Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 18 maart 2016
gepubliceerd op 26 augustus 2016

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu

bron
vlaamse overheid
numac
2016036115
pub.
26/08/2016
prom.
18/03/2016
ELI
eli/besluit/2016/03/18/2016036115/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 MAART 2016. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu


De Vlaamse Minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, VERSLAG AAN DE VLAAMSE REGERING Algemene toelichting Dit ontwerpbesluit wijzigt een reeks bepalingen van titel II van het VLAREM en de bijlagen, en het VLAREL (besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu). Ook worden de volgende besluiten van de Vlaamse Regering met dit besluit gewijzigd : - het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (project-m.e.r.-besluit), - het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van centrale stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater (Stooktoestellenbesluit); - het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (Milieuhandhavingsbesluit); - het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA); - het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2012 inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties, luchtvaartactiviteiten en de inzet van flexibele mechanismen; en - het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu, wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek en aan de CLP-verordening (VLAREM-trein 2013).

Hieronder worden de voornaamste wijzigingen algemeen toegelicht. 1. Vertaling van Vlaamse BBT-studies Sinds de VLAREM-trein 2011 (besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011) wordt er bij elke VLAREM-wijziging werk van gemaakt om de laatste nieuwe BBT-studies telkens systematisch te vertalen naar het VLAREM.Met onderhavige VLAREM-wijziging worden volgende Vlaamse BBT-studies opgenomen in titel II van het VLAREM : a) voor de verwerking van externe bedrijfsafvalwaters en vloeibare/slibachtige bedrijfsafvalstromen : hiertoe wordt een nieuwe subafdeling 5.2.2.9.bis ingevoegd in titel II van het VLAREM, b) voor de verf-, lak-, drukinkt- en lijmproductie : zie aanpassing aan artikel 5.4.2.3, § 3, 5.59.3.2, § 2 en bijlage 5.3.2 van titel II van het VLAREM; c) voor de grafische sector : zie aanpassing aan artikel 5.11.0.5, § 2, en bijlage 5.3.2 van titel II van het VLAREM; d) voor de asfaltcentrales : zie aanpassing aan artikel 5.30.2.2, § 1, en 5.30.2.3 van titel II van het VLAREM en e) voor de oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen : hiertoe wordt punt 55 van bijlage 5.3.2 bij titel II van het VLAREM (sectorale lozingsnormen) aangepast. 2. PIEK-project Elke dag worden supermarkten bevoorraad met talloze voedingswaren en goederen.Heel wat vrachtwagens rijden steden en gemeenten in en uit.

Om de impact van die activiteiten op onder meer de verkeersdrukte en de verkeersveiligheid in te perken werd er in 2010 gestart met de PIEK-projecten. In deze projecten werd de mogelijkheid tot stille en duurzame belevering van supermarkten buiten de piekuren nagegaan. Ook in het regeerakkoord van de Vlaamse Regering 2014-2019 werd bijzondere aandacht besteed aan een meer duurzame belevering in een stedelijke omgeving waarbij gestreefd wordt naar het verminderen van de verkeers- en milieudruk en het verhogen van de verkeersveiligheid. Men wenst dit te faciliteren via de PIEK-projecten en een nieuw geluidskader voor deze belevering.

Er werd tijdens de PIEK-projecten onderzocht in welke mate deze belevering verplaatst kan worden naar de dagrand (6 - 7 uur en 19 - 23 uur) en welke invloed dit zou hebben op enerzijds mobiliteit (verkeersdrukte en -doorstroming, verkeersveiligheid, ...) en anderzijds het voldoen aan de in het VLAREM opgenomen geluidsnormen waaraan een groot deel van de supermarkten gebonden is omwille van het feit dat hun koelinstallaties ingedeeld zijn als hinderlijke inrichting volgens bijlage 1 van titel I van het VLAREM. Omwille van het lawaai dat door de belevering veroorzaakt wordt, is dit in veel steden en gemeenten heden niet toegelaten in de dagrand.

Tijdens het PIEK-pilootproject, een proefproject waaraan een beperkt aantal distributeurs en steden en gemeenten deelnamen, werden gunstige effecten op de mobiliteit vastgesteld als gevolg van de belevering van supermarkten in de dagrand. Deze hadden enerzijds betrekking op de vrachtwagens en de belevering zelf en anderzijds op de mobiliteit op grotere schaal.

De vrachtwagens konden in de dagrand de supermarkten veel vlotter bereiken omwille van de lagere verkeerdrukte wat resulteerde in winst op de reistijden van de vrachtwagens. Dit komt de efficiëntie van de belevering van de supermarkten ten goede. Doordat de vrachtwagens minder lang vastzitten in de file stoten zij ook minder CO2, fijn stof en NOx uit en is het brandstofverbruik lager. Daarnaast bleek uit gegevens van Nederland, dat al meerdere jaren ervaring heeft met leveringen in de dagrand, dat er een substantiële vermindering is in het aantal verkeersdoden en gewonden dat toe te wijzen is aan ongevallen met vrachtwagens die leveringen uitvoeren in dicht bewoonde gebieden. Het verplaatsen van een deel van de belevering van de dagrand heeft dus een positief effect op de verkeersveiligheid.

Er werd tijdens dit PIEK-pilootproject aan de hand akoestische onderzoeken nagegaan in welke mate de leveringen in de dagrand voldoen aan de geluidsnormen in het VLAREM en wat de invloed is van het gebruik van geluidsarm logistiek materiaal op het specifieke geluid veroorzaakt door de leveringen. Er werd hierbij vastgesteld dat zelfs overdag de belevering veelal niet kan voldoen aan de huidige geluidsnormen in het VLAREM, laat staan in de dagrand. Het niet kunnen voldoen aan de geluidsnormen vindt zijn oorzaak voornamelijk in de specifieke ligging van supermarkten, die omwille van de specifieke activiteit samenhangt met de directe nabijheid van bewoning of een stedelijke omgeving. Uit de resultaten van het PIEK-pilootproject bleek dus dat een nieuw kader van geluidsnormen nodig was om belevering van supermarkten in de dagrand mogelijk te maken. Voor de uitwerking van dit kader waren echter bijkomende meetgegevens nodig die dieper ingaan op de specifieke dynamiek van het geluid veroorzaakt door leveringen.

In het PIEK 2-project werd daarom zeer veel aandacht besteed aan verdere geluidsmetingen. Er werden hierbij onder meer 6 representatieve locaties uitgekozen waar uitgebreide akoestische onderzoeken zijn uitgevoerd van telkens 24 leveringen (ochtend/avond, met/zonder geluidsarm logistiek materiaal). De geluidsmetingen werden steeds bemand en in groot detail uitgevoerd. Bij deze geluidsmetingen werden alle `geluidspieken', kortstondige geluidsverhogingen, van de belevering toegekend aan de verschillende handelingen die tijdens de belevering plaatsvinden. De handelingen die de hoogste geluidspieken veroorzaakten werden verder bestudeerd in een akoestische begroting.

Aan de hand van deze onderzoeken kon het volgende geconcludeerd worden : - De hoogste `geluidspieken', kortstondige geluidsverhogingen, worden veroorzaakt door manoeuvreerbewegingen met de vrachtwagen en `harde overgangen/drempels' die overschreden worden met logistiek materiaal (bijv. met een transpallet de overgang maken tussen de laadklep van de vrachtwagen en de vloer van de laad- en loskade), - Menselijk handelen heeft een zeer grote invloed op het geluidsniveau van de belevering. In het uitgewerkte geluidskader moet hier aandacht aan besteed worden, - Het gebruik van geluidsarm logistiek materiaal heeft een positief effect op het geluidsniveau van de levering. Dit is echter wel kleiner dan verwacht werd doordat de hoogste geluidspieken eerder veroorzaakt worden door harde overgangen dan door het logistiek materiaal zelf.

Dit is iets dat bij eerdere metingen en certificering van geluidsarm logistiek materiaal in het buitenland niet in rekening lijkt te zijn gebracht. Bovendien is gebleken dat er een grote spreiding op de resultaten zit die in hoofdzaak te maken hebben met menselijke factoren, - Het uitvoeren van manoeuvres met een vrachtwagen en het effectieve laden en lossen van goederen worden best als twee aparte onderdelen van een levering beschouwd gezien er een verschil is in de dynamiek van de geluidsproductie van beide onderdelen, - De handelingen tijdens de leveringen die als luid bestempeld worden zijn zeer kortstondig ten opzichte van de totale tijd van de levering.

Indien men het specifieke geluid van deze kortstondige handelingen wil vatten in een geluidsparameter moet men kijken naar de parameters die een weergave zijn voor de hoogste geluidsniveaus, zijnde de statistische parameters LA05,T en de LA01,T. Een geluidsparameter die uitgaat van een energetisch gemiddelde, zoals de LAeq,T, smeert de kortstondige `pieken' uit over een langer tijdsverloop en zal in dit geval de hinder van deze geluidsverhogingen onderschatten. De akoestische onderzoeken hebben bovendien aangetoond dat de LAeq,T geen geschikte parameter voor het specifiek geluid is omdat hij zeer moeilijk met voldoende nauwkeurigheid is te bepalen door de invloed van de vele stoorgeluiden, - Tijdens de akoestische onderzoeken waarbij er leveringen in de dagrand werden uitgevoerd werden er geen klachten inzake geluidshinder ontvangen.

Naast het uitvoeren van verdere geluidsmetingen werd er tijdens het PIEK 2-project ook opnieuw aandacht besteed aan de effecten van leveringen in de dagrand op mobiliteit. De bevindingen uit het PIEK-pilootproject werden hierbij bevestigd.

Door de lagere verkeersdrukte in de dagrand verloopt de doorstroming van de vrachtwagens naar de supermarkten veel vlotter en werd er een efficiëntiewinst geboekt. De vlottere doorstroming van de vrachtwagens resulteert in lagere emissies van CO2, NOx en fijn stof en een lager brandstofverbruik.

Het uitvoeren van leveringen in de dagrand zorgt ook voor een ruimer tijdsvenster waarbinnen leveringen uitgevoerd kunnen worden. Eenzelfde vrachtwagen en ander logistiek materiaal zal dus meerdere keren per dag gebruikt kunnen worden waar er onder het huidige tijdsvenster meer vrachtwagens en logistiek materiaal nodig zijn om eenzelfde aantal leveringen uit te kunnen voeren.

De ruimere spreiding van de leveringen in de tijd zorgt op zich ook voor een positief effect op de verkeersdrukte daar er een deel van de leveringen niet meer tijdens de spitsuren zal plaatsvinden.

Ten slotte werden ook opnieuw gunstige effecten vastgesteld op de verkeersveiligheid. Uit ongevallenstatistieken blijkt dat de kans op ongevallen met vrachtwagens in de dagrand een stuk lager liggen dan overdag. Dit wordt verklaard door het feit dat er een scheiding is in tijd tussen zwakkere weggebruikers en de vrachtwagens. Het aantal zwakkere weggebruikers dat in gevaar gebracht kan worden is een stuk lager in de dagrand dan overdag. Omgekeerd zijn er minder vrachtwagens overdag aanwezig op momenten dat de verkeerstroom van zwakkere weggebruikers groot is indien een deel van de leveringen verschoven kan worden naar de dagrand.

Aan de hand van de bevindingen van het PIEK 2-project werd specifiek voor laad- en losverrichtingen bij de supermarkten die ingedeeld zijn als hinderlijke inrichting een nieuw kader van geluidsnormen in het VLAREM uitgewerkt.

De scope van dit kader beperkt zich tot supermarkten gezien het doorgedreven akoestisch onderzoek en de bijhorende conclusies zich ook beperkten tot supermarkten en hun karakteristieke leveringen. Het nieuwe geluidskader is dus enkel van toepassing op inrichtingen die vallen onder categorie 47.11 van het referentiekader voor de productie en de verspreiding van statistieken met betrekking tot economische activiteiten in Europa (NACE 2008) en die ingedeeld zijn als een hinderlijke inrichting via rubriek 16.3.1 van bijlage I van titel I van het VLAREM omwille van de koelinstallaties. Een bijkomende beperking van de scope betreft het feit dat de supermarkt ook uitgerust moet zijn met een bedrijfseigen laad- en losplaats om gebruik te kunnen maken van het aangepaste geluidsnormenkader. Dit wordt nodig geacht omdat er specifieke maatregelen genomen moeten worden aan deze laad- en losplaats om de levering op een stillere manier te laten verlopen. Indien een inrichting geen bedrijfseigen laad- en losplaats heeft binnen zijn perceelgrenzen kan de exploitant niet garanderen dat alle nodige maatregelen toegepast worden.

Voor kleine supermarkten die niet als hinderlijke inrichting ingedeeld zijn, zijn er op gewestelijk niveau geen geluidsnormen van toepassing en is het uitwerken van een kader in het VLAREM niet nodig.

Het principe van het nieuwe geluidsnormenkader gaat uit van een surplus op de reeds bestaande richtwaarden in het VLAREM, vergelijkbaar met de geluidsnormen voor impulsachtige, incidentele, intermitterende en fluctuerende geluiden. Voor het uitvoeren van manoeuvres met een vrachtwagen en het laden en lossen van de goederen zelf worden aparte geluidsnormen voorzien wegens de verschillen in de dynamiek van het geluid dat zij produceren. Zo wordt er voor het uitvoeren van de manoeuvres met de vrachtwagen op het terrein van de inrichting een hoger surplus toegelaten dan voor het laden en lossen van de goederen zelf gezien deze manoeuvres in totaal een veel kortere tijd in beslag nemen dan het laden en lossen van de goederen zelf. De geluidsnormen worden uitgedrukt in de statistische parameters LA05,T en LA01,T omdat deze zoals eerder vermeld het specifieke geluid van de handelingen het beste omvatten.

Er werden niet alleen nieuwe geluidsnormen voorzien voor de nacht- en de avondperiode die de beoogde dagrand omvatten maar ook voor de dagperiode omdat tijdens het PIEK-pilootproject zelfs in de dagperiode problemen werden vastgesteld. Supermarkten zouden immers altijd tijdens de dagperiode moeten kunnen beleverd worden en indien de plaatselijke omstandigheden het toelaten ook in de dagrand. Buiten de dagperiode en de dagrand werd er geen aangepast, soepeler geluidsnormenkader voorzien omdat in dit deel van de nachtperiode de nachtrust primeert.

Specifiek voor leveringen in de dagrand werd er een maatregelenpakket uitgewerkt om het specifieke geluid te beperken dat veroorzaakt wordt door de laad- en losverrichtingen. Dit bestaat enerzijds uit een code van goede praktijk waarbij maatregelen met betrekking tot onder meer het menselijke handelen werden opgenomen en anderzijds specifieke voorwaarden bij het logistiek materiaal dat bij het laden en lossen van goederen gebruikt wordt, zoals bijvoorbeeld transpaletten, om van een geluidsarme levering te kunnen spreken.

Om te vermijden dat elke supermarkt een akoestisch onderzoek moet uitvoeren om na te gaan of zij in de mogelijkheid zijn om leveringen in de dagrand uit te voeren en dus na te gaan of zij voldoen aan de geldende geluidsnormen, werden de nieuwe geluidsnormen omgezet naar corresponderende afstandsregels voor het grootste deel van de supermarkten, zijnde deze waarbij de dichtstbijzijnde woningen gelegen zijn in type gebied 2° van bijlage 2.2.1 van titel II van het VLAREM, rekening houdend met de infrastructuur van de inrichting en het al dan niet gebruiken van geluidsarm logistiek materiaal.

Indien men niet aan de afstandsregels kan voldoen en toch leveringen in de dagrand wenst uit te voeren, moet men aan de hand van een geluidsstudie aantonen dat men aan de nieuwe geluidsnormen kan voldoen door bijkomende structurele geluidsreducerende maatregelen te nemen die nog niet in rekening werden gebracht bij het berekenen van de afstanden, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een geluidsscherm.

Geluidsreducerende maatregelen die beïnvloed worden door het menselijke handelen kunnen niet als structurele geluidsreducerende maatregelen beschouwd worden gezien er geen garantie is dat deze effectief op structurele wijze het geluid zullen reduceren.

Voor supermarkten waarbij de dichtstbijzijnde woningen niet gelegen zijn in type gebied 2° van bijlage 2.2.1 van titel II van het VLAREM werden geen afstandsregels opgenomen. Het aantal van deze supermarkten is echter beperkt. Het uitvoeren van laad- en losverrichtingen in de dagrand is hier toegelaten mits voldaan is aan de geldende geluidsnormen. Voor gebieden met strengere geluidsnormen zullen de afstanden evenwel groter zijn dan die in de opgenomen afstandsregels en voor gebieden met soepeler geluidsnormen zullen de afstanden kleiner zijn.

Een belangrijke noot hierbij is dat de geluidsnormen steeds primeren op de afstandsregels. De vastgelegde afstanden gaan immers uit van een gemiddelde zorgvuldige exploitatie waarbij voldaan is aan de geluidsnormen. Indien men voldoet aan de afstandsregels maar niet aan de geluidsnormen kan men geverbaliseerd worden omdat men in dit geval niet zorgvuldig exploiteert.

Dankzij dit nieuwe geluidskader zou een behoorlijk aandeel van de supermarkten in Vlaanderen beleverd kunnen worden in de dagrand. Uit de PIEK-projecten blijkt dat dit een positief effect zal hebben op : - het efficiënter gebruik van materiaal en vrachtwagens, daar één vrachtwagen meerdere leveringen op één dag zal kunnen uitvoeren door kortere reistijden en ruimer tijdsvenster waarbinnen de leveringen kunnen uitgevoerd worden, - de verkeersdrukte daar een aantal vrachtwagens zich niet meer tijdens de spitsuren op de openbare weg zal bevinden, - het brandstofverbruik, de uitstoot van CO2, fijn stof en NOx en bijgevolg de milieudruk, daar de vrachtwagens minder vastzitten in de files en bijgevolg minder lang onderweg zijn, - de verkeersveiligheid in de omgeving van supermarkten, niet zelden een woonwijk, daar tijdens de drukke uren en de uren waarop er zich kinderen en andere personen op de openbare weg bevinden er minder vrachtwagens af en aan zullen rijden.

In die zin is een nieuw en soepeler geluidskader dan ook te verantwoorden. Om de hinder naar de omgeving toe echter tot een minimum te beperken werd het aantal leveringen in de dagrand wel beperkt.

In de artikelsgewijze bespreking zal dieper ingegaan worden op de uitwerking van het nieuwe geluidsnormenkader. 3. Wijzigingen aan het VLAREL VLAREL bevat de erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, uitgezonderd de 13 erkenningen (= technici, examencentra, bedrijven en keuringsinstellingen) die te maken hebben met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen.Deze erkenningen zitten nog vervat in afzonderlijke besluiten van de Vlaamse Regering, namelijk : ? het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici ? het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van bedrijven en hun technici voor brandbeveiligingssystemen die ozonlaagafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten ? het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van technici die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit hoogspanningsschakelaars ? het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur ? het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de opleiding van technici die betrokken zijn bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen Deze erkenningen werden ingevoerd naar aanleiding van verordening (EG) nr. 842/2006 over gefluoreerde broeikasgassen en verordening (EG) nr. 2037/2000 over ozonlaagafbrekende stoffen (vervangen door verordening (EG) nr. 1005/2009).

De nieuwe verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 is op 1 januari 2015 in werking getreden. Deze verordening bepaalt dat voor bepaalde werkzaamheden aan bepaalde installaties met gefluoreerde broeikasgassen een certificaat vereist is.

De erkenningen uit de voornoemde besluiten van de Vlaamse Regering werden geëvalueerd en bijgestuurd waar nodig en worden met voorliggend besluit in het VLAREL geïntegreerd, rekening houdend met de structuur van VLAREL en de nieuwe verordeningen (EU) nr. 517/2014, 2015/2066 en 2015/2067.

Hierbij wordt ook rekening gehouden met het principe van wederzijdse erkenning, opgenomen in artikel 10, punt 10, tweede lid van verordening (EU) nr. 517/2014 en de dochterverordeningen nr. 2015/2066 (artikel 7), 2015/2067 (artikel 10), 304/2008 (artikel 13), 306/2008 (artikel 7) en 307/2008 (artikel 5). Voor de technici en bedrijven die buiten het Vlaamse Gewest een certificaat behaald hebben, zal volgens het VLAREL namelijk de erkenning van rechtswege verleend worden indien een `Europees' certificaat dat voldoet aan de eisen, opgenomen in de respectievelijke verordeningen, behaald werd. De erkenning gaat dan in op de datum waarop het gebruik van de erkenning gemeld wordt aan de afdeling Milieuvergunningen en een bewijs van betaling van een toezichtsretributie voorgelegd werd. Deze melding is noodzakelijk zodat geweten is welke erkende technici en bedrijven met een `Europees' certificaat, behaald buiten het Vlaamse Gewest, in het Vlaamse Gewest werkzaam zijn. Zo kan de Vlaamse overheid een controle organiseren op de naleving van de gebruikseisen van alle technici en bedrijven die werkzaam zijn in het Vlaamse Gewest, ongeacht waar het certificaat behaald werd. De toezichtsretributie wordt gebruikt voor de organisatie van dit toezicht. De erkenning wordt net als de overige VLAREL-erkenningen voor onbepaalde duur verleend.

Een erkend persoon moet zich houden aan de algemene en bijzondere gebruikseisen van het VLAREL. Zo moet een erkend koeltechnicus vijfjaarlijks slagen voor een actualisatie-examen. Het actualisatie-examen bestaat enkel uit een theoretisch examen met betrekking tot de relevante milieuwetgeving en technologie inzake koeltechniek (vb. opfrissing koeltechnische zaken, het gebruik van alternatieve milieuvriendelijke koelmiddelen, nieuwe technieken, relevante veranderingen in de milieuwetgeving). Door te slagen voor dit vijfjaarlijkse actualisatie-examen toont de koeltechnicus aan nog steeds over een degelijke kennis te beschikken om de erkenningsplichtige werkzaamheden aan koelinstallaties op een kwaliteitsvolle manier uit te voeren waarbij emissies van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen zoveel mogelijk vermeden worden. Kennis van de actuele milieuwetgeving, het correct uitvoeren van een lekdichtheidscontrole, evoluties in milieuvriendelijke koelmiddelen, enzovoort zijn onontbeerlijk om de functie naar behoren uit te oefenen.

Dit betekent dat niet alleen de koeltechnici die binnen het Vlaamse Gewest een certificaat behaald hebben, maar ook de koeltechnici die buiten het Vlaamse Gewest een `Europees' certificaat behaald hebben conform artikel 5 van verordening (EG) nr. 303/2008 (of artikel 4 van zijn vervanger verordening (EU) 2015/2067) en in het Vlaamse Gewest werkzaam zijn (ze hebben zich gemeld en een toezichtsretributie betaald) vijfjaarlijks zullen moeten slagen voor het actualisatie-examen om hun erkenning in het Vlaamse Gewest te mogen blijven gebruiken1.

Verordeningen (EU) nr. 303/2008 en 2015/2067 laten een lidstaat toe om een periodieke evaluatie in te voeren. Zo moet een certificaat conform deze verordening niet per se voor onbepaalde duur verleend worden. In artikel 5, punt 2, respectievelijk, artikel 4, punt 2, van deze verordeningen is namelijk vastgelegd wat een certificaat moet bevatten, waaronder `de eventuele vervaldatum'. Het Vlaamse Gewest opteert voor een erkenning van onbepaalde duur conform de andere VLAREL-erkenningen met als gebruikseis het vijfjaarlijks slagen voor een actualisatie-examen.

Indien het voorgelegde certificaat ouder is dan vijf jaar, zal men onmiddellijk moeten slagen voor het actualisatie-examen indien men de erkenning wenst te gebruiken.

Een examen, gelijkwaardig aan het Vlaamse actualisatie-examen, kan aanvaard worden.

Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 Dit artikel bepaalt dat dit besluit onder andere voorziet in de omzetting van richtlijn 2014/99/EU van de Commissie van 21 oktober 2014 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van Richtlijn 2009/126/EG inzake fase II-benzinedampterugwinning tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations. HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van titel II van het VLAREM Artikel 2 Aangezien de componenten die momenteel met de term "ozonafbrekende stoffen" in titel II van het VLAREM aangeduid worden de ozonlaag aantasten is het meer aangewezen om de term "ozonlaagafbrekende stoffen" te hanteren in titel II van het VLAREM. Ook in de verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen wordt de term "ozonlaagafbrekende stoffen" gebruikt.

Artikel 3 Dit artikel wijzigt artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM. Punt 1° en 2° wijzigen de definities voor dieren en opslag van mest.

Meer bepaald wordt de definitie voor inheemse grote en kleine zoogdieren gewijzigd conform de wijziging die vervat zat in de VLAREM-trein 2013, zijnde het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014. Met deze wijziging werd namelijk in rubriek 9.4.3 en 9.7 van de indelingslijst de term `inheems' weggelaten bij resp. grote en kleine zoogdieren maar dit is toen niet gebeurd bij de definities in titel II van het VLAREM. Dit wordt hiermee rechtgezet.

Punten 3°, 4° en 5° vervangen de definities voor "gefluoreerde broeikasgassen", "fluorkoolwaterstoffen" en "perfluorkoolstoffen".

Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 is in werking getreden op 1 januari 2015. Met dit artikel wordt in de definitie van "gefluoreerde broeikasgassen", "fluorkoolwaterstoffen" en "perfluorkoolstoffen" een correctie doorgevoerd waarbij verwezen wordt naar verordening (EU) nr. 517/2014 in plaats van naar verordening (EG) nr. 842/2006.

Punt 6° vervangt de definitie van "nominale koelmiddelinhoud". De nominale koelmiddelinhoud is van belang voor bijvoorbeeld de frequentie van lekkagecontrole. Hoe hoger de nominale koelmiddelinhoud, hoe frequenter de lekkagecontroles uitgevoerd moeten worden omdat bij een lek meer koelmiddel kan ontsnappen. Met de huidige definitie is het niet duidelijk of een buffer- of reservevat moet meegerekend worden of niet. Met de voorgestelde aanpassing wordt dit verduidelijkt : het buffer- of reservevat moet in rekening gebracht worden. Bij een lek kan namelijk ook het koelmiddel in het aangekoppelde buffer- of reservevat ontsnappen.

Punt 7° In de definitie van `bevoegde koeltechnicus' moet voor de erkenning van de koeltechnicus verwezen worden naar het VLAREL en niet meer naar het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici. De verplichting dat het bedrijf waar de technicus werkzaam is, ook moet erkend zijn, wordt niet meer opgenomen in de definitie maar zal met voorliggend wijzigingsbesluit in de exploitatievoorwaarden van titel II van het VLAREM geregeld worden.

Punt 8° De definitie van het nominaal koelvermogen wordt gewijzigd.

Onder de huidige definitie vallen meerdere individuele airconditioninginstallaties van elk minder dan 12 kW binnen eenzelfde gebouw niet onder de keuringsverplichting. Nochtans is voor deze koeling van gebouwen evenveel, of zelfs meer energie nodig door de vaak lagere energie-efficiëntie van deze individuele installaties of door de beperktere regeling van deze installaties.

De definitie van een "airconditioningsysteem" in titel II van het VLAREM en de Europese richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking) luidt : "een combinatie van de bestanddelen die nodig zijn voor een vorm van inpandige luchtbehandeling waardoor de temperatuur wordt geregeld of kan worden verlaagd". Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen een centrale installatie dan wel verschillende individuele installaties binnen het gebouw.

Volgens artikel 15 van de richtlijn 2010/31/EU moeten airconditioningsystemen met een nominaal vermogen van meer dan 12 kW regelmatig energetisch gekeurd worden. De keuring omvat een beoordeling van het rendement van de airconditioning en van de dimensionering ervan gelet op de koelingsbehoeften van het gebouw. Dit artikel impliceert duidelijk dat alle airconditioninginstallaties op gebouwniveau in beschouwing genomen moeten worden.

De Europese Commissie zegt bovendien dat de som van het nominaal koelvermogen van alle onderdelen die bijdragen tot de airconditioning van het gebouw in beschouwing genomen moet worden.

Daarom is het aangewezen om de definitie van nominaal koelvermogen aan te passen waarbij het vermogen bepaald moet worden op basis van alle bestanddelen van het airconditioningsysteem binnen een gebouw. Door op gebouwniveau te werken vallen kleinere maar minder energie-efficiënte systemen ook onder de keuringsverplichting. Op deze manier kunnen exploitanten bij de installatie van een nieuw airconditioningsysteem de keuringsverplichting ook niet meer ontwijken door voor meerdere individuele installaties te opteren.

Wanneer binnen een gebouw een gecentraliseerd airconditioningsysteem gedeeld wordt door verschillende exploitanten zal het volledige systeem in rekening gebracht worden voor het bepalen van het nominaal koelvermogen. Wanneer er binnen een gebouw meerdere decentrale systemen aanwezig zijn die onder verschillende exploitanten vallen wordt enkel het nominaal koelvermogen bepaald door alle installaties van eenzelfde exploitant in beschouwing genomen.

Punt 9° : Dit punt voegt de definities "ton CO2-equivalent" en "aardopwarmingsvermogen" toe aan de definities voor koelinstallaties.

Deze definities zijn afgestemd met verordening (EU) nr. 517/2014.

Punt 10° Dit punt wijzigt de definitie van A-weging. De norm NBN C 97-122 is vervallen. De norm IEC 61672 is sinds 2003 in voege en vervangt de opvolger van de norm NBN C 97 - 122. IEC is de afkorting van International Electrotechnical Commission. IEC verschaft een platform voor bedrijven, de industrie en de overheden om te vergaderen, te discussiëren en International Standards die nodig zijn, te onwikkelen. De International Electrotechnical Commission (IEC) is als organisatie wereldleider in het voorbereiden en publiceren van Internationale Standaarden voor alle elektrische, elektronische en gerelateerde technologieën.

De documenten zijn te raadplegen op internet (http ://www.iec.ch/) en afgeleide sites. De standaarden en documenten zijn downloadbaar mits betaling.

Punten 11° en 12° Deze punten wijzigen een aantal definities met betrekking tot geluid in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM. In de definitie van tonaal geluid wordt het begrip smalbandanalyse verduidelijkt. Een smalbandanalyse moet uitgevoerd worden in 1/24 octaafbanden. De keuze voor de bandbreedte vindt haar oorsprong in de Waalse wetgeving en beoogt een `level playing field'. Er wordt nu gekozen om de term smalbandanalyse verder te verduidelijken teneinde een meer objectieve beoordeling te bekomen van tonaal geluid. Indien deze term niet verduidelijkt wordt kan de term smalbandanalyse ruim geïnterpreteerd worden met als gevolg een sterke invloed op het resultaat.

De definitie van meetperiode wordt gecorrigeerd door het woord meetduren te vervangen door het woord metingen. Een meetduur is een eigenschap van een meting.

Punt 13° Dit punt voegt nieuwe definities toe aan de definities geluid voor de nieuwe voorwaarden voor laad- en losverrichtingen voor bepaalde inrichtingen ingedeeld volgens rubriek 16.3.1, waaronder de definities voor het nieuwe begrip `dagrand', `laad- en losverrichtingen' en zijn twee onderdelen `het manoeuvreren van de vrachtwagen' en `het laden en lossen van goederen', laad- en losverrichtingen met geluidsarm materiaal en een aantal infrastructuuruitvoeringen van een supermarkt.

De specifieke vereisten voor laad- en losverrichtingen met geluidsarm materiaal worden opgenomen in een bijlage die aan titel II van het VLAREM wordt toegevoegd.

Het begrip dichtstbijzijnde woningen wordt in deze context ook verder verduidelijkt en gaat uit van het principe dat men de rust in de woningen zelf niet wil verstoren. Om deze reden wordt gekozen voor een positie ter hoogte van de ramen die minder geluidsisolerend zijn dan bijvoorbeeld een blinde muur. Er wordt ook gekozen voor de woningen waar de hoogste geluidsniveaus ten gevolge van de laad- en losverrichtingen te verwachten zijn. Door eventuele afscherming is dit niet altijd de dichtstbijzijnde woning in vogelvlucht.

Belangrijk hierbij is ook te noteren dat hoewel het begrip `dagrand' wordt ingevoerd, dit geenszins betekent dat de klassieke indeling `overdag', 's avonds' en 's nachts' in de definities inzake geluid in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM voor wat betreft deze afdeling gewijzigd wordt. De dagrand heeft louter betrekking op het tijdsvenster waarbinnen leveringen buiten de dagperiode onder het nieuwe geluidskader uitgevoerd kunnen worden. De toepasselijke geluidsnormen volgen nog steeds de klassieke `overdag', 's avonds' en 's nachts'-indeling.

Punt 14° In het kader van de nieuwe subafdeling 5.32.8.3 inzake het traditioneel buksschieten worden er een aantal definities toegevoegd om termen uit de subafdeling te verduidelijken.

De definitie van het traditioneel buksschieten verduidelijkt de scope van de nieuwe subafdeling. De nieuwe subafdeling is enkel van toepassing op het schieten met een zware buks, een zwaar geweer dat gebruikt werd in de Middeleeuwen en ambachtelijk vervaardigd wordt, in het kader van het traditioneel schieten in schuttersgilden.

Deze traditionele schuttersgilden komen voornamelijk voor in Limburg en zijn hierbij sterk verankerd in de lokale dorpscultuur en -traditie.

De definitie van HLTS geeft een duidelijke omschrijving van het referentiedocument waarnaar verwezen wordt in de nieuwe subafdeling.

De betreffende handreiking Limburgs traditioneel schieten (HLTS) is gratis beschikbaar op www.limburg.nl/dsresource?objectid=40268&type=org.

Verdere definities in dit artikel geven duiding bij een aantal begrippen uit de wereld van het traditioneel buksschieten.

Punt 15° wijzigt de definitie voor zeehavengebied. Het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens (Havendecreet) bepaalt in artikel 3 dat de Vlaamse Regering, overeenkomstig de wetgeving op de ruimtelijke ordening, de grenzen van de havengebieden, zoals bedoeld in artikel 2, vaststelt. Voor de zeehavens gelden de in de gewestplannen of in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen als zeehavengebied afgebakende terreinen. Vermits alle zeehavens thans afgebakend zijn in een gewestelijk RUP zoals bepaald in artikel 3 van het Havendecreet, is het aangewezen om de definitie in VLAREM II hiermee in overeenstemming te brengen en dus de verwijzing naar het KB van 2 februari 1993 tot vaststelling van de lijst van de havens en hun aanhorigheden overgedragen van de Staat aan het Vlaamse Gewest te vervangen door een verwijzing naar het Havendecreet van 2 maart 1999.

Punt 16° Dit punt voegt een definitie toe aan de definities voor de emissies van broeikasgassen, namelijk voor "registeradministrateur", naar aanleiding van de wijzigingen die met dit besluit worden doorgevoerd aan hoofdstuk 4.10 van VLAREM II. Punt 17° voegt aan de definities voor windturbines een definitie toe voor "tiphoogte".

Punt 18° Tenslotte wordt aan artikel 1.1.2 een subtitel "Definities werkzaamheden aan bepaalde installaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen" toegevoegd om een aantal begrippen te verduidelijken. Waar mogelijk is er een afstemming met verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 en verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen.

Artikel 4 Dit artikel vervangt punten 1° tot en met 3° van artikel 1.3.1.1, § 4, van titel II van het VLAREM. De terminologie van de milieudeskundigen wordt aangepast conform de geldende regelgeving.

Artikel 5 Overeenkomstig dit besluit wordt een nieuwe afdeling toegevoegd aan het hoofdstuk 2.8 van titel II van het VLAREM. Met dit artikel wordt het opschrift van hoofdstuk 2.8 aangepast.

Artikel 6 Dit artikel heft afdeling 2.8.0 van titel II van het VLAREM op. Deze afdeling bevat de `Beleidstaken ter uitvoering van de EU-Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging' (=IPPC-richtlijn). Deze richtlijn is niet meer geldig vanaf 7 januari 2014 overeenkomstig artikel 81, lid 1, van de richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging). De beleidstaken van de IPPC-richtlijn mogen dus opgeheven worden.

Artikel 7 Dit artikel voegt een nieuwe afdeling 2.8.2 toe aan hoofdstuk 2.8 van titel II van het VLAREM. Deze nieuwe afdeling biedt een vaste werkwijze om de Vlaamse BBT-studies op te maken. Dit biedt een grotere garantie aan alle betrokken partijen dat de Vlaamse BBT-studies zullen opgemaakt worden op een eenvormige manier met garantie op transparantie en voldoende inspraak. Deze afdeling stelt ook hoe aanbevelingen uit de Vlaamse BBT-studies vertaald worden naar milieuvoorwaarden. Deze afdeling bestaat uit 4 artikelen : Artikel 2.8.2.1 : De beste beschikbare technieken kunnen vastgesteld worden door middel van Vlaamse BBT-studies. Het doel van de Vlaamse BBT-studies is om aanbevelingen te formuleren rond het bepalen van BBT. De Vlaamse BBT-studies dienen hierbij enkel als ondersteunend middel en hebben geen rechtstreekse werking op de milieuvoorwaarden.

