gepubliceerd op 28 juni 2021
Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van diverse bepalingen uit de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, wat betreft het toezicht op de naleving van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen
7 MEI 2021. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van diverse bepalingen uit de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, wat betreft het toezicht op de naleving van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen
VERSLAG AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING De Vlaamse Minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme 1 INLEIDING Op 3 april 2019 werd het decreet betreffende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw goedgekeurd in het Vlaams Parlement en vervolgens op 26 april 2019 bekrachtigd en afgekondigd door de Vlaamse Regering (Belgisch Staatsblad 19 juni 2019). Dit decreet voorziet in de actualisatie van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen (verder wet onbevaarbare waterlopen).
Het voorliggende uitvoeringsbesluit geeft uitvoering aan een aantal bepalingen uit de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen, zoals gewijzigd door het decreet van 26 april 2019 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw.
Het voorliggende uitvoeringsbesluit bevat volgende onderwerpen: - Definities; - Digitale atlas; - Publieke grachten; - Het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 19, eerste lid, van de wet van 28 december 1967; - Het beroep, vermeld in artikel 12, § 2, en artikel 19, tweede lid, van de wet van 28 december 1967; - Algemeen reglement onbevaarbare waterlopen en grachten; - Onttrekken van water uit onbevaarbare waterlopen en publieke grachten.
Gebruikte afkortingen - VHAG-code: Vlaamse Hydrografische Atlas Gewestcode. Dit is de identificator van de waterloop in de Vlaamse hydrografische atlas. De Vlaamse hydrografische atlas is het vectoriële bestand met de assen van het waterlopennetwerk in Vlaanderen; - VEN: Vlaams Ecologisch Netwerk zoals bepaald in artikel 17 in het Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu; - SBZ: Speciale Beschermingszone zoals bepaald in artikel 1 van dit uitvoeringsbesluit; - DABM: het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (decreet algemene bepalingen milieubeleid); - VITO: Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek. 2 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING 1. Definities Artikel 1. Het eerste artikel voorziet in een beperkt aantal definities. Voor het overige gelden de definities uit de wet van 28 december 1967. 2. Digitale atlas Artikel 2. Het tweede artikel bepaalt de gegevens die de digitale atlas minstens moet omvatten, zowel voor de gerangschikte onbevaarbare waterlopen als voor de publieke grachten.
Voor de gerangschikte onbevaarbare waterlopen worden minimaal de aslijn, de bodem- en kruinbreedte en de diepte van de bedding opgenomen. Bij voorkeur onder de vorm van een dwarsprofiel, aan de bron, monding en elke 500 meter daartussen. Waar geen recente opmetingsgegevens beschikbaar zijn, kan voorlopig de informatie uit de oude atlassen met beschrijvende tabellen worden overgenomen.
Voor de publieke grachten wordt deze informatie beperkt tot de aslijn.
Bijkomend moet wel de breedte van de erfdienstbaarheidszone worden opgenomen omdat deze, in tegenstelling tot de gerangschikte onbevaarbare waterlopen waar standaard een vijfmeterzone voor onderhoud is, kan variëren in functie van het terrein en de noodzakelijkheid tot maximaal vijf meter.
Daarnaast wordt voor iedere gerangschikte onbevaarbare waterloop en publieke gracht de beheerder en de VHAG-code, een unieke code die elke waterloop van bron tot monding identificeert, weergegeven. De laatste gegevens die verplicht opgenomen moeten worden in de digitale atlas is de informatie over de bestuurlijke beslissingen die genomen werden waardoor gegevens van de waterloop moeten worden aangepast, die de publieke gracht aanduiden of hieraan wijzigingen uitvoeren.
Artikel 3.
Artikel 3 bepaalt dat de actuele digitale versie van de atlas raadpleegbaar zal zijn op een geoloket (digitaal platform over geografische informatie) van de Vlaamse overheid. De Vlaamse Milieumaatschappij is verantwoordelijk voor de verwerking van de data in functie van de opmaak en actualisatie van de digitale atlas. Enkel actuele gegevens worden daarop bijgehouden. Er worden geen persoonsgegevens bijgehouden zodat een advies van de Vlaamse Toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens niet nodig is voor dit artikel. Er moeten ook geen maatregelen getroffen worden in het kader van de regelgeving rond verwerking van persoonsgegevens.
Artikel 4.
In dit artikel wordt het openbaar onderzoek geregeld voor de vaststelling van de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten. Daarbij wordt gekozen voor een maximale afstemming met de regeling van het openbaar onderzoek voor de stroomgebiedbeheerplannen zoals geregeld in artikel 1.6.2.5 van het Gecoördineerd Decreet Integraal Waterbeleid. Het is immers de bedoeling dat om de zes jaar de aanpassingen aan de digitale atlas aan een openbaar onderzoek wordt onderworpen dat samen loopt met het openbaar onderzoek voor de stroomgebiedbeheerplannen (art. 6 van het ontwerp).
Vandaar de keuze om naast de gemeenten ook de CIW in te schakelen bij de organisatie van dit omvangrijke openbaar onderzoek, zowel voor de aankondiging ervan als voor het overmaken van opmerkingen en bezwaren.
De VMM, beheerder van de digitale atlas, verwerkt de opmerkingen en bezwaren. Daarbij is een adviestermijn van dertig dagen voorzien voor de beheerders van onbevaarbare waterlopen van tweede en derde categorie, en voor de beheerders van publieke grachten.
De digitale atlas wordt door de minister vastgesteld. De atlas kan pas nuttig geconsulteerd worden als dat online gebeurt, via een systeem dat toelaat tot in detail een bepaalde gracht of loop te bekijken.
Daarom wordt de atlas voor eenieder ter beschikking gesteld via het digitale platform over geografische informatie van de Vlaamse overheid. Zo wordt er ook over gewaakt dat men de recentst vastgestelde versie van de atlas consulteert.
Publicatie in het Belgisch Staatsblad gebeurt bij uittreksel nu het niet zinvol is om dergelijk omvangrijk kaartenmateriaal mee op te nemen. Ook detailconsultatie van de atlas kan via het Belgisch Staatsblad niet verzekerd worden.
Artikel 5.
De Vlaamse Milieumaatschappij is verantwoordelijk voor de actualisatie van de digitale atlas. Dit omvat de wijzigingen die voortvloeien uit bestuurlijke beslissingen: afgeleverde machtigingen die een impact hebben op de gegevens die in de atlas bijgehouden worden, beslissingen die het beginpunt van een derde categorie verschuiven, hercategoriseringen,.... . De provincies leveren de informatie aan waar het gaat om waterlopen van tweede en derde categorie en de publieke grachten. De provincies bekomen deze informatie van de gemeenten en de polders en wateringen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de betrokken waterlopen. Binnen een termijn van dertig dagen nadat de beslissing aan de Vlaamse Milieumaatschappij werd bezorgd, moet de wijziging in de digitale atlas zijn doorgevoerd.
Indien het werken betreft wordt deze termijn verdubbeld (zestig dagen). Door deze werkwijze wordt voor een continue actualisering van de digitale atlas gezorgd.
Artikel 6.
Elke zes jaar wordt een nieuwe versie van de digitale atlas in openbaar onderzoek gebracht (zie artikel 4). Alle wijzigingen die geen deel uitmaakten van een bestuurlijke beslissing en die dateren van na de laatste vastlegging van de versie van de digitale atlas door de minister kunnen op deze manier bekrachtigd worden. Deze wijzigingen kunnen onder meer een verbetering van de gegevens omvatten na een opmeting bijvoorbeeld, of spontaan ontstane wijzigingen aan de natuurlijke waterlopen. Het is aangewezen om het openbaar onderzoek gelijktijdig met de procedure van de stroomgebiedbeheerplannen te organiseren. De procedure uit artikel 4 is van toepassing. 3. Publieke grachten Artikel 7. Dit artikel legt de procedure vast voor het openbaar onderzoek vastgesteld door artikel 23ter, § 3 van de wet onbevaarbare waterlopen voor de beslissing tot overname van het beheer van watersystemen, en voor de beslissing om erfdienstbaarheden op te leggen die nuttig zijn voor het beheer.
Deze regeling komt net zoals de regels opgenomen in artikel 8 en 9 van het ontwerp, grotendeels overeen met de regeling die al vervat was in het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014 tot uitvoering van titel III, hoofdstuk 4 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018.
De gemeente organiseert het openbaar onderzoek en legt gedurende 30 dagen het plan en de motiveringsnota op het gemeentehuis ter inzage.
De gemeente publiceert uiterlijk de eerste dag van het openbaar onderzoek de bekendmaking op een voor bekendmakingen geëigende en opvallende plaats op haar website.
Het gemeentebestuur licht de aanpalende eigenaars van het openbaar onderzoek in. Bezwaren en opmerkingen worden uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek ingediend op het gemeentehuis via een beveiligde zending. Een beveiligde zending is een zending die aangetekend verstuurd wordt, die wordt afgegeven tegen ontvangstbewijs, of die op een andere door de Vlaamse Regering toegelaten manier aan de geadresseerde wordt bezorgd, als de datum van kennisgeving met zekerheid vastgesteld kan worden. De algemeen directeur of diens gemachtigde stelt een proces-verbaal op van het openbaar onderzoek waarin ook de bezwaren en opmerkingen over de documenten die ter inzage zijn gelegd worden geïnventariseerd.
Vervolgens bepaalt het artikel hoe lang en waar de aanplakking door de gemeente moet gebeuren en welke gegevens daarin worden opgenomen.
De beslissing wordt bekendgemaakt op dezelfde plaatsen als bij het openbaar onderzoek en opnieuw wordt een proces-verbaal opgesteld door de algemeen directeur. Een afschrift van de beslissing wordt samen met de plannen bezorgd aan de provincie.
Voor grachten gelegen in het werkingsgebied van polders en wateringen geldt eenzelfde werkwijze. Voor het openbaar onderzoek bezorgt de betrokken polder of watering de nodige documenten aan de gemeente. Na afronding van het openbaar onderzoek bezorgt de algemeen directeur of zijn gemachtigde van de gemeente de resultaten van het openbaar onderzoek aan de betrokken polder of watering. Vervolgens wordt het afschrift van de beslissing door de betrokken polder of watering aan de gemeente en de provincie bezorgd.
De regels voor het aankondigen van het openbaar onderzoek, de termijn van ter inzagelegging, het maken van het proces-verbaal van het openbaar onderzoek met de inventaris van bezwaren en opmerkingen over de documenten die ter inzage zijn gelegd zijn dezelfde als voor de openbare onderzoeken vermeld in artikel 19 van de wet onbevaarbare waterlopen. Dit biedt onder andere het voordeel dat men ingeval de opname van een gracht bij de publieke grachten gepaard gaat met een decategorisering van een onbevaarbare waterloop de twee openbare onderzoeken die dan moeten worden gevoerd, volledig samen kan laten verlopen.
Artikel 8.
Artikel 8, § 1 van het besluit geeft de mogelijkheid aan de eigenaar of gebruiker van het lijdend erf van de erfdienstbaarheid om te verzoeken om de stopzetting van de overname van het beheer en om de gehele of gedeeltelijke stopzetting van de erfdienstbaarheid te vragen. Dit gebeurt via een beveiligde zending ingediend op het gemeentehuis of bij de betrokken polder of watering.
De procedure om het verzoek op te volgen wordt ook in dit artikel uiteengezet. Het college van burgemeester en schepenen of in voorkomende geval het bestuur van de polder of watering beslist of de procedure al dan niet wordt opgestart. De eigenaar of gebruiker wordt met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van de beslissing.
De procedure waarbij de gemeente, polder of watering zelf de overname van het beheer wenst stop te zetten of de stopzetting van de erfdienstbaarheid wenst te bekomen, zit tevens vervat in artikel 8, § 2 van het besluit. De procedure zal verlopen zoals vastgesteld in artikel 7 van het besluit. Er wordt echter afgeweken van dat artikel met betrekking tot de documenten die ter inzage moeten worden gelegd.
Artikel 9.
Een beroepsprocedure tegen de beslissingen uit artikel 7 § 3 van het besluit wordt door dit artikel uiteengezet, namelijk de beslissing tot overname van het beheer en de beslissing om een erfdienstbaarheid op te leggen. Er wordt bepaald dat elke belanghebbende beroep kan instellen bij de provincie. Dit in tegenstelling tot wat geregeld was in het besluit van 9 mei 2014; daar moest het beroep ingesteld worden bij de gouverneur.
De termijn waarin het beroep moet worden ingesteld, bedraagt dertig dagen, te rekenen vanaf de dag volgend op de dag van de kennisname van de bestreden beslissing overeenkomstig artikel 23ter van de wet onbevaarbare waterlopen. Daarnaast bepaalt het artikel dat het gemotiveerde beroep een kopie van de bestreden beslissing bevat en wordt ingediend met beveiligde zending.
De provincie stuurt binnen tien dagen na de dag waarop ze het beroep heeft ontvangen, een kopie van het ontvangen beroep naar het college van burgemeester en schepenen, respectievelijk de betrokken polder of watering. Zij kunnen binnen de bepaalde termijn een verweernota indienen. De provincie beslist binnen 60 dagen na ontvangst van het beroep en bezorgt de beslissing aan de beroepsindiener, de gemeente en de betrokken polder of watering via een beveiligde zending.
