zou doen aan de rechten van de betrokken personen.

B.15. Het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord ».

B.5. Bij zijn arrest nr. 11/2017 van 25 januari 2017 heeft het Hof geoordeeld dat de toekenning, aan de arbeidsrechtbank, bij artikel 581, 8°, van het Gerechtelijk Wetboek, van de bevoegdheid om kennis te nemen van de betwistingen betreffende de verplichting voor de vennootschappen om een bijdrage te betalen die bestemd is voor het sociaal statuut van de zelfstandigen, in plaats van aan de rechtbank van eerste aanleg, die kennisneemt van de betwistingen betreffende de toepassing van een belastingwet, redelijk verantwoord is in het licht van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en van het recht op toegang tot de rechter : « B.5.2. Om de prejudiciële vragen te beantwoorden dient het Hof na te gaan of artikel 581, 8°, van het Gerechtelijk Wetboek bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het aan de arbeidsrechtbank de bevoegdheid toewijst om kennis te nemen van de in die bepaling beoogde geschillen inzake de verplichting voor de vennootschappen tot het betalen van een bijdrage bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen, terwijl het Hof die bijdrage als belasting heeft gekwalificeerd en artikel 569, eerste lid, 32°, van het Gerechtelijk Wetboek aan de rechtbank van eerste aanleg de bevoegdheid toewijst om kennis te nemen van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet. [...] B.8.2. In zoverre zij aan de arbeidsrechtbank de geschillen toevertrouwt inzake de verplichting voor de vennootschappen tot het betalen van een bijdrage bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen, behandelt de in het geding zijnde bepaling de vennootschappen die die bijdrage, die het Hof als belasting heeft gekwalificeerd, verschuldigd zijn, en de andere belastingplichtigen op een verschillende manier vermits artikel 569, eerste lid, 32°, van het Gerechtelijk Wetboek aan de rechtbank van eerste aanleg de bevoegdheid toevertrouwt om kennis te nemen van de geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet. De situatie van die vennootschappen en die van de andere belastingplichtigen zijn vergelijkbaar.

B.8.3. Het Hof moet bijgevolg nagaan of dat verschil in behandeling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.8.4. Rekening houdend met het verband tussen de in het geding zijnde bijdrage en het sociaal statuut der zelfstandigen, is het pertinent dat, ondanks de kwalificatie van de in het geding zijnde bijdrage als belasting, het contentieux met betrekking tot die bijdrage aan de arbeidsrechtbank is toevertrouwd. Hoewel zij van fiscale aard is, in de zin van de artikelen 170 en 172 van de Grondwet, blijft de in het geding zijnde bijdrage verwant aan een sociale bijdrage door de bestaansreden ervan, met als gevolg dat zij is opgenomen in het systeem van het sociaal statuut der zelfstandigen.

B.9. Het Hof dient nog na te gaan of artikel 581, 8°, van het Gerechtelijk Wetboek niet op onevenredige wijze afbreuk doet aan het recht op toegang tot de rechter.

De in het geding zijnde bepaling verzekert rechtzoekenden dat hun zaak wordt behandeld door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie die volle rechtsmacht heeft om hun grieven te onderzoeken en die meer bepaald moet nagaan of de wet correct is toegepast. Het feit dat de arbeidsgerechten niet gespecialiseerd zijn in fiscale zaken brengt geen onverantwoord verschil mee tussen diegenen die de in het geding zijnde bijdrage verschuldigd zijn en diegenen die een andere belasting verschuldigd zijn. Uit de artikelen 170 en 172 van de Grondwet volgt trouwens niet dat alle geschillen betreffende belastingen aan eenzelfde rechterlijke instantie moeten worden voorgelegd. Verder wijst niets erop dat rechtzoekenden niet over dezelfde verweermiddelen beschikken naargelang hun geschil voor de arbeidsrechtbank of voor de rechtbank van eerste aanleg wordt gebracht.

Het recht op toegang tot een rechter omvat niet het recht op een rechter naar zijn keuze. Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever om te beslissen welke rechter het meest geschikt is om een bepaalde soort van geschillen te beslechten.

B.10. De toewijzing, aan de arbeidsrechtbank, van de geschillen betreffende de verplichting voor de vennootschappen tot het betalen van een bijdrage bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen is bijgevolg redelijk verantwoord.

B.11. De prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord ».

Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.6. Met de eerste prejudiciële vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van de artikelen 89 en 95, § § 1 en 1bis, van de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij een verschil in behandeling teweegbrengen tussen de personen die de jaarlijkse forfaitaire bijdrage verschuldigd zijn en de personen die de door de rekenplichtigen van de Schatkist geïnde belastingen verschuldigd zijn krachtens artikel 59 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, door de invordering van de jaarlijkse forfaitaire bijdrage ten laste van de vennootschappen toe te vertrouwen aan de sociale verzekeringskassen in plaats van aan de rekenplichtigen van de Schatkist, terwijl die kassen niet zijn onderworpen aan de verplichtingen inzake eed en borgstelling die bij artikel 61 van de gecoördineerde wetten aan de rekenplichtigen zijn opgelegd, terwijl de Schatkist niet beschikt over het voorrecht op hun goederen waarin artikel 64 van dezelfde wetten voorziet en terwijl de kassen niet zijn onderworpen aan de in artikel 180 van de Grondwet bepaalde controle van het Rekenhof.