Ze vormen een stimulans voor betere milieuprestaties in Vlaanderen. Er wordt vermeld in welke gevallen een BBT-studie kan opgemaakt worden.

Dit kan onder meer ingeval van een Vlaamse beleidsprioriteit, zijnde een prioriteit die vermeld wordt in het Regeerakkoord, de ministeriële beleidsbrief of beleidsnota.

Artikel 2.8.2.2 : Dit artikel beschrijft de taken die uitgevoerd worden door het begeleidingscomité en de door de Vlaamse Regering aangewezen onderzoeksinstelling bij de opmaak van een Vlaamse BBT-studie. De door de Vlaamse Regering aangewezen onderzoeksinstelling staat in voor het opstellen of herzien van Vlaamse BBT-studies, de instelling organiseert en coördineert hiervoor de informatie-uitwisseling binnen het begeleidingscomité.

Artikel 2.8.2.3 : Deze stuurgroep is onder andere verantwoordelijk om een voorstel van het werkprogramma voor het komende jaar op te maken.

De stuurgroep consulteert hierover de leden van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen en legt het voorstel ter goedkeuring voor aan de Vlaamse minister.

Artikel 2.8.2.4 : Voor de omzetting in milieuvoorwaarden met het oog op de naleving van beste beschikbare technieken wordt gekozen voor een getrapt implementatietraject.

In het eerste lid wordt bepaald dat na het afwerken van een Vlaamse BBT-studie er eerst geëvalueerd wordt als een aanpassing van de algemene of sectorale milieuvoorwaarden noodzakelijk is. In voorkomend geval, wordt door de Vlaamse minister een ontwerp uitgewerkt wordt tot het bepalen van de algemene of sectorale milieuvoorwaarden op basis van de aanbevelingen van de Vlaamse BBT-studies. Het doorvertalen van aanbevelingen uit de Vlaamse BBT-studies naar milieuvoorwaarden gebeurt waar mogelijk en bij voorkeur door middel van algemene of sectorale milieuvoorwaarden, zoals voorzien wordt in het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning. Dit om in Vlaanderen een gelijk speelveld te creëren en de administratieve last zowel voor de inrichtingen als voor de vergunningverlenende overheden te beperken.

In het tweede lid wordt bepaald dat er door de Vlaamse minister richtlijnen worden opgesteld. Deze richtlijnen kunnen aanwijzen op welke wijze bepaalde aanbevelingen via bijzondere milieuvoorwaarden doorvertaald kunnen worden.

Artikel 8 Dit artikel wijzigt artikel 3.2.3.3 van titel II van het VLAREM. Dit artikel werd ingevoegd met de VLAREM-trein 2013. Er staan echter enkele verwijzigingsfouten in opgenomen die met dit wijzigingsartikel worden rechtgezet.

Artikel 9 Dit artikel wijzigt de terminologie van artikel 4.1.7.1 van titel II van het VLAREM. Artikel 10 Dit artikel brengt de bepalingen in artikel 4.1.9.1.3, § 1, 4°, van titel II van het VLAREM in overeenstemming met de bepalingen in artikel 3.2.2, § 1, d), van het decreet van 5 april 1995 (DABM).

Artikel 11 Dit artikel vervangt het eerste lid van artikel 4.2.5.1.2 van titel II van het VLAREM. In analogie met artikel 4.2.5.1.1 dat het voorzien van controle-inrichtingen voorziet voor bedrijfsafvalwater, waaronder ook voor kleine debieten van 2 m®/dag, wenst de afdeling Milieu-inspectie ook een regeling voor kleine debieten koelwater van < 100 m®/uur.

Bedoeling is om makkelijk een monster te kunnen nemen via een ordelijk en toegankelijk putje.

Artikel 12 Dit artikel vervangt paragraaf 4 van artikel 4.2.8.1.1 van titel II van het VLAREM. De huidige bepalingen van het VLAREM houden nog onvoldoende rekening met de specifieke problematiek van al dan niet grootschalige evenementen die ondanks hun tijdelijk karakter een grote milieu-impact kunnen hebben. Bepaalde activiteiten als onderdeel van een evenement (boren grondwaterwinningsput, elektrische vermogensgroep, lozen afvalwater,...) zijn reeds meldings- of vergunningsplichtig. Rubriek 3 van de indelingslijst bij titel I van het VLAREM bepaalt dat het lozen van huishoudelijk afvalwater, ander dan afkomstig van woongelegenheden, met inbegrip van de eventueel bijhorende waterzuiveringsinstallatie een niet ingedeelde inrichting is, voor zover het debiet niet meer bedraagt dan 600 mo/j. Bij grotere lozingsvolumes is er een vergunningsplicht wanneer de locatie gelegen is in collectief te optimaliseren buitengebied of een meldingsplicht op alle andere locaties. Het afvalwater afkomstig van evenementen is te beschouwen als huishoudelijk afvalwater maar wordt echter niet gespreid over een jaar geloosd, maar vaak kortstondig gedurende 1 of enkele dagen en is bovendien vaak erg geconcentreerd. Niet op alle locaties waar evenementen worden georganiseerd is er bovendien een adequate afvalwaterinfrastructuur aanwezig. De bepalingen van titel II van het VLAREM die in artikel 6.2.2.3.1, § 2, en 4.2.8.1.1, § 4, stellen dat voor lozingen in collectief te optimaliseren buitengebied een septische put volstaat om aan de algemene voorwaarden voor huishoudelijk afvalwater te voldoen, zijn niet aanvaardbaar voor een tijdelijk evenement waar op 1 dag tijd enorm veel bezoekers kunnen aanwezig zijn. Bovendien is de optie van afvoer steeds mogelijk.

Artikel 13 Dit artikel voegt een artikel 4.2.8.2.2 toe aan subafdeling 4.2.8.2 van titel II van het VLAREM. De motivatie hieromtrent is dezelfde als hierboven beschreven in artikel 7.

Artikel 14 Dit artikel schrapt het tweede lid uit paragraaf 1 van artikel 4.4.2.3 van titel II van het VLAREM. Dit tweede lid was het gevolg van een wijzigingsvoorstel dat mee opgenomen zou worden in de VLAREM-trein 2013. Het betreffende wijzigingsvoorstel werd echter niet weerhouden in het wijzigingsbesluit dat door de Vlaamse Regering goedgekeurd werd, zodat dit tweede lid, dat toen ten onrechte was blijven staan, nu kan geschrapt worden. Artikel 15 Dit artikel wijzigt artikel 4.4.4.1 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt wijzigt paragraaf 1. De algemene emissiegrenswaarde in bijlage 4.4.2 geldt voor SOx en niet voor SO2. Bijgevolg moeten ook de bepalingen omtrent meetfrequenties betrekking hebben op SOx.

Punten 2° tot en met 5° Deze punten wijzigen paragraaf 2. De algemene emissiegrenswaarde in bijlage 4.4.2 geldt voor SOx en niet voor SO2. Bijgevolg moeten ook de bepalingen omtrent meetfrequenties betrekking hebben op SOx. Het is echter zeer moeilijk om SOx continu te meten. Er wordt voorzien dat SO2 continu gemeten kan worden en dat in de milieuvergunning bepaald kan worden op welke wijze de emissiewaarden voor SO3 bepaald worden en inbegrepen worden in de toetsing aan de emissiegrenswaarde voor zwaveloxiden.

Artikel 16 Dit artikel wijzigt artikel 4.4.4.2, § 4, van titel II van het VLAREM. De kwaliteitsborging van de geautomatiseerde meetsystemen wordt tot 30 juni 2017 uitgevoerd conform een code van goede praktijk. Vanaf 1 juli 2017 dienen de CEN-normen toegepast te worden. In de herziene Vlaamse code van goede praktijk voor kwaliteitsborging van vast opgestelde emissiemeettoestellen (2014) zijn bijkomende bepalingen opgenomen, aanvullend aan de CEN-normen. Deze moeten tevens toegepast worden.

Artikel 17 Dit artikel voegt in artikel 4.4.4.4, § 1, van titel II van het VLAREM een lid in, tussen het eerste en het tweede lid. In artikel 4.4.3.1, § 2, van titel II van het VLAREM is een bepaling opgenomen omtrent de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden bij aanwezigheid van verschillende onder hetzelfde van de in bijlage 4.4.2 vermelde subpunten geklasseerde stoffen. Een dergelijke bepaling is niet opgenomen bij de bepalingen omtrent meetstrategie. Bij de bepaling van de meetstrategie moet tevens rekening gehouden worden met de som van de verschillende onder eenzelfde van de in bijlage 4.4.2 vermelde subpunten geklasseerde stoffen.

Artikel 18 Dit artikel wijzigt artikel 4.4.6.1.1 van titel II van het VLAREM. Opslagtanks hebben apparaten die kunnen lekken. In praktijk stelt zich evenwel een aantal problemen : o Het dak van opslagtanks is niet altijd toegankelijk omwille van veiligheidsredenen; o Discussie over indeling van apparaten van de opslagtank (bijv. veiligheidsklep op dak tanks); o Niet alle lekkages (bijv. disfunctionerende dichting van vlottend dak) kunnen met klassieke LDAR opgemerkt worden; o Praktische uitvoering van LDAR bij tanks die dikwijls andere producten bevatten is praktisch niet evident.

Omwille van deze praktische problemen, worden opslagtanks uit het toepassingsgebied van afdeling 4.4.6 gelicht. Omwille van de praktische problemen met betrekking tot opslagtanks (zie ook de wijziging aan artikel 4.4.6.1.1 (punt 1° )), worden apparaten op de bovenkant en de wanden van verticale bovengrondse houders expliciet vrijgesteld van het toepassingsgebied van subafdeling 4.4.6.2.

Artikel 19 Dit artikel heft het eerste lid op van artikel 4.4.6.1.2 van titel II van het VLAREM : overgangstermijnen zijn verstreken en bijgevolg niet langer relevant.

Artikel 20 Dit artikel vervangt paragraaf 1 van artikel 4.4.7.2.10 van titel II van het VLAREM. Voor inrichtingen die pas na 1 juli 2014 de drempel voor de opstelling van een stofrapport overschrijden door uitbreiding van de opslagcapaciteit of overslaghoeveelheid voor stuivende stoffen, is momenteel niet bepaald wanneer uiterlijk een stofrapport opgesteld moet worden. Voorafgaand aan het overschrijden van de drempel voor opslagcapaciteit moet de exploitant reeds een stofrapport opstellen.

Of de drempel voor overslaghoeveelheid al dan niet overschreden wordt, kan slechts op het eind van een kalenderjaar vastgesteld worden (gemiddelde over drie voorgaande kalenderjaren). Indien de drempel overschreden wordt, moet uiterlijk op 31 juli van het lopende jaar een stofrapport opgesteld worden.

Artikel 21 Dit artikel voegt een afdeling 4.4.8 "Installaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen" toe aan hoofdstuk 4.4 van titel II van het VLAREM. Nu de erkenningsbesluiten van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 opgeheven worden (zie verder voor meer details), moet de verplichting voor het bezit van een erkenning als technicus of bedrijf voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden aan de onderdelen van de apparaten die een uitstoot van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen kunnen veroorzaken, worden ingeschreven in titel II van het VLAREM en dit voor de volgende installaties : a) stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen, b) stationaire brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen, c) elektrische schakelinrichtingen met gefluoreerde broeikasgassen, d) klimaatregelingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen in motorvoertuigen die onder de scope van richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van richtlijn 70/156/EEG van de Raad vallen, e) stationaire apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat. De erkenningsverplichting wordt ingevoerd voor zowel de ingedeelde als de niet-ingedeelde installaties en is een uitvoering van de verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 en verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen.

De erkenningsplichtige activiteiten worden niet gewijzigd ten opzichte van de huidige wetgeving met uitzondering van de volgende gevallen : a) voor de technicus en het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur en de koeltechnicus en het koeltechnisch bedrijf wordt nu expliciet "buitendienststelling" als erkenningsplichtige activiteit opgenomen, b) de erkenningsplichtige werkzaamheden voor de technicus voor elektrische schakelinrichtingen worden vanaf 1 juli 2017 uitgebreid met "installatie, onderhoud, reparatie en buitendienststelling" en "terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit andere elektrische schakelinrichtingen dan hoogspanningsschakelaars".Tot nu toe moest de technicus enkel voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit hoogspanningsschakelaars erkend zijn.

Deze wijzigingen komen er omwille van de verordening (EU) nr. 517/2014 die deze erkenningsplichtige activiteiten vastlegt en die op 1 januari 2015 in werking getreden is.

De installatie, het onderhoud, de reparatie en de buitendienststelling van hermetisch afgesloten apparatuur kan evenwel uitgevoerd worden door het daartoe bevoegd personeel zonder dat zij over een erkenning als technicus moeten beschikken in het kader van VLAREL indien bij de werkzaamheden niet geraakt wordt aan het circuit of een onderdeel dat gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat of daartoe ontworpen is.

Artikel 22 Dit artikel voegt een nieuwe afdeling 4.5.7 toe aan hoofdstuk 4.5 van titel II van het VLAREM. Deze afdeling bevat de voorwaarden voor laad- en losverrichtingen voor bepaalde inrichtingen ingedeeld volgens rubriek 16.3.1. Het nieuwe geluidsnormenkader inzake laad- en losverrichtingen wordt met dit artikel toegevoegd als een nieuwe afdeling in het hoofdstuk inzake de beheersing van geluidshinder binnen de algemene voorwaarden in titel II van het VLAREM. Artikel 4.5.7.0.1 legt het toepassingsgebied van het nieuwe geluidsnormenkader inzake laad- en losverrichtingen vast. Zoals reeds eerder gesteld beperkt de scope van dit kader zich tot supermarkten die ingedeeld zijn als hinderlijke inrichting gezien het uitgevoerde onderzoek in het PIEK-project zich ook tot deze sector beperkte en de bijhorende conclusies ook enkel van toepassing zijn op deze sector.

Deze beperking in scope is terug te vinden in twee van de drie vereisten : - de inrichting valt onder categorie 47.11 van het referentiekader voor de productie en de verspreiding van statistieken met betrekking tot economische activiteiten in Europa (NACE 2008). Deze categorie wordt omschreven als detailhandel in niet-gespecialiseerde winkels waarbij voedings- en genotsmiddelen overheersen. - de inrichting is een inrichting als vermeld in rubriek 16.3.1.

De derde vereiste betreft het feit dat de supermarkt ook uitgerust moet zijn met een bedrijfseigen laad- en losplaats om gebruik te kunnen maken van het aangepaste geluidsnormenkader. Dit wordt nodig geacht omdat er specifieke maatregelen genomen moeten worden aan deze laad- en losplaats om de levering op een stillere manier te laten verlopen. Indien een inrichting geen bedrijfseigen laad- en losplaats heeft binnen zijn perceelgrenzen kan de exploitant niet garanderen dat alle nodige maatregelen toegepast worden.

Ten slotte kan nog gesteld worden dat het nieuwe geluidskader enkel betrekking heeft op de laad- en losverrichtingen en niet op enige andere activiteiten die doorgaan op de inrichting.

Artikel 4.5.7.0.2 legt vast dat de exploitant van de inrichting (supermarkt) steeds de nodige maatregelen met toepassing van de best beschikbare technieken om het geluid voortgebracht door laad- en losverrichtingen te beperken en te verhinderen dat het geluid voortgebracht door laad- en losverrichtingen een bron van hinder is voor de omgeving.

Dit is op elk moment van de dag van toepassing en beperkt zich niet louter tot de dagrand. Hoewel de dagrand de meest gevoelige periode is, is ook overdag de nodige zorgvuldigheid vereist om de omwonenden niet onnodig te hinderen.

Artikel 4.5.7.0.3 legt voor het laden en lossen van de goederen geluidsnormen op die afwijken van de algemene geluidsvoorwaarden vermeld in de afdelingen 4.5.2 tot en met 4.5.5 van titel II van het VLAREM. Deze nieuwe geluidsnormen zijn soepeler dan de algemene geluidsvoorwaarden en zijn overdag en in de dagrand van toepassing. De verantwoording hiervoor werd reeds eerder toegelicht.

Bij het vastleggen van de geluidsnormen werd gekozen voor geluidsniveaus die, gelet op de tijdsperiode, enerzijds ervoor zorgen dat de hinder naar de omwonenden toe beperkt blijft, en anderzijds ervoor zorgen dat het mogelijk is om supermarkten te beleveren. De numerieke waarden van de geluidsnormen werden opgenomen in twee bijlagen die toegevoegd worden aan titel II van het VLAREM. De normen overdag zijn soepeler dan deze in de dagrand. Overdag moet elke supermarkt, mits een zorgvuldige exploitatie, in de mogelijkheid zijn om beleverd te worden. In de dagrand zal dit naargelang de specifieke ligging en de voorzieningen op de inrichting mogelijk zijn.

Er wordt bij deze nieuwe geluidsnormen geen onderscheid gemaakt tussen nieuwe en bestaande inrichtingen.

De afwijking op de algemene geluidsvoorwaarden is niet geldig tussen 23 uur en 6 uur. In dit tijdsvenster blijven de algemene geluidsvoorwaarden van toepassing. Dit impliceert dat belevering van supermarkten in bewoonde gebieden in deze periode, zoals ook in de huidige situatie, niet mogelijk is. Het is niet wenselijk om belevering tijdens deze uren mogelijk te maken. Dit om de nachtrust van de omwonenden te respecteren.

Om het specifieke geluid van het laden en lossen van goederen te karakteriseren werd gekozen voor de LA05,T en de LA01,T, respectievelijk een maat voor het gemiddelde niveau van de kortstondige geluidsverhogingen en een maat voor de hoogste kortstondige geluidsverhogingen.

Er werd niet gekozen voor een energetisch gemiddelde gezien de geluidsverhogingen veroorzaakt door het laden en lossen van goederen wel groot in aantal maar zeer kortstondig zijn. Een geluidsparameter die uitgaat van een energetisch gemiddelde, zoals de LAeq,T, smeert de kortstondige geluidsverhogingen uit over een langer tijdsverloop en zal in dit geval de hinder van deze geluidsverhogingen onderschatten.

Er werd niet gekozen voor een maximaal geluidsniveau omdat het laden en lossen van goederen zeer sterk beïnvloed wordt door menselijk handelen. Het is niet de bedoeling om een eenmalige accidentele geluidsverhoging, bijvoorbeeld het losschieten van een spankabel in het laadruim van de vrachtwagen, te gaan afstraffen maar rekening te houden met het algemene verloop van een levering. Dit neemt echter niet weg dat, als de maximale geluidsniveaus veroorzaakt worden door structurele problemen, zij het door menselijk handelen, zij het door de infrastructuur, en die in uitzonderlijke gevallen toch niet zouden gevat worden door een overschrijding van de geluidsnormen (LA01), de exploitant een onzorgvuldige exploitatie verweten kan worden en de exploitant geverbaliseerd kan worden wegens overtreding van artikel 4.5.7.0.2.

Om de hinder naar de omwonenden te beperken wordt wel vereist dat de motor van de vrachtwagen stilgelegd wordt tijdens het laden en lossen van de goederen.

Artikel 4.5.7.0.4 legt voor het manoeuvreren van de vrachtwagen geluidsnormen op die afwijken van de algemene geluidsvoorwaarden vermeld in de afdelingen 4.5.2 tot en met 4.5.5 van titel II van het VLAREM. Deze nieuwe geluidsnormen zijn soepeler dan de algemene geluidsvoorwaarden en zijn overdag en in de dagrand van toepassing. De verantwoording hiervoor werd reeds eerder toegelicht.

De geluidsnormen voor het manoeuvreren van de vrachtwagen zijn soepeler dan deze voor het laden en lossen van goederen daar de toegang van de inrichting voor veel supermarkten vaak tussen twee woningen gelegen is of veel dichter bij woningen gelegen is dan de laad- en losplaats. Het is in tegenstelling tot de laad- en losplaats ook veel moeilijker om de toegang en het verdere traject dat de vrachtwagen tot aan de laad- en losplaats moet afleggen af te schermen. Daarnaast nemen de manoeuvres met de vrachtwagen in totaal een veel kortere tijd in beslag dan het laden en lossen van de goederen.

Bij het vastleggen van de geluidsnormen in de dagrand werd gekozen voor geluidsniveaus die, gelet op de tijdsperiode, enerzijds ervoor zorgen dat de hinder naar de omwonenden toe beperkt blijft, en anderzijds ervoor zorgen dat naargelang de specifieke ligging en de voorzieningen op de inrichting het mogelijk is om supermarkten te beleveren.

Overdag werd er voor het manoeuvreren van de vrachtwagen geen beperking op het geluidsniveau opgelegd. Overdag moet elke supermarkt, mits een zorgvuldige exploitatie, in de mogelijkheid zijn om beleverd te worden. Het niet opleggen van een beperking op het geluidsniveau is overdag te verantwoorden gezien het om een zeer kortstondige gebeurtenis gaat.

Er wordt bij deze nieuwe geluidsnormen geen onderscheid gemaakt tussen nieuwe en bestaande inrichtingen.

De afwijking op de algemene geluidsvoorwaarden is niet geldig tussen 23 uur en 6 uur. In dit tijdsvenster blijven de algemene geluidsvoorwaarden van toepassing. Dit impliceert dat belevering van supermarkten in bewoonde gebieden in deze periode, zoals ook in de huidige situatie, niet mogelijk is. Het is niet wenselijk om belevering tijdens deze uren mogelijk te maken. Dit om de nachtrust van de omwonenden te respecteren.

Om het specifieke geluid van het manoeuvreren van de vrachtwagen te karakteriseren werd gekozen voor de LA01,T, een maat voor de hoogste kortstondige geluidsverhogingen. Gezien het manoeuvreren van de vrachtwagen een zeer kortstondige gebeurtenis is en het verloop van het geluidsniveau minder gekenmerkt wordt door zeer korte geluidspieken heeft wordt er hier niet gekozen voor een dubbele norm met de LA05,T. Er werd niet gekozen voor een energetisch gemiddelde gezien de geluidsverhogingen veroorzaakt door het laden en lossen van goederen wel groot in aantal maar zeer kortstondig zijn. Een geluidsparameter die uitgaat van een energetisch gemiddelde, zoals de LAeq,T, smeert de kortstondige geluidsverhogingen uit over een langer tijdsverloop en zal in dit geval de hinder van deze geluidsverhogingen onderschatten.

Er werd niet gekozen voor een maximaal geluidsniveau omdat het manoeuvreren van de vrachtwagen zeer sterk beïnvloed wordt door menselijk handelen. Het is niet de bedoeling om een eenmalige accidentele geluidsverhoging te gaan afstraffen maar rekening te houden met het algemene verloop van een levering. Dit neemt echter niet weg dat indien de maximale geluidsniveaus veroorzaakt worden door structurele problemen, zij het door menselijke handelen, zij het door de infrastructuur, de exploitant een onzorgvuldige exploitatie verweten kan worden en de exploitant geverbaliseerd kan worden wegens overtreding van artikel 4.5.7.0.2.

In de subafdeling inzake laad- en losverrichtingen in de dagrand toe, worden de bijkomende voorwaarden voor het uitvoeren van leveringen in de dagrand opgenomen. Deze bijkomende voorwaarden hebben enerzijds het doel om de hinder naar de omwonenden tot een minimum te beperken wanneer leveringen in de dagrand worden uitgevoerd door middel van een maatregelenpakket. Anderzijds hebben ze als doel een eenvoudige toetsing te bieden aan exploitanten naar de mogelijkheid van belevering in de dagrand in de voorliggende supermarkt aan de hand van eenvoudige afstandsregels en zonder uitgebreid akoestisch onderzoek.

De afstandsregels die in deze subafdeling opgenomen zijn in wezen en omzetting van de nieuwe geluidsnormen naar een corresponderende afstand. Bij het berekenen van deze afstanden werd rekening gehouden met de infrastructuur van de inrichting en het al dan niet gebruiken van geluidsarm logistiek materiaal.

Indien men niet aan de afstandsregels kan voldoen en toch leveringen in de dagrand wenst uit te voeren, moet men aan de hand van een geluidsstudie aantonen dat men aan de nieuwe geluidsnormen kan voldoen door bijkomende structurele geluidsreducerende maatregelen te nemen die nog niet in rekening werden gebracht bij het berekenen van de afstanden, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een geluidsscherm.

Geluidsreducerende maatregelen die beïnvloed worden door het menselijke handelen kunnen niet als structurele geluidsreducerende maatregelen beschouwd worden gezien er geen garantie is dat deze effectief op structurele wijze het geluid zullen reduceren.

Een belangrijke noot hierbij is dat de geluidsnormen steeds primeren op de afstandsregels. De vastgelegde afstanden gaan immers uit van een gemiddelde zorgvuldige exploitatie waarbij voldaan is aan de geluidsnormen. Indien men voldoet aan de afstandsregels maar niet aan de geluidsnormen kan men geverbaliseerd worden omdat men in dit geval moet concluderen dat niet zorgvuldig geëxploiteerd wordt.

In artikel 4.5.7.1.1 worden de algemene bepalingen voor laad- en losverrichtingen in de dagrand vastgelegd.

De hierin opgenomen maatregelen moeten voor elke levering in de dagrand getroffen worden om de hinder naar de omwonenden te beperken en betreffen : - het naleven van een code van goede praktijk die in een bijlage van titel II van het VLAREM zal worden opgenomen, - het stilleggen van de motor van de vrachtwagen - de aandrijving van eventuele koelgroepen waarmee de vrachtwagen uitgerust is moet worden stilgelegd. De koelgroepen mogen wel aangesloten worden op het elektriciteitsnet, - het uitschakelen van eventueel aanwezige radio's, - het beperken van het aantal toegelaten beleveringen in de dagrand.

Zoals reeds eerder vermeld werden de geluidsnormen voor laad- en losverrichtingen in de nieuwe afdeling inzake de laad- en losverrichtingen omgezet naar een corresponderende afstand.

In artikel 4.5.7.1.2 worden de afstandsregels bepaald voor het laden en lossen van goederen bij supermarkten die een laad- en losplaats in open lucht hebben en dit voor leveringen met geluidsarm materiaal en leveringen zonder geluidsarm materiaal.

Indien men niet aan deze afstandsregels kan voldoen en toch leveringen in de dagrand wenst uit te voeren, moet men aan de hand van een geluidsstudie aantonen dat men aan de nieuwe geluidsnormen kan voldoen door bijkomende structurele geluidsreducerende maatregelen te nemen die nog niet in rekening werden gebracht bij het berekenen van de afstanden, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een geluidsscherm.

Geluidsreducerende maatregelen die beïnvloed worden door het menselijke handelen kunnen niet als structurele geluidsreducerende maatregelen beschouwd worden gezien er geen garantie is dat deze effectief op structurele wijze het geluid zullen reduceren.

De afstandsregels werden telkens bepaald voor inrichtingen en woningen gelegen in een gebied vermeld in punt 2° van bijlage 2.2.1 van titel II van het VLAREM. Gezien de geluidsnormen afhankelijk zijn van het type gebied waarin de dichtstbijzijnde woningen gelegen is, is in principe voor elk type gebied een andere afstandsregel nodig gezien vertrokken wordt vanuit de geluidsnormen. In de meeste situaties is echter type gebied 2° van toepassing.

Dit impliceert dus dat er voor supermarkten gelegen in de andere gebieden geen afstandsregels opgenomen zijn. De geluidsnormen in de nieuwe afdeling inzake laad- en losverrichtingen blijven echter onverminderd van toepassing. Voor gebieden met strengere geluidsnormen zullen de afstanden ook groter zijn dan die in de opgenomen afstandsregels en voor gebieden met soepeler geluidsnormen zullen de afstanden kleiner zijn.

In artikel 4.5.7.1.3 worden de afstandsregels bepaald voor het laden en lossen van goederen bij supermarkten die een overdekte laad- en losplaats hebben en dit voor leveringen met geluidsarm materiaal en leveringen zonder geluidsarm materiaal.

Indien men niet aan deze afstandsregels kan voldoen en toch leveringen in de dagrand wenst uit te voeren, moet men aan de hand van een geluidsstudie aantonen dat men aan de nieuwe geluidsnormen kan voldoen door bijkomende structurele geluidsreducerende maatregelen te nemen die nog niet in rekening werden gebracht bij het berekenen van de afstanden, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een geluidsscherm.

Geluidsreducerende maatregelen die beïnvloed worden door het menselijke handelen kunnen niet als structurele geluidsreducerende maatregelen beschouwd worden gezien er geen garantie is dat deze effectief op structurele wijze het geluid zullen reduceren.

De afstandsregels werden telkens bepaald voor inrichtingen en woningen gelegen in een gebied vermeld in punt 2° van bijlage 2.2.1 van titel II van het VLAREM. Gezien de geluidsnormen afhankelijk zijn van het type gebied waarin de dichtstbijzijnde woningen gelegen is, is in principe voor elk type gebied een andere afstandsregel nodig gezien vertrokken wordt vanuit de geluidsnormen. In de meeste situaties is echter type gebied 2° van toepassing.

Dit impliceert dus dat er voor supermarkten gelegen in de andere gebieden geen afstandsregels opgenomen zijn. De geluidsnormen in de nieuwe afdeling inzake laad- en losverrichtingen blijven echter onverminderd van toepassing. Voor gebieden met strengere geluidsnormen zullen de afstanden ook groter zijn dan die in de opgenomen afstandsregels en voor gebieden met soepeler geluidsnormen zullen de afstanden kleiner zijn.

In artikel 4.5.7.1.4 worden de afstandsregels bepaald voor het laden en lossen van goederen bij supermarkten die een inpandige laad- en losplaats hebben. Gezien een inpandige laad- en losplaats voor een sterke geluidsreductie zorgt is er geen minimale afstand vereist.

De afstandsregels werden telkens bepaald voor inrichtingen en woningen gelegen in een gebied vermeld in punt 2° van bijlage 2.2.1 van titel II van het VLAREM. Gezien de geluidsnormen afhankelijk zijn van het type gebied waarin de dichtstbijzijnde woningen gelegen is, is in principe voor elk type gebied een andere afstandsregel nodig gezien vertrokken wordt vanuit de geluidsnormen. In de meeste situaties is echter type gebied 2° van toepassing.

Dit impliceert dus dat er voor supermarkten gelegen in de andere gebieden geen afstandsregels opgenomen zijn. De geluidsnormen in de nieuwe afdeling inzake laad- en losverrichtingen blijven echter onverminderd van toepassing.

In artikel 4.5.7.1.5 worden de afstandsregels bepaald voor het manoeuvreren van de vrachtwagen.

Indien men niet aan deze afstandsregels kan voldoen en toch leveringen in de dagrand wenst uit te voeren, moet men aan de hand van een geluidsstudie aantonen dat men aan de nieuwe geluidsnormen kan voldoen door bijkomende structurele geluidsreducerende maatregelen te nemen die nog niet in rekening werden gebracht bij het berekenen van de afstanden, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een geluidsscherm.

Geluidsreducerende maatregelen die beïnvloed worden door het menselijke handelen kunnen niet als structurele geluidsreducerende maatregelen beschouwd worden gezien er geen garantie is dat deze effectief op structurele wijze het geluid zullen reduceren.

Indien het traject waarop het manoeuvreren van de vrachtwagen wordt uitgevoerd volledig gelegen is in een afgesloten gebouw is er geen minimale afstand vereist gezien er een sterke geluidsreductie gerealiseerd wordt.

De afstandsregels werden telkens bepaald voor inrichtingen en woningen gelegen in een gebied vermeld in punt 2° van bijlage 2.2.1 van titel II van het VLAREM. Gezien de geluidsnormen afhankelijk zijn van het type gebied waarin de dichtstbijzijnde woningen gelegen is, is in principe voor elk type gebied een andere afstandsregel nodig gezien vertrokken wordt vanuit de geluidsnormen. In de meeste situaties is echter type gebied 2° van toepassing en voor de eenvoud beperkt de tekst zich dan ook tot dit gebied. Dit kan bij een latere wijziging uitgebreid worden naar de andere type gebieden.

Dit impliceert dus dat er voor supermarkten gelegen in de andere gebieden voorlopig nog geen afstandsregels zijn. De geluidsnormen in de nieuwe afdeling inzake laad- en losverrichtingen blijven echter onverminderd van toepassing.

Artikel 23 Dit artikel wijzigt artikel 4.9.1.2, § 2, van titel II van het VLAREM. De bepaling omtrent economische pardonnabiliteit wordt aangevuld, zodat er, naast een verlenging van de uitvoeringstermijn, tevens een vrijstelling tot uitvoeren van bepaalde maatregelen verleend kan worden. Deze vrijstelling kan enkel verleend worden indien de exploitant aan de hand van berekeningen van de interne rentevoet aantoont dat het uitvoeren van deze maatregelen niet (langer) rendabel is.

Artikel 24 Dit artikel wijzigt artikel 4.9.2.1 van titel II van het VLAREM. Punten 1°, 2° en 3° : Het toepassingsgebied van voormeld artikel verschilt van het toepassingsgebied vastgelegd in de Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie, terwijl dit niet de bedoeling was. De aanpassing brengt het toepassingsgebied in overeenstemming met dat van de Richtlijn 2012/27/EU. Punt 4° : Dit punt voegt een vijfde lid toe aan artikel 4.9.2.1 van titel II van het VLAREM. Door het omzetten van artikel 8 van de Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie via VLAREM II met de VLAREM-trein 2013 (besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014) wordt de verplichting gedefinieerd voor ingedeelde inrichtingen.

Hierdoor vallen er ook ingedeelde inrichtingen onder de auditverplichting die helemaal niet bedoeld werden volgens de geest van de Richtlijn, bijv. grote schoolgebouwen, grote kantoorgebouwen van publieke organisaties. Deze beschikken echter wel over een EPC publieke gebouwen, waar ook aan energieregistratie gedaan wordt, een kengetal berekend wordt en maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie gedefinieerd worden. Bijgevolg kunnen deze ingedeelde inrichtingen, wanneer ze beschikken over een geldig EPC publieke gebouwen, vrijgesteld worden van de auditverplichting voor GO's.

Artikel 25 Dit artikel vervangt artikel 4.9.3.4 van titel II van het VLAREM. Door de huidige bepaling in dit artikel, was de schriftelijke toestemming nodig van alle exploitanten opdat VEA bepaalde gegevens uit de webapplicatie kon gebruiken in het kader van rapporteringsverplichtingen. Ook had de toezichthouder volgens de huidige bepaling de schriftelijke toestemming van de exploitant nodig om zijn taak te kunnen uitvoeren. Onder strikte voorwaarden en rekening houdende met de confidentialiteit kan het Vlaams Energieagentschap voortaan in het kader van rapporteringsverplichtingen geanonimiseerde en geaggregeerde gegevens uit de webapplicatie ter beschikking stellen van de bevoegde instanties voor zover het aggregatieniveau voldoende confidentialiteit waarborgt.

Artikel 26 Dit artikel wijzigt artikel 4.10.1.3 van titel II van het VLAREM. Artikel 4.10.1.3. van het VLAREM II bepaalt het aantal emissierechten dat door een BKG-installatie dient ingeleverd te worden. De vervanging van het woord "gevalideerde" in "goedgekeurde" is noodzakelijk om de terminologie in dit artikel in lijn te brengen met de terminologie in artikel 4.10.1.5, § 3 alwaar de goedkeuring (en niet de validatie) van het emissiejaarrapport is voorzien.

De term "validatie" wordt enkel in onderlinge communicatie tussen de registeradministrateur en afdeling gehanteerd, en hoort niet thuis in het VLAREM II. De toevoeging van de 2de zin in artikel 4.10.1.3. is noodzakelijk om tevens duidelijkheid te verschaffen over het aantal emissierechten dat moet ingeleverd worden indien er geen geverifieerd en goedgekeurd emissiejaarrapport is. In dit geval wordt de hoeveelheid BKG-emissies bepaald op basis van een conservatieve schatting, vermeld in (een nieuw) artikel 4.10.1.5, § 7. De mogelijkheid om een dergelijke conservatieve schatting te maken is voorzien in artikel 70 van de Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen.

Artikel 27 Dit artikel wijzigt artikel 4.10.1.4, § 2, van titel II van het VLAREM. De zin "Voor BKG-installaties die in 2013 hun milieuvergunning niet actualiseren, voegt de afdeling bevoegd voor luchtverontreiniging overeenkomstig artikel 45 van titel I van het VLAREM het monitoringplan bij de milieuvergunning." wordt vervangen door de zin "Voor BKG-installaties die in 2013 hun milieuvergunning niet actualiseren, bezorgt de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, het monitoringplan aan de bevoegde overheid die het bij besluit bij de milieuvergunning voegt.". Het is immers niet aangewezen om een procedure "wijziging voorwaarden" op te starten voor het toevoegen van een plan bij de vergunning. De vergunningverlenende overheid zal naar aanleiding van een verzoek van de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, beslissen om het plan toe te voegen aan de vergunning. Tegen deze beslissing van de deputatie is geen beroep mogelijk.

