Etaamb.openjustice.be
Decreet van 21 december 2007
gepubliceerd op 29 februari 2008

Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI « Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen »

bron
vlaamse overheid
numac
2008035341
pub.
29/02/2008
prom.
21/12/2007
ELI
eli/decreet/2007/12/21/2008035341/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

21 DECEMBER 2007. - Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI « Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen »


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI « Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen » HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Wijziging van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid

Art. 2.In artikel 3.1.2 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995 en gewijzigd bij het decreet van 18 december 2002, wordt 3° opgeheven.

Art. 3.In artikel 3.4.1, § 2, artikel 3.4.2, § 3, en artikel 3.4.3, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995, worden de woorden « de controle-ambtenaren » vervangen door de woorden « de toezichthouders ».

Art. 4.In artikel 3.7.1, § 1 en § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995, worden de woorden « de bevoegde controle-ambtenaar » vervangen door de woorden « de bevoegde toezichthouder ».

Art. 5.Artikel 3.8.1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995 en gewijzigd bij het decreet van 6 februari 2004, wordt opgeheven.

Art. 6.Artikel 3.8.2 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995, wordt opgeheven.

Art. 7.Artikel 3.8.3 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995 en gewijzigd bij het decreet van 6 februari 2004, wordt opgeheven.

Art. 8.Artikelen 4.7.1 en 4.7.2, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2002, worden opgeheven.

Art. 9.Aan hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2005, wordt een titel XVI, bestaande uit de artikelen 16.1.1 tot en met 16.7.9, toegevoegd, die luidt als volgt : « TITEL XVI. - Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities Artikel 16.1.1. De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op de hiernavolgende wetten en decreten, met inbegrip van de uitvoeringsbesluiten ervan : 1° alle andere titels van dit decreet, met uitzondering van titel I « Algemene bepalingen », en van titel II « Besluitvorming en inspraak »;2° de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging;3° de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging;4° de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder;5° de wet van 10 januari 1977 houdende regeling van de schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en het pompen van grondwater;6° het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen;7° het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;8° het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning;9° het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering;10° de door de Vlaamse Regering aangewezen milieuregelgeving van de Europese Unie. In afwijking van het eerste lid is hoofdstuk II ook van toepassing op de volgende wetten en decreten, met inbegrip van de uitvoeringsbesluiten ervan, voor zover die onder het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie vallen : 1° de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij;2° de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;3° het Bosdecreet van 13 juni 1990;4° het Jachtdecreet van 24 juli 1991;5° het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. Artikel 16.1.2. Tenzij het uitdrukkelijk anders bepaald is, wordt, voor de toepassing van deze titel, verstaan onder : 1° milieu-inbreuk : een gedraging, in strijd met een voorschrift dat wordt gehandhaafd met toepassing van deze titel.Die gedraging : a) betreft exclusief een schending van administratieve verplichtingen zoals bepaald in de milieuwetgeving, vermeld in artikel 16.1.1, eerste lid; b) betreft geen emissies als vermeld in artikel 16.6.2; c) betreft niet het achterlaten, beheren of overbrengen van afvalstoffen als vermeld in artikel 16.6.3; d) veroorzaakt geen gezondheidsschade of dood;e) kan niet strafrechtelijk worden bestraft overeenkomstig de bepalingen van deze titel;f) moet opgenomen zijn in een lijst, te bepalen door de Vlaamse Regering. Onverminderd de bepalingen van het eerste lid kunnen evenwel gedragingen die een schending inhouden van : a) de verplichting om te beschikken over een milieuvergunning of een erkenning;b) de verplichting om een veiligheidsrapport of een milieueffectrapport op te maken; niet beschouwd worden als een milieu-inbreuk; 2° milieumisdrijf : een gedraging, in strijd met een voorschrift dat wordt gehandhaafd met toepassing van deze titel, die strafrechtelijk kan worden bestraft overeenkomstig de bepalingen van deze titel;3° kennisgeving : het verzenden door middel van een aangetekende brief, met ontvangstbewijs;4° gewestelijke entiteit : de entiteit van het Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie, die de Vlaamse Regering aanwijst om de alternatieve bestuurlijke geldboete of de exclusieve bestuurlijke geldboete op te leggen. HOOFDSTUK II. - Beleid en organisatie Afdeling I. - Milieuhandhavingsbeleid

Artikel 16.2.1. Met inachtneming van de prerogatieven van de bevoegde overheden is de Vlaamse Regering belast met de coördinatie en de inhoudelijke invulling van het milieuhandhavingsbeleid.

Artikel 16.2.2. Ter ondersteuning van het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering wordt een gewestelijke raad voor de milieuhandhaving opgericht, hierna de Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving te noemen.

Artikel 16.2.3. Met het oog op een doelmatige handhaving van de milieuwetgeving pleegt de Vlaamse Regering, hierin bijgestaan door de Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving, systematisch overleg met de hiervoor bevoegde overheden.

De op basis van dat overleg gemaakte afspraken worden in protocollen vastgelegd.

De Vlaamse Regering kan voor dat overleg de nadere regels vastleggen.

Artikel 16.2.4. Jaarlijks stelt de Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving een milieuhandhavingsprogramma op. Daarin kan hij worden bijgestaan door de overheden die belast zijn met het toezicht op en de handhaving van het milieurecht.

Het milieuhandhavingsprogramma bepaalt voor het komende kalenderjaar de handhavingsprioriteiten van de gewestelijke overheden die belast zijn met de handhaving van het milieurecht. Het milieuhandhavingsprogramma kan eveneens aanbevelingen bevatten inzake de handhaving van het milieurecht op provinciaal en gemeentelijk niveau, alsook inzake de samenwerking met en tussen deze beleidsniveaus.

De Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving legt het milieuhandhavingsprogramma ter goedkeuring voor aan de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering deelt het goedgekeurde milieuhandhavingsprogramma mee aan het Vlaams Parlement, de provincies en de gemeenten, en legt het met het oog op verdere programmering en rapportering voor advies voor aan de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen.

De Vlaamse Regering kan de nadere regels vaststellen voor de inhoud, de opstelling en de verspreiding van het milieuhandhavingsprogramma.

Artikel 16.2.5. Jaarlijks stelt de Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving een milieuhandhavingsrapport op. Alle overheden, die deel uitmaken van het Vlaamse Gewest en die belast zijn met de handhaving van het milieurecht, stellen, hetzij op eenvoudige vraag van de Vlaamse Hoge Raad van de Milieuhandhaving, hetzij uit eigen beweging, alle informatie waarover zij beschikken en die van nut kan zijn voor de opstelling van het milieuhandhavingsrapport, ter beschikking van de Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving.

Voor de overheden die belast zijn met de handhaving van het milieurecht en waarvoor het Vlaamse Gewest niet bevoegd is, zal de Vlaamse Regering die uitnodigen om de informatie waarover zij beschikken en die eveneens van nut kan zijn voor de opstelling van het milieuhandhavingsrapport, vrijwillig ter beschikking te stellen van de Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving.

Het milieuhandhavingsrapport omvat minstens de volgende onderdelen : 1° een algemene evaluatie van het in het afgelopen kalenderjaar gevoerde gewestelijke milieuhandhavingsbeleid;2° een specifieke evaluatie van de inzet van de afzonderlijke handhavingsinstrumenten;3° een overzicht van de gevallen waarin, binnen de gestelde termijn, geen uitspraak werd gedaan over de beroepen tegen besluiten houdende bestuurlijke maatregelen;4° een evaluatie van de beslissingspraktijk van de parketten inzake het al dan niet strafrechtelijk behandelen van een vastgesteld milieumisdrijf;5° een overzicht en vergelijking van het door de gemeenten en provincies gevoerde milieuhandhavingsbeleid;6° een inventaris van de inzichten die tijdens de handhaving werden opgedaan en die kunnen worden aangewend ter verbetering van de milieuregelgeving, beleidsvisies en beleidsuitvoering;7° aanbevelingen voor de verdere ontwikkeling van het milieuhandhavingsbeleid. De Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving deelt het milieuhandhavingsrapport mee aan de Vlaamse Regering. Die bezorgt het milieuhandhavingsrapport aan het Vlaams Parlement, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, de provincies en de gemeenten.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de inhoud, de opstelling en de verspreiding van het milieuhandhavingsrapport. Afdeling II. - Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving

Artikel 16.2.6. De Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving stelt de krachtlijnen en de prioriteiten van het beleid inzake de handhaving van het milieurecht voor. Hij doet dat op eigen initiatief of op verzoek van het Vlaams Parlement of de Vlaamse Regering.

Artikel 16.2.7. § 1. De Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving telt tien leden, alsmede een vaste secretaris. De Vlaamse Regering benoemt de leden na voordracht, en de voorzitter, de ondervoorzitter en de vaste secretaris onder de personen die deskundig zijn op het vlak van de handhaving van het milieurecht. § 2. De Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving wordt als volgt samengesteld : 1° een voorzitter;2° een ondervoorzitter;3° vier leden op voordracht van de beleidsraad van het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie;4° een lid op voordracht van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen;5° een lid op voordracht van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;6° een lid op voordracht van de Vereniging van de Vlaamse Provincies;7° een lid op voordracht van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. Voor de leden, vermeld in 3° tot en met 7°, wordt telkens een plaatsvervanger aangewezen.

De leden, vermeld in 4° tot en met 7°, worden voorgedragen op een dubbeltal dat in een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen voorziet.

Een lid mag geen verkozen politiek mandaat uitoefenen.

Deze samenstelling kan verder worden uitgebreid tot : 1° een vertegenwoordiger aangewezen op voordracht van het college van procureurs-generaal, ter vertegenwoordiging van de parketten-generaal bij de hoven van beroep;2° een vertegenwoordiger aangewezen op voordracht van het college van procureurs-generaal, ter vertegenwoordiging van de parketten bij de rechtbanken van eerste aanleg;3° een vertegenwoordiger aangewezen op voordracht van de bevoegde minister van Binnenlandse Zaken, ter vertegenwoordiging van de federale politie;4° een vertegenwoordiger aangewezen op voordracht van de bevoegde minister van Binnenlandse Zaken, ter vertegenwoordiging van de lokale politie. Voor deze leden wordt telkens eveneens een plaatsvervanger aangewezen.

Het niet aanwijzen van de vertegenwoordigers, vermeld in het vijfde lid, heeft geen gevolgen, noch voor de werking van de Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving, noch voor de geldigheid van de handelingen die hij stelt. § 3. De leden van de Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving worden benoemd voor vijf jaar. Hun benoeming is hernieuwbaar. Een lid wiens mandaat openvalt, wordt binnen drie maanden vervangen.

Artikel 16.2.8. De Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving kan om bijzondere vraagstukken te onderzoeken een beroep doen op externe deskundigen en kan werkgroepen oprichten, onder de voorwaarden, bepaald in het huishoudelijk reglement.

Artikel 16.2.9. De Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving stelt zijn huishoudelijk reglement op, dat minstens het volgende regelt : 1° de bevoegdheden van de voorzitter en de ondervoorzitter;2° de wijze van bijeenroeping en beraadslaging;3° de frequentie van de vergaderingen;4° de voorwaarden waaronder de Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving een beroep kan doen op externe deskundigen of op permanente of tijdelijke werkgroepen. Dit reglement en de wijzigingen erin worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse Regering.

