gepubliceerd op 13 februari 2003
Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage
18 DECEMBER 2002. - Decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage (1)
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Art. 2.Aan artikel 1.1.2, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid wordt een 8° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 8° milieutechnische eenheid : verschillende inrichtingen en/of activiteiten, met inbegrip van hun exploitatieterrein en de overige onroerende goederen waarmee ze verbonden zijn, die als één geheel moeten worden beschouwd met het oog op het beoordelen van het nadeel dat ze kunnen berokkenen aan mens of milieu. Een gegeven dat kan wijzen op de aanwezigheid van een milieutechnische eenheid is de onderlinge geografische, materiële of operationele samenhang van inrichtingen en activiteiten, die gepaard gaat met een relatieve afscheiding van het geheel van deze inrichtingen en activiteiten ten opzichte van andere inrichtingen en activiteiten.
Het feit dat verschillende inrichtingen een verschillend eigendomsstatuut hebben, belet niet dat zij een milieutechnische eenheid kunnen vormen. ».
Art. 3.Artikel 3.1.2, 4°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995, wordt opgeheven.
Art. 4.Aan hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 8 juli 1996 en 17 juli 2000, wordt een Titel IV toegevoegd, die luidt als volgt : "TITEL IV. - Milieueffect- en veiligheidsrapportage HOOFDSTUK I. - Definities, procedurele bepalingen, doelstellingen en kenmerken van de milieueffect- en veiligheidsrapportage Afdeling I. - Definities
Artikel 4.1.1. § 1. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, wordt verstaan onder : 1° milieueffectrapportage : de procedure die al dan niet leidt tot het opstellen en goedkeuren van een milieueffectrapport over een voorgenomen actie en in voorkomend geval tot het gebruik ervan als hulpmiddel bij de besluitvorming omtrent deze actie, hierna m.e.r. te noemen; 2° veiligheidsrapportage : de procedure die al dan niet leidt tot het opstellen en goedkeuren van een ruimtelijk veiligheidsrapport of een omgevingsveiligheidsrapport over een voorgenomen actie en in voorkomend geval tot het gebruik ervan als hulpmiddel bij de besluitvorming omtrent deze actie, hierna v.r. te noemen; 3° actie : een plan, programma en/of project;4° plan of programma : een document waarin beleidsvoornemens, beleidsontwikkelingen of grootschalige overheids-, particuliere of gemengde activiteiten worden aangekondigd en dat wordt opgemaakt en vastgesteld, gewijzigd of herzien op initiatief of onder toezicht van het Vlaamse Gewest, de provincies, de intercommunales en/of de gemeenten, en/of van de federale overheid of waarvoor medefinanciering voorzien is door de Europese Gemeenschap of door het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap in het kader van de internationale samenwerking, voorzover het voorgenomen plan of programma aanzienlijke milieu- of veiligheidseffecten kan hebben op het grondgebied van het Vlaamse Gewest;5° project : a) een voorgenomen vergunningsplichtige activiteit of een vergunningsplichtige activiteit die moet worden hervergund bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende vergunning en die bestaat uit : - de uitvoering van bouwwerken, de totstandbrenging en in voorkomend geval de exploitatie van andere installaties, werkzaamheden of andere ingrepen in het milieu, inclusief de grondwaterwinningen en de ingrepen voor de ontginning van natuurlijke rijkdommen;of - de exploitatie van een inrichting; dit is het hele door een exploitant beheerde gebied waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in een of meer installaties, met inbegrip van gemeenschappelijke of bijbehorende infrastructuur of activiteiten; of b) een voorgenomen activiteit met negatieve gevolgen voor het milieu die wordt meegefinancierd door het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap in het kader van de internationale samenwerking;6° rapport : een milieueffectrapport over een plan of programma, een milieueffectrapport over een project, een ruimtelijk veiligheidsrapport of een omgevingsveiligheidsrapport;7° milieueffectrapport over een plan of programma : een openbaar document waarin, van een voorgenomen plan of programma en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten gevolgen voor mens en milieu in hun onderlinge samenhang op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden geanalyseerd en geëvalueerd, en aangegeven wordt op welke wijze de aanzienlijke milieueffecten vermeden, beperkt, verholpen of gecompenseerd kunnen worden, hierna plan-MER te noemen;8° milieueffectrapport over een project : een openbaar document waarin, van een voorgenomen project en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten gevolgen voor mens en milieu in hun onderlinge samenhang op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden geanalyseerd en geëvalueerd, en aangegeven wordt op welke wijze de aanzienlijke milieueffecten vermeden, beperkt, verholpen of gecompenseerd kunnen worden, hierna project-MER te noemen;9° ruimtelijk veiligheidsrapport : een openbaar document waarin, van een voorontwerp van ruimtelijke uitvoeringsplan en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven, een wetenschappelijke beoordeling wordt gegeven van de geplande ontwikkelingen met betrekking tot nieuwe of bestaande inrichtingen en hun omgeving, wanneer de plaats van vestiging ervan of de ontwikkelingen zelf het risico op een zwaar ongeval kunnen vergroten of de gevolgen ervan ernstiger kunnen maken, hierna RVR te noemen;10° omgevingsveiligheidsrapport : een openbaar document waarin - naast een beschrijving van het veiligheidsbeheersysteem van een inrichting - van een project en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven, de scenario's voor zware ongevallen in hun onderlinge samenhang op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden geïdentificeerd, geanalyseerd en geëvalueerd, en wordt aangetoond welke maatregelen kunnen en zullen worden getroffen om die zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen ervan voor mens en milieu te beperken, hierna OVR te noemen;11° niet-technische samenvatting : een samenvatting van een rapport die begrijpelijk is voor het publiek en toelaat om een voldoende zicht te krijgen op de milieueffecten of de mogelijke zware ongevallen en de mogelijke of te nemen maatregelen;12° administratie : de door de Vlaamse regering aangewezen diensten die bevoegd zijn voor het leefmilieu;13° initiatiefnemer : a) voor wat de verplichtingen inzake de ruimtelijke uitvoeringsplannen betreft : de overheid die het initiatief neemt tot opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan overeenkomstig artikelen 41, 44 en 48 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening;b) voor wat de verplichtingen inzake de overige plannen en programma's betreft, in dalende volgorde van voorkeur : de publiek- of privaatrechtelijke organisatie die verantwoordelijk is voor de opmaak van een plan of programma;of de overheid die verantwoordelijk is voor de vaststelling van een plan of programma of voor het toezicht daarop; c) voor wat de verplichtingen inzake projecten betreft : de aanvrager of houder van een vergunning voor een project;14° het samenwerkingsakkoord : het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, goedgekeurd bij het decreet van 17 juli 2000;15° betekening : het verzenden bij ter post aangetekende brief, met bericht van ontvangst;16° ontvangstbewijs : de schriftelijke bevestiging van ontvangst van een zending, getekend door de geadresseerde of zijn gemachtigde;17° dag : kalenderdag;18° publiek : een of meer natuurlijke of rechtspersonen en hun verenigingen, organisaties of groepen. § 2. De definities in het samenwerkingsakkoord gelden voor alle bepalingen van deze titel die betrekking hebben op de veiligheidsrapportage. Afdeling II. - Algemene bepalingen met betrekking tot de procedures
Artikel 4.1.2. § 1. De termijnen gaan in : 1° in geval van betekening, op de dag na de datum van de poststempel;2° in geval van afgifte tegen ontvangstbewijs, op de dag na de datum van het ontvangstbewijs. Betekeningen en mededelingen van eenzelfde beslissing of document aan meer dan één persoon, gebeuren op dezelfde dag. § 2. De termijnen verstrijken om middernacht van de laatste dag.
Artikel 4.1.3. De initiatiefnemer doet bij de kennisgeving of de aanmelding of het verzoek tot vrijstelling of ontheffing keuze van woonst in België. Alle betekeningen en mededelingen geschieden aan de gekozen woonplaats.
Wijziging van keuze van woonplaats wordt betekend aan de administratie. Afdeling III. - Doelstelling en kenmerken
Artikel 4.1.4. § 1. De milieueffect- en veiligheidsrapportage beoogt, in de besluitvorming over acties die aanzienlijke milieueffecten kunnen veroorzaken en/of die een zwaar ongeval teweeg kunnen brengen, aan het milieubelang en de veiligheid en de gezondheid van de mens een plaats toe te kennen die evenwaardig is aan de sociale, economische en andere maatschappelijke belangen. § 2. Ter realisatie van de doelstelling, bedoeld in § 1, heeft de milieueffect- en veiligheidsrapportage als essentiële kenmerken : 1° de systematische en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de te verwachten, of in het geval van zware ongevallen mogelijke, gevolgen voor mens en milieu, van een voorgenomen actie en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven voor de actie of onderdelen ervan, en de beschrijving en evaluatie van de mogelijke maatregelen om de gevolgen van de voorgenomen actie op een samenhangende wijze te vermijden, te beperken, te verhelpen of te compenseren;2° de kwaliteitsbeoordeling van de verzamelde informatie;3° de actieve openbaarheid van de rapportage en de besluitvorming over de voorgenomen actie. Afdeling IV. - Relaties tussen rapportages
Artikel 4.1.5. In voorkomend geval wordt in latere rapportages, die worden opgesteld krachtens deze titel, rekening gehouden met de rapportages die krachtens deze titel werden uitgevoerd in eerdere stadia van de besluitvorming en met de goedgekeurde rapporten die daarvan het resultaat waren.
Artikel 4.1.6. § 1. Als meerdere rapportages moeten worden uitgevoerd, hetzij krachtens deze titel, hetzij krachtens deze titel en andere gewestelijke en/of federale regelgeving, neemt de administratie op eigen initiatief of op verzoek van de initiatiefnemer(s) een beslissing over de mogelijkheid tot afstemming of integratie van de verschillende rapporten en voorzover mogelijk van de verschillende rapportages. Er wordt in ieder geval naar gestreefd dat de verschillende rapportages zoveel mogelijk gelijktijdig worden uitgevoerd.
De administratie neemt een beslissing over de wenselijkheid van de afstemming of integratie uiterlijk bij haar beslissing over de inhoud van het rapport, bedoeld in artikel 4.2.5, § 1, 4.3.5, § 1, en 4.5.3, § 1.
De administratie en de initiatiefnemer(s) plegen hierover vooraf overleg. § 2. De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen betreffende de modaliteiten van de afstemming en integratie van de rapportages en rapporten in de gevallen bedoeld in dit artikel.
Deze afstemming of integratie kan betrekking hebben op rapportages in verschillende beleidsdomeinen. Afdeling V. - Doorwerking in de besluitvorming
Artikel 4.1.7. De overheid houdt bij haar beslissing over de voorgenomen actie, en in voorkomend geval ook bij de uitwerking ervan, rekening met het goedgekeurde rapport of de goedgekeurde rapporten en met de opmerkingen en commentaren die daarover werden uitgebracht.
Zij motiveert elke beslissing over de voorgenomen actie in het bijzonder op volgende punten : 1° de keuze voor de voorgenomen actie, een bepaald alternatief of bepaalde deelalternatieven, behalve dan voor wat het omgevingsveiligheidsrapport betreft;2° de aanvaardbaarheid van te verwachten of mogelijke gevolgen voor mens of milieu van het gekozen alternatief;3° de in het rapport of de rapporten voorgestelde maatregelen. HOOFDSTUK II. - Milieueffectrapportage over plannen en programma's Afdeling I. - Toepassingsgebied
Artikel 4.2.1. Voorgenomen plannen en programma's worden, alvorens ze kunnen worden goedgekeurd, aan een milieueffectrapportage onderworpen in de gevallen bepaald in dit hoofdstuk.
Artikel 4.2.2. § 1. De Vlaamse regering wijst, aan de hand van de criteria die worden omschreven in de bij dit decreet gevoegde bijlage I, de plannen en programma's aan die worden onderworpen aan de in dit hoofdstuk bedoelde vorm van milieueffectrapportage. § 2. De Vlaamse regering beslist geval per geval en aan de hand van de criteria die worden omschreven in de bij dit decreet gevoegde bijlage I, of andere plannen en programma's dan die vermeld in §§ 1 en 3 al dan niet worden onderworpen aan de in dit hoofdstuk bedoelde vorm van milieueffect-rapportage omdat zij aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. § 3. De Vlaamse regering wijst de plannen en programma's aan die niet worden onderworpen aan de in dit hoofdstuk bedoelde vorm van milieueffectrapportage omdat de desbetreffende besluitvormingsprocedure de in artikel 4.1.4, § 2, opgesomde essentiële kenmerken van de milieueffectrapportage heeft. § 4. Vooraleer zij een beslissing neemt overeenkomstig §§ 1, 2 of 3, raadpleegt de Vlaamse regering de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen.
Bij een beslissing overeenkomstig §§ 1 of 2 duidt de Vlaamse regering eveneens de administraties, overheidsinstellingen en organisaties die een vertegenwoordiger hebben in SERV of MINA-Raad aan, die overeenkomstig artikel 4.2.4, § 4, eerste lid, een afschrift van de kennisgeving moeten ontvangen.