In het geval van een wijziging van de beslissing wordt dit door de gemeente bekend gemaakt zoals vermeld in artikel 7, § 3, eerste lid van het besluit. 4. Openbaar onderzoek bedoeld in artikel 19, eerste lid van de wet Artikel 10. Dit artikel bepaalt welke stukken in het dossier opgenomen moeten worden en wie bevoegd is voor het samenstellen van het dossier voor het openbaar onderzoek voor de beslissingen uit artikel 19, eerste lid van de wet onbevaarbare waterlopen. Het artikel maakt een onderscheid tussen die vijf beslissingen vermeld in artikel 3, § 1 en 4, § 1 en § 2 van de wet onbevaarbare waterlopen en artikel 4bis, § 1 en § 4 van de wet onbevaarbare waterlopen.
De provincie stelt de dossiers samen die ter inzage worden gelegd over de gevallen waarbij het openbaar onderzoek gaat over een beslissing van de deputatie: bepalen van het punt van oorsprong van een waterloop, rangschikken van kunstmatige waterlopen of waterlopen waarvan het waterbekken geen 100 hectare bedraagt; opheffen van een rangschikking.
De Vlaamse Milieumaatschappij stelt de dossiers samen die ter inzage worden gelegd met betrekking tot de gevallen waarbij het openbaar onderzoek gaat over een beslissing van de Vlaamse Regering: rangschikking van kunstmatige waterlopen met een waterbekken groter dan 100 hectare, het bepalen van het punt van oorsprong, of het ontnemen van de rangschikking als onbevaarbare waterloop van een kunstmatige waterloop met een waterbekken groter dan 100 hectare.
Artikel 11.
Dit artikel bepaalt dat het dossier aan de gemeentes wordt bezorgd op wier grondgebied de beslissingen, uit artikel 10, § 1-5 van het besluit, betrekking hebben. Naargelang het openbaar onderzoek georganiseerd wordt voor een dossier bedoeld in artikel 10, § 1-3 van het besluit, dan wel voor een dossier bedoeld in artikel 10, § 4 of § 5 van het besluit, zal dit door respectievelijk de deputatie dan wel de Vlaamse Milieumaatschappij gebeuren.
Het artikel bepaalt dat het openbaar onderzoek door de betrokken gemeentes georganiseerd moet worden binnen 10 dagen na de dag van ontvangst van het dossier. De termijn gedurende dewelke het openbaar onderzoek loopt bedraagt 30 dagen, zoals voor een openbaar onderzoek gebruikelijk is in de omgevingsregelgeving.
Artikel 12.
Het artikel bepaalt hoe en waar het openbaar onderzoek door de gemeente bekend gemaakt moet worden, zijnde door middel van aanplakking en in voorkomend geval, op een voor bekendmakingen geëigende en opvallende plaats op de website van de gemeente, en welke gegevens die bekendmaking minstens moet bevatten.
Artikel 13.
Met dit artikel worden de termijnen bepaald waarin de bezwaren en opmerkingen ingediend kunnen worden op het gemeentehuis. Vervolgens bepaalt het artikel dat er een proces-verbaal wordt opgemaakt van het onderzoek en dat deze een inventaris van de bezwaren en opmerkingen dient te omvatten.
De algemeen directeur of zijn gemachtigde, die instaat voor de opmaak van het proces-verbaal, bezorgt zo snel mogelijk het proces-verbaal en de ontvangen bezwaren en opmerkingen aan de deputatie als het openbaar onderzoek gaat over een dossier uit artikel 10, § 1, § 2 of § 3 van het besluit dat samengesteld wordt door de provincie. Voor dossiers die worden samengesteld door de Vlaamse Milieumaatschappij zoals vermeld in artikel 10, § 4 of § 5 worden het proces-verbaal en de ontvangen bezwaren en opmerkingen zo snel mogelijk aan de Vlaamse Milieumaatschappij bezorgd.
De regels voor het aankondigen van het openbaar onderzoek, de termijn van ter inzagelegging, het maken van het proces-verbaal van het openbaar onderzoek met de inventaris van bezwaren en opmerkingen zijn dezelfde als voor het openbare onderzoek vermeld in artikel 7 van dit besluit. Dit biedt onder andere het voordeel dat men ingeval men een waterloop decategoriseert om er vervolgens een publieke gracht van te maken, de twee openbare onderzoeken die dan moeten worden gevoerd, volledig samen kan laten verlopen.
Artikel 14.
Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de beslissing genomen moet worden. De termijn bedraagt 60 dagen na de dag van ontvangst van het proces-verbaal. De termijn is een termijn van orde, het niet respecteren van die termijn heeft niet tot gevolg dat de gevatte instantie, wanneer de beslissing toch nog binnen een redelijke termijn genomen wordt, zijn beslissingsbevoegdheid verliest. 5. Het beroep zoals vermeld artikel 12, § 2 en artikel 19, tweede lid van de wet Artikel 15. Het artikel bepaalt dat het beroep tegen de voornoemde beslissingen ingesteld kan worden met een beveiligde zending aan de minister op het adres van de Vlaamse Milieumaatschappij. Verder wordt opgesomd welke stukken het beroep moet bevatten zoals de motieven, een kopie van de beslissing en de genummerde overtuigingsstukken Deze overtuigingsstukken worden in een inventaris aan het beroepsschrift gehecht.
Artikel 16.
Het artikel bepaalt dat de Vlaamse Milieumaatschappij het bestuur dat de bestreden beslissing nam, inlicht over het beroep en op welke wijze dit gebeurt.
Het artikel bepaalt binnen welke termijn het betrokken bestuur de nota met zijn standpunt bezorgt aan de Vlaamse Milieumaatschappij.
Logischerwijze zijn de leden 1 en 2 van het artikel niet van toepassing wanneer de Vlaamse Milieumaatschappij zelf de bestreden beslissing heeft genomen.
Artikel 17.
Dit artikel bepaalt de aanvang en de duur van de termijn van vier maanden waarbinnen de minister over het ingestelde beroep beslist. De termijn vangt aan vanaf ontvangst van de nota vermeld in artikel 16, tweede lid van het besluit of in het geval de Vlaamse Milieumaatschappij de beslissing nam, vanaf de dag na ontvangst van het beroepsschrift. Ook hier gaat het om een termijn van orde.
Artikel 18.
Dit artikel bepaalt dat de beslissing bekend gemaakt moet worden door de Vlaamse Milieumaatschappij via beveiligde zending, binnen de tien dagen, aan de indiener van het beroep en aan de overheid die de beslissing nam. Dit laatste is vanzelfsprekend niet nodig als de Vlaamse Milieumaatschappij de overheid is die de beslissing nam. 6. Algemeen reglement van de onbevaarbare waterlopen en grachten Artikel 19. De aanplant van opgaande bomen binnen de 5 m-zone naast de waterloop is mogelijk wanneer een tussenafstand van 12 meter gerespecteerd wordt. Een opgaande boom is een boom waarvan de vorm van de kruin overeenkomt met zijn natuurlijke, soortgebonden vorm. Opgaande bomen kunnen een hoge, lage, brede, smalle of een afwijkende groeivorm hebben, zoals zuil- en treurvormen.
Ook de aanplant van een houtkant die regelmatig teruggezet wordt én die indien nodig voor de toegankelijkheid van de waterloop periodiek teruggezet wordt op vraag van de waterbeheerder is mogelijk. In het laatste lid wordt bepaald dat ook bij spontane verbossing de bomen en struiken, indien nodig voor de toegankelijkheid, op vraag van de waterbeheerder teruggezet dienen te worden.
Andere vormen van aanplantingen in de 5 m-zone zijn enkel mogelijk na een schriftelijke toelating van de waterbeheerder. Bomen en struiken langsheen waterlopen kunnen belangrijk zijn vanuit landschappelijk en ecologisch oogpunt. Ze kunnen echter ook het onderhoud van de waterloop belemmeren. Om dit te voorkomen wordt voorgesteld dat een toelating aan de waterbeheerder gevraagd wordt. Op die manier kan in overleg met de waterbeheerder bepaald worden waar de bomen en struiken naast de waterloop aangeplant kunnen worden. De toelating kan aangevraagd worden met een gewone brief of via beveiligde zending. De waterbeheerder beslist binnen 30 dagen na ontvangst van de aanvraag tot toelating.
Dit artikel heeft geen impact op de reeds aanwezige bomen en beplantingen.
Artikel 20.
Het artikel bepaalt dat aangelanden van de waterloop door de waterbeheerder verplicht kunnen worden om in afrastering van de aanpalende gronden te voorzien indien deze begraasd worden. Een aangelande is een gebruiker van een onroerend goed dat rechtstreeks aan de onbevaarbare waterloop of publieke gracht paalt.
Door in afrastering van de aanpalende gronden te voorzien, kan voorkomen worden dat het talud vertrappeld wordt waarbij de oevers worden verzwakt. De bepalingen inzake de afstanden en de hoogtes van de afrasteringen werden overgenomen uit artikel 8 van het algemeen politiereglement onbevaarbare waterlopen van 5 augustus 1970. In dit artikel was voorzien dat een afrastering steeds verplicht is. In dit artikel is voorzien dat de waterbeheerder bepaalt of een afrastering noodzakelijk is. De praktijk wijst namelijk uit dat afrasteringen niet steeds noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld wanneer de begrazingsdensiteit niet hoog is.
De afstandsregels, maximale afmetingen, opstelling en de wegneembaarheid van de afrasteringen zijn noodzakelijk om het onderhoud van de waterloop blijvend vlot te kunnen uitvoeren.
Artikel 21.
Het artikel verbiedt varen met gemotoriseerde vaartuigen op de onbevaarbare waterlopen, tenzij na schriftelijke toestemming door de waterbeheerder. Het varen met gemotoriseerde vaartuigen is in vele gevallen onmogelijk en niet wenselijk omwille van geluidshinder, waterdeining,..... In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld voor grotere waterlopen, kan dit enkel toegelaten worden mits de andere functies van de waterloop niet geschaad worden.
Het artikel laat daarentegen wel toe dat de onbevaarbare waterlopen door niet-gemotoriseerde vaartuigen zoals de kajak en de kano worden bevaren. De waterbeheerder kan echter om specifieke redenen het gebruik van de waterloop permanent of periodiek beperken.
Deze redenen kunnen ecologisch zijn zoals bijvoorbeeld het niet verstoren van soorten tijdens het broedseizoen. Daarnaast kan de aanwezigheid van fysieke obstakels zoals bruggen en duikers ervoor zorgen dat de afvaart niet mogelijk is. Andere redenen zijn de rustige uitoefening van het visrecht, onderhoud en andere werken of redenen van algemeen belang. Wanneer de waterbeheerder beperkingen oplegt aan de bevaarbaarheid van de waterloop dan moet dit duidelijk gemotiveerd worden op basis van bijvoorbeeld natuurbeheerplannen of soortbeschermingsplannen voor het gebied, of moet de beperking in de tijd strikt gerelateerd zijn aan de motivatie die aan de grondslag ligt voor de weigering.
Het artikel bepaalt verder dat de vaarder rekening dient te houden met het natuurlijk karakter van de waterloop (zoals vrije meandering, natuurlijke oeverzones,...) en legt een verbod op om de rust en de in het wild levende diersoorten te verstoren en schade aan te brengen aan de waterloop tijdens het varen.
Het artikel laat, wanneer dit niet in strijd is met de doelstellingen van het integraal waterbeleid, toe dat de waterbeheerder onderhoudsmaatregelen en inrichtingswerken kan uitvoeren om de niet-gemotoriseerde bevaarbaarheid te verbeteren.
Verder is de waterbeheerder niet verantwoordelijk voor ongevallen en incidenten die zich voordoen met de vaartuigen en opvarenden tijdens het afvaren van onbevaarbare waterlopen. Hieruit volgt dat de waterbeheerders niet verplicht worden om hun beheer af te stemmen op afvaarten.
Artikel 22.
Het artikel bepaalt de nadere regels inzake het verleggen, verdiepen of (gedeeltelijk) dempen van grachten. Grachten zijn als haarvaten van het watersysteem zeer belangrijk. Zowel private eigenaars als de overheid (wegbeheerders, gemeentes, polders en wateringen,...) zijn verantwoordelijk voor het beheer van grachten. In tegenstelling tot voor de gerangschikte onbevaarbare waterlopen is het instrumentarium voor grachten beperkt (bvb. geen machtiging, geen verplicht advies aan de waterbeheerder,...).
Gezien de impact op het watersysteem bij dergelijke stedenbouwkundige handelingen is het noodzakelijk om ze onderhevig te maken aan een omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is desgevallend verbonden aan drie voorwaarden: de ingreep is in overeenstemming met de doelstellingen van het integraal waterbeleid, de ingreep zorgt niet voor ongewenste verdroging of voor de versnelde afvoer van hemel- en drainagewater en het bufferende volume en de infiltratiecapaciteit blijft minimaal behouden, al dan niet door compenserende maatregelen..
De minister kan nadere regels vastleggen voor de beoordeling van de 2° voorwaarde in functie van een éénduidige beoordeling door de vergunningverlener. Uiteraard moeten ook de voorwaarden die terug te vinden zijn in andere decreten en besluiten die op deze situatie van toepassing zijn nageleefd worden: artikel 16, 26bis en 36ter van het decreet natuurbehoud bijvoorbeeld. Het goede onderhoud van grachten moet door alle beheerders van grachten (wegbeheerders voor baangrachten, gemeentes of polders en wateringen voor publieke grachten, private eigenaars,...) verzekerd worden. Dit geldt in het bijzonder voor de overheid.