Artikel 16.2.10. De Vlaamse Regering stelt de Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving een permanent secretariaat en de nodige middelen ter beschikking. Ze stelt eveneens de vergoedingen vast die aan de leden van de Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving worden toegekend.

Artikel 16.2.11. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de organisatie en de werking van de Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving. HOOFDSTUK III. - Toezicht Afdeling I. - Toezichthouders

Onderafdeling I. - Algemene bepalingen Artikel 16.3.1. § 1. De volgende personen kunnen toezichthouders zijn : 1° de personeelsleden van het departement en de agentschappen die behoren tot de beleidsdomeinen Leefmilieu, Natuur en Energie, Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, en Mobiliteit en Openbare Werken, die worden aangewezen door de Vlaamse Regering, hierna gewestelijke toezichthouders te noemen;2° de personeelsleden van de provincie die worden aangewezen door een bestendige deputatie, hierna provinciale toezichthouders te noemen;3° de personeelsleden van de gemeente die worden aangewezen door een college van burgemeester en schepenen, hierna gemeentelijke toezichthouders te noemen;4° de personeelsleden van een intergemeentelijke vereniging die worden aangewezen door het bevoegde orgaan, hierna toezichthouders van intergemeentelijke verenigingen te noemen;5° de personeelsleden van een politiezone die worden aangewezen door het bevoegde orgaan, hierna toezichthouders van politiezones te noemen. § 2. Contractuele personeelsleden kunnen enkel toezichthouder zijn mits zij hiertoe speciaal zijn beëdigd. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden van de eedaflegging bepalen.

Artikel 16.3.2. Als toezichthouders kunnen enkel personen worden aangesteld die over de vereiste kwalificaties en eigenschappen beschikken om de toezichtopdracht naar behoren te vervullen.

De Vlaamse Regering kan nadere voorwaarden bepalen waaraan de toezichthouders moeten voldoen.

Indien nodig kan de Vlaamse Regering eveneens overgangsmaatregelen bepalen met betrekking tot die voorwaarden voor degenen die de taak van toezichthouder al uitoefenden voor die voorwaarden van kracht werden.

Artikel 16.3.3. De toezichthouders oefenen het toezicht onafhankelijk en neutraal uit.

Zij moeten hun taak naar behoren kunnen vervullen en krijgen daartoe de nodige middelen ter beschikking.

Zij mogen geen nadeel ondervinden van de taak die zij als toezichthouder vervullen.

De Vlaamse Regering kan hiervoor de nadere regels bepalen.

Artikel 16.3.4. Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering de aanstelling van de toezichthouders, vermeld in artikel 16.3.1, § 1, 2°, 3°, 4° en 5°, subsidiëren, alsook ondersteuning geven voor de opleiding en permanente vorming van die toezichthouders. De Vlaamse Regering kan hiertoe de nadere regels bepalen.

Onderafdeling II. - Gemeentelijke toezichthouders en toezichthouders van intergemeentelijke verenigingen en van politiezones Artikel 16.3.5. De gemeentelijke toezichthouders kunnen toezicht uitoefenen in de eigen gemeente, in een aangrenzende gemeente of in de andere gemeenten van de intergemeentelijke vereniging of politiezone waarvan de eigen gemeente deel uitmaakt, mits zij hiervoor toestemming hebben gekregen van die andere gemeenten.

De toezichthouders van de intergemeentelijke verenigingen kunnen enkel toezicht uitoefenen in de gemeenten die behoren tot de intergemeentelijke vereniging.

De toezichthouders van de politiezones kunnen enkel toezicht uitoefenen in de gemeenten die behoren tot de politiezone.

De Vlaamse Regering kan hiertoe de nadere regels bepalen.

Artikel 16.3.6. De Vlaamse Regering kan het minimumaantal toezichthouders bepalen voor gemeenten, intergemeentelijke verenigingen of politiezones. Ze kan zich hiervoor baseren op het aantal inwoners, de bestreken oppervlakte of het aantal inrichtingen en de soort ervan, vermeld in het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning.

Artikel 16.3.7. Bij verhindering van krachtens artikel 16.3.1, § 1, 3°, 4° en 5°, aangewezen toezichthouders kunnen voor een termijn van maximaal één jaar waarnemende toezichthouders worden aangesteld.

De Vlaamse Regering kan hiertoe de nadere regels bepalen.

Onderafdeling III. - Gewestelijke toezichthouders Artikel 16.3.8. Gewestelijke toezichthouders kunnen niet de hoedanigheid hebben van officier van gerechtelijke politie.

De Vlaamse Regering kan evenwel aan andere personeelsleden van het departement en de agentschappen, die behoren tot het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie, die ze aanwijst, de hoedanigheid toekennen van officier van gerechtelijke politie, mits zij hiertoe speciaal zijn beëdigd. Afdeling II. - Toezichtopdrachten

Artikel 16.3.9. § 1. De toezichthouders zien toe op de naleving van de milieuwetgeving, vermeld in artikel 16.1.1, eerste lid. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt voor elke categorie toezichthouders de toezichtopdrachten.

Toezichthouders hebben een legitimatiebewijs bij zich en tonen dat desgevraagd onmiddellijk.

De Vlaamse Regering bepaalt wie het legitimatiebewijs verleent alsook het model en de inhoud ervan. Afdeling III. - Toezichtrechten

Onderafdeling I. - Algemene bepalingen Artikel 16.3.10. Bij de uitvoering van hun toezichtopdrachten beschikken toezichthouders over de volgende toezichtrechten : 1° het recht op toegang, vermeld in artikel 16.3.12; 2° het recht op inzage en kopie van zakelijke gegevens, vermeld in artikel 16.3.13; 3° het recht van onderzoek van zaken, inclusief het monsternemings-, metings-, beproevings- en analyserecht, vermeld in artikel 16.3.14; 4° het recht van onderzoek van transportmiddelen, vermeld in artikel 16.3.17; 5° het recht op ondersteuning, vermeld in artikel 16.3.18; 6° het recht op het doen van vaststellingen door middel van audiovisuele middelen, vermeld in artikel 16.3.19; 7° het recht op bijstand van de politie, vermeld in artikel 16.3.21.

De Vlaamse Regering bepaalt de toezichtrechten die elke categorie toezichthouders kan uitoefenen.

Artikel 16.3.11. Toezichthouders maken van hun toezichtrechten alleen gebruik voor zover dat redelijkerwijs nuttig wordt geacht voor de vervulling van hun toezichtopdrachten.

Onderafdeling II. - Recht op toegang Artikel 16.3.12. Toezichthouders mogen altijd, zonder voorafgaande verwittiging, elke plaats vrij betreden en het benodigde materiaal meenemen. Zij moeten hierbij de interne en externe veiligheidsprocedures respecteren.

Tot de bewoonde lokalen hebben ze echter alleen toegang als ze aan een van de volgende voorwaarden voldoen : 1° ze hebben de voorafgaande en schriftelijke toestemming gekregen van de bewoner;2° ze werden ertoe voorafgaandelijk en schriftelijk gemachtigd door de rechter in de politierechtbank.In dat geval hebben de toezichthouders alleen toegang tussen vijf uur 's morgens en eenentwintig uur 's avonds.

Onderafdeling III. - Recht op inzage en kopie van zakelijke gegevens Artikel 16.3.13. Met het oog op de uitoefening van de toezichtrechten, zoals bedoeld in artikel 16.3.10, 1° tot en met 5°, mogen toezichthouders inzage vorderen van alle daarvoor noodzakelijke zakelijke documenten en andere zakelijke informatiedragers. Hiertoe mogen zij zich die informatiedragers laten voorleggen op de plaats die zij aanwijzen.

Zij mogen zich van alle zakelijke documenten en andere zakelijke informatiedragers kosteloos een kopie laten verstrekken of er zelf een kopie van maken. Als kopiëren niet mogelijk is, mogen zij die informatiedragers tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs bij zich houden of meenemen tijdens de periode die vereist is om hun opdracht te volbrengen.

Onderafdeling IV. - Recht van onderzoek van zaken Artikel 16.3.14. § 1. Toezichthouders mogen zaken onderzoeken of laten onderzoeken. Zij mogen ze onder meer beproeven of laten beproeven, er monsters van nemen of laten nemen, ze meten of laten meten en ze analyseren of laten analyseren. Zij mogen daartoe verpakkingen openen of laten openen.

Als het onderzoek niet ter plaatse uitgevoerd kan worden, mogen zij de zaken tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs meenemen tijdens de periode die vereist is om het onderzoek uit te voeren. § 2. Toezichthouders mogen de technische middelen om de monsterneming, meting of beproeving uit te voeren kosteloos opvorderen van de houder van de te onderzoeken zaken.

Artikel 16.3.15. De monsternemingen, metingen of beproevingen worden uitgevoerd door toezichthouders of door daartoe erkende laboratoria of milieudeskundigen.

De analyses worden uitgevoerd door toezichthouders of door daartoe erkende laboratoria.

Artikel 16.3.16. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor het uitvoeren van monsternemingen, metingen, beproevingen en analyses.

De Vlaamse Regering kan de regels bepalen voor de erkenning van laboratoria en milieudeskundigen. Ze kan tevens de voorwaarden bepalen waaraan bij gebruik van de erkenning moet worden voldaan.

Onderafdeling V. - Recht van onderzoek van transportmiddelen Artikel 16.3.17. Toezichthouders mogen transportmiddelen en de lading ervan onderzoeken of laten onderzoeken, en inzage vorderen van de wettelijk voorgeschreven documenten.

Zij mogen bevelen geven aan de bestuurders of begeleiders. Zo mogen ze onder meer bevelen dat de bestuurders of begeleiders hun transportmiddel kosteloos stilzetten en dat ze het kosteloos naar een door hen aangewezen plaats brengen.

Onderafdeling VI. - Recht op ondersteuning Artikel 16.3.18. Bij de uitoefening van hun toezichtrechten mogen toezichthouders zich laten bijstaan door personen die zij daartoe hebben aangewezen op grond van hun deskundigheid.

Onderafdeling VII. - Recht op het doen van vaststellingen door middel van audiovisuele middelen Artikel 16.3.19. Zonder afbreuk te doen aan de regelgeving inzake privacy zoals onder meer bepaald door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en haar uitvoeringsbesluiten, kunnen de toezichthouders vaststellingen doen met audiovisuele middelen.

Onderafdeling VIII. - Recht op bijstand Artikel 16.3.20. Iedereen moet aan toezichthouders binnen de door hen gestelde termijn alle medewerking verlenen die zij redelijkerwijs kunnen vragen bij de uitoefening van hun toezichtrechten.

Artikel 16.3.21. Toezichthouders kunnen bij de uitvoering van hun toezichtopdrachten de bijstand van de politie vorderen.

