Etaamb.openjustice.be
Wet van 25 april 2007
gepubliceerd op 08 mei 2007

Wet houdende diverse bepalingen (1)

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2007201376
pub.
08/05/2007
prom.
25/04/2007
ELI
eli/wet/2007/04/25/2007201376/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 APRIL 2007. - Wet houdende diverse bepalingen (IV) (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II. - Administratieve vereenvoudiging HOOFDSTUK I. - Wijziging van de Hypotheekwet van 16 december 1851

Art. 2.Artikel 92 van de Hypotheekwet van 16 december 1851, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1913, wordt vervangen als volgt : «

Art. 92.- De inschrijvingen worden doorgehaald of verminderd krachtens de toestemming van de belanghebbende partijen, daartoe bevoegd, ofwel krachtens een vonnis in laatste aanleg gewezen of in kracht van gewijsde gegaan, ofwel krachtens een vonnis, uitvoerbaar verklaard niettegenstaande verzet of beroep. De volmacht tot doorhaling of vermindering moet uitdrukkelijk en in authentieke vorm gegeven worden.

De inschrijvingen van de bedongen hypotheken kunnen eveneens worden doorgehaald of verminderd krachtens een authentieke akte waarin de instrumenterende ambtenaar eenzijdig bevestigt dat de schuldeiser zijn toestemming heeft verleend met deze doorhaling of vermindering; alle inschrijvingen die in de voorgelegde akte zijn opgenomen worden ambtshalve doorgehaald of verminderd.

De overnemer van een hypothecaire schuldvordering kan geen doorhaling of vermindering toestaan, tenzij de overdracht voortvloeit uit akten als vermeld in artikel 2. »

Art. 3.In artikel 93, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « of houdende bevestiging van de toestemming » ingevoegd tussen de woorden « houdende toestemming » en de woorden « , hetzij de uitgifte van het vonnis. ». HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen

Art. 4.In artikel 4 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het tweede en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « De gegevens die het Rijksregister opneemt en bewaart krachtens artikel 3, eerste en tweede lid, gelden tot bewijs van het tegendeel. Deze gegevens kunnen rechtsgeldig gebruikt worden ter vervanging van de informatie vervat in de in artikel 2 bedoelde registers. Iedereen die een verschil vaststelt tussen de gegevens van het Rijksregister en de gegevens vervat in de registers vermeld in artikel 2 dient dit onverwijld te melden. »; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt de nadere modaliteiten inzake de mededeling van de informatiegegevens aan het Rijksregister en van de wijze waarop de bovenvermelde melding dient te gebeuren.» HOOFDSTUK III. - Opheffing en wijziging van bepalingen betreffende hygiënische eisen voor slijterijen van gegiste dranken

Art. 5.Hoofdstuk II « Hygiënische eisen voor slijterijen van gegiste dranken » bestaande uit de artikels 5 tot 7 van de wetsbepalingen inzake slijterijen van gegiste dranken, samengeordend op 3 april 1953, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1967, wordt opgeheven.

Art. 6.In artikel 23, § 1, van dezelfde gecoördineerde wetsbepalingen, vervangen bij de wet van 6 juli 1967, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid, 1°, wordt opgeheven;2° in het tweede lid, 2°, worden de woorden « hetzelfde bestuur » vervangen door de woorden « het bevoegde gemeentebestuur.»; 3° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Het plan is niet vereist voor reizende slijterijen en gelegenheidsslijterijen.»

Art. 7.Artikel 37, § 4, van dezelfde samengeordende wetsbepalingen, vervangen bij de wet van 6 juli 1967, wordt vervangen als volgt : « § 4. Bij overtreding van artikel 29 wordt de sluiting van de slijterij uitgesproken totdat aan de door of krachtens die bepaling voorgeschreven voorwaarden is voldaan. »

Art. 8.Artikel 50, § 2, 1°, van dezelfde samengeordende wetsbepalingen, opgeheven bij de wet van 6 juli 1967 en hersteld bij de wet van 14 december 2005, wordt opgeheven.

Art. 9.Artikel 3, § 1, 1°, van de wet van 28 december 1983 betreffende de vergunning voor het verstrekken van sterke drank, vervangen door de wet van 14 december 2005, wordt opgeheven.

Art. 10.De artikelen 5 tot 9 treden in werking op een door de Koning te bepalen datum.

TITEL III. - Binnenlandse Zaken HOOFDSTUK I. - Wijziging van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden

Art. 11.In artikel 2 van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, gewijzigd bij de wetten van 10 maart 2003 en 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het punt 5° wordt vervangen als volgt : « 5° steward : een natuurlijke persoon, aangeworven door de organisator krachtens artikel 7, om de toeschouwers te ontvangen en te begeleiden bij een nationale voetbalwedstrijd, een internationale voetbalwedstrijd of bij elk voetbalevenement zoals gedefinieerd in 10° ten einde het goede verloop van de wedstrijd of van het voetbalevenement met het oog op de veiligheid van de toeschouwers te waarborgen;»; 2° het artikel wordt aangevuld als volgt : « 10° voetbalevenement : elke wedstrijd of training op gras, synthetische ondergrond of in zaal waaraan voetbalspelers deelnemen; « 11° veiligheidscapaciteit : capaciteit zoals overeengekomen tussen de betrokken partijen in de overeenkomst bedoeld in artikel 5 of opgelegd krachtens de veiligheidsnormen. »

Art. 12.Artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 5.- De organisatoren van nationale voetbalwedstrijden die behoren tot het nationaal kampioenschap, zijn ertoe gehouden om met betrekking tot hun verplichtingen uiterlijk 1 augustus van elk jaar een overeenkomst af te sluiten met de hulpdiensten en de bestuurlijke en politiële overheden of diensten, of op zijn minst acht dagen vóór het begin van het kampioenschap indien dit kampioenschap aanvangt vóór 1 augustus.

Een origineel exemplaar van deze overeenkomst dient gezonden te worden aan de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken, binnen de termijn gesteld in het eerste lid.

De organisatoren van nationale en internationale voetbalwedstrijden die niet gehouden zijn om een overeenkomst af te sluiten krachtens het eerste lid, hebben de verplichting om bedoelde overeenkomst af te sluiten binnen een termijn vastgelegd door de burgemeester, met dien verstande dat de overeenkomst afgesloten dient te zijn op zijn minst acht dagen vóór de wedstrijd waarop zij van toepassing is of vóór de eerste wedstrijd van de reeks van wedstrijden waarop zij toepassing vindt.

Een origineel exemplaar van deze overeenkomst dient gezonden te worden aan de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken, binnen de termijn gesteld in het derde lid. »

Art. 13.In dezelfde wet wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidende : «

Art. 8bis.- Ingeval van het niet-respecteren van artikel 6, van de elementen en voorwaarden bepaald door de Koning in uitvoering van artikel 8 of van één of meerdere van de bepalingen van de overeenkomst, bedoeld in artikel 5, kan de burgemeester van de plaats waar het stadion zich bevindt, overgaan tot het beperken van de veiligheidscapaciteit, bedoeld in artikel 2, 11°. »

Art. 14.Artikel 10, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « 7° het uitwerken van een intern noodplan, dat onder meer de evacuatie organiseert. Dit plan wordt in de eerste twee jaar na de inwerkingtreding van deze bepaling of in de eerste twee jaar dat een organisator onder het toepassingsgebied van deze wet valt, jaarlijks getest met alle betrokken partners. Nadien wordt dit plan driejaarlijks getest met alle betrokken partners. De Koning bepaalt de minimale bepalingen van het intern noodplan en de modaliteiten van de test; 8° het helpen toezien op de naleving van de stadionverboden.»

Art. 15.In dezelfde wet wordt een artikel 10bis ingevoegd, luidende : «

Art. 10bis.- In afwijking van artikel 10, 4°, kunnen de organisatoren van een nationale voetbalwedstrijd of een internationale voetbalwedstrijd in de overeenkomst, bedoeld in artikel 5, voorzien dat voor één of meerdere wedstrijden de scheiding van de rivaliserende toeschouwers niet van toepassing is. In voorkomend geval moet de overeenkomst de alternatieve veiligheidsmaatregelen bepalen. »

Art. 16.In artikel 12 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, ingevoegd bij de wet van 10 maart 2003, worden de woorden « in artikel 15, vierde lid, 16 en 17, eerste lid » vervangen door de woorden « in artikel 15, vijfde lid, 16 en 17, eerste lid »;2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de taken bedoeld in de artikelen 14 tot 17 kunnen de stewards eveneens tussenkomen naar aanleiding van elk voetbalevenement zoals gedefinieerd in artikel 2, 10°.In voorkomend geval dienen deze stewards te beantwoorden aan de minimale voorwaarden van rekrutering en opleiding zoals bepaald door en krachtens artikel 8. »

Art. 17.In artikel 13 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Eenieder die zich tegen deze controle of afgifte verzet of bij wie is vastgesteld dat hij of zij in het bezit is van een wapen of een gevaarlijk voorwerp, of die het reglement van inwendige orde, zoals bedoeld in artikel 10, 1°, niet naleeft, wordt door de stewards de toegang tot het stadion ontzegd.De toegang tot het stadion wordt door de stewards eveneens ontzegd aan eenieder waarvan zij weten dat hij of zij het voorwerp uitmaakt van een stadionverbod. »; 2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « De stewards en de veiligheidsverantwoordelijke kunnen aan de toeschouwers richtlijnen geven ten einde hun veiligheid te verzekeren of ten einde toe te zien op de toepassing van het reglement van inwendige orde.»

Art. 18.In artikel 15 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen als volgt : « De organisator ziet erop toe dat de stewards verzekeren dat via de toegangs- en evacuatiewegen een vlotte doorgang mogelijk is naar uitgangen en parkings en dat de toegangs- en evacuatiewegen in, naar of van de tribunes en de toegangswegen tot het stadion, permanent vrijgehouden worden behoudens gerechtvaardigde reden om zich daar te bevinden.»; 2° tussen het derde en vierde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « De organisator ziet erop toe dat er zich aan elke evacuatiepoort of poort die dienstig kan zijn als evacuatie-uitgang, permanent een steward bevindt, en dit gedurende de periode waarin het stadion toegankelijk is voor de toeschouwers en voor deze delen van het stadion waartoe de toeschouwers toegang hebben.De organisator verzekert dat deze steward, indien nodig, deze poort onmiddellijk, in de vluchtrichting en zonder sleutel kan openen. »

Art. 19.In artikel 18 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « van twintigduizend frank tot tien miljoen frank » vervangen door de woorden « van vijfhonderd euro tot tweehonderdvijftigduizend euro » en worden de woorden « door of krachtens de artikelen 3, 4, 5 of 10 » vervangen door de woorden « door of krachtens de artikelen 5 of 10 »;2° tussen het eerste en tweede lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Overeenkomstig de procedure bepaald in Titel IV kan een administratieve geldboete van vijfhonderd euro tot tweehonderdvijftigduizend euro worden opgelegd aan de organisator van een voetbalwedstrijd die de verplichtingen voorgeschreven door of krachtens de artikelen 3 of 4, voorzover deze op hem van toepassing zijn, niet naleeft.»; 3° in het tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden « van twintigduizend frank tot vijf miljoen frank » vervangen door de woorden « van vijfhonderd euro tot honderdvijfentwintigduizend euro »;4° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste en derde lid bedraagt de minimumsanctie : 1° vijfduizend euro ingeval van overtreding van artikel 5, eerste lid;2° tweeduizend vijfhonderd euro ingeval van overtreding van artikel 5, tweede lid;3° vijfduizend euro ingeval van overtreding van artikel 6;4° tweeduizend vijfhonderd euro ingeval van overtreding van artikel 10, 6°;5° tweeduizend vijfhonderd euro ingeval van overtreding van artikel 10, 7°;6° tweeduizend vijfhonderd euro ingeval van overtreding van artikel 15, vierde lid.»

Art. 20.Artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 19.- Deze titel is van toepassing op feiten gepleegd gedurende de ganse periode tijdens welke het stadion waarin een nationale voetbalwedstrijd, een internationale voetbalwedstrijd of een voetbalwedstrijd waaraan minstens één ploeg van derde nationale klasse deelneemt, plaatsvindt, toegankelijk is voor de toeschouwers.

De artikelen 20bis, 21, tweede lid 2°, en 23bis, eerste lid, zijn van toepassing op feiten, begaan in de perimeter, tijdens de periode die aanvangt vijf uur vóór het begin van de voetbalwedstrijd en die eindigt vijf uur na het einde van de voetbalwedstrijd.

Artikel 21, tweede lid, 1° en 2°, is ook van toepassing op voetbalwedstrijden waaraan minstens één ploeg uit bevordering deelneemt.

De artikelen 21bis en 21ter zijn ook van toepassing op feiten, begaan in de perimeter, tijdens de periode die aanvangt vijf uur vóór het begin van de voetbalwedstrijd en die eindigt vijf uur na het einde van de voetbalwedstrijd.

Artikel 23bis, tweede lid, is van toepassing op feiten, begaan in groep, op het ganse grondgebied van het Koninkrijk, tijdens de periode die aanvangt vierentwintig uur vóór het begin van de voetbalwedstrijd en die eindigt vierentwintig uur na het einde van de voetbalwedstrijd. »

Art. 21.Artikel 20 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 20.- Eenieder die in het stadion zonder gerechtvaardigde reden één of meerdere voorwerpen gooit of schiet, kan één of meer sancties oplopen als bepaald in de artikelen 24, 24ter en 24quater. »

Art. 22.In artikel 20bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 maart 2003, worden de woorden « als bepaald in artikel 24 » vervangen door de woorden « als bepaald in de artikelen 24, 24ter en 24quater. »

Art. 23.Artikel 21 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 21.- Eenieder die het stadion of de perimeter onrechtmatig betreedt of poogt te betreden, kan één of meer sancties oplopen als bepaald in de artikelen 24 tot 24quater.

Als onrechtmatig betreden worden beschouwd : 1° het betreden van het stadion in overtreding van een administratief of gerechtelijk stadionverbod of een stadionverbod als beveiligingsmaatregel;2° het betreden van de perimeter in overtreding van een administratief of gerechtelijk perimeterverbod, behoudens gerechtvaardigde reden waaruit het geoorloofd karakter om zich in de perimeter te bevinden blijkt, en in dit laatste geval met uitzondering van elke plaats in de perimeter waar betrokkene zich niet zou hebben bevonden mocht er geen voetbalwedstrijd georganiseerd geweest zijn;3° het betreden van het stadion wanneer de toegang hem daartoe werd ontzegd met toepassing van artikel 13, derde lid.In dit geval kan een persoon enkel één of meer sancties oplopen als bepaald in de artikelen 24, 24ter en 24quater. ».

Art. 24.In dezelfde wet wordt een artikel 21bis ingevoegd, luidende : «

Art. 21bis.- Behoudens wettelijk voorschrift, overheidsbevel of een andere uitdrukkelijke en voorafgaande toelating of gerechtvaardigde reden waaruit het geoorloofd karakter blijkt, kan eenieder die in het stadion of de perimeter de richtlijnen of bevelen gegeven door de veiligheidsverantwoordelijke, door een steward in de uitvoering van zijn functie vastgelegd door de wet, of door een lid van de politiediensten of van de hulpdiensten, niet opvolgt, één of meer sancties oplopen zoals bepaald in de artikelen 24, 24ter en 24quater. »

Art. 25.In dezelfde wet wordt een artikel 21ter ingevoegd, luidende : «

Art. 21ter.- Eenieder die in het stadion of de perimeter bewust zijn materiële hulp aanreikt bij een onrechtmatige betreding zoals bepaald in artikel 21, tweede lid, 1°, kan één of meer sancties oplopen zoals bepaald in de artikelen 24, 24ter en 24quater. »

Art. 26.In artikel 22 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « bepaald in artikel 24 » vervangen door de woorden « bepaald in de artikelen 24, 24ter en 24quater »;2° in het tweede lid worden de woorden « of andere middelen » vervangen door de woorden « en alle middelen ».

Art. 27.Artikel 23 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 23.- Eenieder die, alleen of in groep, in het stadion aanzet tot slagen en verwondingen, haat of woede ten opzichte van een of meerdere personen, kan één of meer sancties oplopen als bepaald in de artikelen 24, 24ter en 24quater. »

Art. 28.Artikel 23bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 maart 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 23bis.- Eenieder die zich, alleen of in groep, in de perimeter bevindt omwille van en ter gelegenheid van een voetbalwedstrijd en aanzet tot slagen en verwondingen, haat of woede ten opzichte van een of meerdere personen, kan één of meer sancties oplopen als bepaald in de artikelen 24, 24ter en 24quater.

Eenieder die zich, in groep, op het grondgebied bevindt van het Koninkrijk en omwille van en ter gelegenheid van de organisatie van een voetbalwedstrijd aanzet tot slagen en verwondingen, haat of woede ten opzichte van een of meerdere personen, kan één of meer sancties oplopen als bepaald in de artikelen 24, 24ter en 24quater. »

Art. 29.In artikel 23ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 maart 2003, worden de woorden « bepaald in artikel 24 » vervangen door de woorden « bepaald in de artikelen 24, 24ter en 24quater ».

Art. 30.Artikel 24 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 24.- § 1. Overeenkomstig de procedure bepaald in Titel IV kan in geval van overtreding van de artikelen 20, 20bis, 21, 21bis, 21ter, 22, 23, 23bis en 23ter een administratieve geldboete van tweehonderdvijftig tot vijfduizend euro en een administratief stadionverbod voor een duur van drie maanden tot vijf jaar worden opgelegd, of één van deze sancties alleen.

Een administratief stadionverbod kan gepaard gaan met een administratief perimeterverbod voor een duur gelijk aan de duur van het stadionverbod.

Behoudens gerechtvaardigde reden waaruit het geoorloofd karakter om zich in de perimeter te bevinden blijkt, en in dit laatste geval met uitzondering van elke plaats in de perimeter waar betrokkene zich niet zou hebben bevonden mocht er geen voetbalwedstrijd georganiseerd geweest zijn, is het administratief perimeterverbod van toepassing tijdens de periode die aanvangt vijf uur vóór het begin van de voetbalwedstrijd en die eindigt vijf uur na het einde van de voetbalwedstrijd. § 2. In afwijking van § 1, eerste lid, bedraagt de minimumsanctie : 1° een administratieve geldboete van duizend euro en een administratief stadionverbod van een jaar in geval van overtreding van artikel 21, tweede lid, 1°;2° een administratieve geldboete van duizend euro en een administratief stadionverbod van twee jaar in geval van overtreding van artikel 22, tweede lid, 1°;3° een administratieve geldboete van vijfhonderd euro en een administratief stadionverbod van een jaar in geval van overtreding van artikel 23 ten aanzien van een of meer stewards, de veiligheidsverantwoordelijke of één of meer leden van de hulpdiensten;4° een administratieve geldboete van vijfhonderd euro en een administratief stadionverbod van negen maanden in geval van overtreding van artikel 23 ten aanzien van één of meerdere rivaliserende toeschouwers wanneer, overeenkomstig artikel 10bis, door de organisator geen supportersscheiding in plaats werd gesteld;5° een administratieve geldboete van vijfhonderd euro en een administratief stadionverbod van een jaar voor diegene die een Bengaals vuur, zoals bedoeld als pyrotechnisch middel in artikel 23ter, aansteekt. § 3. In het geval, overeenkomstig de procedure bepaald in Titel IV, een administratief stadionverbod en een administratieve geldboete worden opgelegd aan een overtreder die in België woonplaats noch hoofdverblijfplaats heeft en deze administratieve geldboete niet wordt betaald binnen de voorziene termijn, wordt het administratief stadionverbod van rechtswege verlengd tot het moment waarop de geldboete wordt betaald, en dit voor een periode van maximaal vijf jaar vanaf het moment waarop het initieel stadionverbod ten einde loopt.

Deze verlenging eindigt van rechtswege vanaf ontvangst van betaling van de administratieve geldboete. »

Art. 31.In dezelfde wet wordt een artikel 24bis ingevoegd, luidende : «

Art. 24bis.- § 1. Eenieder die, overeenkomstig artikel 21, tweede lid, 1° of 2°, een administratief stadionverbod of een administratief perimeterverbod overtreedt, kan voor een maximale duur van drie maanden een administratieve aanmeldingsplicht op een politiekantoor worden opgelegd.

Betrokkene dient zich in voorkomend geval naar aanleiding van elke nationale of internationale voetbalwedstrijd in België, zoals bedoeld in artikel 2, van de club of clubs die door de ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, worden bepaald, aan te melden, ten vroegste 45 minuten na het begin van de wedstrijd en uiterlijk vóór het einde van de wedstrijd, op een door de ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, bepaald politiekantoor, dat zich in de nabijheid van diens woonplaats bevindt.

Betrokkene heeft de gelegenheid om binnen dertig dagen te rekenen van de datum van kennisgeving van de aangetekende brief, bedoeld in artikel 30, de ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, te verzoeken zich te mogen aanmelden op een politiekantoor, dat zich in de nabijheid van zijn verblijfplaats bevindt.

De Koning bepaalt de criteria waarmee de ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, moet rekening houden bij het bepalen van de club of clubs waarvoor betrokkene zich dient aan te melden en het bepalen van het politiekantoor waar betrokkene zich dient aan te melden.

Betrokkene tekent telkenmale, op vertoon van zijn identiteitskaart, een formulier dat ter beschikking ligt op het betrokken politiekantoor.