De beslissingen van de Vlaamse regering, alsmede de motivatie ervoor, worden bekendgemaakt. § 5. Wanneer een plan of programma dat overeenkomstig dit artikel al dan niet aan milieueffectrapportage moet worden onderworpen en dat is opgesteld met het doel om te worden omgezet in een thematisch gewestelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan, bedoeld in artikel 37 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, nadien wordt omgezet in een thematisch gewestelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan dat wel valt onder de toepassing van dit hoofdstuk, dan is voor dat ruimtelijk uitvoeringsplan voldaan aan de bepalingen van dit hoofdstuk als : - het daaraan voorafgaande planningsproces beantwoordt aan de in artikel 4.1.4, § 2, bedoelde essentiële kenmerken; of - het daarvoor opgestelde plan-MER is opgesteld conform de bepalingen van dit hoofdstuk en kan gelden als plan-MER voor het thematisch gewestelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan.
De plenaire vergadering, bedoeld in artikel 41 of 44 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, wordt slechts aangekondigd nadat de initiatiefnemer van het plan of programma, respectievelijk van het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan ten aanzien van de administratie heeft aangetoond dat aan de in het eerste lid bedoelde verplichtingen is voldaan.
De Vlaamse regering bepaalt wat moet worden verstaan onder een thematisch ruimtelijk uitvoeringsplan.
Ze kan nadere regelen vaststellen inzake de in het eerste lid bedoelde verplichtingen.
Artikel 4.2.3. § 1. De Vlaamse regering kan op gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer een voorgenomen plan of programma dat overeenkomstig artikel 4.2.2 aan milieueffectrapportage moet worden onderworpen, vrijstellen van milieueffectrapportage als de bescherming van het algemeen belang noodzakelijk maakt dat op een noodsituatie wordt gereageerd met het onverwijld opmaken, vaststellen en uitvoeren van het plan of programma.
De Vlaamse regering gaat in dit geval na of er geen andere vorm van beoordeling geschikt is en of de aldus verzamelde informatie ter beschikking van het publiek wordt gesteld. § 2. Onverminderd § 5, kan de administratie op gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer een voorgenomen plan of programma dat overeenkomstig artikel 4.2.2 aan milieueffectrapportage moet worden onderworpen, toch ontheffen van milieueffectrapportage als ze oordeelt dat : 1° een toetsing aan de criteria van bijlage I uitwijst dat het voorgenomen plan of programma geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu omdat het plan of programma het gebruik van een klein gebied op lokaal niveau bepaalt of omdat het kleine wijzigingen aan een plan of programma betreft;of 2° het voorgenomen plan of programma een uitwerking, herziening of voortzetting inhoudt van een plan of programma waarvoor reeds eerder een plan-MER werd goedgekeurd, en een nieuw plan-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens betreffende aanzienlijke milieueffecten kan bevatten;of 3° een toetsing aan de criteria van bijlage I uitwijst dat het voorgenomen plan of programma geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en het geen plan of programma betreft als bedoeld in artikel 3, § 2, van de Richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's. § 3. Het verzoek, bedoeld in §§ 1 of 2, bevat ten minste : 1° een beschrijving en verduidelijking van het voorgenomen plan of programma, in voorkomend geval met inbegrip van een afbakening van het gebied waarop het plan of programma betrekking heeft;2° in voorkomend geval de gegevens die de administratie nodig heeft voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling, bedoeld in § 5;3° de verantwoording voor het verzoek en alle relevante gegevens ter staving ervan. § 4. De initiatiefnemer bezorgt het verzoek aan de administratie door betekening of tegen ontvangstbewijs. § 5. Als het voorgenomen plan of programma, waarvoor een ontheffingsverzoek werd ingediend overeenkomstig § 2, aanzienlijke effecten kan hebben voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie en/of in verdragspartijen bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend in Espoo op 25 februari 1991 en/of in andere gewesten of als de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten daarom verzoeken, bezorgt de administratie onverwijld de volgende informatie aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten : 1° een afschrift van het verzoek, bedoeld in § 2;2° een beschrijving van de rapportageprocedure die op het voorgenomen plan of programma van toepassing is;3° een aanduiding van de besluitvorming waaraan het voorgenomen plan of programma is onderworpen en een beschrijving van het doel ervan, alsook van de toepasselijke besluitvormingsprocedure. De zending bevat de vermelding dat de bevoegde autoriteiten binnen een termijn van dertig dagen na de verzending van het afschrift, hun commentaar aan de administratie kunnen meedelen. § 6. De Vlaamse regering, respectievelijk de administratie neemt onverwijld en uiterlijk binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het verzoek tot vrijstelling of ontheffing een beslissing. In voorkomend geval bevat de beslissing tevens de voorwaarden die eraan zijn verbonden.
De beslissing wordt binnen een termijn van veertig dagen na ontvangst van het verzoek bekendgemaakt, ter inzage gelegd bij de administratie en aan de initiatiefnemer betekend.
Als de Vlaamse regering of de administratie dit gemotiveerd beslissen, worden de termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid van deze bepaling, verlengd tot zestig, respectievelijk zeventig dagen. In dit geval brengt de administratie de initiatiefnemer op de hoogte van de termijnverlenging. § 7. De definitieve beslissing wordt door de initiatiefnemer gevoegd bij het ontwerp van plan of programma dat het voorwerp zal uitmaken van besluitvorming. § 8. De administratie zorgt ervoor dat een afschrift van de definitieve beslissing tot vrijstelling of ontheffing, bedoeld in §§ 1 en 2, onverwijld en in ieder geval voor de beslissing over het voorgenomen plan of programma wordt verstuurd naar : 1° de Commissie van de Europese Gemeenschap;2° in voorkomend geval de bevoegde autoriteiten van de gewesten, lidstaten en verdragspartijen, bedoeld in § 5. § 9. De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen inzake de vrijstelling en de ontheffing. Afdeling II. - Kennisgeving en inhoudsafbakening van het voorgenomen
plan-MER Artikel 4.2.4. § 1. De initiatiefnemer brengt de administratie tijdig en door betekening of tegen ontvangstbewijs in kennis van het voorgenomen plan-MER. § 2. De kennisgeving bevat ten minste : 1° een beschrijving en verduidelijking van de intenties inzake het voorgenomen plan of programma en een afbakening van het gebied waarop het plan of programma betrekking heeft;2° in voorkomend geval een afschrift van het ontwerpplan of -programma en een verwijzing naar de besluitvormingsprocedure die ervoor van toepassing is;3° in voorkomend geval de gegevens die de administratie nodig heeft voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling, bedoeld in § 5;4° in voorkomend geval de relevante gegevens uit vorige rapportages en uit de goedgekeurde rapporten die daaruit zijn voortgekomen; 5° een document waarin, steunend op de vereisten van artikel 4.2.7 en van het m.e.r.-richtlijnenboek, de inhoudelijke aanpak - met inbegrip van de methodologie - van het plan-MER wordt voorgesteld; 6° een beknopte beschrijving van de alternatieven voor het ontwerpplan of -programma of voor onderdelen ervan, die de initiatiefnemer heeft overwogen en, bondig weergegeven, zijn bedenkingen over de voor- en nadelen van de verschillende alternatieven; 7° de relevante gegevens over de voorgestelde erkende MER-coördinator en het voorgestelde team van MER-deskundigen, bedoeld in artikel 4.2.6, en de taakverdeling tussen de deskundigen; 8° in voorkomend geval de gronden voor de vraag tot onttrekking aan bekendmaking en ter inzagelegging van de kennisgeving of aangeduide delen ervan. § 3. De administratie neemt een beslissing over de volledigheid van de kennisgeving. De beslissing vermeldt alle punten van onvolledigheid van de kennisgeving. De kennisgeving is onvolledig als gegevens of documenten ontbreken die vereist zijn op grond van § 2.
Als de initiatiefnemer in de kennisgeving een vraag stelde tot onttrekking aan bekendmaking en ter inzagelegging van de kennisgeving of delen ervan, maakt de administratie in haar beslissing een belangenafweging overeenkomstig artikel 8, § 5, van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid van bestuur. De administratie kan de bedoelde gegevens geheel of gedeeltelijk onttrekken aan bekendmaking en ter inzagelegging. Als ze beslist tot hele of gedeeltelijke onttrekking aan bekendmaking en ter inzagelegging van de aangeduide gegevens, moet ze de relevante gegevens opnemen in een bijlage. De bijlage wordt niet ter inzage gelegd van het publiek.
Tegen de beslissing tot onttrekking aan bekendmaking en ter inzagelegging staat beroep open overeenkomstig artikel 14 tot en met 18 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid van bestuur.
De procedure kan slechts worden verdergezet wanneer de kennisgeving volledig is.
De administratie betekent haar beslissing aan de initiatiefnemer onverwijld en uiterlijk binnen een termijn van twintig dagen na ontvangst van de kennisgeving. § 4. De administratie zorgt voor de bekendmaking en de terinzagelegging van de kennisgeving binnen een termijn van tien dagen na volledigverklaring van de kennisgeving. Ze bezorgt een afschrift van de kennisgeving aan de overeenkomstig artikel 4.2.2, § 4, door de Vlaamse regering per categorie van plan of programma of geval per geval aangeduide administraties, overheidsinstellingen en/of organisaties die een vertegenwoordiger hebben in de SERV of MINA-Raad.De administratie bezorgt de initiatiefnemer onverwijld een afschrift van de bekendmaking en informeert de initiatiefnemer over de aanvangs- en afsluitingsdatum van de terinzagelegging.
Voor de door de Vlaamse regering aangewezen plannen en programma's maakt de administratie binnen de in het eerste lid bedoelde termijn tevens een afschrift van de volledig verklaarde kennisgeving over aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente of gemeenten en/of de bestendige deputatie van de provincie of provincies, waarvoor het plan of programma relevant is. De gemeenten en/of provincies leggen het afschrift ter inzage van het publiek binnen een termijn van tien dagen na ontvangst ervan.
Bij de bekendmaking of terinzagelegging wordt duidelijk aangegeven dat eventuele opmerkingen over de inhoudsafbakening van het voorgenomen plan-MER binnen een termijn van dertig dagen na de bekendmaking of terinzagelegging, al dan niet via de gemeente, aan de administratie moeten worden bezorgd, behoudens verlenging van deze termijn. § 5. Als het voorgenomen plan of programma aanzienlijke effecten kan hebben voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie en/of in verdragspartijen bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend in Espoo op 25 februari 1991 en/of in andere gewesten, of als de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten daarom verzoeken, bezorgt de administratie onverwijld de volgende informatie aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten : 1° een afschrift van de volledig verklaarde kennisgeving;2° een beschrijving van de rapportageprocedure die op het voorgenomen plan of programma van toepassing is;3° een aanduiding van de besluitvorming waaraan het voorgenomen plan of programma is onderworpen en een beschrijving van het doel ervan, alsook van de toepasselijke besluitvormingsprocedure. Deze zending vermeldt dat de bevoegde autoriteiten binnen een termijn van veertig dagen na verzending van het afschrift hun commentaar aan de administratie kunnen meedelen.
Artikel 4.2.5. § 1. De administratie neemt onverwijld en uiterlijk binnen een termijn van zestig dagen na de volledigverklaring van de kennisgeving een beslissing over : 1° de inhoud van het plan-MER en de inhoudelijke aanpak van de rapportage, met inbegrip van de methodologie;2° de bijzondere richtlijnen voor het opstellen van het plan-MER; 3° de aanstelling van de opstellers van het plan-MER, bedoeld in artikel 4.2.6.
In voorkomend geval geeft deze beslissing invulling aan artikel 4.2.7, § 2. Ze kan tevens bepalingen bevatten inzake het beknopt of niet behandelen van de minder of niet relevante milieueffecten, bedoeld in artikel 4.2.7, § 1, 2°.
De administratie houdt bij haar beslissing rekening met de opmerkingen en commentaren inzake de inhoudsafbakening van het voorgenomen plan-MER van de instanties en in voorkomend geval het publiek, bedoeld in artikel 4.2.4, §§ 4 en 5, en in het bijzonder met die opmerkingen en commentaren die handelen over te onderzoeken effecten, alternatieven of maatregelen. § 2. De administratie maakt haar beslissing bekend en deelt ze binnen een termijn van zeventig dagen na de volledigverklaring van de kennisgeving mee aan : 1° de initiatiefnemer, door betekening; 2° de administraties, overheidsinstellingen en/of organisaties, bedoeld in artikel 4.2.4, § 4, eerste lid; 3° in voorkomend geval de bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 4.2.4, § 5. § 3. Als artikel 4.2.4, § 5, van toepassing is, of als de in artikel 4.2.4, § 4, eerste lid, bedoelde administraties, overheidsinstellingen en/of organisaties hierom verzoeken, worden de termijnen, bedoeld in §§ 1en 2, verlengd tot tachtig, respectievelijk negentig dagen. § 4. De initiatiefnemer en de in artikel 4.2.4, § 4, eerste lid, bedoelde administraties, overheidsinstellingen en/of organisaties kunnen een gemotiveerd verzoek tot heroverweging van deze beslissing aan de administratie betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs.