Om de uitoefening van het toezichtrecht op inzage en kopie van zakelijke gegevens mogelijk te maken, kunnen toezichthouders met de bijstand van de politie overgaan tot het openen en gebruiken of doen gebruiken van zaken als de hiernavolgende voorwaarden gelijktijdig zijn vervuld : 1° het volbrengen van de toezichtopdracht vereist de uitoefening van het toezichtrecht;2° de uitoefening van het toezichtrecht is niet mogelijk op een andere wijze;3° de persoon die het genot heeft van de zaken in kwestie geeft geen toestemming tot opening of gebruik. Afdeling IV. - Voorkoming en vaststelling van milieu-inbreuken en

milieumisdrijven Onderafdeling I. - Raadgevingen Artikel 16.3.22. Als toezichthouders vaststellen dat een milieu-inbreuk of een milieumisdrijf dreigt op te treden, kunnen zij alle raadgevingen geven die zij nuttig achten om dat te voorkomen.

Onderafdeling II. - Vaststelling van milieu-inbreuken Artikel 16.3.23. Bij de vaststelling van een milieu-inbreuk kunnen de toezichthouders een verslag van vaststelling opstellen. Ze bezorgen dat onmiddellijk aan de gewestelijke entiteit. Ze bezorgen gelijktijdig een kopie van het verslag van vaststelling aan de vermoedelijke overtreder.

De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor het verslag van vaststelling.

Onderafdeling III. - Vaststelling van milieumisdrijven Artikel 16.3.24. - Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie stellen de toezichthouders de milieumisdrijven vast in een proces-verbaal, dat zij onmiddellijk bezorgen aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar het milieumisdrijf is gepleegd.

De toezichthouders bezorgen onmiddellijk een kopie van het proces-verbaal aan de relevante gewestelijke overheden, die belast zijn met de handhaving van de milieuwetgeving, vermeld in artikel 16.1.1, eerste lid.

De Vlaamse Regering kan de nadere voorwaarden bepalen van het proces-verbaal, alsook welke andere overheden geïnformeerd moeten worden over de vastgestelde milieumisdrijven, en de wijze waarop dat moet gebeuren.

Artikel 16.3.25. Het proces-verbaal heeft bewijswaarde tot het tegendeel is bewezen.

Als de vermoedelijke overtreder bekend is, wordt, op straffe van verval van de bewijswaarde tot het tegendeel, aan de vermoedelijke overtreder kennis gegeven van een kopie van het proces-verbaal. Die kennisgeving gebeurt binnen een termijn van veertien dagen, die een aanvang neemt op de dag na de vaststelling van het milieumisdrijf.

Artikel 16.3.26. Bij de vaststelling van een milieumisdrijf kunnen toezichthouders, met het oog op de bewijsvoering, alle bewarende maatregelen met betrekking tot zaken nemen voor een termijn van hoogstens tweeënzeventig uur. De toezichthouders die aldus een bewarende maatregel hebben genomen, brengen de procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar het milieumisdrijf is gepleegd, hiervan onmiddellijk op de hoogte.

Onderafdeling IV. - Aanmaningen Artikel 16.3.27. Als toezichthouders bij de uitoefening van hun toezichtopdracht een milieu-inbreuk of een milieumisdrijf vaststellen, kunnen zij de vermoedelijke overtreder en eventuele andere betrokkenen aanmanen om de nodige maatregelen te nemen om deze milieu-inbreuk of dat milieumisdrijf te beëindigen, de gevolgen ervan geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken of een herhaling ervan te voorkomen. HOOFDSTUK IV. - Bestuurlijke handhaving Afdeling I. - Algemene bepalingen

Artikel 16.4.1. De toezichthouders behouden hun toezichtrechten in de fase van de bestuurlijke handhaving.

Artikel 16.4.2. Bestuurlijke handhaving kan de vorm aannemen van bestuurlijke maatregelen of van bestuurlijke geldboeten. Samen met een bestuurlijke geldboete kan een bestuurlijke ontneming van het wederrechtelijk verkregen vermogensvoordeel worden opgelegd.

Artikel 16.4.3. Bestuurlijke maatregelen of bestuurlijke geldboeten kunnen alleen worden opgelegd voor feiten die in strijd zijn met wettelijke voorschriften die voorafgaandelijk aan die feiten zijn bepaald en in werking zijn getreden.

Artikel 16.4.4. Bij het opleggen van bestuurlijke maatregelen of bestuurlijke geldboeten zorgen de personen, vermeld in artikel 16.4.6, alsook de gewestelijke entiteit, vermeld in artikel 16.4.25, ervoor dat er geen kennelijke wanverhouding bestaat tussen de feiten die aan de bestuurlijke maatregelen of bestuurlijke geldboeten ten grondslag liggen, en de maatregelen of de boeten die op grond van die feiten worden opgelegd. Afdeling II. - Bestuurlijke maatregelen

Onderafdeling I. - Oplegging Artikel 16.4.5. Na de vaststelling van een milieu-inbreuk of milieumisdrijf kunnen bestuurlijke maatregelen worden opgelegd.

Artikel 16.4.6. De personen, bevoegd voor het opleggen van bestuurlijke maatregelen, zijn : 1° toezichthouders, voor de milieuwetgeving waarop hun toezichtopdracht betrekking heeft;2° de gouverneur van een provincie of zijn plaatsvervanger, voor de milieu-inbreuken of milieumisdrijven aangewezen door de Vlaamse Regering;3° de burgemeester of zijn plaatsvervanger, voor de milieu-inbreuken of milieumisdrijven aangewezen door de Vlaamse Regering. Artikel 16.4.7. § 1. De bestuurlijke maatregelen kunnen de vorm aannemen van : 1° een bevel aan de vermoedelijke overtreder om maatregelen te nemen om de milieu-inbreuk of het milieumisdrijf te beëindigen, de gevolgen ervan geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken of herhaling ervan te voorkomen;2° een bevel aan de vermoedelijke overtreder om activiteiten, werkzaamheden of het gebruik van zaken te beëindigen; 3° een feitelijke handeling van de personen, vermeld in artikel 16.4.6, op kosten van de vermoedelijke overtreder, om de milieu-inbreuk of het milieumisdrijf te beëindigen, de gevolgen ervan geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken of herhaling ervan te voorkomen; 4° een combinatie van de maatregelen, vermeld in 1°, 2° en 3°. § 2. De bestuurlijke maatregelen kunnen onder meer het volgende inhouden : 1° de stopzetting of uitvoering van werkzaamheden, handelingen of activiteiten;2° het verbod op het gebruik van of de verzegeling van gebouwen, installaties, machines, toestellen, transportmiddelen, containers, terreinen en alles wat zich daarin of daarop bevindt;3° de volledige of gedeeltelijke sluiting van een inrichting; 4° het meenemen van daarvoor vatbare zaken, met inbegrip van afvalstoffen, waarvan het bezit in strijd is met de milieuwetgeving, vermeld in artikel 16.1.1, eerste lid.

Voor de uitvoering van die maatregelen mogen de bevoegde personen, alsmede de personen die ze hebben aangewezen, elke plaats vrij betreden en het benodigde materiaal meenemen. Tot de bewoonde lokalen kunnen ze alleen toegang hebben als ze aan een van de volgende voorwaarden voldoen : 1° ze hebben de voorafgaande en schriftelijke toestemming gekregen van de bewoner;2° ze werden ertoe voorafgaandelijk en schriftelijk gemachtigd door de rechter in de politierechtbank.In dat geval hebben ze alleen toegang tussen vijf uur 's morgens en eenentwintig uur 's avonds.

De bevoegde personen kunnen bij de uitvoering van de bestuurlijke maatregelen de bijstand van de politie vorderen.

De bepalingen van artikelen 36, 37 en 38 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning blijven onverkort van toepassing.

Artikel 16.4.8. In de gevallen, vermeld in artikel 16.4.7, § 1, 1° en 2°, bevatten bestuurlijke maatregelen een einddatum om er uitvoering aan te geven. Bij de bepaling van die uitvoeringstermijn wordt rekening gehouden met de tijd die redelijkerwijs is vereist om er uitvoering aan te geven.

Als er geen einddatum is bepaald, moeten de bestuurlijke maatregelen zo snel mogelijk worden uitgevoerd.

Artikel 16.4.9. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de vorm en de inhoud van de bestuurlijke maatregelen.

Onderafdeling II. - Procedure tot het opleggen van bestuurlijke maatregelen Artikel 16.4.10. § 1. Bestuurlijke maatregelen worden schriftelijk opgelegd. § 2. De schriftelijke oplegging gebeurt door de kennisgeving van het besluit houdende de bestuurlijke maatregelen. § 3. De Vlaamse Regering kan bepalen dat het besluit houdende de bestuurlijke maatregelen op elektronische wijze wordt bezorgd. Ze bepaalt in dat geval de nadere voorwaarden. § 4. Het besluit houdende de bestuurlijke maatregelen bevat minstens : 1° een vermelding van de voorschriften die werden geschonden;2° een overzicht van de vaststellingen inzake de milieu-inbreuk of het milieumisdrijf;3° een omschrijving van de opgelegde bestuurlijke maatregelen en de uitvoeringstermijn ervan;4° de vermelding dat tegen het besluit houdende de bestuurlijke maatregelen in beroep kan worden gegaan, alsook een omschrijving van de procedure om in beroep te gaan. § 5. De Vlaamse Regering kan bepalen welke overheden op de hoogte moeten worden gebracht van de opgelegde bestuurlijke maatregelen en de wijze waarop dat moet gebeuren.

Onderafdeling III. - Opheffing Artikel 16.4.11. Wie bestuurlijke maatregelen neemt, is ook bevoegd om ze op te heffen.

De bestuurlijke maatregelen kunnen ofwel ambtshalve opgeheven worden, ofwel op verzoek van vermoedelijke overtreders ten aanzien van wie bestuurlijke maatregelen zijn genomen.

Artikel 16.4.12. In bestuurlijke maatregelen als vermeld in artikel 16.4.7, § 1, 1° of 2°, worden de voorwaarden omschreven waaronder ze worden opgeheven.

Artikel 16.4.13. Als de voorwaarden, vermeld in de bestuurlijke maatregelen, vervuld zijn, kan degene die de bestuurlijke maatregelen heeft genomen, ze gemotiveerd en ambtshalve opheffen.

Uitzonderlijk kan die persoon bestuurlijke maatregelen als vermeld in artikel 16.4.7, § 1, 1° of 2°, gemotiveerd en ambtshalve opheffen als de voorwaarden die in de bestuurlijke maatregelen zijn opgelegd, niet zijn vervuld. De Vlaamse Regering kan de nadere voorwaarden ter zake bepalen.

Gemotiveerde en ambtshalve opheffing van bestuurlijke maatregelen als vermeld in artikel 16.4.7, § 1, 1° of 2°, is eveneens mogelijk als door gewijzigde omstandigheden de oplegging van nieuwe bestuurlijke maatregelen vereist is.