De Koning bepaalt de inhoud van dit formulier en de uitvoeringsmodaliteiten van deze voorwaarden. § 2. Telkens betrokkene zich niet aanmeldt in overtreding van § 1, en behoudens wettelijk voorschrift, overheidsbevel of een andere uitdrukkelijke en voorafgaande toelating of gerechtvaardigde reden waaruit het geoorloofd karakter blijkt, wordt de opgelegde duur van de administratieve aanmeldingsplicht verlengd met een maand, hetzij vanaf het einde van de lopende administratieve aanmeldingsplicht, hetzij vanaf de kennisgeving, bedoeld in § 3, tweede lid, indien deze kennisgeving plaatsvindt na het einde van de lopende administratieve aanmeldingsplicht, en wordt hem een forfaitaire geldsom van vijfhonderd euro opgelegd. § 3. Het niet-naleven van de administratieve aanmeldingsplicht wordt bij proces-verbaal vastgesteld door een politieambtenaar. Het origineel van dit proces-verbaal wordt gestuurd aan een ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid.

Binnen de twee maanden die volgen op de vaststelling van het niet-naleven van de administratieve aanmeldingsplicht, deelt een ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, de overtreder, door middel van een ter post aangetekende brief, de toepassing van § 2 mee.

Deze brief vermeldt de verlenging met een maand van de administratieve aanmeldingsplicht en bevat een uitnodiging tot betaling van de som van vijfhonderd euro, binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de dag van kennisgeving.

Bij de derde overtreding van de administratieve aanmeldingsplicht wordt het dossier van betrokkene door een door de Koning aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, overgemaakt aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats van de overtreder.

De procureur des Konings kan de overtreder vervolgen overeenkomstig artikel 41bis, eerste lid. § 4. Dit artikel is niet van toepassing op personen die in België woonplaats noch hoofdverblijfplaats hebben. »

Art. 32.In dezelfde wet wordt een artikel 24ter ingevoegd, luidende : «

Art. 24ter.- § 1. In het geval er, overeenkomstig de procedure bepaald in Titel IV, een administratief stadionverbod van twee jaar of meer wordt opgelegd, kan aan de overtreder een administratief verbod om het grondgebied te verlaten worden opgelegd voor een land waar een voetbalwedstrijd wordt gespeeld waaraan een club van de eerste, tweede of derde nationale klasse uit België deelneemt, een wedstrijd waaraan de Belgische nationale ploeg deelneemt, of voor een Wereldkampioenschap of Europees kampioenschap voetbal, voor een duur die gelijk is aan deze van het administratief stadionverbod.

Het administratief verbod het grondgebied te verlaten is van toepassing behoudens wettelijk voorschrift, overheidsbevel of een andere uitdrukkelijke en voorafgaande toelating of gerechtvaardigde reden waaruit het geoorloofd karakter om naar dat land te reizen, blijkt.

De ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, bepaalt voor welke club of clubs of voor welk kampioenschap het administratief verbod om het grondgebied te verlaten van toepassing is.

De Koning bepaalt de criteria waarmee de ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, moet rekening houden bij het bepalen van de club of clubs, of het kampioenschap, waarvoor betrokkene een administratief verbod om het grondgebied te verlaten, wordt opgelegd.

Dit administratief verbod het grondgebied te verlaten begint ten vroegste 48 uur vóór het begin van de wedstrijd of het tornooi te lopen tot maximum het einde van de wedstrijd of het tornooi. § 2. Ten einde de naleving van dit verbod te controleren, kan betrokkene een administratieve aanmeldingsplicht op een politiekantoor opgelegd worden.

Betrokkene dient zich in voorkomend geval tijdens elke betrokken wedstrijd aan te melden op een door de ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, bepaald politiekantoor, dat zich in de nabijheid van diens woonplaats bevindt.

Wanneer het gaat om een Wereldkampioenschap of Europees kampioenschap voetbal, dient de betrokkene zich aan te melden tijdens elke wedstrijd van elk land dat door de door de Koning aangewezen ambtenaar wordt bepaald.

Betrokkene heeft de gelegenheid om binnen dertig dagen te rekenen van de datum van kennisgeving van de aangetekende brief, bedoeld in artikel 30, de ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, te verzoeken zich te mogen aanmelden op een politiekantoor, dat zich in de nabijheid van zijn verblijfplaats bevindt.

De Koning bepaalt de criteria waarmee de ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, moet rekening houden bij het bepalen van het politiekantoor waar betrokkene zich dient aan te melden.

Betrokkene tekent telkenmale, op vertoon van zijn identiteitskaart, een formulier dat ter beschikking ligt op het betrokken politiekantoor.

De Koning bepaalt de inhoud van dit formulier en de uitvoeringsmodaliteiten van deze voorwaarden. § 3. Telkens betrokkene zich niet aanmeldt in overtreding van § 2, en behoudens wettelijk voorschrift, overheidsbevel of een andere uitdrukkelijke en voorafgaande toelating of gerechtvaardigde reden waaruit het geoorloofd karakter blijkt, wordt hem een forfaitaire geldsom van duizend euro opgelegd. § 4. Het niet-naleven van de administratieve aanmeldingsplicht wordt bij proces-verbaal vastgesteld door een politieambtenaar. Het origineel van dit proces-verbaal wordt gestuurd aan een ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid.

Binnen de twee maanden die volgen op de vaststelling van het niet-naleven van de administratieve aanmeldingsplicht, deelt een ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, de overtreder, door middel van een aangetekende brief, de toepassing van § 3 mee. Deze brief bevat een uitnodiging tot betaling van de som van duizend euro, binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de dag van kennisgeving.

Bij de derde overtreding van de administratieve aanmeldingsplicht, wordt het dossier van betrokkene door een door de Koning aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, overgemaakt aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats van de overtreder.

De procureur des Konings kan de overtreder vervolgen overeenkomstig artikel 41bis, eerste lid. § 5. Dit artikel is niet van toepassing voor personen die in België woonplaats noch hoofdverblijfplaats hebben. »

Art. 33.In dezelfde wet wordt een artikel 24quater ingevoegd, luidende : « Art. 24quater.- In geval van overtreding van de artikelen 20, 20bis, 21, 21bis, 21ter, 22, 23, 23bis, en 23ter kan een administratief stadionverbod voor een duur van drie maanden tot vijf jaar worden opgelegd aan de minderjarige boven de veertien jaar op het ogenblik van de feiten. »

Art. 34.In artikel 25 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « in de artikelen 18 en 24 » vervangen door de woorden « in de artikelen 18 en 24 tot 24quater »;2° in het tweede lid worden de woorden « gestuurd aan de ambtenaar » vervangen door de woorden « gestuurd aan een ambtenaar »;3° in het derde lid worden de woorden « in de artikelen 20, 20bis, 21, 22, 23, 23bis en 23ter » vervangen door de woorden « in de artikelen 20 tot 23ter ».

Art. 35.In artikel 26 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 maart 2003 en 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « opgelegd door de door de Koning aangewezen ambtenaar » vervangen door de woorden « opgelegd door een door de Koning aangewezen ambtenaar », worden de woorden « Wanneer de ambtenaar beslist » vervangen door de woorden « Wanneer een door de Koning aangewezen ambtenaar beslist », worden de woorden « het recht heeft om bij die gelegenheid de in het eerste lid bedoelde ambtenaar om een mondelinge verdediging van zijn zaak te verzoeken » vervangen door de woorden « het recht heeft om bij die gelegenheid de in het eerste lid bedoelde ambtenaar expliciet om een mondelinge verdediging van zijn zaak te verzoeken » en worden de woorden « De in het eerste lid bedoelde ambtenaar bepaalt » vervangen door de woorden « Een door de Koning aangewezen ambtenaar bepaalt »;2° in § 2 worden de woorden « artikel 24, tweede lid » vervangen door de woorden « artikel 24quater » en worden de woorden « Wanneer de feiten bij de in § 1, eerste lid, bedoelde ambtenaar aanhangig worden gemaakt » vervangen door de woorden « Wanneer de feiten bij een in § 1, eerste lid, bedoelde ambtenaar aanhangig worden gemaakt ».

Art. 36.In artikel 27 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, worden de woorden « op basis van de artikelen 18 of 24 » vervangen door de woorden « op basis van de artikelen 18 of 24 tot 24quater ».

Art. 37.In artikel 29 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « het bedrag van de administratieve geldboete en de duur van het administratief stadionverbod, of een van die sancties alleen, en de bepalingen van artikel 31 » vervangen door de woorden « het bedrag van de administratieve geldboete, de duur van het administratief stadionverbod, de duur van het administratief perimeterverbod, de duur van de administratieve aanmeldingsplicht op een politiekantoor en de modaliteiten van deze verplichting, en de duur van het administratief verbod het grondgebied te verlaten en de modaliteiten van dit verbod, of één van die sancties alleen, en de bepalingen van artikel 30, vierde lid, en van artikel 31 »;2° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « Voor de persoon die in België woonplaats noch hoofdverblijfplaats heeft, worden de bepalingen van artikel 24, § 3, eveneens vermeld.»; 3° in het derde lid worden de woorden « op de artikelen 20, 20bis, 21, 22, 23, 23bis en 23ter » vervangen door de woorden « op de artikelen 20 tot 23ter » en worden de woorden « van een enkele administratieve geldboete en een enkel administratief stadionverbod » vervangen door de woorden « van een enkele administratieve geldboete, een enkel administratief stadionverbod, een enkel administratief perimeterverbod, een enkele administratieve aanmeldingsplicht op een politiekantoor en een enkel administratief verbod het grondgebied te verlaten ».

Art. 38.In artikel 30 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « van de artikelen 20, 20bis, 21, 22, 23, 23bis en 23ter » vervangen door de woorden « van de artikelen 20 tot 23ter »;2° in het tweede lid worden de woorden « artikel 24, tweede lid » vervangen door de woorden « artikel 24quater »;3° het artikel wordt aangevuld met de volgende leden : « De beslissing wordt betekend uiterlijk binnen de tien werkdagen die volgen op het aflopen van de termijn bepaald in artikel 32. Naast de beslissing bevat de betekening in voorkomend geval een uitnodiging tot betaling van de administratieve geldboete opgelegd aan de overtreder binnen de termijn bepaald in artikel 28. Na het verstrijken van deze termijn is een nalatigheidsintrest, gelijk aan de wettelijke intrestvoet, verschuldigd. ».

Art. 39.Artikel 31 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3. Wanneer in beroep een administratief stadionverbod wordt opgelegd, wordt het vonnis, op vraag van een door de Koning aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, aan betrokkene betekend door een gerechtsdeurwaarder. Het stadionverbod gaat in op de dag volgend op de betekening. Indien de betrokken persoon op dat moment reeds het voorwerp uitmaakt van een stadionverbod, vangt het nieuwe stadionverbod aan de dag volgend op deze waarop het lopend stadionverbod een einde neemt.

Wanneer in beroep enkel een administratieve geldboete wordt opgelegd, wordt het vonnis, op vraag van een door de Koning aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, aan betrokkene betekend door een gerechtsdeurwaarder, behoudens indien de geldboete werd betaald binnen een termijn van een maand, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. ».

Art. 40.In artikel 34 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « van de artikelen 20, 20bis, 21, 22, 23, 23bis en 23ter » vervangen door de woorden « van de artikelen 20 tot 23ter », worden de woorden « tienduizend frank » vervangen door de woorden « tweehonderdvijftig euro » en worden de woorden « door de ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid » vervangen door de woorden « door een ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid, of door een officier van gerechtelijke of van bestuurlijke politie, overeenkomstig de door de Koning bepaalde modaliteiten »;2° in het tweede lid worden de woorden « door de betrokken ambtenaar » vervangen door de woorden « door een ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid ».

Art. 41.In artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « of een vervolging in het kader van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming » ingevoegd tussen de woorden « of een strafrechtelijke vervolging » en de woorden « werd ingesteld » en worden de woorden « op basis van artikel 24 » vervangen door de woorden « op basis van de artikelen 24 tot 24quater »;2° in het tweede lid worden de woorden « op basis van artikel 24 » vervangen door de woorden « op basis van de artikelen 24 tot 24quater ».

Art. 42.In artikel 36 van dezelfde wet worden de woorden « of een vervolging in het kader van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming » ingevoegd tussen de woorden « van de strafvordering » en de woorden « door de procureur des Konings » en de woorden « van artikel 24 » worden vervangen door de woorden « van de artikelen 24 tot 24quater ».

Art. 43.In artikel 37 van dezelfde wet worden de woorden « tienduizend frank » worden vervangen door de woorden « tweehonderd vijftig euro » en worden de woorden « vijfduizend frank » vervangen door de woorden « honderd vijfentwintig euro ».

Art. 44.In dezelfde wet wordt een artikel 37bis ingevoegd, luidende : «

Art. 37bis.- Indien er verzachtende omstandigheden zijn, kunnen de administratieve stadionverboden, bepaald in artikel 24, § 2, worden verminderd tot beneden hun minimum, zonder dat zij ooit lager kunnen zijn dan drie maanden. ».

Art. 45.In artikel 41 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « een misdrijf, begaan in een stadion of in de perimeter » vervangen door de woorden « een misdrijf, begaan omwille van en ter gelegenheid van de organisatie van een voetbalwedstrijd »;2° in het tweede lid worden de woorden « , een perimeterverbod of een verbod het grondgebied te verlaten » ingevoegd tussen de woorden « een aanmeldingsplicht » en het woord « impliceren ».

Art. 46.In dezelfde wet wordt een artikel 41bis ingevoegd, luidende : «

Art. 41bis.- Wordt gestraft met een gevangenisstraf van zes maand tot drie jaar en een geldboete van vijfentwintig euro tot duizend euro, of met één van deze straffen alleen, elke persoon die, overeenkomstig artikel 24bis of 24ter, het voorwerp uitmaakt van een administratieve verplichting zich aan te melden op een politiekantoor en die zich minstens drie keer tijdens dezelfde administratieve aanmeldingsplicht niet heeft aangemeld.

Wordt gestraft met een gevangenisstraf van zes maand tot drie jaar en een geldboete van vijfentwintig euro tot duizend euro, of met één van deze straffen alleen, elke persoon die, overeenkomstig artikel 41, het voorwerp uitmaakt van een aanmeldingsplicht en die zich minstens drie keer tijdens dezelfde aanmeldingsplicht niet heeft aangemeld. ».

Art. 47.In artikel 43 van dezelfde wet wordt tussen het eerste en tweede lid het volgende lid ingevoegd : « In afwijking van het eerste lid, kunnen gepersonaliseerde gegevens door de politiediensten aan een veiligheidsverantwoordelijke worden meegedeeld met het oog op het toepassen van de regeling van burgerrechtelijke uitsluiting zoals bepaald in artikel 10, 2°. ».

Art. 48.In dezelfde wet wordt een artikel 43bis ingevoegd, luidende : «

Art. 43bis.- Teneinde het de organisatoren, overeenkomstig artikel 10, 8°, mogelijk te maken te helpen toezien op de naleving van de stadionverboden, kunnen hun, via de veiligheidsverantwoordelijke, door de politiediensten foto's van de personen die het voorwerp uitmaken van een stadionverbod, worden meegedeeld. De identiteit van deze personen wordt duidelijk zichtbaar op deze foto's aangebracht. Deze foto's kunnen slechts worden bijgehouden gedurende de periode waarin het stadionverbod lopende is.

De organisator, de veiligheidsverantwoordelijke of de steward die deze inlichtingen en documentatie meedeelt aan derden, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek. ».

Art. 49.In artikel 44 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « Bij vaststelling in een stadion of in de perimeter van een feit dat een administratieve sanctie oplevert in de zin van de artikelen 20, 20bis, 21, 22, 23, 23bis of 23ter » vervangen door de woorden « Bij vaststelling van een feit dat een administratieve sanctie oplevert in de zin van de artikelen 20, 20bis, 21, 21bis, 21ter, 22, 23, 23bis of 23ter »;2° tussen het eerste en tweede lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Wanneer dit stadionverbod als beveiligingsmaatregel een minderjarige betreft, wordt de bevestiging van deze beslissing binnen de veertien dagen door de ambtenaar, bedoeld in artikel 26, § 1, eerste lid eveneens verzonden aan zijn vader en moeder, zijn voogden of de personen die het gezag over hem uitoefenen.»; 3° in het tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden « van een misdrijf in een stadion of in de perimeter » vervangen door de woorden « van een misdrijf of een als misdrijf gekwalificeerd feit »;4° in het zesde lid, 3°, dat het zevende lid, 3° wordt, worden de woorden « in het tweede lid » vervangen door de woorden « in het derde lid ».

Art. 50.Artikel 45 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 maart 2003, wordt aangevuld met de volgende leden : « Teneinde de controle op de naleving van het opgelegde stadionverbod te controleren, wordt, volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, een centraal bestand van foto's aangelegd van personen die het voorwerp uitmaken van een stadionverbod. De persoon die het voorwerp uitmaakt van dergelijk stadionverbod wordt door een politieambtenaar uitgenodigd zich te melden op een politiekantoor om zich te laten fotograferen.

De politiediensten zenden deze foto, of enige andere foto van betrokkene waarover de politie beschikt, aan de veiligheidsverantwoordelijken, volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. ».

Art. 51.Artikel 46 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 52.Dit hoofdstuk is van toepassing op feiten gepleegd vanaf de dag van inwerkingtreding van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet op het politieambt met betrekking tot het toekennen van bepaalde rechten aan personen die van hun vrijheid worden beroofd en de verzekering van fundamentele waarborgen tegen slechte behandeling

Art. 53.Artikel 31, vierde lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, wordt opgeheven.

Art. 54.Artikel 33, derde en vierde lid, van dezelfde wet worden opgeheven.

Art. 55.In dezelfde wet wordt een artikel 33bis ingevoegd, luidende : «

Art. 33bis.- Elke vrijheidsberoving wordt ingeschreven in het register van de vrijheidsberovingen.

Dit register is de weergave van het chronologisch verloop van de vrijheidsberoving vanaf het begin tot het einde ervan of tot het ogenblik van de overdracht van de betrokken persoon aan de bevoegde overheden of diensten.

De inhoud en de vorm van het register van de vrijheidsberovingen en de voorwaarden waaronder de gegevens worden bewaard, worden door de Koning bepaald. ».

Art. 56.In dezelfde wet wordt een artikel 33ter ingevoegd, luidende : «

Art. 33ter.- Elke bestuurlijke aangehouden persoon moet in kennis worden gesteld van : -de vrijheidsberoving; - de redenen van de vrijheidsberoving; - de maximale duur van deze vrijheidsberoving; - de materiële procedure van de opsluiting; - de mogelijkheid tot het nemen van dwangmaatregelen.

De in deze wet bedoelde rechten die uit de vrijheidsberoving voortvloeien worden hetzij mondeling hetzij schriftelijk en in een taal die hij begrijpt medegedeeld aan elke persoon die het voorwerp uitmaakt van een bestuurlijke aanhouding, en dit op het ogenblik dat de officier van bestuurlijke politie de vrijheidsberoving verricht of handhaaft.

Deze kennisgeving wordt schriftelijk bevestigd in het register van de vrijheidsberovingen. De mededeling van de rechten van de aangehoudenen kan collectief georganiseerd worden mits deze procedure als dusdanig wordt opgenomen in het register. ».

Art. 57.In dezelfde wet wordt een artikel 33quater ingevoegd, luidende : «

Art. 33quater.- Elke persoon die het voorwerp uitmaakt van een bestuurlijke aanhouding, mag vragen dat een vertrouwenspersoon wordt verwittigd.

Wanneer de officier van bestuurlijke politie ernstige redenen heeft om aan te nemen dat het verwittigen van een derde persoon een gevaar inhoudt voor de openbare orde en veiligheid, kan hij beslissen aan dit verzoek geen gevolg te geven en maakt hij hiervan melding in het register van de vrijheidsberovingen met opgave van de redenen die tot zijn beslissing heeft geleid.

Indien de van de vrijheid beroofde persoon minderjarig is, wordt de persoon die belast is met het toezicht erop hiervan ambtshalve verwittigd. ».

Art. 58.In dezelfde wet wordt een artikel 33quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 33quinquies.- Elke persoon die het voorwerp uitmaakt van een bestuurlijke aanhouding heeft recht op medische bijstand.

Onverminderd het recht voorzien in het eerste lid, heeft elke persoon die het voorwerp uitmaakt van een bestuurlijke aanhouding subsidiair het recht een onderzoek door een arts naar keuze te vragen. De kosten voor dit onderzoek vallen ten laste van de betrokken persoon. ».

Art. 59.In dezelfde wet wordt een artikel 33sexies ingevoegd, luidende : «

Art. 33sexies.- Elke persoon die het voorwerp uitmaakt van een vrijheidsberoving heeft tijdens de ganse duur van zijn vrijheidsberoving recht op voldoende drinkwater, het gebruik van aangepast sanitair en, rekening houdende met het tijdstip, recht op een maaltijd. ».

Art. 60.Artikel 34, § 4, vijfde lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Indien de vrijheidsberoving geschiedt met het oog op het verifiëren van de identiteit, maakt de politieambtenaar die deze verrichting doet, daarvan melding in het register van de vrijheidsberovingen. ».

Art. 61.In dezelfde wet wordt een artikel 37bis ingevoegd, luidende : «

Art. 37bis.- Onverminderd de bepalingen van artikel 37, mogen de politieambtenaren of de agenten van politie enkel in de volgende gevallen een persoon boeien : 1° bij de overbrenging, de uithaling en de bewaking van gedetineerden.2° bij de bewaking van een persoon die het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijke of bestuurlijke aanhouding, als het noodzakelijk wordt beschouwd, gelet op de omstandigheden onder meer op grond van : - het gedrag van de aangehouden persoon bij de aanhouding of tijdens de hechtenis; - diens gedrag bij vroegere vrijheidsberovingen; - de aard van het gepleegd misdrijf; - de aard van de veroorzaakte storing van de openbare orde; - het verzet of geweld tegen de aanhouding; - het ontvluchtingsgevaar; - het gevaar dat betrokkene voor zichzelf, voor de politieambtenaar, agent van politie of derden vormt; - het gevaar dat betrokkene zal trachten bewijzen te vernietigen of schade te veroorzaken. ».