Met dit artikel wordt verdere uitvoering gegeven aan de delegatie aan de Vlaamse Regering voor het bepalen van nadere regels inzake het beheer van grachten Artikel 23.
Met dit artikel wordt verdere uitvoering gegeven aan de delegatie voor het bepalen van nadere regels inzake het overwelven en inbuizen van grachten. In meerdere gemeenten en provincies (o.a. Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen) is er momenteel een regelgeving (bvb. stedenbouwkundige verordening) over dit item. Alle actoren drongen aan op een éénduidige regelgeving voor volledig Vlaanderen.
Het artikel bepaalt dat men grachten zonder omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen niet kan overwelven of inbuizen. De vergunning kan daarenboven alleen worden verleend om toegang te verlenen of te verbeteren tot een perceel of voor werken van algemeen belang.
Daarnaast moeten de werken voldoen aan enkele voorwaarden om de goede werking van het watersysteem te vrijwaren. Net zoals het geval is bij het verplaatsen of dempen van grachten mag overwelving of inbuizing van de gracht geen schadelijk effect hebben zoals gedefinieerd in artikel 1.1.3, § 2, 18° van het gecoördineerd decreet integraal waterbeleid en moeten de beginselen van het integraal waterbeleid gerespecteerd worden. Daartoe behoort ook de zorg voor waterafhankelijke natuur. Er mag geen ongewenste vernatting van landbouwgronden buiten VEN en SBZ veroorzaakt worden.
Bovendien mag slechts één overwelving of inbuizing per kadastraal perceel of per geheel van kadastrale percelen aangebracht worden tenzij de aanvrager kan aantonen dat dit redelijkerwijze noodzakelijk is voor het normale gebruik en de vlotte ontsluiting van de gronden.
Tevens worden ook de maximale lengte en de redenen die een verlenging toestaan vastgesteld. In het geval van een verlenging moet indien nodig voorzien worden in compensatiemaatregelen die de infiltratie van hemelwater blijvend toelaten zoals een greppel, geperforeerde buizen of andere technische oplossingen. De minimale diameter wordt op 400 mm gehouden zodat de waterafvoer verzekerd kan worden en bij de plaatsing mag geen schade worden toegebracht aan de gracht en uitspoeling moet onmogelijk zijn. De vergunningverlenende overheid kan bijkomende voorwaarden opleggen, onder meer met betrekking tot de aanvulling van de sleuf rond de inbuizing, het voorzien van kopmuren en het voorzien van inspectieschouwen.
Het artikel bepaalt dat de vergunninghouder verantwoordelijk is voor de goede staat en werking van de overwelving door een goede afwatering te vrijwaren. De vergunninghouder is immers eigenaar van die kunstwerken, waardoor hij ze in het algemeen belang in goede staat moet onderhouden.
Deze bepaling moet samen gelezen worden met artikel 4.2.1., 1° VCRO. Onderhoudswerken zoals bijvoorbeeld het vervangen van de toplaag op een overwelving of inbuizing, het uitvoeren van herstellingen aan de overwelving of inbuizing, het vervangen van een aanwezige reling op een overwelving,... zijn niet vergunningsplichtig. Bij het aanbrengen van bouwwerken of een afsluiting over een overwelving of inbuizing waarbij de overwelving of inbuizing blijft bestaan zoals ze was, moet enkel nagegaan worden of de nieuwe bouwwerken of de nieuwe constructie onder de stedenbouwkundige vergunningsplicht vallen.
Artikel 24.
Het artikel bepaalt de voorwaarden waaronder oever- en bodemverstevigingen bij een gracht aanvaardbaar worden geacht, zoals het behoud van het gabariet, de infiltratie via de gracht en het behoud van de gracht in goede toestand. De goede toestand omvat onder meer de verzekering van de stabiliteit van de talud die moet beoordeeld worden in relatie tot het gebied (bewoning, landbouw, natuur,...) waar de gracht zich bevindt.
De voorwaarden zijn dat het gabariet niet afneemt, de infiltratie in de gracht mogelijk blijft en harde materialen beperkt worden tot het strikt noodzakelijke. Een afwijking wordt enkel toegestaan door de vergunningverlenende overheid indien geen schadelijke effecten zoals gedefinieerd in artikel 1.1.3, § 2, 18° van het Waterwetboek veroorzaakt worden en uiteraard de doelstellingen gerespecteerd worden van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018.
Artikel 25.
Het artikel duidt de gemeenten, polders en wateringen aan als verantwoordelijk aan voor het onderhoud van de publieke grachten en verduidelijkt welke handelingen onder deze onderhouds- en instandhoudingsverplichting vallen. De handelingen zijn onder meer: het onderhouden van begroeiingen en het in stand houden van alle publieke grachten in functie van de volgens de doelstellingen van het integraal waterbeleid gewenste afvoer- en bergingscapaciteit. Voor het beheer van de begroeiingen wordt de code van goede natuurpraktijk voor het beheer van waterlopen als vermeld in artikel 14, § 2, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van toepassing gesteld.
Voor baangrachten staat de wegbeheerder in voor de onderhouds- en instandhoudingsverplichting. Baangrachten vormen een onderdeel van de openbare weg, van het openbaar domein van de spoorwegen, van vliegvelden,...
Voor de overige grachten staan de aangelanden in voor deze verplichtingen. Dit houdt in dat er handelingen van onderhoud en herstel worden uitgevoerd door de aangelanden, om de gracht verder zijn functies in de lokale waterhuishouding te laten vervullen.
Artikel 26.
Het artikel regelt de plaatsing van peilschalen of peilspijkers in de bedding van de waterlopen door gebruikers of eigenaars van gemachtigde constructies op onbevaarbare waterlopen. Het legt tevens een verbod op van het verwijderen, onkenbaar maken of wijzigen van de aangebrachte peilschakels, peilspijkers of andere merktekens. 7. Onttrekking van water uit onbevaarbare waterlopen en publieke grachten Onderafdeling 1.Algemeen Artikel 27.
Dit artikel geeft aan dat deze afdeling een gedeeltelijke omzetting is van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 `tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid' (de zogenaamde Kaderrichtlijn Water).
Artikel 28.
In dit artikel wordt omschreven wat begrepen moet worden onder het onttrekken van water uit een onbevaarbare waterloop of publieke gracht: het met alle mogelijke middelen opvangen van water uit de waterloop of gracht. De omschrijving is gebaseerd op de definitie van "watervang" uit artikel 80 van het decreet van 21 december 1990 betreffende begrotingstechnische bepalingen alsmede de bepalingen tot begeleiding van de begroting van 1991. Dat artikel bepaalt dat met capteren van water wordt bedoeld "het met alle mogelijke middelen onttrekken van water uit de waterweg". Ook artikel 2, tweede streepje van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer was een inspiratiebron. Daarin wordt grondwaterwinning gedefinieerd als: alle putten, opvangplaatsen, draineerinrichtingen, bronbemalingen en over het algemeen alle werken en installaties die tot doel of tot gevolg hebben grondwater op te vangen, met inbegrip van het opvangen van bronnen op het uitvloeiingspunt en het tijdelijk of bestendig verlagen van de grondwatertafel ingevolge grondwerken.
De gekozen omschrijving beperkt zich niet tot onttrekkingen met pompen en hevels uit een onbevaarbare waterloop of publieke gracht, maar omvat ook het putten van water uit een gracht of greppel die men vult door bijvoorbeeld het openzetten van schuiven en kleppen aan onbevaarbare waterlopen of publieke grachten. Doel van de regeling is het watersysteem beschermen in tijden van waterschaarste en droogte, wat enkel kan als ook het afleiden van water uit waterlopen en publieke grachten gevat wordt..
Het artikel bevat verder een aantal bepalingen met betrekking tot de persoon die tot de onttrekking overgaat en het verband wordt gelegd met titel II Beheer van de waterketen uit het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018.
Het verband wordt gelegd met de titularis van een private waterwinning als vermeld in artikel 2.1.2, 26° van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018, en als een gebruiker van een private waterwinning als vermeld in artikel 4.1.1., 6° van hetzelfde decreet. Het onttrekken van water uit een onbevaarbare waterloop of publieke gracht beantwoordt immers aan die definities waardoor een aantal verplichtingen van toepassing worden op de onttrekker. Zo onder meer de heffingsplicht voor eigen waterwinning. Een bijkomende heffing voor de onttrekking van water uit onbevaarbare waterlopen of grachten, zoals van toepassing is voor de onttrekking van grondwater of water uit bevaarbare waterwegen, wordt niet voorzien in dit besluit. De wet onbevaarbare waterlopen voorziet deze mogelijkheid niet.
Soms doen zich situaties voor waarbij een onttrekkingsinstallatie wordt gebouwd waarvan verschillende personen gebruik kunnen maken. Het is de persoon die de installatie bouwt die onttrekker is en door het feit dat het water niet alleen of niet enkel voor eigen gebruik bestemd is, moet deze persoon beschouwd worden als waterleverancier als vermeld in artikel 2.1.2., 34° van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018. Momenteel bestaan er voor dergelijke waterleveranciers weinig of geen regels, maar dat kan in de toekomst veranderen.
De aandacht wordt er op gevestigd dat het onttrokken water omschreven moet worden als deel uitmakend van de soorten water die thuishoren in de categorie "water bestemd voor menselijke aanwending" dat geen water is voor menselijke consumptie. Daarmee wordt conform artikel 2.1.2., 32° van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018 water bedoeld dat bestemd is voor menselijke consumptie, tweedecircuitwater en al het water dat aangewend wordt voor huishoudelijke, agrarische of industriële toepassingen, ongeacht de herkomst van dat water.In uitvoering van de Europese richtlijn die deze materie regelt werden tot nog toe kwaliteitsnormen en -controles voorzien voor water bestemd voor menselijke consumptie. Mochten er in de toekomst soortgelijke regels komen voor water voor menselijke aanwending, anders dan voor menselijke consumptie, dan zijn deze ook op onttrokken water van toepassing.
Tot slot wordt duidelijk gemaakt dat men om water te kunnen onttrekken het recht moet hebben om aan de waterloop te komen om daar een installatie op te richten e.d.m. In beginsel is de onttrekker eigenaar of gebruiker van het onroerend goed dat grenst aan de waterloop. Het is mogelijk dat de gebruiker door middel van een overeenkomst derden de mogelijkheid geeft om van de grond gebruik te maken om tot onttrekking over te gaan. Daar waar de waterloop paalt aan een openbare weg kunnen ook niet-aangelanden onttrekken. In dat geval zal de wegcode gerespecteerd moeten worden en is het mogelijk dat een overeenkomst gesloten moet worden met de wegbeheerder.
Artikel 29.
Het artikel bepaalt de voorwaarden waaronder het onttrekken van water uit onbevaarbare waterlopen en publieke grachten is toegestaan.
In paragraaf 1 wordt het onttrekken van water aan onbevaarbare waterlopen of publieke grachten onderworpen aan de regels uit dit besluit. Verder wordt voorzien dat wanneer het nodig is voor het halen van de doelstellingen van integraal waterbeleid de gouverneur na advies van de CIW tijdelijk of permanent onttrekkingsverboden of -beperkingen kan opleggen voor één of meerdere waterlopen of voor één of meerdere bekkens binnen zijn provincie. Het gaat om een proactieve maatregel waarbij niet gewacht moet worden op een acute waterschaarste (= de vraag naar water overstijgt de aanbodcapaciteit van het natuurlijke systeem) of droogte (= langere periode zonder neerslag) om reeds te kunnen ingrijpen. De gouverneur moet dergelijke beslissingen degelijk onderbouwen en houdt hierbij rekening met zowel ecologische als economische doelstellingen. De resultaten van het reactief afwegingskader voor prioritair watergebruik kunnen als onderbouwend instrument bij dergelijke beslissing gehanteerd te worden. Op die manier kan verzekerd worden dat alle maatschappelijke belangen voldoende mee afgewogen worden. Ook de minister kan aan de gouverneur een onderbouwde instructie geven om een dergelijk verbod of beperking op te leggen, bijvoorbeeld indien deze maatregel nodig is binnen een gebied dat een provinciegrens overschrijdt.
In paragraaf 2 wordt voorzien dat wanneer men water onttrekt, men zich moet houden aan de principes van duurzaamheid, rationeel gebruik en van het gebruik van de best beschikbare technieken (BBT) voor zowel het onttrekken zelf als het gebruik van het water. Met BBT worden volgende doelstellingen geïntegreerd: - het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel; - op zodanige schaal ontwikkeld dat de technieken onder economisch en technisch haalbare omstandigheden kunnen worden toegepast in de betrokken industriële context; - zowel de toegepaste technieken als de manier waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld.
Water is immers een schaars goed. Het principe van duurzaamheid houdt in dat het natuurlijk kapitaal gebruikt wordt om tegemoet te komen aan de huidige noden zonder dat de noden van toekomstige generaties in het gedrang komen. Dit principe vindt men eveneens terug in de algemene principes van het integraal waterbeleid. Bij de uitwerking van de BBT moet rekening gehouden worden met de kosten-baten verhouding.