Artikel 16.4.14. § 1. Iedere vermoedelijke overtreder tegen wie bestuurlijke maatregelen als vermeld in artikel 16.4.7, § 1, 1° of 2°, zijn genomen, kan de opheffing van die bestuurlijke maatregelen vragen. Het gemotiveerde verzoek wordt ter kennis gebracht van degene die de bestuurlijke maatregelen heeft genomen. § 2. De persoon die bestuurlijke maatregelen heeft genomen beslist binnen een termijn van vijfenveertig dagen na de kennisgeving van het gemotiveerde verzoek. § 3. Een besluit houdende de opheffing van bestuurlijke maatregelen vereist een voorafgaand verslag waarin de bevoegde persoon vaststelt dat de opgelegde voorwaarden zijn vervuld, of dat uitzonderlijke of gewijzigde omstandigheden zich voordoen. De Vlaamse Regering kan de vorm en de voorwaarden van dat verslag bepalen.

Artikel 16.4.15. Het besluit houdende de opheffing van bestuurlijke maatregelen wordt aan de vermoedelijke overtreder ter kennis gebracht binnen een termijn van tien dagen. Die termijn gaat in op de dag waarop het besluit werd genomen.

Onderafdeling IV. - Uitvoering Artikel 16.4.16. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de uitvoering van de opgelegde bestuurlijke maatregelen.

Als binnen de uitvoeringstermijn geen gevolg wordt gegeven aan de bestuurlijke maatregelen, vermeld in artikel 16.4.7, § 1, 1° of 2°, kunnen de bevoegde personen alle nodige maatregelen ambtshalve uitvoeren of doen uitvoeren, op kosten en risico van de vermoedelijke overtreder. De Vlaamse Regering kan hiervoor de verdere voorwaarden bepalen.

Onderafdeling V. - Beroep Artikel 16.4.17. Tegen het besluit houdende bestuurlijke maatregelen kan de vermoedelijke overtreder beroep indienen bij de minister.

Op straffe van onontvankelijkheid wordt het beroep binnen een termijn van veertien dagen vanaf de kennisgeving van het besluit houdende de bestuurlijke maatregelen ingediend. Het beroep schorst het besluit houdende bestuurlijke maatregelen niet.

Binnen een termijn van negentig dagen na de ontvangst van het beroep wordt erover uitspraak gedaan. Mits hiervan kennis wordt gegeven aan de vermoedelijke overtreder en de persoon die de bestuurlijke maatregelen heeft opgelegd, kan de minister die termijn eenmalig verlengen met negentig dagen. Bij gebrek aan een tijdige beslissing vervallen de bestuurlijke maatregelen.

De Vlaamse Regering regelt de verdere voorwaarden van het beroep.

Onderafdeling VI. - Verzoek om de oplegging van bestuurlijke maatregelen Artikel 16.4.18. § 1. De volgende personen kunnen, als ze kennis hebben van een milieu-inbreuk of milieumisdrijf, bij de personen, vermeld in artikel 16.4.6, de oplegging van bestuurlijke maatregelen verzoeken : 1° natuurlijke personen en rechtspersonen die rechtstreeks nadeel lijden als gevolg van de milieu-inbreuk of het milieumisdrijf;2° natuurlijke personen en rechtspersonen die een belang hebben bij de beteugeling van de milieu-inbreuk of het milieumisdrijf;3° rechtspersonen in de zin van de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu. § 2. Het verzoek om de oplegging van bestuurlijke maatregelen moet voldoende gemotiveerd zijn en aannemelijk maken dat er een milieu-inbreuk of milieumisdrijf is. § 3. De personen die om bestuurlijke maatregelen verzoeken, worden zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen een termijn van dertig dagen na de ontvangst van het verzoek door de personen, vermeld in artikel 16.4.6, in kennis gesteld van de beslissing over het al dan niet nemen van bestuurlijke maatregelen en de redenen hiertoe. § 4. Tegen deze beslissing kunnen de personen, vermeld in § 1, beroep indienen bij de minister. Binnen een termijn van zestig dagen na de ontvangst van het beroep doet de minister erover uitspraak. § 5. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor de indiening, de behandeling, de beslissing en het beroep inzake het verzoek om bestuurlijke maatregelen. Afdeling III. - Bestuurlijke geldboeten

Onderafdeling I. - Milieuhandhavingscollege A. Algemene bepalingen Artikel 16.4.19. § 1. Er wordt een Milieuhandhavingscollege opgericht bij het Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie.

Het Milieuhandhavingscollege is een administratief rechtscollege als vermeld in artikel 161 van de Grondwet. § 2. Het Milieuhandhavingscollege doet uitspraak over het beroep dat wordt ingesteld tegen een beslissing van de gewestelijke entiteit houdende de oplegging van een alternatieve of een exclusieve bestuurlijke geldboete. Daarbij oordeelt het Milieuhandhavingscollege of de beslissing van de gewestelijke entiteit in overeenstemming is met : 1° de bepalingen van deze titel;2° de beginselen van behoorlijk bestuur. § 3. De behandeling van het beroep door het Milieuhandhavingscollege leidt tot één van de volgende beslissingen : 1° de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van de onontvankelijkheid of de ongegrondheid ervan.Die beslissing houdt de bevestiging in van de door de gewestelijke entiteit opgelegde bestuurlijke geldboete; 2° de gemotiveerde gegrondverklaring van het beroep.Die beslissing houdt een vermindering of kwijtschelding in van de door de gewestelijke entiteit opgelegde bestuurlijke geldboete; 3° bij niet-overeenstemming van de beslissing overeenkomstig § 2, de gemotiveerde vernietiging van de onrechtmatig genomen beslissing tot oplegging van een bestuurlijke geldboete.In dat geval kan het Milieuhandhavingscollege de gewestelijke entiteit bevelen om een nieuwe beslissing te nemen onder de door het Milieuhandhavingscollege te stellen voorwaarden. Die voorwaarden kunnen inhouden dat : a) in afwachting van een nieuwe beslissing door de gewestelijke entiteit, de overtreder, gelet op de vernietiging van de onrechtmatig genomen beslissing, ontheven is van de verplichting, vermeld in artikel 16.4.25, om de initieel opgelegde bestuurlijke geldboete te betalen; b) welbepaalde onregelmatige of onredelijke motieven bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing niet worden betrokken;c) welbepaalde regelmatige en redelijke motieven bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing kennelijk in ogenschouw moeten worden genomen. Artikel 16.4.20. De Vlaamse Regering bepaalt de zetel van het Milieuhandhavingscollege en maakt die bekend door publicatie in het Belgisch Staatsblad.

B. Samenstelling Artikel 16.4.21. § 1. Het Milieuhandhavingscollege is samengesteld uit de volgende leden : 1° een voorzitter en een ondervoorzitter;2° vier effectieve en vier plaatsvervangende bijzitters. § 2. De voorzitter en de ondervoorzitter moeten minstens aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° jurist zijn;2° veertig jaar oud zijn op het ogenblik van hun benoeming;3° een grondige kennis hebben van en tien jaar ervaring hebben in het domein van het Vlaamse milieurecht. De bijzitters moeten minstens aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° veertig jaar oud op het ogenblik van hun benoeming;2° in het bezit zijn van een universitair diploma of een hiermee gelijkgesteld diploma;3° tien jaar ervaring hebben in het domein van het Vlaamse milieubeleid of milieurecht. De voorzitter en de ondervoorzitter hebben een wedde die gelijk is aan die van een voorzitter, respectievelijk van een kamervoorzitter, van de Raad van State.

De effectieve bijzitters hebben een wedde die gelijk is aan die van een staatsraad bij de Raad van State. De plaatsvervangende bijzitters hebben een wedde die gelijk is aan die van een assessor bij de afdeling Wetgeving van de Raad van State.

De ambten van voorzitter, ondervoorzitter en effectief bijzitter zijn voltijdse mandaten en zijn onverenigbaar met de uitoefening van om het even welke andere bezoldigde beroepsactiviteit, functie of mandaat. In afwijking hiervan kan de Vlaamse Regering echter de uitoefening van aanvullende beroepsactiviteiten, functies of mandaten toestaan, voor zover die verenigbaar zijn met de uitoefening van een mandaat in het Milieuhandhavingscollege. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de verdere criteria waaraan de leden van het Milieuhandhavingscollege moeten beantwoorden, en kan tevens hun verdere bezoldiging regelen. § 4. De Vlaamse Regering benoemt de leden van het Milieuhandhavingscollege. Hun mandaat heeft een duur van zes jaar, en is hernieuwbaar.

De leden kunnen op ieder moment ontslag nemen. Zij kunnen enkel door het Milieuhandhavingscollege worden ontzet uit hun ambt of daarin worden geschorst in geval van grove nalatigheid of kennelijk wangedrag. De Vlaamse Regering stelt desbetreffend de nadere regels vast.

Totdat in hun vervanging is voorzien, blijven de leden hun functie uitoefenen bij : 1° het aflopen van hun mandaat;2° zelf genomen ontslag. Artikel 16.4.22. § 1. Voor de ondersteuning van zijn werkzaamheden stelt de Vlaamse Regering het Milieuhandhavingscollege een permanent secretariaat ter beschikking.

Het Milieuhandhavingscollege wordt bijgestaan door een griffier en een adjunct-griffier die door de Vlaamse Regering worden aangewezen onder de ambtenaren van het Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie.

De griffier en de adjunct-griffier nemen, onder het gezag en de leiding van de voorzitter van het Milieuhandhavingscollege, het secretariaat waar van de zittingen van het Milieuhandhavingscollege, stellen de notulen ervan op, zorgen voor de verzending van de stukken en voor de bewaring van het archief. § 2. De voorzitter, de ondervoorzitter, de griffier en de adjunct-griffier vormen samen het Bureau van het Milieuhandhavingscollege. Het Bureau oefent gezag en leiding uit over het personeel van het Milieuhandhavingscollege en neemt alle nodige operationele beslissingen en regelingen van orde.

C. Werking Artikel 16.4.23. De Vlaamse Regering kan aan de leden van het Milieuhandhavingscollege op geen enkele manier instructies geven over de wijze waarop ze hun bevoegdheden moeten uitoefenen.

Artikel 16.4.24. Het Milieuhandhavingscollege kan een beroep doen op externe deskundigen om bijzondere vraagstukken te onderzoeken.

Het Milieuhandhavingscollege stelt zijn huishoudelijk reglement op.

Dat reglement en de wijzigingen erin worden ter goedkeuring aan de Vlaamse Regering voorgelegd.

De Vlaamse Regering kan de verdere regels vaststellen voor de organisatie en de werking van het Milieuhandhavingscollege.

Onderafdeling II. - Basisbepalingen Artikel 16.4.25. De bestuurlijke geldboete is een sanctie waarbij de gewestelijke entiteit een overtreder verplicht een geldsom te betalen.

Een opgelegde bestuurlijke geldboete wordt vermeerderd met de opdeciemen die van toepassing zijn voor de strafrechtelijke geldboeten. Eventueel kunnen bij een bestuurlijke geldboete ook de expertisekosten worden gevoegd, die de gewestelijke entiteit heeft moeten maken om het bedrag van de bestuurlijke geldboete te bepalen, alsook de kosten voor het onderzoeken van bijzondere vraagstukken, vermeld in artikel 16.4.24.

Artikel 16.4.26. Samen met een bestuurlijke geldboete kan een voordeelontneming worden opgelegd. Een voordeelontneming is een sanctie waarbij een overtreder verplicht wordt een al dan niet geschat geldbedrag te betalen ter waarde van het nettovermogensvoordeel dat uit de milieu-inbreuk of het milieumisdrijf is verkregen.