Art. 62.In dezelfde wet wordt een artikel 33septies ingevoegd luidende : «

Art. 33septies.- De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de toerekening van de kosten en de praktische organisatie ingevolge de toepassing van de artikelen 33quinquies, eerste alinea, en 33sexies. ». HOOFDSTUK III. - Mandaten bij de federale politie en bij de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie

Art. 63.Worden overeenkomstig artikel 247 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, aangesteld : 1° met ingang van 1 januari 2001 in de functie van commissaris-generaal van de federale politie, de Heer Herman Fransen;2° met ingang van 1 januari 2001 in de functie van inspecteur-generaal van de federale politie en van de lokale politie, de Heer Luc Closset;3° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Hasselt, de Heer Marcel Jacobs;4° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Tongeren, de Heer Gilbert Drabbe;5° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Gent, de Heer Peter De Wolf;6° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Dendermonde, de Heer Rudi Vervaet;7° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Kortrijk, de Heer Luc Dhoest;8° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Veurne, de Heer Eddy Naessens;9° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Brugge, de Heer Luc Gheysen;10° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Nijvel, de Heer Daniel Deridder;11° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Luik, de Heer Jean-Marie Claes;12° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Eupen, de Heer André Desenfants;13° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Hoei, de Heer Christian Marchal;14° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Aarlen, de Heer Jean-Yves Schul;15° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Marche-en-Famenne, de Heer David Devos;16° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Neufchâteau, de Heer André Schmit;17° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Bergen, de Heer Michel Rompen;18° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Verviers, de Heer Yves Berrendorf;19° met ingang van 1 februari 2001 in de functie van bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Charleroi, de Heer André Danloy;20° met ingang van 1 februari 2001 tot 1 mei 2002 in de functie van directeur-coördinator van de federale politie voor het gerechtelijke arrondissement Oudenaarde, de Heer Eddy De Baets. TITEL IV. - Werk HOOFDSTUK I. - Leerlingstelsel voor werknemersberoepen

Art. 64.Artikel 4, § 2, van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, vervangen bij de wet van 6 mei 1998, wordt vervangen als volgt : « § 2. In afwijking van § 1, kan het in artikel 47 bedoeld leerreglement de in § 1, tweede lid, bepaalde leeftijdsgrens verhogen en de eventuele voorwaarden bepalen waaronder de verhoogde leeftijdsgrens toegepast mag worden. ». HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor Bestaanszekerheid

Art. 65.Artikel 4, 1°, van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor Bestaanszekerheid, wordt vervangen als volgt : « 1° de benaming en het adres van de zetel van het Fonds; ».

Art. 66.De paritaire comités en paritaire subcomités beschikken, indien nodig, over een termijn van 6 maanden, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze wet om de collectieve arbeidsovereenkomst die de statuten van de Fondsen voor Bestaanszekerheid aanpast aan het vorige artikel bij de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg neer te leggen. HOOFDSTUK III. - Arbeidsongevallen Afdeling 1. - Specifiek boekhoudplan van het Fonds voor

arbeidsongevallen

Art. 67.In artikel 58ter van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ingevoegd bij de wet van 29 april 1996 en vervangen bij de wet van 10 augustus 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « financieel reglement overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut » vervangen door de woorden « specifiek boekhoudplan van het Fonds overeenkomstig de bepalingen van artikel 16, § 3, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels »;2° in het tweede lid worden de woorden « de voormelde wet van 16 maart 1954 » vervangen door de woorden « de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut ».

Art. 68.In artikel 59sexies, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 juli 1989, worden de woorden « financieel reglement van het Fonds overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut » vervangen door de woorden « specifiek boekhoudplan van het Fonds overeenkomstig de bepalingen van artikel 16, § 3 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels ». Afdeling 2. - Behandeling van klachten en bemiddelingsverzoeken door

het Fonds voor arbeidsongevallen

Art. 69.In dezelfde wet wordt een artikel 87ter ingevoegd, luidende : «

Art. 87ter.- In afwijking van de artikelen 10, eerste lid, 6°bis, 13 en 20, tweede lid, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, is het Fonds voor Arbeidsongevallen exclusief bevoegd voor het aannemen en behandelen van klachten en bemiddelingsverzoeken met betrekking tot de toepassing van de in artikel 58, § 1, 9° bedoelde wetten en uitvoeringsbesluiten. ».

Art. 70.In dezelfde wet wordt een artikel 87quater ingevoegd, luidende : «

Art. 87quater.- Onverminderd de bepalingen van artikel 87ter, sluiten het Fonds voor Arbeidsongevallen en de overheid of de instantie die belast is met de behandeling van de klachten en bedoeld in artikel 10, eerste lid, 6°bis, van de wet van 27 maart 1995, een protocol betreffende onder meer de wederzijdse communicatie van alle relevante gegevens met betrekking tot de bepalingen van artikel 87ter. ».

TITEL V. - Middenstand HOOFDSTUK I. - Wijziging van de wet van 13 juli 2006 betreffende de commissies en de beroepscommissies die bevoegd zijn inzake het voeren van de beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep

Art. 71.Artikel 9, tweede lid, van de wet van 13 juli 2006 betreffende de commissies en de beroepscommissies die bevoegd zijn inzake het voeren van de beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep wordt vervangen als volgt : « Als deze plaats zich binnen het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bevindt of binnen het Duitse taalgebied, dan wordt deze bevoegdheid bepaald door de taal die in de aanvraag wordt gebruikt. Als het verzoek in het Duits is opgesteld, dan zal de Franstalige Kamer bevoegd zijn tenzij de aanvrager in zijn aanvraag uitdrukkelijk zijn wil vermeldt om zijn beroep bij de andere kamer in te dienen. ». HOOFDSTUK II. - Niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige

Art. 72.Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder zelfstandige : iedere natuurlijke persoon die in België een beroepsbezigheid in hoofdberoep uitoefent uit hoofde waarvan hij niet door een arbeidsovereenkomst of door een statuut verbonden is.

Art. 73.In afwijking van de artikelen 7 en 8 van de hypotheekwet van 16 december 1851 en van artikel 1560 van het Gerechtelijk wetboek kan een zelfstandige zijn zakelijke rechten, andere dan het gebruiksrecht en het recht van bewoning, op het onroerend goed waar hij zijn hoofdverblijfplaats gevestigd heeft, niet vatbaar voor beslag verklaren.

Art. 74.Deze verklaring wordt op straffe van nietigheid voor een notaris verleden en bevat de gedetailleerde beschrijving van het onroerend goed en de aanduiding van de eigen, gemeenschappelijke of onverdeelde aard van de zakelijke rechten die de zelfstandige bezit op het onroerend goed. De notaris kan de verklaring enkel verlijden nadat hij de instemming van de echtgenoot van de zelfstandige heeft gekregen.

Art. 75.Wanneer het onroerend goed tegelijk gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden en als woning, wordt in de beschrijving een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het gedeelte dat gebruikt wordt als hoofdverblijfplaats en het gedeelte dat gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden. De beschrijving vermeldt de oppervlakte van elk gedeelte.

Indien de oppervlakte die gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden minder dan 30 % beslaat van de totale oppervlakte van het onroerend goed, kunnen de rechten op het hele onroerend goed niet vatbaar voor beslag worden verklaard.

Indien de oppervlakte die gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden 30 % of meer beslaat van de totale oppervlakte van het onroerend goed, kunnen alleen de rechten op het gedeelte dat als hoofdverblijfplaats gebruikt wordt niet vatbaar voor beslag worden verklaard mits men vooraf statuten van mede-eigendom opstelt.

In geval van geschil betreffende de toepassing van dit artikel, rust de bewijslast op degene die de verklaring heeft gedaan.

Art. 76.Deze verklaring wordt ingeschreven in een hiertoe bestemd register, op het kantoor van de hypotheekbewaarder van het arrondissement waar het goed gelegen is. Vóór deze inschrijving, kan de verklaring niet aan derden worden tegengeworpen.

De Koning kan in bijkomende vormen van openbaarmaking van de verklaring voorzien en de desbetreffende procedure en kosten vastleggen.

Art. 77.Deze verklaring heeft slechts uitwerking ten aanzien van schuldeisers van wie de schuldvorderingen na de in artikel 76 bedoelde inschrijving ontstaan, naar aanleiding van de zelfstandige beroepsbezigheid van degene die de verklaring heeft gedaan.

Ze heeft geen uitwerking ten aanzien van de schuldvorderingen die volgen uit een misdrijf, zelfs indien ze betrekking hebben op de beroepsbezigheid, noch ten aanzien van de schulden van gemengde aard, die verband houden zowel met het privéleven als met de beroepsbezigheid.

Ze heeft ook geen uitwerking wanneer de zelfstandige, die zijn rechten op het onroerend goed waar hij zijn hoofdverblijfplaats gevestigd heeft niet vatbaar voor beslag heeft verklaard, krachtens de artikelen 265, § 2, 409, § 2, en 530, § 2, van het Wetboek van vennootschappen aansprakelijk wordt gesteld.

Ze blijft uitwerking hebben zelfs na het verlies van de hoedanigheid van zelfstandige ten gevolge van een faillissement.

Art. 78.Van de verklaring kan op ieder ogenblik, onder de voorwaarden die bepaald zijn bij de artikelen 74 en 76, worden afgezien. Het afzien van deze verklaring heeft uitwerking ten aanzien van alle schuldeisers; de verklaring wordt geacht nooit te hebben bestaan.

De curator van het faillissement kan het in het eerste lid bedoelde recht om van de verklaring af te zien niet uitoefenen.

Art. 79.De verklaring blijft uitwerking hebben na de ontbinding van het huwelijksstelsel wanneer het goed wordt toebedeeld aan degene die de verklaring heeft gedaan, behalve ten aanzien van de schulden die ontstaan zijn naar aanleiding van diens zelfstandige beroepsbezigheid en waarvan de invordering uitgevoerd kan worden op het vermogen van de gewezen echtgenoot.

Art. 80.Het overlijden van degene die de verklaring heeft gedaan heeft de herroeping van de verklaring tot gevolg.

Art. 81.In geval van overdracht van de zakelijke rechten die in de verklaring zijn aangeduid, blijft de verkregen prijs niet vatbaar voor beslag ten aanzien van de schuldeisers van wie de rechten ontstaan zijn na het inschrijven van deze verklaring en naar aanleiding van de beroepsbezigheid van degene die de verklaring heeft gedaan, op voorwaarde dat de verkregen geldsommen binnen een termijn van één jaar door degene die de verklaring heeft gedaan, wederbelegd worden om een onroerend goed aan te kopen waar zijn hoofdverblijfplaats is gevestigd.

Gedurende de in het eerste lid bedoelde termijn worden de geldsommen bewaard in handen van de notaris die de akte van overdracht van de zakelijke rechten heeft verleden.

De rechten op de nieuw aangekochte hoofdverblijfplaats blijven niet vatbaar voor beslag ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde schuldeisers wanneer de akte van verkrijging een verklaring van wederbelegging van de fondsen bevat, behalve als de schuldeisers bewijzen dat de zelfstandige zijn solvabiliteit opzettelijk heeft verminderd.

De verklaring van wederbelegging der fondsen is onderworpen aan de bij de artikelen 74, 75 en 76 bepaalde voorwaarden inzake geldigheid en tegenstelbaarheid.

Art. 82.Naar aanleiding van de inschrijving en de doorhaling van de verklaring worden aan de notaris vaste erelonen betaald waarvan het bedrag overeenkomstig de wet van 31 augustus 1891 houdende tarifering en invordering van de honoraria der notarissen wordt vastgesteld.

Zolang het bedrag van de in het eerste lid bedoelde erelonen niet overeenkomstig dat lid is vastgesteld, wordt het bedrag vastgesteld op 500 euro voor het opstellen van de verklaring en op 500 euro voor de inschrijving of de doorhaling ervan.

Art. 83.Dit hoofdstuk treedt één maand na zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad in werking.

TITEL VI. - Justitie HOOFDSTUK I. - Wijziging van de wet van 25 februari 2003, houdende de inrichting van de functie van veiligheidsbeambte met het oog op de uitvoering van de taken die betrekking hebben op de politie van hoven en rechtbanken en de overbrenging van gevangenen

Art. 84.In artikel 6, eerste lid, 1°, van de wet van 25 februari 2003, houdende de inrichting van de functie van veiligheidsbeambte met het oog op de uitvoering van de taken die betrekking hebben op de politie van hoven en rechtbanken en de overbrenging van gevangenen, worden de woorden « en 37bis » ingevoegd tussen de woorden « bij artikel 37 » en de woorden « van de wet van 5 augustus 1992 ». HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 14 december 2005 houdende afschaffing van de effecten aan toonder en wijziging van het Wetboek van vennootschappen

Art. 85.In artikel 2 van de wet van 14 december 2005 houdende afschaffing van de effecten aan toonder, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 1°, derde streepje, wordt vervangen als volgt : « - alle andere effecten uitgegeven door een emittent die onder Belgisch recht ressorteert, en die een financiële schuldvordering op die emittent of op een derde belichamen, inclusief de effecten ter vertegenwoordiging van onverdeelde rechten in een instelling voor collectieve belegging naar Belgisch recht in contractuele vorm »;2° het eerste lid, 2°, wordt vervangen als volgt : « 2° « emittent » : de persoon of de instelling voor collectieve belegging zonder rechtspersoonlijkheid die de effecten heeft uitgegeven ».

Art. 86.In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 2°, wordt vervangen als volgt : « 2° de effecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, eerste streepje, die worden toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt »;2° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « 3° indien niet ernaar wordt verwezen in 1° en 2° hierboven, de effecten aan toonder van een instelling voor collectieve belegging naar Belgisch recht ».

Art. 87.Artikel 6 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 6.- De vennootschappen naar Belgisch recht waarvan de effecten vermeld in artikel 2, eerste lid, 1°, eerste streepje, tot de verhandeling op een gereglementeerde markt worden toegelaten, alsmede de instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht wijzigen hun statuten of, in voorkomend geval, hun beheersreglement, vóór 31 december 2007 teneinde die statuten of dat reglement in overeenstemming te brengen met deze wet.

De aldus gewijzigde statuten dienen in het bijzonder te bepalen dat de effecten in de zin van artikel 2, eerste lid, 1°, eerste streepje, die tot de verhandeling op een gereglementeerde markt worden toegelaten, die aan toonder zijn, reeds zijn uitgegeven en op een effectenrekening zijn ingeschreven, in gedematerialiseerde vorm bestaan. Wanneer de emittent een instelling voor collectieve belegging naar Belgisch recht is, dienen de aldus gewijzigde statuten of het aldus gewijzigde beheersreglement te bepalen dat alle reeds uitgegeven effecten die aan toonder zijn en op een effectenrekening zijn ingeschreven, in gedematerialiseerde vorm bestaan.

Bovendien dienen de betrokken vennootschappen en instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht vóór 31 december 2007 samen met een vereffeningsinstelling of, in voorkomend geval, een erkende rekeninghouder in geval van toepassing van artikel 475ter van het Wetboek van vennootschappen, de nodige regelingen te treffen teneinde het bepaalde in artikel 468, vierde lid, respectievelijk artikel 475ter, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen na te leven.

De betrokken vennootschap of instelling voor collectieve belegging naar Belgisch recht publiceert zo snel als mogelijk een kennisgeving met vermelding van de vereffeningsinstelling(en) of, in voorkomend geval, de erkende rekeninghouder(s) in geval van toepassing van artikel 475ter van het Wetboek van vennootschappen, die ze voor elke categorie van effecten heeft aangewezen, tenzij, wat de keuze van de vereffeningsinstellingen betreft, voor een bepaalde categorie van effecten slechts één vereffeningsinstelling door de Koning is aangewezen.

Die kennisgeving moet in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd, in twee persorganen met nationale verspreiding, waarvan één in het Nederlands en één in het Frans, en, in voorkomend geval, op de webstek van de vennootschap of instelling voor collectieve belegging. De kennisgeving moet worden gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied waar de vennootschap de instelling voor collectieve belegging haar maatschappelijke zetel heeft. ».

Art. 88.Artikel 7 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 7.- § 1. Met uitzondering van de effecten bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, tweede streepje, die aan toonder zijn en die op vervaldag komen vóór 1 januari 2014, moeten de effecten aan toonder die niet overeenkomstig artikel 5 zijn omgezet, uiterlijk op 31 december 2013 worden omgezet, naar keuze van de rechthebbende, in effecten op naam of in gedematerialiseerde effecten, binnen de beperkingen van de statutaire bepalingen en binnen de wettelijke- en reglementaire bepalingen betreffende de uitgifte. § 2. De omzetting in effecten op naam wordt aangevraagd bij de emittent. De aanvraag is slechts ontvankelijk wanneer de effecten waarvan de omzetting wordt gevraagd, aan de emittent worden overhandigd. De omzetting geschiedt door inschrijving van de effecten in de registers voorgeschreven bij of krachtens de wet. De inschrijving in de registers geschiedt binnen vijf werkdagen vanaf de aanvraag. § 3. Onverminderd artikel 6 passen de vennootschappen naar Belgisch recht die gedematerialiseerde effecten wensen uit te geven, hun statuten aan. De aldus gewijzigde statuten dienen in het bijzonder een omzettingsdatum te vermelden vanaf wanneer de reeds uitgegeven effecten in de zin van artikel 2, eerste lid, 1°, eerste streepje, die aan toonder zijn en op een effectenrekening zijn ingeschreven, in gedematerialiseerde vorm bestaan.

Onverminderd artikel 5 geschiedt de omzetting in gedematerialiseerde effecten automatisch door inschrijving van de effecten op een effectenrekening ten gevolge van hun neerlegging door hun rechthebbende bij een erkende rekeninghouder of de aangeduide vereffeningsinstelling, vanaf de in de statuten vermelde omzettingsdatum.

Bovendien dienen de betrokken vennootschappen, vóór de in de statuten vermelde omzettingsdatum, samen met een vereffeningsinstelling of een erkende rekeninghouder de nodige regelingen te treffen teneinde het bepaalde in artikel 468, vierde lid, respectievelijk artikel 475ter, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen na te leven.

De betrokken vennootschap publiceert zo snel als mogelijk een kennisgeving met vermelding van de omzettingsdatum en van de vereffeningsinstelling(en) of de erkende rekeninghouder(s) in geval van toepassing van artikel 475ter van het Wetboek van vennootschappen, die ze voor elke categorie van effecten heeft aangewezen, tenzij, wat de keuze van de vereffeningsinstellingen betreft, voor een bepaalde categorie van effecten slechts één vereffeningsinstelling door de Koning is aangewezen. Die kennisgeving moet in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd, in twee persorganen met nationale verspreiding, waarvan één in het Nederlands en één in het Frans, en, in voorkomend geval, op de webstek van de vennootschap. De kennisgeving moet worden gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied waar de vennootschap haar maatschappelijke zetel heeft.

Als de omzettingsdatum niet in die kennisgeving of in de statuten staat vermeld, zal die datum gelijk zijn aan die waarop de kennisgeving in het Belgisch Staatsblad is gepubliceerd.

De erkende rekeninghouder dient de effecten aan toonder die hij ontvangt, zo snel als mogelijk na de ontvangst te deponeren bij de bevoegde vereffeningsinstelling, tenzij voor de gevallen als bedoeld in artikel 475ter van het Wetboek van vennootschappen en artikel 17 van het gecoördineerd koninklijk besluit nr. 62.

De erkende rekeninghouder moet de effecten aan toonder die hij ontvangt met toepassing van artikel 475ter van het Wetboek van vennootschappen, zo snel als mogelijk na de ontvangst overhandigen aan de emittent teneinde de inschrijving overeenkomstig artikel 475ter, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen te volbrengen.

De vereffeningsinstelling dient de effecten aan toonder die zij ontvangt, zo snel als mogelijk na de ontvangst te overhandigen aan de emittent teneinde de inschrijving overeenkomstig artikel 468, vierde lid, van het Wetboek van vennootschappen te volbrengen. ».

Art. 89.Artikel 8 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 8.- De Koning kan een instelling aanwijzen die, volgens de nadere regels die hij vaststelt, zal belast worden met het bijhouden van een gegevensbank die de relevante informatie over de emittenten herneemt in het kader van de toepassing van deze wet, in het bijzonder van haar artikelen 6 en 7. ».

Art. 90.In artikel 9 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Na het verstrijken van de in artikel 7 vermelde termijn worden de effecten aan toonder die niet overeenkomstig artikel 5 of artikel 7, § 2 of 3, zijn omgezet, van rechtswege omgezet in gedematerialiseerde effecten en door de emittent op zijn naam ingeschreven op een effectenrekening.Als de statuten van de emittent echter niet voorzien in de uitgifte van gedematerialiseerde effecten of als de emittent samen met een vereffeningsinstelling of een erkende rekeninghouder, wanneer artikel 475ter van het Wetboek van vennootschappen wordt toegepast, niet de nodige regelingen heeft getroffen, worden de effecten aan toonder waarvoor geen omzetting in gedematerialiseerde effecten heeft plaatsgehad, van rechtswege omgezet in effecten op naam. »; 2° het tweede lid wordt opheven.

Art. 91.In artikel 468 van het Wetboek van vennootschappen worden de volgende wijzingingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt aangevuld als volgt : « of, in voorkomend geval, van de erkende rekeninghouder wanneer artikel 475ter van dit Wetboek wordt toegepast.»; 2° in het vijfde lid worden de woorden « of, in voorkomend geval, van de erkende rekeninghouder wanneer artikel 475ter van dit Wetboek wordt toegepast, » ingevoegd tussen de woorden « op naam van de vereffeningsinstelling » en de woorden « zijn ingeschreven »;3° in het zesde lid worden de woorden « de erkende rekeninghouders » vervangen door de woorden « de in België erkende rekeninghouders ».