Artikel 4.6.4 is van overeenkomstige toepassing. § 5. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen inzake de kennisgeving, de bekendmaking, de terinzagelegging, de mogelijkheid om opmerkingen en commentaren uit te brengen en de inhoudsafbakening. Afdeling III. - Het opstellen van het plan-MER
Artikel 4.2.6. § 1. Het plan-MER wordt opgesteld onder de verantwoordelijkheid en op kosten van de initiatiefnemer.
De initiatiefnemer moet hiervoor een beroep doen op een erkende MER-coördinator. Hij stelt aan de MER-coördinator alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de MER-coördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. § 2. De erkende MER-coördinator mag geen belang hebben bij het voorgenomen plan of programma of de alternatieven, noch betrokken worden bij de latere uitvoering van het plan of programma. Hij voert zijn opdracht volledig onafhankelijk uit en geeft in voorkomend geval leiding aan een team van medewerkers dat geheel of gedeeltelijk door de initiatiefnemer ter beschikking wordt gesteld.
De erkende MER-coördinator waakt erover dat de samenstelling van het team van medewerkers het mogelijk maakt om het plan-MER op te stellen in overeenstemming met het m.e.r.-richtlijnenboek en met de in artikel 4.2.5, § 1, bedoelde inhoudsafbakening en bijzondere richtlijnen. § 3. Tijdens het opstellen van het plan-MER is de erkende MER-coördinator gehouden tot overleg met de administratie. De MER-coördinator moet in voorkomend geval de aanvullende bijzondere schriftelijke richtlijnen van de administratie, als aanvulling op de afgebakende inhoud en de bijzondere richtlijnen, bedoeld in artikel 4.2.5, § 1, in acht nemen.
Artikel 4.2.7. § 1. Tenzij anders is bepaald in de beslissing, bedoeld in artikel 4.2.5, § 1, bestaat het plan-MER ten minste uit de volgende onderdelen : 1° een algemeen deel dat de volgende informatie bevat : a) een beschrijving van de doelstellingen en krachtlijnen van het voorgenomen plan of programma en van het verband met andere, relevante plannen en programma's;b) een overzicht van de motieven voor het voorgenomen plan of programma;c) een schets van de beschikbare alternatieven voor het voorgenomen plan of programma of onderdelen ervan;onder meer inzake doelstellingen, locaties en wijze van uitvoering of inzake de bescherming van het milieu; d) een vergelijking tussen het voorgenomen plan of programma en de beschikbare alternatieven die redelijkerwijze onderzocht kunnen worden, alsmede de motivatie voor de selectie van de te onderzoeken alternatieven;e) een verwijzing naar de wettelijke, decretale en reglementaire voorschriften die vanuit het oogpunt van het milieubeleid relevant zijn bij de uitvoering van het voorgenomen plan of programma of voor de onderzochte alternatieven, en een onderzoek naar de mate waarin het voorgenomen plan of programma of de alternatieven ermee verenigbaar zijn, alsmede de op internationaal, communautair, nationaal of gewestelijk niveau vastgestelde doelstellingen ter bescherming van het milieu, die relevant zijn voor het plan of programma, alsook de wijze waarop met deze doelstellingen en andere milieuoverwegingen rekening is gehouden bij de voorbereiding van het plan of programma;f) een beschrijving van de bestaande toestand van het milieu (met inbegrip van de milieukenmerken van gebieden waarvoor de gevolgen aanzienlijk kunnen zijn en van alle bestaande milieuproblemen), voorzover de tenuitvoerlegging van het voorgenomen plan of programma of van één van de onderzochte alternatieven daarvoor gevolgen kan hebben, en een beschrijving van de te verwachten ontwikkeling van dat milieu indien noch het voorgenomen plan of programma, noch één van de alternatieven wordt uitgevoerd;2° een deel betreffende de milieueffecten dat de volgende informatie bevat : a) een beschrijving van de methodieken die werden gebruikt voor de bepaling en de beoordeling van de milieueffecten;b) een beschrijving en onderbouwde beoordeling van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het voorgenomen plan of programma en van de onderzochte alternatieven op of inzake, in voorkomend geval, de gezondheid en veiligheid van de mens, de ruimtelijke ontwikkeling, de biodiversiteit, de fauna en flora, de energie- en grondstoffenvoorraden, de bodem, het water, de atmosfeer, de klimatologische factoren, het geluid, het licht, de stoffelijke goederen, het cultureel erfgoed met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, het landschap, de mobiliteit, en de samenhang tussen de genoemde factoren;deze beschrijving van de milieueffecten omvat de directe, en in voorkomend geval de indirecte, secundaire, cumulatieve en synergetische effecten, permanent en tijdelijk, positief en negatief, op korte, middellange en lange termijn van het voorgenomen plan of programma; de beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten gebeurt onder meer in het licht van de overeenkomstig Hoofdstuk II van Titel II vandit decreet vastgestelde milieukwaliteitsnormen; c) een beschrijving en evaluatie van de mogelijke maatregelen om de aanzienlijke negatieve milieueffecten van het voorgenomen plan of programma op een samenhangende wijze te vermijden, te beperken, te verhelpen of te compenseren;d) een beschrijving van de voorzieningen die redelijkerwijze kunnen worden getroffen voor een behoorlijke monitoring en evaluatie van de effecten van het voorgenomen plan of programma;e) een globale evaluatie van het voorgenomen plan en programma en de onderzochte alternatieven;3° een opgave van de moeilijkheden, technische leemten of ontbrekende kennis die de initiatiefnemer en/of de erkende MER-coördinator en zijn medewerkers hebben ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie en de gevolgen daarvan voor de wetenschappelijkheid van het rapport;4° een niet-technische samenvatting van de verstrekte informatie zoals omschreven in 1° tot en met 3°. § 2. Het plan-MER moet de in § 1 genoemde informatie slechts bevatten : 1° voorzover ze relevant is voor het stadium van het planningsproces waarin de milieueffectrapportage wordt uitgevoerd en voorzover ze relevant is in het licht van de inhoud en het detailleringsniveau van het voorgenomen plan of programma;2° voorzover de bestaande kennis en de bestaande effectanalyse- en beoordelingsmethodes redelijkerwijze toelaten om deze informatie te verzamelen en te verwerken;3° voorzover de uitvoerigheid van het voorgenomen plan of programma dit redelijkerwijze toelaat. § 3. De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen inzake de inhoud van het plan-MER. Afdeling IV. - Het onderzoek en het gebruik van het plan-MER
Artikel 4.2.8. § 1. De initiatiefnemer bezorgt het voltooide plan-MER door betekening of tegen ontvangstbewijs aan de administratie. § 2. De administratie toetst het plan-MER inhoudelijk aan : 1° de beslissing, bedoeld in artikel 4.2.5, § 1; 2° in voorkomend geval, de overeenkomstig artikel 4.2.6, § 3, door haar verstrekte aanvullende bijzondere richtlijnen; 3° de overeenkomstig artikel 4.2.7 vereiste gegevens.
Het resultaat van de toetsing wordt opgenomen in het plan-MER-verslag en leidt tot de goed- of afkeuring van het plan-MER. Als de administratie het plan-MER afkeurt, vermeldt het verslag alle punten waarop het plan-MER tekortschiet. De administratie keurt het plan-MER onverwijld en uiterlijk binnen een termijn van vijftig dagen na ontvangst ervan, goed of af. § 3. De administratie bezorgt haar beslissing betreffende de goed- of afkeuring van het plan-MER binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst ervan aan : 1° de initiatiefnemer, door betekening; 2° de administraties, overheidsinstellingen en/of organisaties, bedoeld in artikel 4.2.4, § 4, eerste lid; 3° in voorkomend geval de bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 4.2.4, § 5; 4° de erkende MER-coördinator, bedoeld in artikel 4.2.6.
De beslissing bevat ook een afschrift van het plan-MER-verslag, bedoeld in § 2, en vermeldt dat de initiatiefnemer tegen de beslissing een gemotiveerd verzoek tot heroverweging kan betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van twintig dagen. § 4. De initiatiefnemer kan een gemotiveerd verzoek tot heroverweging van deze beslissing aan de administratie betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs. Artikel 4.6.4 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.2.9. § 1. Vanaf de betekening van de beslissing, bedoeld in artikel 4.2.8, § 3, liggen het goedgekeurde plan-MER, het plan-MER-verslag, bedoeld in artikel 4.2.8, § 2, de beslissing, bedoeld in artikel 4.2.5, § 1, en in voorkomend geval de aanvullende bijzondere richtlijnen, bedoeld in artikel 4.2.6, § 3, ter inzage bij de administratie en in voorkomend geval bij de initiatiefnemer. § 2. De initiatiefnemer kan aan de administratie vragen om te onderzoeken of ze, overeenkomstig artikel 8, § 5, van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid van bestuur, gegevens in de in § 1 bedoelde stukken aan ter inzagelegging moet onttrekken. Hij stelt zijn vraag aan de administratie uiterlijk op het moment dat hij het voltooide plan-MER aan de administratie bezorgt. Hij duidt in zijn vraag aan over welke gegevens het gaat en op welke gronden de onttrekking aan de ter inzagelegging moet gebeuren.
De administratie neemt een beslissing over de vraag van de initiatiefnemer uiterlijk op het moment van de goed- of afkeuring van het plan-MER. Ze maakt een belangenafweging overeenkomstig het bedoelde artikel. De administratie kan de bedoelde gegevens geheel of gedeeltelijk aan ter inzagelegging onttrekken. Als ze beslist tot hele of gedeeltelijke onttrekking aan de ter inzagelegging van de aangeduide gegevens, moet ze de relevante gegevens opnemen in een bijlage. De bijlage wordt niet ter inzage gelegd van het publiek. § 3. De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen inzake het gebruik van het plan-MER bij de verdere besluitvorming over het voorgenomen plan of programma en inzake de bekendmaking van het definitieve besluit over het plan of programma. § 4. De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen betreffende de wijze waarop de bevoegde autoriteiten en de burgers van de lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten, bedoeld in artikel 4.2.4, § 5, hun commentaar op het goedgekeurde plan-MER en het voorgenomen plan of programma kunnen meedelen, en betreffende de wijze waarop hierover overleg wordt gepleegd.
Het gemotiveerde besluit waarmee het plan of programma definitief wordt vastgesteld en een exemplaar van het plan of programma worden opgestuurd aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten, bedoeld in artikel 4.2.4, § 5. HOOFDSTUK III. - Milieueffectrapportage over projecten Afdeling I. - Toepassingsgebied
Artikel 4.3.1. Voorgenomen projecten worden, alvorens een vergunning kan worden aangevraagd voor de vergunningsplichtige activiteit die het voorwerp uitmaakt van het project, aan een milieueffectrapportage onderworpen in de gevallen bepaald in dit hoofdstuk.
Artikel 4.3.2. § 1. De Vlaamse regering wijst, aan de hand van de criteria die worden omschreven in de bij dit decreet gevoegde bijlage II, de categorieën van projecten aan die worden onderworpen aan de in dit hoofdstuk bedoelde vorm van milieueffectrapportage.
De verplichting tot het uitvoeren van een project-m.e.r. geldt ook indien wegens het verstrijken van de lopende vergunning van het project een nieuwe vergunning moet worden aangevraagd. § 2. De Vlaamse regering wijst, aan de hand van de criteria die worden omschreven in de bij dit decreet gevoegde bijlage II, de andere dan in § 1 bedoelde categorieën van projecten aan waarvoor overeenkomstig dit hoofdstuk al dan niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld op grond van een beslissing, geval per geval, van de administratie.
Deze mogelijkheid geldt ook indien wegens het verstrijken van de lopende vergunning van het project een nieuwe vergunning moet worden aangevraagd. § 3. De Vlaamse regering wijst, aan de hand van de criteria die worden omschreven in bijlage II, aan voor welke veranderingen aan reeds bestaande projecten van de categorieën, bedoeld in §§ 1 en 2, overeenkomstig dit hoofdstuk al dan niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld op grond van een beslissing, geval per geval, van de administratie. § 4. De Vlaamse regering stelt, aan de hand van de criteria die worden omschreven in bijlage II, de selectiecriteria vast op grond waarvan de administratie geval per geval beslist of voor de in §§ 2 en 3 bedoelde projecten overeenkomstig dit hoofdstuk al dan niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Deze selectiecriteria moeten toelaten uit te maken of aan een bepaald project, dan wel aan een verandering daarvan, al dan niet aanzienlijke milieueffecten verbonden kunnen zijn.
Bij een beslissing overeenkomstig §§ 1, 2 of 3 duidt de Vlaamse regering eveneens de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen aan die, overeenkomstig artikel 4.3.4, § 4, een afschrift van de kennisgeving moeten ontvangen.