Artikel 28 Dit artikel wijzigt artikel 4.10.1.5 van titel II van het VLAREM. De toevoeging aan paragraaf 2, eerste alinea, verduidelijkt dat de emissies die de Vlaamse Bevoegde Autoriteit in eerste instantie doorgeeft aan de registeradministrateur, de "geverifieerde" emissies zijn, i.e. deze na de controle door erkende verificateurs, maar vóór de controle door de afdeling. Deze ingave van geverifieerde emissies in het register gebeurt in de meeste Europese lidstaten door de verificateurs zelf, in België wordt dit door de Bevoegde Autoriteiten gedaan. De 2de alinea in paragraaf 2 verduidelijkt dat het deze geverifieerde emissiejaarrapporten zijn die ter inzage liggen bij de afdeling.

De nieuwe paragraaf 3 (ter vervanging van de huidige paragraaf 3) is noodzakelijk om duiding te geven bij het steekproefsgewijze controleproces door de afdeling dat plaatsvindt nadat de geverifieerde emissiejaarrapporten zijn ontvangen.

Dit controleproces vangt aan op 14 maart (deadline indiening van een geverifieerd emissiejaarrapport), en eindigt zonder aanpassing van de huidige regelgeving op 31 maart, oftewel 11 tot 13 werkdagen later.

Deze huidige werkwijze houdt het risico in dat omwille van deze serieuze tijdsdruk het controleproces te snel moet plaatsvinden, en daardoor geverifieerde emissiejaarrapporten onterecht worden goedgekeurd. Ook al heeft het controleproces alleen betrekking op een steekproef, toch blijft het aantal elementen dat nagekeken moet worden tijdens zo'n controleproces omvangrijk. Om die reden is het noodzakelijk deze deadline met 2 weken te verlengen.

Ook met deze verlenging van 2 weken (en dus een maximale tijdspanne van een 22 tot 24 werkdagen tussen indiening geverifieerd emissiejaarrapport en goedkeuring emissiejaarrapport) zal het Vlaamse Gewest nog steeds behoren tot de groep overheden binnen Europa die de afhandeling van de geverifieerde emissiejaarrapporten het efficiëntst organiseert : enerzijds wordt rechtszekerheid geboden aan de bedrijven door expliciet in een goedkeuring van de geverifieerde emissies te voorzien (in vele andere Lidstaten bestaat dit niet, waardoor maanden/jaren na indiening van een geverifieerd emissiejaarrapport, een bevoegde autoriteit het cijfer nog in vraag kan stellen, met alle gevolgen van dien), en anderzijds draagt de bevoegde autoriteit door het garanderen van een niet onder té grote tijdsdruk staand controleproces bij tot de geloofwaardigheid naar de buitenwereld toe van de in het kader van EU ETS gerapporteerde en geverifieerde emissiecijfers.

De nieuwe paragraaf 7 verduidelijkt dat in voorkomend geval een conservatieve schatting gemaakt kan worden door de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging van de BKG-emissies van de BKG-installatie in het voorgaande jaar. Conform de bepalingen uit artikel 70 van de Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig, maakt de bevoegde autoriteit een dergelijke conservatieve schatting in volgende gevallen : - de exploitant van de BKG-installatie heeft geen geverifieerd emissiejaarrapport ingediend bij de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging; - het geverifieerde emissiejaarrapport voldoet niet aan de bepalingen van de Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad - het door de exploitant van de BKG-installatie ingediende emissiejaarrapport werd niet geverifieerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 600/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de verificatie van broeikasgasemissie- en tonkilometerverslagen en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad;

Er is bewust gekozen om geen timing voor dergelijke conservatieve schatting op te nemen.

De nieuwe paragraaf 8 verduidelijkt welke gegevens door de afdeling op het internet worden gepubliceerd.

Artikel 29 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.1.2, § 3, van titel II van het VLAREM door het woord "afvalstoffenaanvoer" te vervangen door de woorden "afvalstoffenaanvoer en -afvoer". Er is namelijk geen verschil naar hinder toe tussen aanvoer en afvoer van afvalstoffen.

Artikel 30 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.1.7, § 3, van titel II van het VLAREM. Artikel 31 Dit artikel vervangt paragraaf 2 van artikel 5.2.1.9 van titel II van het VLAREM. Dit artikel is van toepassing voor alle inrichtingen ingedeeld in rubriek 2.

Omwille van de aanpassingen van VLAREM ten gevolge van de CLP-verordening, zijn gevaarlijke afvalstoffen niet (meer) ingedeeld in rubriek 17. Aangezien de opslag van bedrijfsafvalstoffen in functie van de regelmatige afvoer ook niet ingedeeld is in rubriek 2 (uitgezonderd), werd voor deze tijdelijke opslag van gevaarlijke afvalstoffen met de vervanging van paragraaf 2 van artikel 5.2.1.9. van titel II van het VLAREM, minimale vereisten voor de veiligheid ingeschreven.

Verder wordt in paragraaf 1 van artikel 5.2.2.5.2 van titel II van het VLAREM momenteel voor de gevaarlijke afvalstoffen verwezen naar de voorwaarden van hoofdstuk 5.17 betreffende de gevaarlijke producten bovenop de voorwaarden van subafdeling 5.2.2.5. Deze verwijzing is noodzakelijk, maar echter niet meer correct, gelet op de aanpassingen van VLAREM ten gevolge van de CLP-verordening, en analoge aanpassingen aan Richtlijnen en Verordeningen op Europees niveau aan de CLP-verordening.

Gevaarlijke afvalstoffen worden door Europese regelgeving op twee manieren bepaald, namelijk in de Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen, enerzijds in bijlage III, en anderzijds in uitvoering van artikel 7 van de Richtlijn 2014/955/EU. De bijlage III van de Afvalstoffenrichtlijn bepaalt de gevaarlijke eigenschappen van afvalstoffen, en werd in die zin ook door Verordening EU 1357/2014 in lijn gebracht met de CLP-verordening (EG 1272/2008), waarop ook hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM is gebaseerd. Het besluit van de Commissie van 18 december 2018 (2014/955/EU) echter, legt een lijst vast van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van Afvalstoffenrichtlijn, gebaseerd op herkomst. In deze lijst staan gevaarlijke afvalstoffen met (*) aangeduid, maar voor een aantal van deze gevaarlijke afvalstoffen zijn de voorwaarden van hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM niet geschikt of toepasbaar.

In die zin werd ook een voorstel tot aanpassing van artikel 5.2.2.5.2 uitgewerkt, waarbij de voorwaarden van hoofdstuk 5.17. enkel van toepassing zijn voor afvalstoffen met gevaarlijke eigenschappen zoals bepaald in Verordening (EU) 1357/2014 van 18 december 2014 ter vervanging van bijlage III bij richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen. De voorwaarden van hoofdstuk 5.17. zijn met dit voorstel dus niet meer van toepassing voor gevaarlijke afvalstoffen volgens de lijst in het besluit 2014/955/EU. Vandaar dat de vervanging van paragraaf 2 van artikel 5.2.1.9 van titel II van het VLAREM belangrijk is, en minimale veiligheidsvoorwaarden vastlegt voor gevaarlijke afvalstoffen waarvoor de voorwaarden van hoofdstuk 5.17 niet gelden.

Artikel 32 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.2.1.1, § 4, van titel II van het VLAREM, waarbij wordt bepaald dat op containerparken de afvalstoffen rechtstreeks in containers moeten worden opgeslagen, tenzij anders bepaald in de vergunning. Steeds meer worden specifieke fracties omwille van hun aard of omvang op een andere wijze opgeslagen (bigbags, stortvakken, ...). Momenteel moet dit telkens specifiek worden aangevraagd via de milieuvergunning. Om overbodige procedures te vermijden wordt de formulering van dit artikel aangepast, waarbij er wordt gesteld dat de afvalstoffen altijd gescheiden worden opgeslagen in aangepaste recipiënten of stockageruimten.

Artikel 33 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.2.5.2 van titel II van het VLAREM. Punt 1° vervangt paragraaf 1. In paragraaf 1 wordt momenteel voor de gevaarlijke afvalstoffen verwezen naar de voorwaarden van hoofdstuk 5.17 betreffende de gevaarlijke producten bovenop de voorwaarden van subafdeling 5.2.2.5. Deze verwijzing is noodzakelijk, maar echter niet geactualiseerd en bovendien is het toepassingsgebied niet correct afgesteld.

Gevaarlijke afvalstoffen worden door Europese regelgeving op 2 manieren bepaald, namelijk in de Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen, enerzijds in bijlage III, en anderzijds in uitvoering van artikel 7 van de Richtlijn in het besluit 2014/955/EU. De bijlage III van de Afvalstoffenrichtlijn bepaalt de gevaarlijke eigenschappen van afvalstoffen, en werd in die zin ook door verordening EU 1357/2014 in lijn gebracht met de CLP-verordening (EG 1272/2008), waarop ook hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM is gebaseerd. Het besluit van de Commissie van 18 december 2018 (2014/955/EU) echter, legt een lijst vast van afvalstoffen zoals bedoeld in artikel 7 van de Afvalstoffenrichtlijn, gebaseerd op herkomst. In deze lijst staan gevaarlijke afvalstoffen met (*) aangeduid, maar voor een aantal van deze gevaarlijke afvalstoffen zijn de voorwaarden van hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM niet geschikt of toepasbaar. Daarnaast zijn de voorwaarden voor brandbare vloeistoffen sinds de aanpassing van VLAREM aan de CLP-verordening (besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 (VLAREM-trein 2013)) niet meer opgenomen in hoofdstuk 5.17 maar in hoofdstuk 5.6 van titel II van het VLAREM. Door deze wijziging van artikel 5.2.2.5.2, § 1, worden bijgevolg enerzijds de voorwaarden voor gevaarlijke afvalstoffen geactualiseerd, en wordt anderzijds het toepassingsgebied beter afgesteld door enkel voor afvalstoffen met gevaarlijke eigenschappen te verwijzen naar hoofdstuk 5.17.

Punt 2° vervangt paragraaf 3 van artikel 5.2.2.5.2 van titel II van het VLAREM met betrekking tot de bepalingen voor inrichtingen voor het opslaan en behandelen van gevaarlijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen. De wijziging betreft een actualisatie van de voorwaarden voor de opslag en behandeling van deze afvalstoffen met het oog op de voorkoming van bodem- en grondwaterverontreiniging.

Punt 3° wijzigt artikel 5.2.2.5.2, § 9, van titel II van het VLAREM. Nu de erkenningsbesluiten van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 opgeheven worden (zie verder voor meer details), moet de verplichting voor het bezit van een erkenning als technicus of bedrijf voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden die schadelijke emissies van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen kunnen veroorzaken, worden ingeschreven in titel II van het VLAREM en dit voor de volgende installaties : a) stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen, b) stationaire brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen, c) elektrische schakelinrichtingen met gefluoreerde broeikasgassen, d) klimaatregelingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen in motorvoertuigen die onder de scope van richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van richtlijn 70/156/EEG van de Raad vallen, e) stationaire apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat. De erkenningsverplichting wordt ingevoerd voor zowel de ingedeelde als de niet-ingedeelde installaties en is een uitvoering van de verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 en verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen.

De erkenningsplichtige activiteiten worden niet gewijzigd ten opzichte van de huidige wetgeving met uitzondering van de volgende gevallen : a) voor de technicus en het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur en de koeltechnicus en het koeltechnisch bedrijf wordt nu expliciet "buitendienststelling" als erkenningsplichtige activiteit opgenomen, b) de erkenningsplichtige werkzaamheden voor de technicus voor elektrische schakelinrichtingen worden vanaf 1 januari 2017 uitgebreid met "installatie, onderhoud, reparatie en buitendienststelling" en "terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit andere elektrische schakelinrichtingen dan hoogspanningsschakelaars".Tot nu toe moest de technicus enkel voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit hoogspanningsschakelaars erkend zijn.

Deze wijzigingen komen er omwille van de verordening (EU) nr. 517/2014 die deze erkenningsplichtige activiteiten vastlegt en die op 1 januari 2015 in werking getreden is.

Artikel 34 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.2.6.4, § 1, van titel II van het VLAREM. In dit artikel wordt bepaald dat er een gescheiden opslag moet plaatsvinden van niet-gedepollueerde en gedepollueerde voertuigwrakken. Deze bepaling geeft in de dagdagelijkse praktijk bij de verwerkingsbedrijven echter belangrijke belemmeringen. Gezien de beperkte efficiëntie van deze bepaling, wordt deze aangepast, zodat onder welbepaalde voorwaarden een gezamenlijke opslag van niet-gedepollueerde en gepollueerde voertuigwrakken mag plaatsvinden.

Zo kan deze gezamenlijke opslag enkel plaatsvinden indien elk gedepollueerd voertuigwrak wordt gemarkeerd met een duidelijk herkenbaar etiket dat zichtbaar is vanop de begane grond. Dit houdt in dat dit etiket olie-, vuil-, en weersbestendig moet zijn en dat niet gemarkeerde voertuigwrakken of voertuigwrakken waarvan de markering niet integraal zichtbaar is vanop de begane grond, worden beschouwd als niet-gedepollueerde voertuigwrakken. Dit geldt echter niet voor inrichtingen die over een shredderinstallatie beschikken. In dat geval moet de opslag van niet-gedepollueerde en gedepollueerde voertuigwrakken wel steeds gescheiden gebeuren.

Artikel 35 Dit artikel voegt een subafdeling 5.2.2.9bis toe aan afdeling 5.2.2 van titel II van het VLAREM. Op basis van de aanbevelingen in de BBT-studie "Verwerking van externe bedrijfsafvalwaters en vloeibare/slibachtige bedrijfsafvalstromen" van mei 2013 wordt voor het aspect lucht (VOS en geur) een nieuwe subafdeling ingevoegd voor inrichtingen voor de verwerking van extern aangevoerde bedrijfsafvalwaters en vloeibare of slibachtige bedrijfsafvalstromen.

Hierbij werd er gekozen om dit onmiddellijk na de bestaande subafdeling 5.2.2.9 "Inrichtingen voor het reinigen van recipiënten waarin stoffen werden opgeslagen of vervoerd" in te voegen, gezien de activiteiten met elkaar verwant zijn.

Deze subafdeling is van toepassing op de verwerking van extern aangevoerde bedrijfsafvalwaters en vloeibare of slibachtige bedrijfsafvalstromen.

In de VLAREM-trein 2015 zat reeds een gelijkaardig voorstel. Op basis van de opmerkingen uit publieke consulatie werd er echter beslist om dit voorstel niet mee te nemen met de VLAREM-trein 2015, met het oog op een verdere evaluatie van dit voorstel en een opname in de daaropvolgende VLAREM-trein. Het huidige voorstel is dus een aangepaste versie, rekening houdende met de opmerkingen uit de publieke consultatie van de VLAREM-trein 2015.

In de BBT-studie worden de volgende middelvoorschriften aanbevolen ter beperking van emissie van VOS en geur : "Bij de verwerking van externe bedrijfsafvalwaters en/of vloeibare slibachtige bedrijfsafvalstromen, waarbij vluchtige organische producten, met een dampspanning van meer dan 13,3 kPa bij een temperatuur van 35° C, of sterk geurende stoffen worden vrijgesteld, wordt de lucht behandeld met een selectie of combinatie van een bio(trickling)filter, een actief kool filter, een gaswasser, een naverbrander of een ander gelijkwaardig behandelingssysteem.

Procesonderdelen (handelingen) die minimum moeten worden afgedekt (ingesloten), afgezogen en nabehandeld zijn : o verladen van geurende en/of VOS emitterende afvalstoffen, incl. slibs, o.a. laden en lossen van tanks; o mengen en opbulken van geurende en/of VOS emitterende afvalstoffen; o opslaan van geurende en/of VOS emitterende afvalstoffen, incl. slibs; o reservoirs (b.v. ontvangstbekkens), opslagtanks, voorbehandelingszones en meng-/reactietanks; o bezinkingstanks; o fysicochemische behandelings-/reactievaten (o.a. deze voor neutralisatie, redoxreacties en behandeling van nitriet- en ammoniakhoudende afvalwaters); o slibindikkings-, conditionerings- en ontwateringsinstallaties (via kamerfilterpers, decanteercentrifuge, ...)." Voor deze maatregelen zal er van geval tot geval worden beoordeeld of deze worden opgelegd in de milieuvergunning.

In de BBT-studie wordt verder nog voor VOS een emissiegrenswaarde van 20 mg/Nmo in het geloosde afgas voorgesteld in het geval procesonderdelen worden afgedekt of ingesloten en de lucht wordt afgezogen en behandeld. Dit wordt sectoraal verankerd via het nieuwe artikel 5.2.2.9bis.2 Artikel 36 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.1.12 van titel II van het VLAREM en voegt een versoepeling toe aan de verplichte toepassing van de opties waarvan de baten hoger zijn dan de kosten wanneer er in de kosten-batenanalyse wordt gerekend met potentiële warmte- of koudevraagpunten. In dit geval is het voldoende dat met betrekking tot de potentiële warmte- of koudevraagpunten alleen de opties worden toegepast die de stookinstallaties voorzien van de aansluitingsmogelijkheden voor de toekomstige uitkoppeling van warmte of koude.

Artikel 37 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.1.24, § 3, van titel II van het VLAREM. De kwaliteitsborging van de geautomatiseerde meetsystemen moet uitgevoerd worden volgens de CEN-normen. In de herziene Vlaamse code van goede praktijk voor kwaliteitsborging van vast opgestelde emissiemeettoestellen (2014) zijn bijkomende bepalingen opgenomen, aanvullend aan de CEN-normen. Deze moeten tevens toegepast worden.

Artikel 38 Dit artikel wijzigt in artikel 5.2.3bis.3.8 de meetfrequentie voor dioxinen en furanen van zesmaandelijks naar tweejaarlijks. Via het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 (VLAREM-trein 2013) werd het artikel 5.2.3bis.3.8 volledig vervangen, waarbij de meetfrequentie gewijzigd werd, zonder dat dit de bedoeling was. Dit wordt hiermee nu rechtgezet.

Artikel 39 Dit artikel schrapt in artikel 5.2.3bis.4.10, § 5, 5°, van titel II van het VLAREM de bepaling "in afwijking van hoofdstuk 4.4". De schrapping van deze bepaling heeft geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg. Conform het lex specialis beginsel hebben de sectorale voorwaarden immers steeds voorrang op de algemene bepalingen.

Artikel 40 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.3bis.4.11 van titel II van het VLAREM. De bepalingen van afdeling 5.19.1 werden gewijzigd via het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 (VLAREM-trein 2013), waarbij artikel 5.19.1.4 vervangen werd. De verwijzingen in artikel 5.2.3bis.4.11 naar artikel 5.19.1.4 werden echter toen niet aangepast.

Dit wordt hiermee rechtgezet.

Artikel 41 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.1.2, § 2, van titel II van het VLAREM. Aangezien Richtlijn 1999/45/EG van 31 mei 1999 (Preparatenrichtlijn) vanaf 1 juni 2015 niet meer van kracht is, kan punt 1° geschrapt worden. Punt 2° is dezelfde bepaling, maar dan gebaseerd op de CLP-verordening.

Artikel 42 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.5.5.4, § 1, van titel II van het VLAREM. De vermelding 'boven de tussenafdek' wordt geschrapt, gezien de aanleg van een tussenafdek niet relevant is bij monostortplaatsen voor baggerspecie en bijgevolg niet moet worden opgelegd.

Artikel 43 Dit artikel vervangt artikel 5.2.5.6.4 van titel II van het VLAREM. De voorwaarden hebben betrekking op water-, percolaat- en gascontrole.

Artikel 44 Dit artikel voegt een paragraaf 6 toe aan artikel 5.4.1.2 van titel II van het VLAREM dat de verbodsregels bevat voor inrichtingen die worden ingedeeld in de rubrieken 4 (bedekkingsmiddelen) en 21 (kleurstoffen en pigmenten). Deze nieuwe paragraaf 6 stelt dat deze verbodsregels niet van toepassing zijn inrichtingen, vermeld in rubriek 4.4 van de indelingslijst (zijnde inrichtingen voor het thermisch behandelen van voorwerpen bedekt met bedekkingsmiddelen), die bestemd zijn voor het uitharden van poederlakken, wat veelal in moffelovens gebeurt.

Dergelijke activiteit brengt immers geen emissie van VOS met zich mee, noch enige vorm van geluidshinder. Deze ovens worden gestookt op aardgas, zodat er ook geen emissie is van fijn stof. Voor deze installaties is er dus geen reden om te moeten voorzien dat zij bijvoorbeeld op een afstand van meer dan 50 meter van een woongebied moeten gelegen zijn.

Artikel 45 Dit artikel wijzigt artikel 5.4.2.3, § 3, van titel II van het VLAREM. In voormeld artikel is momenteel de mogelijkheid voorzien om via de milieuvergunning af te wijken van de sectorale norm van 100 mg C/Nmo voor VOS-emissies. Uit de BBT-studie verf-, lak-, drukinkt- en lijmproductie (2014) blijkt dat er in de vergunning hier geen gebruik van wordt gemaakt en dat er integendeel soms zelfs strengere emissiegrenswaarden worden opgelegd in de bijzondere voorwaarden. Deze afwijkingsmogelijkheid wordt bijgevolg geschrapt.

Artikel 46 Artikel 47 Artikel 48 Artikel 49 Deze artikelen wijzigen respectievelijk artikel 5.6.1.2.9, 5.6.1.2.10, 5.6.1.3.15 en 5.6.1.3.16 van titel II van het VLAREM. Deze wijziging betreft een verscherping van de voorwaarden om in de praktijk uit te sluiten dat een houder met oranje label nooit in orde wordt gesteld.

Bij controles door toezichthouders wordt vastgesteld dat er geregeld een soort `oranje carrousel' ontstaat waarbij de erkende milieudeskundige diverse keren na mekaar een oranje klever of plaats aanbrengt, waardoor de houders in gebruik mogen blijven, maar binnen de zes maanden aan een bijkomend onderzoek moeten worden onderworpen.

De huidige formulering van de artikels m.b.t. de klevers en platen laat deze manier van werken toe. Dergelijke oranje carrousel brengt echter geen oplossing op het terrein. Het is daarom aangewezen om te stellen dat bij de bijkomende controle niet opnieuw een oranje klever of plaat mag worden aangebracht als de oorspronkelijk vastgestelde gebreken niet werden gecorrigeerd. In dat geval moet een rode klever of plaat worden aangebracht, zodat de houder pas terug mag worden gevuld als de gebreken werden gecorrigeerd (en de houder met positief aan een nieuwe controle werd onderworpen).

Als tijdens de bijkomende controle andere nieuwe gebreken worden vastgesteld die geen aanleiding kunnen geven tot verontreiniging buiten de houder, mag wel een oranje klever of plaat worden aangebracht (mits de oorspronkelijke gebreken werden gecorrigeerd).

Er werd een uitzonderingsbepaling voorzien voor afwijkingen of gebreken waarvoor het niet mogelijk is om deze binnen de zes maanden aan te passen. Een voorbeeld daarvan zijn de aanpassingen aan grote inkuipingen of houders waarvoor bouwkundige ingrepen nodig zijn. Bij dergelijke bouwkundige aanpassingen moeten werken soms uitgesteld worden door het vriesweer, zijn er grote infrastructuur werkzaamheden nodig,... De exploitant moet motiveren waarom die termijn van zes maanden niet kan behaald worden en daarbij bv. een actieplan opstellen dat door de bevoegd deskundige moet opgevolgd worden.

In de artikelen 5.6.1.2.9 (eerste lid) en 5.6.1.3.15 (eerste lid) wordt tevens een verwijzingsfout rechtgezet.

Artikel 50 Dit artikel (punten 1°, 2° en 4° ) brengt artikel 5.6.2.3.4, § 1, van titel II van het VLAREM in overeenstemming met de Richtlijn 2014/99/EU. Deze Richtlijn wijzigt Richtlijn 2009/126/EG inzake fase II-benzinedampterugwinning tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations. Het betreft meer bepaald de toepassing van de norm EN 16321-1 :2013 voor de typegoedkeuring van benzinedampterugwinningssystemen voor gebruik in benzinestations en de toepassing van de norm EN 16321-2 :2013 voor de controle van de werking van het benzinedampterugwinningssysteem.

De EN 16321-1 is de Europese norm voor typegoedkeuring van fase II-benzinedampterugwinningssystemen en de EN 16321-2 is de Europese norm voor de controle van deze systemen. Dit zijn de standaarden binnen Europa die algemeen gehanteerd dienen te worden. Het betreffende artikel is immers een omzetting van de Richtlijn 2014/99/EU. In deze Richtlijn wordt expliciet verwezen naar de normen EN 16321-1 :2013 en EN 16321-2 :2013.

De EN-normen zijn beschikbaar in het Frans, Engels en Duits en zijn net zoals andere Europese of Belgische normen niet gratis beschikbaar.

De norm kan o.m. aangekocht worden via het NBN, het Bureau voor Normalisatie, verantwoordelijk voor het ontwikkelen en verkopen van normen in België.

Punt 3° wijzigt paragraaf 3 van dit artikel en betreft een verduidelijking van de meetfrequentie van het fase II-benzinedampterugwinningssysteem, om te vermijden dat een periode van bijna 2 jaar tussen opeenvolgende metingen kan ontstaan.

Artikel 51 Dit artikel wijzigt artikel 5.6.2.3.6, § 3, van titel II van het VLAREM. De huidige bepaling stelt dat de deskundige van elke controle, met uitzondering van de test, vermeld in bijlage 5.6.3, punt 6, een attest moet opstellen waaruit ondubbelzinnig blijkt of het fase II-benzinedampterugwinningssysteem voldoet aan de vigerende voorschriften. Het is echter aangewezen dat, indien de test in kwestie wordt uitgevoerd door de deskundige, het resultaat hiervan wordt opgenomen in het attest.

Artikel 52 Dit artikel wijzigt artikel 5.7.5.1, § 3, van titel II van het VLAREM. Het voorgestelde buitengebruikstellingsplan zal op 1 januari 2016 beschikbaar moeten zijn en uitgevoerd worden. Dit plan komt uit het uitvoeringsbesluit 2013/732/EU van de Commissie van 9 december 2013 tot vaststelling van de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies voor de productie van chlooralkali, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie L332 van 11 december 2013. Naast de opname van deze bepaling in titel III van het VLAREM wordt deze ook opgenomen in titel II van het VLAREM. Het buitengebruikstellingsplan is daardoor eerder van toepassing dan voorgeschreven door de BBT-conclusies. Daardoor kan continuïteit met de eerder vastgestelde bepalingen uit titel II van het VLAREM worden gewaarborgd. Het is immers niet logisch om dit buitengebruikstellingsplan pas van toepassing te laten zijn in titel III van het VLAREM als de buitengebruiksstelling al achter de rug is.

Artikel 53 Dit artikel wijzigt het opschrift van afdeling 5.9.2 van titel II van het VLAREM, "Bijkomende constructie- en gebruiksvoorwaarden voor stallen met betrekking tot de beperking van ammoniakemissie" als volgt "Bijkomende voorwaarden met betrekking tot de beperking van ammoniakemissie". Dit artikel laat toe om rekening te houden met de ruimer draagwijdte van de lijst van ammoniakemissie-reducerende technieken die in het kader van de milieuvergunning kunnen worden opgelegd.

Artikel 54 Dit artikel voegt een paragraaf 5 toe aan artikel 5.9.2.1bis van titel II van het VLAREM. De toezichthouders of laboratoria moeten de drukkamer vóór de wasser en de uitlaat na de wasser kunnen betreden.

Sommige luchtwassystemen zijn echter (zelfs met een hoogtewerker) heel moeilijk tot niet veilig toegankelijk. Om deze problematiek te verhelpen wordt nu opgenomen in artikel 5.9.2.1.bis, § 5,van titel II van het VLAREM dat de inlaat en de uitlaat van een luchtwassysteem bereikbaar en toegankelijk moet zijn met het oog op de veilige en praktische uitvoering van controlemetingen conform een code van goede praktijk.

Artikel 55 Dit artikel voegt een tweede lid toe aan artikel 5.9.2.2, § 2, van titel II van het VLAREM. Mestopslagplaatsen bevinden zich vaak in de buurt van een waterloop, wat het risico op de lozing van mestsappen aanzienlijk vergroot. Als voorzorgsmaatregel is aan artikel 5.9.2.2, § 2, een tweede lid toegevoegd met voorschriften om, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning, de mestopslagplaats zodanig in te planten dat deze niet in de richting van oppervlaktewater is georiënteerd. Deze verplichting is alleen geldig voor nieuwe mestopslagplaatsen.

Artikel 56 Dit artikel voegt een tweede lid toe aan artikel 5.9.8.4, § 1, van titel II van het VLAREM. Er is heel wat onduidelijkheid over de status van `reinigingswater van pluimveestallen'. Dit reinigingswater bevat nog een kleine fractie mest, maar bij een correcte reiniging (zijnde eerst grof vuil droog verwijderen en achteraf reinigen gebruikmakend van hogedruk reinigers) is deze fractie dermate gering dat het reinigingswater niet als meststof kan worden beschouwd. Evenwel mag dit reinigingswater niet zomaar worden geloosd en wordt het bij voorkeur uitgereden op het land.

Artikel 57 Dit artikel wijzigt artikel 5.9.8.5 van titel II van het VLAREM. Punten 1° en 2° De vermelde aanpassingen zijn enerzijds inhoudelijk verduidelijkend en anderzijds vormelijk.

Punt 3° Het betreft louter een vormelijke aanpassing.

Punt 4° De sectorale voorwaarden vermeld in paragraaf 4 en 5 van artikel 5.9.8.5 hebben niet enkel betrekking op de rundveehouderij maar zijn geldig voor alle veeteeltbedrijven.

Punten 5° en 6° Het betreft enerzijds een inhoudelijk verduidelijkende aanpassing en anderzijds wordt er een lid toegevoegd waardoor deze bepaling (silosappen van de kuilplaat moeten worden opgevangen) enkel van toepassing is voor nieuwe kuilplaten.

Punt 7° Kuilplaten bevinden zich vaak in de buurt van een waterloop, wat het risico op de lozing van silosappen aanzienlijk vergroot. Als voorzorgsmaatregel is aan artikel 5.9.8.5 een paragraaf 6 toegevoegd met voorschriften om, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning, de kuilplaat zodanig in te planten dat deze niet in de richting van oppervlaktewater is georiënteerd. Deze verplichting is alleen geldig voor nieuwe kuilplaten.

Artikel 58 Dit artikel wijzigt artikel 5.11.0.3, § 1, van titel II van het VLAREM, door de zinnen "De vloer van dit lokaal moet voorzien zijn van een opvanggoot en een of meer opvangputten. De vloer, de opvanggoot en de opvangputten moeten uitgevoerd zijn in voor de erop terechtkomende stoffen ondoorlatend en chemisch inert materiaal." te vervangen door de zin "De vloer is uitgevoerd in een materiaal dat ondoorlatend en chemisch inert is voor de stoffen die erop terechtkomen.". Hierdoor wordt de verplichting geschrapt voor drukkerijen dat de vloer moet voorzien zijn van opvanggoten- en putten. In drukkerijen wordt er namelijk meestal droog gepoetst. Ook het feit dat er een beperkt inktverbruik zou zijn in de inrichting is een bijkomende motivatie om de vloer niet te voorzien van opvangputjes en een opvanggoot.

Artikel 59 Dit artikel wijzigt artikel 5.11.0.4. Met deze wijziging wordt de formulering voor ontvlambare stoffen en/of ontvlambare producten alsnog aangepast aan de CLP-verordening.

Artikel 60 Dit artikel wijzigt artikel 5.11.0.5, § 2 van titel II van het VLAREM. In navolging van het voorstel in de BBT-studie Grafische sector (2013) wordt de emissiegrenswaarde voor ethanol in geval van toepassing van met water verdunbare drukinkten die als organisch oplosmiddel uitsluitend ethanol met een massagehalte van ten hoogste 25% bevatten, geschrapt. Punt 1°, a), in de tabel wordt opgeheven. Uit een bevraging van leveranciers en bedrijven blijkt dat ethanol niet (meer) uitsluitend wordt gebruikt als organisch oplosmiddel in met water verdunbare drukinkten. De emissiegrenswaarde is bijgevolg niet langer relevant.

Er geldt een emissiegrenswaarde voor chroom VI-verbindingen enerzijds, en voor chroom III-, strontium- en zinkchromaat anderzijds. Aangezien chroom III-, strontium- en zinkchromaat ook chroom VI-verbindingen zijn, is een afzonderlijke emissiegrenswaarde voor deze stoffen tegenstrijdig. De sectorale emissiegrenswaarden voor alle chroom VI-verbindingen worden opgeheven. Hierdoor geldt voor deze sector de algemene emissiegrenswaarde voor chroom VI-verbindingen. Punt 2° in de tabel wordt opgeheven.

De emissiegrenswaarden voor SOx en NOx zijn dezelfde als de algemene emissiegrenswaarden. De sectorale emissiegrenswaarden worden geschrapt. Hierdoor wordt automatisch teruggevallen op de algemene emissiegrenswaarden. Punt 3° in de tabel wordt opgeheven.

Artikel 61 Dit artikel wijzigt artikel 5.13.0.4. Met deze wijziging wordt de formulering voor ontvlambare stoffen en/of ontvlambare producten alsnog aangepast aan de CLP-verordening.

Artikel 62 Dit artikel wijzigt artikel 5.15.0.5, § 2, van titel II van het VLAREM. Om te vermijden dat in garages en werkplaatsen geen diesels meer opgeslagen kunnen worden, wordt art. 5.15.0.5 aangepast. Vroeger (voor 1 juni.2015) luidde het artikel 5.15.0.5, § 2, namelijk als volgt : " § 2. Het is verboden in de parkeerruimten voor autovoertuigen, in de garages en herstellingswerkplaatsen : 1° gemakkelijk brandbare of ontvlambare stoffen of produkten op te stapelen; 2° bussen met benzine of waarin benzine geweest is te plaatsen.".

Met gemakkelijk brandbare stoffen en producten werden niet de "brandbare vloeistoffen" (P3 en P4) bedoeld, maar eerder brandbare "materialen". Dit wordt verduidelijkt in de wijziging. Daarnaast werden de ontvlambare stoffen en producten middels het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 (VLAREM-trein 2013) vervangen door "producten gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 volgens de CLP-verordening". Dit heeft als gevolg dat de "gevaarlijke" P3-producten (o.a. diesels) hierin vervat zitten wegens de uitbreiding van het vlampuntrange van de ontvlambare vloeistoffen tot 60° C ten gevolge van de CLP-verordening. Daarom worden de gevaarlijke vloeistoffen van groep 2 (= gevaarlijke P3-producten, zie definities) uitgezonderd van het gestelde verbod in art. 5.15.0.5.

Artikel 63 Dit artikel wijzigt artikel 5.15.0.8 van titel II van het VLAREM. Nu de erkenningsbesluiten van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 opgeheven worden (zie verder voor meer details), moet de verplichting voor het bezit van een erkenning als technicus of bedrijf voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden die schadelijke emissies van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen kunnen veroorzaken, worden ingeschreven in titel II van het VLAREM en dit voor de volgende installaties : a) stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen, b) stationaire brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen, c) elektrische schakelinrichtingen met gefluoreerde broeikasgassen, d) klimaatregelingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen in motorvoertuigen die onder de scope van richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van richtlijn 70/156/EEG van de Raad vallen, e) stationaire apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat. De erkenningsverplichting wordt ingevoerd voor zowel de ingedeelde als de niet-ingedeelde installaties en is een uitvoering van de verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 en verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen.

De erkenningsplichtige activiteiten worden niet gewijzigd ten opzichte van de huidige wetgeving met uitzondering van de volgende gevallen : a) voor de technicus en het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur en de koeltechnicus en het koeltechnisch bedrijf wordt nu expliciet "buitendienststelling" als erkenningsplichtige activiteit opgenomen, b) de erkenningsplichtige werkzaamheden voor de technicus voor elektrische schakelinrichtingen worden vanaf 1 januari 2017 uitgebreid met "installatie, onderhoud, reparatie en buitendienststelling" en "terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit andere elektrische schakelinrichtingen dan hoogspanningsschakelaars".Tot nu toe moest de technicus enkel voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit hoogspanningsschakelaars erkend zijn.

Deze wijzigingen komen er omwille van de verordening (EU) nr. 517/2014 die deze erkenningsplichtige activiteiten vastlegt en die op 1 januari 2015 in werking getreden is.

Artikel 64 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.1.2. Met deze wijziging wordt de formulering voor ontvlambare gassen alsnog aangepast aan de CLP-verordening.

Artikel 65 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.1.8. Met deze wijziging wordt de formulering analoog met artikel 5.16.3.2, § 1 (zoals aangepast in 2009).