Artikel 16.4.27. Een bestuurlijke geldboete kan de vorm aannemen van een alternatieve bestuurlijke geldboete of van een exclusieve bestuurlijke geldboete.

Een alternatieve bestuurlijke geldboete kan uitsluitend worden opgelegd voor de milieumisdrijven, vermeld in de artikelen 16.6.2, 16.6.3 en 16.6.4, en bedraagt maximaal 250.000 euro.

Een exclusieve bestuurlijke geldboete kan uitsluitend worden opgelegd voor milieu-inbreuken en bedraagt maximaal 50.000 euro. De Vlaamse Regering bepaalt, binnen de grenzen van artikel 16.1.2, 1°, de lijst van de milieu-inbreuken. Die lijst moet een omschrijving bevatten van de juridische basis en van de concrete wettelijke verplichting.

Artikel 16.4.28. Een bestuurlijke geldboete kan niet worden opgelegd als : 1° voor het feit in kwestie al eerder, hetzij een bestuurlijke geldboete overeenkomstig dit decreet, hetzij een door een ander hiertoe bevoegde persoon of overheid bepaalde boete werd opgelegd;2° door de strafrechter voor het feit in kwestie al eerder een straf werd opgelegd;3° het feit in kwestie eerder al geleid heeft tot een vrijspraak, een eenvoudige schuldverklaring zonder straf, een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een minnelijke schikking. Artikel 16.4.29. Als een bestuurlijke geldboete wordt opgelegd, wordt de hoogte van de geldboete afgestemd op de ernst van de milieu-inbreuk of het milieumisdrijf. Tevens wordt rekening gehouden met de frequentie en de omstandigheden waarin de vermoedelijke overtreder milieu-inbreuken of milieumisdrijven heeft gepleegd of beëindigd.

Artikel 16.4.30. De bevoegdheid tot het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete vervalt vijf jaar na de vaststelling van het milieumisdrijf. De bevoegdheid tot het opleggen van een exclusieve bestuurlijke geldboete vervalt drie jaar na de vaststelling van de milieu-inbreuk.

Onderafdeling III. - Oplegging van een alternatieve bestuurlijke geldboete Artikel 16.4.31. Bij de vaststelling van een milieumisdrijf bezorgt de verbalisant onmiddellijk een proces-verbaal aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar het milieumisdrijf is gepleegd.

Samen met dat proces-verbaal bezorgt de verbalisant een schriftelijk verzoek waarin de procureur des Konings gevraagd wordt zich uit te spreken over de al dan niet strafrechtelijke behandeling van het milieumisdrijf.

De verbalisant bezorgt, voor zover als mogelijk, de procureur des Konings tevens een overzicht van zowel de vroegere als de tegelijkertijd met het milieumisdrijf vastgestelde milieu-inbreuken en van de vroeger opgelegde bestuurlijke geldboeten.

Artikel 16.4.32. De procureur des Konings beschikt hiertoe over een periode van honderdtachtig dagen, te rekenen vanaf de dag waarop hij het proces-verbaal heeft ontvangen.

Voor die periode verstreken is, en na hiertoe eerst voorafgaandelijk te zijn herinnerd door de verbalisant, kan ze gemotiveerd eenmalig worden verlengd met een aanvullende periode van maximaal honderdtachtig dagen. Van die verlenging stelt de procureur des Konings de gewestelijke entiteit onmiddellijk in kennis.

Tijdens die periode van honderdtachtig dagen, eventueel verlengd met een aanvullende periode van maximaal honderdtachtig dagen, kan er geen bestuurlijke geldboete worden opgelegd.

Artikel 16.4.33. Van zijn beslissing over het al dan niet strafrechtelijk behandelen van een milieumisdrijf bericht de procureur des Konings de gewestelijke entiteit. Die entiteit informeert de verbalisant over de beslissing van de procureur des Konings.

Artikel 16.4.34. Een beslissing houdende strafrechtelijke behandeling van het milieumisdrijf sluit het opleggen van een bestuurlijke geldboete uit.

De oplegging van een bestuurlijke geldboete is eveneens uitgesloten als de procureur des Konings nalaat om tijdig zijn beslissing mee te delen aan de gewestelijke entiteit.

Een beslissing houdende geen strafrechtelijke behandeling van het milieumisdrijf houdt het verval van de strafvordering in.

Artikel 16.4.35. Als de procureur des Konings de gewestelijke entiteit tijdig heeft geïnformeerd over zijn beslissing om het milieumisdrijf niet strafrechtelijk te behandelen, start de gewestelijke entiteit de procedure voor de eventuele oplegging van een alternatieve bestuurlijke geldboete.

Artikel 16.4.36. § 1. Na de ontvangst van de beslissing van de procureur des Konings, vermeld in artikel 16.4.35, brengt de gewestelijke entiteit binnen een termijn van dertig dagen de vermoedelijke overtreder op de hoogte van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. De vermoedelijke overtreder wordt uitgenodigd om binnen een termijn van dertig dagen die volgt op de kennisgeving van dit bericht schriftelijk zijn verweer mee te delen.

Tevens wordt hij erop gewezen dat hij : 1° de documenten waarop het voornemen tot het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete berust, kan inzien en er kopieën van kan krijgen;2° mondeling zijn schriftelijke verweer kan toelichten.De vermoedelijke overtreder moet daartoe bij de gewestelijke entiteit een aanvraag indienen binnen dertig dagen na de ontvangst van de kennisgeving. § 2. De gewestelijke entiteit kan toezichthouders verzoeken om aanvullende inlichtingen te verstrekken.

Artikel 16.4.37. Binnen een termijn van honderdtachtig dagen na de kennisgeving, vermeld in artikel 16.4.36, § 1, beslist de gewestelijke entiteit over het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. De gewestelijke entiteit geeft aan de vermoedelijke overtreder kennis van haar beslissing binnen een termijn van tien dagen. Deze termijn gaat in op de dag waarop de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft genomen.

Met inachtneming van de bepalingen van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen vermeldt de beslissing minstens het eventueel opgelegde bedrag, de beroepsmogelijkheden en de voorwaarden van het beroep, alsmede de termijn waarbinnen en de manier waarop een alternatieve bestuurlijke geldboete moet worden betaald.

Artikel 16.4.38. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de wijze waarop een dossier bij de gewestelijke entiteit aanhangig wordt gemaakt, alsook de samenstelling van en de toegang tot het dossier.

Artikel 16.4.39. Tegen de beslissing waarbij de gewestelijke entiteit een alternatieve bestuurlijke geldboete oplegt, kan de overtreder schriftelijk beroep indienen bij het Milieuhandhavingscollege. Het beroep schorst de bestreden beslissing niet.

Onderafdeling IV. - Oplegging van een exclusieve bestuurlijke geldboete Artikel 16.4.40. De gewestelijke entiteit kan een exclusieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, opleggen.

Artikel 16.4.41. § 1. Na de ontvangst van het verslag van vaststelling, vermeld in artikel 16.3.23, kan de gewestelijke entiteit binnen een termijn van zestig dagen de vermoedelijke overtreder op de hoogte brengen van het voornemen om een exclusieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. De vermoedelijke overtreder wordt uitgenodigd om binnen een termijn van dertig dagen die volgt op de kennisgeving van dit bericht schriftelijk zijn verweer mee te delen.

Tevens wordt de vermoedelijke overtreder erop gewezen dat hij : 1° op verzoek de documenten waarop het voornemen tot het opleggen van een exclusieve bestuurlijke geldboete berust, kan inzien en er kopieën van kan krijgen;2° mondeling zijn schriftelijke verweer kan toelichten.De vermoedelijke overtreder richt daartoe aan de gewestelijke entiteit een aanvraag binnen dertig dagen na de ontvangst van de kennisgeving. § 2. De gewestelijke entiteit informeert de toezichthouders altijd over het gevolg dat wordt gegeven aan een verslag van vaststelling.

Artikel 16.4.42. De gewestelijke entiteit kan toezichthouders verzoeken om aanvullende inlichtingen te verstrekken.

Artikel 16.4.43. Binnen een termijn van negentig dagen na de kennisgeving van het bericht beslist de gewestelijke entiteit over het opleggen van een exclusieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. Van haar beslissing geeft de gewestelijke entiteit binnen een termijn van tien dagen kennis aan de vermoedelijke overtreder. Die termijn gaat in op de dag waarop de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft genomen.

Met inachtneming van de bepalingen van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen vermeldt de beslissing minstens het eventueel opgelegde bedrag, de beroepsmogelijkheden en de voorwaarden van het beroep, alsmede de termijn waarbinnen en de manier waarop de exclusieve bestuurlijke geldboete moet worden betaald.

Artikel 16.4.44. Tegen de beslissing waarbij de gewestelijke entiteit een exclusieve bestuurlijke geldboete oplegt, kan de overtreder schriftelijk beroep indienen bij het Milieuhandhavingscollege. Het beroep schorst de bestreden beslissing niet.

Onderafdeling V. - Beroep bij het Milieuhandhavingscollege A. Bijstand en vertegenwoordiging Artikel 16.4.45. De partijen kunnen zich bij een procedure voor het Milieuhandhavingscollege laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman.

Uiterlijk op de zitting van het Milieuhandhavingscollege legt de raadsman een schriftelijke machtiging voor, behalve als hij : 1° ingeschreven is als advocaat of als advocaat-stagiair;2° samen met de betrokken partij op de zitting verschijnt. B. Aanhangigmaking Artikel 16.4.46. De beroepen tegen de beslissingen van de gewestelijke entiteit houdende de oplegging van een alternatieve of exclusieve bestuurlijke geldboete worden, op straffe van onontvankelijkheid, bij het Milieuhandhavingscollege ingediend binnen een termijn van dertig dagen. Die termijn gaat in op de dag die volgt op de kennisgeving van de beslissing van de gewestelijke entiteit.

Artikel 16.4.47. De beroepen worden ingesteld door middel van een verzoekschrift. Het verzoekschrift wordt gedagtekend en, op straffe van onontvankelijkheid, ondertekend door de beroepsindiener of zijn raadsman.

Het verzoekschrift vermeldt op straffe van onontvankelijkheid : 1° de naam en de woonplaats van de beroepsindiener.Als woonplaatskeuze wordt gedaan bij de raadsman van de beroepsindiener, wordt dat in het verzoekschrift aangegeven; 2° de beslissing van de gewestelijke entiteit die het voorwerp is van het beroep;3° een omschrijving van de ingeroepen bezwaren;4° een inventaris van de overtuigingsstukken. De beroepsindiener of zijn raadsman bezorgt het verzoekschrift per aangetekende brief of door afgifte tegen ontvangstbewijs aan de griffie van het Milieuhandhavingscollege. De griffie bezorgt hierop binnen vijf werkdagen een kopie van het verzoekschrift en de bijbehorende overtuigingsstukken hetzij per aangetekende brief, hetzij door afgifte tegen ontvangstbewijs, hetzij per telefax aan de gewestelijke entiteit.

Artikel 16.4.48. De beroepsindiener of zijn raadsman voegt aan het verzoekschrift de overtuigingsstukken toe die hij nodig acht.