De selectiecriteria worden minstens om de vijf jaar herzien maar blijven geldig tot ze vervangen zijn door nieuwe. Ze worden meegedeeld aan de Europese Commissie.
Artikel 4.3.3. § 1. Onverminderd § 5 kan de Vlaamse regering op gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer een welbepaald project dat overeenkomstig artikel 4.3.2 en dit artikel aan milieueffectrapportage moet worden onderworpen, vrijstellen van milieueffectrapportage als de bescherming van het algemeen belang noodzakelijk maakt dat op uitzonderlijke omstandigheden wordt gereageerd met het onverwijld uitvoeren van het project.
De Vlaamse regering gaat in dit geval na of er geen andere vorm van beoordeling geschikt is en of de aldus verzamelde informatie ter beschikking van het publiek wordt gesteld. § 2. Onverminderd § 5 neemt de administratie op gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer een beslissing over de toepassing van de rapportageverplichting, bedoeld in artikel 4.3.2, §§ 2, 3 en 4. § 3. In de gevallen bedoeld in artikel 4.3.2 kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting indienen bij de administratie.
Onverminderd § 5 en voor zover het voorgenomen project niet valt onder de toepassing van de lijst van projecten die door de Vlaamse regering overeenkomstig artikel 4.3.2., § 1, is vastgesteld, kan de administratie een project toch ontheffen van milieueffectrapportage als ze oordeelt dat : 1° vroeger al een plan-MER werd goedgekeurd betreffende een plan of programma waarin het project past of een project-MER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen initiatief een herhaling, voortzetting of alternatief is, en een nieuw project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten;of 2° een toetsing aan de criteria van bijlage II uitwijst dat het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten. § 4. Het verzoek, bedoeld in §§ 1, 2 of 3, bevat ten minste : 1° een beschrijving en verduidelijking van het voorgenomen project met inbegrip van de ruimtelijke situering ervan;de ruimtelijke situering bevat minstens een uittreksel van de ruimtelijke uitvoeringsplannen of de vigerende plannen van aanleg en van de topografische kaarten van de omgeving; 2° in voorkomend geval de gegevens die de administratie nodig heeft voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling, bedoeld in § 5;3° de verantwoording voor het verzoek en alle relevante gegevens ter staving ervan. De initiatiefnemer bezorgt het verzoek aan de administratie door betekening of tegen ontvangstbewijs. § 5. Als het project aanzienlijke effecten kan hebben voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie en/of in verdragspartijen bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend in Espoo op 25 februari 1991 en/of in andere gewesten of als de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten daarom verzoeken, bezorgt de administratie onverwijld de volgende informatie aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten : 1° een afschrift van het verzoek, bedoeld in §§ 1, 2 of 3;2° een beschrijving van de rapportageprocedure die op het voorgenomen project van toepassing is;3° een aanduiding van de vergunningsplicht waaraan het voorgenomen project is onderworpen en een beschrijving van het doel ervan, alsook van de toepasselijke vergunningsprocedure(s). De zending bevat de vermelding dat de bevoegde autoriteiten binnen een termijn van dertig dagen na de verzending van het afschrift, hun commentaar aan de administratie kunnen meedelen. § 6. De Vlaamse regering, respectievelijk de administratie, neemt onverwijld en uiterlijk binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het verzoek een beslissing. In voorkomend geval bevat de beslissing tevens de voorwaarden die aan de vrijstelling of de ontheffing zijn verbonden.
De vrijstelling, bedoeld in § 1, wordt verleend voor een beperkte duur. Ze vervalt als het project niet wordt aangevangen binnen een termijn die in de beslissing wordt vastgesteld. Die termijn mag in geen geval langer zijn dan twee jaar.
De ontheffing, bedoeld in § 3, wordt verleend voor een beperkte duur.
Ze vervalt als het project niet wordt aangevangen binnen een termijn die in de beslissing wordt vastgesteld. Die termijn mag in geen geval langer zijn dan vier jaar.
De beslissing wordt binnen een termijn van zeventig dagen na ontvangst van het verzoek bekendgemaakt, ter inzage gelegd bij de administratie en aan de initiatiefnemer betekend. In voorkomend geval maakt de initiatiefnemer de beslissing over aan het Comité voor de Preventie en Bescherming op het Werk en de milieucoördinator. § 7. De initiatiefnemer kan een gemotiveerd verzoek tot heroverweging van de beslissing, bedoeld in §§ 2 of 3, aan de administratie betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs. Artikel 4.6.4 is van overeenkomstige toepassing. § 8. De definitieve beslissing wordt door de initiatiefnemer gevoegd bij de vergunningsaanvraag. § 9. De administratie zorgt ervoor dat een afschrift van de definitieve beslissing onverwijld en in ieder geval voor de vergunningsbeslissing wordt verstuurd naar : 1° in de gevallen bedoeld in §§ 1 en 3, de Commissie van de Europese Gemeenschap;2° in voorkomend geval de bevoegde autoriteiten van de gewesten, lidstaten en verdragspartijen, bedoeld in § 5. § 10. De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen inzake de vrijstelling, de ontheffing en de toepassing van de rapportageverplichting. Afdeling II. - Kennisgeving en inhoudsafbakening van het voorgenomen
project-MER Artikel 4.3.4. § 1. De initiatiefnemer brengt de administratie tijdig en door betekening of tegen ontvangstbewijs in kennis van het voorgenomen project-MER. § 2. De kennisgeving bevat ten minste : 1° een beschrijving en verduidelijking van het project met inbegrip van de ruimtelijke situering ervan en in voorkomend geval het exploitatieadres van de inrichting;de ruimtelijke situering bevat minstens een uittreksel van de ruimtelijke uitvoeringsplannen of de vigerende plannen van aanleg en van de topografische kaarten van de omgeving; 2° de vergunningen die moeten worden aangevraagd en in voorkomend geval de bestaande vergunningstoestand voor de exploitatie van de inrichting;3° in voorkomend geval de gegevens die de administratie nodig heeft voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling, bedoeld in § 5;4° in voorkomend geval de relevante gegevens uit vorige rapportages en uit de goedgekeurde rapporten die daaruit zijn voortgekomen; 5° een document waarin, steunend op de vereisten van artikel 4.3.7 en van het m.e.r.-richtlijnenboek, de inhoudelijke aanpak - met inbegrip van de methodologie - van het project-MER wordt voorgesteld; 6° een beknopte beschrijving van de alternatieven voor het project of voor onderdelen ervan die de initiatiefnemer heeft overwogen en, bondig weergegeven, zijn bedenkingen over de voor- en nadelen van de verschillende alternatieven; 7° de relevante gegevens over de voorgestelde erkende MER-coördinator en het voorgestelde team van erkende MER-deskundigen, bedoeld in artikel 4.3.6, en de taakverdeling tussen de deskundigen; 8° in voorkomend geval de gronden voor de vraag tot onttrekking aan bekendmaking en ter inzagelegging van de kennisgeving of aangeduide delen ervan. § 3. De administratie neemt een beslissing over de volledigheid van de kennisgeving. De beslissing vermeldt alle punten van onvolledigheid van de kennisgeving. De kennisgeving is onvolledig als gegevens of documenten ontbreken die vereist zijn op grond van § 2.
Als de initiatiefnemer in de kennisgeving een vraag stelde tot onttrekking aan bekendmaking en ter inzagelegging van de kennisgeving of delen ervan, maakt de administratie in haar beslissing een belangenafweging overeenkomstig artikel 8, § 5, van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid van bestuur. De administratie kan de bedoelde gegevens geheel of gedeeltelijk onttrekken aan bekendmaking en ter inzagelegging. Als ze beslist tot hele of gedeeltelijke onttrekking aan bekendmaking en ter inzagelegging van de aangeduide gegevens, moet ze de relevante gegevens opnemen in een bijlage. De bijlage wordt niet ter inzage gelegd van het publiek.
Tegen de beslissing tot onttrekking aan bekendmaking en ter inzagelegging staat beroep open overeenkomstig artikelen 14 tot en met 18 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid van bestuur.
De procedure kan slechts worden verdergezet wanneer de kennisgeving volledig is.
De administratie betekent haar beslissing aan de initiatiefnemer onverwijld en uiterlijk binnen een termijn van twintig dagen na ontvangst van de kennisgeving. § 4. De initiatiefnemer betekent een afschrift van de volledig verklaarde kennisgeving en van de beslissing van de administratie ter zake binnen een termijn van tien dagen na ontvangst, tegelijkertijd aan tenminste : 1° de overheid die in voorkomend geval in eerste aanleg een beslissing zal nemen over de vergunningsaanvraag betreffende het project;2° het college van burgemeester en schepenen van de gemeente of gemeenten waar het project plaatsvindt of plaats zal vinden;3° de door de Vlaamse regering aangewezen administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen;4° in voorkomend geval de ondernemingsraad en het Comité voor Preventie en Bescherming op het werk die bestaan in het bedrijf van de initiatiefnemer - of bij ontstentenis van deze organen, de vakbondsafvaardiging - en de milieucoördinator. De gemeente of gemeenten, bedoeld het eerste lid, 2°, leggen het afschrift van de kennisgeving ter inzage van het publiek binnen een termijn van tien dagen na de ontvangst ervan. Ze kondigen de terinzagelegging en de doelstelling ervan op passende wijze aan en informeren de administratie en de initiatiefnemer onverwijld over de aanvangs- en afsluitingsdatum van de terinzagelegging.
Bij de bekendmaking of terinzagelegging wordt duidelijk aangegeven dat eventuele opmerkingen over de inhoudsafbakening van het voorgenomen project-MER binnen een termijn van dertig dagen na de bekendmaking of terinzagelegging, al dan niet via de gemeente, aan de administratie moeten worden bezorgd. § 5. Als het project aanzienlijke effecten kan hebben voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie en/of in verdragspartijen bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 en/of in andere gewesten, of als de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten daarom verzoeken, bezorgt de administratie onverwijld de volgende informatie aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten : 1° een afschrift van de volledig verklaarde kennisgeving;2° een beschrijving van de rapportageprocedure die op het voorgenomen project van toepassing is;3° een aanduiding van de vergunningsplicht waaraan het voorgenomen project is onderworpen en een beschrijving van het doel ervan alsook van de toepasselijke vergunningsprocedure(s). Deze zending vermeldt dat de bevoegde autoriteiten binnen een termijn van veertig dagen na verzending van het afschrift hun commentaar aan de administratie kunnen meedelen.
Artikel 4.3.5. § 1. De administratie neemt onverwijld en uiterlijk binnen een termijn van zestig dagen na de volledigverklaring van de kennisgeving een beslissing over : 1° de inhoud van het project-MER en de inhoudelijke aanpak van de rapportage, met inbegrip van de methodologie;2° de bijzondere richtlijnen voor het opstellen van het project-MER; 3° de aanstelling van de opstellers van het project-MER, bedoeld in artikel 4.3.6.
In voorkomend geval geeft deze beslissing invulling aan artikel 4.3.7, § 2, en omvat ze bepalingen inzake het beknopt of niet behandelen : 1° van de minder of niet relevante milieueffecten, bedoeld in artikel 4.3.7, § 1, 2°; en 2° van de gegevens bedoeld in artikel 4.3.7, § 1, 1° en 3°, indien wegens het verstrijken van de lopende vergunning van het project een nieuwe vergunning moet worden aangevraagd.De administratie houdt bij haar beslissing rekening met de opmerkingen en commentaren inzake de inhoudsafbakening van het voorgenomen project-MER van de instanties en het publiek, bedoeld in artikel 4.3.4, §§ 4 en 5, en in het bijzonder met die opmerkingen en commentaren die handelen over te onderzoeken effecten, alternatieven of maatregelen. § 2. De administratie maakt haar beslissing bekend en deelt ze binnen een termijn van zeventig dagen na volledigverklaring van de kennisgeving mee aan : 1° de initiatiefnemer, door betekening; 2° de instanties, bedoeld in artikel 4.3.4, § 4, eerste lid; 3° in voorkomend geval de bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 4.3.4, § 5. § 3. Als artikel 4.3.4, § 5, van toepassing is worden de termijnen, bedoeld in § 1en § 2, verlengd tot tachtig, respectievelijk negentig dagen. § 4. De initiatiefnemer kan een gemotiveerd verzoek tot heroverweging van deze beslissing aan de administratie betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs. Artikel 4.6.4 is van overeenkomstige toepassing. § 5. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen inzake de kennisgeving, de bekendmaking, de terinzagelegging, de mogelijkheid om opmerkingen en commentaren uit te brengen en de inhoudsafbakening. Afdeling III. - Het opstellen van het project-MER
Artikel 4.3.6. § 1. Het project-MER wordt opgesteld onder de verantwoordelijkheid en op kosten van de initiatiefnemer.
De initiatiefnemer moet hiervoor een beroep doen op een team van erkende MER-deskundigen onder leiding van een erkende MER-coördinator.