Het principe van rationeel gebruik volgt uit het gegeven dat water een gemeenschappelijk goed is (art. 714 Burgerlijk Wetboek) en dat het gebruik ervan op een verstandige wijze dient te gebeuren door onder meer rekening te houden met wijzigende omstandigheden zoals de kwaliteit van het water en de beschikbaarheid ervan (artikel 1.2.2. en 1.2.3. gecoördineerd decreet integraal waterbeleid).
De combinatie met het principe van de best beschikbare technieken zorgt ervoor dat gebruik gemaakt wordt van nieuwere en aangepaste technieken die vaak een meer bewust en efficiënt gebruik van een grondstof verwezenlijken. De onttrekker zal zelf op de hoogte moeten zijn van deze technieken.
Tot slot krijgt de minister de bevoegdheid om daarvoor technische voorschriften vast te stellen in een code van goede praktijk, waarbij rekening gehouden wordt met de kosten-baten verhouding.
In de derde paragraaf wordt gesteld dat de onttrekking geen schade mag veroorzaken aan derden. Verder wordt in deze paragraaf duidelijk aangegeven dat de toelating tot onttrekking geen garanties inhoudt over de kwaliteit van het te onttrekken water. Het is de onttrekker die ervoor moet zorgen dat het onttrokken water alleen wordt aangewend voor toepassingen waarvoor dat toegestaan is. Zo kunnen in het kader van de federale regelgeving inzake voedselveiligheid beperkingen gelden voor de aanwezigheid van bepaalde stoffen waarmee men teelten irrigeert.
Paragraaf 4 van artikel 29 regelt de debietmeting. Deze debietmeting is verplicht vanaf 1 januari 2022. Deze overgangsperiode wordt voorzien zodat de onttrekkers de tijd hebben zich voor te bereiden op deze nieuwe werkwijze. Deze debietmetingen zijn noodzakelijk om een gedegen zicht te krijgen op de onttrekkingen en een sluitende waterbalans voor oppervlaktesystemen op te maken. Bij elke onttrekking, behalve voor weidepompen om vee te drenken, om spuittoestellen te vullen om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken, om watertonnen van maximaal 10 m3 te vullen, of onttrekkingen met behulp van een pomp om een of meerdere haspels te voeden met een effectief (gezamenlijk) debiet groter dan 10 m3 per uur en zonnepompen voor weidevogels of pompen om veedrinkpoelen te vullen, en wanneer de onttrekking op jaarbasis minder dan 500m3 bedraagt, moet volgens paragraaf 4 een debietmetingssysteem aanwezig zijn dat een voortdurende registratie mogelijk maakt van het totale volume gecapteerd water. Voor onttrekkingen met grotere tonnen wordt geen debietmeting verplicht, maar wordt het aantal tonnen en het volume dat onttrokken werd doorgeven via een elektronisch loket. De minister kan technische voorschriften rond de meetinrichting uitvaardigen. Deze technische bepalingen dienen afgestemd te worden op de code van goede praktijk voor installatie, onderhoud en controle van meetinrichtingen voor opgepompt grondwater zoals opgesteld door VITO. Onderafdeling 2. Melding tot onttrekken Artikel 30.
In de eerste paragraaf wordt geregeld dat onttrekkingen enkel kunnen mits melding aan de waterbeheerder of de beheerder van de publieke gracht.
Er wordt zowel gewerkt met een regeling voor permanente onttrekkingen die jaarlijks herhaald worden of het hele jaar door gebeuren (zie paragraaf 2) als voor tijdelijke onttrekkingen (zie paragraaf 3). Voor de tijdelijke onttrekkingen wordt voor een zeer snelle afhandeling geopteerd.
Op de verplichting tot het melden worden vier uitzonderingen voorzien voor zover de onttrekking minder dan 500m3 bedraagt: de kleine hoeveelheden die via weidepompen gebruikt worden om dieren te drenken, het onttrekken van water om spuittoestellen te vullen om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken, het onttrekken van water om watertonnen van maximaal 10m3 te vullen én zonnepompen voor weidevogels en de pompen voor veedrinkpoelen.
Paragraaf 2 bepaalt dat voor meer permanente onttrekkingen die jaarlijks herhaald worden of het hele jaar door gebeuren, in de regel vaste inrichtingen opgericht worden. Daarvoor was een stedenbouwkundige vergunning nodig en is nu een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen nodig. Indien deze vergunningen verleend zijn op basis van een gunstig advies van de waterbeheerder, worden ze meteen ook geacht gemachtigd te zijn zoals vermeld in artikel 12, derde lid van de wet onbevaarbare waterlopen. De waterbeheerder heeft dan afgewogen of en hoe de onttrekking mag doorgaan. Het is ook mogelijk dat voor de vaste inrichting een afzonderlijke machtiging is verkregen. In al deze gevallen is het niet nodig om een onttrekking te melden. Het volstaat om de waterbeheerder of de beheerder van de publieke gracht de nodige gegevens te bezorgen over de onttrokken hoeveelheden en het voldoen aan de voorwaarden uit artikel 29, § 2 en artikel 29, § 4.
Paragraaf 3 bepaalt de procedure wanneer de onttrekker niet over een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of een machtiging van de waterbeheerder beschikt voor een permanente onttrekking die jaarlijks herhaald wordt of het hele jaar door gebeurt. Deze paragraaf legt vast welke gegevens de melding voor onttrekking moet bevatten. Voor het melden zal gebruik gemaakt worden van een elektronisch loket dat in ontwikkeling is voor de watervang uit bevaarbare waterlopen. Door deze werkwijze zullen de meldingen en aanvragen voor captaties op zowel onbevaarbare waterlopen als de bevaarbare waterwegen verlopen via hetzelfde elektronische systeem.
Dit zorgt voor éénduidigheid bij de aanvragers. Vermits er persoonsgegevens verwerkt zullen worden, wordt bepaald wie de verwerkingsverantwoordelijke is en hoe lang de persoonsgegevens bijgehouden mogen worden. De gegevens over de onttrekkingen die geen persoonsgegevens bevatten, vallen niet onder de beperkte duur van 5 jaar voor het bijhouden van informatie.
In paragraaf 4 is voorzien dat de bevoegde waterbeheerder of beheerder van de publieke gracht nagaat of de melding alle nodige informatie bevat.
Artikel 31.
De termijn waarbinnen de waterbeheerder moet beoordelen of de melding volledig is en het onttrekkingsticket zal moeten bezorgen aan de aanvrager wordt bewust op maximaal 48 uur gehouden om de onttrekker met een mobiele installatie maximale flexibiliteit te bieden. Door de ontwikkeling van een gebruiksvriendelijk e-loket zal een snelle behandeling en afgifte van het onttrekkingsticket mogelijk worden. De waterbeheerders zullen ook maximaal gestimuleerd worden om nog sneller dan de voorziene termijn van 48 uur onttrekkingsticketten te geven.
De tweede paragraaf van artikel 31 voorziet dat het onttrekkingsticket steeds voorgelegd moet kunnen worden tijdens het onttrekken.
Het ticket is voor een niet-vaste inrichting ten hoogste dertig dagen geldig. Daarna moet een nieuwe melding gedaan worden op dezelfde wijze als voorzien in artikel 30 paragraaf 3, al dan niet voor hetzelfde debiet. Verwacht wordt dat onttrekkingen uit niet-vast inrichtingen slechts occasioneel gebeuren in tijden van waterschaarste, waardoor het aangewezen is om dat een mogelijke gebruiker maandelijks aangeeft hoeveel hij wenst te onttrekken. Zo heeft de waterbeheerder ook zicht op wie in welke periode water gebruikt, om gebruikers op de hoogte te kunnen brengen van specifieke bedreigingen van de waterkwaliteit, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van blauwalgen.
Paragraaf 3 bevat een regeling om bij waterschaarste en droogte tijdelijke beperkingen aan onttrekkingen op te leggen of onttrekkingen tijdelijk te verbieden. De gouverneur kan dit op voorstel van de CIW of op voorstel van een waterbeheerder opleggen voor het hele Vlaamse Gewest, voor de hele provincie of voor een deel ervan. Bij de voorbereiding van het advies worden de partners van de droogtecommissie betrokken. De gouverneur houdt bij het nemen van dergelijke beslissing ten minste rekening met de beginselen van het integraal waterbeleid (1.2.2 van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018) en andere relevante bepalingen inzake natuurbehoud.Het reactief afwegingskader dient als onderbouwend instrument bij dergelijke beslissing gehanteerd te worden. Op die manier kan verzekerd worden dat alle maatschappelijke belangen voldoende mee afgewogen worden.
De minister kan aan de gouverneur een onderbouwde instructie geven om een dergelijk verbod of beperking op te leggen, indien deze maatregel nodig is binnen een gebied dat een provinciegrens overschrijdt De handhaving van de op te leggen beperkingen of tijdelijke verboden vallen onder de toepassing van de bepalingen van het Milieuhandhavingsdecreet gezien de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen en zijn uitvoeringsbesluiten volledig onder de toepassing van het Milieuhandhavingsdecreet gebracht werden (artikel 20 Wet Onbevaarbare Waterlopen).
Artikel 32.
Artikel 32 voorziet dat de waterbeheerders de hen gekende onttrekkers inlicht van het feit dat de gouverneur beperkingen of verboden oplegde voor onttrekkingen. Bij nieuwe meldingen worden gegevens over beperkingen meegegeven bij het afleveren van het onttrekkingsticket.
Wanneer een tijdelijk verbod wordt ingesteld, kan de bevoegde waterbeheerder voor de duur van het tijdelijk verbod geen nieuw onttrekkingsticket bezorgen.
Artikel 33.
Dit artikel bevat de regels voor het doorgeven van meterstanden en voor het doorgeven van onttrokken volumes in die gevallen waarin het plaatsen van een meter niet voorgeschreven is. Dit zowel voor het geval er onttrokken wordt vanuit een vaste inrichting als voor het geval met een onttrekkingsticket gewerkt wordt.
Hoofdstuk 2. Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid Artikel 34.
Door het decreet van 26 april 2019 werd het toepassingsgebied van titel XVI DABM uitgebreid tot de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen. Om de handhaving effectief mogelijk te maken, moet de wet onbevaarbare waterlopen ook opgenomen worden in het Milieuhandhavingsbesluit van 12 december 2008. De eerste stap daartoe is een verwijzing naar de wet onbevaarbare waterlopen toe te voegen aan artikel 1 van dat besluit.
Daarmee worden meteen ook de uitvoeringsbesluiten bij deze wet gevat.
Artikel 35.
Een verontreiniging die waargenomen wordt in een onbevaarbare waterloop van eerste categorie kan afkomstig zijn uit een onbevaarbare waterloop van tweede of derde categorie of een publieke gracht. Om het toezicht in dergelijke gevallen efficiënt te laten verlopen is het nuttig dat de beheerder van de waterloop van eerste categorie ook toezichtrechten kan uitoefenen op onbevaarbare waterlopen van categorie 2 en 3 én publieke grachten. Dit wordt geregeld in punt 1° van artikel 35.
Verder wordt voorzien dat personeelsleden van de afdeling bevoegd voor het beheer van de onbevaarbare waterlopen 1° categorie van de Vlaamse Milieumaatschappij toezicht kunnen uitoefenen op de wet onbevaarbare waterlopen en de uitvoeringsbesluiten.
Artikel 36.
Met dit artikel wordt ervoor gezorgd dat de provincies, beheerders van de onbevaarbare waterlopen van tweede categorie, toezicht kunnen houden op de naleving van de wet onbevaarbare waterlopen en de bijhorende besluiten langs deze waterlopen. Zoals hiervoor al werd aangegeven bij artikel 35 is het nuttig dat beheerders van onbevaarbare waterlopen ook meer stroomopwaarts toezicht kunnen houden omdat de oorzaak van wat mis loopt soms stroomopwaarts ligt.
Zoals reeds het geval is bij verontreiniging van de waterloop via artikel 33, § 1, 1° van het milieuhandhavingsbesluit worden de provincies ook bevoegd gemaakt om toezicht uit te oefenen op onbevaarbare waterlopen van derde categorie en publieke grachten.
Artikel 37.
Met dit artikel wordt ervoor gezorgd dat de gemeenten, beheerder van de onbevaarbare waterlopen van derde categorie en de publieke grachten, toezicht kunnen houden op de naleving van deze wet en de bijhorende besluiten langs deze waterlopen en publieke grachten.
Hoofdstuk 3. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is (Wijzigingsbepalingen)
Artikel 38.- 42.
De artikelen 38, 39 en 40 heffen de vrijstelling op om grachten te overwelven of in te buizen rond woningen (art. 38), andere gebouwen dan woningen (art. 39) en in landbouwgebied (art. 40).
Met artikel 41 wordt in groengebied de vrijstelling rond ingrepen aan grachten en verplaatsen van grachten in overeenstemming gebracht met de artikelen 22-24 van het voorliggend ontwerp van besluit. Het artikel 42 regelt hetzelfde voor werken van algemeen belang.
Hoofdstuk 4. Slotbepalingen Artikel 43.
Met dit artikel worden de verouderde algemene en provinciale politiereglementen afgeschaft, alsook de koninklijke besluiten die het openbaar onderzoek en de opmaak van de papieren atlassen regelden. Dit is mogelijk gezien de nodige bepalingen opgenomen zijn in dit ontwerp van besluit.