Art. 92.In artikel 469, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzingingen aangebracht : 1° de woorden « of, in voorkomend geval, bij de erkende rekeninghouder wanneer artikel 475ter van dit Wetboek wordt toegepast, » worden ingevoegd tussen de woorden « bij de vereffeningsinstelling » en de woorden « of bij de enige instelling »;2° de woorden « of, in voorkomend geval, van de erkende rekeninghouder wanneer artikel 475ter van dit Wetboek wordt toegepast, » worden ingevoegd tussen de woorden « de instelling » en het woord « optreedt ».

Art. 93.Artikel 472, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld als volgt : « of, in voorkomend geval, bij de erkende rekeninghouder wanneer artikel 475ter van dit Wetboek wordt toegepast. »

Art. 94.In artikel 473 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « of, in voorkomend geval, aan de erkende rekeninghouder wanneer artikel 475ter van dit Wetboek wordt toegepast, » ingevoegd tussen de woorden « aan de vereffeningsinstelling » en de woorden « is bevrijdend »;2° in het tweede lid worden de woorden « of, in voorkomend geval, de erkende rekeninghouder wanneer artikel 475ter van dit Wetboek wordt toegepast, » ingevoegd tussen de woorden « De vereffeningsinstelling » en de woorden « stort deze dividenden »;3° het tweede lid wordt aangevuld als volgt : « of, in voorkomend geval, voor de erkende rekeninghouder wanneer artikel 475ter van dit Wetboek wordt toegepast.».

Art. 95.Artikel 475ter, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : « Behalve voor effecten die worden toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, gelden de bepalingen van deze Afdeling tevens voor effecten ingeschreven op een rekening bij een erkende rekeninghouder die door die rekeninghouder niet worden bijgehouden bij een vereffeningsinstelling of bij een onderneming die ten opzichte van die instelling als tussenpersoon optreedt. ».

Art. 96.§ 1. In afwijking van artikel 558 van het Wetboek van vennootschappen, en niettegenstaande iedere tegengestelde bepaling van de statuten, kunnen de vennootschappen tussen de inwerkingtreding van onderhavige bepaling en 31 décember 2013 in het kader van de wet van 14 december 2005 houdende afschaffing van de effecten aan toonder bij beslissing van hun bestuursorgaan genomen onder de vorm van een authentieke akte : 1° in hun statuten voorzien dat de effecten die worden toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt en op een effectenrekening zijn ingeschreven in gedematerialiseerde vorm bestaan;2° overgaan tot de invoeging in hun statuten van de mogelijkheid gedematerialiseerde effecten uit te geven en de effecten aan toonder van de vennootschap om te zetten in gedematerialiseerde effecten;3° in hun statuten de nodige regels voorzien om de rechthebbenden van gedematerialiseerde effecten toe te laten deel te nemen aan de algemene vergadering, zonder dat deze regels striktere voorwaarden mogen voorzien dan deze opgelegd aan degenen die hun effecten onder andere vormen aanhouden. De artikelen 74 en 75 van het Wetboek van vennootschappen zijn van toepassing op deze akte. § 2. De wijzigingen aangebracht aan de statuten overeenkomstig de eerste paragraaf van onderhavig artikel worden van rechtswege, ter informatie, ingeschreven op de agenda van de eerste algemene vergadering volgend op de registratie van de akte. Ze worden tevens vermeld in het eerste jaarverslag volgend op de registratie. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de huurcontracten

Art. 97.In artikel 1714 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 20 februari 1991, worden de woorden « Behalve tegenstrijdige wettelijke bepalingen » toegevoegd aan het begin van de tekst.

Art. 98.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1714bis ingevoegd, luidende : «

Art. 1714bis.- Artikel 1bis van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling 2, is van toepassing op de kamer bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere studenten. ».

Art. 99.Artikel 1716 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 20 februari 1991, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 1716.- Elke verhuring van een goed dat bestemd is voor bewoning in de ruime betekenis houdt in dat in elke officiële of publieke mededeling onder meer het bedrag van de gevraagde huurprijs en van de gemeenschappelijke lasten wordt vermeld.

Elk niet naleven van deze verplichting door de verhuurder of diens gevolmachtigde zal de betaling kunnen rechtvaardigen van een administratieve boete die vastgelegd is tussen 50 euro en 200 euro.

De gemeenten, in de hoedanigheid van gedecentraliseerde overheden, kunnen de inbreuken op de verplichtingen van dit artikel vaststellen, vervolgen en bestraffen. De bevoegde gemeente is die waar het goed zich bevindt. Deze inbreuken worden vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig de vormvereisten, termijnen en procedures bepaald in artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet, met uitzondering van § 5. ».

Art. 100.Artikel 1730, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 20 december 1983, wordt vervangen als volgt : « De partijen zijn verplicht een omstandige plaatsbeschrijving op te stellen, op tegenspraak en voor gezamenlijke rekening. Deze plaatsbeschijving wordt opgesteld ofwel tijdens de periode dat de ruimtes onbewoond zijn, ofwel tijdens de eerste maand van bewoning.

Hij wordt gevoegd bij de geschreven huurovereenkomst in de zin van artikel 1bis van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling 2 en zal eveneens onderworpen zijn aan de registratie. ».

Art. 101.In artikel 2 van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 20 februari 1991 en gewijzigd bij de wet van 13 april 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « Onverminderd de normen betreffende de woningen, opgesteld door de Gewesten bij het uitoefenen van hun bevoegdheden, moet het verhuurde goed beantwoorden aan de elementaire vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid. Deze voorwaarde wordt beoordeeld door te verwijzen naar de staat van het verhuurde goed op het moment dat de huurder ervan in het genot . »; 2° het volgende lid wordt ingevoegd tussen het derde en vierde lid van artikel 2, waarvan de huidige tekst § 1 zal vormen : « De in het vorige lid beoogde minimumvoorwaarden zijn van dwingend recht en moeten bij de huurovereenkomst worden gevoegd.»; 3° er wordt een § 2 ingevoegd, luidende : « § 2.Met toepassing van de artikelen 1720, 1754 en 1755 van het Burgerlijk Wetboek op de huurovereenkomsten geregeld door deze afdeling, is de verhuurder verplicht tot alle herstellingen, andere dan de huurherstellingen. Deze herstellingen andere dan de huurherstellingen kunnen door de Koning worden gedefinieerd, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Deze bepalingen hebben een dwingend karakter en zullen uitwerking hebben voor de huurovereenkomsten die ondertekend worden na de inwerkingtreding van dit artikel. ».

Art. 102.In dezelfde afdeling van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 11bis ingevoegd, luidende : «

Art. 11bis.- § 1. De Koning zal drie bijlagen opstellen, een per gewest, voor elke huurovereenkomst, bevattende een uitleg over de wettelijke bepalingen met betrekking tot de volgende elementen : de bepalingen die door het betrokken gewest goedgekeurd werden inzake de normen van gezondheid, veiligheid en bewoonbaarheid; een uitleg over de aard van een dwingende regel; de bepalingen met betrekking tot de schriftelijke huurovereenkomst, de registratie ervan en de kosteloosheid van de registratie; de duur van de huurovereenkomst; de mogelijkheden om de huurprijs te herzien, de indexering, de lasten; de regels opgesteld inzake de huurherstellingen; de mogelijkheden om de huurovereenkomst te beëindigen en de erbij horende bepalingen; de bepalingen in verband met de verandering van eigenaar; de mogelijkheden voor de partijen om bijgestaan te kunnen worden bij een geschil. § 2. Deze bijlage zal verplichtend bij de na de inwerkingtreding van dit artikel gesloten huurovereenkomst worden gevoegd. ».

Art. 103.In dezelfde afdeling van hetzelfde Wetboek wordt artikel 10 vervangen als volgt : «

Art. 10.- § 1. Indien, behoudens de zekerheden voorzien in artikel 1752 van het Burgerlijk Wetboek, de huurder om de naleving van zijn verplichtingen te waarborgen, een van de in het volgende lid bepaalde vormen van waarborgen verstrekt, mag die niet meer bedragen dan het bedrag dat gelijk is aan 2 of 3 maanden huur, afhankelijk van de vorm van de huurwaarborg.

De in het vorige lid vermelde waarborgen kunnen naar keuze van de huurder drie vormen aannemen : ofwel een geïndividualiseerde rekening op naam van de huurder bij een financiële instelling, ofwel een bankwaarborg die het de huurder mogelijk maakt de waarborg progressief samen te stellen, ofwel een bankwaarborg ten gevolge van een standaardcontract tussen een OCMW en een financiële instelling.

Wanneer de huurder kiest voor een geïndividualiseerde rekening, mag de huurwaarborg niet meer bedragen dan een bedrag gelijk aan 2 maanden huur. De opgebrachte rente wordt gekapitaliseerd ten bate van de huurder en de verhuurder verwerft voorrecht op de activa van de rekening voor elke schuldvordering ten gevolge van het volledig of gedeeltelijk niet-nakomen van de verplichtingen van de huurder.

Wanneer de huurder kiest voor een bankwaarborg, waarbij hij zich verbindt die volledig samen te stellen middels constante maandelijkse afbetalingen gedurende de duur van de huurovereenkomst, met een maximumduur van drie jaar, is deze gelijk aan een bedrag van maximaal drie maanden huur. De financiële instelling moet die zijn waar de huurder in voorkomend geval zijn rekening heeft en waar zijn beroeps- of vervangingsinkomsten worden gestort. Indien de huurder stopt met het storten van zijn beroeps- of vervangingsinkomens bij de desbetreffende instelling, is die gerechtigd om de integrale en onmiddellijke samenstelling van de waarborg te eisen, onverminderd de mogelijkheid om die over te brengen naar een andere financiële instelling. Niettegenstaande de wet op het statuut van en het besluit op de kredietinstellingen van 22 maart 1993, kan een financiële instelling deze waarborg niet weigeren om redenen in verband met de kredietwaardigheid van de huurder. De wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet is niet van toepassing. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels bepalen inzake de verplichting voor de financiële instelling om een huurwaarborg samen te stellen in het geval dat een kandidaat-huurder, op het moment van zijn aanvraag, gebonden is door meer dan één andere samenstellingsverplichting voor huurwaarborgen die voorheen toegekend werden. Na een evaluatie die zal plaatsvinden één jaar na het van kracht worden van dit systeem, zal de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad een openbare waarborg kunnen organiseren om de waarborgen te dekken die door de financiële instellingen toegekend werden aan bepaalde categorieën huurders die Hij vaststelt, volgens de financieringsmodaliteiten die Hij vaststelt.

De huurder zal geen enkele debetrente verschuldigd zijn aan de financiële instelling, die hem rente zal uitkeren vanaf de dag dat de waarborg volledig is samengesteld. De financiële instelling beschikt over de voorrechten van het gemeen recht ten overstaande van de huurder in geval hij zijn verplichting om de waarborg progressief samen te stellen, niet naleeft.

Wanneer de huurder kiest voor een bankwaarborg die gelijk is aan een bedrag van maximaal drie maanden huur ten gevolge van een standaardcontract tussen een OCMW en een financiële instelling, is het dat OCMW dat daar om verzoekt bij de financiële instelling, die de waarborg toestaat ten gunste van de verhuurder.

De Koning legt het formulier vast waarmee de financiële instellingen ten aanzien van de verhuurders zullen bevestigen dat de huurwaarborg toegekend is, ongeacht de manier waarop deze waarborg wordt gevormd. § 2. Wanneer de verhuurder in het bezit is van de waarborg en nalaat die te plaatsen op de manier bepaald in § 1, derde lid, is hij ertoe gehouden om aan de huurder rente te betalen aan de gemiddelde rentevoet van de financiële markt op het bedrag van de waarborg, vanaf het moment dat die overhandigd wordt.

Deze rente wordt gekapitaliseerd. Vanaf de dag dat de huurder de verhuurder in gebreke stelt om te voldoen aan de verplichting hem opgelegd door § 1, derde lid, is de verschuldigde rente echter de wettelijke interesten op het bedrag van de waarborg. § 3. Er mag niet beschikt worden over de bankrekening, noch in hoofdsom, noch in rente, noch van de bankwaarborg, noch van de rekening waarop de waarborg opnieuw werd samengesteld, dan ten voordele van een van beide partijen, mits voorleggen van ofwel een schriftelijk akkoord, dat ten vroegste opgesteld wordt bij het beëindigen van de huurovereenkomst, ofwel van een kopie van een rechterlijke beslissing. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of voorziening en zonder borgstelling of kantonnement. ».

TITEL VII. - Financiën HOOFDSTUK I. - BTW-eenheid - Hoofdelijke aansprakelijkheid

Art. 104.In het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde wordt een artikel 51ter ingevoegd, luidende : «

Art. 51ter.- De personen die bij toepassing van artikel 4, § 2, als één belastingplichtige worden aangemerkt, zijn ten opzichte van de Staat hoofdelijk gehouden tot de voldoening van de belasting, de intresten, de geldboeten en de kosten die opeisbaar zijn ingevolge de handelingen die betrekking hebben op de periode waarin deze personen als één belastingplichtige worden aangemerkt voor de toepassing van dit Wetboek. ».

Art. 105.Artikel 104 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2007. HOOFDSTUK II. - Vennootschapsbelasting - Vrijgestelde reserves

Art. 106.In titel X van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt een nieuw artikel 519ter ingevoegd, luidende : «

Art. 519ter.- § 1. In afwijking van de artikelen 215 en 246, eerste lid, wordt, voor de aanslagjaren 2008 tot 2010, het tarief van de vennootschapsbelasting of, voor de in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen, van de belasting van niet-inwoners verlaagd : 1° met betrekking tot de overeenkomstig artikel 511, § 1, bedoelde belastbare opnemingen op de investeringsreserve, die is aangelegd gedurende het aanslagjaar 1982;2° met betrekking tot de overeenkomstig artikel 190, vierde lid, bedoelde belastbare opnemingen, die zijn verricht op de verwezenlijkte meerwaarden, andere dan deze bedoeld in de artikelen 44bis en 47 van dit wetboek en in artikel 115, § 2, van de programmawet van 2 augustus 2002, die zijn vrijgesteld overeenkomstig artikel 190, eerste tot derde lid, en die niet hoger zijn dan het totale bedrag van die meerwaarden die bestonden op het einde van het aan het aanslagjaar 2004 verbonden belastbaar tijdperk. Het in het eerste lid vermelde tarief wordt bepaald : - op 16,5 pct. voor het aanslagjaar 2008; - op 20,75 pct. voor het aanslagjaar 2009; en - op 25 pct. voor het aanslagjaar 2010.

De in het eerste lid vermelde tarieven worden bovendien voor de aanslagjaren 2008 tot 2010 verlaagd tot respectievelijk 10 pct., 12 pct. en 14 pct. voor het gedeelte van de opnemingen dat overeenstemt met investeringen die tijdens het aan het desbetreffende aanslagjaar verbonden belastbaar tijdperk zijn verricht, in materiële vaste activa, andere dan deze welke vermeld zijn in artikel 75, 5°, of immateriële vaste activa, die afschrijfbaar zijn, die niet als herbelegging worden aangemerkt krachtens de artikelen 44bis, 44ter, 47 en 194quater en die voorheen nog niet in aanmerking werden genomen voor de toepassing van deze bepaling. § 2. Geen van de bij de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken noch compensatie met het verlies van het belastbaar tijdperk mag worden verricht op de grondslag van de in § 1 vermelde belasting.

In afwijking van artikel 276 mag geen voorheffing, noch forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting, noch belastingkrediet worden verrekend op de in § 1 vermelde belasting. § 3. De in § 1 vermelde belasting wordt eventueel vermeerderd zoals bepaald bij de artikelen 157 tot 159, 161 tot 164 en 166 tot 168, ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen zijn gedaan. § 4. Artikel 463bis is niet van toepassing op de belasting die berekend is overeenkomstig de §§ 1 tot 3. ».

Art. 107.Elke wijziging die vanaf 17 oktober 2006 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, heeft geen enkel gevolg voor de toepassing van artikel 106. HOOFDSTUK III. - Vrijstelling van de meerwaarden gerealiseerd op binnenschepen die bestemd zijn voor de commerciële vaart

Art. 108.In het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt een artikel 44ter ingevoegd, luidende : «

Art. 44ter.§ 1. De meerwaarden die in de in het tweede lid bedoelde omstandigheden op voor de commerciële vaart bestemde binnenschepen zijn verwezenlijkt, worden volledig vrijgesteld wanneer een bedrag dat gelijk is aan de verkregen schadevergoeding of de verkoopwaarde wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijn als hierna gesteld.

De meerwaarden moeten zijn verwezenlijkt : 1° naar aanleiding van een schadegeval, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, of 2° bij een niet in het 1 ° vermelde vervreemding van binnenschepen die bestemd zijn voor de commerciële vaart, voorzover deze sedert meer dan vijf jaar vóór de vervreemding ervan de aard van vaste activa hadden. Onder binnenschepen die bestemd zijn voor de commerciële vaart moet worden verstaan : 1° vaartuigen die worden aangewend voor goederen- of personenvervoer, zowel voor eigen rekening als voor rekening van derden;2° vaartuigen die worden aangewend voor het duwen van binnenvaartuigen, zowel voor eigen rekening als voor rekening van derden. § 2. De herbelegging moet gebeuren in binnenschepen die : 1° beantwoorden aan de ecologische normen die door de Koning zijn bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad;2° bestemd zijn voor de commerciële vaart;3° in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt;4° gelijktijdig beantwoorden aan minstens twee van de volgende voorwaarden : a) van een recenter bouwjaar zijn - minstens 5 jaar - dan het vaartuig waarop de meerwaarde betrekking heeft;b) minstens 25 % meer laadvermogen of, in het geval van een duwboot, 25 % meer motorvermogen hebben dan het vaartuig waarop de meerwaarde betrekking heeft;c) maximum twintig jaar in gebruik zijn. § 3. De herbelegging moet uiterlijk bij de stopzetting van de beroepswerkzaamheid gebeuren en binnen een termijn : 1° die verstrijkt vijf jaar na het einde van het belastbare tijdperk waarin de schadeloosstelling is ontvangen, voor in § 1, tweede lid, 1°, bedoelde meerwaarden;2° van vijf jaar te rekenen van de eerste dag van het belastbaar tijdperk waarin de meerwaarde is verwezenlijkt of van de eerste dag van het voorlaatste belastbaar tijdperk dat het belastbaar tijdperk voorafgaat tijdens hetwelk de meerwaarde is verwezenlijkt, voor in § 1, tweede lid, 2°, bedoelde meerwaarden. § 4. Om de in § 1, eerste lid, vermelde vrijstelling te kunnen genieten, moet de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen vanaf het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk tijdens hetwelk de meerwaarde is verwezenlijkt en tot het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk waarin de herbeleggingtermijn is verstreken, een opgave voegen waarvan het model door de minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld. § 5. Indien niet wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijnen die bij §§ 2 en 3, zijn bepaald, wordt de verwezenlijkte meerwaarde aangemerkt als een inkomen van het belastbare tijdperk waarin de herbeleggingstermijn verstreken is. In dat geval is artikel 47 niet van toepassing. ».

Art. 109.In artikel 46 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 juli 1992, 21 december 1994, 30 januari 1996, 16 april 1997, 22 december 1998 en 14 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, tweede lid, worden de woorden « in de artikelen 44, 44bis, 45, 47, 48 en 361 tot 363 » vervangen door de woorden »in de artikelen 44, 44bis, 44ter, 45, 47, 48 en 361 tot 363 »;2° in § 2, derde lid, worden de woorden « vermeld in de artikelen 44bis en 47 » vervangen door de woorden « vermeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47 ».

Art. 110.In artikel 47 § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en bij de wetten van 22 december 1998 en 14 januari 2003, worden de woorden « ingevolge de artikelen 44, § 1, 2°, en § 2 en 44bis » vervangen door de woorden « ingevolge de artikelen 44, § 1, 2° en § 2, 44bis en 44ter ».

Art. 111.In artikel 190 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998 en 14 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 ° in het eerste lid worden de woorden « in de artikelen 44, §§ 1 en 3, 44bis, 45, 46, § 1, eerste lid, 2°, en 47 » vervangen door de woorden « in de artikelen 44, §§ 1 en 3, 44bis, 44ter, 45, 46, § 1, eerste lid, 2°, en 47 »; 2° in het tweede lid worden de woorden « in de artikelen 44, §§ 1 en 3, 44bis en 47 » vervangen door de woorden « in de artikelen 44, §§ 1 en 3, 44bis, 44ter en 47 ».

Art. 112.In artikel 231 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 juli 1992, 21 december 1994, 30 januari 1996, 16 april 1997, 22 december 1998 en 14 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, vijfde lid, worden de woorden « vermeld in de artikelen 44bis en 47 » vervangen door de woorden « vermeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47 »;2° in § 3, vierde lid, worden de woorden »in de artikelen 44, 44bis, 45, 47, 48 en 361 tot 363" vervangen door de woorden « in de artikelen 44, 44bis, 44ter, 45, 47, 48 en 361 tot 363 »;3° in § 3, vijfde lid, worden de woorden « vermeld in de artikelen 44bis en 47 » respectievelijk vervangen door de woorden « vermeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47 ».

Art. 113.In artikel 416, eerste lid van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 2 augustus 2002 en 14 januari 2003, worden de woorden « met de krachtens artikelen 44bis, § 5 of 47, § 6, belastbaar geworden meerwaarden » vervangen door de woorden « met de krachtens artikel 44bis, § 5, 44ter, § 5 of 47, § 6, belastbaar geworden meerwaarden ».