Hij stelt aan de MER-coördinator alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de MER-coördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. § 2. De erkende MER-coördinator en de erkende MER-deskundigen mogen geen belang hebben bij het voorgenomen project of de alternatieven, noch betrokken worden bij de latere uitvoering van het project. Ze voeren hun opdracht volledig onafhankelijk uit.
De samenstelling van het team van erkende MER-deskundigen maakt het opstellen mogelijk van het project-MER in overeenstemming met het m.e.r.-richtlijnenboek en de in artikel 4.3.5, § 1, bedoelde inhoudsafbakening en bijzondere richtlijnen. § 3. Tijdens het opstellen van het project-MER zijn de erkende MER-coördinator en in voorkomend geval de erkende MER-deskundigen gehouden tot overleg met de administratie. De MER-coördinator en zijn team moeten in voorkomend geval de aanvullende bijzondere schriftelijke richtlijnen van de administratie, als aanvulling op de afgebakende inhoud en de bijzondere richtlijnen, bedoeld in artikel 4.3.5, § 1, in acht nemen.
Artikel 4.3.7. § 1. Tenzij anders bepaald in de beslissing, bedoeld in artikel 4.3.5, § 1, bestaat het project-MER uit ten minste volgende onderdelen : 1° een algemeen deel dat de volgende informatie bevat : a) een beschrijving van de doelstellingen van het voorgenomen project;b) een overzicht van de motieven voor het voorgenomen project;c) een beschrijving van de krachtlijnen van het voorgenomen project waarbij in voorkomend geval het begrip milieutechnische eenheid het uitgangspunt vormt en met in het bijzonder;1) een beschrijving van de fysieke kenmerken van het hele project en de vereisten met betrekking tot het gebruik van grond en terrein tijdens de constructie en bedrijfsfasen alsook de aard en hoeveelheden van de gebruikte materialen;2) in voorkomend geval een beschrijving van de voornaamste kenmerken van de constructie- en/of productieprocessen met betrekking tot de aanwending van energie en grondstoffen;3) een beschrijving van de wijze waarop bij het uitwerken van het voorgenomen project rekening werd gehouden met de te verwachten betekenisvolle milieueffecten en een prognose van de aard en hoeveelheid van de verwachte residuen en emissies ten gevolge van het functioneren en in voorkomend geval stopzetten en ontmantelen van het project;d) een schets van de beschikbare alternatieven voor het project of onderdelen ervan;onder meer inzake doelstellingen, locaties en wijze van uitvoering of inzake de bescherming van het milieu; e) een vergelijking tussen het voorgenomen project en de beschikbare alternatieven die de redelijkerwijze onderzocht kunnen worden, alsmede de redenen voor de selectie van de te onderzoeken alternatieven;f) een verwijzing naar de wettelijke, decretale en reglementaire voorschriften die vanuit het oogpunt van het milieubeleid relevant zijn bij de uitvoering van het voorgenomen project of voor de onderzochte alternatieven, en een onderzoek naar de mate waarin het voorgenomen project of de alternatieven ermee verenigbaar zijn;g) een beschrijving van de bestaande toestand van het milieu (met inbegrip van de milieukenmerken van gebieden waarvoor de gevolgen aanzienlijk kunnen zijn en van alle bestaande milieuproblemen), voorzover de tenuitvoerlegging van het project of van één van de onderzochte alternatieven daarvoor gevolgen kan hebben, en een beschrijving van de te verwachten ontwikkeling van dat milieu indien noch het project noch één van de alternatieven wordt uitgevoerd;2° een deel betreffende de milieueffecten dat de volgende informatie bevat : a) een beschrijving van de methodieken die werden gebruikt voor de bepaling en de beoordeling van de milieueffecten;b) een beschrijving en onderbouwde beoordeling van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het voorgenomen project en van de onderzochte alternatieven op of inzake, in voorkomend geval, de gezondheid en veiligheid van de mens, de ruimtelijke ontwikkeling, de biodiversiteit, de fauna en flora, de energie- en grondstoffenvoorraden, de bodem, het water, de atmosfeer, de klimatologische factoren, het geluid, het licht, de stoffelijke goederen, het cultureel erfgoed met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, het landschap, de mobiliteit en de samenhang tussen de genoemde factoren;deze beschrijving van de milieueffecten omvat de directe, en in voorkomend geval de indirecte, secundaire, cumulatieve en synergetische effecten, permanent en tijdelijk, positief en negatief, op korte, middellange en lange termijn van het project; De beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten gebeurt onder meer in het licht van de overeenkomstig Hoofdstuk II van Titel II van dit decreet vastgestelde milieukwaliteitsnormen; c) een beschrijving en evaluatie van de mogelijke maatregelen om de aanzienlijke nadelige milieueffecten van het voorgenomen project op een samenhangende wijze te vermijden, te beperken, te verhelpen of te compenseren;d) een beschrijving van de voorzieningen die redelijkerwijze kunnen worden getroffen voor een behoorlijke monitoring en evaluatie van de effecten van het voorgenomen project;e) een globale evaluatie van het voorgenomen project en de onderzochte alternatieven.3° een gedetailleerde opgave van de directe en indirecte, tijdelijke en permanente tewerkstellingseffecten van het voorgenomen project en een overzicht van de totale geplande investering met inbegrip van (te) ontvangen subsidies en andere steunmaatregelen, alsook een overzicht van de aard, hoeveelheid en herkomst van de gebruikte materialen en de aard, hoeveelheid en bestemming van de te produceren goederen;4° een opgave van de moeilijkheden, technische leemten of ontbrekende kennis die de initiatiefnemer en/of het team van erkende deskundigen eventueel hebben ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie en de gevolgen daarvan voor de wetenschappelijkheid van het rapport;5° een niet-technische samenvatting van de verstrekte informatie, zoals omschreven in 1° tot en met 4°. § 2. Het project-MER moet de in § 1 genoemde informatie slechts bevatten : 1° voorzover ze relevant is voor het stadium van het vergunningsproces waarin de milieueffect-rapportage wordt uitgevoerd en voor zover ze relevant is in het licht van de specifieke kenmerken van een bepaald project of de categorie van projecten waartoe de onderzochte actie behoort en de milieuaspecten die door het voorgenomen project kunnen worden beïnvloed;2° voorzover de bestaande kennis en de bestaande effectanalyse- en beoordelingsmethodes redelijkerwijze toelaten om deze informatie te verzamelen en te verwerken. § 3. De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen inzake de inhoud van het project-MER. Afdeling IV. - Het onderzoek en het gebruik van het project-MER
Artikel 4.3.8. § 1. De initiatiefnemer bezorgt het voltooide project-MER door betekening of tegen ontvangstbewijs aan de administratie. § 2. De administratie toetst het project-MER inhoudelijk : 1° aan de beslissing, bedoeld in artikel 4.3.5, § 1; 2° in voorkomend geval aan de overeenkomstig artikel 4.3.6, § 3, door haar verstrekte aanvullende bijzondere richtlijnen; 3° aan de overeenkomstig artikel 4.3.7 vereiste gegevens.
Het resultaat van de toetsing wordt opgenomen in het project-MER-verslag en leidt tot de goed- of afkeuring van het project-MER. Als de administratie het project-MER afkeurt, vermeldt het verslag alle punten waarop het project-MER tekortschiet. De administratie keurt het project-MER onverwijld en uiterlijk binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst ervan, goed of af. De administatie kan gemotiveerd beslissen om deze termijn te verlengen tot vijftig dagen. Zij betekent de verlengingsbeslissing binnen de hiervoor bedoelde termijn van dertig dagen. § 3. De administratie bezorgt haar beslissing betreffende de goed- of afkeuring van het project-MER binnen een termijn van veertig dagen, respectievelijk zestig dagen in geval van termijnverlenging, na ontvangst ervan aan : 1° de initiatiefnemer, door betekening; 2° de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen, bedoeld in artikel 4.3.4, § 4, eerste lid; 3° in voorkomend geval de bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 4.3.4, § 5; 4° de erkende MER-coördinator, bedoeld in artikel 4.3.6.
De beslissing bevat ook een afschrift van het project-MER-verslag, bedoeld in § 2, en vermeldt dat de initiatiefnemer tegen de beslissing een gemotiveerd verzoek tot heroverweging kan betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van twintig dagen. § 4. De initiatiefnemer kan een gemotiveerd verzoek tot heroverweging van deze beslissing aan de administratie betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs. Artikel 4.6.4 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.3.9. § 1. Vanaf de betekening van de beslissing, bedoeld in artikel 4.3.8, § 3, liggen het goedgekeurde project-MER, het project-MER-verslag, bedoeld in artikel 4.3.8, § 2, de beslissing, bedoeld in artikel 4.3.5, § 1, en in voorkomend geval de aanvullende bijzondere richtlijnen, bedoeld in artikel 4.3.6, § 3, ter inzage bij de administratie. § 2. De initiatiefnemer kan aan de administratie vragen om te onderzoeken of ze, overeenkomstig artikel 8, § 5, van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid van bestuur, gegevens in de in § 1 bedoelde stukken aan ter inzagelegging moet onttrekken. Hij stelt zijn vraag aan de administratie uiterlijk op het moment dat hij het voltooide project-MER aan de administratie bezorgt. Hij duidt in zijn vraag aan over welke gegevens het gaat en op welke gronden de onttrekking aan de ter inzagelegging moet gebeuren.
De administratie neemt een beslissing over de vraag van de initiatiefnemer uiterlijk op het moment van de goed- of afkeuring van het project-MER. Ze maakt een belangenafweging overeenkomstig het bedoelde artikel. De administratie kan de bedoelde gegevens geheel of gedeeltelijk aan ter inzagelegging onttrekken. Als ze beslist tot hele of gedeeltelijke onttrekking aan de ter inzagelegging van de aangeduide gegevens, moet ze de relevante gegevens opnemen in een bijlage. De bijlage wordt niet ter inzage gelegd van het publiek. § 3. De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen inzake het gebruik van het project-MER bij de verdere besluitvorming over het voorgenomen project en inzake de bekendmaking van het definitieve besluit over het project. § 4. De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen betreffende de wijze waarop de bevoegde autoriteiten en de burgers van de lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten, bedoeld in artikel 4.3.4, § 5, hun commentaar op het goedgekeurde project-MER en het voorgenomen project kunnen meedelen, en betreffende de wijze waarop hierover overleg wordt gepleegd.
Het definitieve vergunningsbesluit wordt opgestuurd aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten, bedoeld in artikel 4.3.4, § 5. HOOFDSTUK IV. - Veiligheidsrapportage over ruimtelijke uitvoeringsplannen Artikel 4.4.1. § 1. De veiligheidsrapportage, bedoeld in dit hoofdstuk, heeft betrekking op de opmaak van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, bedoeld in het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, teneinde uitvoering te geven aan de verplichtingen, bepaald in artikel 24 van het samenwerkingsakkoord. § 2. De Vlaamse regering stelt de criteria vast op basis waarvan de administratie beslist of de opmaak van een ruimtelijke veiligheidsrapport al dan niet vereist is.
Artikel 4.4.2. § 1. Het ruimtelijk veiligheidsrapport wordt opgesteld onder de verantwoordelijkheid en op kosten van de initiatiefnemer.
De initiatiefnemer moet hiervoor een beroep doen op een erkende VR-deskundige. Hij stelt aan de erkende deskundige alle relevante informatie die voorhanden is ter beschikking. Hij verleent alle medewerking opdat de erkende deskundige zijn taak naar behoren kan vervullen. § 2. De erkende deskundige mag geen belang hebben bij de exploitatie van bestaande of voorgenomen inrichtingen die eventueel in het RVR aan bod komen. Hij voert zijn opdracht volledig onafhankelijk uit. § 3. Tijdens het opstellen van het ruimtelijk veiligheidsrapport is de erkende deskundige gehouden tot overleg met de administratie. De erkende deskundige moet in voorkomend geval de schriftelijke richtlijnen van de administratie in acht nemen.