Artikel 44.
Het artikel bepaalt dat de regeling met betrekking tot de onttrekkingen die aangevraagd moeten worden via het elektronisch loket in werking treden op de datum bepaald door de minister. Het elektronisch loket is nog in opbouw en kandidaat-onttrekkers moeten zich op de nieuwe regeling kunnen voorbereiden.
In het tweede lid wordt voorzien dat de artikelen 6 en 24 van het decreet van 26 april 2019 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw in werking treden samen met dit besluit.
Artikel 6 van het decreet van 26 april 2019 bevat de grondslag voor het uitwerken van de digitale atlas, waaraan met dit besluit uitwerking wordt gegeven. Artikel 24 van het decreet van 26 april 2019 schaft de provinciale reglementen voor het beheer van onbevaarbare waterlopen en grachten af. Nu er met het voorliggend besluit een vervangende regeling voor dat beheer is uitgewerkt, mogen deze overbodig geworden provinciale besluiten daadwerkelijk opgeheven worden.
Artikel 45.
Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme, Z. DEMIR
7 MEI 2021. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van diverse bepalingen uit de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, wat betreft het toezicht op de naleving van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen Rechtsgronden Dit besluit is gebaseerd op: - de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993; - de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen, artikel 3, § 1, gewijzigd bij het decreet van 28 februari 2014, artikel 4 en 4bis, §§ 1 en 4, gewijzigd bij de decreten van 28 februari 2014 en 26 april 2019, artikel 6, eerste lid, 12, 19 en 21, vervangen bij het decreet van 26 april 2019 en artikel 23bis en 23ter, ingevoegd bij het decreet van 26 april 2019; - het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 16.3.9, § 2, eerste lid, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij de decreten van 25 mei 2012 en 8 juli 2018; - het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, artikel 2.2.1, § 1, eerste lid, gewijzigd bij het decreet van 26 april 2019; - de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, artikel 4.2.3., gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015; - het decreet van 26 april 2019 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw, artikel 159.
Vormvereisten De volgende vormvereisten zijn vervuld: - De Inspectie van Financiën heeft gunstig advies gegeven op 17/04/2020; - De Vlaamse Toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens heeft advies gegeven op 30 juni 2020; - De Minaraad en de SALV hebben gezamenlijk advies gegeven op 17 september 2020; - De SERV heeft advies gegeven op 21 september 2020; - De Raad van State heeft advies nr. 68.519/1 gegeven op 15 januari 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
Initiatiefnemer Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme.
Na beraadslaging, DE VLAAMSE REGERING BESLUIT: HOOFDSTUK 1. - Uitvoering van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen Afdeling 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° algemeen directeur: de persoon, vermeld in artikel 170 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur;2° beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen: a) een aangetekende brief;b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;c) een elektronisch aangetekende zending;d) in voorkomend geval: elektronische communicatie via een elektronisch loket van de betrokken overheid;3° gecoördineerd decreet van 15 juni 2018: het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018; 4° CIW: de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid, vermeld in artikel 1.5.2.2 van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018. 5° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving en natuur;6° Vogelrichtlijn: de richtlijn 2009/147/EG van 30 november 2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake het behoud van de vogelstand;7° Habitatrichtlijn: de richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992 van de Raad inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;8° speciale beschermingszone: a) een gebied, aangewezen door de Vlaamse Regering met toepassing van artikel 4 van de Vogelrichtlijn;b) een gebied, aangewezen door het Waalse Gewest, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of een andere lidstaat van de Europese Unie met toepassing van artikel 4 van de Vogelrichtlijn;c) een gebied, aangewezen door de Vlaamse Regering met toepassing van artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn, of, in afwachting van die aanwijzing, een gebied dat met toepassing van de Habitatrichtlijn door de Vlaamse Regering definitief is vastgesteld met toepassing van artikel 36bis, § 6, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu of dat geacht wordt definitief te zijn vastgesteld met toepassing van artikel 36bis, § 12, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu ;d) een gebied, aangewezen door het Waalse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of door een andere lidstaat van de Europese Unie met toepassing van artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn of, in afwachting van die aanwijzing, een gebied dat voorgesteld is door één van beide gewesten of door een andere lidstaat, met toepassing van artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn, dat door de Europese Commissie van communautair belang is verklaard met toepassing van artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn;9° waterbeheerder: de instantie die aangewezen is in artikel 7, eerste lid, van de wet van 28 december 1967;10° wet van 28 december 1967: de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen; Afdeling 2. - Digitale atlas
Art. 2.De digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten bevat ten minste al de volgende gegevens: 1° voor iedere gerangschikte onbevaarbare waterloop in zijn geheel al de volgende gegevens: a) de aslijn van de waterloop: de lineaire samenstelling van alle waterloopsegmenten van een onbevaarbare waterloop;b) de bodembreedte, de kruinbreedte en de diepte van de bedding, namelijk de diepte van de bodem van de bedding tot aan de laagste oever, als getallen of in de vorm van een dwarsprofiel met vermelding van het jaartal van de vaststelling.Minimaal worden die gegevens opgenomen aan de bron en de monding van de onbevaarbare waterloop en tussendoor om de halve kilometer; 2° voor iedere onbevaarbare waterloop die of deel ervan dat is gerangschikt, al de volgende gegevens: a) de naam van de waterloop, als die beschikbaar is;b) de categorie van de waterloop;c) de beheerder van de waterloop;d) de VHAG-code die een waterloop van bron tot monding identificeert;e) het waterloopnummer, de code die een waterloop of een deel van de waterloop identificeert.De code wordt voorafgegaan door de eerste letter van de provincie, namelijk W, O, A, L of B; f) de bestuurlijke beslissing, als zich een wijziging in de gegevens over de waterloop of een deel ervan voordoet die het gevolg is van een bestuurlijke beslissing;3° voor iedere publieke gracht in zijn geheel: de aslijn van de gracht, namelijk de lineaire samenstelling van alle segmenten van de publieke gracht;4° voor iedere gracht die of deel ervan dat als publieke gracht is aangeduid al de volgende gegevens: a) de naam van de gracht, als die beschikbaar is;b) de beheerder van de gracht;c) de VHAG-code die een gracht van bron tot monding identificeert;d) de breedte van de erfdienstbaarheidszone aan de linkerkant;e) de breedte van de erfdienstbaarheidszone aan de rechterkant;f) alle bestuurlijke beslissingen tot aanduiding en wijziging van de publieke gracht. In het eerste lid wordt verstaan onder VHAG-code: de identificator van de waterloop in de Vlaamse hydrografische atlas. De Vlaamse hydrografische atlas is het vectoriële bestand met de assen van het waterlopennetwerk in Vlaanderen.
Art. 3.De digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten wordt via een digitaal platform over geografische informatie van de Vlaamse overheid ter beschikking gesteld.
De Vlaamse Milieumaatschappij is de verwerkingsverantwoordelijke van de digitale atlas.
De gegevens worden in de digitale atlas bijgehouden zolang ze actueel zijn.
Art. 4.§ 1. Het ontwerp van de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten wordt gedurende zes maanden ter inzage gelegd bij de gemeenten. § 2. Het openbaar onderzoek heeft betrekking op de volgende delen van de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten: 1° de aslijnen van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en de publieke grachten;2° de bodembreedte, kruinbreedte en diepte van de bedding van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen. De gemeenten en de CIW maken binnen tien dagen na ontvangst van het ontwerp ten minste op hun website bekend dat het ontwerp, vermeld in paragraaf 1, ter inzage wordt gelegd.
Iedereen kan gedurende de termijn, vermeld in paragraaf 1, zijn schriftelijke opmerkingen, al dan niet digitaal, indienen bij de colleges van burgemeester en schepenen of bij de CIW. § 3. De gemeente en de CIW bezorgen uiterlijk vijftien dagen na het einde van het openbaar onderzoek de ontvangen bezwaren en opmerkingen over het ontwerp van de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten aan de Vlaamse Milieumaatschappij.
De Vlaamse Milieumaatschappij staat in voor de verwerking van de bezwaren en opmerkingen. De bezwaren en opmerkingen die betrekking hebben op onbevaarbare waterlopen van tweede en derde categorie en op de publieke grachten, bezorgt de Vlaamse Milieumaatschappij aan de betrokken waterbeheerder voor advies. Als de waterbeheerder geen advies uitbrengt binnen zestig dagen na het versturen van de bezwaren en opmerkingen, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
De Vlaamse Milieumaatschappij verwerkt de bezwaren, de opmerkingen en de adviezen en legt een definitief voorstel voor aan de minister. Dat voorstel bestaat uit een of meer ontwerpbesluiten. § 4. Binnen zestig dagen na de dag waarop de minister het definitieve voorstel ontvangt, keurt de minister de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten goed en legt hem bij ministerieel besluit vast.
Het ministerieel besluit tot vastlegging van de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
Het volledige besluit wordt bekendgemaakt op het digitale platform over geografische informatie van de Vlaamse overheid waarop de digitale atlas ter beschikking gesteld wordt.
Art. 5.De Vlaamse Milieumaatschappij staat, overeenkomstig artikel 5, eerste lid, van de wet van 28 december 1967, in voor het actueel houden van de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten.
In het eerste lid wordt verstaan onder actueel houden: de noodzakelijke aanpassingen ten gevolge van bestuurlijke beslissingen aanbrengen. Deze beslissingen kunnen machtigingen van waterbeheerders zijn om werken uit te voeren of omgevingsvergunningen waarvoor het advies van de waterbeheerder wordt gevraagd overeenkomstig artikel 12, § 1, derde lid, van de wet van 28 december 1967.
Overeenkomstig artikel 5, eerste lid, van de wet van 28 december 1967 stellen de provincies voor de onbevaarbare waterlopen die gerangschikt zijn in tweede en derde categorie, en de publieke grachten op hun grondgebied alle gevalideerde gegevens ter beschikking, vermeld in artikel 2. Met gevalideerde gegevens wordt bedoeld dat de provincie de taak heeft om de ontvangen gegevens voldoende te controleren en na te zien. De provincie bekomt de gegevens van de gemeenten, de polders en wateringen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de betrokken waterlopen.
Naar aanleiding van wijzigingen die het gevolg zijn van een bestuurlijke beslissing van de Vlaamse Regering, de deputatie of een andere bevoegde instantie wordt de digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen geactualiseerd binnen de volgende termijnen: 1° binnen dertig dagen na de dag waarop de bestuurlijke beslissing aan de Vlaamse Milieumaatschappij is bezorgd;2° binnen zestig dagen na de dag waarop de werken zijn beëindigd als die bestuurlijke beslissing gepaard gaat met werken.
Art. 6.De minister legt de geactualiseerde digitale atlas van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten om de zes jaar vast.
Artikel 4 is van toepassing bij het vastleggen van de geactualiseerde versie, vermeld in het eerste lid. Afdeling 3. - Publieke grachten
Art. 7.§ 1. De gemeenteraad organiseert het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 23ter, § 3, van de wet van 28 december 1967.
Tijdens het openbaar onderzoek worden de volgende documenten ter inzage gelegd: 1° een plan waarop de gracht duidelijk zichtbaar is, met vermelding van de ligging en de breedte van de erfdienstbaarheidszone;2° een motiveringsnota die aangeeft waarom de overname van het beheer nuttig is voor het watersysteem, wat de erfdienstbaarheid inhoudt, en waarom een bepaalde erfdienstbaarheidszone aangewezen is. Voor grachten die in het werkingsgebied van polders en wateringen gelegen zijn, bezorgt de polder of watering in kwestie de documenten vermeld in het tweede lid aan de gemeente. Het openbaar onderzoek wordt gehouden binnen dertig dagen na de ontvangst van die documenten. § 2. Het gemeentebestuur hangt gedurende dertig dagen vanaf het begin van het openbaar onderzoek op de gewone aanplakplaatsen en in ieder geval aan het gemeentehuis, en ook op de plaats waar de gracht uitkomt op de openbare weg of aan de dichtstbijzijnde openbare weg als de gracht niet op de openbare weg uitkomt, een bekendmaking uit die ten minste al de volgende gegevens bevat: 1° de aanvangsdatum en de einddatum van het openbaar onderzoek;2° een korte omschrijving van het doel van het openbaar onderzoek;3° de plaats waar de documenten ter inzage liggen;4° de termijn waarin bezwaren en opmerkingen over de documenten die ter inzage gelegd zijn, ingediend kunnen worden, en de wijze waarop dat gebeurt. De gemeente publiceert uiterlijk de eerste dag van het openbaar onderzoek de bekendmaking, vermeld in het eerste lid, op een voor bekendmakingen geëigende en opvallende plaats op haar website.
Het gemeentebestuur licht de aanpalende eigenaars in van het openbaar onderzoek en bezorgt hen de informatie vermeld in het eerste lid.
Bezwaren en opmerkingen over de documenten die ter inzage gelegd zijn, kunnen uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek met een beveiligde zending ingediend worden op het gemeentehuis.