B.7. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.8. Zoals het Hof heeft geoordeeld bij zijn voormelde arrest nr. 10/2017 verbiedt artikel 170, § 1, van de Grondwet de wetgever niet de ter uitvoering van artikel 20 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 « houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen » opgerichte sociale verzekeringskassen ertoe te machtigen de jaarlijkse forfaitaire bijdrage in te vorderen die bestemd is voor het sociaal statuut van de zelfstandigen.

Hoewel de in het geding zijnde bijdrage van fiscale aard is in de zin van de artikelen 170 en 172 van de Grondwet blijft zij immers door de bestaansreden ervan verwant aan een sociale bijdrage, met als gevolg dat zij is opgenomen in het systeem van het sociaal statuut van de zelfstandigen. Het feit dat het socialezekerheidsstelsel van die zelfstandigen overigens ook wordt gefinancierd door de overheid, in voorkomend geval met de opbrengst van de belastingen, verandert niets aan die vaststelling.

De keuze van de wetgever om de invordering van de jaarlijkse forfaitaire bijdrage toe te vertrouwen aan de sociale verzekeringskassen impliceert de toepassing van een ander stelsel dan hetwelk van toepassing is op de invordering van de andere belastingen door de rekenplichtigen van de Schatkist. Het verschil in behandeling dat hieruit voortvloeit tussen de personen die de in het geding zijnde bijdrage verschuldigd zijn en de personen die de belastingen verschuldigd zijn die worden geïnd door de rekenplichtigen van de Schatkist, is alleen discriminerend indien de toepassing van de regels en waarborgen die gelden bij de invordering van de in het geding zijnde bijdrage leidt tot een onevenredige beperking van de rechten van de betrokken personen.

B.9. In tegenstelling tot wat de Ministerraad en het RSVZ aanvoeren, heeft het Hof, in zijn arresten nrs. 103/2011 en 10/2017, niet de grondwettigheid onderzocht van de in het geding zijnde bepalingen ten aanzien van het verschil in behandeling dat in de prejudiciële vraag wordt beoogd, inzonderheid in het licht van de waarborgen die gelden bij de invordering van de jaarlijkse forfaitaire bijdrage door de sociale verzekeringskassen.

Het staat dus aan het Hof na te gaan of de invordering van de in het geding zijnde bijdrage door de sociale verzekeringskassen gepaard gaat met toereikende waarborgen, waarbij wordt verzekerd dat de kassen de opdrachten die de wetgever hun heeft toevertrouwd correct uitvoeren en dat de rechten van de personen welke die bijdrage verschuldigd zijn niet op onevenredige wijze worden beperkt.

B.10. De invordering van de in het geding zijnde bijdrage gaat gepaard met verschillende waarborgen, die weliswaar niet identiek zijn aan die welke gelden voor de rekenplichtigen van de Schatkist, maar die toelaten een adequaat kader te scheppen voor de invordering van de jaarlijkse forfaitaire bijdrage.

Allereerst dienen de vrije sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen te worden erkend (artikel 20, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 « houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen »). De Nationale Hulpkas en de vrije sociale verzekeringskassen zijn onderworpen aan een ministeriële controle (artikel 20, § 1, eerste en tweede lid, van het voormelde koninklijk besluit nr. 38; artikel 94, 7°, van de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten). Bovendien, in geval van vertraging bij de overdracht van de verschuldigde bedragen aan het RSVZ is een verhoging met 0,045 % per dag vertraging verschuldigd door de sociale verzekeringskas (artikel 12 van het koninklijk besluit van 15 maart 1993 « tot uitvoering van hoofdstuk II van titel III van de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten houdende sociale en diverse bepalingen, met betrekking tot de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van de vennootschappen bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen »). In geval van nalatigheid die de invordering van de bijdrage heeft verhinderd, kan de sociale verzekeringskas aansprakelijk worden gesteld bij beslissing van de minister die bevoegd is voor het sociaal statuut van de zelfstandigen (artikel 95, § 4, van de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten). In beide gevallen worden de als sanctie verschuldigde sommen geheven op de bedragen die bestemd zijn om de beheers- en werkingskosten of administratiekosten van de in gebreke gebleven kas te dekken. In tegenstelling tot wat de eisende partijen in cassatie beweren, worden die sommen niet doorgerekend aan de personen die de bijdrage verschuldigd zijn. Het beheer van de Nationale Hulpkas is onderworpen aan dezelfde controle als het algemeen beheer van het RSVZ (artikel 20, § 3, van het voormelde koninklijk besluit nr. 38). Die controle, waaraan het Rekenhof deelneemt, is geregeld bij het koninklijk besluit van 3 april 1997Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 03/04/1997 pub. 02/08/1997 numac 1997000178 bron ministerie van binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de officiële Duitse vertaling van het koninklijk besluit van 10 december 1996 betreffende de identiteitsstukken en -bewijzen voor kinderen onder de twaalf jaar type koninklijk besluit prom. 03/04/1997 pub. 06/06/1997 numac 1997012139 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Koninklijk besluit tot vaststelling, voor sommige ondernemingen die onder het Paritair Subcomité voor het bedrijf der grint- en zandgroeven welke in openlucht geëxploiteerd worden in de provincies Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Limburg, ressorteren, van de voorwaarden waaronder het gebrek aan werk wegens economische oorzaken de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden schorst type koninklijk besluit prom. 03/04/1997 pub. 15/08/1997 numac 1997021143 bron diensten van de eerste minister Koninklijk besluit houdende wijziging van de samenstelling van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie sluiten « houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels ». Ten slotte, in geval van betwisting, kunnen de personen die de bijdrage verschuldigd zijn, een beroep instellen voor de arbeidsrechtbank (artikel 581, 8°, van het Gerechtelijk Wetboek). Zoals in B.5 is vermeld, heeft het Hof, bij zijn arrest nr. 11/2017, geoordeeld dat de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank om kennis te nemen van een dergelijk beroep, verenigbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en met het recht op toegang tot de rechter.