Art. 114.De artikelen 108 tot 113 treden in werking op de door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, te bepalen datum. HOOFDSTUK IV. - Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen de financiering van het terrorisme

Art. 115.Het koninklijk besluit van 28 december 2006 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen de financiering van het terrorisme wordt bekrachtigd met uitwerking op de dag van de inwerkingtreding ervan. HOOFDSTUK V. - Bemiddeling op fiscaal gebied Afdeling 1. - De fiscale bemiddelingsdienst

Art. 116.§ 1. De fiscale bemiddelingsdienst onderzoekt de hem in het raam van dit hoofdstuk voorgelegde anvragen tot bemiddeling, in alle objectiviteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid en met inachtneming van de wet; hij streeft ernaar de standpunten van de partijen te verzoenen en zendt hen een bemiddelingsverslag.

De fiscale bemiddelingsdienst weigert een aanvraag tot bemiddeling te behandelen : 1° indien de aanvraag duidelijk ongegrond is;2° indien de aanvrager duidelijk geen stappen bij de betrokken bevoegde administratieve overheid heeft ondernomen teneinde de standpunten met elkaar te verzoenen. De indiening en het onderzoek van een aanvraag tot bemiddeling hebben geen enkele schorsende of stuitende werking.

Tegen de bemiddelingsverslagen en de beslissingen betreffende de ontvankelijkheid kan geen administratief of een gerechtelijk beroep worden ingesteld. § 2. De fiscale bemiddelingsdienst kan ook aanbevelingen richten aan de voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Financiën, in het bijzonder met betrekking tot bestuurshandelingen of de bestuurlijke werking die in strijd zijn met de principes van behoorlijk bestuur en de wetten en verordeningen. § 3. In de uitvoering van zijn opdrachten kan de fiscale bemiddelingsdienst : 1° alle inlichtingen inwinnen die hij nodig acht;2° alle betrokken personen horen;3° en ter plaatse alle vaststellingen doen. § 4. De fiscale bemiddelingsdienst oefent zijn in dit hoofdstuk omschreven opdracht uit zonder afbreuk te doen aan de bij de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen bedoelde bevoegdheden van de federale ombudsmannen. § 5. De Koning, bij een in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad : - richt de dienst met als naam « fiscale bemiddelingsdienst » op bij de Federale Overheidsdienst Financiën en bepaalt de werkingswijze ervan; - benoemt, na advies van het directiecomité, de bestuurders van de bovenvermelde dienst; - bepaalt de nadere regels voor de toepassing van dit hoofdstuk. Afdeling 2. - Wijziging van het Wetboek van de belasting over de

toegevoegde waarde

Art. 117.In het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde wordt een artikel 84quater ingevoegd, luidende : «

Art. 84quater.§ 1. Ingeval een blijvend meningsverschil over de taxatie gebracht wordt voor de minister van Financiën of de door hem gemachtigde ambtenaar, kan de schuldenaar van de belasting een aanvraag tot bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV). § 2. De aanvraag tot bemiddeling is onontvankelijk indien de schuldenaar van de belasting vooraf verzet heeft aangetekend tegen het dwangbevel, wanneer de deskundige schatting gevorderd werd met toepassing van artikel 59, § 2, of wanneer reeds uitspraak werd gedaan over de betwisting.

Wanneer de schuldenaar van de belasting verzet aantekent tegen het dwangbevel, wanneer de deskundige schatting gevorderd is met toepassing van artikel 59, § 2, of wanneer over de betwisting uitspraak werd gedaan, vóór de kennisgeving van het bemiddelingsverslag, is de fiscale bemiddelingsdienst ontheven van zijn bevoegdheid. § 3. Ingevolge het bemiddelingsverslag kan de administratieve beslissing het bedrag van de fiscale schuld aanpassen, voor zover dit geen vrijstelling of vermindering van belasting inhoudt. Het is evenwel niet toegelaten een aanvullende belasting te vestigen. ».

Art. 118.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 85ter ingevoegd, luidende : «

Art. 85ter.In geval van betwisting met de ontvanger die belast is met de invordering van zijn fiscale schuld, kan de belastingschuldige een aanvraag tot bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV). ». Afdeling 3. - Wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen

1992

Art. 119.In het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt een artikel 376quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 376quinquies.§ 1. Ingeval een bezwaarschrift werd ingediend bij de directeur der belastingen, kan de belastingschuldige, evenals zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, een aanvraag tot bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV). § 2. De aanvraag tot bemiddeling is onontvankelijk wanneer de belastingschuldige vooraf een vordering bij de rechtbank van eerste aanleg heeft ingesteld of wanneer reeds uitspraak werd gedaan over het bezwaar.

Wanneer de belastingschuldige een vordering bij de rechtbank van eerste aanleg heeft ingesteld of wanneer reeds uitspraak werd gedaan over het bezwaar, vóór de kennisgeving van het bemiddelingsverslag, is de fiscale bemiddelingsdienst ontheven van zijn bevoegdheid. ».

Art. 120.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 399bis ingevoegd, luidende : «

Art. 399bis.In geval van betwisting met de ontvanger belast met de invordering van zijn fiscale schuld, kan de belastingschuldige, evenals zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, een aanvraag tot bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV). ».

Art. 121.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 501bis ingevoegd luidende : «

Art. 501bis.- § 1. Indien in de loop van de behandeling van het bezwaar en na onderhandelingen de onenigheid blijft bestaan, kan de bezwaarindiener, via de tussenkomst van de onderzoekende ambtenaar, een aanvraag om bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

Wanneer het proces-verbaal van niet-akkoord, dat opgesteld is met het oog op het vorderen van de scheidsrechterlijke beslissing bedoeld in § 2 aan de belastingplichtige werd betekend vóór de kennisgeving van het bemiddelingsverslag, is de fiscale bemiddelingsdienst ontheven van zijn bevoegdheid. § 2. Indien de onderzoekende ambtenaar en de bezwaarindiener, ondanks de eventuele bemiddeling, geen akkoord bereiken over het kadastraal inkomen dat aan het onroerend goed moet worden toegekend, wordt een proces-verbaal van niet-akkoord opgesteld en hebben de onderzoekende ambtenaar en de bezwaarindiener de mogelijkheid een scheidsrechterlijke beslissing te vorderen teneinde het bedoelde kadastraal inkomen vast te stellen. ».

Art. 122.In hetzelfde Wetboek wordt het eerste lid van artikel 502 opgeheven. Afdeling 4. - Wijziging van het Wetboek van de met de

inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen

Art. 123.In artikel 2, eerste lid, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen worden de woorden « 399bis, » ingevoegd tussen de woorden « 398 » en de woorden « 409 ». Afdeling 5. - Wijzigingen aan het Wetboek der registratie-, hypotheek-

en griffierechten, aan het Wetboek der successierechten en aan het Wetboek diverse rechten en taksen Onderafdeling 1. - Wijzigingen aan het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten

Art. 124.In artikel 219 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, vervangen door artikel 66 van de wet van 15 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden : a) na het woord « heffing » de woorden « of de invordering » ingevoegd;b) de woorden « of de door hem gemachtigde ambtenaar » ingevoegd tussen de woorden « de minister van Financiën » en het woord « opgelost »;2° tussen het eerste en het tweede lid worden de volgende leden ingevoegd : « Indien, na onderhandelingen, met de minister of met de door hem gemachtigde ambtenaar geen akkoord wordt bereikt over een moeilijkheid als bedoeld in het eerste lid, kan de belastingplichtige een aanvraag tot bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV). Ingeval de moeilijkheid de verkoopwaarde betreft van een goed dat aan de in artikel 189 bedoelde schatting is onderworpen, kan de bemiddeling van de fiscale bemiddelingsdienst daarover niet meer gevraagd of worden voortgezet zodra de vordering tot controleschatting is ingesteld. De Koning kan bepalen voor welke moeilijkheden in verband met de heffing en invordering van de registratierechten bemiddeling door de fiscale bemiddelingsdienst is uitgesloten. »; 3° in het tweede lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden « of de door hem gedelegeerde ambtenaar » ingevoegd tussen de woorden « De minister van Financiën » en de woorden « gaat dadingen met de belastingplichtigen aan ». Onderafdeling 2. - Wijzigingen van het Wetboek der successierechten

Art. 125.In artikel 141 van het Wetboek der successierechten, gewijzigd bij de artikelen 96 van de wet van 4 augustus 1986 en 73 van de wet van 15 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden : a) na het woord « heffing » de woorden « of de invordering » ingevoegd;b) de woorden « of de door hem gemachtigde ambtenaar » ingevoegd tussen de woorden « komt de minister van Financiën » en het woord « toe »;2° tussen het eerste en het tweede lid worden de volgende leden ingevoegd : « Indien, na onderhandelingen met de minister of met de door hem gemachtigde ambtenaar geen akkoord wordt bereikt over een moeilijkheid als bedoeld in het eerste lid, kan de belastingplichtige een aanvraag tot bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV). Ingeval de moeilijkheid de verkoopwaarde betreft van een goed dat aan de in artikel 111 bedoelde schatting is onderworpen, kan de bemiddeling van de fiscale bemiddelingsdienst daarover niet meer gevraagd of voortgezet worden van zodra de vordering tot controleschatting is ingesteld. De Koning kan bepalen voor welke moeilijkheden in verband met de heffing en invordering van de successierechten bemiddeling door de fiscale bemiddelingsdienst is uitgesloten. »; 3° in het tweede lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden « of de door hem gemachtigde ambtenaar » ingevoegd tussen de woorden « De minister van Financiën » en de woorden « gaat de transacties met de belastingplichtigen aan ». Onderafdeling 3. - Wijzigingen van het Wetboek diverse rechten en taksen

Art. 126.In artikel 2024 van het Wetboek diverse rechten en taksen, gewijzigd bij artikelen 75 van de wet van 4 augustus 1986 en 83 van de wet van 15 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden : a) de woorden « het innen » vervangen door de woorden « de heffing of de invordering »;b) de woorden « of de door hem gemachtigde ambtenaar » ingevoegd tussen de woorden « de minister van Financiën » en het woord « opgelost »;2° tussen het eerste en het tweede lid worden de volgende leden ingevoegd : « Indien, na onderhandelingen met de minister of met de door hem gemachtigde ambtenaar geen akkoord wordt bereikt over een moeilijkheid als bedoeld in het eerste lid, kan de belastingplichtige een aanvraag tot bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV). De Koning kan bepalen voor welke moeilijkheden in verband met de heffing en invordering van de diverse rechten en taksen bemiddeling door de fiscale bemiddelingsdienst is uitgesloten. ». Afdeling 6. - Wijzigingen van de algemene wet inzake douane en

accijnzen van 18 juli 1977

Art. 127.In de Algemene wet inzake douane en accijnzen van 18 juli 1977 wordt een nieuw hoofdstuk XXIIIbis ingevoegd, dat de artikelen 219bis tot 219quater omvat, luidende : « Hoofdstuk XXIIIbis. - Fiscale bemiddeling ».

Art. 128.In dezelfde wet wordt een artikel 219b is ingevoegd, luidende : «

Art. 219bis.Iedere persoon die, overeenkomstig de artikelen 211 tot en met 219, een regelmatig administratief beroep tegen een beschikking instelt, kan een aanvraag tot bemiddeling betreffende die beschikking indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV). ».

Art. 129.In dezelfde wet wordt een artikel 219te r ingevoegd, luidende : «

Art. 219ter.De aanvraag tot bemiddeling is onontvankelijk wanneer de aanvrager vooraf een vordering bij de rechtbank van eerste aanleg heeft ingesteld of wanneer over het administratief beroep bij toepassing van artikel 219 een beslissing werd getroffen.

Wanneer de belastingschuldige een vordering bij de rechtbank van eerste aanleg heeft ingesteld of wanneer over het administratief beroep bij toepassing van artikel 219 een beslissing werd getroffen, vóór de kennisgeving van het bemiddelingsverslag, is de fiscale bemiddelingsdienst ontheven van zijn bevoegdheid. ».

Art. 130.In dezelfde wet wordt een artikel 219quat er ingevoegd, luidende : «

Art. 219quater.- De aanvraag tot bemiddeling schort de tenuitvoerlegging van de aangevochten beschikking niet. ». Afdeling 7. - Gemeenschappelijke bepaling

Art. 131.De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op de door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, te bepalen datum. HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake het aanslagstelsel voor bepaalde vergoedingen die betaald of toegekend worden aan onderzoekers

Art. 132.Artikel 90 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 december 1996, 20 juli 2000 en 13 juli 2001 en bij de wetten van 10 augustus 2001, 15 december 2004 en 27 december 2005, wordt aangevuld als volgt : « 12° persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding die door een universiteit, een hogeschool, het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen, het « Fonds de la Recherche Scientifique - FNRS » of een overeenkomstig artikel 2753, § 1, tweede lid, erkende wetenschappelijke instelling op grond van een door die universiteit, hogeschool of wetenschappelijke instelling uitgevaardigd valorisatiereglement, worden betaald of toegekend aan onderzoekers.

Onder « onderzoeker » wordt verstaan iedere onderzoeker die wordt bedoeld in artikel 2753, § 1, eerste en tweede lid, en die - alleen of binnen een ploeg - onderzoek verricht in een universiteit, hogeschool of erkende wetenschappelijke instelling, alsmede de docenten. Onder « uitvindingen » wordt verstaan octrooieerbare uitvindingen, kweekproducten, tekeningen en modellen, topografieën van halfgeleiderproducten, computerprogramma's en databanken, die voor commerciële doeleinden kunnen worden aangewend. ».

Art. 133.In titel II, hoofdstuk II, afdeling V, onderafdeling II, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 102bis ingevoegd, luidend : «

Art. 102bis.De in artikel 90, 12°, bedoelde inkomsten worden naar het netto bedrag ervan in aanmerking genomen, dit is het bruto bedrag verminderd met 10 % forfaitaire kosten. ».

Art. 134.In artikel 104, 3°, , van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 12 juni 1998, 22 december 1998 en 27 december 2006, worden de woorden « aan het « Fonds de la Recherche Scientifique - FNRS », » ingevoegd tussen de woorden « aan het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen, » en het woord « zomede ». ».

Art. 135.In artikel 171, 1°, a, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « en 12° » ingevoegd tussen de woorden « artikel 90, 1° » en het woord « , vermelde ».

Art. 136.In artikel 228, § 2, 9°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en bij de wetten van 15 december 2004 en 25 april 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « artikel 90, 1° tot 11° » worden vervangen door de woorden « artikel 90, 1° tot 12° »;2° het 9° wordt aangevuld met een k, die luidt als volgt : « k) persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding die door een Belgische universiteit of hogeschool, het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen het « Fonds de la Recherche Scientifique - FNRS » of een overeenkomstig artikel 2753, § 1, tweede lid, erkende onderzoeksinstelling op grond van een door die universiteit, hogeschool of onderzoeksinstelling uitgevaardigd valorisatiereglement, worden betaald of toegekend aan onderzoekers.Onder « onderzoeker » wordt verstaan iedere onderzoeker die wordt bedoeld in artikel 2753, § 1, eerste en tweede lid, en die - alleen of binnen een ploeg - onderzoek verricht in een universiteit, hogeschool of erkende onderzoeksinstelling, alsmede de docenten. Onder « uitvindingen » wordt verstaan potentieel octrooieerbare uitvindingen, kweekproducten, tekeningen en modellen, topografieën van halfgeleiderproducten, computerprogramma's en databanken, die voor commerciële doeleinden kunnen worden aangewend. ».

Art. 137.In artikel 232, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 juli 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « en van de in artikel 228, § 2, 9°, h vermelde meerwaarden » vervangen door de woorden « , van de in artikel 228, § 2, 9°, h, vermelde meerwaarden en van de in 228, § 2, 9°, , vermelde diverse inkomsten »;2° in b worden de woorden « en 9°, h » vervangen door de woorden « en 9°, h en k ».

Art. 138.In artikel 2753, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd en gewijzigd bij de wet van 3 juli 2005 en gewijzigd bij de programmawet (I) van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Franse tekst worden de woorden « écoles supérieures » vervangen door de woorden « hautes écoles »;2° de woorden « , het « Fonds de la Recherche Scientifique - FNRS » » worden ingevoegd tussen de woorden « het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek » en het woord « alsmede ».

Art. 139.De artikelen 132, 133 en 135 tot 137 en 138, 2°, zijn van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend.

Artikel 134 is van toepassing op de giften die vanaf 1 januari 2007 worden gedaan. HOOFDSTUK VII. - Vrijstelling van belasting van premies en kapitaal- en interestsubsidies die door gewestelijke instellingen in het raam van de steun aan onderzoek en ontwikkeling worden toegekend aan vennootschappen

Art. 140.In titel III, hoofdstuk II, afdeling III, onderafdeling Ibis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt een nieuw artikel 193ter ingevoegd, luidende : «

Art. 193ter.- § 1. De winst wordt vrijgesteld ten belope van het bedrag van de premies, en de kapitaal- of interestsubsidies op immateriële en materiële vaste activa, die aan vennootschappen worden toegekend in het raam van de steun aan onderzoek en ontwikkeling door de bevoegde gewestelijke instellingen, met inachtneming van de Europese reglementering inzake staatssteun. § 2. In geval van vervreemding van één van de in § 1 vermelde vaste activa, anders dan bij schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt het bedrag van de voorheen vrijgestelde winst geacht een winst te zijn van het belastbaar tijdperk gedurende hetwelk de vervreemding heeft plaatsgevonden. ».

Art. 141.In artikel 198, eerste lid, 14°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005, worden de woorden « in artikel 193bis, § 1, vermelde » vervangen door de woorden « in de artikelen 193bis, § 1, tweede lid, en 193ter, § 1, vermelde ».

Art. 142.De artikelen 140 en 141 zijn van toepassing op premies en subsidies die worden betekend vanaf 1 januari 2007 en voorzover de datum van betekening ten vroegste behoort tot het belastbaar tijdperk dat aan het aanslagjaar 2008 verbonden is.

Elke wijziging die vanaf 21 december 2006 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, heeft geen enkel gevolg. ».

TITEL VIII. - Energie. - Wijzigingen van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales

Art. 143.Artikel 2 van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales wordt aangevuld als volgt : « 8° « Commissie voor nucleaire voorzieningen » : de advies- en controlecommissie over de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van bestraalde splijtstoffen, die in deze wet wordt bedoeld. ».

Art. 144.Het opschrift van afdeling 1 van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt vervangen door het volgende opschrift : « Afdeling 1. - De Commissie voor nucleaire voorzieningen. ».

Art. 145.In de artikelen 3, 4, § 2, 5, § 2, 6, §§ 2 en 4, 7, § 1, 8, 9, 10, 12, §§ 2 tot 4, 14, §§ 2 tot 4, 15, 16, §§ 1 en 2, 18, 19, 22 en 25 van dezelfde wet wordt elke vermelding van of verwijzing naar het « Opvolgingscomité » vervangen door een vermelding van of een verwijzing naar de « Commissie voor nucleaire voorzieningen ».

Art. 146.In artikel 3 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « eigen » wordt ingevoegd tussen de woorden « met » en « rechtspersoonlijkheid »;2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « De Commissie voor nucleaire voorzieningen zorgt voor het overleg tussen de Staat en de kernprovisievennootschap voor de uitvoering van de opdrachten die haar overeenkomstig artikel 5 worden toevertrouwd. ».

Art. 147.Artikel 4 van dezelfde wet wordt gewijzigd als volgt : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De Commissie voor nucleaire voorzieningen is samengesteld uit de volgende negen personen : - de Administrateur-generaal van de Administratie der Thesaurie of zijn plaatsvervanger; - de voorzitter van het directiecomité van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas of zijn plaatsvervanger; - de voorzitter van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen of zijn plaatsvervanger; - de leidende ambtenaar van de Administratie voor de Begroting of zijn plaatsvervanger; - een persoon aangeduid door de Nationale Bank van België of zijn plaatsvervanger; - de leidende ambtenaar van het bestuur Energie of zijn plaatsvervanger; - drie vertegenwoordigers van de kernprovisievennootschap of hun plaatsvervangers.

De voorzitter van de Commissie voor nucleaire voorzieningen wordt verkozen onder de leden die de Staat vertegenwoordigen.

De Voorzitter en de andere leden van de Commissie voor nucleaire voorzieningen die de Staat vertegenwoordigen, worden bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, benoemd voor een hernieuwbare termijn van zes jaar.

De leden van de Commissie voor nucleaire voorzieningen die de kernprovisievennootschap vertegenwoordigen worden benoemd op voordracht van de kernprovisievennootschap. »; 2° § 3 wordt vervangen als volgt : « De Commissie voor nucleaire voorzieningen wordt bijgestaan door een vast secretariaat.De samenstelling en de werking van dit secretariaat worden door de Commissie voor nucleaire voorzieningen vastgelegd op basis van de middelen die nodig zijn voor de uitvoering van de opdrachten die haar overeenkomstig artikel 5 worden toevertrouwd. ».

Art. 148.Artikel 5 van dezelfde wet wordt gewijzigd als volgt : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De Commissie voor nucleaire voorzieningen heeft een advies- en controlebevoegdheid over de aanleg en het beheer van de voorzieningen voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van bestraalde splijtstoffen. Ze brengt adviezen uit in de gevallen die in § 2, 1°, worden bedoeld en oefent controle uit op de in § 2, 2°, bedoelde materies. »; 2° c, van § 2, 1°, wordt aangevuld als volgt : « en § 7, alsook de voorwaarden waartegen deze investeringen worden uitgevoerd »;3° § 2, 2°, wordt aangevuld als volgt : « e.de voorwaarden van de leningen die eventueel worden toegekend door de kernprovisievennootschap overeenkomstig artikel 14, § 5, tweede lid; f. de beschikbaarheid van de tegenwaarde van het bedrag van de in punt e bedoelde leningen, met inbegrip van de eventuele zekerheden, die door degenen die deze leningen hebben ontvangen, werden gesteld.».