Artikel 4.4.3. Het ruimtelijk veiligheidsrapport bestaat uit ten minste volgende onderdelen : 1° een algemeen deel dat de volgende informatie bevat : a) een beschrijving van de doelstellingen en krachtlijnen van het voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan, met inbegrip van een kaart op aangepaste schaal;b) een overzicht van de motieven voor de opmaak van het ruimtelijk uitvoeringplan;c) een beschrijving van de in beschouwing genomen alternatieven voor het voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan of een schets van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven voor bepaalde onderdelen ervan, telkens met inbegrip van de overwegingen ter zake van de initiatiefnemer;d) een vergelijking tussen de beschreven alternatieven en het voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan of de desbetreffende onderdelen ervan;2° een deel betreffende de invloed van het ruimtelijk uitvoeringsplan op de risico's op zware ongevallen voor mens en milieu dat de volgende informatie bevat : a) een beschrijving van de methodieken die werden gebruikt voor de bepaling en de beoordeling van de risico's op zware ongevallen voor mens en milieu met inbegrip van een opsomming en omschrijving van de relevante criteria die in het ruimtelijk veiligheidsrapport gebruikt worden voor de afbakening van de risicozones;b) in voorkomend geval informatie over de aan de bestaande inrichtingen verbonden risico's op zware ongevallen voor mens en milieu en over de veiligheidsmaatregelen die bestaande inrichtingen hebben genomen en/of kunnen nemen ter voorkoming van zware ongevallen en ter beperking van de gevolgen ervan voor mens en milieu;c) voor het voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan en de beschreven alternatieven, een wetenschappelijke beoordeling van de invloed van de in beschouwing genomen ontwikkelingen rond bestaande inrichtingen en/of van de mogelijke vestiging van nieuwe inrichtingen op de risico's op zware ongevallen voor mens en milieu met inbegrip van de afgebakende risicozones;d) op basis van de in c) bedoelde beoordeling, aanbevelingen over : 1) de voorziene stedenbouwkundige voorschriften onder meer in het licht van de vereiste om ook op lange termijn voldoende afstand te bewaren tussen de onder het samenwerkingsakkoord vallende inrichtingen en bepaalde kwetsbare gebieden, bedoeld in artikel 24, § 1, laatste lid, van het samenwerkingsakkoord;2) de aanvullende maatregelen die bestaande inrichtingen kunnen nemen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken teneinde de risico's niet te vergroten;e) een globale evaluatie van het voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan en van de beschreven alternatieven in het kader van het beleid inzake voorkoming van zware ongevallen en beperking van de gevolgen ervan voor mens en milieu;3° een opgave van de moeilijkheden, technische leemten of ontbrekende kennis die de initiatiefnemer en/of de erkende deskundige eventueel hebben ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie en de daaruit voortvloeiende implicaties voor de wetenschappelijkheid van het rapport;4° een niet-technische samenvatting van de verstrekte gegevens zoals omschreven in 1° tot en met 3°. Artikel 4.4.4. § 1. De initiatiefnemer bezorgt het voltooide ruimtelijk veiligheidsrapport door betekening of tegen ontvangstbewijs aan de administratie. § 2. De administratie toetst het RVR inhoudelijk aan : 1° de overeenkomstig artikel 4.4.3 vereiste gegevens; 2° de eventuele schriftelijke richtlijnen, bedoeld in artikel 4.4.2, § 3.
Het resultaat van de toetsing wordt opgenomen in het RVR-verslag en leidt tot de goed- of afkeuring van het ruimtelijk veiligheidsrapport.
Als de administratie het ruimtelijk veiligheidsrapport afkeurt, vermeldt het verslag alle punten waarop het rapport tekortschiet. De administratie keurt het voltooide ruimtelijk veiligheidsrapport onverwijld en uiterlijk binnen een termijn van vijftig dagen na ontvangst ervan, goed of af. § 3. De administratie betekent haar beslissing betreffende de goed- of afkeuring van het ruimtelijk veiligheidsrapport binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst ervan aan : 1° de initiatiefnemer;2° de erkende deskundige die het ruimtelijk veiligheidsrapport heeft opgesteld. De beslissing bevat ook een afschrift van het RVR-verslag, bedoeld in § 2, en vermeldt dat de initiatiefnemer tegen de beslissing een gemotiveerd verzoek tot heroverweging kan betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van twintig dagen. § 4. De initiatiefnemer kan een gemotiveerd verzoek tot heroverweging van deze beslissing aan de administratie betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs. Artikel 4.6.4 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.4.5. De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen inzake de opmaak, het onderzoek en het verdere gebruik van het ruimtelijk veiligheidsrapport. HOOFDSTUK V. - Veiligheidsrapportage over de exploitatie van inrichtingen Afdeling I. - Toepassingsgebied
Artikel 4.5.1. § 1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op alle inrichtingen waarvoor : 1° overeenkomstig artikel 12 van het samenwerkingsakkoord, een veiligheidsrapport moet worden opgesteld of, overeenkomstig artikel 13 van het samenwerkingsakkoord, het veiligheidsrapport opnieuw moet worden beoordeeld ingevolge een wijzing aan de inrichting;en 2° overeenkomstig het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning een aanvraag voor een milieuvergunning of een wijziging van de milieuvergunning moet worden ingediend. § 2. De Vlaamse regering kan andere categorieën van inrichtingen aanwijzen waarvoor een omgevingsveiligheidsrapport moet worden opgesteld overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk. De Vlaamse regering kan, in afwijking van artikel 4.5.6, bepalen dat voor deze categorieën van inrichtingen, het omgevingsveiligheidsrapport bepaalde gegevens niet hoeft te bevatten. Afdeling II. - Aanmelding en inhoudsafbakening van het voorgenomen
omgevingsveiligheidsrapport Artikel 4.5.2. § 1. De initiatiefnemer meldt de administratie tijdig en door betekening of tegen ontvangstbewijs haar voornemen om een omgevingsveiligheidsrapport op te stellen. § 2. De aanmelding bevat ten minste : 1° een beschrijving en verduidelijking van het project met inbegrip van de ruimtelijke situering ervan en het exploitatieadres van de inrichting;de ruimtelijke situering bevat minstens een uittreksel van de ruimtelijke uitvoeringsplannen of de vigerende plannen van aanleg en van de topografische kaarten van de omgeving; 2° de reden van de rapportageplicht van de inrichting;3° de vergunningen die aangevraagd moeten worden en in voorkomend geval de bestaande vergunningstoestand voor de exploitatie van de inrichting;4° in voorkomend geval de gegevens die de administratie nodig heeft voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling, bedoeld in § 4;5° in voorkomend geval de relevante gegevens uit vorige rapportages en uit de goedgekeurde rapporten die daaruit zijn voortgekomen; 6° in voorkomend geval de gegevens die de administratie in staat moeten stellen om te beslissen tot een beperking van het omgevingsveiligheidsrapport overeenkomstig artikel 4.5.4; 7° een document waarin, steunende op de vereisten van artikel 4.5.6 en van het v.r.-richtlijnenboek, de inhoudelijke aanpak - met inbegrip van de methodologie - van het omgevingsveiligheidsrapport wordt voorgesteld; 8° de relevante gegevens over de voorgestelde erkende deskundige, bedoeld in artikel 4.5.5, in voorkomend geval aangevuld met de lijst van deskundigen die de erkende deskundige zullen bijstaan en de taakverdeling tussen de deskundigen. 9° in voorkomend geval de gronden voor de vraag tot onttrekking aan passieve openbaarheid van de aanmelding of aangeduide delen ervan. § 3. De administratie neemt een beslissing over de volledigheid van de aanmelding. De beslissing vermeldt alle punten van onvolledigheid van de aanmelding. De aanmelding is onvolledig als gegevens of documenten ontbreken die vereist zijn op grond van § 2.
Als de initiatiefnemer in de aanmelding een vraag stelde tot onttrekking aan passieve openbaarheid van de aanmelding of delen ervan, maakt de administratie in haar beslissing een belangenafweging overeenkomstig artikel 8, § 5, van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid van bestuur. De administratie kan de bedoelde gegevens geheel of gedeeltelijk onttrekken aan passieve openbaarheid. Als ze beslist tot hele of gedeeltelijke onttrekking aan passieve openbaarheid van de aangeduide gegevens, moet ze de gegevens die aan passieve openbaarheid worden onttrokken opnemen in een bijlage.
Tegen de beslissing tot onttrekking aan passieve openbaarheid staat beroep open overeenkomstig artikelen 14 tot en met 18 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid van bestuur.
De procedure kan slechts worden verdergezet wanneer de aanmelding volledig is.
De administratie betekent haar beslissing aan de initiatiefnemer onverwijld en uiterlijk binnen een termijn van twintig dagen na ontvangst van de aanmelding. § 4. Als het project ten gevolge van een zwaar ongeval waarschijnlijk betekenisvolle effecten kan hebben voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Gemeenschap en/of in verdragspartijen bij het Verdrag betreffende de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen, ondertekend in Helsinki op 17 maart 1992 en/of in andere gewesten, of als de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten daarom verzoeken, bezorgt de administratie onverwijld aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten : 1° een afschrift van de volledig verklaarde aanmelding;2° een beschrijving van de rapportageprocedure die op het voorgenomen project van toepassing is;3° een aanduiding van de vergunningsplicht waaraan het voorgenomen project is onderworpen en een beschrijving van het doel ervan, alsook van de toepasselijke vergunningsprocedure(s). De zending vermeldt dat de bevoegde autoriteiten binnen een termijn van veertig dagen na verzending van het afschrift, hun commentaar aan de administratie kunnen meedelen.
Artikel 4.5.3. § 1. De administratie neemt onverwijld en uiterlijk binnen een termijn van twintig dagen na de volledigheidsverklaring van de aanmelding een beslissing over : 1° de inhoud van het omgevingsveiligheidsrapport en de inhoudelijke aanpak van de rapportage, met inbegrip van de methodologie;2° de eventuele bijzondere richtlijnen voor het opstellen van het omgevingsveiligheidsrapport;3° de aanstelling van de erkende deskundige die het OVR zal opstellen; In voorkomend geval bevat de beslissing bepalingen inzake de beperking van de inhoud van het omgevingsveiligheidsrapport overeenkomstig artikel 4.5.4.
In voorkomend geval houdt de administratie bij haar beslissing rekening met de commentaren, bedoeld in artikel 4.5.2, § 4. § 2. De administratie deelt haar beslissing binnen een termijn van dertig dagen na de volledigverklaring van de aanmelding mee aan de initiatiefnemer, door betekening, en in voorkomend geval aan de bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 4.5.2, § 4. § 3. Als artikel 4.5.2, § 4 van toepassing is, worden de termijnen, bedoeld in §§ 1 en 2, verlengd tot tachtig, respectievelijk negentig dagen. § 4. De initiatiefnemer kan een gemotiveerd verzoek tot heroverweging van deze beslissing aan de administratie betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs. Artikel 4.6.4 is van overeenkomstige toepassing. § 5. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen inzake de aanmelding, de bezorging van het afschrift, de mogelijkheid om commentaren uit te brengen en de inhoudsafbakening.
Artikel 4.5.4. Als de initiatiefnemer aantoont dat bepaalde in de inrichting of in een deel van de inrichting zelf aanwezige stoffen geen zwaar ongeval teweeg kunnen brengen overeenkomstig de criteria, bedoeld in artikel 12, § 5, van het samenwerkingsakkoord, kan de administratie beslissen dat de gegevens van het omgevingsveiligheidsrapport beperkt worden tot diegene die van belang zijn voor de voorkoming van de resterende risico's op zware ongevallen en voor de beperking van de gevolgen daarvan voor mens en milieu.
Als de administratie beslist om de gegevens van het omgevingsveiligheidsrapport te beperken, stuurt ze haar beslissing en alle nodige informatie onmiddellijk en in ieder geval voor de vergunningsbeslissing naar de Commissie van de Europese Gemeenschap. Afdeling III. - Opstellen van het omgevingsveiligheidsrapport
Artikel 4.5.5. § 1. Het omgevingsveiligheidsrapport wordt opgesteld onder de verantwoordelijkheid en op kosten van de initiatiefnemer.
De initiatiefnemer moet hiervoor een beroep doen op een erkende deskundige. Hij stelt aan de erkende deskundige alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de erkende deskundige zijn taak naar behoren kan vervullen. § 2. De erkende deskundige mag geen belang hebben bij de desbetreffende exploitatie. Hij voert zijn opdracht volledig onafhankelijk uit. § 3. Tijdens het opstellen van het omgevingsveiligheidsrapport is de erkende deskundige gehouden tot overleg met de administratie. De erkende deskundige moet in voorkomend geval de aanvullende bijzondere schriftelijke richtlijnen van de administratie als aanvulling op de afgebakende inhoud, bedoeld in artikel 4.5.3, § 1, 1° en 2°, in acht nemen.