Artikel 66 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.3.2, § 1, van titel II van het VLAREM. De terminologie wordt aangepast conform de gewijzigde terminologie in artikel 5.16.1.8, § 1.

Artikel 67 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.3.3 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Nu de erkenningsbesluiten van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 opgeheven worden (zie verder voor meer details), moet de verplichting voor het bezit van een erkenning als technicus of bedrijf voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden die schadelijke emissies van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen kunnen veroorzaken, worden ingeschreven in titel II van het VLAREM en dit voor de volgende installaties : a) stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen, b) stationaire brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen, c) elektrische schakelinrichtingen met gefluoreerde broeikasgassen, d) klimaatregelingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen in motorvoertuigen die onder de scope van richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van richtlijn 70/156/EEG van de Raad vallen, e) stationaire apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat. De erkenningsverplichting wordt ingevoerd voor zowel de ingedeelde als de niet-ingedeelde installaties en is een uitvoering van de verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 en verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen.

De erkenningsplichtige activiteiten worden niet gewijzigd ten opzichte van de huidige wetgeving met uitzondering van de volgende gevallen : a) voor de technicus en het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur en de koeltechnicus en het koeltechnisch bedrijf wordt nu expliciet "buitendienststelling" als erkenningsplichtige activiteit opgenomen, b) de erkenningsplichtige werkzaamheden voor de technicus voor elektrische schakelinrichtingen worden vanaf 1 januari 2017 uitgebreid met "installatie, onderhoud, reparatie en buitendienststelling" en "terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit andere elektrische schakelinrichtingen dan hoogspanningsschakelaars".Tot nu toe moest de technicus enkel voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit hoogspanningsschakelaars erkend zijn.

Deze wijzigingen komen er omwille van de verordening (EU) nr. 517/2014 die deze erkenningsplichtige activiteiten vastlegt en die op 1 januari 2015 in werking getreden is.

Punt 2° Verder wordt in artikel 5.16.3.3, § 3, 2°, voor het onderhoud expliciet verwezen naar de norm EN 378. Deze norm EN 378 "Koelsystemen en warmtepompen - Veiligheids- en milieueisen" bestaat uit vier delen en bevat ook regels in verband met het onderhoud van koelinstallaties.

Punt 3° en 4° Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 houdt niet alleen rekening met de hoeveelheid koelmiddel maar ook met het aardopwarmingsvermogen van het koelmiddel. Hoe hoger het aardopwarmingsvermogen van een koelmiddel, hoe schadelijker het koelmiddel voor het klimaat is.

De grens voor de frequentie van lekkagecontroles voor koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen lag bij de oude verordening (EG) nr. 842/2006 op een nominale koelmiddelinhoud van 3 kg of meer aan koelmiddel, ongeacht het aardopwarmingsvermogen van het koelmiddel.

Met de nieuwe verordening (EG) nr. 517/2014 ligt de grens nu op 5 ton CO2-equivalent of meer waarbij "ton CO2-equivalent" gedefinieerd is als "een hoeveelheid broeikasgassen, uitgedrukt als het product van het gewicht van de broeikasgassen in metrische ton en het aardopwarmingsvermogen ervan". Koelinstallaties die met de oude verordening (EG) nr. 842/2006 niet onder de frequentie van lekkagecontroles vielen omdat de nominale koelmiddelinhoud minder dan 3 kg bedraagt kunnen met de nieuwe verordening nu wel onder de frequentie van lekkagecontrole vallen omwille van een hoog aardopwarmingsvermogen van het koelmiddel. Aangezien het aardopwarmingsvermogen een maat is voor de schadelijkheid voor het klimaat wordt voorgesteld om paragraaf 5 van artikel 5.16.3.3 voor de gefluoreerde broeikasgassen aan te passen en de grens te leggen op 5 ton CO2-equivalent of meer in plaats van 3 kg of meer. Hermetisch afgesloten koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 10 ton CO2-equivalent mits dergelijke apparatuur als hermetisch afgesloten is geëtiketteerd, zijn vrijgesteld van de bepalingen, vastgelegd in paragraaf 6 tot en met 8 van artikel 5.16.3.3 (afstemming met verordening (EU) nr. 517/2014).

Punt 5° In paragraaf 7 van hetzelfde artikel wordt een correctie doorgevoerd waarbij verwezen wordt naar verordening (EU) nr. 517/2014 (in werking getreden op 1 januari 2015) in plaats van naar verordening (EG) nr. 842/2006 (opgeheven vanaf 1 januari 2015).

Punt 6° Paragraaf 8 van hetzelfde artikel wordt afgestemd met verordening (EU) nr. 517/2014.

Artikel 68 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.3.4, § 1, van titel II van het VLAREM. De verwijzing naar "ingedeeld in groep 2a)1° of groep 4" is niet meer correct sinds de aanpassingen in het kader van CLP-verordening (via het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, zijnde de VLAREM-trein 2013). Deze bepaling werd echter nog niet aangepast. Bovendien spreken we nu ook niet meer over gassen die zijn ingedeeld in groep 2 of groep 4, maar van gassen van groep 2 of groep 4.

Artikel 69 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.4.4.2, § 4, van titel II van het VLAREM. Met de VLAREM-trein 2013 (BVR van 16 mei 2014, B.S. 24 september 2014) werden de voorwaarden inzake lpg-installaties aangepast en werd hierin een consequent gebruik van terminologie onder andere inzake de term "verdeelzuilen" gehanteerd. Er glipte echter één aanpassing door de mazen van het net, wat door dit wijzigingsartikel wordt rechtgezet.

Artikel 70 Dit artikel wijzigt artikel 5.16.4.4.7, § 3, tweede lid, van titel II van het VLAREM. Er werd vastgesteld dat er meerdere interpretaties mogelijk zijn voor de plaats van de controlecabine bij LPG-installaties. Uitgaande van de nota aan de Vlaamse Regering bij het besluit van 19 september 2008, waarmee de betreffende bepaling in titel II van het VLAREM werd ingeschreven, en uitgaande van de huidige praktijk, staat vast dat de controlecabine zich op de inrichting moet bevinden. Het toezicht vanuit de controlecabine is immers bedoeld als een volwaardig alternatief voor de bestendige aanwezigheid en uit de eerste alinea blijkt dat de exploitant of zijn aangestelde de nodige maatregelen moet kunnen treffen bij een incident. Verder wordt met het oog op de handhaafbaarheid van de bepaling toegevoegd dat de exploitant het toezicht op een manier moet organiseren die waarborgt dat de vuloperaties kunnen worden gestopt bij onregelmatigheden.

Artikel 71 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.3.3.8, § 3, van titel II van het VLAREM. Met de VLAREM-trein 2011 (BVR 31 maart 2012) werd in artikel 5.16.6.8. § 3. van titel II van het VLAREM de "bevoegde deskundige" vervangen door een "aangestelde van de exploitant". De "bevoegd deskundige" is echter alleen bij gevaarlijke producten (hoofdstukken 4.1, 5.17 en 6.5) gedefinieerd en niet bij gassen. Voor het periodiek onderzoek van de opslagplaats voor vacuümgeïsoleerde houders wordt dit nu verduidelijkt zodat dit door de exploitant of zijn aangestelde, die over de nodige kennis beschikken, moet gebeuren. Het is de verantwoordelijkheid van de exploitant om hier een geschikte persoon voor aan te duiden. Dit kan een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen zijn, maar dit is niet noodzakelijk.

In artikel 5.16.6.8. wordt in paragraaf 1 gesteld dat de periodieke onderzoeken worden uitgevoerd conform artikel 5.16.1.8. Bovendien wordt in paragraaf 3 duidelijk aangegeven "met behoud van de controles vermeld in art. 5.16.1.8.". Dit impliceert dat van de controle uitgevoerd door een aangestelde van de exploitant ook een attest opgesteld moet worden.

Verder wordt vanaf 1/06/2015 artikel 5.17.3.3.8. § 3 het volgende : "In afwijking van artikel 5.17.3.1.8, worden vacuümgeïsoleerde houders ten minste om de twee jaar door een aangestelde van de exploitant nagezien. Veiligheidskleppen worden ten minste om de tien jaar opnieuw afgesteld.".

Dit betreft echter een foutieve omzetting van art. 5.16.6.8. § 3., dat namelijk als volgt wordt geformuleerd : "Met behoud van de controles vermeld in artikel 5.16.1.8, worden vacuümgeïsoleerde houders ten minste om de twee jaar door een aangestelde van de exploitant nagezien. Veiligheidskleppen worden ten minste om de tien jaar herafgesteld.".

Dit wordt hiermee rechtgezet.

Artikel 72 Artikel 73 Artikel 74 Artikel 75 Deze artikelen wijzigen respectievelijk artikel 5.17.4.2.9, 5.17.4.2.10, 5.17.4.3.17 en 5.17.4.3.18 van titel II van het VLAREM. Deze wijziging betreft een verscherping van de voorwaarden om in de praktijk uit te sluiten dat een houder met oranje label nooit in orde wordt gesteld. Bij controles door toezichthouders wordt vastgesteld dat er geregeld een soort `oranje carrousel' ontstaat waarbij de erkende milieudeskundige diverse keren na mekaar een oranje klever of plaats aanbrengt, waardoor de houders in gebruik mogen blijven, maar binnen de zes maanden aan een bijkomend onderzoek moeten worden onderworpen. De huidige formulering van de artikels m.b.t. de klevers en platen laat deze manier van werken toe. Dergelijke oranje carrousel brengt echter geen oplossing op het terrein. Het is daarom aangewezen om te stellen dat bij de bijkomende controle niet opnieuw een oranje klever of plaat mag worden aangebracht als de oorspronkelijk vastgestelde gebreken niet werden gecorrigeerd. In dat geval moet een rode klever of plaat worden aangebracht, zodat de houder pas terug mag worden gevuld als de gebreken werden gecorrigeerd (en de houder met positief aan een nieuwe controle werd onderworpen).

Als tijdens de bijkomende controle andere nieuwe gebreken worden vastgesteld die geen aanleiding kunnen geven tot verontreiniging buiten de houder, mag wel een oranje klever of plaat worden aangebracht (mits de oorspronkelijke gebreken werden gecorrigeerd).

Er werd een uitzonderingsbepaling voorzien voor afwijkingen of gebreken waarvoor het niet mogelijk is om deze binnen de 6 maanden aan te passen. Een voorbeeld daarvan zijn de aanpassingen aan grote inkuipingen of houders waarvoor bouwkundige ingrepen nodig zijn. Bij dergelijke bouwkundige aanpassingen moeten werken soms uitgesteld worden door het vriesweer, zijn er grote infrastructuur werkzaamheden nodig,... Daarom vragen wij voor dergelijke gevallen een uitzonderingsbepaling te voorzien. De exploitant moet motiveren waarom die termijn van 6 maanden niet kan behaald worden en daarbij bv. een actieplan opstellen dat door de bevoegd deskundige moet opgevolgd worden.

In artikel 5.17.4.3.17 wordt tevens een verwijzingsfout rechtgezet.

Artikel 76 Dit artikel wijzigt artikel 5.17.4.3.19, § 7, van titel II van het VLAREM en zet louter een verwijzingsfout recht. Er moet verwezen worden naar de bepalingen omtrent de opslag van gevaarlijke producten zoals die vóór de inwerkingtreding van de CLP-verordening van toepassing waren.

Artikel 77 Dit artikel voegt een subafdeling 5.17.4.5 "Beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) door lekverliezen in bovengrondse vaste houders" toe aan afdeling 5.17.4 "Beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) bij de opslag en verlading van gevaarlijke vloeistoffen". Opslagtanks worden uit het toepassingsgebied van afdeling 4.4.6 gelicht (zie art. 7, 1° en art. 9). In plaats daarvan wordt een jaarlijkse controle door middel van de IR-camera verplicht voor producten met gevaarpictogram GHS05, GHS06, GHS07 of GHS08 en een tweejaarlijkse meetverplichting voor alle andere producten. Voor producten met een minder schadelijk karakter geldt een drempel voor de opslagtanks van 500 mo. Voor de heel schadelijke producten (o.a. carcinogene, mutagene of teratogene eigenschappen) is het belangrijk dat ook de kleinere tanks op hun lekdichtheid worden gecontroleerd. Om evenwel te vermijden dat elke kleine tank in een kleinschalig bedrijf gecontroleerd zou moeten worden, geldt hiervoor een drempel van 100 mo. De noodzaak hiervan wordt bevestigd door controles die in 2014 in opdracht van de afdeling milieu-inspectie uitgevoerd werden door een meetbureau, gespecialiseerd in IR-camera-detectie. Hierbij werden bij 20 bedrijven 220 tanks gecontroleerd en werden 162 (abnormale)emissiebronnen gedetecteerd.

Opslagtanks moeten volgens VLAREM pas uitgerust worden met dampbeheersmaatregelen vanaf een dampspanning vanaf 13,3 kPa bij 35° C, of zoals nu in de nieuwe BAT conclusies van de raffinaderijen is bepaald, vanaf een dampspanning van 4 kPa of meer, bepaald volgens de Reidmethode. Als dampspanningscriterium voor de toepassing van IR-LDAR op opslagtanks wordt voorlopig een dampdruk van meer dan 13,3 kPa bij een temperatuur van 35° C behouden omdat nog onvoldoende duidelijk is welke milieu-impact een verlaging naar 4 kPa heeft. Voor de raffinaderijen wordt in VLAREM III verwezen naar dit artikel (via het wijzigingsbesluit VLAREM III dat onder andere de BBT-conclusies voor de raffinaderijen omzet) en wordt wel een dampspanning van 4 kPa (RVP) opgelegd, in overeenstemming met de BBT-conclusies.

In tegenstelling tot procesapparatuur waar lekken altijd moeten hersteld worden, is herstel van waargenomen emissiebronnen op een opslagtank niet altijd mogelijk. Sommige apparaten zijn zodanig ontworpen dat emissies bij normale werking worden voorkomen, zoals ontluchtingen en overdrukventielen. Maar ook de dichtingen van vlottende daken kunnen niet 100% lekdicht uitgevoerd worden. Of deze lekken aanvaardbaar en herstelbaar zijn moet op het terrein bepaald worden. Van elke controle wordt een inspectierapport opgesteld met een overzicht van de gedetecteerde emissiebronnen, inclusief een evaluatie van de herstelbaarheid. Indien deze producten zeer schadelijk zijn, dan moeten deze emissies onmiddellijk gestopt worden. Voor andere, minder schadelijk producten wordt een hersteltermijn van 3 maand voorzien. Voor alle niet-emissiebronnen die niet hersteld kunnen worden, moet de exploitant een herstelplanning opstellen waarin voor elke emissiebron aangegeven wordt waarom herstelling niet mogelijk is binnen de bovenvermelde termijn, en op welke termijn de herstelling dan wel zal gebeuren. Emissiebronnen die als normaal worden beschouwd moeten eveneens opgenomen worden samen met een motivatie waarom deze emissiebronnen als normaal worden beschouwd.

De EN 15446 :2008 waarnaar verwezen wordt in het ontworpen artikel 5.17.4.5.2, § 6, is de Europese norm voor het meten van fugitieve emissies afkomstig van lekkende apparatuur en buizen. Dit is de standaard binnen Europa die algemeen gehanteerd wordt.

De norm is beschikbaar in het Frans, Engels en Duits en is net zoals andere Europese of Belgische normen niet gratis beschikbaar. De norm kan o.m. aangekocht worden via het NBN, het Bureau voor Normalisatie, verantwoordelijk voor het ontwikkelen en verkopen van normen in België.

De NTA, waarnaar verwezen wordt in de ontworpen artikelen 5.17.4.5.3 en 5.17.4.5.4, is een Nederlandse norm en kan aangekocht worden via NEN, die in Nederland het normalisatieproces ondersteunt. Net zoals Europese of Belgische normen is de NTA-norm niet gratis beschikbaar.

Het betreft een Nederlandse norm, die in het Nederlands aangekocht kan worden.

Artikel 78 Dit artikel voegt een paragraaf 1bis in in artikel 5.18.1.2 van titel II van het VLAREM. Ter uitvoering van artikel 31 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004 werd voor de samenhangende oppervlaktedelfstoffengebieden "Klei van de Kempen", "Klei van Ieper & Maldegemklei" en "Vlaamse Leemstreek" telkens een beoordelingscommissie Landbouwnabestemming opgericht. Een beoordelingscommissie Landbouwnabestemming verleent advies over de kwaliteitsvolle realisatie van de nabestemming landbouw, na de ontginning van oppervlaktedelfstoffen. De afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen van het departement LNE heeft in overleg met de twee eerst opgerichte beoordelingscommissies Landbouwnabestemming een code van goede praktijk voor de kwaliteitsvolle heraanleg van een ontginning in functie van landbouw opgemaakt en via de website www.lne.be publiek gemaakt. In enkele recent verleende vergunningen voor ontginning van oppervlaktedelfstoffen (rubriek 18 van de VLAREM-indelingslijst) werd als bijzondere voorwaarde opgenomen dat de voorschriften van de vermelde code van goede praktijk stipt moeten worden gevolgd. Om het ontstaan van pseudo-regelgeving te vermijden, wordt thans de rechtsgrond gecreëerd om bij ministerieel besluit een code van goede praktijk voor de kwaliteitsvolle heraanleg van een ontginning in functie van landbouw te kunnen goedkeuren.

Artikel 79 Dit artikel voegt na de tabel in artikel 5.19.1.4, § 7, van titel II van het VLAREM de ontbrekende voetnoot (1) in. In de tabel is voor de som zware metalen een verwijzing naar voetnoot (1) wel opgenomen. De meetfrequentie heeft betrekking op dezelfde metalen als waarvoor een emissiegrenswaarde in paragraaf 4 van voormeld artikel bepaald is.

Artikel 80 Dit artikel vervangt artikel 5.20.6.2.3. Industriezones worden naar voor geschoven als prioritaire zones voor de inplanting van windenergie.

Sinds 31 maart 2012 gelden de nieuwe milieuvoorwaarden voor windturbines (BVR van 23 december 2011, B.S. 21 maart 2012). De hinder door slagschaduw wordt door de nieuwe sectorale voorwaarden beperkt tot maximaal 8 uur slagschaduw per jaar en maximaal 30 min/dag. Deze normering geldt ten opzichte van slagschaduwgevoelige objecten waar slagschaduw van windturbines hinder kan veroorzaken, zoals onder meer woningen, ziekenhuizen, rusthuizen, schoolgebouwen, kantoorgebouwen, ... Ook voor slagschaduwgevoelige objecten in industriezones (werkplaatsen, kantoorgebouwen, ...) geldt deze norm van 8 uur slagschaduw per jaar en maximaal 30 minuten per dag.

Voordien was sprake van een norm van maximaal 30 uur effectieve slagschaduw per jaar in bewoonde woningen (omzendbrief EME/2006/01-RO/2006/02 - geldig van mei 2006 tot maart 2012). Over industriële slagschaduwgevoelige objecten gebeurde in de omzendbrief geen expliciete uitspraak. De voorgaande omzendbrief, geldig van juli 2000 tot mei 2006, stelde geen voorwaarden voor slagschaduw (`omwille van de minimale afstand van 150 m (is) de invloed naar de menselijke leefomgeving verwaarloosbaar of niet van toepassing').

De Hoge Gezondheidsraad (HGR) stelt in zijn advies van 21 mei 2013 over de inplanting van windenergie op land om de in Noordrijn?Westfalen geldende standaard voor slagschaduw (30 uur per jaar en 30 minuten per dag, onafhankelijk van de bewolking) na te leven. Dit stemt overeen met de nieuwe milieuvoorwaarden voor slagschaduw van 8 uur slagschaduw per jaar en 30 minuten per dag (BVR 23/11/2011). Voor de exploitatie van windturbines in een industriële omgeving, kan een hogere waarde voor slagschaduw aanvaardbaar zijn.

Ook voor geluidsnormen geldt een differentiëring per gewestplanbestemming, waarbij industriezones soepeler normen krijgen dan woongebieden.

Dit artikel laat toe om bindende, soepelere normen voor slagschaduw door windturbines op industrieterreinen te realiseren om zo de inplanting van windturbines op de door het beleid gekozen preferentiële locaties (industrieterreinen) te faciliteren. Voor woningen blijft, ook in industriegebieden, de bestaande norm behouden van 8 uur per jaar en 30 minuten per dag, conform het advies van de Hoge Gezondheidsraad.

Met industriegebieden worden de gebieden bedoeld, volgens het gewestplan bestemd voor de vestiging van de verschillende soorten bedrijvigheid.

Dit omvat volgende gebieden : - gebieden voor industrie - gebieden voor vervuilende industrieën - gebieden voor milieubelastende industrieën - gebieden voor ambachtelijke bedrijven of gebieden voor kleine en middelgrote ondernemingen.

Daarnaast wordt de bepaling `Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning' hierbij niet meer vermeld. Deze bepaling was bedoeld om mits motivatie uitzonderingen toe kunnen te staan, bijvoorbeeld in industriegebieden. Dit was ook zo vermeld in het verslag aan de Vlaamse Regering bij het besluit van 23 december 2011 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari houdende de vaststelling van het Vlaamse reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, wat betreft de actualisatie van voormelde besluiten aan de evolutie van de techniek.

Ongeacht de vermelding van `Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning', geldt namelijk dat voor bestaande of reeds vergunde windturbines, waarbij het maximaal aantal uur slagschaduw werd vastgelegd in de bijzondere voorwaarden van de milieuvergunning, de rechten verleend door de opgelegde bijzondere voorwaarden behouden blijven.

Conform artikel 5.20.6.1.1 gelden deze voorgestelde normen voor slagschaduw voor windturbines voor inrichtingen die voor 1 januari 2012 vergund zijn vanaf 1 januari 2015 en vanaf 1 januari 2020 voor inrichtingen die niet uitgerust zijn met een automatisch regelsysteem dat toelaat de slagschaduw en het geluid in voldoende mate te verminderen.

Artikel 81 Het eerste lid van artikel wordt 5.20.6.4.2 aangepast. Het betreffen hier geen inhoudelijke veranderingen. De tekst is enkel verduidelijkt en juridisch eenduidig gemaakt.

Artikel 82 Dit artikel wijzigt artikel 5.23.1.1 van titel II van het VLAREM. In het verslag van de Vlaamse Regering bij de VLAREM-trein van 2012 werd vermeld dat de sector zich heeft geëngageerd om op korte termijn een studie te laten uitvoeren die als basis zal dienen voor een sectorale afwijkingsaanvraag. Inmiddels werden wetenschappelijke studies door de sector overgemaakt aan het departement Leefmilieu, Natuur en Energie.

In de VITO-studie `Onderzoek naar de praktische haalbaarheid van de thermische naverbranding van pentaan bij de EPS verwerkende sector', april 2015 wordt het volgende besluit genomen op pagina 17 : "Er wordt vastgesteld dat tot op vandaag in een aantal omringende landen geen of uiterst weinig wettelijke verplichtingen zijn vastgelegd om de emissies van pentaan bij de verwerking van EPS te reduceren. Dit is het geval voor zowel Frankrijk, Duitsland als Denemarken wat als gevolg heeft dat de EPS verwerkende bedrijven uit deze landen geen thermische naverbranding toepassen. Op basis van de verzamelde praktijkervaringen uit het buitenland blijkt procesgeïntegreerde naverbranding voor een blokkenproducent zowel op technisch als op vlak van veiligheid mogelijk niet goed werkbaar te zijn.".

Uit de RDC Environment-studie `Milieuevaluatie van de pentaanemissies reducerende technieken', september 2014 wordt geconcludeerd op pagina 27 dat een regeneratieve thermische oxidatie minstens twee keer meer milieueffecten genereert dan zonder reducerende techniek. Verder wordt op dezelfde pagina geciteerd : "Voor het broeikaseffect, zijn de CO2-uitstoten met regeneratieve thermische oxidatie groter dan deze zonder reducerende techniek omdat de voorbehandeling en de toepassing van de reducerende techniek aanzienlijk veel CO2-uitstoten, naast de indirecte emissies gebonden aan de verbranding van pentaan.". Een effectieve test met een pilootinstallatie met biofilter gaf geen verwijderingsrendement van pentaan.

Doordat wetenschappelijke studies aantonen dat het effect van reducerende technieken nefaster zijn naar broeikaseffect dan zonder reducerende technieken, wordt een reeds vergunde norm van 1350 mg/Nmo als minimum maatstaf aanvaard.

De sector engageert zich om bij pieken van fotochemische ozonvorming in de luchtkwaliteit de productie te verlagen of aan te passen in overleg met het departement Leefmilieu, Natuur en Energie.

Artikel 83 Dit artikel corrigeert de verwijzing in artikel 5.23.1.2, § 1, naar de tabel in artikel 5.23.1.1. Via het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 (VLAREM-trein 2013) werd artikel 5.23.1.1 vervangen, waarbij de nummering in de tabel aangepast werd van letters naar cijfers. De verwijzing in artikel 5.23.1.2, § 1, werd echter niet mee aangepast. Dit wordt hiermee rechtgezet.

Artikel 84 Dit artikel heft paragraaf 1 van artikel 5.25.0.3 van titel II van het VLAREM op. Er geldt een emissiegrenswaarde voor chroom VI-verbindingen enerzijds, en voor chroom III-, strontium- en zinkchromaat anderzijds.

Aangezien chroom III-, strontium- en zinkchromaat ook chroom VI-verbindingen zijn, is een afzonderlijke emissiegrenswaarde voor deze stoffen tegenstrijdig. De sectorale emissiegrenswaarden voor alle chroom VI-verbindingen wordt opgeheven. Hierdoor geldt voor deze sector de algemene emissiegrenswaarde voor chroom VI-verbindingen.

Artikel 85 Dit artikel wijzigt artikel 5.28.2.3, § 1, van titel II van het VLAREM. Het betreft een uitbreiding van de vereisten voor de uitvoering van opslagplaatsen zoals dit ook geldt voor opslag van mest vergund onder rubriek 9.

Artikel 86 Dit artikel wijzigt artikel 5.29.0.4, § 1, van titel II van het VLAREM. Chroom III-, strontium- en zinkchromaat worden afzonderlijk vermeld van chroom VI-verbindingen Aangezien chroom III-, strontium- en zinkchromaat ook chroom VI-verbindingen zijn, is een afzonderlijke vermelding niet nodig. De stoffen chroom III-, strontium- en zinkchromaat worden geschrapt in de tabel.

Artikel 87 Dit artikel voegt een artikel 5.30.0.7bis in in afdeling 5.30.0 "Algemene bepalingen" van hoofdstuk 5.30 "Bouwmaterialen en minerale producten" van titel II van het VLAREM. Bij de productie van cement worden verschillende toeslagstoffen gebruikt, zoals hoogovenslak. Bij bepaalde processen wordt hoogovenslak gedroogd alvorens toegevoegd te worden aan de maalinstallaties. Voor het drogen van deze hoogovenslakken kan gebruik gemaakt worden van een draaitrommeloven, zoals deze ook gebruikt wordt voor het drogen van grondstoffen bij asfaltcentrales. Bij dit drogingsproces ontstaan de klassieke verbrandingsparameters, namelijk CO, NOx, SO2 en stof. Uit emissiemetingen uitgevoerd op dit type droger blijkt dat de algemene emissiegrenswaarden die van toepassing zijn voor dit type installatie ruimschoots gerespecteerd worden (zowel concentratie als grensmassastroom), met uitzondering van de emissiegrenswaarde voor de parameter CO. De verbranding van diesel kan immers niet optimaal gebeuren, waardoor niet alle koolstof omgezet kan worden in koolstofdioxide. De tijd om een volledige verbranding van de brandstof te bewerkstelligen is te kort en de temperatuur van de vlam wordt naar beneden gehaald door de vochtigheid, aanwezig in de hoogovenslak, en het contact met het materiaal. Daarom wordt voor dit type van proces een emissiegrenswaarde voor CO van 500 mg/Nmo voorzien in dit nieuwe artikel.

De installatie moet momenteel voldoen aan de algemene emissiegrenswaarde voor CO, namelijk 100 mg/Nmo vanaf een massastroom van meer dan 5 kg/uur. Zelfs bij de meest performante afstelling van de brander zijn waarden onder 300 mg/Nmo zeer moeilijk haalbaar. Voor het drogen van hoogovenslakken wordt dezelfde emissiegrenswaarde voor CO als voor asfaltcentrales opgenomen, namelijk 500 mg/Nmo.

Artikel 88 Dit artikel vervangt de emissiegrenswaarden uit artikel 5.30.2.2, § 1, van titel II van het VLAREM. In de BBT-studie asfaltcentrales (2013) werden de emissiegegevens van de 20 Vlaamse asfaltcentrales vergeleken. De gegevens werden verzameld voor de periode 2002-2010. 17 centrales maken gebruik van aardgas of gasolie, drie centrales stoken nog met zware stookolie. Heden zijn twee van deze laatste centrales overgeschakeld naar gas of gasolie. Slechts één centrale maakt nog gebruik van zware stookolie. Uit de emissiegegevens blijkt dat asfaltcentrales gestookt met gas of gasolie een emissiegrenswaarde voor NOx en SO2 van 75 mg/Nmo kunnen respecteren. Bij stook met zware stookolie kunnen deze emissiegrenswaarden niet gerespecteerd worden.

De normen voor NOx en SO2 worden voor alle asfaltcentrales verstrengd.

Om de bestaande asfaltcentrales op gas en stookolie die deze normen in bepaalde gevallen nog overschrijden, alsook de resterende asfaltcentrale op zware stookolie, voldoende tijd te bieden om maatregelen te nemen, wordt voor vergunde inrichtingen een overgangstermijn voorzien.

Artikel 89 Dit artikel vervangt artikel 5.30.2.3 van titel II van het VLAREM naar aanleiding van de BBT-studie voor asfaltcentrales (2013). Er worden bijkomende maatregelen opgelegd om diffuse VOS-emissies te beperken in de punten 3° en 4, namelijk het inkapselen van het traject vanaf de mixer tot en met de laadinstallatie voor de asfaltwachtsilo's en het voorzien van een afzuiginstallatie aan de uitgang van de asfaltwachtsilo's. Nieuwe installaties dienen direct te voldoen aan deze nieuwe maatregelen, voor bestaande installaties wordt er een overgangstermijn van 3 jaar voorzien.

Artikel 90 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.2.2bis van titel II van het VLAREM. Voor ingedeelde inrichtingen met muziekactiviteiten geldt een meetverplichting waarbij de het geluidsniveau in de inrichting continu bewaakt moet worden door de exploitant of een door hem aangestelde persoon. Indien een overschrijding van de geluidsnormen wordt vastgesteld is deze snel te remediëren door het geluidsniveau in de inrichting te verlagen tot er geen overschrijding van de geluidsnormen meer is. Overeenkomstig artikel 4.1.5.3 moet de exploitant de toezichthouder echter onverwijld op de hoogte brengen van elke overschrijding van de emissie- en immissienormen. Gelet op het dynamische karakter van muziek kan een kortstondige overschrijding wel eens plaatsvinden. Gezien de eenvoud en onmiddellijkheid waarmee de overschrijding vervolgens gecorrigeerd kan worden en de beperkte gevolgen voor het milieu en de omgeving van deze kortstondige overschrijding is het echter niet aangewezen om de toezichthouder steeds op de hoogte te brengen. Deze wijziging heeft als gevolg dat de exploitant de overschrijding van de geluidsnormen onmiddellijk moet remediëren en de toezichthouder niet meer op de hoogte moet brengen.

Dit zorgt voor een administratieve vereenvoudiging, zowel voor de exploitant als voor de toezichthouder.

Artikel 91 Dit artikel wijzigt artikel 5.32.3.10 van titel II van het VLAREM. Voor schouwspelzalen geldt een meetverplichting waarbij de het geluidsniveau van de muziek in de inrichting continu bewaakt moet worden door de exploitant of een door hem aangestelde persoon. Indien een overschrijding van de geluidsnormen wordt vastgesteld is deze snel te remediëren door het geluidsniveau in de inrichting te verlagen tot er geen overschrijding van de geluidsnormen meer is. Overeenkomstig artikel 4.1.5.3 moet de exploitant de toezichthouder echter onverwijld op de hoogte brengen van elke overschrijding van de emissie- en immissienormen. Gelet op het dynamische karakter van muziek kan een kortstondige overschrijding wel eens plaatsvinden. Gezien de eenvoud en onmiddellijkheid waarmee de overschrijding vervolgens gecorrigeerd kan worden en de beperkte gevolgen voor het milieu en de omgeving van deze kortstondige overschrijding is het echter niet aangewezen om de toezichthouder steeds op de hoogte te brengen. Deze wijziging heeft als gevolg dat de exploitant de overschrijding van de geluidsnormen onmiddellijk moet remediëren en de toezichthouder niet meer op de hoogte moet brengen. Dit zorgt voor een administratieve vereenvoudiging, zowel voor de exploitant als voor de toezichthouder.

Artikel 92 Dit artikel vervangt paragraaf 3 van artikel 5.32.7.2.3 van titel II van het VLAREM. De bepaling wordt in een minder dwingende vorm omschreven en de wijziging heeft voornamelijk betrekking op de rechtzetting van een foutieve verwijzing naar paragraaf 2 van dit artikel.

Artikel 93 Dit artikel vervangt artikel 5.32.8.1.2 van titel II van het VLAREM. Met de invoering van de nieuwe subafdeling 5.32.8.3 (zie hierna) worden er voor het traditioneel bukschieten specifieke sectorale bepalingen vastgelegd inzake geluid en trillingen waardoor ook voor deze activiteit niet langer artikel 5.32.7.2.7 van toepassing zijn.

Dit artikel verankert deze afwijkende sectorale bepaling voor geluid en trillingen.

Artikel 94 Dit artikel voegt een subafdeling 5.32.8.3 toe aan afdeling 5.32.8 van titel II van het VLAREM. De sectorale voorwaarden voor schietstanden in open lucht zijn opgenomen in afdeling 5.32.8 van titel II van het VLAREM. Momenteel omvat deze afdeling één subafdeling met daarin sectorale voorwaarden voor kleiduifschieten (wapens, veiligheid, inrichting van de schietstand, geluid...). Daarnaast werd er slechts één andere sectorale bepaling met betrekking tot `Geluid en trillingen' opgenomen die algemeen van toepassing is op alle schietstanden in open lucht. Er werden geen andere algemene bepalingen opgenomen (wapens, veiligheid, inrichting van de schietstand, ...) voorzien. De bepaling met betrekking tot geluid en trillingen is vrij streng waardoor schietstanden in open lucht, andere dan kleiduifschietstanden, op een grote afstand van woningen gelegen moeten zijn om te kunnen voldoen.

Deze schietstanden zullen dan in het algemeen ook doorgaan in afgesloten lokalen. Voor kleiduifschietstanden zijn andere voorwaarden met betrekking tot geluid en trillingen van toepassing die soepeler zijn. Deze schietactiviteit gaat dan traditioneel ook door in open lucht.

Naast kleiduifschieten is er echter nog een andere schietactiviteit die traditioneel doorgaat in open lucht, zijnde het schieten met de zware buks. Het schieten met zware buks is gekoppeld aan folkloristische schutterijen. Deze schutterijen vinden hun oorsprong in de historische schutterijen, burgermilities, vaak reeds opgericht in de Middeleeuwen, om de stad of het dorp te beschermen. Tegenwoordig hebben deze schutterijen vooral een sociale, culturele en toeristische functie en zijn hun tradities nog steeds sterk verweven met het dorp of de stad dat zij in de Middeleeuwen beschermden.

In Vlaanderen concentreren de schutterijen zich voornamelijk in Limburg en samen met de schutterijen in Nederlands Limburg maken zij in het algemeen deel uit van de Oud Limburgse Schuttersfederatie.

Jaarlijks organiseert deze federatie de Oud Limburgse Schuttersfeesten die zowel in België als in Nederland erkend zijn als immaterieel erfgoed.

De schutterijen zelf organiseren ook meer lokale schuttersfeesten, optochten en houden ongeveer wekelijks een avond om het schieten te oefenen (ca. van april tot september).

De schuttersfeesten zelf zijn omwille van het `evenement'-karakter geen ingedeelde activiteiten. De oefenavonden die op de schietstand van de schutterij georganiseerd worden zijn wel ingedeeld Voor deze wekelijkse schietactiviteiten zijn er echter geen specifieke sectorale voorwaarden en zijn de algemene bepalingen van afdeling 5.32.8 van toepassing. Gezien de band die de folkloristische schutterijen hebben met hun dorp of hun stad zijn deze in het algemeen dicht bij bewoning gelegen waardoor zij zelden kunnen voldoen aan de sectorale voorwaarde met betrekking tot geluid die in deze algemene bepalingen werd opgenomen. Indien alsnog een milieuvergunning kan worden afgeleverd wordt ook steeds een standaard set aan bijzondere voorwaarden opgenomen inzake veiligheid, inrichting van de schietstand en dergelijke omdat deze ook niet werden voorzien in het VLAREM. Gezien de belangrijke erfgoedwaarde van deze folkloristische schutterijen en de beperkte duur van schietactiviteiten (max. 1*week, gedurende max. 2 uren, van april tot september) is het te verantwoorden om ook voor het traditionele schieten met de zware buks soepelere voorwaarden met betrekking tot geluid te voorzien.