Art. 149.Artikel 6 van dezelfde wet wordt gewijzigd als volgt : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De Commissie voor nucleaire voorzieningen brengt adviezen uit en neemt besluiten bij gewone meerderheid. Deze adviezen en besluiten binden de kernprovisievennootschap.

De adviezen en besluiten van de Commissie voor nucleaire voorzieningen met betrekking tot het bestaan en de toerekendheid van de voorzieningen vergen het eensluidend advies van de Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen. »; 2° in § 2 worden de woorden « of besluit » ingevoegd tussen de woorden « tegen elk advies » en het woord « van » en worden de woorden « of besluit » toegevoegd na « ontvangst van het advies »;3° § 2 wordt aangevuld met de volgende leden : « De vertegenwoordigers van de Staat kunnen bij een meerderheid van vier van de zes leden aangewezen door de Staat, verzet aantekenen bij de minister bevoegd voor Energie tegen elk advies of besluit van de Commissie voor nucleaire voorzieningen, en dit binnen een termijn van 14 werkdagen na de aanneming van het advies of het besluit.Bij staking van stemmen tussen de vertegenwoordigers van de Staat is de stem van de voorzitter van de Commissie voor nucleaire voorzieningen doorslaggevend om het verzet aan te tekenen.

Indien het verzet echter betrekking heeft op de bepalingen van artikel 14, § 7, dan is het verzet slechts mogelijk voorzover het betrekking heeft op meer dan 10 procent van de 10 procent van het deel van de 25 procent van de voorzieningen voor de ontmanteling en van de voorzieningen voor het beheer van bestraalde splijtstoffen of voorzover de tijdens het jaar genomen beslissingen cumulatief betrekking hebben op meer dan 10 procent van de 10 procent van het deel van de 25 procent van deze voorzieningen. »; 4° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De minister bevoegd voor Energie, legt het verzet voor aan de Ministerraad die een bindende beslissing neemt binnen 90 werkdagen.

Het verzet ingesteld tegen een advies of besluit van de Commissie voor nucleaire voorzieningen schorst de verplichting van de kernprovisievennootschap om dit advies of besluit te volgen tot de dag van de beslissing van de Ministerraad. ».

Art. 150.Artikel 7 van dezelfde wet wordt gewijzigd als volgt : 1° het eerste streepje van § 1 wordt aangevuld als volgt : « de internationale kredietrating, indien ze bestaat, en de schuldenratio driemaandelijks vastgesteld ten aanzien van het eigen vermogen van degenen die van de kernprovisievennootschap leningen ontvangen overeenkomstig artikel 14, § 5, tweede lid »;2° het vierde streepje van § 1 wordt vervangen als volgt : « elke wijziging in de kredietrating van een kernexploitant of, indien een dergelijke kredietrating bestaat, van degene die van de kernprovisievennootschap leningen ontvangt overeenkomstig artikel 14, § 5, tweede lid of de omstandigheid dat het betrokken agentschap een kernexploitant of desgevallend degene die van de kernprovisievennootschap leningen ontvangt op « credit watch » heeft geplaatst »;3° het vijfde streepje van § 1 wordt aangevuld als volgt : « en de schuldratio ten aanzien van het eigen vermogen van degenen die van de kernprovisievennootschap leningen ontvangen overeenkomstig artikel 14, § 5, tweede lid »;4° in het zesde streepje van § 1 worden de woorden « en van degenen die van de kernprovisievennootschap leningen ontvangen overeenkomstig artikel 14, § 5, tweede lid » ingevoegd tussen het woord « kernexploitant » en de woorden « inzake hypotheken ».5° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Teneinde de Commissie voor nucleaire voorzieningen toe te laten haar opdrachten te vervullen : 1° bezorgen de kernexploitanten haar onverwijld alle beslissingen en informatie inzake voorrechten en hypotheken die ze toekennen;2° laat de kernprovisievennootschap in de in artikel 14, § 5, tweede lid, bedoelde overeenkomsten de verplichting opnemen, voor degenen die leningen ontvangen van de kernprovisievennootschap, om de Commissie voor nucleaire voorzieningen onverwijld alle beslissingen en informatie inzake voorrechten en hypotheken die ze toekennen te bezorgen.»; 6° § 3 wordt aangevuld met het volgende lid : « De kosten van deze adviezen blijven ten laste van de instellingen of van de gespecialiseerde kenniscentra aan wie zij werden gevraagd in het geval dat deze kosten reeds door de kernexploitanten op basis van andere wettelijke of reglementaire bepalingen gedekt worden.De kosten van deze adviezen zijn ten laste van de kernprovisievennootschap indien ze niet gedekt worden door andere wettelijke of reglementaire bepalingen. ».

Art. 151.Artikel 8, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « Dit verslag wordt voorgelegd door de Commissie voor nucleaire voorzieningen vóór 1 oktober van het jaar dat volgt op het betrokken jaar en bevat de staat van zijn werkingskosten. ».

Art. 152.In artikel 9 wordt de eerste zin vervangen als volgt : « De werkings- en secretariaatkosten alsook de kosten voor de adviezen gevraagd door de Commissie voor nucleaire voorzieningen krachtens artikel 7, § 3, waarvoor jaarlijks bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit een maximumbedrag wordt bepaald, zijn ten laste van de kernprovisievennootschap. Deze laatste rekent ze aan aan de kernexploitanten en aan de in artikel 24, § 1, bedoelde vennootschappen naar verhouding van hun aandeel in de industriële productie van elektriciteit door splijting van kernbrandstoffen.

De Commissie voor nucleaire voorzieningen maakt een jaarlijks budget op en stuurt het ten laatste op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken jaar, ter goedkeuring aan de minister bevoegd voor de energie. ».

Art. 153.Artikel 11 van dezelfde wet wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 1, tweede lid, worden de woorden « en overeenkomstig artikel 24 de in artikel 24, § 1, bedoelde vennootschappen » ingevoegd tussen de woorden « De kernexploitanten » en de woorden « zijn gehouden tot »;2° § 2, tweede lid, wordt aangevuld als volgt : « na aftrek van de bedragen die rechtsreeks door de in artikel 24, § 1 bedoelde vennootschappen moeten worden betaald aan de kernprovisievennootschap ».

Art. 154.Artikel 14 van dezelfde wet wordt gewijzigd als volgt : 1° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « Dit maximum percentage van 75 % kan worden gewijzigd bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad na advies van de kernprovisievennootschap en de Commissie voor nucleaire voorzieningen mits garanties over het bestaan en de toereikendheid van de provisies.»; 2° § 5 wordt vervangen als volgt : « § 5.Het deel van de voorzieningen dat niet het voorwerp mag uitmaken van leningen aan kernexploitanten overeenkomstig § 1, wordt door de kernprovisievennootschap belegd : 1° in activa buiten de kernexploitanten, met aandacht voor een voldoende diversificatie en spreiding van de beleggingen teneinde het risico te minimaliseren of;2° in leningen aan andere rechtspersonen dan kernexploitanten, met inachtname van het tweede lid en overeenkomstig de beperkingen en preciseringen bepaald in § 7. De voorwaarden van de in punt 2° bedoelde leningen en van de zekerheden die door degenen die deze leningen ontvangen worden gesteld ten gunste van de kernprovisievennootschap om de beschikbaarheid van de tegenwaarde van het bedrag van de leningen te garanderen, worden bepaald in overeenkomsten afgesloten tussen de kernprovisievennootschap en degenen die de leningen ontvangen. Deze overeenkomsten worden ter goedkeuring overgemaakt aan de Commissie voor nucleaire voorzieningen die hun overeenstemming met de bepalingen van deze wet controleert. Indien geen overeenkomst wordt bereikt, dan neemt de Ministerraad een beslissing op eensluidend advies van de Commissie voor nucleaire voorzieningen. »; 3° een § 7 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « § 7.De Commissie voor nucleaire voorzieningen stelt een lijst op van rechtspersonen, andere dan kernexploitanten, en van projecten. Een bedrag van 10 procent van het deel van 25 procent van het totaal van de voorzieningen dat niet het voorwerp mag uitmaken van leningen aan kernexploitanten, wordt voorbehouden voor leningen ten behoeve van de in deze lijst vermelde rechtspersonen en projecten.

De Commissie voor nucleaire voorzieningen bepaalt met betrekking tot deze leningen, een interesttarief lager dan de marktrente voor een gelijkaardig krediet, maar zonder dat het tarief lager mag zijn dan de som van de inflatie tijdens het vorige kalenderjaar en de procentuele vergoeding van de kosten verbonden aan de lening en doet geen afbreuk aan de garanties over het bestaan en de toereikendheid van de provisies.

Zonder afbreuk te doen aan de garanties over het bestaan en de toereikendheid van de provisies en na advies van de Commissie voor nucleaire voorzieningen en van kernprovisievennootschap, kan de Koning middels een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de lijst van rechtspersonen, van projecten en het interesttarief aanpassen, alsook de 10 procent van het deel van 25 procent van het totaal van de voorzieningen, dat niet het voorwerp mag uitmaken van leningen aan kernexploitanten, verhogen. ».

Art. 155.Artikel 24 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 24.- § 1. Elke andere vennootschap dan een kernexploitant die een aandeel heeft in de industriële productie van elektriciteit door splijting van kernbrandstoffen moet, naar rato van dit aandeel, bijdragen tot de aanleg van de voorzieningen voor de ontmanteling en voor het beheer van de bestraalde splijtstoffen alsook eventueel tot de dekking van de ontoereikendheid van deze voorzieningen volgens de nadere regels die worden bepaald in één of meerdere overeenkomsten afgesloten of af te sluiten tussen deze vennootschap en de betrokken kernexploitant. Deze overeenkomsten worden meegedeeld aan de Commissie voor nucleaire voorzieningen. § 2. De in § 1 bedoelde bijdrage is verschuldigd zodra een vennootschap een aandeel neemt in de industriële productie van elektriciteit door splijting van kernbrandstoffen en zolang ze dit aandeel behoudt. § 3. De in § 1 bedoelde vennootschappen storten driemaandelijks hun aandeel in het totale bedrag van de toelage voor de voorzieningen voor de ontmanteling aan de kernprovisievennootschap. § 4. Zolang de in § 1 bedoelde vennootschappen een aandeel behouden in de industriële productie van elektriciteit door splijting van kernbrandstoffen, kan de kernprovisievennootschap de tegenwaarde van de voorzieningen voor de ontmanteling en het beheer van bestraalde splijtstoffen lenen aan elke van deze vennootschappen, die beschouwd kunnen worden als schuldenaars van goede kwaliteit volgens de criteria aangegeven in artikel 14, § 2, tot maximumh 75 procent van het totale bedrag van de voorzieningen dat deze vennootschap heeft overgedragen aan de kernprovisievennootschap. Elke lening gebeurt tegen de geldende rente voor industriële kredieten. Het bedrag van deze leningen kan worden aangerekend op het deel van de voorzieningen dat in artikel 14, § 5, wordt bedoeld. § 5. De in § 1 bedoelde vennootschappen worden gelijkgesteld met kernexploitanten voor de toepassing van de artikelen 6, § 4, 7, § 2, 14, §§ 2 en 3, 15, 16 en 19. De toepassing van artikel 6, § 4, beperkt zich tot het bezorgen aan de in § 1 bedoelde vennootschappen van de adviezen en documenten betreffende de ontmanteling en de leningen die hen overeenkomstig § 4 worden toegekend. § 6. De kernprovisievennootschap en de betrokken kernexploitant brengen de in § 1 bedoelde vennootschappen ter kennis van de voorstellen inzake de ontmantelingsprocedure en de antwoorden op de adviezen van de Commissie voor nucleaire voorzieningen die in artikel 12, §§ 2 en 3, worden bedoeld. § 7. De in § 1 bedoelde vennootschappen moeten aan de Commissie voor nucleaire voorzieningen alle informatie verschaffen die door de kernexploitanten overeenkomstig artikel 7, § 1, wordt bezorgd. De minister die energie onder zijn bevoegdheid heeft kan afwijkingen toekennen in verantwoorde gevallen en op eensluidend advies van de Commissie voor nucleaire voorzieningen. ».

Art. 156.De wijzigingen die bij deze titel worden aangebracht aan voornoemde wet van 11 april 2003 zijn niet van toepassing op de leningen die worden toegekend en de beleggingen die worden gedaan door de kernprovisievennootschap overeenkomstig dezelfde wet vóór de inwerkingtreding van deze titel.

TITEL IX. - Telecommunicatie

Art. 157.In artikel 43bis, § 1, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven worden de woorden « van deze wet » vervangen door de woorden « van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie ».

Art. 158.In dezelfde wet worden opgeheven : 1° artikel 71, gewijzigd bij de wet van 17 januari 2003;2° artikel 73, § 1, opgeheven bij de wet van 17 januari 2003 en hersteld bij de wet van 8 april 2003.

Art. 159.Artikel 73, §§ 2 en 3 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 17 januari 2003 en hersteld bij de wet van 8 april 2003, wordt artikel 26bis van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, met dien verstande dat in dat artikel de vroegere §§ 2 en 3 respectievelijk §§ 1 en 2 worden.

Art. 160.In titel III van dezelfde wet worden opgeheven : 1° Hoofdstuk II - Algemene bepalingen;2° Hoofdstuk III - Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie 3° Hoofdstuk IV - Raadgevend Comité;4° Hoofdstuk VI - De overige telecommunicatiediensten;5° Hoofdstuk VII - Telecommunicatie-inrichtingen;6° Hoofdstuk VIII - Apparatuur;7° Hoofdstuk IXBIS - Beheer van de nationale nummeringsruimte;8° Hoofdstuk IXTER - Bescherming van de gebruikers;9° Hoofdstuk X - Operatoren met een sterke marktpositie, kostenbasering en interconnectie;10° Hoofdstuk XBIS - Geheimhouding van gesprekken en bescherming van de persoonlijke levenssfeer;11° Hoofdstuk XII - Allerhande bepalingen.

Art. 161.In artikel 2 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de bepaling onder 2° opgeheven;2° in het tweede lid worden de woorden « en in de wet van 30 juli 1979 » vervangen door de woorden « en in de wet van 13 juni 2005 ».

Art. 162.In artikel 21, § 2, van dezelfde wet worden de woorden « van minimaal 0,5 % en » weggelaten.

Art. 163.In artikel 37 van dezelfde wet, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2003, worden de woorden « 31 december 2005 » vervangen door de woorden « 31 december 2007 ».

Art. 164.In artikel 5, § 1, van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, worden de woorden « 31 december 2003 » vervangen door de woorden « 31 december 2007 ».

Art. 165.In artikel 2, 5°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie worden in de Franse tekst na de woorden « fournir un contenu » de woorden « à l'aide de réseaux et de services de communications électroniques » ingevoegd.

Art. 166.In artikel 9, § 6, van dezelfde wet worden de woorden « of uitsluitend aan natuurlijke personen » vervangen door de woorden « of aan natuurlijke personen of rechtspersonen ».

Art. 167.In artikel 11 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 2°, wordt het woord « toewijzing » vervangen door het woord « toekenning »;2° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « De voorwaarden voor het verkrijgen en uitoefenen van gebruiksrechten voor nummers die de Koning overeenkomstig het eerste lid vaststelt mogen enkel verband houden met : 1° de aanwijzing van de dienst waarvoor het nummer wordt gebruikt alsook alle vereisten met betrekking tot het verlenen van die dienst;2° het daadwerkelijk en efficiënt gebruik van toegekende nummers;3° de betaling van de gebruiksheffingen overeenkomstig artikel 30;4° de naleving van alle relevante internationale overeenkomsten aangaande het gebruik van nummers.»; 3° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.In afwachting van het vaststellen van de nadere regels door de Koning overeenkomstig § 1, kan het Instituut na voorafgaande machtiging van de minister de voorwaarden vaststellen voor het verkrijgen en uitoefenen van gebruiksrechten voor nummers die toewijsbaar worden ten gevolge van het vaststellen of wijzigen van een nationaal nummerplan.

Deze voorwaarden mogen enkel verband houden met : 1° de aanwijzing van de dienst waarvoor het nummer wordt gebruikt alsook alle vereisten met betrekking tot het verlenen van die dienst;2° het daadwerkelijk en efficiënt gebruik van toegekende nummers;3° de naleving van alle relevante internationale overeenkomsten aangaande het gebruik van nummers. Het Instituut kan, overeenkomstig de nadere regels vastgesteld door de Koning na advies van het Instituut, de verkrijging en uitoefening van gebruiksrechten voor nummers koppelen aan een maximumtermijn. Wanneer het Instituut gebruiksrechten verleent voor een bepaalde termijn, is de duur aangepast aan de betrokken dienst. »; 4° § 5, tweede zin, wordt opgeheven;5° § 5 wordt aangevuld met de volgende leden : « De selectieprocedure omvat twee fasen : de biedingsfase en de toekenningsfase. De biedingsfase neemt een aanvang op het ogenblik van de publicatie van een bestek op de website van het Instituut.

Het bestek stelt de minimale voorwaarden vast voor het verkrijgen en uitoefenen van de gebruiksrechten voor de betrokken nummers.

De biedingsfase eindigt op de datum vermeld in het bestek.

De toekenningsfase duurt niet langer dan drie weken te rekenen vanaf het einde van de biedingsfase.

De termijn van de toekenningsfase kan echter door het Instituut met maximum drie weken worden verlengd.

De onderneming die het betrokken gebruiksrecht heeft verkregen is gehouden tot het naleven van de minimale voorwaarden van het bestek en tot het naleven van alle toezeggingen die het in de loop van de selectieprocedure heeft gedaan. ». 6° in § 7 worden de woorden « hun abonnees » geschrapt.

Art. 168.In artikel 32 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, en § 3, eerste lid, worden de woorden « , ingevoerd worden of in eigendom zijn » ingevoegd tussen de woorden « worden » en « indien ».2° een § 5 wordt ingevoegd, luidend : « § 5.Artikel 32, § 1 tot § 4 en de artikelen 33 tot 38 zijn niet van toepassing op apparatuur die werkt op een frequentie onder de 9 kHz. ».

Art. 169.In artikel 33 van dezelfde wet worden de woorden « in te voeren, in eigendom te hebben », ingevoegd tussen de woorden « commercialiseren » en « of ».

Art. 170.In artikel 37 van dezelfde wet worden de woorden « houden, in eigendom hebben, » ingevoegd voor het woord « commercialiseren » en wordt het woord « , invoeren » ingevoegd na het woord « commercialiseren ».

Art. 171.In artikel 42, § 7, van dezelfde wet worden de woorden « Dit artikel is niet van toepassing » vervangen door de woorden « §§ 1 tot 6 zijn niet van toepassing ».

Art. 172.In artikel 43, eerste lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « door vergunninghouders » worden vervangen door de woorden « door aanvragers of houders van een vergunning »;2° de woorden « het beheer van het dossier, de organisatie van examens en/of » worden ingevoegd tussen de woorden « die voortvloeien uit » en de woorden « de controle over ».

Art. 173.In artikel 74 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de woorden : « Het sociale element van de universele dienst bestaat uit de levering aan sommige categorieën van begunstigden van bijzondere tariefvoorwaarden door elke operator die een openbare telefoondienst aanbiedt aan consumenten »;2° worden in het vierde lid tussen de woorden « aanbieders van sociale tarieven » en « te vergoeden » de volgende woorden toegevoegd : « die daartoe bij het Instituut een verzoek hebben ingediend »;3° wordt een lid toegevoegd luidend als volgt : « Het Instituut berekent de nettokosten van de sociale tarieven voor iedere operator die daartoe een verzoek heeft ingediend bij het Instituut volgens de methodologie vastgesteld in de bijlage.». 4° wordt een lid toegevoegd luidend als volgt : « Het Instituut kan nadere uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor het bepalen van de kosten en compensaties binnen de grenzen vastgesteld door deze wet en haar bijlage.»

Art. 174.Artikel 92, § 4, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De beheerskosten van het fonds van het beschouwde jaar worden gefinancierd door de operatoren bedoeld in artikel 96, pro rata van hun omzet of in voorkomend geval bedoeld in artikel 97, pro rata van hun gewogen omzet. ».

In artikel 92, § 4, derde lid van dezelfde wet wordt het woord « eerste » vervangen door het woord « tweede ».

Art. 175.In artikel 97 van dezelfde wet worden de woorden « artikel 98 » vervangen door de woorden « artikel 92, artikel 98 en artikel 99 ».

Art. 176.In artikel 98 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° worden de woorden « de in artikel 96 bedoelde gewogen omzetcijfers » vervangen door de woorden « de in artikel 96 bedoelde omzetcijfers of de in voorkomend geval in artikel 97 bedoelde gewogen omzetcijfers »;2° worden de woorden « de gewogen omzet van die operator » vervangen door de woorden « de in artikel 96 bedoelde omzet van die operator of de in voorkomend geval in artikel 97 bedoelde gewogen omzet ».

Art. 177.In artikel 99 van dezelfde wet worden de woorden « en de gewogen omzet zoals berekend volgens artikel 97 » vervangen door de woorden « en de omzet zoals berekend in artikel 96 of in voorkomend geval de gewogen omzet zoals berekend in artikel 97 ».

Art. 178.In artikel 100 van dezelfde wet wordt in het eerste lid het woord « nettokosten » vervangen door « kostenraming » en in het tweede lid, het woord « verifieert » vervangen door « berekent ».

Art. 179.In artikel 101 van dezelfde wet wordt de eerste zin aangevuld met de woorden : « die hiertoe een verzoek hebben ingediend bij het Instituut ».