Naderhand kan de beroepsindiener of zijn raadsman slechts aanvullende overtuigingsstukken aan het dossier laten toevoegen, voor zover die hem bij de opmaak van het verzoekschrift nog niet bekend waren. De beroepsindiener of zijn raadsman bezorgt in dat geval die aanvullende overtuigingsstukken per gewone brief aan de griffie van het Milieuhandhavingscollege.

De griffie van het Milieuhandhavingscollege bezorgt op de wijze vermeld in artikel 16.4.47, derde lid, onmiddellijk een kopie van die aanvullende overtuigingsstukken aan de gewestelijke entiteit.

Artikel 16.4.49. De griffier of de adjunct-griffier schrijft elk ingediend beroep in een register in.

C. Termijnen Artikel 16.4.50. De Vlaamse Regering stelt de termijnen vast waarbinnen de partijen hun memories, het administratieve dossier of de door de griffie van het Milieuhandhavingscollege gevraagde stukken of inlichtingen moeten indienen.

D. Samenstelling van het dossier Artikel 16.4.51. § 1. Na de ontvangst van de kopie van het verzoekschrift stelt de gewestelijke entiteit het Milieuhandhavingscollege binnen de termijn, vermeld in artikel 16.4.50, en op de wijze, vermeld in artikel 16.4.47, derde lid, in het bezit van de stukken op grond waarvan de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft genomen.

Die stukken omvatten ten minste : 1° een afschrift van de processen-verbaal tot vaststelling van het milieumisdrijf, die geleid hebben tot de oplegging van een alternatieve bestuurlijke geldboete;2° een afschrift van de verslagen van vaststelling tot vaststelling van de milieu-inbreuk, die geleid hebben tot de oplegging van een exclusieve bestuurlijke geldboete;3° alle andere stukken en alle nuttige inlichtingen die relevant zijn voor de beoordeling van het verzoekschrift. De gewestelijke entiteit bundelt die stukken en neemt ze op in een inventaris. § 2. Als de gewestelijke entiteit de stukken, vermeld in § 1, niet binnen de gestelde termijn heeft bezorgd aan het Milieuhandhavingscollege, kan ze door de voorzitter worden aangemaand om daartoe alsnog over te gaan binnen een door hem bepaalde termijn.

Als de gewestelijke entiteit de stukken en inlichtingen niet of niet binnen de gestelde termijn overlegt, worden de door de beroepsindiener aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij die feiten kennelijk onjuist zijn of worden tegengesproken door de door de beroepsindiener overgelegde overtuigingsstukken.

Artikel 16.4.52. De griffie is onder het gezag van de voorzitter belast met de samenstelling van het dossier, dat naast de stukken, vermeld in artikel 16.4.51, § 1, ook de overtuigingsstukken bevat die de beroepsindiener bij zijn verzoekschrift heeft gevoegd.

Artikel 16.4.53. Zodra het dossier is samengesteld, meldt de griffie dat via het meest gerede communicatiemiddel aan de partijen. De griffie geeft het lokaal aan waar de partijen of hun raadslieden het dossier kunnen inzien en er kopieën van kunnen krijgen.

E. Onderzoek Artikel 16.4.54. De griffier of de adjunct-griffier bezorgt de partijen of hun raadslieden na de samenstelling van het dossier via het meest gerede communicatiemiddel : 1° een procedurekalender;2° de datum, het uur en de plaats van de zitting van het Milieuhandhavingscollege;3° de samenstelling van het Milieuhandhavingscollege. De procedurekalender, vermeld in het eerste lid, legt de termijnen vast waarbinnen de partijen hun memories van antwoord en wederantwoord, alsmede de laatste memorie, moeten indienen.

Artikel 16.4.55. Binnen de termijn, vermeld in artikel 16.4.50, dient de gewestelijke entiteit een memorie van antwoord in.

De voorzitter van het Milieuhandhavingscollege kan bij beschikking de termijn, vermeld in het eerste lid, verlengen.

Artikel 16.4.56. Hierop stelt het Milieuhandhavingscollege de beroepsindiener in de gelegenheid om te repliceren door middel van een memorie van wederantwoord. Dat moet gebeuren binnen de termijn, vermeld in artikel 16.4.50.

Maakt de beroepsindiener gebruik van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, dan wordt de gewestelijke entiteit in de gelegenheid gesteld om binnen de termijn, vermeld in artikel 16.4.50, schriftelijk te repliceren door middel van een laatste memorie.

Artikel 16.4.57. Het Milieuhandhavingscollege kan de partijen oproepen om in persoon of bij vertegenwoordiging te verschijnen om te worden gehoord, al dan niet voor het geven van inlichtingen. Als niet alle partijen worden opgeroepen, wordt de niet-opgeroepen partij in de gelegenheid gesteld de hoorzitting bij te wonen en een uiteenzetting over de zaak te geven.

De griffier stelt een proces-verbaal op van de hoorzitting, dat de voorzitter van het Milieuhandhavingscollege en de griffier samen ondertekenen.

Artikel 16.4.58. De partijen kunnen schriftelijk en op gemotiveerde wijze de voorzitter van het Milieuhandhavingscollege verzoeken om getuigen op te roepen en te ondervragen.

De partijen of hun raadslieden worden uitgenodigd om het horen van de getuigen bij te wonen. De griffie van het Milieuhandhavingscollege deelt de naam en woonplaats van de getuigen, de plaats en het tijdstip waarop die zullen worden gehoord en de feiten waarop de hoorzitting betrekking zal hebben, ten minste één week vooraf aan de partijen en hun raadslieden mee.

Artikel 16.4.59. § 1. De partijen of hun raadslieden kunnen een of meer leden van het Milieuhandhavingscollege schriftelijk en op gemotiveerde wijze wraken vóór de aanvang van de zitting, tenzij de reden tot wraking later is ontstaan. De voorzitter of, als deze wordt gewraakt, de ondervoorzitter doet onmiddellijk uitspraak over het verzoek tot wraking. Als het verzoek wordt ingewilligd, neemt de plaatsvervangende bijzitter de plaats in van de gewraakte bijzitter.

Elk lid van het Milieuhandhavingscollege dat weet dat er een reden tot wraking tegen hem bestaat, moet zich van de zaak onthouden. § 2. De redenen tot wraking zijn vermeld in artikelen 828, 829, tweede lid, en 830, van het Gerechtelijk Wetboek.

F. Zitting en uitspraak Artikel 16.4.60. De voorzitter of, als hij verhinderd is, de ondervoorzitter, leidt de zitting.

De zittingen zijn openbaar, behalve als de voorzitter, al dan niet op verzoek van de partijen of op verzoek van één partij, oordeelt dat er belangrijke redenen zijn om de zitting niet openbaar te houden.

De behandeling geschiedt op tegenspraak. De partijen pleiten in elkaars aanwezigheid.

De voorzitter ondervraagt zo nodig de getuigen die de partijen oproepen.

De voorzitter sluit de debatten na de pleidooien en in voorkomend geval na de wederantwoorden.

Artikel 16.4.61. Bij regelmatige oproeping belet de afwezigheid van de partijen of de afwezigheid van één partij de geldigheid van een zitting niet.

Artikel 16.4.62. Het Milieuhandhavingscollege beraadslaagt en beslist bij tweederde meerderheid achter gesloten deuren over zijn uitspraken.

Binnen een termijn van vijfenveertig dagen, die ingaat op de dag na de sluiting van de debatten, doet het Milieuhandhavingscollege uitspraak bij wijze van beslissing.

In bijzondere omstandigheden kan het Milieuhandhavingscollege die termijn op gemotiveerde wijze met ten hoogste vijfenveertig dagen verlengen. De griffier of de adjunct-griffier deelt die verlenging mee aan de partijen.

Artikel 16.4.63. § 1. Het Milieuhandhavingscollege spreekt zijn beslissingen uit in openbare zitting. In zijn beslissingen doet het Milieuhandhavingscollege uitspraak op de grond van het verzoekschrift, de ingediende memories, de andere overgelegde stukken en het onderzoek op de zitting. § 2. De beslissing vermeldt : 1° de namen van de partijen en van hun vertegenwoordigers of gemachtigden;2° de motieven waarop de beslissing steunt;3° de namen van de leden van het Milieuhandhavingscollege die de zaak hebben behandeld;4° de dag waarop de beslissing is uitgesproken. Als de beslissing strekt tot de gegrondverklaring van het beroep, vermeld in artikel 16.4.19, § 3, 2°, of tot de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit, vermeld in artikel 16.4.19, § 3, 3°, wordt in de beslissing opgenomen welke geschreven of ongeschreven rechtsregel of welk algemeen rechtsbeginsel als geschonden moet worden beoordeeld.

De voorzitter of, als hij verhinderd is, de ondervoorzitter, en de griffier of, als hij verhinderd is, de adjunct-griffier ondertekenen de beslissing. Als de voorzitter of de griffier verhinderd zijn, wordt dat vermeld in de beslissing. § 3. Het Milieuhandhavingscollege kan bevelen dat zijn beslissing op kosten van de overtreder wordt bekendgemaakt, op de wijze die het bepaalt.

Artikel 16.4.64. Binnen een termijn van tien dagen na de dagtekening van de beslissing zendt de griffier kosteloos een afschrift van de beslissing naar de partijen.

Andere personen dan de partijen kunnen afschriften of uittreksels van de beslissingen van het Milieuhandhavingscollege verkrijgen. Voor een afschrift of uittreksel kan een vergoeding worden gevraagd, waarvan de Vlaamse Regering het bedrag vaststelt. De vergoeding wordt gestort op de rekening van het Minafonds.

Artikel 16.4.65. Onder het gezag van het Milieuhandhavingscollege zorgt het Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie voor een geanonimiseerde publicatie van de uitspraken op de website van het ministerie en in een jaarlijks verslagboek. HOOFDSTUK V. - Inning en invordering van verschuldigde bedragen Artikel 16.5.1. § 1. De opgelegde bestuurlijke geldboeten en, in voorkomend geval, de bijbehorende expertisekosten en de opgelegde voordeelontnemingen, worden door het Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie geïnd en ingevorderd ten voordele van het Mina-fonds.

De kosten die gemaakt zijn voor de tenuitvoerlegging van veiligheidsmaatregelen worden eveneens geïnd en ingevorderd door het Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie ten voordele van het Minafonds. § 2. Bij een veroordeling, overeenkomstig artikel 16.6.5, tweede lid, tot terugbetaling van de kosten voor het inzamelen, vervoeren en verwerken van afvalstoffen in de bossen en aanverwante grondoppervlakten, de onbevaarbare waterlopen en natuurreservaten, wordt dat bedrag gestort op de rekening van het Minafonds.

Bij een veroordeling, overeenkomstig artikel 16.6.5, tweede lid, tot terugbetaling van de kosten voor het inzamelen, vervoeren en verwerken van afvalstoffen op de openbare wegen, de waterwegen en de havens en hun specifieke aanhorigheden, wordt dat bedrag gestort op de rekening van het Verkeersinfrastructuurfonds.

Artikel 16.5.2. § 1. Het Vlaams Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie kan de verschuldigde bedragen, verhoogd met de invorderingskosten, bij dwangbevel invorderen. Het dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de ambtenaar die de Vlaamse Regering daartoe aanwijst.