De algemeen directeur of zijn gemachtigde stelt een proces-verbaal op van het openbaar onderzoek. Het proces-verbaal omvat ten minste een inventaris van de bezwaren en opmerkingen die ingediend zijn tijdens het openbaar onderzoek. Voor grachten gelegen in het werkingsgebied van polders en wateringen bezorgt de algemeen directeur of zijn gemachtigde het proces-verbaal aan de betrokken polder of watering. § 3. De beslissing tot overname van het beheer en de beslissing om een erfdienstbaarheid op te leggen, wordt door het gemeentebestuur tien dagen na het nemen van de beslissing gedurende dertig dagen bekendgemaakt op dezelfde plaatsen als de bekendmaking van het openbaar onderzoek, vermeld in paragraaf 2. Het gemeentebestuur licht tevens de aanpalende eigenaars in.
Als het bevoegde bestuur een polder of watering is, bezorgt de polder of de watering de beslissing aan de gemeente. De termijn van tien dagen vermeld in het eerste lid begint op de dag dat de gemeente de beslissing van de polder of de watering ontvangt.
De algemeen directeur of zijn gemachtigde stelt een proces-verbaal op van de bekendmaking van de beslissing. Het proces-verbaal omvat een overzicht van de begin- en de einddata van de verschillende vormen van de bekendmaking.
De gemeente bezorgt een afschrift van de beslissing, vermeld in het eerste lid, met inbegrip van de bijbehorende plannen, aan de provincie. Voor grachten in het werkingsgebied van polders en wateringen bezorgt de betrokken polder of watering een afschrift van de beslissing, vermeld in het eerste lid, met inbegrip van de bijbehorende plannen, aan de gemeente en de provincie.
Art. 8.§ 1. De eigenaar of de gebruiker van het perceel waarop de erfdienstbaarheid rust, vermeld in artikel 23ter van de wet van 28 december 1967, kan om de stopzetting van de overname van het beheer door de gemeente, respectievelijk de polder of watering, of om de gehele of gedeeltelijke opheffing van die erfdienstbaarheid verzoeken.
Daarvoor stuurt de eigenaar of gebruiker met een beveiligde zending een gemotiveerd verzoek naar het college van burgemeester en schepenen, respectievelijk naar de betrokken polder of watering.
Het college van burgemeester en schepenen beslist op basis van het gemotiveerde verzoek om de procedure al dan niet op te starten. Voor grachten in het werkingsgebied van polders en wateringen beslist het bestuur van de polder of watering op basis van het gemotiveerde verzoek om de procedure al dan niet op te starten.
Het college van burgemeester en schepenen, respectievelijk het bestuur van de polder of watering, brengt de eigenaar of de gebruiker, vermeld in het eerste lid, met een beveiligde zending op de hoogte van zijn beslissing om al dan niet de procedure op te starten. § 2. Als de gemeente, respectievelijk de polder of watering, al dan niet op eigen initiatief de overname van het beheer wil stopzetten of de erfdienstbaarheid volledig of gedeeltelijk wil opheffen, zijn de procedures, vermeld in dit artikel en in artikel 7, van toepassing.
In afwijking van artikel 7 liggen de volgende documenten ter inzage gedurende het openbaar onderzoek: 1° een plan waarop de gracht duidelijk zichtbaar is, met vermelding van de huidige en toekomstige breedte en de ligging van de erfdienstbaarheidszone;2° een motiveringsnota die aangeeft waarom de overname van het beheer of de erfdienstbaarheidszone volledig of gedeeltelijk opgeheven wordt.
Art. 9.§ 1. Tegen de beslissingen, vermeld in artikel 7, § 3, en artikel 8, § 1 en § 2, kan elke belanghebbende beroep instellen bij de provincie in kwestie. Met de beslissing uit artikel 8, § 1, worden enkel de beslissingen om de procedure niet op te starten bedoeld.
Het beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de dag volgend op de dag van de kennisname van de bestreden beslissing overeenkomstig artikel 23ter van de wet van 28 december 1967.
Het beroep wordt ingediend met een beveiligde zending. Het beroep is gemotiveerd en bevat een kopie van de bestreden beslissing. § 2. De provincie stuurt binnen tien dagen na de dag waarop ze het beroep heeft ontvangen, een kopie van het beroepschrift naar het college van burgemeester en schepenen, respectievelijk naar de betrokken polder of watering.
Het college van burgemeester en schepenen, respectievelijk het bestuur van de polder of watering, kan een verweernota indienen binnen dertig dagen na de dag waarop de provincie het beroepschrift heeft verzonden.
Bij overschrijding van die termijn is de provincie niet verplicht rekening te houden met de verweernota.
De provincie doet uitspraak binnen zestig dagen na de ontvangst van het beroepschrift overeenkomstig artikel 23ter van de wet van 28 december 1967. Die beslissing wordt binnen tien dagen nadat ze genomen werd met een communicatie per beveiligde zending bezorgd aan de beroepsindiener, aan het college van burgemeester en schepenen en aan betrokken polder of watering.
De gemeente, respectievelijk de polder of watering, maakt de beslissingen waarbij de provincie de bestreden beslissing wijzigt, conform artikel 7, § 3, bekend. Deze verplichting tot bekendmaking geldt niet voor de beslissingen, zoals vermeld in artikel 8, § 1, die de beslissing om de procedure niet op te starten herzien. Afdeling 4. - Het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 19, eerste
lid, van de wet van 28 december 1967
Art. 10.§ 1. Als er een openbaar onderzoek wordt gevoerd om het punt van oorsprong van een waterloop als vermeld in artikel 3, § 1, van de wet van 28 december 1967, te bepalen, bevat het dossier dat ter inzage wordt gelegd, al de volgende stukken: 1° een voorontwerp van besluit 2° een duidelijk plan met aanduiding van het punt van oorsprong;3° een motiveringsnota die aangeeft waarom de verplaatsing van het punt van oorsprong belangrijk is. De provincie stelt het dossier samen. § 2. Als er een openbaar onderzoek wordt gevoerd om kunstmatige waterlopen of waterlopen waarvan het waterbekken geen honderd hectare bedraagt, bij de onbevaarbare waterlopen te rangschikken, met inbegrip van het vastleggen van de categorie ervan, en om het punt van oorsprong te bepalen, vermeld in artikel 4, § 1, van de wet van 28 december 1967, bevat het dossier dat ter inzage wordt gelegd, al de volgende stukken: 1° een voorontwerp van besluit;2° een duidelijk plan met aanduiding van de te rangschikken waterlopen;3° een motiveringsnota die aangeeft waarom de rangschikking belangrijk is en die een motivatie bevat voor de vastlegging van de categorie en de locatie van het punt van oorsprong. De provincie stelt het dossier samen. § 3. Als er een openbaar onderzoek wordt gevoerd om een waterloop het statuut van gerangschikte onbevaarbare waterloop te ontnemen als vermeld in artikel 4, § 2, van de wet van 28 december 1967, bevat het dossier dat ter inzage wordt gelegd, al de volgende stukken: 1° een voorontwerp van besluit;2° een duidelijk plan met aanduiding van de waterlopen die de rangschikking ontnomen worden;3° een motiveringsnota die aangeeft waarom het aangewezen is om de waterloop het statuut van gerangschikte onbevaarbare waterloop te ontnemen. De provincie stelt het dossier samen. § 4. Als er een openbaar onderzoek wordt gevoerd om kunstmatige waterlopen met een waterbekken groter dan honderd hectare te rangschikken bij de onbevaarbare waterlopen, met inbegrip van het vastleggen van de categorie ervan, en om het punt van oorsprong te bepalen, vermeld in artikel 4bis, § 1, van de wet van 28 december 1967, bevat het dossier al de volgende stukken: 1° een voorontwerp van besluit;2° een duidelijk plan met aanduiding van de te rangschikken waterlopen;3° een motiveringsnota die aangeeft waarom de rangschikking belangrijk is en een motivatie voor de vastlegging van de categorie en de locatie van het punt van oorsprong. De Vlaamse Milieumaatschappij stelt het dossier samen. § 5. Als er een openbaar onderzoek wordt gevoerd om een kunstmatige waterloop zijn rangschikking als onbevaarbare waterloop te ontnemen als vermeld in artikel 4bis, § 4, van de wet van 28 december 1967, bevat het dossier al de volgende stukken: 1° een voorontwerp van besluit;2° een duidelijk plan met aanduiding van de waterlopen die de rangschikking ontnomen worden;3° een motiveringsnota die aangeeft waarom het aangewezen is om de waterloop het statuut van gerangschikte onbevaarbare waterloop te ontnemen. De Vlaamse Milieumaatschappij stelt het dossier samen.
Art. 11.De deputatie of de Vlaamse Milieumaatschappij bezorgt naargelang het openbaar onderzoek georganiseerd wordt voor een dossier als vermeld in artikel 10, § 1, § 2 of § 3, of voor een dossier als vermeld in artikel 10, § 4 of § 5, het dossier, vermeld in artikel 10, aan elke gemeente op het grondgebied waarvan de voorgenomen beslissing betrekking heeft.
Het gemeentebestuur organiseert een openbaar onderzoek binnen tien dagen na de dag waarop ze het dossier ontvangt. Dat openbaar onderzoek duurt dertig dagen.
Art. 12.Het gemeentebestuur hangt op de gewone aanplakplaatsen en in ieder geval aan het gemeentehuis, en ook op de plaats waar de betrokken waterloop uitkomt op de openbare weg of aan de dichtstbijzijnde openbare weg als de waterloop niet op de openbare weg uitkomt, gedurende dertig dagen vanaf de dag waarop het openbaar onderzoek begint, een bekendmaking uit die ten minste al de volgende gegevens bevat: 1° de begindatum en de einddatum van het openbaar onderzoek;2° een korte omschrijving van het doel van het openbaar onderzoek;3° de plaats waar het dossier ter inzage ligt;4° de termijn waarin bezwaren en opmerkingen over de documenten die ter inzage gelegd zijn, ingediend kunnen worden, en de wijze waarop dat gebeurt. De gemeente publiceert uiterlijk de eerste dag van het openbaar onderzoek de bekendmaking, vermeld in het eerste lid, op een voor bekendmakingen geëigende en opvallende plaats op haar website.
Art. 13.Bezwaren en opmerkingen over het dossier dat ter inzage gelegd is, kunnen uiterlijk de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek met een beveiligde zending ingediend worden op het gemeentehuis.
De algemeen directeur of zijn gemachtigde stelt binnen vijftien dagen na de laatste dag van het openbaar onderzoek een proces-verbaal op van het openbaar onderzoek. Het proces-verbaal omvat ten minste een inventaris van de bezwaren en opmerkingen die ingediend zijn tijdens het openbaar onderzoek.
De algemeen directeur of zijn gemachtigde bezorgt zo snel mogelijk het proces-verbaal en de ontvangen bezwaren en opmerkingen aan de deputatie als het openbaar onderzoek gaat over een dossier als vermeld in artikel 10, § 1, § 2 of § 3. Voor dossiers als vermeld in artikel 10, § 4 of § 5, worden het proces-verbaal en de ontvangen bezwaren en opmerkingen zo snel mogelijk aan de Vlaamse Milieumaatschappij bezorgd.
Art. 14.Naargelang het geval nemen de deputatie of de Vlaamse Regering hun beslissing binnen zestig dagen na de dag waarop ze het proces-verbaal, vermeld in artikel 13, hebben ontvangen.
Als het openbaar onderzoek in verschillende gemeenten liep, begint de termijn, vermeld in het eerste lid, op de dag waarop ze het laatste proces-verbaal hebben ontvangen. Afdeling 5. - Het beroep, vermeld in artikel 12, § 2, en artikel 19,
tweede lid, van de wet van 28 december 1967
Art. 15.Het beroep, vermeld in artikel 12, § 2, en artikel 19, tweede lid, van de wet van 28 december 1967, wordt ingesteld met een beveiligde zending die gericht is aan de minister op het adres van de Vlaamse Milieumaatschappij.
Het beroepschrift bevat al de volgende documenten: 1° een uiteenzetting van de motieven voor het beroep;2° een kopie van de bestreden beslissing;3° de bewijsstukken.De bewijsstukken worden genummerd en opgenomen in een inventaris die bij het beroepschrift wordt gevoegd.
Art. 16.De Vlaamse Milieumaatschappij brengt het bestuur dat de bestreden beslissing heeft genomen, op de hoogte van het feit dat ze het beroep heeft ontvangen door met een beveiligde zending een kopie van het ontvangen beroepschrift en de bewijsstukken te versturen.
Het bestuur dat de beslissing in eerste aanleg heeft genomen, kan binnen dertig dagen na de dag waarop het de kennisgeving, vermeld in het eerste lid, ontvangt, een nota versturen met een beveiligde zending die gericht is aan de Vlaamse Milieumaatschappij, waarin het standpunt van het bestuur over het beroep wordt uiteengezet.
Als de Vlaamse Milieumaatschappij de bestreden beslissing nam, zijn het eerste en het tweede lid niet van toepassing.
Art. 17.De minister beslist binnen vier maanden over het ingestelde beroep.
De termijn, vermeld in het eerste lid, begint op de dag dat de Vlaamse Milieumaatschappij de nota, vermeld in artikel 16, tweede lid, ontvangt. Als ze geen nota ontvangt, begint de termijn, vermeld in het eerste lid, dertig dagen na de dag van de kennisgeving, vermeld in artikel 16, eerste lid.
Als de Vlaamse Milieumaatschappij de bestreden beslissing heeft genomen, begint de termijn, vermeld in het eerste lid, op de dag dat de Vlaamse Milieumaatschappij het beroepschrift ontvangt.