Art. 180.In artikel 107, § 2, van dezelfde wet worden de woorden « op voorstel van » vervangen door de woorden « op advies van ».

Art. 181.In artikel 113 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « openbare elektronische-communicatienetwerken en openbare » ingevoegd tussen de woorden « de veiligheid van de » en « elektronische »;2° in het tweede lid worden in de Franse tekst de woorden « accessibles au public » ingevoegd tussen de woorden « services de communication électronique » en « doivent publier » en worden de woorden « de kwaliteit en » geschrapt;3° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Ondernemingen die openbare elektronische-communicatienetwerken aanbieden, alsook ondernemingen die openbare elektronische-communicatiediensten verstrekken, moeten op hun website ten behoeve van de eindgebruikers vergelijkbare, toereikende en actuele informatie publiceren over de kwaliteit van het netwerk en van de dienst.De informatie wordt, op verzoek, voor publicatie eveneens aan het Instituut verstrekt. Het Instituut kan onder andere de te hanteren parameters voor de kwaliteit van het netwerk en van de dienst, alsook de inhoud, vorm en wijze van bekendmaking van de te publiceren informatie bepalen teneinde ervoor te zorgen dat de eindgebruikers toegang hebben tot volledige, vergelijkbare en gebruikersvriendelijke informatie. »; 4° in het vierde lid worden de woorden « de veiligheid van netwerken en » vervangen door de woorden « de veiligheid van netwerken en van diensten, alsook ».

Art. 182.In artikel 114, eerste lid, van dezelfde wet wordt het woorddeel « elektronische- » voor het woord « communicatienetwerk » gezet.

Art. 183.In artikel 119 van dezelfde wet worden de woorden « artikel 110 » vervangen door de woorden « artikel 108 ».

Art. 184.Artikel 120 van dezelfde wet wordt vervangen door : «

Art. 120.- Op verzoek van de eindgebruiker blokkeren de operatoren die een elektronische-communicatiedienst aanbieden kosteloos inkomende of uitgaande berichten alsook uitgaande gesprekken of oproepen en dit naar bepaalde categorieën nummers, die door de minister, na advies van het Instituut worden vastgesteld. ».

Art. 185.Artikel 123, § 5, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « § 5. In geval van een noodoproep naar de beheer-centrales van de medische hulpdienst of de politiediensten, heffen de operatoren in zoverre dit technisch mogelijk is, op verzoek van de betrokken beheercentrales en met als doel de behandeling van de noodoproep mogelijk te maken, de tijdelijke weigering of het ontbreken van toestemming van de abonnee of de eindgebruiker betreffende de verwerking van lokalisatiegegevens per afzonderlijke, oproepende lijn, op.

Die opheffing is gratis. »

Art. 186.In artikel 135, derde lid, 2°, van dezelfde wet worden in de Franse tekst na het woord « désactivation » de woorden « du service de » vervangen door de woorden « de la ».

Art. 187.In artikel 141, eerste lid, 4°, van dezelfde wet worden de woorden « artikel 56,1° » vervangen door de woorden « artikel 56, § 1, 1° ».

Art. 188.In artikel 144 van dezelfde wet worden de woorden « , tweede en derde lid, » geschrapt.

Art. 189.In artikel 145 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « Met een geldboete van 50 tot 50 000 EUR wordt gestraft de persoon die de artikelen 32, 33, 35, 41, 42, 114, 124, 127 en de ter uitvoering van de artikelen 32, 39, § 3, 47 en 127 genomen besluiten overtreedt.» 2° § 3, 2° wordt opgeheven;3° er wordt een § 3bis ingevoegd, luidend : « § 3bis.Met een geldboete van 50 EUR tot 300 EUR en met een gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar of met één van die straffen alleen worden gestraft de persoon, die een elektronische-communicatienetwerk of -dienst of andere elektronische communicatiemiddelen gebruikt om overlast te veroorzaken aan zijn correspondent of schade te berokkenen alsook de persoon die welk toestel dan ook opstelt dat bestemd is om de voorgaande inbreuk te begaan, alsook een poging om deze te begaan. ».

Art. 190.In artikel 146 van dezelfde wet worden de woorden « artikel 47 » vervangen door de woorden « artikel 41 ».

Art. 191.In artikel 147 van dezelfde wet worden de woorden « artikelen 35 » vervangen door de woorden « artikelen 41 ».

Art. 192.Artikel 148 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 148.- De verbaliserende officier van gerechtelijke politie stuurt het proces-verbaal dat het misdrijf, strafbaar gesteld door deze wet en door titel III van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, vaststelt aan de procureur des Konings alsook een afschrift ervan aan de Raad van het Instituut, zoals vermeld in de artikelen 16 en 17 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector. Hij kan op grond van dit afschrift de maatregelen nemen vermeld in de artikelen 20 en 21 van dezelfde wet van 17 januari 2003.

Indien maatregelen overwogen worden, brengt de Raad van het Instituut de procureur des Konings daarvan voorafgaand op de hoogte. De procureur des Konings stelt vervolgens de Raad van het Instituut, binnen de tien werkdagen, in kennis van de reeds aangevatte strafvervolging of van zijn intentie om de strafvervolging op gang te brengen.

Indien hij beslist de vervolging in te stellen, stelt de procureur des Konings de Raad van het Instituut daarvan binnen de maand op de hoogte.

Het Instituut legt geen administratieve sanctie op wanneer de procureur des Konings voor dezelfde zaak strafvervolging heeft ingesteld of de intentie heeft deze in te stellen, en hij het Instituut daarvan op de hoogte heeft gebracht. ».

Art. 193.In artikel 150 van dezelfde wet worden de woorden « van deze wet en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten » vervangen door de woorden « van deze wet, van titel III van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten ».

Art. 194.In artikel 152 van dezelfde wet worden de woorden « 31 december 2005 » vervangen door de woorden « 31 december 2007 ».

Art. 195.In artikel 154 van dezelfde wet worden de woorden « van deze wet » vervangen door de woorden « van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie ».

Art. 196.In artikel 161 van dezelfde wet worden de woorden « artikelen 89 » vervangen door de woorden « artikelen 87 ».

Art. 197.In artikel 1, 17°, van de bijlage van dezelfde wet wordt in de Franse tekst het woord « active » vervangen door het woord « actif ».

Art. 198.In artikel 22, § 2, eerste lid, van de bijlage van dezelfde wet worden in de Franse tekst de woorden « chez l'Institut » vervangen door de woorden « à l'Institut ».

Art. 199.In artikel 31 van de bijlage van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, in fine, worden de woorden « artikel 45 » vervangen door de woorden « artikel 47 » en het punt dat volgt na de woorden « worden verstrekt » wordt vervangen door een kommapunt;2° in § 1, in fine, worden twee streepjes toegevoegd, luidend als volgt : « - de voorwaarden inzake toegang tot en het volledige adres van de ombudsdienst voor de telecommunicatie enerzijds en van de Ethische Commissie voor de telecommunicatie anderzijds; - de inlichtingen met betrekking tot de opdrachten van het Instituut die de gebruikers kunnen aanbelangen. »; 3° in § 2 worden het zesde en het zevende streepje geschrapt;4° in § 2, in fine, worden de woorden « hun gegevens » vervangen door de woorden « de abonneegegevens »;5° in § 2, in fine, vervallen de woorden « en de datum waarop de verschillende operatoren de inlichtingen die in de telefoongids voorkomen, hebben verstrekt ».

Art. 200.In de bijlage van dezelfde wet wordt een artikel 45bis ingevoegd, met als titel « Afdeling 6. - Het sociale element van de universele dienst », luidend als volgt : «

Art. 45bis.- De nettokosten voor de sociale tarieven van de universele dienst bestaan uit het verschil tussen de inkomsten die de aanbieder van de sociale tarieven zou ontvangen onder normale commerciële voorwaarden en de inkomsten die hij ontvangt als gevolg van de in deze wet gedefinieerde kortingen ten gunste van de begunstigde van het sociaal tarief.

Gedurende de eerste vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet wordt de compensatie die de historische aanbieder van de sociale tarieven in voorkomend geval ontvangt, verminderd met een percentage dat wordt vastgesteld door het Instituut.

Het percentage waarvan sprake in het voorgaande lid wordt bepaald op basis van de indirecte winst. Het Instituut zal hiervoor rekening houden met de berekeningen die ze vroeger reeds heeft vastgesteld bij het bepalen van de nettokosten van de historische aanbieder van de sociale tarieven. ».

Art. 201.In artikel 46, § 2, in fine, van de bijlage van dezelfde wet worden de woorden « artikelen 23 tot 26 » vervangen door de woorden « artikelen 23 tot 27 ».

Art. 202.In artikel 74, laatste lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, dienen de woorden « De compensaties waarvan sprake in de vorige leden zijn onmiddellijk verschuldigd » in het van als volgt te worden geïnterpreteerd : « De wetgever is bij de voorbereiding van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie met inachtneming van de voorwaarden van de Europese richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst ingevolge een verzoek daartoe van de historische aanbieder van de universele dienst en na vaststelling van de nettokosten van de universele dienst door het Instituut, overgegaan als nationaal regelgevende instantie tot een beoordeling van de onredelijkheid van de last. Daarbij heeft de wetgever, zoals overigens werd vastgesteld door de Raad van State, geoordeeld dat voor zover rekening wordt gehouden met alle indirecte winst, met inbegrip van de immateriële winst die gehaald kan worden uit die prestatie, iedere deficitaire toestand die blijkt uit die berekening inderdaad een onredelijke last is. ».

Art. 203.In artikel 101, eerste lid, van dezelfde wet, dienen de woorden « Voor elk element van de universele dienst behoudens het sociale element moet het fonds een vergoeding uitkeren aan de betrokken aanbieders. » als volgt te worden geïnterpreteerd : « De wetgever is bij de voorbereiding van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie met inachtneming van de voorwaarden van de Europese richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst ingevolge een verzoek daartoe van de historische aanbieder van de universele dienst en na vaststelling van de nettokosten van de universele dienst door het Instituut, overgegaan als nationaal regelgevende instantie tot een beoordeling van de onredelijkheid van de last. Daarbij heeft de wetgever, zoals overigens werd vastgesteld door de Raad van State, geoordeeld dat voor zover rekening wordt gehouden met alle indirecte winst, met inbegrip van de immateriële winst die gehaald kan worden uit die prestatie, iedere deficitaire toestand die blijkt uit die berekening inderdaad een onredelijke last is, en dat deze moet worden gedragen door alle betrokken ondernemingen. ».

Art. 204.In het koninklijk besluit van 20 juli 2006 tot vaststelling van de nadere regels voor de werking van het sociale element van de universele dienst inzake elektronische communicatie, wordt in artikel 4 het derde lid opgeheven.

Art. 205.Artikel 196 heeft uitwerking met ingang van 30 juni 2005.

TITEL X. - Consumentenzaken en Economie HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten

Art. 206.In het eerste lid van artikel 1 van de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten, gewijzigd bij de wet van 4 april 2001, de wet van 18 december 2002 en de wet houdende diverse bepalingen van 27 december 2005, wordt een punt 5quinquies ingevoegd, luidende : « 5quinquies. tussenkomend organisme : - elk organisme dat in het kader van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten optreedt bij het opstellen van een risicoanalyse, het bepalen van preventiemaatregelen, het uitvoeren van opstellingsinspecties, het uitvoeren van onderhoudsinspecties, het opstellen van inspectie- of onderhoudsschema's, het uitvoeren van periodieke controles of het uitvoeren van periodiek nazicht; - elk organisme dat in het kader van deze wet of zijn uitvoeringsbesluiten wordt aangesteld als aangemelde of erkende instantie bij het uitvoeren van conformiteitsbeoordelingsprocedures; - elk organisme dat in het kader van deze wet of zijn uitvoeringsbesluiten optreedt om op een andere wijze de veiligheid van een product of dienst te controleren. ».

Art. 207.In dezelfde wet wordt een artikel 10bis ingevoegd, luidende : «

Artikel 10bis.- De Koning kan de werkingscriteria bepalen van de tussenkomende organismen, de regels betreffende hun organisatie en hun opdrachten, evenals de modaliteiten van de controle op deze regels. ». HOOFDSTUK II. - Slapende rekeningen

Art. 208.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : - rekeningen : zichtrekeningen, spaarrekeningen, depositorekeningen met vaste looptijd of opneembaar met opzegging, effectenrekeningen of iedere andere door instellingen-depositaris voor hun klanten gehouden rekeningen waarop de tegoeden zijn geïndividualiseerd; - slapende rekeningen : rekeningen die niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een tussenkomst door de houders of de rechthebbenden sinds minstens vijf jaren; - instelling-depositaris : iedere instelling naar Belgisch of buitenlands recht zoals gedefinieerd bij artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen evenals iedere beleggingsvennootschap, die in het kader van zijn beroepsactiviteit voor rekening van een houder financiële tegoeden in België houdt; - tussenkomst door de houder of rechthebbenden : elke verrichting door de houder of rechthebbenden op de rekening of elk contact van de houder of rechthebbenden naar de instelling-depositaris; - houder : iedere natuurlijke persoon.

Art. 209.§ 1. De instellingen-depositaris sporen de houders of rechthebbenden van de slapende rekeningen op.

Zij richten hiertoe een schrijven aan de houder of rechthebbenden.

Indien er binnen de maand geen tussenkomst door de houder of rechthebbenden volgt of indien het schrijven terugkomt, wordt een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs verstuurd na toepassing van de procedure voorzien in § 2.

De gewone brieven evenals de aangetekende informeren de houder of rechthebbenden over het bestaan en de globale toestand van de betrokken rekening evenals over de procedure die zal volgen indien er door hen geen enkele tussenkomst wordt gedaan.

De bewijslast om aan te tonen dat er een tussenkomst door de houder of rechthebbenden werd uitgevoerd, ligt bij de instelling-depositaris.

Het ondertekenen van het ontvangstbewijs wordt gelijkgesteld met een tussenkomst door de houder of rechthebbenden. § 2. Aan de Belgische Federatie van het Financiewezen (FEBELFIN) wordt toelating verleend om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken en wordt toegang verleend tot de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen, bedoeld in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, met als enig doel aan de instellingen-depositaris de informatie mee te delen die zij nodig hebben voor uitvoering van de verplichtingen opgenomen in dit hoofdstuk.

Aan de Belgische Federatie van het Financiewezen (FEBELFIN) wordt toegang verleend tot de gegevens bedoeld in artikel 4 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid met als enig doel aan de instellingen-depositaris de informatie mee te delen die zij nodig hebben voor de uitvoering van de verplichtingen opgenomen in dit hoofdstuk.

De Belgische Federatie van het Financiewezen heeft slechts toegang tot de in het vorig lid bedoelde gegevens op voorwaarde dat zij een gemotiveerd verzoek in die zin heeft ontvangen van een instelling-depositaris. De Belgische Federatie van het Financiewezen zal de gegevens die de instelling-depositaris noodzakelijkerwijze moet kennen voor de uitvoering van zijn verplichting bedoeld in dit hoofdstuk, meedelen aan de instelling-depositaris. § 3. Indien de houder overleden is of niet terug te vinden is in de gegevens van het Rijksregister of in de gegevens bedoeld in artikel 4 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid maakt de instelling-depositaris de gegevens betreffende de titularis waarover zij beschikt over aan de Deposito- en Consignatiekas.

De Deposito- en Consignatiekas controleert deze gegevens bij de administratie der registratie.

De Deposito- en Consignatiekas zal de gegevens die de instelling-depositaris noodzakelijkerwijze moet kennen voor de uitvoering van zijn verplichting bedoeld in dit hoofdstuk, meedelen aan de instelling-depositaris.

In de mate dat deze controle toelaat de identiteit van de houder of rechthebbenden vast te stellen, wordt een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aan de houder of rechthebbenden gericht.

De houder of rechthebbende van een slapende rekening wordt geïnformeerd over het bestaan en de globale toestand van de betrokken rekening evenals over de procedure die zal volgen indien er door hen geen enkele tussenkomst wordt gedaan.

Het ondertekenen van het ontvangstbewijs wordt gelijkgesteld met een tussenkomst door de houder of rechthebbenden. § 4. In geen geval, kunnen de kosten voor de opzoeking een negatief saldo van een slapende rekening teweegbrengen.

Een slapende rekening waarvan het saldo minder dan 50 euro zou bedragen na aftrek van de kosten voor de opzoeking voorzien in artikel 210, kan behoudens het schrijven voorzien in § 1, tweede lid, niet het voorwerp uitmaken van de informatieprocedure bedoeld in voorafgaande paragrafen. De Koning kan dit bedrag aanpassen.

De mededeling van de informatie over deze rekeningen aan de Deposito- en Consignatiekas alsook het overmaken van de bedragen worden gerealiseerd overeenkomstig de artikelen 211 en 212.

Art. 210.De instellingen-depositaris mogen kosten aanrekenen voor de opzoeking.

De Koning kan het maximale bedrag van de opzoekingkosten bepalen die in rekening kunnen worden gebracht.

Art. 211.§ 1. Indien ondanks de informatieprocedure bedoeld in artikel 209, de slapende rekening niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een tussenkomst door de houder of zijn rechthebbenden, worden de activa van de betrokken slapende rekening door de instelling-depositaris overgemaakt aan de Deposito- en Consignatiekas ten laatste op het einde van het tiende jaar volgend op de laatste tussenkomst. § 2. Voor de rekeningen die op het moment van de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, gedurende tien jaar of meer niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een tussenkomst door de houder of zijn rechthebbenden, wordt de informatieprocedure zoals bedoeld in artikel 209 gestart binnen vierentwintig maand na de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Bij gebrek aan een tussenkomst door de houder of zijn rechthebbenden worden de activa van die rekeningen overgemaakt aan de Deposito- en Consignatiekas, uiterlijk op het einde van de derde maand volgend op de informatieprocedure zoals bedoeld in artikel 209. § 3. De activa gedeponeerd bij de Deposito- en Consignatiekas blijven daar voor onbepaalde duur behouden voor rekening van de houder of rechthebbenden.

De gedeponeerde activa brengen rente op zonder beperking in de tijd.

De Koning bepaalt de rentevoet en de voorwaarden van toekenning van de rente.

De activa kunnen te allen tijde worden opgevraagd door de houder of zijn rechthebbenden. § 4. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het gedeelte van de gelden dat hij bepaalt, toewijzen.

Art. 212.De instelling-depositaris maakt aan de Deposito- en Consignatiekas alle informatie over betreffende de slapende rekeningen, overeenkomstig de door de Koning vastgestelde nadere regels. Deze informatie wordt ten laatste op het einde van het zesde jaar volgend op de laatste tussenkomst door de houder of rechthebbenden meegedeeld.

De Deposito- en Consignatiekas houdt een register van deze rekeningen bij en verzekert de toegang ervan voor de betrokken personen. De Koning bepaalt de voorwaarden voor de toegang tot dit register.

In zijn jaarrapport geeft de Deposito- en Consignatiekas een algemeen overzicht over de slapende rekeningen.

Art. 213.Dit hoofdstuk is van toepassing op de rekeningen geopend op het moment van de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Art. 214.Met gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en met geldboete van 26 tot 250 000 euro of met één van deze straffen alleen wordt gestraft hij die wetens en willens, als bestuurder of zaakvoerder van een instelling-depositaris, de bepalingen van de artikelen 209 en 211 overtreedt.

Dit artikel treedt in werking op een datum, bepaald bij koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na een globale evaluatie van dit hoofdstuk. De evaluatie van dit hoofdstuk gebeurt uiterlijk achttien maand na de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

TITEL XI. - Diverse bepalingen HOOFDSTUK I. - Wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Art. 215.Artikel 57, § 1, tweede lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt aangevuld als volgt : « Het bevordert de maatschappelijke participatie van de gebruikers. ». HOOFDSTUK II. - Milieuaansprakelijkheid Afdeling 1. - Justitie. - Invoering van bijzondere verjaringstermijnen

voor vorderingen ingesteld door publieke overheden tot vergoeding van de kosten van preventie- en herstelmaatregelen bij milieuschade

Art. 216.In het Burgerlijk Wetboek wordt een artikel 2277ter ingevoegd, luidende : «

Art. 2277ter.- § 1. Rechtsvorderingen ingesteld door publieke overheden tot vergoeding van de kosten voor maatregelen tot voorkoming en tot het herstel van milieuschade verjaren door verloop van vijf jaar vanaf de dag waarop de maatregelen geheel zijn voltooid of waarop de aansprakelijke persoon is geïdentificeerd, indien die laatstgenoemde datum later is.

De in het eerste lid vermelde rechtsvorderingen verjaren in ieder geval door verloop van dertig jaar vanaf de dag volgend op die waarop het feit dat tot milieuschade heeft geleid, heeft plaatsgevonden. § 2. Milieuschade ten gevolge van nucleaire activiteiten of ten gevolge van activiteiten die hoofdzakelijk de landsverdediging of de internationale veiligheid dienen, alsook milieuschade ten gevolge van oorlogshandelingen, vijandelijkheden, burgeroorlog, oproer of milieuschade ten gevolge van een natuurverschijnsel dat uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar is, of milieuschade ten gevolge van activiteiten die uitsluitend tot doel hebben bescherming te bieden tegen natuurrampen, valt niet onder het toepassingsgebied van dit artikel. ».

Art. 217.Artikel 8bis, § 1, eerste lid, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen ingevoegd bij de wet van 22 december 1987, wordt vervangen als volgt : « Onverminderd artikel 2277ter van het Burgerlijk Wetboek, verjaart iedere rechtsvordering van de benadeelde die gebaseerd is op artikel 8, zevende lid, door verloop van drie jaar te rekenen vanaf de datum van het schadegeval. ».