Gezien ook voorwaarden met betrekking tot veiligheid, inrichting van de schietstand, ... van zeer groot belang zijn, is het ook ter verantwoorden om een aparte subafdeling voor het traditionele buksschieten te voorzien waarin alle voorwaarden integraal worden opgenomen.

Als basis voor de sectorale voorwaarden in deze subafdeling worden de bijzondere voorwaarden die nu reeds steeds worden opgenomen in de milieuvergunningen en de `Handreiking Limburgs Traditioneel Schieten' opgemaakt onder de hoede van het college van Gedeputeerde Staten van Limburg (Nederland), versie februari 2014, gebruikt.

De `Handreiking Limburgs Traditioneel Schieten' werd voor het eerst opgesteld in 2006 en werd sindsdien reeds een aantal keren geactualiseerd. Het document gaat op een pragmatische wijze om met het traditioneel buksschieten en wordt binnen de schuttersgilden in Nederlands Limburg algemeen aanvaard. Gezien de schuttersgilden uit Belgisch Limburg en Nederlands Limburg samen deel uitmaken van één overkoepelende regionale federatie, zijnde de Oud Limburgse Schuttersfederatie, en zij dezelfde activiteiten voeren is er grond om deze handreiking ook als basis te gebruiken in de Vlaamse regelgeving van toepassing op het traditioneel buksschieten.

In wat hierna volgt wordt dieper ingegaan op de zes artikelen waaruit de subafdeling 5.32.8.3 inzake het traditioneel buksschieten : Artikelen 5.32.8.3.1 t.e.m. 5.32.8.3.3 handelen over de inrichting van de schietstand, de wapens en munitie die gebruikt mogen worden en de van toepassing zijnde voorwaarden tijdens de schietactiviteit zelf.

Deze voorwaarden hebben ten eerste het doel de veiligheid te verhogen door bij het inrichten van de schietstand onder meer te voorzien in een kogelvanger waardoor de onveilige zone rond de schietbomen sterk verkleind wordt en materiële hindernissen om te voorkomen dat personen zich in de onveilige zone kunnen begeven en door beperkingen op de handelingen die met de wapens uitgevoerd kunnen worden op te leggen.

Door het opleggen van het gebruik van een kogelvanger wordt er naast een verhoogde veiligheid door het verkleinen van de onveilige zone ook een betere bodembescherming bekomen en materialenhergebruik. Bij het traditioneel buksschieten wordt er immers gebruik gemaakt van loden kogels die door de schutterij zelf vervaardigd worden. Een kogelvanger vermijdt enerzijds dat het lood na het schieten in de bodem terechtkomt en zorgt er anderzijds voor dat de gebruikte kogels na opvang gerecycleerd kunnen worden om nieuwe kogels te vervaardingen.

Daarnaast blijkt uit de voorwaarden met betrekking tot de inrichting van de schietstand ook dat er hierbij reeds rekening gehouden moet worden met het beheersen van geluidshinder door de onderdelen van de schietstand oordeelkundig te schikken en oriënteren. Een goede inrichting van de schietstand kan geluidsoverdracht van de schietstand naar de omliggende woningen sterk beperken.

Artikel 5.32.8.3.4 verwijst naar hoofdstuk C1. Veiligheid - reguliere activiteiten (binnen de inrichting)' van de Handreiking Limburgs Traditioneel Schieten. Hierin wordt dieper ingegaan op de onveilige zone bij de schietactiviteiten.

Artikel 5.32.8.3.5 betreft het voorkomen van geluidshinder in de omgeving ten gevolge van de schietactiviteiten. De specifieke sectorale regeling voor het buksschieten heeft tot doel het traditionele buksschieten mogelijk te maken enerzijds en anderzijds de hinder voor de directe omgeving tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Uit toepassing van de algemene geluidsnormen uit hoofdstuk 4.5 is immers gebleken dat buksschieten in Vlaanderen in zijn geheel niet meer zou mogelijk zijn. De huidige sectorale geluidsnormering voor het buksschieten is gebaseerd op de richtlijnen uit het HLTS. In vergelijking met de normen uit titel 2 van het VLAREM betekent dit een versoepeling met 15 tot 20 dB(A) afhankelijk van de gebiedsbestemming.

Deze versoepeling kan verantwoord worden door de beperking in de tijd van deze activiteit.

Artikel 5.32.8.3.6 betreft bijkomende maatregelen inzake bodembescherming tijdens de schietactiviteiten. Er wordt geschoten met loden kogels. Lood is een stof die opgelijst staat in de lijst II van bijlage 2B van gevaarlijke stoffen voor lozing in het grondwater horende bij titel I van het VLAREM. Er moet dus voorkomen worden dat lood in de bodem terecht komt. Daarom wordt een kogelvanger opgelegd bij het buksschieten. Een kogelvanger is een voorziening, waarmee alle afgeschoten kogels dienen te worden opgevangen.

Om er voor zorg te dragen dat alle afgeschoten kogels in de kogelvanger terechtkomen, mogen ongeoefende schutters alleen met toepassing van een affuit schieten. Dergelijke affuit beperkt de bewegingsvrijheid van de buks zodat een kogel steeds wordt opgevangen door de kogelvanger. Afgeschoten kogels worden opgevangen in een verzamelbak die deel uitmaakt van de kogelvanger.

Bovendien moet de kogelvanger opgesteld worden boven een bodembeschermende voorziening.

Er wordt in de sectorale wetgeving integraal verwezen naar de te nemen maatregelen beschreven in hoofdstuk B1. Bodem - reguliere activiteiten (binnen de inrichting) van de HLTS. Artikel 95 Dit artikel wijzigt de laatste rij van de tabel van artikel 5.32.9.4.2, § 1, c), van titel II van het VLAREM. Het betreft de rechtzetting van een erratum dat geslopen was in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 (VLAREM-trein 2011, BS 21/03/2012).

Artikel 96 Dit artikel wijzigt artikel 5.38.0.2. Met deze wijziging wordt beoogd dat de afwijkingsaanvragen inzake de voorschriften voor de opslagbunker niet meer bij de bevoegde Minister terecht komen, maar rechtstreeks in de vergunningsaanvraag opgenomen kunnen worden.

Artikel 97 Dit artikel wijzigt de verwijzing in artikel 5.43.2.27 van titel II van het VLAREM naar de paragraaf in artikel 5.43.3.25 die werkelijk beoogd wordt.

Artikel 98 Dit artikel schrapt in artikel 5.43.2.31 van titel II van het VLAREM de bepaling "in afwijking van hoofdstuk 4.4". De schrapping van deze bepaling heeft geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg. Conform het lex specialis beginsel hebben de sectorale voorwaarden immers steeds voorrang op de algemene bepalingen.

Artikel 99 Dit artikel wijzigt artikel 5.43.2.34 van titel II van het VLAREM en voegt een versoepeling toe aan de verplichte toepassing van de opties waarvan de baten hoger zijn dan de kosten wanneer er in de kosten-batenanalyse wordt gerekend met potentiële warmte- of koudevraagpunten. In dit geval is het voldoende dat met betrekking tot de potentiële warmte- of koudevraagpunten alleen de opties worden toegepast die de stookinstallaties voorzien van de aansluitingsmogelijkheden voor de toekomstige uitkoppeling van warmte of koude.

Artikel 100 Dit artikel wijzigt artikel 5.43.3.7, § 1, van titel II van het VLAREM. Voor gasturbines, met inbegrip van STEG's, die minder dan 150 bedrijfsuren per jaar in bedrijf zijn en waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend vóór 1 januari 2000, was voor de VLAREM-trein 2012 geen emissiegrenswaarde voor NOx van toepassing. Bij de implementatie van de Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies via de VLAREM-trein 2012, werd deze uitzondering geschrapt wegens niet langer relevant geacht. In Vlaanderen zijn 6 turbojets operationeel die gestookt worden op vloeibare brandstoffen. Deze maken deel uit van een netwerk van noodcentrales die op strategische plaatsen - verspreid over België - staan opgesteld. Bij de opmaak van de VLAREM-trein 2012 was door de exploitant gecommuniceerd dat deze installaties buiten gebruik gesteld zouden worden. De huidige bevoorradingsonzekerheid heeft er echter toe geleid dat deze beslissing teruggeschroefd werd. De huidige emissiegrenswaarde van 200 mg/Nmo voor NOx kan echter niet gerespecteerd worden voor deze installaties. De emissiegrenswaarde voor NOx voor deze installaties wordt aangepast naar 400 mg/Nmo.

Artikel 101 Dit artikel wijzigt artikel 5.43.3.19 van titel II van het VLAREM en voegt een versoepeling toe aan de verplichte toepassing van de opties waarvan de baten hoger zijn dan de kosten wanneer er in de kosten-batenanalyse wordt gerekend met potentiële warmte- of koudevraagpunten. In dit geval is het voldoende dat met betrekking tot de potentiële warmte- of koudevraagpunten alleen de opties worden toegepast die de stookinstallaties voorzien van de aansluitingsmogelijkheden voor de toekomstige uitkoppeling van warmte of koude.

Artikel 102 Dit artikel wijzigt artikel 5.43.3.25 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt voegt een tweede lid aan paragraaf 3 van voormeld artikel toe. Dit tweede lid voorziet dat in bepaalde gevallen geen periodieke metingen uitgevoerd moeten worden. Dit geldt meer bepaald voor SO2 en stof voor gasturbines en gasmotoren die gestookt worden met aardgas of met ontzwaveld raffinaderijgas waarvan het zwavelgehalte minder dan 500 ppm bedraagt. Voor deze installaties worden geen noemenswaardige emissies van SO2 en stof verwacht. Ook voor gasturbines, gasmotoren en dieselmotoren die minder dan vijfhonderd bedrijfsuren per jaar in bedrijf zijn, moeten geen periodieke metingen meer uitgevoerd worden. De huidige bepalingen leiden er vaak toe dat deze installaties enkel opgestart worden om een meting uit te voeren, wat dan weer leidt tot extra emissies.

Punt 2° Dit punt wijzigt paragraaf 4 van voormeld artikel. Als alternatief voor de periodieke metingen van SO2 en NOx kunnen andere methoden worden gebruikt om de SO2- en NOX-emissies vast te stellen.

Deze methodes kunnen nu ook goedgekeurd worden door een erkend MER-deskundige in de discipline lucht.

Punt 3° Dit punt wijzigt paragraaf 5 van voormeld artikel. Deze paragraaf werd gewijzigd via de VLAREM-trein 2013. Hierbij werd echter verkeerdelijk een deel van de eerste zin van deze paragraaf geschrapt.

Dit wordt opnieuw opgenomen.

Artikel 103 Dit artikel wijzigt artikel 5.43.3.30, § 1, van titel II van het VLAREM. De kwaliteitsborging van de geautomatiseerde meetsystemen moet uitgevoerd worden volgens de CEN-normen. In de herziene Vlaamse code van goede praktijk voor kwaliteitsborging van vast opgestelde emissiemeettoestellen (2014) zijn bijkomende bepalingen opgenomen, aanvullend aan de CEN-normen. Deze moeten tevens toegepast worden.

Artikel 104 Dit artikel schrapt in artikel 5.43.3.33 tot en met 5.43.3.35 van titel II van het VLAREM de bepaling "in afwijking van hoofdstuk 4.4".

De schrapping van deze bepaling heeft geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg. Conform het lex specialis beginsel hebben de sectorale voorwaarden immers steeds voorrang op de algemene bepalingen.

Artikel 105 Dit artikel schrapt in artikel 5.43.3.38 van titel II van het VLAREM de bepaling "in afwijking van hoofdstuk 4.4". De schrapping van deze bepaling heeft geen inhoudelijke wijziging van de wetgeving tot gevolg. Conform het lex specialis beginsel hebben de sectorale voorwaarden immers steeds voorrang op de algemene bepalingen.

Artikel 106 Dit artikel voegt een nieuwe afdeling toe 5.45.7 "Opslagplaatsen voor granen en groenvoeders in kader van mest(co)vergistingsinstallaties." aan hoofdstuk 5.45 van titel II van het VLAREM. Voor de opslag van granen en groenvoeders bij mest(co)vergistingsinstallaties zijn tot op heden geen sectorale voorwaarden vastgelegd. Er bestaat echter wel een aanzienlijk risico dat de lozing van silosappen, die gepaard gaan met de opslag van granen en groenvoeders bij mest(co)vergistingsinstallaties, bodem en oppervlaktewater verontreinigen. Om die reden zijn sectorale voorwaarden opgenomen conform de sectorale voorwaarden voor kuilplaten bij veeteeltbedrijven, zoals opgenomen in artikel 5.9.8.5. Naar aanleiding van de publieke consultatie van dit besluit, wordt in de artikelen 5.45.7.1 en 5.45.7.3 voorzien dat de verplichtingen vermeld in deze bepalingen alleen van toepassing zijn voor nieuwe inrichtingen.

Artikel 107 Met dit artikel wordt de verwijzing naar een erkend boorbedrijf in het VLAREL gecorrigeerd in artikel 5.53.1.2 van titel II van het VLAREM omwille van de integratie van twee nieuwe bedrijven, namelijk het koeltechnisch bedrijf en het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur, in artikel 6, 7°, van het VLAREL. Artikel 108 Dit artikel vervangt paragraaf 1 van artikel 5.53.4.1 van titel II van het VLAREM. Bij het van kracht worden van de wijzigingen van het VLAREM via de VLAREM-trein 2013 (sinds 4 oktober 2014) werden bronbemalingen vergunningsplichtig vanaf 30.000 mo/j, en werden ook de sectorale voorwaarden sneller van kracht (vroeger pas vanaf 2.500 mo/d). Dit heeft financiële en administratieve gevolgen voor de bouwfirma's, en een aanpassing wordt gevraagd vanuit Aquafin.

Artikel 109 Dit artikel voegt een paragraaf 6 toe aan artikel 5.53.6.3.1 van titel II van het VLAREM. In VLAREM wordt heden gesteld dat de grondwaterstaalnames moeten gebeuren op de meest centrale productieput. Hierdoor komen de drinkwaterbedrijven in de problemen met de verplichte analyses op batterijwinningen. Op dergelijke winningen, waar het water aangetrokken wordt door middel van een centraal pomp- en hevelsysteem uit eenzelfde watervoerende laag, is het praktisch moeilijk realiseerbaar om telkens op de meest centrale batterijput een staalname uit te voeren. Om dit mogelijk te maken wordt met deze wijziging voorzien dat voor grondwaterwinningen waarbij het grondwater door middel van één pomp of hevelsysteem uit meerdere productieputten in dezelfde watervoerende laag tegelijk wordt aangetrokken, de parameters, vermeld in artikel 5.53.4.5, en de parameters, vermeld in paragraaf 1, bepaald op een mengstaal per pomp of hevelsysteem.

Artikel 110 Dit artikel wijzigt artikel 5.53.6.3.3 van titel II van het VLAREM. De voorgestelde wijziging, op vraag van Aquaflanders, is er om duidelijk te maken dat er geen onderscheid is tussen het herboren van grondwaterwinningsputten en reservegrondwaterwinningsputten.

Artikel 111 Met dit artikel wordt de verwijzing naar een erkend boorbedrijf in het VLAREL gecorrigeerd in artikel 5.55.1.2 van titel II van het VLAREM omwille van de integratie van twee nieuwe bedrijven, namelijk het koeltechnisch bedrijf en het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur, in artikel 6, 7°, van het VLAREL. Artikel 112 Dit artikel vervangt in paragraaf 2 van artikel 5.59.3.2 van titel II van het VLAREM de punten 1° t.e.m. 3°. In de BBT-studie verf-, lak-, drukinkt- en lijmproductie (2014) wordt voorgesteld om de jaarlijkse VOS-documenten beter te laten onderbouwen. In navolging van deze aanbeveling, die uitgebreid kan worden naar alle activiteiten die gebruikmaken van organische oplosmiddelen, moeten volgende zaken bijkomend opgenomen worden in de VOS-documenten : een overzicht van de emissiebronnen, een beschrijving van het ventilatiesysteem en het eventueel aanwezige afgasbehandelingssysteem en een betrouwbaarheidsanalyse met inschatting van de onnauwkeurigheden. Ten gevolge van een tweede aanbeveling uit de BBT-studie verf-, lak-, drukinkt- en lijmproductie (2014) dient in de VOS-documenten bijkomend een overzicht opgenomen te worden van de gebruikte stoffen of mengsels met bepaalde gevarenaanduidingen.

Artikel 113 Dit artikel wijzigt artikel 5.62.1.1 van titel II van het VLAREM en betreft louter het rechtzetten van een lapsus. Er werd verkeerdelijk verwezen naar de bepalingen van een "afdeling", terwijl de bepalingen vervat zitten in een "hoofdstuk".

Artikel 114 Artikel 115 Artikel 116 Artikel 117 Artikel 118 Artikel 119 Artikel 120 Artikel 121 Artikel 122 Artikel 123 Deze artikelen wijzigen de afdeling 5BIS.15.5.2 van titel II van het VLAREM met betrekking tot de algemene milieuvoorwaarden voor standaardgarages en carrosseriebedrijven om ze in overeenstemming te brengen met de gewijzigde algemene milieuvoorwaarden voor ingedeelde inrichtingen (deel 4 van titel II van het VLAREM).

Artikel 124 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.3.1, § 3, van titel II van het VLAREM. Met dit artikel wordt afgestemd op artikel 5.16.3.3, § 8 van titel II van het VLAREM en verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006.

Artikel 125 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.3.1, § 4, van titel II van het VLAREM. Met dit artikel wordt afgestemd op artikel 5.16.3.3, § 6 en § 7, van titel II van het VLAREM en verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006.

Artikel 126 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.5.4 van titel II van het VLAREM om ze in overeenstemming te brengen met verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 en verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen.

Artikel 127 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.5.5, § 1, van titel II van het VLAREM. Met dit artikel wordt afgestemd op artikel 5.16.3.3, § 5, van titel II van het VLAREM en verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006.

Artikel 128 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.5.6, § 1, van titel II van het VLAREM. Met dit artikel wordt afgestemd op artikel 5.16.3.3, § 7, van titel II van het VLAREM en verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006.

Artikel 129 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.15.5.4.5.7, § 2, van titel II van het VLAREM. Met dit artikel wordt afgestemd op artikel 5.16.3.3, § 8, 2°, van titel II van het VLAREM en verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006.

Artikel 130 Artikel 131 Artikel 132 Artikel 133 Deze vier artikelen wijzigen (het opschrift van) artikelen 5BIS.15.5.4.8.10 en 5BIS.15.5.4.8.11 van titel II van het VLAREM. In artikel 5BIS.15.5.4.8.10 van titel II van het VLAREM betreffende de opslag van gevaarlijke vloeistoffen in vaste ondergrondse houders bij de standaardgarages is reeds de bepaling "de voorwaarden van subafdeling 5.17.4.2 zijn onverminderd van toepassing" voorzien.

Analoge bepalingen zijn ook terug te vinden in artikel 5BIS.15.5.4.8.11, 5BIS.19.8.4.11.10 en artikel 5BIS.19.8.4.11.11 van titel II van het VLAREM. Deze bepalingen zijn van belang. De aanpassing van deze artikels, waarbij bijkomend verwezen wordt naar de nieuwe subafdelingen 5.6.1.2 en 5.6.1.3, werd over het hoofd gezien.

Dit wordt hiermee rechtgezet.

Artikel 134 Artikel 135 Artikel 136 Artikel 137 Artikel 138 Artikel 139 Artikel 140 Artikel 141 Artikel 142 Artikel 143 Deze artikelen wijzigen de afdeling 5BIS.19.8.2 van titel II van het VLAREM met betrekking tot de algemene milieuvoorwaarden voor standaardhoutbewerkingsbedrijven om ze in overeenstemming te brengen met de gewijzigde algemene milieuvoorwaarden voor ingedeelde inrichtingen (deel 4 van titel II van het VLAREM).

Artikel 144 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.3.1, § 3, van titel II van het VLAREM. Met dit artikel wordt afgestemd op artikel 5.16.3.3, § 8 van titel II van het VLAREM en verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006.

Artikel 145 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.3.1, § 4, van titel II van het VLAREM. Met dit artikel wordt afgestemd op artikel 5.16.3.3, § 6 en § 7, van titel II van het VLAREM en verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006.

Artikel 146 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.8.4 van titel II van het VLAREM om ze in overeenstemming te brengen met verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 en verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen.

Artikel 147 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.8.5, § 1, van titel II van het VLAREM. Met dit artikel wordt afgestemd op artikel 5.16.3.3, § 5, van titel II van het VLAREM en verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006.

Artikel 148 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.8.6, § 1, van titel II van het VLAREM. Met dit artikel wordt afgestemd op artikel 5.16.3.3, § 7, van titel II van het VLAREM en verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006.

Artikel 149 Dit artikel wijzigt artikel 5BIS.19.8.4.8.7, § 2, van titel II van het VLAREM. Met dit artikel wordt afgestemd op artikel 5.16.3.3, § 8, 2°, van titel II van het VLAREM en verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006.

Artikel 150 Artikel 151 Artikel 152 Artikel 153 Deze vier artikelen wijzigen (het opschrift van) artikelen 5BIS.19.8.4.11.10 en 5BIS.19.8.4.11.11 van titel II van het VLAREM. In artikel 5BIS.19.8.4.11.10 van titel II van het VLAREM betreffende de opslag van gevaarlijke vloeistoffen in vaste ondergrondse houders bij de standaardschrijnwerkerijen is reeds de bepaling "de voorwaarden van subafdeling 5.17.4.2 zijn onverminderd van toepassing" voorzien.

Analoge bepalingen zijn ook terug te vinden in artikel 5BIS.19.8.4.11.11, 5BIS.15.5.4.8.10 en 5BIS.15.5.4.8.11 van titel II van het VLAREM. Deze bepalingen zijn van belang. De aanpassing van deze artikels, waarbij bijkomend verwezen wordt naar de nieuwe subafdelingen 5.6.1.2 en 5.6.1.3, werd over het hoofd gezien. Dit wordt hiermee rechtgezet.

Artikel 154 Dit artikel voegt een punt 9° toe aan artikel 6.1.0.2 van titel II van het VLAREM. Dit creëert de nodige rechtsgrond voor het toevoegen van hoofdstuk 6.12, dat wordt ingevoegd met dit wijzigingsbesluit (zie verder).

Artikel 155 Dit artikel voegt een paragraaf 3 toe aan artikel 6.2.2.2.1 van titel II van het VLAREM. De huidige bepalingen van het VLAREM houden nog onvoldoende rekening met de specifieke problematiek van al dan niet grootschalige evenementen die ondanks hun tijdelijk karakter een grote milieu-impact kunnen hebben. Bepaalde activiteiten als onderdeel van een evenement (boren grondwaterwinningsput, elektrische vermogensgroep, lozen afvalwater,...) zijn reeds meldings- of vergunningsplichtig. Rubriek 3 van de indelingslijst bij titel I van het VLAREM bepaalt dat het lozen van huishoudelijk afvalwater, ander dan afkomstig van woongelegenheden, met inbegrip van de eventueel bijhorende waterzuiveringsinstallatie een niet ingedeelde inrichting is, voor zover het debiet niet meer bedraagt dan 600 mo/j. Bij grotere lozingsvolumes is er een vergunningsplicht wanneer de locatie gelegen is in collectief te optimaliseren buitengebied of een meldingsplicht op alle andere locaties. Het afvalwater afkomstig van evenementen is te beschouwen als huishoudelijk afvalwater maar wordt echter niet gespreid over een jaar geloosd, maar vaak kortstondig gedurende 1 of enkele dagen en is bovendien vaak erg geconcentreerd. Niet op alle locaties waar evenementen worden georganiseerd is er bovendien een adequate afvalwaterinfrastructuur aanwezig. De bepalingen van titel II van het VLAREM die in artikel 6.2.2.3.1, § 2, en 4.2.8.1.1, § 4, stellen dat voor lozingen in collectief te optimaliseren buitengebied een septische put volstaat om aan de algemene voorwaarden voor huishoudelijk afvalwater te voldoen, zijn niet aanvaardbaar voor een tijdelijk evenement waar op 1 dag tijd enorm veel bezoekers kunnen aanwezig zijn. Bovendien is de optie van afvoer steeds mogelijk.

Artikel 156 Dit artikel vervangt paragraaf 2 van artikel 6.2.2.3.1 van titel II van het VLAREM. De motivatie hieromtrent is dezelfde als in het vorige artikel beschreven.

Artikel 157 Dit artikel wijzigt in artikel 6.4.0.1, § 1, van titel II van het VLAREM de verwijzing naar bijlage 4.4.2bis, naar een verwijzing naar bijlage 4.4.2 van titel II van het VLAREM. De verwijzing naar bijlage 4.4.2bis was het gevolg van een wijzigingsvoorstel dat mee opgenomen zou worden in de VLAREM-trein 2013. Het betreffende wijzigingsvoorstel werd echter niet weerhouden in het wijzigingsbesluit dat door de Vlaamse Regering goedgekeurd werd. Deze verwijzing is foutief blijven staan.

Artikel 158 Dit artikel wijzigt de titel van hoofdstuk 6.5 "Particuliere stookolietanks met een waterinhoud van minder dan 5.000 liter" van titel II van het VLAREM door het woord "waterinhoud" te vervangen door het woord "inhoud" teneinde consequent te zijn met rubriek 6.4 van de indelingslijst bij het VLAREM. Artikel 159 Dit artikel wijzigt artikel 6.5.1.1 van titel II van het VLAREM door het woord "waterinhoud" te vervangen door het woord "inhoud" teneinde consequent te zijn met rubriek 6.4 van de indelingslijst.

Artikel 160 Artikel 161 Artikel 162 Momenteel mag een erkende stookolietechnicus zowel ingedeelde als niet-ingedeelde stookolietanks voor de verwarming van gebouwen controleren. Strikt genomen mag een erkende milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen daarentegen niet-ingedeelde stookolietanks voor de verwarming van gebouwen niet controleren. Echter, deze erkende milieudeskundigen zijn wel bevoegd voor het uitoefenen van controles van (de grotere) ingedeelde opslagtanks voor de verwarming van gebouwen en voor de controles van opslagtanks van gevaarlijke producten. Het is logisch dat deze milieudeskundigen ook de (kleinere) niet-ingedeelde stookolietanks voor de verwarming van gebouwen mogen controleren.

De voorgaande artikels wijzigen artikels 6.5.4.1, 6.5.4.3 en 6.5.4.4, van titel II van het VLAREM zodat zowel erkende stookolietechnici als erkende milieudeskundigen in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen bevoegd zijn voor de controles van niet-ingedeelde stookolietanks.

Artikel 163 Dit artikel wijzigt artikel 6.5.5.3.

Punt 1° : Zie voorgaande motivatie bij de wijziging van artikels 6.5.4.1, 6.5.4.3 en 6.5.4.4.

Punt 2° en 3° : Deze wijziging betreft een verscherping van de voorwaarden om in de praktijk uit te sluiten dat een houder met oranje label nooit in orde wordt gesteld. Bij controles door toezichthouders wordt vastgesteld dat er geregeld een soort `oranje carrousel' ontstaat waarbij de erkende milieudeskundige diverse keren na mekaar een oranje klever of plaats aanbrengt, waardoor de houders in gebruik mogen blijven, maar binnen de zes maanden aan een bijkomend onderzoek moeten worden onderworpen. De huidige formulering van de artikels m.b.t. de klevers en platen laat deze manier van werken toe.

Dergelijke oranje carrousel brengt echter geen oplossing op het terrein. Het is daarom aangewezen om te stellen dat bij de bijkomende controle niet opnieuw een oranje klever of plaat mag worden aangebracht als de oorspronkelijk vastgestelde gebreken niet werden gecorrigeerd. In dat geval moet een rode klever of plaat worden aangebracht, zodat de houder pas terug mag worden gevuld als de gebreken werden gecorrigeerd (en de houder met positief aan een nieuwe controle werd onderworpen). Als tijdens de bijkomende controle andere nieuwe gebreken worden vastgesteld die geen aanleiding kunnen geven tot verontreiniging buiten de houder, mag wel een oranje klever of plaat worden aangebracht (mits de oorspronkelijke gebreken werden gecorrigeerd).

Er werd een uitzonderingsbepaling voorzien voor afwijkingen of gebreken waarvoor het niet mogelijk is om deze binnen de zes maanden aan te passen. Een voorbeeld daarvan zijn de aanpassingen aan grote inkuipingen of houders waarvoor bouwkundige ingrepen nodig zijn. Bij dergelijke bouwkundige aanpassingen moeten werken soms uitgesteld worden door het vriesweer, zijn er grote infrastructuur werkzaamheden nodig,... De exploitant moet motiveren waarom die termijn van zes maanden niet kan behaald worden en daarbij bv. een actieplan opstellen dat door de bevoegd deskundige moet opgevolgd worden.

Artikel 164 Zie voorgaande motivatie bij de wijziging van artikels 6.5.4.1, 6.5.4.3 en 6.5.4.4.

Artikel 165 Dit artikel wijzigt hoofdstuk 6.8 van titel II van het VLAREM inzake de uitvoering van de verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 en verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen.

Artikel 166 Met dit artikel wordt de verwijzing naar een erkend boorbedrijf in het VLAREL gecorrigeerd in artikel 6.9.1.1 van titel II van het VLAREM omwille van de integratie van twee nieuwe bedrijven, namelijk het koeltechnisch bedrijf en het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur, in artikel 6, 7°, van het VLAREL. Artikel 167 Dit artikel vervangt artikel 6.11.1 van titel II van het VLAREM. In de aanhef van het artikel wordt een verwijzing naar het decreet Natuurbehoud van 21 oktober 1997 toegevoegd. In artikel 35, § 2, van het decreet Natuurbehoud wordt immers gesteld dat het binnen de natuurreservaten, behoudens ontheffing in het goedgekeurd beheerplan, verboden is vuur te maken.

De uitzonderingsbepalingen voor verbranding in bossen (huidige punt 1° ) en de verbranding in natuurgebieden (huidige punt 2° ) worden samengevoegd in het hernummerde punt 1°.

Op vraag van diverse doelgroepen, lokale besturen en toezichthouders, en in navolging van het gezamenlijk advies van de Minaraad, SERV en SALV, wordt een nieuw punt 3° toegevoegd dat bepaalt dat de verbranding in open lucht van plantaardige afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van landschapselementen is toegelaten, als afvoer of verwerking van het biomassa-afval ter plaatse niet mogelijk is. De uitzondering maakt geen onderscheid tussen type landgebruik en geldt dus zowel voor landbouwgebieden als andere bestemmingen. Voor de interpretatie van de term `landschapselementen' wordt verwezen naar het woordenboek der Nederlandse taal. Het gaat in praktijk voornamelijk over knotwilgenrijen en (meidoorn)hagen.

In de hernummerde punten 1°, 2° en 3° wordt een uitzondering voorzien wanneer afvoer of verwerking ter plaatse van het biomassa-afval niet mogelijk is. Onder `afvoer' wordt verstaan het afvoeren van het biomassa-afval met een oplegger op of andere wijze vanop het veld of perceel naar nabijgelegen weg of stuk grond van waarop verder transport kan doorgaan. Door diverse redenen kan afvoer echter niet mogelijk zijn : het veld is te nat om er met tractor en oplegger te kunnen overrijden, of door lokaal reliëf of hindernissen (bv. beken en hagen) is het niet mogelijk om de plaats waar het biomassa-afval ligt te bereiken. Onder `verwerking ter plaatse' wordt verstaan het ter plaatse stockeren of het ter plaatse verhakselen van het biomassa-afval. Enkel indien er geen ruimte is om het biomassa-afval ter plaatse te stockeren, of indien het technisch niet mogelijk is om met een hakselaar ter plaatse te komen, geldt dat verwerking ter plaatse niet mogelijk is.

De uitzonderingsbepaling op het verbranden in open lucht voor de fytosanitaire maatregelen wordt verduidelijkt. Daartoe wordt enerzijds in de huidige punten 1°, 2° en 3° de verwijzing naar de fytosanitaire maatregel geschrapt. Anderzijds wordt een nieuw punt 4° toegevoegd dat bepaalt dat verbranding van plantaardige afvalstoffen wanneer dat vanuit fytosanitair oogpunt noodzakelijk is toegelaten. Deze uitzonderingsbepaling geldt ongeacht het type landgebruik, en kan dus ingeroepen worden door particulieren, landbouwers en terreinbeheerders.

In het huidige punt 4° wordt een uitzondering voorzien voor een `open vuur'. In het hernummerde punt 5° wordt, om te verduidelijken dat de uitzondering enkel betrekking heeft op kampvuren, de term `open vuur' vervangen door `kampvuur'. Voor de interpretatie van de term `kampvuur' wordt verwezen naar het woordenboek der Nederlandse taal.

In het huidige punt 6° werd verkeerdelijk verwezen naar artikel 7. In het hernummerde punt 7° wordt deze foutieve verwijzing rechtgezet.

In het kader van folkloristische activiteiten kunnen ook andere brandbare materialen verbrand worden dan enkel droog onbehandeld hout.

De verbanding van droog brandbaar materiaal wordt toegelaten, voor zover het hier geen afvalstoffen betreffen. Deze nadere bepaling wordt toegevoegd aan het huidige punt 7° (het hernummerde punt 8° ).

Het huidige punt 8° wordt opgeheven. De verbranding van droog onbehandeld hout of een vaste fossiele brandstof in een barbecuetoestel wordt niet beschouwd als de verbranding in open lucht van stoffen, en moet bijgevolg niet expliciet opgenomen worden als uitzondering in artikel 6.11.1. Het gebruik van een barbecuetoestel met reguliere brandstoffen (hout, kolen, gas) blijft toegelaten.

In het nieuwe punt 9° wordt een bijkomende uitzondering voorzien voor blusoefeningen vanuit het oogpunt van algemeen belang. Blusoefeningen zijn onontbeerlijk voor de opleiding van brandweerkorpsen, civiele bescherming en brandteams van bedrijven. In het kader van deze blusoefeningen worden verschillende soorten branden gebruikt in open lucht.

Artikel 168 Dit artikel voegt een hoofdstuk 6.12 "Beheersing van stofemissies tijdens bouw-, sloop- en infrastructuurwerken" toe aan deel 6 van titel II van het VLAREM. De voorbije decennia zijn reeds heel wat maatregelen genomen door de verschillende actoren (industrie, transport, landbouw en huishoudens) om de uitstoot van fijn stof en de chemische voorloperverbindingen terug te dringen. Dat heeft geleid tot een duidelijke verbetering van de luchtkwaliteit met betrekking tot fijn stof. In enkele specifieke zones is het echter nodig om nog een tandje bij te steken, omdat de fijn stof daggrenswaarde er nog wordt overschreden, met als gevolg een lopende inbreukprocedure ten aanzien van de lidstaat België omwille van het niet naleven van de Europese richtlijn luchtkwaliteit waarin de PM10-daggrenswaarde is opgenomen (2008/50/EG). De overschrijdingen of heel hoge concentraties worden hoofdzakelijk vastgesteld in meetpunten in binnenstedelijk en industrieel gebied, en ter hoogte van drukke verkeersassen. Via doelgerichte en efficiënte maatregelen moet het mogelijk zijn om ook op deze locaties de uitstoot terug te dringen zodat de fijn stof daggrenswaarde er op een duurzame manier wordt gerespecteerd. Dat is in het bijzonder van belang vanwege de hoge blootstelling van de bevolking.

Daartoe is het nieuwe hoofdstuk 6.12 uitgewerkt met als doel het beheersen van stofemissies tijdens bouw-, sloop- in infrastructuurwerken. De fijn stof metingen en chemische analyses van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) tonen immers aan dat het fijn stof dat vrijkomt tijdens bouw-, sloop- en infrastructuurwerken vaak leidt tot significante verhogingen van het lokaal gemeten fijn stof. Ook worden regelmatig klachten geregistreerd omwille van de hinder die het vrijgekomen stof teweegbrengt bij omwonenden. De voorliggende reglementering draagt bij tot zowel een vermindering van het aantal klachten als tot het voldoen aan de Europese normen.

Deze nieuwe bepalingen zijn besproken met de Vlaamse Confederatie Bouw en met enkele entiteiten van het beleidsdomein MOW (AWV, W&Z nv, afdeling algemeen beleid). De verkregen commentaren zijn verwerkt waardoor de voorliggende reglementering het akkoord kreeg van de VCB en van het beleidsdomein MOW. Het artikel 6.12.1 bepaalt dat de bepalingen van dit hoofdstuk enkel van toepassing zijn op activiteiten in openlucht die worden uitgevoerd door een aannemer. Het begrip `openlucht' moet geïnterpreteerd worden als de omschrijving in het groot woordenboek der Nederlandse taal met name `onder de vrije hemel, niet in huis'. Dat betekent dat werken in een tunnel of onder een dak niet door deze reglementering gevat worden.