B.11. Zonder dat dient te worden nagegaan of de ambtenaren van de sociale verzekeringskassen zijn onderworpen aan het Rekenhof, op grond van artikel 180 van de Grondwet, dient ervan te worden uitgegaan dat de waarborgen die zijn verbonden aan de invordering van de bijdrage aan de personen welke die bijdrage verschuldigd zijn een toereikend beschermingsniveau bieden.

B.12. Het Hof is niet bevoegd om te controleren op welke manier de bevoegde overheden de in B.10 vermelde mechanismen uitvoeren. Het staat overigens aan die overheden om, in voorkomend geval, rekening te houden met de aanbevelingen die het Rekenhof heeft geformuleerd in de verslagen die de eisende partijen in cassatie aanhalen, teneinde de controle van de sociale verzekeringskassen te verbeteren. In elk geval blijkt uit die verslagen van het Rekenhof niet dat de invordering van de in het geding zijnde bijdrage zou moeten worden toevertrouwd aan de belastingadministratie, noch dat de waarborgen die van toepassing zijn op de rekenplichtigen van de Schatkist en die in de prejudiciële vraag worden vermeld, noodzakelijkerwijs van toepassing zouden moeten zijn op de invordering van de bijdrage teneinde de grondwettigheid ervan te garanderen.

B.13. De in het geding zijnde bepalingen leiden niet tot een onevenredige beperking van de rechten van de betrokken personen.

De eerste prejudiciële vraag dient derhalve ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.14. Met de tweede prejudiciële vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof zich uit te spreken over de verenigbaarheid van artikel 94, 10°, van de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten met artikel 170 van de Grondwet, in zoverre het de Koning ermee belast de gevallen te bepalen waarin kan worden verzaakt aan de toepassing van de verhogingen wegens vertraging in de betaling van de bijdragen, bedoeld in artikel 93 van dezelfde wet, zonder dat is voorzien in nauwkeurige, ondubbelzinnige en duidelijke criteria aan de hand waarvan kan worden bepaald welke bijdrageplichtige de verzaking kan genieten.

B.15. Artikel 170, § 1, van de Grondwet bepaalt : « Geen belasting ten behoeve van de Staat kan worden ingevoerd dan door een wet ».

Die bepaling drukt het wettigheidsbeginsel in fiscale zaken uit, dat vereist dat de wezenlijke bestanddelen van de belasting in beginsel bij de wet worden bepaald, opdat geen enkele belasting kan worden geheven zonder de instemming van de belastingplichtigen, uitgedrukt door hun vertegenwoordigers. Tot de wezenlijke bestanddelen van de belasting behoren de aanwijzing van de belastingplichtigen, de belastbare materie, de belastbare grondslag, de aanslagvoet en de eventuele belastingvrijstellingen en -verminderingen.

B.16. Zonder dat dient te worden nagegaan of het antwoord op de prejudiciële vraag nuttig is voor het oplossen van het geschil, dient te worden vastgesteld dat de in artikel 93 van de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten beoogde verhoging een verwijlinterest is, die verschuldigd is wegens de niet-tijdige betaling van een belastingschuld. Die verhoging is geen belasting. Artikel 170, § 1, van de Grondwet verhindert bijgevolg niet dat de wetgever de Koning ertoe machtigt de gevallen te bepalen waarin kan worden verzaakt aan de toepassing van die verhoging.

B.17. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - De artikelen 89 en 95, § § 1 en 1bis, van de wet van 30 december 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/1992 pub. 18/06/2012 numac 2012000355 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen. - Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten « houdende sociale en diverse bepalingen » schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. - Artikel 94, 10°, van dezelfde wet schendt artikel 170, § 1, van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 28 oktober 2021.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût

^