Artikel 4.5.6. Onverminderd de toepassing van artikel 4.5.4 bevat het omgevingsveiligheidsrapport tenminste de volgende gegevens, in de mate dat die beschikbaar kunnen zijn : 1° inlichtingen over het beheersysteem en de organisatie van de inrichting met het oog op de preventie van zware ongevallen.Deze inlichtingen moeten de punten bestrijken die in artikel 10 van het samenwerkingsakkoord zijn vervat. 2° presentatie van de omgeving van de inrichting : a) een beschrijving van de locatie, met inbegrip van de geografische ligging, de meteorologische, geologische en hydrografische gegevens met inbegrip van de voor de veiligheid relevante elementen van de voorgeschiedenis;b) een identificatie van de externe gevaarbronnen en gevoelige omgevingsobjecten alsmede de informatie die over deze bronnen beschikbaar is;c) een beschrijving van de zones die door een zwaar ongeval kunnen worden getroffen;3° beschrijving van de inrichting : a) identificatie van de installaties en activiteiten binnen de inrichting die een zwaar ongeval teweeg kunnen brengen;b) beschrijving van de activiteiten en producten uit de gedeelten van de inrichting die belangrijk zijn vanuit het oogpunt van de veiligheid;c) beschrijving van procédés en werkwijzen;d) beschrijving van de gevaarlijke stoffen : 1) een lijst van de gevaarlijke stoffen, die bestaat uit : - de beschrijving van de gevaarlijke stoffen : chemische naam, CAS-nummer, naam volgens de IUPAC-nomenclatuur; - de maximale hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen die aanwezig zijn of kunnen zijn; 2) fysische, chemische en toxicologische kenmerken en gegevens, zowel over de onmiddellijk als over later optredende gevaren voor mens en milieu;3) het fysische of chemische gedrag onder normale gebruiksvoorwaarden of bij voorzienbare ongevallen;4° identificatie en analyse van de zware ongevallen met mogelijke gevolgen voor de omgeving (mens en milieu) en de preventiemiddelen : a) gedetailleerde beschrijving van de scenario's voor mogelijke zware ongevallen en de omstandigheden waarin die zich kunnen voordoen, inclusief een samenvatting van de voorvallen die bij het op gang brengen van deze scenario's een belangrijke rol kunnen spelen, ongeacht of de oorzaken binnen of buiten de installatie liggen;b) beschrijving van de mogelijke oorzaken van zware ongevallen en van de omstandigheden waarin zo'n zwaar ongeval zich zou kunnen voordoen, vergezeld van een beschrijving van de genomen preventieve maatregelen; c) kwantificering van de risico's, zoals aangegeven in het v.r.-richtlijnenboek, verbonden aan de in a) beschreven scenario's; d) beoordeling van de omvang en de ernst van de mogelijke gevolgen van de geïdentificeerde zware ongevallen;e) beschrijving van de technische parameters die van belang zijn voor de veiligheid van de installaties en van de apparatuur die werd gepland voor de veiligheid van de installa-ties;5° beschermings- en interventiemaatregelen om de gevolgen van een zwaar ongeval te beperken : a) beschrijving van de technische parameters die van belang zijn voor de veiligheid van de installaties en van de apparatuur die werd gepland voor de veiligheid van de installaties;b) beschrijving van de apparatuur die op de installatie is aangebracht om de gevolgen van zware ongevallen te beperken;organisatie van het alarm en de interventie; c) beschrijving van de inzetbare interne of externe middelen;d) beschrijving van het interne noodplan, bedoeld in artikel 15 van het samenwerkingsakkoord;6° een beschrijving en beoordeling van de preventieve en gevolgbeperkende maatregelen van technische en organisatorische aard die de initiatiefnemer zal nemen, met inbegrip van de termijn waarop die verwezenlijkt zullen worden;7° een schets van alternatieven die redelijkerwijze in beschouwing kunnen worden genomen naar locatie, inplanting, procédé en hoeveelheden gevaarlijke stoffen, inbegrepen het nulalternatief en de sluiting van de inrichting;8° een opgave van de moeilijkheden, technische leemten of ontbrekende kennis die de initiatiefnemer en/of de deskundigen eventueel hebben ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie en de gevolgen daarvan voor de wetenschappelijkheid van het rapport;9° een niet-technische samenvatting van de verstrekte gegevens zoals omschreven in 1° tot en met 8°. Afdeling IV. - Het onderzoek en het gebruik van het
omgevingsveiligheidsrapport Artikel 4.5.7. § 1. De initiatiefnemer bezorgt het voltooide omgevingsveiligheidsrapport door betekening of tegen ontvangstbewijs aan de administratie. § 2. De administratie toetst het OVR inhoudelijk aan : 1° de beslissing, bedoeld in artikel 4.5.3, § 1; 2° de eventuele aanvullende bijzondere richtlijnen, bedoeld in artikel 4.5.5, § 3; 3° de overeenkomstig artikel 4.5.6 vereiste gegevens.
Het resultaat van de toetsing wordt opgenomen in het OVR-verslag en leidt tot de goed- of afkeuring van het omgevingsveiligheidsrapport.
Als de administratie het omgevingsveiligheidsrapport afkeurt, vermeldt het verslag alle punten waarop het omgevingsveiligheidsrapport tekortschiet. De administratie keurt het omgevingsveiligheidsrapport onverwijld en uiterlijk binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst ervan, goed of af. De administatie kan gemotiveerd beslissen om deze termijn te verlengen tot vijftig dagen. Zij betekent de verlengingsbeslissing binnen de hiervoor bedoelde termijn van dertig dagen. § 3. De administratie bezorgt haar beslissing betreffende de goed- of afkeuring van het omgevingsveiligheidsrapport binnen een termijn van veertig dagen, respectievelijk zestig dagen in geval van termijnverlenging, na ontvangst ervan aan : 1° de initiatiefnemer, door betekening;2° de overheden die in voorkomend geval uitspraak zullen moeten doen over een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van de inrichting;3° het college van burgemeester en schepenen van de gemeente of gemeenten waar de inrichting is gelegen; 4° in voorkomend geval de bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 4.5.2, § 4; 5° de erkende deskundige die het rapport heeft opgesteld. Deze beslissing bevat ook een afschrift van het OVR-verslag, bedoeld in § 2, en vermeldt dat de initiatiefnemer tegen de beslissing een gemotiveerd verzoek tot heroverweging kan betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van twintig dagen. § 4. De initiatiefnemer kan een gemotiveerd verzoek tot heroverweging van deze beslissing aan de administratie betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs. Artikel 4.6.4 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.5.8. § 1. Vanaf de betekening van de beslissing, bedoeld in artikel 4.5.7, § 3, liggen het goedgekeurde omgevingsveiligheidsrapport, het OVR-verslag, bedoeld in artikel 4.5.7, § 2, de beslissing, bedoeld in artikel 4.5.3, § 1, en in voorkomend geval de aanvullende bijzondere richtlijnen, bedoeld in artikel 4.5.5, § 3, ter inzage bij de administratie. § 2. De initiatiefnemer kan aan de administratie vragen om te onderzoeken of ze, overeenkomstig artikel 8, § 5, van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid van bestuur, gegevens in de in § 1 bedoelde stukken aan ter inzagelegging moet onttrekken. Hij stelt zijn vraag aan de administratie uiterlijk op het moment dat hij het voltooide OVR aan de administratie bezorgt. Hij duidt in zijn vraag aan over welke gegevens het gaat en op welke gronden de onttrekking aan de ter inzagelegging moet gebeuren.
De administratie neemt een beslissing over de vraag van de initiatiefnemer uiterlijk op het moment van de goed- of afkeuring van het OVR. Ze maakt een belangenafweging overeenkomstig het bedoelde artikel. De administratie kan de bedoelde gegevens geheel of gedeeltelijk aan ter inzagelegging onttrekken. Als ze beslist tot hele of gedeeltelijke onttrekking aan de ter inzagelegging van de aangeduide gegevens, moet ze de relevante gegevens opnemen in een bijlage. De bijlage wordt niet ter inzage gelegd van het publiek. § 3. Bij de verdere besluitvorming over het voorgenomen project moet rekening worden gehouden met de noodzaak om risicoactiviteiten gescheiden en op voldoende afstand te houden van woongebieden, door publiek bezochte gebieden, ruimtelijk kwetsbare gebieden en door de Vlaamse regering nader te omschrijven bijzonder kwetsbare gebieden.
De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen inzake het gebruik van het omgevingsveiligheidsrapport bij de verdere besluitvorming over het voorgenomen project en inzake de bekendmaking van het besluit over het project. § 4. De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen betreffende de wijze waarop de bevoegde autoriteiten en de burgers van de lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten, bedoeld in artikel 4.5.2, § 4, hun commentaar op het goedgekeurde omgevingsveiligheidsrapport en het voorgenomen project kunnen meedelen, en betreffende de wijze waarop hierover overleg wordt gepleegd.
Het definitieve vergunningsbesluit betreffende het project wordt opgestuurd aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten, bedoeld in artikel 4.5.2, § 4. HOOFDSTUK VI. - Gemeenschappelijke aspecten van kwaliteitszorg Afdeling I. - De erkenning van deskundigen en coördinatoren
Artikel 4.6.1. § 1. Natuurlijke personen en publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen worden erkend : 1° voor het opstellen van milieueffectrapporten, als : a) coördinator die een team van erkende MER-deskundigen leidt;b) deskundige voor het meewerken in teamverband aan plan- en/of project-MER's;2° voor het opstellen van veiligheidsrapporten, als deskundige voor het opstellen van ruimtelijke veiligheidsrapporten en/of omgevingsveiligheidsrapporten. § 2. De erkenning geldt voor een periode van maximaal vijf jaar en kan steeds worden ingetrokken als niet meer aan één of meer erkenningsvoorwaarden is voldaan of als de deskundige en/of coördinator zijn verplichtingen krachtens deze titel niet reglementair of objectief uitvoert. § 3. De voorwaarden voor erkenning hebben onder meer betrekking op : 1° de opleiding en/of ervaring van de aanvrager;2° de beschikking over of toegang tot de relevante informatie, geschikte faciliteiten en eventuele omkadering;3° in voorkomend geval de kwaliteit van de uitgevoerde rapportages. § 4. De Vlaamse regering kan bijkomende voorwaarden voor de erkenning bepalen en nadere regelen vaststellen inzake het verlenen en het intrekken van de erkenning. Afdeling II. - De richtlijnenboeken, evaluatie en monitoring
Artikel 4.6.2. § 1. De administratie stelt een richtlijnenboek inzake milieueffectrapportage op. Dit m.e.r.-richtlijnenboek is het referentiewerk waarop de administratie, de initiatiefnemer, de erkende coördinatoren en de deskundigen zich baseren voor het goede verloop van de rapportage en voor de inhoud van een plan-MER of project-MER, met inbegrip van de methodologische aspecten.
De bijzondere en in voorkomend geval de aanvullende bijzondere richtlijnen kunnen op gemotiveerde wijze het m.e.r.-richtlijnenboek aanvullen, strengere voorschriften bevatten of er in minder strenge zin van afwijken. § 2. De administratie stelt een richtlijnenboek inzake veiligheidsrapportage op. Dit v.r.-richtlijnenboek is het referentiewerk waarop de administratie, de initiatiefnemer en de deskundigen zich baseren voor het goede verloop van de rapportage en de inhoud van een ruimtelijk veiligheidsrapport of een omgevingsveiligheidsrapport, met inbegrip van de methodologische aspecten.
De bijzondere en in voorkomend geval aanvullende bijzondere richtlijnen kunnen op gemotiveerde wijze het v.r.-richtlijnenboek aanvullen, strengere voorschriften bevatten of er in minder strenge zin van afwijken. § 3. De administratie is verantwoordelijk voor de geregelde actualisering van de richtlijnenboeken op basis van de wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen, alsook de evaluatie van de ervaringen met milieueffect- en veiligheidsrapportages.
Artikel 4.6.3. § 1. De administratie kan over een gerealiseerde actie of over categorieën van acties die gedurende een bepaalde periode werden uitgevoerd en waarvoor een project-MER of plan-MER werd opgesteld, een evaluatie of een monitoringonderzoek organiseren. § 2. Als de administratie een evaluatie of monitoringonderzoek organiseert, moet de initiatiefnemer alle medewerking verlenen en alle inlichtingen verstrekken die redelijkerwijs nuttig zijn voor dit onderzoek. § 3. De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen voor de procedure van de evaluatie en het monitoringonderzoek. Afdeling III. - De adviescommissie
Artikel 4.6.4. § 1. Op gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer kan de administratie na advies van een adviescommissie de door de initiatiefnemer gespecificeerde elementen van volgende beslissingen in heroverweging nemen : 1° inzake milieueffectrapportage : a) het toepassen van de verplichting tot het opstellen van een project-MER, bedoeld in artikel 4.3.3, §§ 2 en 3; b) de inhoudelijke vereisten en de verstrekte richtlijnen betreffende het plan-MER of project-MER, bedoeld in respectievelijk artikel 4.2.5, § 1, en artikel 4.3.5, § 1; c) de afkeuring van het plan-MER of project-MER, bedoeld in respectievelijk artikel 4.2.8, § 2, en artikel 4.3.8, § 2; 2° inzake veiligheidsrapportage : a) de inhoudelijke vereisten en de verstrekte richtlijnen betreffende het omgevingsveiligheidsrapport, bedoeld in artikel 4.5.3, § 1; b) de afkeuring van het ruimtelijk veiligheidsrapport of het omgevingsveiligheidsrapport, bedoeld in respectievelijk artikel 4.4.4 en artikel 4.5.7.