Ook voor het begrip `aannemer' moet teruggevallen worden op de omschrijving in het groot woordenboek der Nederlandse taal, met name aannemer : `iemand die zich verbindt enige arbeid of een leverantie op bepaalde voorwaarden uit te voeren; in het bijzonder iemand die de uitvoering van bouwwerken, weg- en waterwerken onderneemt', en aannemerij : `het voor een overeengekomen prijs uitvoeren van bouwwerken'.

Activiteiten die worden uitgevoerd door een particulier vallen dus niet onder het toepassingsbied. Activiteiten die door een aannemer worden uitgevoerd in opdracht van een particulier dan weer wel.

Het artikel 6.12.2 beschrijft het algemene voorzorgsprincipe. De verdere uitwerking van dit principe volgt in de volgende artikelen.

Het artikel 6.12.3 omschrijft vier concrete maatregelen voor het voorkomen van stofemissies die afkomstig zijn van breekwerken, zandstralen, polijsten, slijpen, boren, frezen, zagen en slopen.

Minimaal een van deze vier maatregelen moet genomen worden. Gezien slecht of onoordeelkundig geplaatste schermen kunnen vallen op de openbare weg, of het zicht van de gebruikers van de openbare weg kunnen belemmeren, wordt in dit artikel bepaald dat bij het nemen van de maatregelen rekening moet gehouden worden met de veiligheid van de gebruikers van de openbare weg. Om gelijkaardige redenen geldt deze randvoorwaarde ook voor beneveling omwille van het risico op belemmering van het zicht of op uitschuifgevaar. Het volledige artikel is niet van toepassing op werven waarvan de totale duur van de werken minder dan een dag bedraagt. De reden is dat voor werken van korte duur de kost voor het nemen van de maatregelen niet in verhouding staat tot de milieuwinst die gerealiseerd wordt. Daarenboven geldt dat bij hoogdringende herstellingswerken aan nutsleidingen er in praktijk geen tijd is om aandacht te besteden aan stofreducerende maatregelen.

Het gebruik van beneveling en van stofafzuiging kan in deze dringende situaties ook gevaar opleveren voor elektrocutie respectievelijk ontploffing.

Het artikel 6.12.4 bepaalt dat verneveling of bevochtiging moet toegepast worden tijdens sloopwerken onder droge of winderige weersomstandigheden waarbij visueel waarneembare stofverspreiding optreedt. Deze maatregel moet niet genomen worden indien de sloopwerkzaamheden minder dan een dag duren. Ook dient bij het gebruik van verneveling of bevochtiging rekening gehouden te worden met de veiligheid van de gebruikers van de openbare weg (belemmering van het zicht of uitschuifgevaar).

Het artikel 6.12.5 bepaalt dat bepaalde installaties moeten onderhouden en gecontroleerd worden, en dat stoffilters tijdig moeten vervangen worden.

Het artikel 6.12.6 legt een snelheidslimiet van 20 km/h op aan voertuigen die rijden op bouwwerven. Voor werfwegen bij wegwerkzaamheden is de snelheidslimiet minder streng omdat langere afstanden moeten afgelegd worden. Met name bedraagt voor zware voertuigen (met een brutogewicht van 3500 kg of meer) die beduidend meer stof doen opwaaien tijdens het rijden over de werfwegen de snelheidslimiet 30 km/h; voor lichtere voertuigen is dat 40 km/h.

Het artikel 6.12.7 bepaalt dat procedures en instructies moeten ter beschikking gesteld worden aan het personeel. Die in overweging te nemen elementen bij het opstellen van procedures en instructies worden opgenomen in een nieuwe bijlage 6.12; zie verder.

Het artikel 6.12.8 bepaalt dat de bepalingen in werking treden vanaf 1 januari 2017. In de periode daaraan voorafgaand zal de Vlaamse overheid een sensibilisatiecampagne voeren om de wetgeving bekend te maken aan de vele aannemers en bouwbedrijven die er door zullen gevat worden. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de bijlagen van titel II van het VLAREM Artikel 169 Dit artikel wijzigt bijlage 4.2.5.2 van titel II van het VLAREM. Punt 1° Dit punt vervangt het schema in paragraaf 1 van artikel 3.

Punt 2° Dit punt wijzigt artikel 3, § 3, 2, 4).

Punt 3° Dit punt wijzigt artikel 3, § 3, 2, 7).

Punt 4° Dit punt wijzigt artikel 3, § 3, 2, 13).

Deze wijzigingsartikelen hebben betrekking op het volgende : In het controlemeetprogramma wordt een minimum meting van 1 maal/jaar verankert, zijnde een verduidelijking, alsook het uitvoeren van een controlemeting na het nemen van maatregelen.

Punt 5° en punt 6° wijzigen artikel 4, § 1. In bijlage 2.3.1 "Basismilieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater" bij titel II van het VLAREM is het indelingscriterium (GS) opgenomen en dit geeft de concentratie aan vanaf wanneer het afvalwater beschouwd moet worden als 'bedrijfsafvalwater met gevaarlijke stoffen'. Voor de indelingscriteria die lager liggen dan de rapportagegrens, vermeld in bijlage 4.2.5.2 van titel II van het VLAREM, geldt dat de bedrijven vergunningsplichtig zijn voor deze parameter zodra de concentratie in het afvalwater boven de rapportagegrens, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2, ligt. De rapportagegrens moet echter voldoende afgestemd worden op het analytisch mogelijke.

Zo worden een aanpassing van de rapportagegrenzen doorgevoerd rekening houdend met : - Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, waarin gesteld wordt dat de bepalingsgrens ten hoogste 30% van de geldende Europese en Vlaamse milieukwaliteitsnorm bedraagt; - de bepalingsgrenzen gerapporteerd door de erkende laboratoria (75 en 50 percentiel waarden); - wanneer 30% van het indelingscriterium (GS) analytisch niet haalbaar is, werd gestreefd naar de 75 percentiel-waarde van de bepalingsgrens volgens de ICP-MS-meetmethode.

Voor de ecotoxiciteitsparameters wordt er afgestapt van de eenheid `toxische eenheid' in overleg met de erkende labo's.

Punt 7° wijzigt artikel 4, § 3, 1°, en 2°, c). Er is geen meetmethode voor `gehydrateerde ijzeroxide en ijzerhydroxiden' voorhanden. Het onderscheid met `ijzer' is historisch. De erkende laboratoria hebben ook nooit een dergelijke analysevraag ontvangen.

Artikel 170 Dit artikel vervangt bijlage 4.4.2 van titel II van het VLAREM. Deze bijlage bevat de algemene emissiegrenswaarden voor lucht. De tabel wordt aangevuld met een kolom met CAS-nummers. De meetmethodes worden aangevuld.

Er geldt een emissiegrenswaarde voor chroom VI-verbindingen, zoals calciumchromaat, enerzijds, en voor chroom III-, strontium- en zinkchromaat anderzijds. Aangezien chroom III-, strontium- en zinkchromaat ook chroom VI-verbindingen zijn, is een afzonderlijke emissiegrenswaarde voor deze stoffen tegenstrijdig. De emissiegrenswaarde voor deze stoffen in punt 7° van bijlage 4.4.2 wordt geschrapt.

Artikel 171 Dit artikel vervangt bijlage 4.4.3 van titel II van het VLAREM. Deze bijlage bevat de meetfrequenties voor lucht en wordt in overeenstemming gebracht met bijlage 4.4.2.

Artikel 172 Dit artikel past het controlemeetprogramma in bijlage 4.4.4 van titel II van het VLAREM aan. Volgens het schema kan bij punt (4) de frequentie dalen tot basisfrequentie/4 met een minimum van 1 maal/jaar. Bij punt (7) kan de frequentie dalen tot basisfrequentie/2, zonder minimum. Ook voor punt (7) wordt een minimumfrequentie van 1 maal/jaar ingevoerd. Bij overschrijding van de emissiegrenswaarde (8), moeten de werkvoorwaarden en meetmethodiek gecontroleerd worden en is een controlemeting vereist binnen 2 weken. Indien bij een nieuwe meting opnieuw een overschrijding vastgesteld wordt, moeten maatregelen genomen worden om de lozing te minderen en kan teruggegaan worden naar de start van het meetprogramma. Dit wordt gewijzigd, zodat pas na een nieuwe controlemeting teruggegaan kan worden naar de start van het meetprogramma.

Artikel 173 Dit artikel voegt een bijlage 4.5.7.1 in in de bijlagen bij titel II van het VLAREM. In deze bijlage worden de numerieke waarden opgenomen voor de geluidsnormen van het gemiddelde niveau van de kortstondig geluidsverhogingen veroorzaakt door het laden en lossen van goederen als bedoeld in afdeling 4.5.7 van titel II van het VLAREM. Deze geluidsnormen gaan uit van een surplus op de reeds bestaande richtwaarden in het VLAREM, vergelijkbaar met de geluidsnormen voor impulsachtige, incidentele, intermitterende en fluctuerende geluiden.

Artikel 174 Dit artikel voegt een bijlage 4.5.7.2 in in de bijlagen bij titel II van het VLAREM. In deze bijlage worden de numerieke waarden opgenomen voor de geluidsnormen van het niveau van de hoogste kortstondig geluidsverhogingen veroorzaakt door het laden en lossen van goederen als bedoeld in afdeling 4.5.7 van titel II van het VLAREM. Deze geluidsnormen gaan uit van een surplus op de reeds bestaande richtwaarden in het VLAREM, vergelijkbaar Artikel 175 Dit artikel voegt een bijlage 4.5.7.3 in in de bijlagen bij titel II van het VLAREM. In deze bijlage wordt een code van goed praktijk opgenomen die moet worden toegepast bij het uitvoeren van laad- en losverrichtingen in de dagrand zoals omschreven in afdeling 4.5.7 van titel II van het VLAREM. In deze code van goede praktijk worden maatregelen opgenomen om de hinder ten gevolge van de laad- en losverrichtingen naar de omwonenden tot een minimum te beperken. De maatregelen hebben betrekking op de infrastructuur, het logistiek materiaal dat gebruikt wordt tijdens het laden en lossen van goederen, op de gebruikte vrachtwagens en op het menselijk handelen.

Het is de bedoeling om deze bijlage in de toekomst te actualiseren naar de stand van de techniek.

Artikel 176 Dit artikel voegt een bijlage 4.5.7.4 in in de bijlagen bij titel II van het VLAREM. In deze bijlage worden de vereisten opgenomen voor laad- en losverrichtingen met geluidsarm materiaal zoals omschreven in afdeling 4.5.7 van titel II van het VLAREM. Het is de bedoeling om deze bijlage in de toekomst te actualiseren naar de stand van de techniek.

Artikel 177 Dit artikel wijzigt bijlage 5.3.2 van titel II van het VLAREM dat de sectorale lozingsnormen bevat.

Punt 1° Op basis van de BBT-studie grafische sector van mei 2013 uitgevoerd door het VITO worden de sectorale lozingsvoorwaarden aangepast.

Punt 2° Op basis van de BBT-studie verf-, Lak-, Vernis- en Drukinktproductie van april 2014 uitgevoerd door het VITO worden de sectorale lozingsvoorwaarden aangepast.

Beide BBT-studies bevelen onder "Aanbevelingen voor verbetering van huidige kennis" verder onderzoek aan om haalbare en realistische normen voor de parameters op te stellen waarvoor heden geen uitspraak kon worden gedaan welke waarde op basis van BBT haalbaar is (omwille van de beperkte data-set). Dit betreft zeker een mogelijkheid die afhankelijk van de noden verder kan onderzocht worden.

Punt 3° zet een verwijzingsfout recht in punt 52 van bijlage 5.3.3 van titel II van het VLAREM. Deze aanpassing werd vergeten bij de omzetting van de CLP-verordening in het VLAREM via de VLAREM-trein 2013.

Punt 4° Dit punt vervangt punt 55 van bijlage 5.3.2 bij titel II van het VLAREM. Op basis van de BBT-studie Oppervlaktebehandelaars van 2008 uitgevoerd door het VITO en verdere meetcampagnes van VMM en AMI worden de betreffende sectorale lozingsvoorwaarden aangepast.

In geval de nieuwe sectorale norm luidt als `... tenzij anders vermeld in de milieuvergunning met een maximum van...' dan wordt de huidige sectorale lozingsnorm vervangen door het vermelde minimum, tenzij : - in de bijzondere voorwaarden reeds een waarde is opgenomen die lager is dan dit minimum, dan blijft deze strengere bijzondere voorwaarde van toepassing; - in de bijzondere voorwaarden een waarde is opgenomen die tussen dit minimum en het maximum van de nieuwe sectorale norm gelegen is, dan blijft deze bijzondere voorwaarde van toepassing; - in de bijzondere voorwaarden een hogere waarde is opgenomen dan het maximum van de nieuwe sectorale norm, dan kan het desbetreffende bedrijf vóór het einde van de overgangstermijn (1 januari 2019) een wijziging van zijn bijzondere voorwaarde aanvragen aangezien het bedrijf anders terugvalt op de minimale waarde van de nieuwe sectorale norm.

In geval de nieuwe sectorale norm luidt als `v.g.t.g.' en het bedrijf heeft voor de desbetreffende parameter geen bijzondere voorwaarde in zijn bestaande vergunning en loost deze parameter, dan moet het bedrijf vóór het einde van de overgangstermijn (1 januari 2019) een bijzondere voorwaarde aanvragen indien deze parameter in concentraties wordt geloosd hoger dan het indelingscriteria vermeld in artikel 3 van bijlage 2.3.1 van titel II van het VLAREM, aangezien het parameters betreft die als gevaarlijke stof worden aangeduid volgens bijlage 2C van titel I van het VLAREM. Bedrijven die deze parameter niet lozen moeten niets doen.

Punt 5° Om duidelijkheid te scheppen dat de sectorale lozingsvoorwaarden van Car- en truckwashinstallaties alleen van toepassing zijn op `volautomatische' installaties wordt dit in de titel toegevoegd.

Punt 6° de afkorting `pct' werd nog niet verduidelijkt in VLAREM. Punt 7° Dit punt vervangt punt c) in punt 61, 2°, van bijlage 5.3.2 bij titel II van het VLAREM. Dit betreft een rechtzetting. De definitie "v.g.t.g" in titel II van het VLAREM wordt overgenomen en gelijkgesteld in bijlage 5.3.2 bij titel II van het VLAREM. Artikel 178 Dit artikel schrapt de punten 3. en 4. in bijlage 5.6.3 van titel II van het VLAREM. De controle van het benzinedampafvangrendement moet, conform de Richtlijn 2014/99/EU, uitgevoerd worden conform de norm EN 16321-2 :2013. De bepalingen in punt 3 en punt 4 van deze bijlage zijn niet langer relevant.

Artikel 179 Dit artikel wijzigt bijlage 5.16.6.1 bij titel II van het VLAREM. In deze bijlage zijn de standaardcriteria voor lpg-stations vervat. De wijziging betreft de maximale aansluitdiameter van de verdeelpomp (van 6/4" naar 2 ½") omdat de sector aangeeft dat deze grotere aansluitdiameter in de praktijk zeer vaak gebruikt wordt. Uit een berekening van een erkend VR-deskundige is gebleken dat men met een vergroting van deze maximale aansluitdiameter nog steeds binnen de aannames blijft die gerelateerd zijn aan de in VLAREM opgelegde risicoafstanden voor lpg-stations, dewelke terug te vinden zijn in bijlage 5.16.6.3 van titel II van het VLAREM. Verder worden door deze wijziging ook zijkanaalpompen als alternatief voor volumetrische verdeelpompen toegelaten. Deze wijziging heeft evenmin een invloed op de risicoafstanden en in de praktijk worden heel wat zijkanaalpompen geplaatst (stand der techniek).

Artikel 180 Dit artikel wijzigt bijlage 5.16.6.2 bij titel II van het VLAREM. In deze bijlage zijn de minimale technische eisen voor lpg-stations vervat. De wijziging betreft voor het eerste punt een taalcorrectie.

Verder wordt de term "elektromagnetische kraan" telkens vervangen door de term "gestuurde afsluiter", omdat dit ook het gebruik van pneumatisch gestuurde afsluiters toelaat. Dit type afsluiter biedt een gelijkwaardig veiligheidsniveau als een elektromagnetische kraan en wordt in de praktijk vaak toegepast. Verder worden punten 2, 3 en 4 vervangen om te verduidelijken dat er op de houder een onafhankelijke niveaumeting en een bijkomende hoog hoog niveau detectie aanwezig zijn. Beide systemen sturen de afsluiter in de vulleiding aan, dewelke alleen mag kunnen openen tijdens de vulling, bij een werkende niveaumeting. Deze afsluiter wordt toegestuurd bij het detectie van hoog niveau, en in geval van faling hiervan, bij hoog hoog niveau. Dit principe was ook bij de vorige tekst van toepassing, maar met de tekstwijziging wordt dit verduidelijkt.

Artikel 181 Dit artikel wijzigt bijlage 5.17.2. De wijziging betreft enerzijds een verduidelijking (punt 1° ). In bijlage 5.17.2. is bij de controle op de bouw verwarring mogelijk tussen houder vervaardigd uit gebogen platen en een verticale houder.

In bijlage 5.17.2. van titel II van het VLAREM wordt tevens een geldigheidstermijn van vijf jaar voor het attest van prototypekeuring ingevoerd voor houders in thermohardende kunststof conform de termijn die geldt voor het attest van prototypekeuring voor metalen houders (punt 3° ). Er wordt een overgangstermijn ingevoerd zodat langlopende attesten niet onmiddellijk vervallen, maar ook dat recente attesten nog steeds vijf jaar vanaf datum van attest geldig blijven. Daarnaast worden ook enkele tekstuele correcties doorgevoerd.

Artikel 182 Dit artikel wijzigt bijlage 5.17.3. In bijlage 5.17.3. van titel II van het VLAREM wordt een geldigheidstermijn van vijf jaar voor het attest van prototypekeuring ingevoerd voor permanente lekdetectiesystemen conform de termijn die geldt voor het attest van prototypekeuring voor metalen houders. Er wordt een overgangstermijn ingevoerd zodat langlopende attesten niet onmiddellijk vervallen, maar ook dat recente attesten nog steeds vijf jaar vanaf datum van attest geldig blijven.

Artikel 183 Dit artikel wijzigt bijlage 5.17.7. In bijlage 5.17.7. van titel II van het VLAREM wordt een geldigheidstermijn van vijf jaar voor het attest van prototypekeuring ingevoerd voor overvulbeveiligingssystemen conform de termijn die geldt voor het attest van prototypekeuring voor metalen houders. Er wordt een overgangstermijn ingevoerd zodat langlopende attesten niet onmiddellijk vervallen, maar ook dat recente attesten nog steeds vijf jaar vanaf datum van attest geldig blijven.

Artikel 184 Artikel 185 Deze artikelen vervangen het aanvraagformulier tot aanvaarding als bevoegde deskundige. Door de omzetting van de CLP-richtlijn zijn bepaalde activiteiten voor bevoegde deskundigen verschoven van hoofdstuk 5.17 naar hoofdstuk 5.6 van titel II van het VLAREM. Bevoegde deskundigen zijn sindsdien bevoegd voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten in beide hoofdstukken. Bijgevolg wordt het aanvraagformulier aangepast.

Artikel 186 Dit artikel heft bijlage 5.17.13 op.

Artikel 187 Dit artikel wijzigt bijlage 5.30.1 van titel II van het VLAREM. De concentratie benzeen in de afgassen moet gemeten worden volgens afdeling 4.4.4 van VLAREM II. Enkel indien grondstoffen, afvalstoffen of toeslagstoffen die een kans op de vorming van benzeen inhouden, worden verwerkt, moet minimaal jaarlijks een meting uitgevoerd worden.

Artikel 188 Dit artikel vervangt de tabel in punt 1 van bijlage 5.59.1 van titel II van het VLAREM. Er geldt een totale emissiegrenswaarde van 15% van het inktverbruik voor bestaande heatsetbedrijven en van 10% van het inktverbruik voor nieuwe heatsetbedrijven met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 200 ton per jaar. Uit de praktijk blijkt dat de bestaande bedrijven een grenswaarde van 10% reeds respecteren of kunnen respecteren met bijkomende maatregelen. De grenswaarde wordt voor bestaande bedrijven verlaagd naar 10%. Er wordt een overgangstermijn voorzien tot 1 september 2018.

Artikel 189 Dit artikel voegt de bijlage 6.12 "In overweging te nemen elementen bij het opstellen van procedures en instructies voor de reductie van stofemissies tijdens bouw-, sloop- en infrastructuurwerken die plaats vinden in open lucht en die worden uitgevoerd door een aannemer" toe aan titel II van VLAREM. De toevoeging van de bijlage 6.12 volgt uit de toevoeging van het nieuwe hoofdstuk 6.12 "Beheersing van stofemissies tijdens bouw-, sloop- en infrastructuurwerken" aan deel 6 van titel II van VLAREM. Meer bepaald wordt in het nieuwe artikel 6.12.7 gesteld dat procedures en instructies gebaseerd op deze code van goede praktijk ter beschikking moeten gesteld worden ten behoeve van het eigen personeel en het personeel van derden. De code van goede praktijk beschrijft enerzijds enkele algemene maatregelen ter beperking van stofverspreiding, en anderzijds concrete maatregelen bij het gebruik van grijpers en wielladers, bij het laden en lossen van vrachtwagens, en bij het uitvoeren van sloopwerken, breekwerken, zandstralen, polijsten, slijpen, boren, frezen en zagen. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage Artikel 190 1° Punt 1, a), van bijlage II van het project-m.e.r.-besluit, wordt opgeheven met als gevolg dat de woorden "(projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)" in de analoge rubriek in bijlage III van het project-m.e.r.-besluit ook kunnen opgegeven worden. Punt 1, a) van bijlage II en bijlage III van het project-m.e.r.-besluit luiden respectievelijk als volgt : "Ruilverkavelingsprojecten : Vergunningsplichtige werken ter uitvoering van een nuttig verklaarde ruilverkaveling" en "ruilverkavelingsprojecten (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)" Door het schrappen van punt 1, a), van bijlage II van het project-m.e.r.-besluit vallen de projecten die voorheen onder dit punt ressorteerden, nu onder punt 1, a) van bijlage III van het project-m.e.r.-besluit. Dit werd gedaan omwille van de volgende redenen : Voor ruilverkavelingsprojecten geldt dat elke vergunningsplichtige activiteit in het kader van ruilverkaveling - hoe klein ook (dus ook elke wijziging aan een fietspad, aan een landbouwweg, een waterloop etc.) - gevat wordt door de m.e.r.-plicht. Voor deze relatief kleine ingrepen vormt de opmaak van een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de m.e.r.-plicht, noodzakelijk voor projecten uit bijlage II van het project-m.e.r.-besluit, echter geen meerwaarde omdat deze kleine ingrepen over het algemeen een verwaarloosbare milieu-impact met zich meebrengen. Bovendien worden zulke kleine ingrepen (aanleg of herinrichting van een fietspad, een weg, een waterloop etc.) door punt1, a) uit bijlage III van het project-m.e.r.-besluit gevat.

Omgekeerd worden grotere ingrepen nog wel gevat door andere punten uit bijlage II van het project-m.e.r.-besluit zoals de punten 1, c), 1, d), 10, e) en 10, h). 2° en 3°.Punten 1, c), tweede bolletje en 10, h) van bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (kortweg : project-m.e.r.-besluit) verwijzen beide naar bepaalde waterbeheersingsprojecten. Ofschoon het toepassingsgebied van punt 1, c), tweede bolletje beperkt is tot onbevaarbare waterlopen, kan het toepassingsgebied van punt 10, h) in principe zowel op bevaarbare als op onbevaarbare waterlopen betrekking hebben. Bovendien overlappen beide punten ook op andere vlakken. Zo is er bijvoorbeeld in beide punten sprake van de aanleg van overstromingsgebieden en wachtbekkens. Om deze reden werden beide punten/rubrieken met elkaar geïntegreerd en werden de volgende aanpassingen aangebracht : Vooreerst wordt punt 1, c), tweede bolletje van bijlage II van het project-m.e.r.-besluit opgeheven. Deze rubriek luidt als volgt : "Waterbeheersingsprojecten op onbevaarbare waterlopen, zoals de aanleg van overstromingsgebieden, wachtbekkens of van nieuwe waterlopen, die gelegen zijn in of een aanzienlijke invloed kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied, met uitzondering van instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken." Waterbeheersingsprojecten worden uitgevoerd ofwel om overstromingen te voorkomen ofwel om het waterpeil of debiet van een waterloop kunstmatig hoog of laag te houden dit ten behoeve van de natuur of ten behoeve van de landbouw.

Waterbeheersingsprojecten ten behoeve van de natuur (bv. vernatting bij natuurinrichting) hebben in eerste instantie een verbetering van natuurwaarden op het oog. Effecten op landbouw en archeologisch erfgoed blijken bovendien minimaal te zijn, o.a. omwille van beschermende sectorale regelgeving hoewel er voor deze sectoren geen verplichting bestaat om deze instrumenten uit deze wetgeving in te zetten, en ze ook niet dwingend doorwerken. Een m.e.r.-plicht heeft dan ook weinig tot geen meerwaarde. Bovendien hebben dit soort projecten het voorkomen van overstromingen niet als doelstelling.

Natuurherstel of -ontwikkeling vormt het doel bij zulke projecten, terwijl er in de Richtlijn 2011/92/EU van het Europees parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten enkel sprake is van werken ter beperking van overstromingen (zie rubriek 10, f) van bijlage II).

Punt 4° beoogt rubriek 11, k), van bijlage II van het project-m.e.r.-besluit te wijzigen. Deze rubriek 11, k) heeft betrekking op "inrichtingen bestemd voor de destructie van kadavers".

Er wordt meer bepaald aan toegevoegd dat het moet gaan om inrichtingen met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag. De redenen hiervoor zijn tweeledig. Enerzijds wordt vastgesteld dat er de laatste jaren steeds meer dierencrematoria in Vlaanderen bijkomen. Strikt gezien doen zij aan de destructie van kadavers waardoor ze onder het toepassingsgebied van deze rubriek 11, k) van bijlage II van het project-m.e.r.-besluit vallen en dus ofwel een MER dienen op te maken ofwel een gemotiveerd ontheffingsverzoek dienen in te dienen bij de dienst Mer. In de meeste gevallen gaat het echter maar om een beperkt aantal kadavers per week met als gevolg dat de verplichting om een MER dan wel een ontheffingsverzoek op te maken niet in proportie is met de omvang van het project en haar nadelige effecten. Anderzijds wordt dit gedaan om in overeenstemming te zijn met de drempel die in de VLAREM-indelingslijst wordt gehanteerd om dergelijke inrichtingen onder klasse 1 te klasseren. Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat de betreffende rubriek niet voorkomt in bijlage II van de project-m.e.r.-richtlijn met als gevolg dat de opname van deze rubriek (zonder drempel) in bijlage II van het project-m.e.r.-besluit in 2004 om een Vlaamse keuze ging om wat betreft deze projecten een ruime milieubeoordelingsverplichting op te leggen aan de exploitanten en zoals nu blijkt een te ruime.

De wijzigingen van bijlage II van het project-m.e.r.-besluit zijn in overeenstemming met het standstill-beginsel. De wijzigingen aan bijlage II moeten samen worden gelezen met de wijzigingen aan bijlage III. De m.e.r-plicht in ruime zin wordt behouden, de te volgen procedure voor een aantal projecten wordt wel vereenvoudigd.

In alle gevallen blijft gelden dat voor een project dat onder één van de rubrieken in bijlage II of III valt en waarvoor er toch aanzienlijk negatieve effecten kunnen worden verwacht, een volwaardig project-MER moet opgemaakt worden. - Inzake rubriek 1 a van bijlage II : De opname van deze projecten enkel in rubriek 1 a van bijlage III betekent een vereenvoudiging in procedure. Grote ingrepen uit een ruilverkavelingsproject kunnen alsnog onder een andere rubriek van bijlage II vallen. - Inzake rubrieken 1 c en 10 h van bijlage II : Beide rubrieken werden samengevoegd en vereenvoudigd. Projecten inzake kanalisering en ter beperking van overstromingen die niet meer vallen onder bijlage II, worden nu ondervangen door rubriek 10 l van bijlage III, voor deze projecten betreft dit dus ook een vereenvoudiging in procedure.

Artikel 191 Zie de motivatie bij het opheffen van punt 1, a), van bijlage II van het project-m.e.r.-besluit.

Artikel 192 Punt 10, l) wordt toegevoegd om in overeenstemming te zijn met punt 10, f) van bijlage II van de Richtlijn 2011/92/EU van het Europees parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (kortweg : project-m.e.r-richtlijn), die onder meer volgende projecten omvat : "werken inzake kanalisering en ter beperking van overstromingen (floodrelief werken)". Momenteel zijn volgens punt 10, h) van het project-m.e.r.-besluit volgende projecten project-m.e.r.-plichtig : "Werken inzake kanalisering, met inbegrip van de vergroting of verdieping van de vaargeul, en ter beperking van overstromingen, met inbegrip van de aanleg van sluizen, stuwen, dijken, overstromingsgebieden en wachtbekkens, die gelegen zijn in of een aanzienlijke invloed kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied." Deze rubriek is gelet op het erin gevoegde criterium iets beperkter dan de analoge rubriek uit de project-m.e.r.-richtlijn met als gevolg dat geopteerd werd om een rubriek 10, l) toe te voegen aan bijlage III van het project-m.e.r.-besluit om aan deze lacune tegemoet te komen. HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van centrale stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater (Stooktoestellenbesluit) Artikel 193 Dit artikel wijzigt artikel 2, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van centrale stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater, hierna genoemd als "het stooktoestellenbesluit".

In titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen en milieubeleid en het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (het Milieuhandhavingsbesluit) wordt de term "de toezichthouder" gebruikt.

Met het voorgestelde wijzigingsartikel wordt "de toezichthoudende ambtenaar" gecorrigeerd naar "de toezichthouder" in artikel 2, 5°, van het stooktoestellenbesluit.

Artikel 194 Dit artikel wijzigt artikel 4 van het stooktoestellenbesluit dat van toepassing is op centrale stooktoestellen, gevoed met vloeibare brandstof. Opdat de veilige staat van werking van een centraal stooktoestel op gasvormige of vloeibare brandstof gegarandeerd zou zijn, moet onder meer het rookgasafvoerkanaal volgens de code van goede praktijk geplaatst worden. Dit houdt in dat de erkende technicus bij een keuring voor eerste ingebruikname of een onderhoud van een centraal stooktoestel op vloeibare brandstof nagaat of het rookgasafvoerkanaal volgens de geldende normen en voorschriften van de fabrikant werden geïnstalleerd. Indien een rookgasafvoerkanaal niet volgens de code van goede praktijk geplaatst werd, kan dit nadelig zijn voor de werking van het toestel en kan dit onder andere leiden tot hinder, CO-intoxicatie of brandgevaar.

Artikel 195 Dit artikel wijzigt artikel 5 van het stooktoestellenbesluit dat van toepassing is op centrale stooktoestellen, gevoed met gasvormige brandstof. Deze wijzigingen zijn analoog aan de wijzigingen aan artikel 4 van het stooktoestellenbesluit, maar zijn hier van toepassing op centrale stooktoestellen op gasvormige brandstof.

Artikel 196 Dit artikel wijzigt artikel 6 van het stooktoestellenbesluit dat van toepassing is op centrale stooktoestellen, gevoed met vaste brandstof.

In de geldende installatienormen zijn er bepalingen opgenomen voor centrale stooktoestellen op vaste brandstof. Dit houdt in dat de erkende technicus of geschoolde vakman bij een keuring voor eerste ingebruikname of een onderhoud van een centraal stooktoestel op vaste brandstof nagaat of het rookgasafvoerkanaal volgens de geldende normen en voorschriften van de fabrikant werden geïnstalleerd. Indien een rookgasafvoerkanaal niet volgens de code van goede praktijk geplaatst werd, kan dit nadelig zijn voor de werking van het toestel en kan dit onder andere leiden tot hinder, CO-intoxicatie of brandgevaar.

Artikel 197 Dit artikel wijzigt artikel 8 van het stooktoestellenbesluit. Bij de inwerkingtreding van de VLAREM-trein 2013 werd de indeling van centrale stooktoestellen op gasvormige brandstof gewijzigd op basis van de gebruikte technologie van de brander (niet-premix-, premix- of ventilatorbrander) in plaats van de opstelling van het toestel. De opleiding als technicus gasvormige brandstof GI (niet-premix- en premixbranders) en GII (ventilatorbrander) is eveneens op basis hiervan ingedeeld. Enkel technici die over de gepaste erkenning beschikken, zijn gekwalificeerd om een keuring voor eerste ingebruikname of een onderhoud uit te voeren op het betreffende toestel.

Artikel 198 Dit artikel wijzigt artikel 11 van het stooktoestellenbesluit. 1° De eigenaar van het centrale stooktoestel is verantwoordelijk voor het laten uitvoeren van een keuring voor eerste ingebruikname van een nieuw centraal stooktoestel en moet volgens dit artikel het keuringsrapport bewaren bij het stooktoestel.Met deze wijziging volstaat het een duplicaat van het keuringsrapport te bewaren bij het stooktoestel. In geval van verhuurder-huurder kan dit nuttig blijken. 2° De gebruiker van het centrale stooktoestel is verantwoordelijk voor het laten onderhouden van het centraal stooktoestel en moet de laatste twee attesten bij het stooktoestel bewaren.Met deze wijziging volstaat het duplicaten van de attesten te bewaren bij het stooktoestel. In geval van verhuurder-huurder kan dit nuttig blijken. 3° In titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen en milieubeleid en het Milieuhandhavingsbesluit wordt de term "de toezichthouder" gebruikt en niet "de toezichthoudende ambtenaar".Personeelsleden van "de afdeling", gedefinieerd als "de afdeling van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, bevoegd voor erkenningen", kunnen volgens het Milieuhandhavingsbesluit aangesteld worden als toezichthouder die het toezicht uitoefenen op de toepassing van de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging en vallen bijgevolg eveneens onder de definitie van "de toezichthouder" in het stooktoestellenbesluit.

De terminologie wordt met de voorgestelde wijziging gecorrigeerd.

Artikel 199 Met dit artikel wordt een vierde paragraaf toegevoegd aan artikel 12 van het stooktoestellenbesluit. Een persoon die een keuring voor eerste ingebruikname uitvoert op een centraal stooktoestel op gasvormige of vloeibare brandstof moet over respectievelijk een erkenning als technicus gasvormige of vloeibare brandstof beschikken.

Dit was reeds van toepassing, maar wordt met deze wijziging verduidelijkt en zal vooral nuttig zijn in het kader van handhaving.

Artikel 200 Met dit artikel worden paragrafen 1, 2, 3 en 4 van artikel 13 van het stooktoestellenbesluit gewijzigd en wordt er een paragraaf 5 aan dit artikel 13 toegevoegd.

Punt 1° Deze wijziging houdt een taalkundige correctie in.

Punt 2°, 3° en 4° De erkende technicus moet tijdens het onderhoud de veilige staat van werking van een centraal stooktoestel controleren.

Dit houdt in dat onder meer de verluchting en de werking van het rookgasafvoerkanaal gecontroleerd moeten worden tijdens het onderhoud.

Dit was reeds van toepassing, maar wordt met deze wijziging verduidelijkt.

Punt 5° Een persoon die een onderhoud uitvoert op een centraal stooktoestel op gasvormige of vloeibare brandstof moet over respectievelijk een erkenning als technicus gasvormige of vloeibare brandstof beschikken. Uitsluitend de reiniging en controle van het rookgasafvoerkanaal mag uitgevoerd worden door een schoorsteenveger die niet over een erkenning beschikt. Dit was reeds van toepassing, maar wordt met deze wijziging verduidelijkt en zal vooral nuttig zijn in het kader van handhaving.

Artikel 201 Dit artikel voegt een paragraaf toe aan artikel 14.

Een persoon die een verwarmingsaudit uitvoert moet over de gepaste erkenning beschikken. Dit is afhankelijk van de brandstof, het nominaal vermogen van de ketel en de installatie. Dit was reeds van toepassing, maar wordt met deze wijziging verduidelijkt en zal vooral nuttig zijn in het kader van handhaving.

Artikel 202 Dit artikel wijzigt artikel 15 van het stooktoestellenbesluit. 1° In titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen en milieubeleid en het Milieuhandhavingsbesluit wordt de term "de toezichthouder" gebruikt en niet "de toezichthoudende ambtenaar".Personeelsleden van "de afdeling", gedefinieerd als "de afdeling van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, bevoegd voor erkenningen", kunnen volgens het Milieuhandhavingsbesluit aangesteld worden als toezichthouder die het toezicht uitoefenen op de toepassing van de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging en vallen bijgevolg eveneens onder de definitie van "de toezichthouder" in het stooktoestellenbesluit.