Art. 18.Binnen tien dagen nadat de beslissing in beroep is genomen bezorgt de Vlaamse Milieumaatschappij de beslissing over het beroep met een beveiligde zending aan de indiener van het beroep en aan de overheid die de beslissing in eerste aanleg heeft genomen.
Als de Vlaamse Milieumaatschappij de beslissing in eerste aanleg heeft genomen, wordt de beslissing over het beroep alleen aan de indiener van het beroep bezorgd. Afdeling 6. - Algemeen reglement onbevaarbare waterlopen en grachten
Art. 19.Nieuwe bomen en struiken worden alleen aangeplant binnen een afstand van vijf meter landinwaarts vanaf de bovenste rand van het talud van de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en publieke grachten indien: 1° een minimale tussenafstand van 12 m voor opgaande bomen gerespecteerd wordt;2° de houtkant regelmatig teruggezet wordt én die indien nodig voor de toegankelijkheid van de waterloop periodiek teruggezet wordt op vraag van de waterbeheerder;3° voor een andere plantwijze geopteerd wordt dan vermeld in 1° en 2° nadat de waterbeheerder daarvoor een schriftelijke toestemming gaf. De toestemming vermeld in 3° kan aangevraagd worden met een gewone brief of met een elektronische zending. De waterbeheerder beslist over de aanvraag binnen dertig dagen na de ontvangst ervan.
Als de waterbeheerder een beslissing neemt over de gevraagde aanplanting, motiveert hij die beslissing rekening houdend met de relevante doelstellingen van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018 en de onderhoudsvereisten van de waterloop in kwestie.
De waterbeheerder bezorgt zijn schriftelijke beslissing met een gewone brief of met een elektronische zending.
Bij spontane verbossing dienen, als dit nodig is voor de toegankelijkheid van de waterloop, periodiek de bomen en struiken teruggezet te worden op vraag van de waterbeheerder.
Art. 20.Om het talud te beschermen, kan de waterbeheerder aangelanden verplichten om gronden die aan een waterloop of publieke gracht palen en die begraasd worden, af te rasteren.
Bij afrastering bevindt het deel van de afsluiting aan de kant van de grond die aan de waterloop paalt, zich op een afstand van 0,75 meter tot 1 meter, landinwaarts gemeten vanaf het einde van het talud van de waterloop. De afsluiting mag niet hoger dan 1,50 meter boven de begane grond zijn.
De afsluiting is zo opgesteld dat ze geen belemmering vormt bij het onderhoud van de waterlopen, of ze kan weggenomen worden.
De waterbeheerder legt de verplichting vermeld in het eerste lid op aan de aangelanden door middel van een beveiligde zending. De waterbeheerder motiveert zijn beslissing op basis van de noodwendigheden van het beheer van de betrokken waterloop en de relevante doelstellingen van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018.
Art. 21.Varen met gemotoriseerde vaartuigen is verboden, tenzij na een schriftelijke toestemming van de waterbeheerder.
De onbevaarbare waterlopen zijn altijd bevaarbaar voor niet-gemotoriseerde vaartuigen, behalve als de waterbeheerder het gebruik van die vaartuigen op onbevaarbare waterlopen of delen ervan permanent of gedurende een periode van het jaar verbiedt om een van de volgende redenen: 1° om de doelstellingen van het integraal waterbeleid, vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018, te realiseren; 2° om redenen van natuurbehoud;3° voor de rustige uitoefening van het visrecht of ander recreatief medegebruik;4° voor onderhoud en andere werken aan de waterloop;5° om andere redenen van algemeen belang dan de redenen, vermeld in punt 1° tot en met 4°. Bij de afvaart van onbevaarbare waterlopen houdt de vaarder rekening met het natuurlijke karakter van onbevaarbare waterlopen.
Bij het varen is het verboden om: 1° de rust te verstoren;2° schade aan oevers, de waterbodem en de vegetatie die erop voorkomt, te veroorzaken;3° in het wild levende diersoorten opzettelijk te verstoren. De waterbeheerder kan alleen onderhoudsmaatregelen en inrichtingswerken uitvoeren om de bevaarbaarheid met niet-gemotoriseerde vaartuigen van onbevaarbare waterlopen te verbeteren als dat niet in strijd is met de doelstellingen van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018.
De waterbeheerder is niet verantwoordelijk voor ongevallen en incidenten die zich voordoen met de vaartuigen en opvarenden tijdens het afvaren van onbevaarbare waterlopen.
Art. 22.Een vergunning voor stedenbouwkundige handelingen, zoals vermeld in artikel 4.2.1. Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, voor het volledig of gedeeltelijk dempen, voor het verdiepen of verleggen van grachten kan slechts goedgekeurd worden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: 1° de gracht dempen, verdiepen of verleggen is in overeenstemming met de doelstellingen van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018; 2° de ingreep zorgt niet voor ongewenste verdroging of een versnelde afvoer van hemel- of drainagewater;de minister kan nadere regelen vaststellen voor de beoordeling van deze voorwaarde. 3° het bufferende volume en de infiltratiecapaciteit minimaal behouden blijft, al dan niet door compenserende maatregelen.
Art. 23.§ 1. Niemand mag zonder voorafgaande omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen grachten overwelven of inbuizen.
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, zoals vermeld in artikel 4.2.1. Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, voor het overwelven of inbuizen van een gracht kan alleen verleend worden om toegang tot een perceel te verlenen, te verbeteren of om werken van algemeen belang uit te voeren. § 2. De omgevingsvergunning als vermeld in de eerste paragraaf, kan slechts goedgekeurd worden als de werken voldoen aan al de volgende voorwaarden: 1° de overwelving of inbuizing van de gracht veroorzaakt geen schadelijk effect als vermeld in artikel 1.1.3, § 2, 18°, van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018 en veroorzaakt geen ongewenste vernatting van aanpalende landbouwgronden buiten SBZ en VEN; en is in overeenstemming met de doelstellingen van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018; 2° er is maar één overwelving of inbuizing per kadastraal perceel.Als verschillende kadastrale percelen door gebruik één geheel vormen, wordt er maar één overwelving of inbuizing voor het geheel van die percelen aangebracht, tenzij de aanvrager kan aantonen dat meer dan één overwelving redelijkerwijs noodzakelijk is voor het normale gebruik en de vlotte ontsluiting van de gronden.
De lengte van de overwelving of inbuizing mag maximaal vijf meter bedragen. De vergunningverlenende overheid kan een afwijking van de maximale lengte toestaan om een van de volgende redenen: 1° voor werken van algemeen belang;2° om redenen van gezondheid of veiligheid voor de bewoners van de woning waarvoor de overwelving wordt aangelegd;3° de lengte van vijf meter volstaat niet om toegang tot het perceel of de percelen in kwestie te verlenen. De aanvrager motiveert de noodzaak om af te wijken van de maximale lengte. Het feit dat de toegang tot het perceel gebruikt wordt door andere voertuigen dan personenwagens en lichte bestelwagens, geldt als voldoende motivering om af te wijken tot 7,5 meter. Als uit een gemotiveerde aanvraag blijkt dat 7,5 meter niet volstaat, kan de vergunningverlenende overheid daar ook van afwijken. Bij elke overwelving of inbuizing van meer dan 7,5 meter moet de infiltratie van hemelwater blijvend verzekerd worden en worden hiertoe indien nodig bijkomende maatregelen genomen; 4° de overwelving of inbuizing is voldoende groot om het opwaarts afstromende debiet te kunnen afvoeren en heeft een minimale binnendiameter van 400 millimeter;5° de buizen worden in een volledig geruimde grachtbodem geplaatst. Bij de plaatsing wordt er geen schade toegebracht aan de grachtkanten en de nutsleidingen. De overgang van het open grachtprofiel naar de overwelving of inbuizing wordt zo afgewerkt dat uitspoeling niet mogelijk is. § 3. De vergunningverlenende overheid kan bijkomende voorwaarden opleggen, onder meer voor de aanvulling van de sleuf rond de inbuizing, het aanbrengen van kopmuren en inspectieschouwen.
De vergunninghouder of zijn rechtsopvolger is verantwoordelijk voor de goede staat en werking van de overwelving. Hij ruimt de overwelving of inbuizing en houdt ze vrij van alle obstakels die een goede afwatering verhinderen.
Art. 24.Oever- en bodemversteviging van een gracht zijn alleen aanvaardbaar als aan al de volgende voorwaarden is voldaan: 1° het gabariet van de gracht neemt niet af;2° de infiltratie via de bodem en via de wanden van de gracht blijft mogelijk;3° harde materialen worden beperkt tot het noodzakelijke om de gracht en talud in goede toestand te behouden. De vergunningverlenende overheid kan alleen een afwijking van het eerste lid toestaan als de aanvrager afdoende motiveert dat er geen schadelijk effect als vermeld in artikel 1.1.3, § 2, 18°, van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018, veroorzaakt wordt en de afwijking in overeenstemming is met de doelstellingen van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018.
Art. 25.Voor de publieke grachten hebben de gemeenten, polders en wateringen, onder meer de volgende verplichtingen: 1° de begroeiingen onderhouden volgens de code van goede natuurpraktijk voor het beheer van waterlopen als vermeld in artikel 14, § 2, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu; 2° de publieke grachten in stand houden in functie van de in overeenstemming met de doelstellingen van het integraal waterbeleid, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018, gewenste infiltratie-, buffer-, afvoer- en bergingscapaciteit en hiertoe indien nodig materialen, voorwerpen en plantenresten verwijderen. Met in stand houden worden handelingen van onderhoud en herstel bedoeld, die als doel hebben om de gracht verder zijn functies in de lokale waterhuishouding te laten vervullen.
Bij de baangrachten staat de wegbeheerder in voor de taken, vermeld in het eerste lid. Baangrachten zijn grachten die onderdeel zijn van de openbare weg, van het openbaar domein van de spoorwegen, van vliegvelden, en zo meer.
Voor de overige grachten staan de aangelanden in voor de taken, vermeld in het eerste lid.
Art. 26.De waterbeheerder kan gebruikers of eigenaars van gemachtigde constructies op onbevaarbare waterlopen verplichten: 1° op eigen kosten peilschalen of peilspijkers in de bedding van de waterlopen te plaatsen;2° de bestaande peilschalen of peilspijkers te verplaatsen;3° de stand van peilschalen of peilspijkers te wijzigen. De waterbeheerder legt de verplichting vermeld in het eerste lid op aan de gebruikers of eigenaars van gemachtigde constructies door middel van een beveiligde zending. De waterbeheerder motiveert zijn beslissing op basis van de noodwendigheden van het beheer van de betrokken waterloop en de relevante doelstellingen van het integraal waterbeleid.
Het is verboden de peilschalen, peilspijkers of andere merktekens die aangebracht zijn in opdracht van de waterbeheerder, te verwijderen, onherkenbaar te maken of iets aan de stand of plaats ervan te veranderen. Afdeling 7. - Onttrekken van water uit onbevaarbare waterlopen en
publieke grachten Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 27.Deze afdeling is een gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid.
Art. 28.Onder onttrekken van water uit een onbevaarbare waterloop of publieke gracht wordt begrepen het met alle mogelijke middelen opvangen van water uit de waterloop of gracht.
De onttrekker wordt beschouwd als een titularis van een private waterwinning als vermeld in artikel 2.1.2, 26° van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018, en als een gebruiker van een private waterwinning als vermeld in artikel 4.1.1, 6° van hetzelfde decreet.
Het onttrokken water wordt beschouwd als water bestemd voor menselijke aanwending, als vermeld in artikel 2.1.2., 32° van hetzelfde decreet, andere dan water bestemd voor menselijke consumptie.
De onttrekker die verbruikers of anderen die water bestemd voor menselijke aanwending gebruiken, bevoorraadt zonder een openbaar waterdistributienetwerk te gebruiken, wordt beschouwd als een waterleverancier als vermeld in artikel 2.1.2., 34° van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018. Met verbruiker wordt bedoeld de persoon die over het water bestemd voor menselijke aanwending beschikt in een onroerend goed of in een publiek gebouw, als vermeld in artikel 2.1.2., 31° van hetzelfde decreet.
Een aangelande, dit wil zeggen een gebruiker van een onroerend goed dat rechtstreeks aan de onbevaarbare waterloop of publieke gracht paalt, kan water onttrekken uit deze onbevaarbare waterloop of publieke gracht. Niet-aangelanden kunnen enkel onttrekken vanaf de openbare weg, of vanaf een door derden gebruikt onroerend goed palend aan de onbevaarbare waterloop of publieke gracht op basis van een overeenkomst met een aangelande die de gebruiksrechten voor dit onroerend goed heeft.
Art. 29.§ 1. Water uit onbevaarbare waterlopen en publieke grachten onttrekken kan enkel conform de regels, vermeld in deze afdeling.
Na advies van de CIW kan de gouverneur het onttrekken van water verbieden of beperken om de doelstellingen van het integraal waterbeleid te halen, als vermeld in artikel 1.2.2. van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018.
Het onttrekkingsverbod of de onttrekkingsbeperking vermeld in het tweede lid kan gelden voor één of meerdere waterlopen, kan permanent zijn of beperkt tot bepaalde periodes van het jaar. § 2. Als iemand water onttrekt uit onbevaarbare waterlopen en publieke grachten, gaat hij altijd op duurzame wijze om met het onttrokken water en opteert hij voor een rationeel gebruik van het water.