Op gemotiveerd verzoek van de administraties, overheidsinstellingen of organisaties, bedoeld in artikel 4.2.4, § 4, eerste lid, kan de administratie na advies van een adviescommissie de door de verzoeker gespecificeerde elementen van de beslissing over de inhoudelijke vereisten en de verstrekte richtlijnen betreffende het plan-MER bedoeld in artikel 4.2.5, § 1, in heroverweging nemen.§ 2. De verzoeker betekent zijn verzoek aan de administratie, of geeft het af tegen ontvangstbewijs, binnen een termijn van twintig dagen na ontvangst van de beslissing, bedoeld in § 1. § 3. Binnen een termijn van twintig dagen na ontvangst van het verzoek, bedoeld in § 2, wijst de leidend ambtenaar van de administratie drie of vijf leden van de adviescommissie aan. Deze leden zijn : 1° ofwel, deskundigen met ervaring op het gebied van de beoordeling van milieueffecten of risico's op zware ongevallen die geen rapporten opstellen overeenkomstig dit decreet;ze kunnen wel actief zijn in andere gewesten, in het kader van federale regelgeving of in het buitenland; 2° ofwel, deskundigen op het vlak van de problematiek die aan de adviescommissie wordt voorgelegd die evenwel geen erkende deskundigen zijn. De leden van de adviescommissie wijzen een voorzitter aan.
Ze mogen geen belang hebben bij het al dan niet realiseren van de voorgenomen actie of de alternatieven en mogen niet hebben deelgenomen aan de beslissingen in het kader van de desbetreffende rapportages. § 4. De adviescommissie formuleert een advies binnen een termijn van veertig dagen na ontvangst van het verzoek, bedoeld in § 2, en deelt het advies onverwijld en uiterlijk binnen een termijn van tien dagen mee aan de administratie.
Voor zover het advies unaniem is, is het bindend. § 5. Als het advies bindend is, volgt de administratie het onverwijld op.
In alle andere gevallen neemt de administratie een beslissing onverwijld en binnen een termijn van zeventig dagen na ontvangst van het verzoek, bedoeld in § 2. Ze houdt daarbij rekening met het advies.
De administratie keurt het rapport goed of af. Als de administratie het rapport afkeurt, geeft ze alle punten aan waarop het tekortschiet. § 6. De administratie bezorgt de beslissing onverwijld en binnen een termijn van tachtig dagen na ontvangst van het verzoek, bedoeld in § 2, aan : 1° de initiatiefnemer en de verzoeker, door betekening;2° in voorkomend geval de door de Vlaamse regering aangewezen betrokkenen. § 7. De Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen betreffende de instelling, de vergoeding en de werking van de adviescommissie. HOOFDSTUK VII. - Toezichts- en strafbepalingen Artikel 4.7.1. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie houden de ambtenaren van de door de Vlaamse regering aangewezen dienst toezicht op de naleving van de verplichting tot het opstellen van de rapporten.
Artikel 4.7.2. De initiatiefnemer die verplicht is om een rapport op te stellen, maar dit verzuimt, wordt gestraft met een geldboete van 30 tot 30.000 euro. »
Art. 5.Het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid wordt aangevuld met de bijlagen I en II, gevoegd als bijlage bij dit decreet.
Art. 6.Artikel 7 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning wordt opgeheven.
Art. 7.In artikel 16 van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Indien de uitvoering van de bodemsaneringswerken het exploiteren of veranderen impliceert van een inrichting waarvoor een milieueffectrapport of een omgevingsveiligheidsrapport is vereist, dan moet de inhoud van het bodemsaneringsproject worden aangevuld met de gegevens, bedoeld in artikel 4.3.7 of 4.5.6 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. »
Art. 8.§ 1. Milieueffectrapportages waarvoor de volledigverklaring van de kennisgeving gebeurde vóór de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, worden uitgevoerd overeenkomstig de procedure die van toepassing was op dat ogenblik. § 2. Veiligheidsrapportages waarvoor de volledigverklaring van de aanmelding gebeurde vóór de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, worden uitgevoerd overeenkomstig de procedure die van toepassing was op dat ogenblik.
Art. 9.In de uitvoeringsbesluiten bedoeld in artikel 4.3.2 en artikel 4.5.1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid die de categorieën van projecten aanwijzen waarvoor in voorkomend geval een project-m.e.r., respectievelijk een omgevingsveiligheidsrapport moet worden opgesteld, kunnen overgangstermijnen worden voorzien voor het van kracht worden van de verplichtingen. Dit voor zover voor deze categorieën van projecten overeenkomstig de regelgeving die van kracht was voor de inwerkingtreding van dit decreet geen project-m.e.r., respectievelijk omgevingsveiligheidsrapport moest worden opgesteld en voor zover deze categorieën van projecten op dat moment niet vallen onder het toepassingsgebied van richtlijn 85/337/EG, respectievelijk richtlijn 96/82/EG.
Art. 10.§ 1. Erkenningsaanvragen van MER- of VR-deskundigen die worden ingediend vóór de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, worden behandeld overeenkomstig de regelgeving die van toepassing was op dat ogenblik. § 2. Erkenningen van MER- of VR-deskundigen die werden verleend vóór de datum van de inwerkingtreding van dit decreet of overeenkomstig § 1, blijven gelden voor de in de erkenning bepaalde periode. Ze kunnen evenwel worden ingetrokken overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. § 3. In de periode van 18 maanden na de datum van de inwerkingtreding van dit decreet hoeft een MER-coördinator geen erkenning als coördinator te hebben. Hij kan op voorstel van de initiatiefnemer door de administratie worden gekozen uit het team van erkende MER-deskundigen dat het rapport opstelt. § 4. In de periode van 18 maanden na de datum van de inwerkingtreding van dit decreet geldt de erkenning als deskundige voor het opstellen van omgevingsveiligheidsrapporten tevens als erkenning voor het opstellen van ruimtelijke veiligheidsrapporten.
Art. 11.De bepalingen die betrekking hebben op het gebruik van richtlijnenboeken zijn niet van toepassing voor een bepaalde vorm van rapportage zolang de administratie voor deze vorm van rapportage geen richtlijnenboek heeft opgesteld overeenkomstig artikel 4.6.2. van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
Art. 12.De bepalingen die voorkomen in de onderstaande besluiten en die werden genomen op grond van artikel 7 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of vallen onder het toepassingsgebied van artikel 200 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, blijven gelden tot ze worden opgeheven of gewijzigd : 1° het besluit van de Vlaamse regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieueffectrapportage van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse regering van 27 april 1994, 25 januari 1995, 24 mei 1995, 4 februari 1997 en 10 maart 1998;2° het besluit van de Vlaamse regering van 23 maart 1989 houdende bepaling voor het Vlaamse Gewest van de categorieën van werken en handelingen, andere dan hinderlijke inrichtingen, waarvoor een milieueffectrapport is vereist voor de volledigheid van de aanvraag om bouwvergunning, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 25 januari 1995, 4 februari 1997 en 10 maart 1998;3° het besluit van de Vlaamse regering van 4 november 1997 tot vaststelling van de samenstelling van het dossier van de aanvraag om een bouwvergunning;4° het koninklijk besluit van 6 februari 1971 betreffende de behandeling en de openbaarmaking van de bouwaanvragen, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 25 april 1973, van 16 december 1961, bij besluiten van de Vlaamse regering van 16 maart 1983, van 3 oktober 1984, van 23 maart 1989, van 30 september 1993, van 20 juli 1994 en van 5 mei 2000;5° hoofdstuk IV 'preventie van zware ongevallen', van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en de bijlagen bij dit hoofdstuk (5, 6 en 7), voor zover dit nodig is voor de toepassing van de artikelen 7 en 8 van dit decreet;6° besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.
Art. 13.In voorkomend geval brengt de administratie binnen de termijn voorzien voor het advies en op grond van de criteria, bepaald overeenkomstig artikel 4.4.1, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende de algemene bepalingen van het milieubeleid, in het raam van het vooroverleg over gemeentelijke plannen van aanleg, bedoeld in artikel 18 van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, aan de gemeente ter kennis dat er een ruimtelijk veiligheidsrapport vereist is.
Hoofdstuk IV van Titel IV van het van decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid is van overeenkomstige toepassing.
In dit geval wordt onder initiatiefnemer verstaan : de gemeente die het initiatief neemt tot opmaak van een gemeentelijk plan van aanleg.
Art. 14.§ 1. Dit decreet treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad . § 2. Hoofdstuk II van Titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid treedt slechts in werking op een per plan of programma of per categorie van plan of programma nader door de Vlaamse regering te bepalen datum en uiterlijk op 21 juli 2004.
De in Hoofdstuk II van Titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid bedoelde verplichtingen zijn van toepassing op plannen en programma's waarvoor : 1° de eerste formele voorbereidende handeling plaatsvindt na de in het eerste lid bedoelde datum;of 2° de eerste formele voorbereidende handeling plaatsvindt voor de in het eerste lid bedoelde datum en het definitieve besluit over het plan of programma als bedoeld in artikel 4.2.9, § 3, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid meer dan 24 maanden na het hiervoor vermelde tijdstip wordt genomen, tenzij de Vlaamse regering geval per geval beslist dat dit niet haalbaar is en deze beslissing openbaar maakt.
Voor de gewestelijke of provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen met algemene draagwijdte die worden geïnitieerd door de gewestelijke of provinciale diensten van ruimtelijke ordening ter uitvoering van de intersectorale doelstellingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen of van het provinciaal ruimtelijk structuurplan geldt als eerste formele voorbereidende handeling, als bedoeld in het tweede lid, de aankondiging van de plenaire vergadering bedoeld in artikel 41 of 44 van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening. § 3. Onverminderd artikel 12, treedt Hoofdstuk IV van Titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid evenwel slechts in werking op de datum waarop de wijzigingsbepalingen van hoofdstuk II van Titel II van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening in werking treden waarmee uitvoering wordt gegeven aan de verplichtingen, bepaald in artikel 24 van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 18 december 2002.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw V. DUA De Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid, Buitenlandse Handel en Huisvesting, J. GABRIELS _______ Nota (1) Zitting 2001-2002. Stukken . - Ontwerp van decreet, 1312 - Nr. 1.
Zitting 2002-2003.
Stukken. - Verslag, 1312 - Nr. 2. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1312 - Nr. 3.
Handelingen. - Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 11 december 2002.
Bijlage I De criteria overeenkomstig artikel 4.2.2, §§ 1 en 2, en artikel 4.2.3, § 2 zijn : 1. De kenmerken van plannen en programma's, in het bijzonder gelet op : a.de mate waarin het plan of programma een kader vormt voor projecten en andere activiteiten met betrekking tot de ligging, aard, omvang en gebruiksvoorwaarden, alsmede wat betreft de toewijzing van hulpbronnen; b. de mate waarin het plan of programma andere plannen en programma's, met inbegrip van die welke deel zijn van een hiërarchisch geheel, beïnvloedt;c. de relevantie van het plan of programma voor de integratie van milieuoverwegingen, vooral met het oog op de bevordering van duurzame ontwikkeling;d. milieuproblemen die relevant zijn voor het plan of programma;e. de relevantie van het plan of programma voor de toepassing van de milieuwetgeving van de Europese Gemeenschap (bijvoorbeeld plannen en programma's in verband met afvalstoffenbeheer of waterbescherming).2. Kenmerken van de effecten en van de gebieden die kunnen worden beïnvloed, in het bijzonder gelet op : a.de waarschijnlijkheid, duur, frequentie en omkeerbaarheid van de effecten; b. de cumulatieve aard van de effecten;c. de grensoverschrijdende aard van de effecten;d. de risico's voor de menselijke veiligheid of gezondheid of voor het milieu (bijvoorbeeld door ongevallen);e. de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten (geografisch gebied en omvang van de bevolking die getroffen kan worden);f. de waarde en kwetsbaarheid van het gebied dat kan worden beïnvloed gelet op : - bijzondere natuurlijke kenmerken of cultureel erfgoed; - de overschrijding van de milieukwaliteitsnormen of van grenswaarden; - intensief grondgebruik; g. de effecten op gebieden en landschappen die door een lidstaat, door de Europese Gemeenschap, dan wel in internationaal verband als beschermd gebied zijn erkend. Bijlage II De criteria overeenkomstig artikel 4.3.2, §§ 1, 2, 3 en 4, en artikel 4.3.3., § 2 zijn : 1. Kenmerken van de projecten Bij de kenmerken van de projecten moeten in het bijzonder de volgende aspecten in overweging worden genomen : a.de omvang van het project; b. de cumulatie met andere projecten;c. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;d. de productie van afvalstoffen;e. verontreiniging en hinder;f. risico op ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.2. Plaats van de projecten Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moeten in het bijzonder de volgende aspecten in overweging worden genomen : a.het bestaande grondgebruik; b. de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;c. het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden : - wetlands; - kustgebieden; - berg- en bosgebieden; - reservaten en natuurparken; - gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszones, door de lidstaten aangewezen krachtens Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG; - gebieden waarin de normen inzake milieukwaliteit die door de communautaire wetgeving zijn vastgesteld, al worden overschreden; - gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid; - landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang. 3. Kenmerken van het potentiële effect. Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder de volgende aspecten in overweging worden genomen : a. het bereik van het effect (geografische zone en omvang van de getroffen bevolking);b. het grensoverschrijdende karakter van het effect;c. de orde van grootte en de complexiteit van het effect;d. de waarschijnlijkheid van het effect;e. de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect. Gezien om gevoegd te worden bij Titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.