Op het dwangbevel zijn de bepalingen van toepassing van deel V van het Gerechtelijk Wetboek houdende bewarend beslag en middelen van tenuitvoerlegging. § 2. Het dwangbevel wordt aan de schuldenaar bij deurwaardersexploot betekend.

Binnen een termijn van dertig dagen na de ontvangst van het dwangbevel kan de schuldenaar verzet doen door het Vlaamse Gewest te laten dagvaarden.

Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Het Vlaamse Gewest kan de rechter verzoeken om de schorsing van de tenuitvoerlegging op te heffen. § 3. Op grond van het uitvoerbaar verklaard dwangbevel en tot zekerheid van de voldoening van de opgelegde bestuurlijke geldboeten en, in voorkomend geval, de bijbehorende expertisekosten en de opgelegde voordeelontnemingen, heeft het Vlaamse Gewest een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de schuldenaar en kan het een wettelijke hypotheek nemen op al de daarvoor vatbare en in het Vlaamse Gewest gelegen of geregistreerde goederen van de schuldenaar.

Het voorrecht vermeld in § 1 neemt rang in onmiddellijk na de voorrechten die vermeld zijn in de artikelen 19 en 20 van de wet van 16 december 1851 en in artikel 23 van boek II van het Wetboek van Koophandel.

De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de dagtekening van de inschrijving die genomen wordt krachtens het uitvoerbaar verklaarde en betekende dwangbevel.

De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de ambtenaar, vermeld in § 1. De inschrijving heeft plaats, niettegenstaande verzet, betwisting of beroep, op voorlegging van een afschrift van het dwangbevel dat eensluidend wordt verklaard door die ambtenaar en dat melding maakt van de betekening ervan.

Artikel 447, tweede lid, van boek III van het Wetboek van Koophandel met betrekking tot het faillissement, de bankbreuk en het uitstel van betaling, is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek inzake de opgelegde bestuurlijke geldboeten en, in voorkomend geval, de bijbehorende expertisekosten en de opgelegde voordeelontnemingen waarvoor een dwangbevel werd uitgevaardigd en waarvan betekening aan de schuldenaar is gedaan voor het vonnis van faillietverklaring.

Artikel 16.5.3. De bevoegdheid om over te gaan tot invordering van bestuurlijke geldboeten, voordeelontnemingen of expertisekosten verjaart na verloop van driehonderdvijfenzestig dagen. Die termijn gaat in op de dag die volgt op de dag waarop de opgelegde bestuurlijke geldboeten, voordeelontnemingen of expertisekosten moesten worden betaald.

De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden, bepaald in artikel 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 16.5.4. De ambtenaar, belast met de inning en invordering, beslist eveneens over de gemotiveerde verzoeken tot uitstel of spreiding van betaling die de overtreder tot hem richt. HOOFDSTUK VI. - Strafrechtelijke handhaving Artikel 16.6.1. § 1. Elke opzettelijke of door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid gepleegde schending van de door deze titel gehandhaafde regelgeving is strafbaar met een gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met een geldboete van 100 euro tot 250.000 euro of met een van die straffen.

Deze straffen gelden niet voor : 1° de gedragingen die op basis van artikel 16.1.2, 1°, en op basis van artikel 16.4.27, derde lid, als milieu-inbreuk zijn gedefinieerd; 2° de niet-aangifte of niet-melding of de niet tijdige aangifte of melding of de onvolledige of onjuiste aangifte of melding, vermeld in artikel 35quaterdecies, § 1, § 2, en § 3, en op elke andere overtreding van hoofdstuk IIIbis, vermeld in artikel 35quaterdecies, § 4, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging;3° de overtredingen van de verplichting om aan de heffing te voldoen, vermeld in artikel 47sexies van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen;4° de niet-aangifte, onvolledige of onjuiste aangifte, vermeld in artikel 28undecies, § 1, § 2 en § 3, en op elke andere overtreding van hoofdstuk IVbis, als vermeld in artikel 28undecies, § 4, van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. § 2. De volgende personen worden bestraft met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van 100 euro tot 100.000 euro of met een van die straffen : 1° personen die opzettelijk opgelegde bestuurlijke maatregelen, bestuurlijke geldboeten, veiligheidsmaatregelen of door de strafrechter opgelegde maatregelen niet uitvoeren, betalen of negeren; 2° personen die opzettelijk de in artikel 16.3.10, 1°, 2°, 3°, 4°, en 5°, bedoelde toezichtrechten schenden.

Artikel 16.6.2. § 1. Wie opzettelijk, in strijd met de wettelijke voorschriften of in strijd met een vergunning, rechtstreeks of onrechtstreeks, stoffen, micro-organismen, geluid en andere trillingen of stralingen in of op water, bodem of atmosfeer inbrengt of verspreidt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen.

Wie door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid, in strijd met wettelijke voorschriften of in strijd met een vergunning, rechtstreeks of onrechtstreeks, stoffen, micro-organismen, geluid en andere trillingen of stralingen in of op water, bodem of atmosfeer inbrengt of verspreidt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 100 euro tot 350.000 euro of met een van die straffen. § 2. In afwijking van de straffen vermeld in § 1 kunnen gemeenten voor kleine vormen van openbare overlast gemeentelijke sancties bepalen overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet.

Wanneer de gemeente geen gemeentelijke sancties overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet heeft bepaald, worden in die gemeente deze kleine vormen van openbare overlast gestraft met een geldboete van maximum 45,45 euro.

Artikel 16.6.3. § 1. Wie opzettelijk, in strijd met de wettelijke voorschriften of in strijd met een vergunning, afvalstoffen achterlaat, beheert of overbrengt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen.

Wie door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid, in strijd met de wettelijke voorschriften of in strijd met een vergunning, afvalstoffen achterlaat, beheert of overbrengt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 100 euro tot 350.000 euro of met een van die straffen. § 2. In afwijking van de straffen vermeld in § 1 kunnen gemeenten voor kleine vormen van openbare overlast gemeentelijke sancties bepalen overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet.

Wanneer de gemeente geen gemeentelijke sancties overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet heeft bepaald, worden in die gemeente deze kleine vormen van openbare overlast gestraft met een geldboete van maximum 45,45 euro.

Artikel 16.6.4. Wie afvalstoffen achterlaat in strijd met de bepalingen van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, wordt door de strafrechter veroordeeld tot het inzamelen, vervoeren en verwerken ervan binnen een door hem vastgestelde termijn.

Met behoud van de toepassing van de bepalingen in het eerste lid kan de veroordeelde worden verplicht tot terugbetaling van de kosten voor het inzamelen, vervoeren en verwerken van de afvalstoffen door de gemeente, door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest of door het Vlaamse Gewest.

Artikel 16.6.5. Na de partijen gehoord te hebben, kan de rechter bij wijze van veiligheidsmaatregel het verbod uitspreken om de inrichtingen, die aan de oorsprong van het milieumisdrijf liggen, te exploiteren gedurende de termijnen die hij bepaalt. HOOFDSTUK VII. - Veiligheidsmaatregelen Afdeling I. - Basisbepalingen

Artikel 16.7.1. Veiligheidsmaatregelen zijn maatregelen waarbij de personen, vermeld in artikel 16.4.6, alle handelingen kunnen stellen of opleggen die zij onder de gegeven omstandigheden nodig achten om een aanzienlijk risico voor mens of milieu uit te schakelen, tot een aanvaardbaar niveau in te perken of te stabiliseren.

De burgemeester en de provinciegouverneur kunnen de veiligheidsmaatregelen ambtshalve nemen of op verzoek van een toezichthouder.

Artikel 16.7.2. Veiligheidsmaatregelen kunnen onder meer strekken tot : 1° de stopzetting of uitvoering van werkzaamheden, handelingen of activiteiten, ogenblikkelijk of binnen een bepaalde termijn;2° het verbod op het gebruik of de verzegeling van gebouwen, installaties, machines, toestellen, transportmiddelen, containers, terreinen en alles wat zich daarin of daarop bevindt;3° de hele of gedeeltelijke sluiting van een inrichting;4° het meenemen, bewaren of verwijderen van daarvoor vatbare zaken, met inbegrip van afvalstoffen en dieren;5° het niet-betreden of het verlaten van bepaalde gebieden, terreinen, gebouwen of wegen. Veiligheidsmaatregelen kunnen niet worden opgeheven als het risico in kwestie niet is uitgeschakeld, ingeperkt tot een aanvaardbaar niveau of gestabiliseerd.

Artikel 16.7.3. Bij besluit opgelegde veiligheidsmaatregelen die verplichten tot een doen of laten, omschrijven duidelijk de verplichtingen waaraan moet worden voldaan.

Artikel 16.7.4. Kosten die gemaakt zijn voor de tenuitvoerlegging van veiligheidsmaatregelen vallen geheel of gedeeltelijk ten laste van de personen die verantwoordelijk zijn voor het aanzienlijke risico.

De verschuldigde bedragen worden geïnd en ingevorderd overeenkomstig artikel 16.5.1 tot en met 16.5.4. Afdeling II. - Procedure voor het nemen van veiligheidsmaatregelen ten

aanzien van personen, verantwoordelijk voor het aanzienlijke risico Artikel 16.7.5. § 1. Veiligheidsmaatregelen worden schriftelijk genomen. Als een ogenblikkelijk optreden vereist is, kunnen veiligheidsmaatregelen ook mondeling worden genomen. § 2. Als veiligheidsmaatregelen schriftelijk worden genomen, dan gebeurt dat door de kennisgeving van het besluit houdende de veiligheidsmaatregelen. § 3. Als veiligheidsmaatregelen mondeling worden genomen en de personen, verantwoordelijk voor het aanzienlijke risico, niet aanwezig zijn, dan wordt ter plaatse en op een zichtbare plaats een schriftelijk bericht achtergelaten.

Door middel van een schriftelijke bevestiging worden de personen die verantwoordelijk zijn voor het aanzienlijke risico op de hoogte gebracht van de mondeling genomen veiligheidsmaatregelen binnen vijf werkdagen nadat ze genomen zijn. Deze schriftelijke bevestiging gebeurt door middel van een kennisgeving. § 4. De Vlaamse Regering kan bepalen dat de schriftelijke bevestiging, vermeld in § 3, tweede lid, en het besluit, vermeld in § 2, op elektronische wijze verspreid kunnen worden. Ze bepaalt in dat geval de nadere voorwaarden. § 5. De schriftelijke bevestiging, vermeld in § 3, tweede lid, en het besluit, vermeld in § 2, bevatten minstens : 1° een omschrijving van het aanzienlijke risico dat het nemen van veiligheidsmaatregelen noodzakelijk maakt;2° een omschrijving van de veiligheidsmaatregelen die noodzakelijk zijn en de eventuele uitvoeringstermijn. § 6. De Vlaamse Regering kan bepalen welke overheden op de hoogte moeten worden gebracht van de genomen veiligheidsmaatregelen, alsook op welke wijze dat moet gebeuren. Afdeling III. - Opheffing van veiligheidsmaatregelen

Artikel 16.7.6. Wie veiligheidsmaatregelen neemt, is ook bevoegd om ze op te heffen.