Om water te onttrekken als vermeld in het eerste lid, en om dat water te gebruiken, worden de best beschikbare technieken gebruikt, zoals vermeld in artikel 1.1.2. van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne. De minister kan daarvoor codes van goede praktijk goedkeuren, waarbij rekening gehouden wordt met de kosten-baten verhouding. § 3. De onttrekker zorgt er voor dat de onttrekking geen schade aan derden veroorzaakt.
Het bekomen van een onttrekkingsticket biedt de onttrekker geen garanties over de kwaliteit van het te onttrekken water. De onttrekker zorgt ervoor dat het onttrokken water alleen wordt aangewend voor toepassingen waarvoor dat toegestaan is. § 4. Elke onttrekking is vanaf 1 januari 2022 voorzien van een debietmetingssysteem dat een voortdurende registratie mogelijk maakt van het totale volume gecapteerde water. De debietmeter wordt geplaatst voor het eerste aftappunt van het onttrokken water. Als de onttrekking gebeurt via een vaste inrichting, wordt de debietmeter voor de eerste ingebruikneming op kosten van de onttrekker verzegeld door de toezichthoudend ambtenaar of zijn aangestelde.
De debietmeter moet voldoen aan de bepalingen uit het Koninklijk besluit van 15 april 2016 betreffende meetinstrumenten.
De minister kan de technische voorschriften voor het aanbrengen van de debietmeter en de werking ervan regelen.
In afwijking van het eerst lid, zijn de volgende onttrekkingen vrijgesteld van de verplichting over een debietmetingssysteem te beschikken, voor zover de onttrekking op jaarbasis minder dan 500 m3 bedraagt: 1° een onttrekking bestaande uit een weidepomp om dieren te drenken;2° een onttrekking om een spuittoestel te vullen om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken;3° een onttrekking om een water- of aalton van maximaal 10 m3 te vullen;4° een onttrekking met behulp van een pomp om een of meerdere haspels te voeden met een effectief debiet kleiner dan 10 m3 per uur.Indien de pomp meerdere haspels voedt, telt het effectief debiet van de gezamenlijke haspels; 5° zonnepompen voor weidevogels en pompen voor veedrinkpoelen. Voor onttrekkingen met water- of aaltonnen groter dan 10 m3 wordt geen debietmeting verplicht, maar wordt het aantal tonnen dat onttrokken wordt en hun volume doorgegeven via een elektronisch loket.
Onderafdeling 2. - Melding tot onttrekken
Art. 30.§ 1. Een onttrekking uit een onbevaarbare waterloop of een publieke gracht dient steeds vooraf gemeld te worden aan de betrokken waterbeheerder of de beheerder van de publieke gracht.
In afwijking van het eerste lid zijn de volgende handelingen niet onderworpen aan een melding, voor zover de onttrekking minder dan 500 m3 per jaar bedraagt: 1° weidepompen gebruiken om dieren te drenken;2° spuittoestellen vullen om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken, op voorwaarde dat de gebruiker van de toestellen dusdanig te werk gaat dat er geen risico op puntverontreiniging is;3° een water- of aalton van maximaal 10 m3 vullen;4° zonnepompen voor weidevogels en de pompen voor veedrinkpoelen. § 2. Als er voor een onttrekking met een vaste inrichting een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is waarvoor toepassing is gemaakt van artikel 12, § 1, derde lid, van de wet van 28 december 1967, of als hiervoor een machtiging van de waterbeheerder is, dan geldt deze omgevingsvergunning of deze machtiging als melding vermeld in paragraaf 3. Dit op voorwaarde dat de houder van de omgevingsvergunning of de machtiging de nodige gegevens over de onttrokken hoeveelheden en het voldoen aan de voorwaarden uit artikel 29, § 2 en artikel 29, § 4, bezorgt aan de waterbeheerder of de beheerder van de publieke gracht.
Indien vaste inrichtingen opgericht werden voor de inwerkingtreding van dit artikel, verzoekt de waterbeheerder of de beheerder van de publieke gracht de houder van de omgevingsvergunning of machtiging om de informatie vermeld in het eerste lid waarover de overheid nog niet zou beschikken, aan hem te bezorgen. De houder bezorgt deze informatie binnen de 30 dagen volgend op de ontvangst van het verzoek.
Voor vaste inrichtingen waarbij voor de omgevingsvergunning geen gebruik is gemaakt van artikel 12, derde lid, van de wet van 28 december 1967, en waarvoor geen machtiging van de waterbeheerder werd gekregen, moet de onttrekker de procedure uit paragraaf 3 volgen. § 3. De onttrekker doet de melding voor de voorgenomen onttrekking aan de bevoegde waterbeheerder of de beheerder van de publieke gracht, vermeld in artikel 7 of 23ter van de wet van 28 december 1967, via een elektronisch loket.
De melding bevat de volgende gegevens: 1° identificatie van de aanvrager: a) naam van de natuurlijke persoon of van de rechtspersoon, die de melding indient of namens wie ze wordt ingediend;b) woonplaats en volledig adres van de aanvrager en in het voorkomend geval de maatschappelijke, administratieve en exploitatiezetel(s);2° de technische gegevens van de onttrekkingswijze a) een technische beschrijving van onttrekkingsinstallatie;b) een technische beschrijving van het debietmetingssysteem waarmee de onttrekking wordt uitgerust;3° de locatie waar onttrokken zal worden;4° de duur van de onttrekking die ten hoogste dertig dagen mag zijn;5° het debiet en de hoeveelheid water die onttrokken zal worden;6° de toepassing van het water. De minister kan technische gegevens over de onttrekkingswijze die deel uitmaken van de melding nader regelen.
In het kader van de informatieoverdracht, vermeld in het eerste lid, worden de gegevens die kunnen leiden tot de identificatie van natuurlijke personen of gegevens die daarmee gekoppeld kunnen worden, verwerkt met toepassing van de regelgeving inzake de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens. De waterbeheerder of de beheerder van de publieke gracht wordt naargelang het geval hierbij aangewezen als verwerkingsverantwoordelijke. De minister kan de concrete taakverdeling tussen de aangewezen verwerkingsverantwoordelijken onderling regelen. De gegevens worden verwerkt om de onttrekking te kunnen organiseren, opvolgen en handhaven. De bewaartermijn van die niet- geanonimiseerde gegevens is vijf jaar na de stopzetting van de onttrekking. § 4. De bevoegde waterbeheerder of beheerder van de publieke gracht gaat na of de melding alle informatie bevat vermeld in paragraaf 3, tweede lid. Desgevallend wordt de ontbrekende informatie opgevraagd bij de aanvrager. Pas na ontvangst van alle ontbrekende informatie wordt de melding als volledig beschouwd.
Art. 31.§ 1. Binnen achtenveertig uur na de melding, tot onttrekking bij de bevoegde waterbeheerder of de beheerder van de publieke gracht, beoordeelt deze de melding overeenkomstig artikel 30, § 3 op volledigheid en bezorgt de aanvrager desgevallend een bewijs van volledige melding, het onttrekkingsticket genaamd. Indien de waterbeheerder geen uitspraak doet binnen achtenveertig uur, wordt de melding geacht volledig te zijn. De minister kan het model bepalen voor het onttrekkingsticket.
Wordt de aanvraag gedaan op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan begint de termijn van achtenveertig uur vermeld in het eerste lid de maandag of de eerste dag na de wettelijke feestdag om negen uur.
Het onttrekkingsticket voor een niet vaste inrichting blijft maximaal geldig voor een periode van één maand. § 2. De onttrekking mag beginnen zodra een onttrekkingsticket elektronisch bezorgd is aan de aanvrager, of bij gebrek aan kennisgeving van het onttrekkingsticket onmiddellijk nadat de termijn, vermeld in paragraaf 1 verstreken is.
Het onttrekkingsticket, vermeld in artikel 31, § 1, moet altijd voorgelegd kunnen worden tijdens het onttrekken De onttrekker houdt een bewijs van verzending van zijn melding ter beschikking tijdens het onttrekken als hij niet tijdig het onttrekkingsticket ontving. § 3. Bij waterschaarste of droogte, kan de gouverneur op voorstel van de CIW of op voorstel van een waterbeheerder, tijdelijke beperkingen opleggen of een tijdelijk verbod afkondigen om water te onttrekken uit onbevaarbare waterlopen en publieke grachten voor de hele provincie of delen ervan. De gouverneur houdt bij het nemen van dergelijke maatregelen minstens rekening met de beginselen van het integraal waterbeleid, vermeld in artikel 1.2.2 van het gecoördineerd decreet van 15 juni 2018.
De tijdelijke beperkingen of tijdelijke verboden, vermeld in deze paragraaf, hebben ook betrekking op de onttrekkingen die al vergund, gemachtigd of toegelaten zijn of vergund zijn conform artikel 30, § 2, of artikel 31, § 2.
Art. 32.Als conform artikel 31, paragraaf 3 tijdelijke beperkingen of verboden worden ingesteld, brengt de waterbeheerder de personen die al een onttrekkingsticket ontvingen daarvan op de hoogte.
Voor nieuwe meldingen worden beperkingen als vermeld in artikel 31, paragraaf 3 meegegeven bij de beslissing over de aanvraag.
Als conform artikel 31, paragraaf 3 een tijdelijk verbod wordt ingesteld, moet de bevoegde waterbeheerder voor de duur van het tijdelijke verbod het onttrekkingsticket weigeren.
Art. 33.Voor onttrekkingen met een vaste inrichting waarbij voor de omgevingsvergunning gebruik is gemaakt van artikel 12, derde lid, van de wet van 28 december 1967 of waarvoor een machtiging van de waterbeheerder werd verkregen, wordt de meterstand van het vorige jaar uiterlijk 15 maart van het volgende jaar doorgegeven via een elektronisch loket.
Ten laatste 15 dagen na de beëindiging van de termijn van het onttrekkingsticket geeft de onttrekker het aantal tonnen dat onttrokken werd en hun volume of de volgens de meterstand onttrokken debieten door via een elektronisch loket. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
Art. 34.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 2019, wordt een punt 4° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "4° /1 wet onbevaarbare waterlopen: de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;".
Art. 35.In artikel 28 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, 17 februari 2012, 7 september 2018 en 26 april 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 1° wordt tussen de zinsnede "categorie 1" en het woord "en" de zinsnede ", 2 en 3" ingevoegd; 2° er wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt: "5° de wet onbevaarbare waterlopen, voor wat betreft de onbevaarbare waterlopen van categorie 1, 2 en 3, en hun aanhorigheden, en voor de publieke grachten en hun aanhorigheden.".
Art. 36.Aan artikel 33, § 1, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2018, wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt: "6° de wet onbevaarbare waterlopen, voor de onbevaarbare waterlopen van categorie 2 en 3, en hun aanhorigheden, en voor de publieke grachten en hun aanhorigheden.".
Art. 37.Aan artikel 34, § 1, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2018, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De lokale toezichthouders oefenen het toezicht uit op de toepassing van de milieuvoorschriften, vermeld in of vastgesteld krachtens de wet onbevaarbare waterlopen voor de onbevaarbare waterlopen van categorie 3 en hun aanhorigheden, en de publieke grachten, vermeld in artikel 23ter van de voormelde wet.". HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is
Art. 38.Aan artikel 2.1, 9°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014, 27 november 2015 en 15 juli 2016, wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt: "Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;".
Art. 39.Aan artikel 3.1., 8°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 15 juli 2016, wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt: "Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;".
Art. 40.Aan artikel 5.2., 3°, van hetzelfde besluit ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 15 juli 2016, wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt: "Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;".
Art. 41.In artikel 6.2 van hetzelfde besluit, vervangen door het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 juli 2017 en 28 september 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 1° wordt de zinsnede ", inclusief de eventueel hiervoor strikt noodzakelijke inbuizing van grachten;" vervangen door de zinsnede: ". Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;".; 2° punt 2° wordt opgeheven.
Art. 42.Aan artikel 11.7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt: "Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten.". HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art. 43.De volgende regelingen worden opgeheven: 1° het koninklijk besluit van 19 februari 1954 houdende uitvoering van de wet van 15 maart 1950 betreffende de onbevaarbare waterlopen;2° het koninklijk besluit van 10 juni 1955 betreffende het opmaken van nieuwe beschrijvende tabellen der onbevaarbare waterlopen en van plans waaruit hun toestand blijkt;3° het koninklijk besluit van 30 januari 1958 houdende algemeen politiereglement van de polders en van de wateringen;4° het koninklijk besluit van 29 november 1968 houdende vaststelling van de procedure bij de onderzoeken de commodo et incommodo, voorgeschreven door de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;5° het koninklijk besluit van 5 augustus 1970 houdende algemeen politiereglement van de onbevaarbare waterlopen;6° het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014 tot uitvoering van titel III, hoofdstuk 4, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018.
Art. 44.De artikelen 30 en 31, § 1 en § 2 treden in werking op de datum bepaald door de minister.
Artikel 6 en 24, 2°, van het decreet van 26 april 2019 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw treden in werking samen met dit besluit.
Art. 45.De Vlaamse minister, bevoegd voor omgeving en natuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 7 mei 2021.
De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme, Z. DEMIR