Art. 218.In artikel 12 van de wet van 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Onverminderd artikel 2277ter van het Burgerlijk Wetboek vervalt het recht van het slachtoffer om van de producent schadevergoeding te bekomen uit hoofde van deze wet na een termijn van tien jaar, te rekenen van de dag waarop deze het product in het verkeer heeft gebracht, tenzij het slachtoffer gedurende die periode op grond van deze wet een gerechtelijke procedure heeft ingesteld.»; 2° § 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Onverminderd artikel 2277ter van het Burgerlijk Wetboek, verjaart de rechtsvordering ingesteld op grond van deze wet door verloop van drie jaar, te rekenen van de dag waarop hij er redelijkerwijs kennis van had moeten hebben.».

Art. 219.§ 1. De nieuwe verjaringstermijnen en hun respectieve aanvangspunten zoals bedoeld in artikel 2277ter van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op de lopende verjaring van alle in artikel 2277ter van het Burgerlijk Wetboek bedoelde vorderingen die ontstaan zijn vóór de inwerkingtreding van deze wet.

In afwijking van het eerste lid begint de in artikel 2277ter, § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde vijfjarige termijn te lopen vanaf de inwerkingtreding van deze wet, voor wat betreft de in artikel 2262bis, § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde persoonlijke rechtsvorderingen. § 2. Wanneer de in artikel 2277ter van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechtsvordering is verjaard vóór de inwerkingtreding van deze wet, kan deze inwerkingtreding niet tot gevolg hebben dat een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen. Afdeling 2. - Binnenlandse Zaken - Wijzigingen van de wet

van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming

Art. 220.Artikel 2bis, § 1, 5°, van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, ingevoegd bij de wet van 28 maart 2003, wordt vervangen als volgt : « 5° onverminderd artikel 6, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, de bestrijding van vervuiling en van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen; ».

Art. 221.In artikel 2bis.1, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, worden het derde en het vierde lid opgeheven.

Art. 222.In dezelfde wet wordt een artikel 2bis.2 ingevoegd, luidende : « Art. 2bis.2. - § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° « beroepsactiviteit » : een in het kader van een economische activiteit, een bedrijf of een onderneming verrichte activiteit, ongeacht het particuliere, openbare, winstgevende of niet-winstgevende karakter daarvan;2° « exploitant » : particuliere of openbare natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroepsactiviteit verricht of regelt, of aan wie een doorslaggevende economische zeggenschap over het technisch functioneren van een dergelijke activiteit is overgedragen, met inbegrip van de houder van een vergunning of toelating voor het verrichten van een dergelijke activiteit of de persoon die een dergelijke activiteit laat registreren of er kennisgeving van doet;3° « kosten » : de kosten die verantwoord zijn in het licht van de tussenkomst door de diensten van de civiele bescherming en de openbare brandweerdiensten, met inbegrip van ramingskosten van milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat zulke schade ontstaat en de kosten van alternatieve maatregelen, alsook de administratieve, juridische en handhavingskosten, de kosten van het vergaren van gegevens en andere algemene kosten, en de kosten in verband met monitoring en toezicht. § 2. Onder voorbehoud van artikel 2bis.1., in geval van vervuiling bedoeld in artikel 2bis, § 1, 5°, zijn de Staat en de gemeenten gehouden de hiervoor door hun diensten gemaakte kosten te verhalen op de exploitant die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt of op de eigenaar van de gewraakte producten.

De Staat en de gemeenten kunnen beslissen om af te zien van verhaal wanneer de verhaalkosten groter zijn dan het terug te vorderen bedrag of wanneer niet kan worden vastgesteld wie de exploitant of de eigenaar is.

De exploitant of de eigenaar is niet verplicht de kosten te dragen, indien hij kan bewijzen dat de milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat : a) ofwel veroorzaakt is door een derde ondanks het feit dat er passende veiligheidsmaatregelen waren getroffen;b) ofwel het gevolg is van de opvolging van een dwingende opdracht of instructie van een overheidsinstantie, tenzij het een opdracht of instructie betreft naar aanleiding van een emissie of incident, veroorzaakt door activiteiten van de exploitant zelf. Wanneer eenzelfde schade of onmiddellijke dreiging van schade door meerdere exploitanten of eigenaars wordt veroorzaakt, zijn deze hoofdelijk gehouden tot het dragen van de kosten.

Wanneer besmetting of vervuiling op zee plaatsvindt of afkomstig is van een zeeschip, vallen de kosten ten laste van de persoon die de besmetting of de verontreiniging heeft veroorzaakt, overeenkomstig het internationaal recht. De eigenaars van de betrokken schepen zijn burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk. § 3. De Staat en de gemeenten kunnen te allen tijde de exploitant of de eigenaar verplichten informatie te verstrekken over milieuschade die zich heeft voorgedaan, over een onmiddellijke dreiging van milieuschade of in geval van vermoeden van zulk een onmiddellijke dreiging. ».

Art. 223.In dezelfde wet wordt een artikel 2bis.3 ingevoegd, luidende : « Art. 2bis.3. - § 1. Wanneer milieuschade of een onmiddellijk dreigende milieuschade gevolgen heeft of dreigt te hebben voor één of meerdere gewesten, of andere lidstaten van de Europese Unie, werken de Staat of de gemeenten samen, onder andere door een behoorlijke uitwisseling van informatie, teneinde ervoor te zorgen dat de nodige maatregelen met betrekking tot die milieuschade of onmiddellijke dreiging van milieuschade worden genomen. § 2. Wanneer zich milieuschade of een onmiddellijk dreigende milieuschade in de zin van § 1 voordoet, verstrekken de Staat of de gemeenten voldoende informatie aan de bevoegde instanties van de gewesten of de andere lidstaten van de Europese Unie die schade zouden kunnen lijden. § 3. Wanneer de Staat of de gemeenten, binnen hun grenzen, milieuschade vaststellen, die niet binnen hun grenzen is veroorzaakt, kunnen zij dit melden aan de bevoegde instanties van de betrokken gewesten of lidstaten van de Europese Unie en aan de Europese Commissie. Zij kunnen aanbevelingen doen inzake de nodige maatregelen en zij kunnen om terugbetaling verzoeken van de kosten van de genomen maatregelen. § 4. Deze samenwerking doet geen afbreuk aan bestaande samenwerkingsvormen. ». Afdeling 3. - Mobiliteit Omzetting van de richtlijn

milieuaansprakelijkheid

Art. 224.Teneinde uitvoering te kunnen geven aan de verplichtingen voortvloeiend uit de richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bepalingen inzake de preventie- en informatieplichten en het kostenverhaalregime, ter voorkoming en beperking van milieuschade tengevolge van het vervoer over de weg, per spoor, over de binnenwateren, over zee of in de lucht van gevaarlijke of verontreinigende goederen, van genetisch gemodificeerde organismen en van invasieve uitheemse soorten. HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

Art. 225.In Titel IX, Hoofdstuk I, afdeling I, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt artikel 191bis, ingevoegd bij de wet van 10 juni 2006, vervangen als volgt :

Art. 191bis.- De aanvrager die de heffingen en bijdragen verschuldigd is op grond van artikel 191, eerste lid, 15° tot 15°decies en 16°bis, op het omzetcijfer verwezenlijkt op de Belgische markt van de geneesmiddelen die ingeschreven zijn op de lijst van vergoedbare farmaceutische specialiteiten, geniet van een vermindering ervan indien deze hem ertoe aanzet investeringen te doen op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie in België in de sector van geneesmiddelen voor menselijk gebruik.

Daartoe wordt een enveloppe op jaarbasis vastgesteld, waarvan het bedrag wordt bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, die ieder jaar verdeeld wordt onder de hiervoor in aanmerking komende aanvragers overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid. Deze verdeling is gebaseerd op de waarde van de investeringen bedoeld in het eerste lid, die tot stand gebracht zijn door de betrokken aanvragers en, in voorkomend geval, het geheel van de met hen verbonden vennootschappen, tijdens het boekjaar volgend op het jaar waarvoor de heffingen en bijdragen verschuldigd zijn.

De vermindering voorzien in dit artikel kan nooit hoger zijn dan het totaal van de heffingen en bijdragen bedoeld in het eerste lid.

De Koning omschrijft, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het begrip « waarde van de investeringen bedoeld in het eerste lid, die tot stand gebracht zijn door de betrokken aanvragers en, in voorkomend geval, het geheel van de met hen verbonden vennootschappen » bedoeld in het tweede lid en de berekeningswijze nader. Hiertoe houdt Hij rekening met de kosten van de projecten voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie die door de Europese Commissie in aanmerking worden genomen in paragraaf 5.1.4 van haar communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie van 30 december 2006.

De waarde van de investeringen bedoeld in het eerste lid blijkt uit een verslag dat de bestuursorganen van de betrokken aanvragers daartoe opstellen. De commissaris van de betrokken aanvrager, of, bij ontstentenis, een bedrijfsrevisor aangewezen door zijn bestuursorgaan, stelt een verslag op waarin een advies wordt gegeven over de overeenstemming van de berekening met de bepalingen van het voornoemd koninklijk besluit.

De vermindering wordt toegekend onder de vorm van een terugbetaling van een deel van de verschuldigde heffingen en bijdragen. De Koning regelt de procedure met betrekking tot de indiening en de beoordeling van het verzoek tot terugbetaling evenals de termijnen ervan. ». HOOFDSTUK IV. - Vergoeding voor het verstrekken, in een officina toegankelijk voor het publiek, van farmaceutische specialiteiten waarvoor een tussenkomst van de verplichte verzekering voorzien is Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte

verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

Art. 226.In artikel 35bis, § 2, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 24 december 2002, 22 december 2003, 9 juli 2004, 27 april 2005, 27 december 2005, 13 december 2006 en 27 december 2006, worden de woorden « , het toe te passen honorarium » ingevoegd tussen de woorden « de vergoedingsvoorwaarden » en de woorden « en de vergoedingscategorie ».

Art. 227.In artikel 35ter, § 1, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 27 december 2005, worden de woorden « de marges voor de verdeling en voor de terhandstelling zoals toegekend door de minister bevoegd voor Economische Zaken en van toepassing op de farmaceutische specialiteiten afgeleverd in een apotheek open voor het publiek, enerzijds, of afgeleverd door een ziekenhuisapotheek, anderzijds, » vervangen door de woorden « de marges voor de verdeling in het groot zoals toegekend door de minister bevoegd voor Economische Zaken en de marges voor de terhandstelling zoals toegekend door de ministers bevoegd voor Sociale Zaken en Economische Zaken en van toepassing op de farmaceutische specialiteiten afgeleverd in een voor het publiek opengestelde apotheek, enerzijds, of afgeleverd door een ziekenhuisapotheek, anderzijds, het honorarium, ».

Art. 228.In dezelfde wet wordt een artikel 35octies ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 35octies.- § 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en nadere regels bepalen overeenkomstig dewelke de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen een financiële tegemoetkoming verleent voor het honorarium van de apothekers voor de geneesmiddelen voor menselijk gebruik, bedoeld in artikel 1, § 1, 1), a) van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, afgeleverd in een voor het publiek opengestelde apotheek. Het besluit wordt genomen op voorstel van de Overeenkomstencommissie apothekers-verzekeringsinstellingen, geformuleerd op eigen initiatief of op verzoek van de minister. De minister kan vragen dat de commissie een voorstel formuleert binnen de termijn van een maand. Indien het voorstel niet binnen die termijn wordt geformuleerd of indien de minister er zich niet kan bij aansluiten kan hij zijn eigen voorstel aan de commissie voorleggen, die er haar advies over geeft binnen de termijn van een maand : dat advies wordt geacht te zijn gegeven indien het niet is geformuleerd binnen die termijn.

De verkoopprijs aan publiek van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b), c) en e), omvat evenwel steeds de verkoopprijs buiten bedrijf, vastgelegd door de minister bevoegd voor de Economische Zaken, de marges voor de verdeling in het groot zoals toegekend door de minister bevoegd voor Economische Zaken en de marges voor de terhandstelling zoals toegekend door de ministers bevoegd voor Sociale Zaken en Economische Zaken van toepassing op de farmaceutische specialiteiten afgeleverd in een voor het publiek opengestelde apotheek, het honorarium en de geldende BTW-voet.

De apotheker kan geen andere bedragen aanrekenen aan de rechthebbende, tenzij nog andere honoraria worden ingesteld zoals bedoeld in artikel 48, § 1. § 2. Het honorarium vormt de vergoeding voor de farmaceutische zorg, overeenkomstig de principes en de richtsnoeren voor de goede farmaceutische praktijken zoals vastgelegd door de Koning in uitvoering van de bepalingen van artikel 4, § 2bis, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.

Het honorarium bestaat uit een vast bedrag. Bij de bepaling van het honorarium worden de vergoedbare farmaceutische specialiteiten ingedeeld in groepen op basis van één of meer van de volgende criteria : 1° het behoren tot de groep van specialiteiten van eenzelfde niveau binnen de Anatomical Therapeutical Chemical Classification, namelijk het vierde niveau;2° de behandelingsduur;3° de toedieningsvorm;4° de verkoopprijs aan publiek. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de criteria nader omschrijven en Hij bepaalt de nadere regels volgens dewelke de indeling van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten in groepen gebeurt. Aan elke groep wordt een honorariumniveau toegekend, waarvan de waarde wordt bepaald door de Koning, op voorstel van de Overeenkomstencommissie apothekers-verzekeringsinstellingen, geformuleerd op eigen initiatief of op verzoek van de minister. De minister kan vragen dat de commissie een voorstel formuleert binnen de termijn van een maand. Indien het voorstel niet binnen die termijn wordt geformuleerd of indien de minister er zich niet kan bij aansluiten kan hij zijn eigen voorstel aan de commissie voorleggen, die er haar advies over geeft binnen de termijn van een maand. Dat advies wordt geacht te zijn gegeven indien het niet is geformuleerd binnen die termijn. De lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten bedoeld in artikel 35bis wordt vervolgens van rechtswege door de minister aangepast teneinde rekening te houden met het toegekende honorariumniveau. De Koning bepaalt tevens de nadere regels volgens dewelke een bepaald honorariumniveau wordt toegekend naar aanleiding van een aanvraag tot opname op deze lijst.

Het bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex, tenzij de Overeenkomstencommissie apothekers-verzekeringsinstellingen, op eigen initiatief of op vraag van de minister beslist om het bedrag van de honoraria niet te indexeren en de indexmassa toe te kennen aan een specifiek in de nationale overeenkomst omschreven verantwoordelijkheidshonorarium. § 3. Bij het opmaken van de begroting voor geneeskundige verzorging, in het kader van de vaststelling van de financiële middelen, zoals bedoeld in artikel 38, stelt de Overeenkomstencommissie apothekers-verzekeringsinstellingen jaarlijks een maximaal bedrag voor voor de vergoeding die verschuldigd is aan de apothekers voor de aflevering van vergoedbare farmaceutische specialiteiten in een voor het publiek opengestelde apotheek. De beslissing van de Algemene raad of de minister inzake de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van de verzekering voor geneeskundige verzorging en de vaststelling door het Verzekeringscomité van de partiële begrotingsdoelstellingen, overeenkomstig artikel 40, § 3, omvatten tevens een beslissing hierover.

Jaarlijks, in het kader van de technische ramingen bedoeld in artikel 38, vierde lid, raamt de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut in de maand september van het jaar t-1 op basis van de gegevensinzameling op basis van artikel 165 met de meest recente gegevens eveneens de globale vergoeding aan de apothekers (marges en honoraria) voor de in de voor het publiek opengestelde apotheken afgeleverde vergoedbare farmaceutische specialiteiten voor het jaar t.

Jaarlijks herraamt de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut in de maand april van het jaar t op basis van de gegevensinzameling op basis van artikel 165 met de meest recente gegevens de globale vergoeding aan de apothekers (marges en honoraria) voor de in de voor het publiek opengestelde apotheken afgeleverde vergoedbare farmaceutische specialiteiten voor het jaar t en berekent het verschil tussen de doelstelling van het jaar t en de raming van het jaar t. Deze herraming wordt meegedeeld aan de Commissie voor Begrotingscontrole en het Verzekeringscomité die ze na onderzoek ter goedkeuring overzendt aan de Algemene raad. Indien uit de herraming blijkt dat deze globale vergoeding hoger ligt dan het maximaal bedrag dat is vastgesteld voor het jaar t voor de vergoeding die verschuldigd is aan de apothekers voor de aflevering van vergoedbare farmaceutische specialiteiten in een voor het publiek opengestelde apotheek, dan bepaalt de Koning, na advies van de Commissie voor Begrotingscontrole en de Algemene raad, dat de verzekeringstegemoetkoming die wordt berekend door de erkende tariferingdiensten en die door de verzekeringsinstellingen verschuldigd is aan de apothekers, gedurende een door de Koning te bepalen periode verminderd wordt met een door de Koning te bepalen percentage.

Jaarlijks deelt de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut in de maand september van het jaar t+1 op basis van de gegevensinzameling op basis van artikel 165 met de gegevens van het jaar t de globale vergoeding aan de apothekers (marges en honoraria, rekening houdend met de eventuele vermindering van de verzekeringstegemoetkoming bedoeld in het vorige lid) voor de in de voor het publiek opengestelde apotheken afgeleverde vergoedbare farmaceutische specialiteiten voor het jaar t mee aan de Commissie voor Begrotingscontrole en het Verzekeringscomité. Indien deze globale vergoeding hoger ligt dan het maximaal bedrag dat is vastgesteld voor het jaar t voor de vergoeding die verschuldigd is aan de apothekers voor de aflevering van vergoedbare farmaceutische specialiteiten in een voor het publiek opengestelde apotheek, dan bepaalt de minister, na advies van de Commissie voor Begrotingscontrole en de Algemene raad, dat de honoraria worden verminderd in het jaar t+2, overeenkomstig de door de Koning te bepalen regels met betrekking tot de manier waarop de overschrijding van het maximaal bedrag wordt omgeslagen naar een vermindering van de honoraria. De Koning kan eveneens de voorwaarden en nadere regels bepalen waaronder het Instituut, via de verzekeringsinstellingen en de tariferingsdiensten, een deel van de vermindering van de verzekeringstegemoetkoming bedoeld in het vorige lid terugstorten aan deze apothekers.

Art. 229.In artikel 165 van dezelfde wet, wordt het laatste lid, ingevoegd bij de wet van 30 december 2001 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005 en 27 december 2006, opgeheven. Afdeling 2. - Wijziging van de programmawet van 22 december 1989

Art. 230.Artikel 314, § 1, van de programmawet van 22 december 1989 wordt aangevuld met volgende bepaling : « De goed te keuren prijs is de prijs die door de geneesmiddelenproducent of de geneesmiddeleninvoerder aangerekend wordt aan de groothandelaars en die in deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten omschreven wordt als de prijs buiten bedrijf. »

Art. 231.In artikel 317 van dezelfde wet wordt de eerste zin vervangen door volgende bepaling : « De minister kan maximumprijzen buiten bedrijf vaststellen voor de door hem aangeduide categorieën van geneesmiddelen. ».

Art. 232.In artikel 318 van dezelfde wet worden de woorden « Hij kan » vervangen door de woorden « De Ministers bevoegd voor Economische Zaken en Sociale Zaken kunnen ». Afdeling 3. - Overgangsbepaling

Art. 233.§ 1. Bij wijze van overgangsbepaling kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels bepalen om te voorzien in een éénmalige vergoeding van de apothekers indien in de maand september van het jaar volgend op het eerste jaar waarvoor de bepalingen van artikel 35octies, § 3, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, van toepassing zijn, uit een verslag opgesteld door de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut blijkt dat, op basis van de gegevensinzameling bedoeld in artikel 165, de globale vergoeding aan de apothekers (marges en honoraria), gerealiseerd tijdens dat eerste jaar, lager ligt dan het resultaat van een berekening van de globale vergoeding aan de apothekers zoals die zou zijn geweest met de toepassing van de voordien van toepassing zijnde margeregels, beperkt tot het vastgestelde maximale bedrag. § 2. Bij wijze van overgangsmaatregel kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, eveneens een gegarandeerd minimumpercentage bepalen op de totale uitgaven (verzekeringstegemoetkoming en persoonlijk aandeel) voor vergoedbare farmaceutische specialiteiten in voor het publiek opengestelde apotheken als vergoeding voor de apothekers gedurende de eerste twee jaren waarvoor de bepalingen van artikel 35octies, § 3, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, van toepassing zijn, alsmede de nadere regels voor de gevallen waarin dit minimumpercentage niet bereikt wordt. Afdeling 3. - Inwerkingtreding

Art. 234.De artikelen 226 tot 233 treden in werking op een door de Koning te bepalen datum.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 25 april 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Economie en Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Maatschappelijke Integratie, C. DUPONT De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN De Staatssecretaris voor Modernisering van de Financiën en de Strijd tegen de Fiscale Fraude, H. JAMAR De Staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, V. VAN QUICKENBORNE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX Nota (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 51-2873 - 2006/2007 : 001 : Wetsontwerp. 002 : Amendementen. 003 : Addendum. 004 tot 008 : Amendementen. 009 : Addendum. 010 tot 013 : Verslagen. 014 : Amendementen. 015 : Verslag. 016 : Amendementen. 017 : Advies van de Raad van State. 018 tot 021 : Verslagen. 022 : Tekst aangenomen door de commissies. 023 : Amendementen. 024 : Aanvullend verslag. 025 : Tekst aangenomen door de commissies. 026 : Amendementen. 027 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal verslag : 15 maart 2007.

Stukken van de Senaat : 3-2121 - 2006/2007 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.

Nr. 2 : Amendementen.

Nrs. 3 tot 6 : Verslagen.

Nr. 7 : Beslissing om niet te amenderen.

Handelingen van de Senaat : 12 april 2007.

^