De veiligheidsmaatregelen kunnen ambtshalve opgeheven worden of op verzoek van personen ten aanzien van wie de veiligheidsmaatregelen zijn genomen.

De opheffing van veiligheidsmaatregelen kan gepaard gaan met het opleggen van nieuwe veiligheidsmaatregelen.

Artikel 16.7.7. Als het aanzienlijke risico waarvoor veiligheidsmaatregelen werden genomen, is uitgeschakeld of tot een aanvaardbaar niveau ingeperkt of gestabiliseerd is, kan degene die de veiligheidsmaatregelen heeft genomen, ze gemotiveerd en ambtshalve opheffen.

Artikel 16.7.8. Iedere persoon tegen wie veiligheidsmaatregelen zijn genomen kan de opheffing ervan vragen. Het gemotiveerde verzoek wordt meegedeeld aan degene die de veiligheidsmaatregelen heeft genomen. De mededeling gebeurt door middel van een kennisgeving.

Degene die de veiligheidsmaatregelen heeft genomen beslist binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van het gemotiveerde verzoek.

Een besluit houdende de opheffing van veiligheidsmaatregelen op gemotiveerd verzoek vereist een voorafgaand verslag waarin de bevoegde persoon vaststelt dat het aanzienlijke risico waarvoor veiligheidsmaatregelen werden genomen, is uitgeschakeld of tot een aanvaardbaar niveau ingeperkt of gestabiliseerd is. De Vlaamse Regering kan de vorm en de voorwaarden van dat verslag bepalen.

Artikel 16.7.9. De personen tegen wie veiligheidsmaatregelen zijn genomen worden binnen een termijn van tien dagen op de hoogte gebracht van het besluit houdende de opheffing van veiligheidsmaatregelen, ambtshalve of op gemotiveerd verzoek. Dit gebeurt door middel van een kennisgeving.

De termijn, vermeld in het eerste lid, gaat in op de dag waarop dit besluit werd genomen. ». HOOFDSTUK III. - Wijziging aan diverse bepalingen Afdeling I. - Wijzigingen aan de wet van 28 december 1964 betreffende

de bestrijding van de luchtverontreiniging

Art. 10.In artikel 5, eerste lid, 1°, van de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging worden de woorden «, meer in het bijzonder met het oog op de uitoefening van het in artikel 6 bedoelde toezicht » geschrapt.

Art. 11.Artikel 6 van dezelfde wet, vervangen bij het decreet van 30 april 2004, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 6.Voor deze wet en haar uitvoeringsbesluiten worden het toezicht en de bestuurlijke handhaving uitgeoefend en worden veiligheidsmaatregelen genomen volgens de regels bepaald in hoofdstukken III, IV en VII van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. ».

Art. 12.Artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2004, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 10.Met betrekking tot deze wet en haar uitvoeringsbesluiten gebeuren het onderzoek, de vaststelling en de sanctionering van de milieu-inbreuken en milieumisdrijven volgens de regels bepaald in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. ». Afdeling II. - Wijzigingen aan de wet van 26 maart 1971 op de

bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging

Art. 13.Artikel 32sexies van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoegd bij het decreet van 28 juni 1985, wordt opgeheven.

Art. 14.Artikel 41 van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van 28 juni 1985, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 41.§ 1. Voor deze wet en haar uitvoeringsbesluiten worden het toezicht en de bestuurlijke handhaving uitgeoefend en worden veiligheidsmaatregelen genomen volgens de regels bepaald in hoofdstukken III, IV en VII van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. § 2. Met betrekking tot deze wet en haar uitvoeringsbesluiten gebeuren het onderzoek, de vaststelling en de sanctionering van de milieu-inbreuken en milieumisdrijven volgens de regels bepaald in titel XVI van het decreet van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op de niet-aangifte of niet-melding of de niet tijdige aangifte of melding of de onvolledige of onjuiste aangifte of melding, vermeld in artikel 35quaterdecies, § 1, § 2, en § 3, en op elke andere overtreding van hoofdstuk IIIbis, vermeld in artikel 35quaterdecies, § 4. ». Afdeling III. - Wijzigingen aan de wet van 18 juli 1973 betreffende de

bestrijding van de geluidshinder

Art. 15.Artikel 9 van de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 9.Voor deze wet en haar uitvoeringsbesluiten worden het toezicht en de bestuurlijke handhaving uitgeoefend, en worden veiligheidsmaatregelen genomen volgens de regels bepaald in hoofdstukken III, IV en VII van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. ».

Art. 16.Artikel 10 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 17.Artikel 11 van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 11.Met betrekking tot deze wet en haar uitvoeringsbesluiten gebeuren het onderzoek, de vaststelling en de sanctionering van de milieu-inbreuken en milieumisdrijven volgens de regels bepaald in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. ».

Art. 18.In artikel 14 van dezelfde wet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Tot op die datum worden de milieu-inbreuken en milieumisdrijven met betrekking tot die besluiten onderzocht, vastgesteld en bestraft volgens de regels bepaald in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. ». Afdeling IV. - Wijzigingen aan de wet van 10 januari 1977 houdende

regeling van de schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en het pompen van grondwater

Art. 19.Artikel 15 van de wet van 10 januari 1977 houdende regeling van de schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en het pompen van grondwater wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 15.Voor deze wet en haar uitvoeringsbesluiten gebeuren het onderzoek, de vaststelling en de sanctionering van de milieu-inbreuken en milieumisdrijven volgens de regels bepaald in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. ». Afdeling V. - Wijzigingen aan het decreet van 2 juli 1981 betreffende

de voorkoming en het beheer van afvalstoffen

Art. 20.Artikel 37 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, vervangen bij het decreet van 20 april 1994 en gewijzigd bij het decreet van 22 april 2005, wordt opgeheven.

Art. 21.Artikel 54 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 april 2005, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 54.Voor dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten worden het toezicht en de bestuurlijke handhaving uitgeoefend en worden veiligheidsmaatregelen genomen volgens de regels bepaald in hoofdstukken III, IV en VII van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. ».

Art. 22.Artikel 55 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 20 april 1994, wordt opgeheven.

Art. 23.Artikel 56 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1994, 30 april 2004 en 22 april 2005, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 56.Met betrekking tot dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten gebeuren het onderzoek, de vaststelling en de sanctionering van de milieu-inbreuken en milieumisdrijven volgens de regels bepaald in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op de overtreding van de verplichting om aan de heffing te voldoen, vermeld in artikel 51. ».

Art. 24.Artikel 58 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 25.Artikel 59 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994, wordt opgeheven.

Art. 26.Artikel 60 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 27.Artikel 61 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. Afdeling VI. - Wijzigingen aan het decreet van 24 januari 1984

houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer

Art. 28.Artikel 11 van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 11.Voor dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten worden het toezicht en de bestuurlijke handhaving uitgeoefend en worden veiligheidsmaatregelen genomen volgens de regels bepaald in hoofdstukken III, IV en VII van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. ».

Art. 29.Artikelen 12 en 13 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 30.Artikel 29 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 29.Met betrekking tot dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten gebeuren het onderzoek, de vaststelling en de sanctionering van de milieu-inbreuken en milieumisdrijven volgens de regels bepaald in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op de niet-aangifte, onvolledige of onjuiste aangifte, vermeld in artikel 28undecies, § 1, § 2 en § 3, en op elke andere overtreding van hoofdstuk IVbis, als vermeld in artikel 28undecies, § 4. ». Afdeling VII. - Wijzigingen aan het decreet van 28 juni 1985

betreffende de milieuvergunning

Art. 31.Artikel 29 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 29.Voor dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten worden het toezicht en de bestuurlijke handhaving uitgeoefend en worden veiligheidsmaatregelen genomen volgens de regels bepaald in hoofdstukken III, IV en VII van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. ».

Art. 32.Artikel 30 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996, wordt opgeheven.

Art. 33.Artikelen 31, 32, 33, 34 en 35 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 34.Artikel 39 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 39.Met betrekking tot dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten gebeuren het onderzoek, de vaststelling en de sanctionering van de milieu-inbreuken en milieumisdrijven volgens de regels bepaald in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. ».

Art. 35.Artikel 40 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. Afdeling VIII. - Wijzigingen aan het decreet van 22 februari 1995

betreffende de bodemsanering

Art. 36.In artikel 21 van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering, vervangen bij het decreet van 26 mei 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Voor dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten worden het toezicht en de bestuurlijke handhaving uitgeoefend en worden veiligheidsmaatregelen genomen volgens de regels, bepaald in hoofdstukken III, IV en VII van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. »; 2° § 2 wordt opgeheven.

Art. 37.In artikel 45 van hetzelfde decreet worden § 1 en § 3 opgeheven.

Art. 38.In artikel 46 wordt § 3 vervangen door wat volgt : « § 3. Als OVAM ambtshalve optreedt omdat een persoon zijn verplichtingen krachtens dit decreet of titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid niet of onvolledig naleeft, kan OVAM de kosten verhalen op die persoon of op de persoon die aansprakelijk is overeenkomstig artikelen 25 tot 28 of artikel 32 van dit decreet. ».

Art. 39.In artikel 47quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 2001, wordt § 5 opgeheven.

Art. 40.Artikel 50 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 26 mei 1998, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 50.Met betrekking tot dit decreet gebeuren het onderzoek, de vaststelling en de sanctionering van de milieu-inbreuken en milieumisdrijven en zijn uitvoeringsbesluiten volgens de regels bepaald in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. ». HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 41.De Vlaamse Regering bezorgt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit decreet aan het Vlaams Parlement een verslag over de wijze waarop het is toegepast en doet eventueel de nodige voorstellen tot aanpassing van het decreet. Bij deze evaluatie onderzoekt de Vlaamse Regering ook de mogelijkheid om bij de oplegging van bestuurlijke maatregelen ook een bestuurlijke dwangsom te voorzien.

Art. 42.In afwijking van artikel 23 wordt, tot de datum waarop de Vlaamse Regering de inwerkingtreding van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid heeft bepaald, aan artikel 56 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1994, 30 april 2004 en 22 april 2005, een tweede en een derde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « In afwijking van de straffen vermeld in het eerste lid, kunnen gemeenten voor kleine vormen van openbare overlast gemeentelijke sancties bepalen overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet.

Wanneer de gemeente geen gemeentelijke sancties overeenkomstig artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet heeft bepaald, worden in die gemeente deze kleine vormen van openbare overlast gestraft met een geldboete van maximum 45,45 euro. ».

Art. 43.De Vlaamse Regering bepaalt de datum waarop dit decreet in werking treedt.

In afwijking van het eerste lid treedt artikel 56, tweede en derde lid, van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, zoals gewijzigd door artikel 42 van dit decreet, in werking op de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 21 december 2007.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, H. CREVITS _______ Nota Zitting 2006-2007.

Stukken. - Ontwerp van decreet, 1249, nr. 1.

Zitting 2007-2008.

Stukken. - Verslag over hoorzittingen, 1249, nr. 2. - Amendementen, 1249, nrs. 3 en 4. - Verslag, 1249, nr. 5. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1249, nr. 6.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 12 december 2007.

^