De terminologie wordt met de voorgestelde wijziging gecorrigeerd. 2° Met deze wijziging wordt voorkomen dat een niet-erkende technicus een reinigings- of verbrandingsattest kan afleveren aan de eigenaar of gebruiker van een centraal stooktoestel. Artikel 203 Dit artikel wijzigt bijlage I van het stooktoestellenbesluit.

In titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen en milieubeleid en het Milieuhandhavingsbesluit wordt de term "de toezichthouder" gebruikt en niet "de toezichthoudende ambtenaar". Personeelsleden van "de afdeling", gedefinieerd als "de afdeling van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, bevoegd voor erkenningen", kunnen volgens het Milieuhandhavingsbesluit aangesteld worden als toezichthouder die het toezicht uitoefenen op de toepassing van de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging en vallen bijgevolg eveneens onder de definitie van "de toezichthouder" in het Stooktoestellenbesluit.

Artikel 204 Dit artikel wijzigt het model van het reinigingsattest en verbrandingsattest, opgenomen in bijlage III van het stooktoestellenbesluit. 1° Bij de inwerkingtreding van de VLAREM-trein 2013 werd de indeling van centrale stooktoestellen op gasvormige brandstof gewijzigd op basis van de gebruikte technologie van de brander (niet-premix-, premix- of ventilatorbrander) in plaats van de opstelling van het toestel.Dit moet als dusdanig aangeduid worden op het reinigingsattest. 2° In titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen en milieubeleid en het Milieuhandhavingsbesluit worden personen die aangesteld worden om toezicht uit te oefenen op de toepassing van de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging aangeduid als "toezichthouders". De terminologie wordt met de voorgestelde wijziging gecorrigeerd. 3° Bij de inwerkingtreding van de VLAREM-trein 2013 werd de indeling van centrale stooktoestellen op gasvormige brandstof gewijzigd op basis van de gebruikte technologie van de brander (niet-premix-, premix- of ventilatorbrander) in plaats van de opstelling van het toestel.Dit moet als dusdanig aangeduid worden op het verbrandingsattest. Bovendien moet de veilige staat van werking van het centrale stooktoestel gecontroleerd worden tijdens de keuring voor eerste ingebruikname van een nieuw centraal stooktoestel en tijdens het onderhoud. Dit was reeds van toepassing, maar de onderdelen van de veilige staat van werking, zoals beschreven in hoofdstuk II van het stooktoestellenbesluit, werden niet expliciet weergegeven op het verbrandingsattest. HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (Milieuhandhavingsbesluit) Artikel 205 Met de voormelde wijzigingen aan titel II van het VLAREM moet ook de lijst met milieu-inbreuken in bijlage VII (artikel 1) van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid aangepast worden.

Artikel 206 Dit artikel wijzigt artikel 2 van bijlage VII bij het Milieuhandhavingsbesluit. De datum van de laatste wijziging van titel II van het VLAREM wordt niet langer opgenomen bovenaan de artikels van deze bijlage, omdat op heden nog niet geweten is wanneer het wijzigingsbesluit definitief zal worden goedgekeurd; dit wordt trouwens bij de meeste andere bijlagen bij het MHB ook niet vermeld.

Artikel 207 Dit artikel vervangt bijlage IX van het Milieuhandhavingsbesluit. Met de wijzigingen aan het Stooktoestellenbesluit moet ook de lijst met milieu-inbreuken in bijlage IX van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid aangepast worden.

Artikel 208 Artikel 209 Artikel 210 Artikel 211 Artikel 212 Aangezien de erkenningsbesluiten van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 opgeheven worden (zie verder voor meer details), is het ook genoodzaakt om de hieraan gekoppelde bijlagen X, XI, XIX, XX en XXI met de lijst met milieu-inbreuken in het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid op te heffen.

Artikel 213 Dit artikel vervangt bijlage XXIII van het Milieuhandhavingsbesluit.

Met de wijzigingen aan het VLAREL moet ook de lijst met milieu-inbreuken in bijlage XXIII van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid aangepast worden. HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu (VLAREL) Artikel 214 Dit artikel wijzigt artikel 4 van het VLAREL : Punt 1° De definitie van "gebruik van de erkenning" wordt uitgebreid en verduidelijkt. Ook het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden (zoals bijvoorbeeld een installatie of het uitvoeren van een onderhoud aan of een lekkagecontrole van een koelinstallatie) of het keuren van een koeltechnisch bedrijf door een erkende keuringsinstelling vallen onder de definitie van "gebruik van de erkenning".

Punt 2° Aangezien de afdeling Milieuvergunningen van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie bevoegd is voor de erkenningen die geïntegreerd worden in het VLAREL, moet de definitie van "bevoegde afdeling" aangepast worden.

Punt 3° De verwijzing naar een boorbedrijf wordt gecorrigeerd in punt 43°, f), omwille van de integratie van twee nieuwe bedrijven, namelijk het koeltechnisch bedrijf en het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur, in artikel 6, 7°, van het VLAREL. Punt 4° Een aantal nieuwe begrippen wordt verduidelijkt. Waar mogelijk is er een afstemming met verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 en verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen.

Punt 5° aanpassing van de definitie "in dienst hebben" naar "beschikken over".

Artikel 215 Dit artikel wijzigt artikel 6 van het VLAREL : Punten 1°, 2° en 5° Het VLAREL bevat de erkenningen met betrekking tot het leefmilieu. De 13 erkenningen (= technici, examencentra, bedrijven en keuringsinstellingen) die te maken hebben met het mogen werken aan bepaalde installaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen zitten echter nog vervat in de volgende besluiten van de Vlaamse Regering : - het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici (technicus, bedrijf, opleidingscentrum, keuringsinstelling), - het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van bedrijven en hun technici voor brandbeveiligingssystemen die ozonlaagafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten (technicus, bedrijf, opleidingscentrum), - het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van technici die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit hoogspanningsschakelaars (technicus, opleidingscentrum), - het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur (technicus, opleidingscentrum), - het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de opleiding van technici die betrokken zijn bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen (technicus, opleidingscentrum).

Deze erkenningen werden ingevoerd naar aanleiding van verordening (EG) nr. 842/2006 over gefluoreerde broeikasgassen (sinds 1 januari 2015 vervangen door verordening (EU) nr. 517/2014)) en verordening (EG) nr. 2037/2000 over ozonlaagafbrekende stoffen (sinds 1 januari 2010 vervangen door verordening (EG) nr. 1005/2009).

De praktische invulling van de erkenningen (zoals bijvoorbeeld de inhoud van de opleiding of het examen) is momenteel voor een groot deel gebaseerd op een aantal "dochterverordeningen" van verordening (EG) nr. 842/2006 : - verordening (EG) nr. 303/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot instelling, ingevolge verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van bedrijven en personeel betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde broeikasgassen bevat, - verordening (EG) nr. 304/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van bedrijven en personeel op het gebied van stationaire brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, - verordening (EG) nr. 305/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen uit hoogspanningsschakelaars, - verordening (EG) nr. 306/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur, - verordening (EG) nr. 307/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor opleidingsprogramma's en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsgetuigschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen.

De erkenningen uit de vermelde besluiten van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 worden nu geëvalueerd en bijgestuurd waar nodig en in het VLAREL geïntegreerd, rekening houdend met de structuur van het VLAREL en de volgende verordeningen - verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 die op 1 januari 2015 in werking getreden is. Deze nieuwe verordening schrijft net als zijn voorganger voor dat voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden aan bepaalde installaties waarbij er een risico bestaat op emissies van gefluoreerde broeikasgassen een certificaat vereist is, - uitvoeringsverordening (EU) 2015/2066 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen die gefluoreerde broeikasgassen bevattende elektrische schakelinrichtingen installeren, servicen, onderhouden, repareren of buiten dienst stellen of gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit stationaire elektrische schakelinrichtingen die vanaf 8 december 2015 verordening (EG) nr. 305/2008 vervangt, - uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat die vanaf 8 december 2015 verordening (EG) nr. 303/2008 vervangt.

Ten opzichte van verordening (EG) nr. 842/2006 vallen met verordening (EU) nr. 517/2014 de volgende werkzaamheden bijkomend onder de erkenningsverplichting : a) de buitendienststelling van stationaire koelinstallaties en brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen, b) de erkenningsplichtige werkzaamheden voor de technicus voor elektrische schakelinrichtingen worden vanaf 1 juli 2017 uitgebreid met "installatie, onderhoud, reparatie en buitendienststelling" en "terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit andere elektrische schakelinrichtingen dan hoogspanningsschakelaars".Tot nu toe moest de technicus enkel voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit hoogspanningsschakelaars erkend zijn, c) de volgende werkzaamheden aan koeleenheden van koelwagens en koelaanhangwagens met gefluoreerde broeikasgassen : de installatie, het onderhoud, de reparatie, buitendienststelling, de terugwinning van koelmiddel en de lekkagecontroles. Deze bijkomende werkzaamheden worden onder de erkenningsverplichting in titel II van het VLAREM en het VLAREL opgenomen met uitzondering voor de koeleenheden van koelwagens en koelaanhangwagens. Hiervoor zou door de Europese Commissie in 2015 gewerkt worden aan een "dochterverordening" met meer details over de praktische invulling van de certificering zoals bijvoorbeeld de inhoud van het examen en wordt de uitwerking van de erkenning in titel II van het VLAREM en het VLAREL voorlopig uitgesteld.

De installatie, het onderhoud, de reparatie en de buitendienststelling van hermetisch afgesloten apparatuur kan evenwel uitgevoerd worden door het daartoe bevoegd personeel zonder dat zij over een erkenning als technicus moeten beschikken in het kader van VLAREL indien bij de werkzaamheden niet geraakt wordt aan het circuit of een onderdeel dat gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat of daartoe ontworpen is.

Punt 4° a) Het toepassingsgebied van de laboratoria in de disciplines water, lucht en afvalstoffen en andere materialen wordt uitgebreid met titel I, II en III van het VLAREM. b) De verplichting om een erkend laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming, in te schakelen, werd tot 1 januari 2015 geregeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden.Sinds 1 januari 2015 is de verplichting opgenomen in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Punt 4° (m.b.t. punt 7°, a)) Bij funderingswerken worden niet enkel palen geheid, maar wordt ook meer en meer geboord. Dit o.a. om minder hinder te veroorzaken (trillingen, geluid). Vastgesteld wordt dat deze funderingstechniek momenteel echter ook gevat is door de erkenningsregeling voor boorbedrijven. Om de verschillende funderingstechnieken niet ongelijk te behandelen, wordt voorgesteld de funderingsboringen als bijkomende uitzondering onder de erkenning voor boorbedrijven te voorzien.

Artikel 216 Dit artikel wijzigt artikel 9 van het VLAREL. Er wordt een bijzondere erkenningsvoorwaarde toegevoegd voor de milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen die erkend wenst te worden voor het domein E (uitvoeren van de controles en periodieke onderzoeken van damprecuperatiesystemen (hoofdstuk 5.6 van titel II van het VLAREM)). De milieudeskundige zal moeten beschikken over een gunstige beoordeling van de VITO gegeven op basis van de werkwijze en gebruikte meetapparatuur bij de meting van de damp-benzineverhouding door de aanvrager.

Artikel 217 Dit artikel voegt een artikel 17/1 tot en met 17/5 in het VLAREL in die de bijzondere erkenningsvoorwaarden voor de koeltechnicus, de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur, de technicus voor elektrische schakelinrichtingen, de technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat en de technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen vastlegt waarbij afgestemd wordt op de bijzondere erkenningsvoorwaarden van de andere technici in het VLAREL. Artikel 218 Dit artikel wijzigt artikel 24/1 van het VLAREL. Het aantal examenjuryleden wordt vastgelegd : de examenjury moet uit minstens twee leden bestaan. Dit wordt ingevoerd omdat het examen een mondelinge gedeelte omvat. Hiervoor is een examenjury bestaande uit minstens twee leden aangewezen.

Artikel 219 Dit artikel voegt een artikel 24/3 tot en met 24/7 in het VLAREL in die de bijzondere erkenningsvoorwaarden voor de opleidingscentra voor de koeltechnicus, de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur, de technicus voor elektrische schakelinrichtingen, de technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat en de technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen vastlegt waarbij afgestemd wordt op de bijzondere erkenningsvoorwaarden van de andere opleidingscentra in het VLAREL. Artikel 220 Dit artikel wijzigt artikel 25 van het VLAREL. a) De richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (Europese dienstenrichtlijn) legt in artikel 15 op dat de lidstaten niet van de dienstverrichter mogen eisen dat hij een bepaalde rechtsvorm heeft, tenzij er hiervoor gegronde redenen kunnen voorgelegd worden die noodzakelijk, evenredig en niet discriminerend zijn.De redenen om een rechtsvorm te eisen, kunnen bij nader inzien de toets van de Europese dienstenrichtlijn niet doorstaan. Daarom wordt voorgesteld om de bijzondere erkenningsvoorwaarde "een rechtspersoon zijn" te schrappen voor de laboratoria. b) Niet alleen ringtesten maar ook technische proeven (bijvoorbeeld bij een te weinig aantal deelnemers voor een ringtest) kunnen georganiseerd worden voor het behalen van een erkenning als laboratorium.c) De vrijstelling voor het bezit van een ISO/IEC 17025-accreditatie wordt verduidelijkt per discipline.d) Omwille van een gelijke behandeling van alle laboratoria en om discussies te vermijden, wordt de evenwaardigheid van ISO/IEC 17020 geschrapt voor monstername.De accreditaties voor monstername gebeuren nu al systematisch volgens ISO/IEC 17025. Enkel ISO/IEC 17025 wordt dus nog aanvaard.

Artikel 221 Artikel 222 Om volledig in overeenstemming te zijn met de Europese dienstenrichtlijn wordt met de voorgestelde wijziging van artikel 25/2 van het VLAREL de erkenning als bodemsaneringsdeskundige van type 2 ook opengesteld voor natuurlijke personen. Van de gelegenheid wordt ook gebruik gemaakt om artikel 25/1 van het VLAREL juridisch-technisch aan te passen in die zin dat de uitsplitsing van de erkenningsvoorwaarden van de bodemsaneringsdeskundige van type 1 als natuurlijke persoon enerzijds en als rechtspersoon anderzijds niet langer wordt behouden. Het betreft een vereenvoudiging van de wettekst zonder inhoudelijke impact.

Artikel 223 Dit artikel wijzigt de bijzondere erkenningsvoorwaarden voor de bedrijven in onderafdeling 7 van afdeling 3 van hoofdstuk 4 van het VLAREL. Tot nu toe worden enkel boorbedrijven erkend. Door de integratie van koeltechnische bedrijven en bedrijven voor brandbeveiligingsapparatuur in het VLAREL worden er nu ook bijzondere erkenningsvoorwaarden voor deze bedrijven ingevoerd.

Momenteel worden koeltechnische bedrijven van rechtswege erkend indien ze met goed gevolg gekeurd worden door een erkende of geaccrediteerde (ISO/IEC 17020) keuringsinstelling. Afhankelijk van de werkzaamheden die de koeltechnici van het koeltechnisch bedrijf uitvoeren, vervalt de erkenning twee- of vijfjaarlijks. Voor de (automatische) verlenging van de erkenning moest het koeltechnisch bedrijf opnieuw door een erkende of geaccrediteerde keuringsinstelling met goed gevolg gekeurd worden.

Met de voorgestelde wijziging blijft de erkenning van rechtswege behouden. Een koeltechnisch bedrijf zal nu van rechtswege erkend worden indien voldaan wordt aan de algemene en bijzondere erkenningsvoorwaarden. Een van de bijzondere erkenningsvoorwaarden is dat het bedrijf met goed gevolg moet gekeurd worden door een erkende keuringsinstelling. Bij de keuring wordt nagegaan of aan de andere bijzondere erkenningsvoorwaarden voldaan wordt. De erkenningsvoorwaarden zijn niet meer zo uitgebreid als bij de vroegere keuring aangezien toen ook gebruikseisen nagegaan werden voor het verlenen van de erkenning. Bij de integratie in het VLAREL worden de erkenningsvoorwaarden, gebaseerd op de voorwaarden van verordening (EU) nr. 2015/2067, en de gebruikseisen duidelijk gescheiden van elkaar. De erkenning wordt nu ook voor onbepaalde termijn verleend.

De erkenning voor een bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur wordt met de integratie in het VLAREL niet meer verleend door het afdelingshoofd van de afdeling Milieuvergunningen maar door de secretaris-generaal van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie.

Ook hier worden de erkenningsvoorwaarden en gebruikseisen nu duidelijk van elkaar gescheiden terwijl dit voorheen niet het geval was. De bijzondere erkenningsvoorwaarden zijn ook hier gebaseerd op een Europese verordening, namelijk verordening (EG) nr. 304/2008. De erkenning wordt verleend voor onbepaalde termijn zoals reeds voorheen het geval was.

Artikel 224 Dit artikel voert de bijzondere erkenningsvoorwaarden in in artikel 25/6 van het VLAREL voor de keuringsinstellingen.

Tot nu toe moeten koeltechnische bedrijven en examencentra met goed gevolg gekeurd worden door een erkende of een ISO/IEC 17020-geaccrediteerde keuringsinstelling om een erkenning van rechtswege te bekomen. Een keuringsinstelling kan momenteel een erkenning voor maximaal een jaar bekomen die in uitzonderlijke omstandigheden kan verlengd worden. Deze erkenning is nodig omdat een instelling zijn keuringsactiviteiten reeds moet uitvoeren voor het kunnen bekomen van de accreditatie voor ISO/IEC 17020. De erkenning was dus volledig gericht op het behalen van een ISO/IEC 17020-accreditatie.

Met de wijziging wordt de erkenning als keuringsinstelling aangepast : a) Een keuringsinstelling zal enkel nog ingeschakeld worden voor de keuring van koeltechnische bedrijven, niet meer voor de examencentra. De erkenning van een examencentrum zal nu verlopen via de secretaris-generaal van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie na advisering door de afdeling Milieuvergunningen. b) De erkenning van een keuringsinstelling wordt geldig voor onbepaalde duur en blijft gebaseerd op het behalen of het bezit van de ISO/IEC 17020-accrediatie.Er worden ook gebruikseisen opgelegd aan de erkende keuringsinstellingen (zie verder). Doordat een keuringsinstelling erkend moet zijn en een accreditatie alleen niet meer voldoende is om koeltechnische bedrijven te mogen keuren zoals voorheen wel het geval was, zijn deze gebruikseisen makkelijker afdwingbaar.

Artikel 225 Artikel 27, § 2, 1°, van het VLAREL wordt aangepast.

Punt 1° a) De identificatiegegevens worden verschoven naar een aparte bijlage bij het VLAREL waardoor ze door de bevoegde minister eventueel kunnen aangepast worden.Deze gegevens moeten nu niet alleen bezorgd worden bij een erkenningsaanvraag maar ook bij een erkenning van rechtswege.

Inhoudelijk is er niets gewijzigd. b) en c) Met de integratie van de koeltechnische bedrijven en de bedrijven voor brandbeveiligingsapparatuur in het VLAREL moet de verwijzing naar het artikel van de boorbedrijven aangepast worden. Punt 2° Met deze wijziging wordt een verwijzing in punt 4° gecorrigeerd.

Artikel 226 Dit artikel wijzigt artikel 28 van het VLAREL. Punt 1° Erkenningsaanvragen die onvolledig verklaard werden en waarvoor geen nieuwe bijkomende informatie bezorgd werd om de aanvraag te vervolledigen, kunnen maanden of jaren blijven liggen zonder afgehandeld te worden. Hierdoor kan bepaalde informatie in de oorspronkelijke aanvraag achterhaald zijn.

Met de voorgestelde wijziging wordt een erkenningsaanvraag die onvolledig bevonden werd en waar geen bijkomende informatie bezorgd werd binnen een termijn van negentig dagen, te rekenen vanaf de dag na de datum van de indiening van de aanvraag, opdat de aanvraag volledig zou zijn, definitief onvolledig geacht. De aanvrager kan dan een nieuwe erkenningsaanvraag indienen.

Punt 2° Dit houdt een correctie in van de verwijzing naar de erkenning van een boorbedrijf, noodzakelijk door de integratie van koeltechnische bedrijven en bedrijven voor brandbeveiligingsapparatuur binnen de categorie "bedrijven" in het VLAREL. Punt 3° Voor een erkenningsaanvraag als opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen wordt net zoals nu al het geval is advies gevraagd aan Educam vzw, een organisatie die onder andere gespecialiseerd is in opleidingsbeleid in de automobielsector.

Punt 4° Voor een aantal erkenningsaanvragen stelt de bevoegde afdeling een gemotiveerd eindadvies op en maakt ze een voorstel van beslissing.

Voor de vijf soorten opleidingscentra, de twee soorten bedrijven en de keuringsinstellingen die met het voorliggend wijzigingsbesluit in het VLAREL geïntegreerd worden, zal door de afdeling Milieuvergunningen een eindadvies en een voorstel van beslissing gemaakt worden waardoor paragraaf 6 van artikel 28 aangepast moet worden.

Artikel 227 Dit artikel wijzigt artikel 32 van het VLAREL. Punt 1° Personen die houder zijn van een titel die gelijkwaardig is bevonden aan een erkenning zijn voor die laatste erkenning van rechtswege erkend. Voordat de erkenning ingaat moet de persoon nu ook de gevraagde identificatiegegevens zoals bijvoorbeeld het rijksregisternummer in geval van een natuurlijk persoon aan de bevoegde afdeling bezorgd hebben zodat bij een eventuele verhuis de erkende persoon via brief blijvend kan gecontacteerd worden (voor bijvoorbeeld een controle op de naleving van een of meerdere erkenningsvoorwaarden of gebruikseisen).

Punt 2° De erkenning als koeltechnicus, technicus voor brandbeveiligingsapparatuur, technicus voor elektrische schakelinrichtingen, technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat, technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen en als koeltechnisch bedrijf, en keuringsinstelling wordt van rechtswege verleend. Ook de technici, koeltechnische bedrijven en bedrijven voor brandbeveiligingsapparatuur die in een ander gewest in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte een geldig certificaat conform de overeenkomstige Europese verordening nr. 2015/2066, 2015/2067, 304/2008, 306/2008 en 307/2008 hebben behaald, worden van rechtswege erkend. Het principe van wederzijdse erkenning is opgenomen in deze Europese verordeningen.

De certificaten die door de Vlaamse overheid of de opleidingscentra namens de Vlaamse overheid uitgereikt worden aan de technici en bedrijven beantwoorden ook aan de vereisten van een Europees certificaat.

Punt 3° Voor de milieuverificateur geldt een meldingsplicht en de nodige identificatiegegevens moeten bezorgd worden vooraleer de erkenning kan ingaan.

Punt 4° De erkenning voor de technici, koeltechnische bedrijven en bedrijven voor brandbeveiligingsapparatuur die in een ander gewest in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte een geldig Europees certificaat behaald hebben, gaat in op de datum dat het gebruik van de erkenning gemeld werd, de nodige identificatiegegevens bezorgd werden en een bewijs dat de toezichtsretributie betaald werd, voorgelegd werd aan de afdeling Milieuvergunningen. Tot nu toe is niet geweten welke technici en bedrijven met een Europees certificaat, behaald buiten het Vlaamse Gewest, erkenningsplichtige werkzaamheden uitvoeren aan installaties in het Vlaamse Gewest aangezien zij zich niet moeten melden en identificeren bij de Vlaamse overheid. Met het voorliggend wijzigingsbesluit wordt dit nu ingevoerd. Ook zij zullen de toepasselijke bepalingen, vastgelegd in het VLAREL, moeten naleven. Zo zullen zij zich moeten houden aan de gebruikseisen van het VLAREL zoals voor de koeltechnici het correct invullen van het installatiegebonden logboek van een koelinstallatie en het voldoen aan de verplichting om vijfjaarlijks te slagen voor een actualisatie-examen of een gelijkwaardig examen dat aanvaard is door de afdeling Milieuvergunningen.

Artikel 228 Het betalen van een toezichtsretributie is nieuw voor de geïntegreerde technici en bedrijven. Ook de technici en bedrijven met een Europees certificaat dat buiten het Vlaamse Gewest gehaald werd en die in het Vlaamse Gewest willen werken, moeten een toezichtsretributie betalen aangezien ook zij onderworpen kunnen worden aan een controle op de naleving van de erkenningsvoorwaarden en gebruikseisen van het VLAREL. De keuringsinstellingen zijn vrijgesteld van de retributie.

Dit artikel wijzigt artikel 34 van het VLAREL. Punt 1° In artikel 34 wordt als algemene gebruikseis gespecifieerd wanneer het voor een erkend persoon verboden is om zijn erkenning te gebruiken, o.a. bij een bepaald bloedverwantschap of financiële banden.

Met dit artikel wordt deze bepaling als algemene gebruikseis geschrapt. Uit de praktijk is gebleken dat voor de meer technische erkenningen zoals bijvoorbeeld de technici deze bepaling te streng is.

Zo is het op dit moment niet mogelijk dat een erkend technicus bijvoorbeeld een onderhoud uitvoert op een centraal stooktoestel van een familielid. Met de voorgestelde wijziging zal dit wel mogelijk zijn.

Bij de andere minder technische erkenningen waar deze gebruikseis wel nodig is zal deze bepaling als bijzondere gebruikseis opgenomen worden. "De erkende persoon neemt daarbij een objectieve en onafhankelijke houding aan" blijft wel als algemene gebruikseis in artikel 34, § 1, van het VLAREL behouden.

Punt 2° De term "ambtenaren" sluit contractuele personeelsleden uit.

Aangezien dit niet de bedoeling is wordt de term "personeelsleden" gebruikt.

Punt 3° De erkende airco-energiedeskundige en erkende technicus vloeibare brandstof, gasvormige brandstof, verwarmingsaudit, stookolietechnicus en koeltechnicus moeten vijfjaarlijks een bijscholing volgen en/of slagen voor een examen in een erkend opleidingscentrum en moeten op dat moment een bewijs van betaling van de vijfjaarlijkse retributie voorleggen aan het opleidingscentrum. Uit de praktijk is gebleken dat dit de meest efficiënte manier van werken is.

Artikel 229 Dit artikel wijzigt artikel 35 van het VLAREL. Het in VLAREM verplicht maken van het op de hoogte stellen van de afdeling Milieuvergunningen door het haar laten overmaken van een kopie van de door de erkende milieudeskundigen (erkend voor het domein A : attestaties) opgestelde attesten van prototypekeuring, maakt het de afdeling mogelijk op elk ogenblik (binnen de termijn van één maand) correct te kunnen antwoorden op vragen van overheden, deskundigen, bedrijven en burgers met betrekking tot deze materie opgestelde verslagen.

Tevens biedt deze verplichting op termijn de mogelijkheid om een databank aan te leggen (eventueel met historiek) van de in het verleden uitgeschreven attesten van prototypekeuring. Via de databank kan, analoog aan deze van de erkende milieudeskundigen, een elektronische overzichtslijst worden samengesteld die, met akkoord van de bevoegde afdeling, online kan worden geplaatst. Op deze manier wordt de lijst voor iedereen op elk ogenblik toegankelijk. Uiteraard zal een dergelijke lijst ook de erkende milieudeskundigen ten goede komen bij de controle van opslaginstallaties naar aanleiding van hun periodieke controle (Wie heeft wat opgesteld? Hoelang loopt de geldigheidstermijn nog? enzovoort).

Daarnaast wordt opgesomd in welke gevallen de erkende milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen zijn erkenning niet mag gebruiken in het kader van objectiviteit en onafhankelijkheid. De objectiviteit en onafhankelijkheid worden vanaf nu niet meer in detail als algemene gebruikseis maar als bijzondere gebruikseis opgenomen.

Artikel 230 Dit artikel wijzigt artikel 36 van het VLAREL waarbij opgesomd wordt in welke gevallen de erkende milieudeskundige in de discipline bodemcorrosie zijn erkenning niet mag gebruiken in het kader van objectiviteit en onafhankelijkheid. De objectiviteit en onafhankelijkheid worden vanaf nu niet meer in detail als algemene gebruikseis maar als bijzondere gebruikseis opgenomen.

Artikel 231 Dit artikel wijzigt artikel 37 van het VLAREL. Dit artikel corrigeert in artikel 37 van het VLAREL het pleonasme "softwareprogramma's" in het woord "software" en verduidelijkt daarnaast dat een erkend milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen ook met andere software moet kunnen werken bij het uitvoeren van zijn taken dan software voor het verwerken van meetresultaten. Een erkend milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen moet immers ook in staat zijn om berekeningen en voorspellingen van geluidsniveaus uit te voeren om onder meer de effecten van saneringsmaatregelen te kunnen voorspellen, de verwachte immissie te kunnen berekenen van een nog te plaatsen installatie en het geluidsniveau in te schatten op andere locaties dan op het meetpunt. Daarnaast wordt opgesomd in welke gevallen de erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen zijn erkenning niet mag gebruiken in het kader van objectiviteit en onafhankelijkheid. De objectiviteit en onafhankelijkheid worden vanaf nu niet meer in detail als algemene gebruikseis maar als bijzondere gebruikseis opgenomen.

Artikel 232 Dit artikel wijzigt artikel 38 van het VLAREL. Dit artikel corrigeert het pleonasme "softwareprogramma's" in het woord "software" in artikel 38 van het VLAREL. Daarnaast wordt opgesomd in welke gevallen de erkende MER-deskundige zijn erkenning niet mag gebruiken in het kader van objectiviteit en onafhankelijkheid. De objectiviteit en onafhankelijkheid worden vanaf nu niet meer in detail als algemene gebruikseis maar als bijzondere gebruikseis opgenomen.

Artikel 233 Dit artikel voert wijzigingen door aan artikel 39 van het VLAREL. Dit artikel vervangt het pleonasme "softwareprogramma's" door het woord "software". Daarnaast wordt opgesomd in welke gevallen de erkende VR-deskundige zijn erkenning niet mag gebruiken in het kader van objectiviteit en onafhankelijkheid. De objectiviteit en onafhankelijkheid worden vanaf nu niet meer in detail als algemene gebruikseis maar als bijzondere gebruikseis opgenomen.

Artikel 234 Dit artikel wijzigt artikel 40 van het VLAREL. Met de integratie van vijf soorten technici onder de categorie "technici" in het VLAREL moet de verwijzing in artikel 40 van het VLAREL naar artikel 6 aangepast worden aangezien de bijzondere gebruikseisen in dit artikel enkel slagen op de technicus vloeibare brandstof, de technicus gasvormige brandstof, de technicus verwarmingsaudit en de stookolietechnicus.

Artikel 235 Dit artikel voegt een artikel 40/1 tot en met 40/3 in het VLAREL in dat de bijzondere gebruikseisen voor de koeltechnicus, de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur, de technicus voor elektrische schakelinrichtingen, de technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat en de technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen vastlegt. Deze verplichtingen zijn grotendeels gebaseerd op de verplichtingen die reeds vastlagen in de erkenningsbesluiten van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 die tot nu toe gelden en verordening (EU) nr. 517/2014.

Tot nu toe lag de verplichting voor het registreren van een aantal gegevens over de uitgevoerde werkzaamheden aan een koelinstallatie bij het koeltechnische bedrijf. Uit de praktijk is gebleken dat het correct registreren van deze gegevens een gedeelde verantwoordelijkheid is, namelijk voor zowel de koeltechnicus als het koeltechnische bedrijf. Met de voorgestelde wijziging wordt nu ook aan de koeltechnicus opgelegd dat hij een aantal gegevens correct moet registreren en aan de eigenaar of beheerder van de koelinstallatie moet bezorgen.

Zo wordt de koeltechnicus nu bijvoorbeeld verplicht om de nominale koelmiddelinhoud en/of het type koelmiddel te registreren en aan de eigenaar of beheerder van de koelinstallatie te bezorgen bij een initiële installatie of bij een aanpassing van een koelinstallatie met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen waardoor de nominale koelmiddelinhoud of het type koelmiddel wijzigt. In de praktijk is namelijk gebleken dat de nominale koelmiddelinhoud van een koelinstallatie niet altijd terug te vinden is. Aangezien de initiële installatie of aanpassing van een installatie door een erkende koeltechnicus moet uitgevoerd worden, kan hij dit gemakkelijk noteren.

Het kennen van de nominale koelmiddelinhoud en het type koelmiddel is van belang omdat de frequentie om de installatie op lekken te controleren hiervan afhangt.

De nominale koelmiddelinhoud moet voor een koelinstallatie met gefluoreerde broeikasgassen in zowel metrische eenheid als in ton CO2-equivalent genoteerd worden. De frequentie om koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen op lekken te controleren is vanaf 1 januari 2015 niet alleen meer gebaseerd op de hoeveelheid koelmiddel in een koelinstallatie maar ook op het soort koelmiddel dat gebruikt wordt.

Aan een gefluoreerd broeikasgas wordt namelijk een GWP-waarde gekoppeld, waarbij GWP staat voor Global Warming Potential, zijnde het potentieel om de aarde op te warmen. Hoe hoger de GWP-waarde, hoe schadelijker het koelmiddel. Door de nominale koelmiddelinhoud ook in CO2-equivalent (= product van gewicht broeikasgas in metrische ton en de GWP-waarde) te noteren, is het onmiddellijk duidelijk met welke frequentie de lekkagecontroles uitgevoerd moeten worden.

Koelinstallaties met een koelmiddel met een hogere ton CO2-equivalent moeten frequenter op lekken gecontroleerd worden door een erkend koeltechnicus. De nominale koelmiddelinhoud, uitgedrukt in metrische eenheid, is nodig voor de berekening van het relatief lekverlies volgens titel II van het VLAREM. Na elke bijvulling van een koelinstallatie met een nominale koelmiddelinhoud van 3 kg of meer die gebruik maken van ozonlaagafbrekende stoffen en op koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van 5 ton CO2-equivalent of meer moet de erkende koeltechnicus het relatief lekverlies berekenen en noteren in het installatiegebonden logboek zodat makkelijk kan nagegaan worden of het maximaal relatief lekverlies als vermeld in titel II van het VLAREM overschreden wordt.

Ook de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur moet een aantal gegevens, analoog aan die van de koeltechnicus, over de brandbeveiligingsapparatuur registreren en een afschrift ervan aan de eigenaar of beheerder bezorgen.

Een erkend koeltechnicus moet vijfjaarlijks slagen voor een actualisatie-examen. Het actualisatie-examen bestaat enkel uit een theoretisch examen met betrekking tot de relevante milieuwetgeving en technologie inzake koeltechniek (vb. opfrissing koeltechnische zaken, het gebruik van alternatieve milieuvriendelijke koelmiddelen, nieuwe technieken, relevante veranderingen in de milieuwetgeving, ...).

Dit betekent dat niet alleen de koeltechnici die binnen het Vlaamse Gewest een certificaat behaald hebben, maar ook de koeltechnici die buiten het Vlaamse Gewest een `Europees' certificaat behaald hebben conform artikel 5 van verordening (EG) nr. 303/2008 (of artikel 4 van zijn vervanger verordening (EU) 2015/2067) en in het Vlaamse Gewest werkzaam zijn (ze hebben zich gemeld en een toezichtsretributie betaald) vijfjaarlijks zullen moeten slagen voor het actualisatie-examen om hun erkenning in het Vlaamse Gewest te mogen blijven gebruiken.

Indien het voorgelegde Europese certificaat ouder is dan vijf jaar, zal men onmiddellijk moeten slagen voor het actualisatie-examen indien men de erkenning wenst te gebruiken.

Een examen, gelijkwaardig aan het Vlaamse actualisatie-examen, kan wel aanvaard worden.

De technici zullen ook een vijfjaarlijkse toezichtsretributie moeten betalen (zie verder).

Artikel 236 In artikel 41 van het VLAREL wordt een derde paragraaf toegevoegd waarin opgesomd wordt in welke gevallen de erkende milieucoördinator zijn erkenning niet mag gebruiken in het kader van objectiviteit en onafhankelijkheid. De objectiviteit en onafhankelijkheid worden vanaf nu niet meer in detail als algemene gebruikseis maar als bijzondere gebruikseis opgenomen.

Artikel 237 Dit artikel wijzigt artikel 42 van het VLAREL. Punt 1° De wijziging houdt een taalkundige correctie in.

Punt 2° De term "ambtenaren" sluit contractuele personeelsleden uit.

Aangezien dit niet de bedoeling is, wordt de term "personeelsleden" gebruikt.

Artikel 238 Dit artikel wijzigt artikel 43, § 2, artikel 43/1, § 3, artikel 43/2, § 2, artikel 43/3, § 2, en artikel 43/4, § 3, van het VLAREL. In de praktijk is gebleken dat sommige opleidingscentra niet altijd onmiddellijk een certificaat aan de technicus uitreiken indien hij geslaagd is. Een technicus heeft zijn certificaat nodig om zijn erkenning te bekomen en dus erkenningsplichtige werkzaamheden te mogen uitvoeren. Indien hij te lang moet wachten op zijn certificaat misloopt hij mogelijk inkomsten. Met dit artikel wordt ingevoerd dat de opleidingscentra binnen een maand na een examen het certificaat aan de technicus moeten uitreiken indien hij geslaagd is.

Artikel 239 Dit artikel wijzigt artikel 43, § 7, artikel 43/1, § 8, artikel 43/2, § 7, artikel 43/3, § 7, artikel 43/4, § 8, en artikel 43/5, van het VLAREL. De term "ambtenaren" sluit contractuele personeelsleden uit. Aangezien dit niet de bedoeling is, wordt de term "personeelsleden" gebruikt.

Artikel 240 Dit artikel voegt een artikel 43/6 tot en met 43/10 in het VLAREL in waarbij de bijzondere gebruikseisen voor de opleidingscentra voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid aan de koeltechnicus, de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur, de technicus voor elektrische schakelinrichtingen, de technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat en de technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen, worden vastgelegd. Hierbij wordt afgestemd op de bijzondere gebruikseisen van de andere opleidingscentra die reeds in het VLAREL opgenomen zijn.

Artikel 241 Dit artikel vervangt artikel 48 van het VLAREL. Analoog aan de bijzondere erkenningsvoorwaarde van artikel 25 van het VLAREL wordt er opgesomd in welke gevallen een laboratorium vrijgesteld is van de ISO 17025-accreditatieverplichting.

Artikel 242 Dit artikel wijzigt artikel 50, § 2, van het VLAREL. De vermelding van de datum van de monsterneming op het verslag is voldoende. Het noteren van het uur van de monsterneming heeft niet voor alle disciplines (zoals bijvoorbeeld voor mest, diervoeder, bodembescherming) een meerwaarde en wordt daarom geschrapt. Voor de disciplines waar de vermelding van het uur van de monstername wel van belang is, kan dit in het compendium opgenomen worden. Een erkend laboratorium moet het compendium toepassen.

Artikel 243 Dit artikel voegt een artikel 51 in het VLAREL in.

Deze bepaling regelt de objectiviteit en onafhankelijkheid voor de erkende laboratoria en is gebaseerd op de norm ISO/IEC 17025.

Artikel 244 Dit artikel wijzigt artikel 52 van het VLAREL. De verplichting om een erkend laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming, in te schakelen werd tot 1 januari 2015 geregeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden. Sinds 1 januari 2015 is de verplichting opgenomen in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Artikel 245 Dit artikel wijzigt artikel 53 van het VLAREL. Een erkend laboratorium mag volgens artikel 53 van het VLAREL geen opdrachten met betrekking tot de erkenning uitbesteden, tenzij het onder een van de opgesomde uitzonderingen valt.

Aan de lijst met uitzonderingen wordt nu dataverwerking toegevoegd.

Deze dataverwerking mag slechts uitbesteed worden aan een derde die niet erkend is voor de desbetreffende meting, beproeving of analyse, nadat de bevoegde overheid hiervoor voorafgaand toestemming verleend heeft. Het erkende laboratorium als opdrachtgever blijft steeds verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van de dataverwerking.

Uitbesteding van monstername (punt 3° van art. 53) mag nu enkel nog aan een laboratorium dat niet erkend is voor de desbetreffende monstername.

Het erkende laboratorium dat de opdracht uitbesteedt moet kunnen aantonen dat het VLAREL voor de desbetreffende uitbesteding nageleefd wordt (bijvoorbeeld gebruik van correcte methode).

Artikel 246 Dit artikel wijzigt artikel 53/2 van het VLAREL. Punt 1° De verplichting om een erkend laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming, in te schakelen, werd tot 1 januari 2015 geregeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden. Sinds 1 januari 2015 is de verplichting opgenomen in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Punt 2° De delegatie naar de bevoegde minister voor het bepalen van de monsternemingen waarbij moet gebruik gemaakt worden van een gps-datalogger wordt geschrapt. Uiteindelijk worden "alle" monsternemingen die in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 door een erkend laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming, uitgevoerd worden, geviseerd waarbij er geen uitzonderingen zijn.

Artikel 247 Dit artikel voert een wijziging door aan artikel 53/3 van het VLAREL. Een erkende bodemsaneringsdeskundige moet op een kwaliteitsvolle manier zijn opdrachten in het kader van het Bodemdecreet en het VLAREBO kunnen vervullen. Het is dan ook belangrijk dat de bodemsaneringsdeskundige beschikt over bekwame medewerkers. In het VLAREL (artikel 53/3, 9° ) wordt daarom ook als bijzondere gebruikseis een permanente bijscholing van de medewerkers over het milieucompartiment bodem vooropgesteld als een van de pijlers van de kwaliteitsborging. In de huidige regeling is voorzien dat per kalenderjaar de duur van de bijscholing voor de bodemsaneringsdeskundige van type 1 minstens 15 uur en voor de bodemsaneringsdeskundige van type 2 minstens 60 uur bedraagt.

Met de voorliggende bepaling wordt de duur van de wettelijk verplichte permanente bijscholing aangepast. Zo wordt de minimumduur van de permanente bijscholing voor de bodemsaneringsdeskundige van type 1 verminderd. Om het bestaande onevenwicht tussen erkende bodemsaneringsdeskundigen met veel en weinig werknemers weg te werken, wordt verder de duur van de bijscholing deels gekoppeld aan het aantal personeelsleden die voor de bodemsaneringsdeskundige beschikken over de bevoegdheid om verslagen en rapporten over bodemonderzoeken en bodemsaneringsprojecten te ondertekenen, en dit met een begrenzing van de duur van de verplichte bijscholing tot 15 uur voor de bodemsaneringsdeskundige van type 1 en tot 60 uur voor de bodemsaneringsdeskundige van type 2.

Artikel 248 Artikel 249 Deze artikels voeren correcties door in het opschrift van onderafdeling 7 van afdeling 3 van hoofdstuk 8 van het VLAREL en artikel 53/6 van het VLAREL omwille van de integratie van twee nieuwe bedrijven in het VLAREL, namelijk de koeltechnische bedrijven en de bedrijven voor brandbeveiligingsapparatuur.

Artikel 250 Dit artikel voegt een artikel 53/7 en 53/8 in het VLAREL in dat de bijzondere gebruikseisen voor de koeltechnische bedrijven en bedrijven voor brandbeveiligingsapparatuur vastleggen. Deze verplichtingen zijn grotendeels gebaseerd op de verplichtingen die reeds vastlagen in de erkenningsbesluiten van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 die tot nu toe gelden en verordening (EU) nr. 517/2014.

Tot nu toe was het koeltechnische bedrijf volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van de koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici voornamelijk verantwoordelijk voor het correct registreren van een aantal gegevens over de uitgevoerde werkzaamheden aan een koelinstallatie met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen en niet de koeltechnicus. In de praktijk dragen zowel het koeltechnische bedrijf als de koeltechnicus een verantwoordelijkheid voor het correct uitvoeren van de erkenningsplichtige werkzaamheden en het correct registreren van een aantal zaken met betrekking tot de uitgevoerde werkzaamheden. Met het voorliggend wijzigingsbesluit zullen niet alleen de koeltechnische bedrijven maar ook de koeltechnici de registraties correct moeten uitvoeren en een afschrift ervan aan de eigenaar of beheerder van de koelinstallatie bezorgen.

Met het voorliggend artikel wordt nu ook verduidelijk dat het koeltechnisch bedrijf de nominale koelmiddelinhoud en/of het type koelmiddel moet registreren en aan de eigenaar of beheerder van de koelinstallatie bezorgen bij een initiële installatie of bij een aanpassing van een koelinstallatie met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen waardoor de nominale koelmiddelinhoud of het type koelmiddel wijzigt. In de praktijk is namelijk gebleken dat de nominale koelmiddelinhoud van een koelinstallatie niet altijd terug te vinden is. Het kennen van de nominale koelmiddelinhoud en het type koelmiddel is van belang omdat de frequentie om de installatie op lekken te controleren hiervan afhangt.

De nominale koelmiddelinhoud moet voor een koelinstallatie met gefluoreerde broeikasgassen met het voorliggend artikel in zowel metrische eenheid als in ton CO2-equivalent genoteerd worden. De frequentie om koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen op lekken te controleren is vanaf 1 januari 2015 niet alleen meer gebaseerd op de hoeveelheid koelmiddel in een koelinstallatie maar ook op het soort koelmiddel dat gebruikt wordt. Aan het koelmiddel wordt namelijk een GWP-waarde gekoppeld, waarbij GWP staat voor Global Warming Potential, zijnde het potentieel om de aarde op te warmen. Hoe hoger de GWP-waarde, hoe schadelijker het koelmiddel. Door de nominale koelmiddelinhoud ook in CO2-equivalent (= product van gewicht broeikasgas in metrische ton en de GWP-waarde) te noteren, is het onmiddellijk duidelijk met welke frequentie de lekkagecontroles uitgevoerd moeten worden. Koelinstallaties met een koelmiddel met een hogere ton CO2-equivalent moeten frequenter op lekken gecontroleerd worden door een erkend koeltechnicus. De nominale koelmiddelinhoud, uitgedrukt in metrische eenheid, is nodig voor de berekening van het relatief lekverlies volgens titel II van het VLAREM. Na elke bijvulling van een koelinstallatie met een nominale koelmiddelinhoud van 3 kg of meer die gebruik maken van ozonlaagafbrekende stoffen en op koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van 5 ton CO2-equivalent of meer moet het relatief lekverlies berekend en in het installatiegebonden logboek genoteerd worden zodat makkelijk kan nagegaan worden of het maximaal relatief lekverlies als vermeld in titel II van het VLAREM overschreden wordt.

Ook het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur moet een aantal gegevens, analoog aan die van het koeltechnisch bedrijf, over de brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen registreren en een afschrift ervan aan de eigenaar of beheerder bezorgen.

De bedrijven zullen ook een vijfjaarlijkse retributie moeten betalen (zie verder).

Artikel 251 Dit artikel voegt artikel 53/9, dat de bijzondere gebruikseisen voor de keuringsinstellingen bevat, in in het VLAREL. Deze gebruikseisen zijn grotendeels overgenomen uit het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en koeltechnici. Nieuw is wel dat de keurder over een erkenning als koeltechnicus van categorie I of over minstens drie jaar praktijkervaring in de koelsector moet beschikken. Deze verplichting is opgenomen omwille van het feit dat een keurder toch wel over de nodige kennis en/of ervaring moet beschikken om de keuring van een koeltechnisch bedrijf optimaal te kunnen uitvoeren.

Artikel 252 Dit artikel wijzigt artikel 54/1 van het VLAREL. Erkenningen worden volgens het VLAREL voor onbepaalde termijn verleend. Om na te gaan of de erkende personen blijvend voldoen aan de erkenningsvoorwaarden en de gebruikseisen wordt kwaliteitsbewaking op de erkende personen noodzakelijk geacht. Ter ondersteuning van deze kwaliteitsbewaking werd een retributieregeling ingevoerd. De inkomsten uit de retributies komen integraal terecht in het Fonds voor de behandeling van de erkenningsaanvragen en de uitoefening van het toezicht op de erkenningen met betrekking tot het leefmilieu. Dit fonds kan aangewend worden voor werkingsuitgaven voor zover deze uitgaven verband houden met de behandeling van de aanvragen tot erkenning en de uitoefening van het toezicht op de erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.

Voor de geïntegreerde technici, en bedrijven wordt daarom een toezichtsretributie geheven. Ook de technici, koeltechnische bedrijven en bedrijven voor brandbeveiligingsapparatuur die in een ander gewest in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte een geldig certificaat conform de overeenkomstige Europese verordening nr. 2015/2066, 2015/2067, 304/2008, 306/2008 en 307/2008 hebben behaald en in het Vlaamse Gewest erkenningsplichtige werkzaamheden (willen) uitvoeren, moeten een toezichtsretributie betalen aangezien ook zij onderworpen kunnen worden aan een controle op de naleving van de erkenningsvoorwaarden en gebruikseisen van het VLAREL. Een bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur moet ook een retributie voor de behandeling van de aanvraag betalen aangezien een erkenningsaanvraag bij de afdeling Milieuvergunningen moet ingediend worden en de aanvraag door deze afdeling moet behandeld worden.

Een koeltechnisch bedrijf is vrijgesteld van de retributie voor de behandeling van de aanvraag aangezien de erkenning van rechtswege verleend wordt op basis van de keuring door een erkende keuringsinstelling waarvoor het koeltechnisch bedrijf aan de keuringsinstelling een bedrag verschuldigd zal zijn.

De vijf opleidingscentra die in het VLAREL geïntegreerd worden, zijn net als de andere opleidingscentra van het VLAREL, vrijgesteld van het betalen van een retributie. Een retributie mag geen belemmering voor een opleidingscentrum vormen om een erkenning te bekomen of te behouden aangezien de opleidingscentra noodzakelijk zijn voor de duizenden technici die gecertificeerd moeten worden, een bijscholing moeten volgen of moeten deelnemen aan een actualisatie-examen.

Een keuringsinstelling is eveneens vrijgesteld van een retributie. Een keuringsinstelling wordt ingeschakeld voor de keuring van de koeltechnische bedrijven en is bijgevolg een belangrijke schakel bij het bekomen van de erkenning als koeltechnisch bedrijf. Een retributie mag geen belemmering voor de keuringsinstelling zijn om een erkenning aan te vragen of te behouden.

Koeltechnici kunnen erkend worden voor categorie I, II, III of IV, afhankelijk van de werkzaamheden die de koeltechnicus wenst uit te voeren. Voor het behalen van een bijkomende categorie onder erkenning is de koeltechnicus geen retributie verschuldigd.

Artikel 253 Dit artikel wijzigt artikel 55 van het VLAREL omwille van de integratie van de erkenning als koeltechnicus in het VLAREL (punt 1° ) en omwille van een correctie van verwijzing (punt 2° ).

Artikel 254 Artikel 255 Artikel 256 Deze artikels wijzigen hoofdstuk 13/1 van het VLAREL. De afdeling Milieuvergunningen kan momenteel een keuringsinstelling aanwijzen die haar bijstaat bij de controle op de naleving van de erkenningsvoorwaarden en gebruikseisen van de erkende technicus vloeibare brandstof, gasvormige brandstof of verwarmingsaudit, de stookolietechnicus en de airco-energiedeskundige (zoals de controle op het correct uitvoeren van een keuring of onderhoud van een centraal stooktoestel of stookolietank, verwarmingsaudit, ...). Met de voorgestelde wijziging kan de afdeling Milieuvergunningen ook een keuringsinstelling aanwijzen om haar bij te staan bij de controle op het werk een erkend koeltechnicus of koeltechnisch bedrijf.

Artikel 257 Dit artikel wijzigt artikel 103/1 van het VLAREL. Een erkende airco-energiedeskundige is sinds 1 januari 2015 een persoon die erkend werd na het volgen van een specifieke opleiding en het slagen voor een specifiek examen in een daarvoor erkend opleidingscentrum. Voordien was er een overgangsmaatregel zoals gedefinieerd in artikel 103/1 van het VLAREL die stelde dat ook andere personen beschouwd werden als een erkende airco-energiedeskundige. De overgangsmaatregel zoals vermeld in artikel 103/1 van het VLAREL wordt verlengd tot uiterlijk 1 januari 2016.

Eind 2014 weden de eerste opleidingscentra erkend. In 2015 werden de eerste opleidingen en examens georganiseerd en midden 2015 werden de eerste airco-energiedeskundigen erkend. In de loop van 2015 vinden nog meerdere opleidingen plaats. Door het groot aantal te keuren airco-installaties is er echter een tekort aan erkende airco-energiedeskundigen. Door het verlengen van de overgangsmaatregel tot uiterlijk 1 januari 2016 kunnen de personen die de keuring voorheen konden doen, deze ook in 2015 nog rechtsgeldig uitvoeren.

Artikel 258 Dit artikel wijzigt bijlage 1 van het VLAREL. Naar aanleiding van de inwerkingtreding van VLAREM-trein 2013 op 4 oktober 2014 werd de opleiding als technicus gasvormige brandstof heringedeeld : G1 en G2 werden samengevoegd in GI, G3 werd GII. Technici die erkend waren voor G1 maar niet voor G2 hadden tot 1 september 2015 de tijd om de module G2 te volgen en te slagen voor het examen. Na het slagen voor het examen werden zij van rechtswege erkend als technicus gasvormige brandstof GI. Vanaf 1 september 2015 verviel de erkenning als technicus gasvormige brandstof G1 van rechtswege.

Onderafdeling 3 van afdeling 2 van hoofdstuk 3 van bijlage 1 van het VLAREL bevatte het programma voor de module G2 van de technische opleiding gasvormige brandstof. Aangezien de vermelde overgangsregel ondertussen afgelopen is, wordt onderafdeling 3 van afdeling 2 van hoofdstuk 3 van bijlage 1 van het VLAREL dan ook geschrapt.

Bij de omzetting van de vroegere modules G1, G2 en G3 naar de nieuwe modules GI (=G1+G2) en GII (=G3) met de VLAREM-trein 2013 werd de opleidingsduur van de bijscholingen G1 en G2 opgeteld. In de praktijk werden deze opleidingen echter niet meer onafhankelijk van elkaar gedoceerd, maar gecombineerd tot één bijscholing van 6 uur, gevolgd door de proeven. Daarom wordt de bijscholingsduur van de nieuwe module GI eveneens aangepast tot 6 uur. De bijscholing GII wordt in de praktijk steeds gecombineerd met de bijscholing GI en duurt dan 8 uur gevolgd door de proeven. Dit wordt nu ook in het VLAREL opgenomen en verduidelijkt.

Verder wordt het begrip "stooktoestel" gespecifieerd naar het begrip "centraal stooktoestel" en wordt nog een correctie doorgevoerd van de "module G3" naar "module GII".

Punt 4° : Door recente wijzigingen in titel I en titel II van het VLAREM wordt voor de particuliere opslag van stookolie voortaan de eenheid `kg' gebruikt i.p.v. `liter'. Via dit punt wordt bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 5, onderafdeling 2 van het VLAREL daarmee in overeenstemming gebracht.

Artikel 259 Artikel 260 Artikel 261 Artikel 262 Artikel 263 Artikel 264 Artikel 265 Artikel 266 Artikel 267 Deze artikels wijzigen bijlage 3 van het VLAREL : een aantal pakketten waarvoor laboratoria erkend kunnen worden, wordt aangepast.

Zo bestaat de term "dierlijk afval" niet meer en wordt daarom best vervangen door "dierlijke bijproducten".

Voor de monstername van bagger/ruimingsspecie wordt er geen onderscheid meer gemaakt tussen bevaarbare en onbevaarbare waterlopen en evenmin tussen baggerspecie en ruimingsspecie. De erkenning voor monstername MA.1 wordt daarom afgestemd op de manuele technieken die bruikbaar zijn tot een slibdikte van 2 meter. Pakket MA.1 wordt opgesplitst in specie in situ en specie ex situ.

Artikel 268 Dit artikel wijzigt bijlage 8 van het VLAREL. Dit artikel corrigeert het pleonasme "softwareprogramma's" in het woord "software" en verduidelijkt daarnaast dat een erkend milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen ook andere software nodig heeft bij het uitvoeren van zijn taken dan software voor het verwerken van meetresultaten. Een erkend milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen moet immers ook in staat zijn om berekeningen en voorspellingen van geluidsniveaus uit te voeren om onder meer de effecten van saneringsmaatregelen te kunnen voorspellen, de verwachte immissie te kunnen berekenen van een nog te plaatsen installatie en het geluidsniveau in te schatten op andere locaties dan op het meetpunt.

Artikel 269 Dit artikel wijzigt bijlage 9 van het VLAREL. Punten 1° tot en met 4° verplaatsen de onderwerpen met betrekking tot het beperken van geluids- en trillingshinder van de opleiding voor de MER-deskundige in de discipline geluid en trillingen naar de opleiding voor de milieudeskundigen in de discipline geluid en trillingen.

Milieudeskundigen in de discipline geluid en trillingen moeten immers ook kennis hebben over het beperken van geluids- en trillingshinder aangezien zij instaan voor het opstellen van saneringsplannen die als doel hebben om geluids- en trillingshinder te beperken.

Punt 5° voorziet het onderwerp impactmodellering in de opleiding voor MER-deskundigen in de discipline mens, deeldomein mobiliteit. Binnen dit deeldomein is impactmodellering bij een wijziging in de verkeerssituatie immers zeer belangrijk. In de andere disciplines waarbij impactmodellering een belangrijke rol speelt, werd dit wel reeds voorzien in de opleiding.

Punten 6° en 7° voorzien het onderwerp geografische informatiesystemen in de opleiding voor MER-deskundigen in de discipline mens, deeldomein ruimtelijke aspecten en de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie, deeldomein landschap, gezien het digitaal visualiseren van plannen en projecten en hun invloed op de ruimte en het landschap de laatste jaren steeds belangrijker geworden is.

Artikel 270 Artikel 271 Artikel 272 Artikel 273 Artikel 274 Artikel 275 Artikel 276 Artikel 277 Deze artikels wijzigen bijlage 10 van het VLAREL. Deze artikels wijzigen de criteria voor de beoordeling van ringtesten en technische proeven van laboratoria, vastgelegd in hoofdstuk 10 van het VLAREL. De wijzigingen houden enerzijds correcties in en anderzijds aanpassingen en bijsturingen in omwille van de opgedane praktijkervaring.

Artikel 278 Artikel 279 Artikel 280 Artikel 281 Deze artikels wijzigen bijlage 14 en 15 van het VLAREL omwille van de integratie van de koeltechnicus, de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur, de technicus voor elektrische schakelinrichtingen, de technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat en de technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen in het VLAREL. De geboorteplaats wordt niet meer op het certificaat vermeld (non-discriminatie). Een persoon wordt geïdentificeerd aan de hand van de voor- en achternaam, het unieke erkenningsnummer en de geboortedatum.

Artikel 282 Dit artikel corrigeert bijlage 16 van het VLAREL omwille van de integratie van twee nieuwe soorten bedrijven, namelijk een koeltechnisch bedrijf en bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur, in het VLAREL. Artikel 283 Dit artikel wijziging bijlage 17 van het VLAREL. Het VLAREL voorziet in een aanvullende vorming voor erkende bodemsaneringsdeskundigen door een erkende opleidingscentrum. De personen die de aanvullende vorming volgen en slagen in het afsluitend examen krijgen een getuigschrift (zie punt 2° van bijlage 17 van het VLAREL). De personen die in het bezit zijn van een getuigschrift van de aanvullende vorming voor bodemsaneringsdeskundigen krijgen in toepassing van het VLAREL (art. 53/4, § 2) van de bevoegde overheid op aanvraag de bevoegdheid om voor de bodemsaneringsdeskundige verslagen en rapporten van bodemonderzoeken en bodemsaneringsprojecten te ondertekenen (handtekeningsbevoegdheid). Deze regeling werd in het VLAREL ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 waarbij de erkenningsregeling van bodemsaneringsdeskundigen uit het VLAREBO werd gehaald en in het VLAREL werd geïntegreerd. In het VLAREL (art. 103/2 en 103/3) werd een overgangsregeling voorzien voor de personen die in het kader van het VLAREBO op basis van hun ervaring en kennis reeds handtekeningsbevoegdheid hadden gekregen : de betrokkenen krijgen van rechtswege uiterlijk tot 31 december 2017 de handtekeningsbevoegdheid in het kader van het VLAREL. Tot die datum hebben ze de mogelijkheid om de aanvullende vorming voor erkende bodemsaneringsdeskundigen te volgen en te slagen in het afsluitend examen, zodat ze op basis van het afgeleverde getuigschrift in toepassing van artikel 53/4, § 2, van het VLAREL handtekeningsbevoegdheid kunnen behouden.

Met voorliggende bepaling wordt de huidige regeling enigszins bijgestuurd in die zin dat de opgebouwde ervaring en kennis beter worden gevaloriseerd. Voor de personen die vallen onder het toepassingsgebied van de overgangsmaatregel van artikel 103/2 en 103/3 van het VLAREL en dus reeds beschikken over een zekere gevalideerde ervaring en kennis wordt niet langer als eis voor het getuigschrift voor de aanvullende vorming van erkende bodemsaneringsdeskundigen gesteld dat zij de opleiding moeten volgen en moeten slagen in het afsluitend examen. De personen die vallen onder de overgangsmaatregel krijgen de keuze : ofwel volgen zij de aanvullende vorming zonder examen af te leggen (gewijzigd punt 2° van bijlage 17), ofwel leggen zij met succes het afsluitend examen af zonder de aanvullende vorming te volgen (punt 3° van bijlage 17). Uiteraard kunnen betrokken personen deelnemen aan de aanvullende vorming en met succes het afsluitend examen afleggen.

Artikel 284 Dit artikel vervangt bijlage 18 van het VLAREL. In de huidige regeling van VLAREL is het bedrag van de retributie voor de behandeling van de aanvraag tot erkenning als bodemsaneringsdeskundige en voor de uitoefening van het toezicht op de erkenning van de bodemsaneringsdeskundige vastgelegd op 500 euro en dit ongeacht de aanvraag of het toezicht betrekking heeft op een bodemsaneringsdeskundige van type 1 of type 2. Aangezien het takenpakket van de bodemsaneringsdeskundige van type 1 beperkter is dan dat van type 2 is het ook verantwoord om het bedrag van de retributie te differentiëren naar het type van bodemsaneringsdeskundige. Voor de bodemsaneringsdeskundige van type 1 wordt de retributie middels voorliggende bepaling verminderd tot 250 euro.

Daarnaast wordt een toezichtsretributie ingevoerd voor de koeltechnische bedrijven, de bedrijven voor brandbeveiligingsapparatuur, de koeltechnici, de technici voor brandbeveiligingsapparatuur, de technici voor elektrische schakelinrichtingen, de technici voor apparatuur die oplosmiddelen bevat, en de technici voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen. Voor de bedrijven voor brandbeveiligingsapparatuur wordt er eveneens een retributie voor de behandeling van de aanvraag geheven aangezien voor deze erkenning een erkenningsaanvraag bij de afdeling Milieuvergunningen moet ingediend worden (geen erkenning van rechtswege).

Artikel 285 Dit artikel voert vier nieuwe bijlagen toe aan het VLAREL : bijlage 19 : bevat de identificatiegegevens van een natuurlijke persoon of rechtspersoon in geval van een erkenningsaanvraag of een erkenning van rechtswege bijlage 20 : bevat een lijst van de apparatuur, instrumenten en materialen die ten minste aanwezig moeten zijn voor het afnemen van het praktisch koeltechnisch examen bijlage 21 : bevat de minimale technische uitrusting van een koeltechnicus bijlage 22 : bevat de minimumgegevens voor het overzicht van de koeltechnische bedrijven die door een erkende keuringstelling met goed gevolg gekeurd werden Bijlage 20 tot en met 22 werden op enkele minimale wijzigingen na overgenomen van de overeenkomstige erkenningsbesluiten van de Vlaamse Regering van 4 september 2009. HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA) Artikel 286 Dit artikel wijzigt artikel 5.2.4.4 van het VLAREMA. De erkenning van de technicus die gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen, is momenteel geregeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de opleiding van technici die betrokken zijn bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen. Met dit wijzigingsbesluit wordt de erkenning van deze technicus naar het VLAREL overgeheveld en wordt het vermelde besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 opgeheven waardoor artikel 5.2.4.4 van het VLAREMA moet aangepast worden. HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2012 inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties, luchtvaartactiviteiten en de inzet van flexibele mechanismen Artikel 287 Dit artikel wijzigt artikel 58 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2012 inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties, luchtvaartactiviteiten en de inzet van flexibele mechanismen. De bepalingen uit artikel 58 zijn een omzetting van artikel 15, tweede lid van richtlijn 2003/87/EG. In artikel 15, tweede lid van deze richtlijn wordt echter de goedkeuring van het rapport niet vermeld, aangezien dit geen verplichting is die volgt uit de Europese wetgeving. Indien de goedkeuring van de emissiejaarrapporten in Vlaanderen echter uiterlijk op 15 april gebeurt (en niet langer op 31 maart), moet de verwijzing naar de goedkeuring geschrapt worden in artikel 58 van het besluit van de Vlaamse Regering. HOOFDSTUK 9. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu, wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek en aan de CLP-verordening Artikel 288 Dit artikel wijzigt artikel 635, § 3, van de VLAREM-trein 2013. Het betreft een verduidelijking van een overgangsbepaling omtrent de conformering van VLAREM met de CLP-verordening. Deze overgangsbepaling stelde dat de exploitant uiterlijk op 1 december 2015 een document moet opmaken waarin vermeld wordt onder welke subrubriek(en) van de indelingslijst de inrichting valt. Hieraan wordt nu toegevoegd dat tevens de opslaghoeveelheden per subrubriek in dit document moeten worden opgenomen. Dit was altijd zo bedoeld, maar wordt nu duidelijker omschreven. HOOFDSTUK 1 0. - Overgangs- en Slotbepalingen Artikel 289 Nu de 13 erkenningen die te maken hebben met het mogen uitvoeren van bepaalde werkzaamheden aan installaties met gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen (technici, examencentra, bedrijven en keuringsinstellingen) met het voorliggend wijzigingsbesluit overgeheveld worden naar het VLAREL kunnen de erkenningsbesluiten van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 die tot nu de 13 erkenningen regelden, opgeheven worden.

Artikel 290 Opgeloste zuurstof wordt momenteel door alle erkende laboratoria in de discipline water ter plaatse gemeten (= pakket W.1.6). Het pakket W.5.15 is hierdoor overbodig geworden en wordt dus best opgeheven.

Artikel 291 Artikel 292 Artikel 293 Artikel 294 Artikel 295 Artikel 296 Artikel 297 Artikel 298 Artikel 299 Deze artikels bevatten de noodzakelijke overgangsbepalingen.

Zo worden erkenningen die verleend werden voor een bepaalde termijn, omgezet naar erkenningen voor onbepaalde termijn.

Artikel 300 Dit artikel bevat een overgangsbepaling voor de verplichting van betaling van de toezichtsretributie voor de koeltechnicus, de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur, de technicus voor elektrische schakelinrichtingen, de technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat of de technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen. Deze te betalen toezichtsretributie is een nieuwe verplichting voor deze technici. Om de overgang vlot te laten verlopen wordt het betalen van deze toezichtsretributie opgelegd vanaf 1 september 2016 (start nieuwe opleidingen). Dit geeft de opleidingscentra en de overheid ook de tijd om de inning organisatorisch in orde te brengen.

Artikel 301 Dit artikel bevat een overgangsbepaling voor artikel 58/2, 2°, d), van het VLAREL. Eén van de voorwaarden om aangewezen te kunnen worden als keuringsinstelling is dat de keurder over een erkenning als koeltechnicus van categorie I moet beschikken. Om de keurder(s) van een keuringsinstelling de tijd te geven om hieraan te kunnen voldoen, wordt in een overgangsperiode voorzien. De keurder krijgt tot uiterlijk 1 januari 2017 de tijd om een erkenning als koeltechnicus van categorie I te behalen.

Artikel 302 Dit artikel regelt de overgangsbepalingen voor bestaande bevoegde deskundigen. Deze bevoegde deskundigen zijn aanvaard voor een welbepaalde termijn en voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten vermeld in hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM. Door de omzetting van de CLP-richtlijn zijn bepaalde activiteiten verschoven van hoofdstuk 5.17 naar hoofdstuk 5.6 van titel II van het VLAREM. Bevoegde deskundigen zijn sindsdien bevoegd voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten in beide hoofdstukken. De bestaande bevoegde deskundige worden door deze overgangsbepaling ook bevoegd voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten vermeld in hoofdstuk 5.6 van titel II van het VLAREM. De geldigheidstermijn van de aanvaarding blijft onveranderd.

Artikel 303 Dit artikel bevat een overgangsbepaling voor de nieuwe erkenningsvoorwaarde als milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen voor het domein E (uitvoeren van de controles en periodieke onderzoeken van damprecuperatiesystemen), vermeld in artikel 9, punt 3° van het VLAREL, zijnde het kunnen voorleggen van een gunstige beoordeling van het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest, gegeven op basis van de werkwijze en gebruikte meetapparatuur bij de meting van de damp-benzineverhouding door de aanvrager. Personen die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit reeds erkend zijn, worden vrijgesteld van deze voorwaarde tot uiterlijk 1 juli 2018. Indien tegen deze datum niet voldaan wordt aan de bijzondere erkenningsvoorwaarde, vervalt de erkenning voor dit domein E van rechtswege.

Artikel 304 Dit artikel regelt de retroactieve werking van artikel 257 en artikel 276 van dit besluit.

M.b.t. artikel 255 : Ter wille van de rechtszekerheid wordt de verlenging van de overgangsregeling tot 1 januari 2016 met terugwerkende kracht verleend met ingang van 1 januari 2015.

M.b.t. artikel 274 : Sinds 1 januari 2011 bevat bijlage 10 van het VLAREL de beoordelingscriteria voor de pakketten van de laboratoria in de discipline water, de discipline lucht en de discipline bodem, deeldomein bodembescherming. De handmatige bepaling van de bodemtextuur is een onderdeel van het pakket waarvoor een laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming, erkend kan worden. Een persoon is geslaagd als de bodemtextuur voor minimaal zes van de zeven aangeboden bodemstalen correct bepaald werden.

Met het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 tot wijziging van het VLAREL en tot wijziging van diverse andere besluiten wat betreft erkenningen met betrekking tot het leefmilieu (inwerkingtreding 3 mei 2013) werd bijlage 10 van het VLAREL aangepast met de integratie van de laboratoria in de discipline bodem, deeldomeinen bemesting en bodemsanering, de discipline mest, de discipline diervoeder en de discipline afvalstoffen en andere materialen. Met de herziening van deze bijlage 10 werd door een vergissing het beoordelingscriterium voor de handmatige bepaling van de bodemtextuur gewijzigd waardoor een persoon nu voor alle zeven bodemstalen een correcte beoordeling moest geven om te kunnen slagen in plaats van voor minimaal zes bodemstalen. Sinds 3 mei 2013 wordt echter nog steeds het criterium van minimaal zes juiste beoordelingen op zeven stalen in de praktijk toegepast. Om die reden wordt het criterium voor het slagen voor de handmatige bepaling van de bodemtextuur met terugwerkende kracht vanaf 3 mei 2013 gecorrigeerd naar minimaal zes juiste beoordelingen op zeven stalen.

Artikel 305 Dit artikel stelt de klassieke slotbepaling vast.

De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE _______ Nota 1 Niet in alle Europese lidstaten is een actualisatie-examen verplicht. Zo wordt in Nederland, Frankrijk en Duitsland een certificaat van onbepaalde duur aan de koeltechnicus afgeleverd zonder dat een actualisatie-examen nog afgelegd moet worden. In het Waalse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de erkenning als koeltechnicus momenteel van bepaalde duur (vijf jaar) dus het slagen voor een actualisatie-examen is dan geen gebruikseis maar een erkenningsvoorwaarde.

Raad van state, afdeling Wetgeving, advies 58.864/1 van 26 februari 2016 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu, wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek' Op 26 januari 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 26 februari 2016, een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu, wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 18 februari 2016. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH en Patricia DE SOMERE, staatsraden, Marc RIGAUX, assessor, en Wim GEURTS, griffier.

De verslagen zijn uitgebracht door Kristine BAMS, eerste auditeur en Pierrot T'KINDT, auditeur.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 26 februari 2016. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND 2. Het om advies voorgelegde ontwerp strekt ertoe wijzigingen aan te brengen in diverse besluiten van de Vlaamse Regering die betrekking hebben op het leefmilieu. Vooreerst betreft het (repetitieve) wijzigingen die nodig zijn om de meest recente "beste beschikbare technieken"-studies te vertalen naar verschillende bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 `houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne' (hierna : VLAREM II) (artikelen 1 tot 168 van het ontwerp) en van de bijlagen bij dat besluit (artikelen 169 tot 189 van het ontwerp). Ook worden punctuele wijzigingen aangebracht aan de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 `houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage' (artikelen 190 tot 192 van het ontwerp) en van 8 december 2006 `betreffende het onderhoud en het nazicht van centrale stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater' (artikelen 193 tot 204 van het ontwerp), en de hieruit voortvloeiende wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 `tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid' (artikelen 205 tot 213 van het ontwerp).

Voorts worden wijzigingen aangebracht aan VLAREM II en de bijlagen ervan teneinde een (soepeler) geluidskader vast te stellen in de omgeving van supermarkten in het kader van het zogenaamde PIEK-project (de artikelen 3, 22 en 173 tot 176 van het ontwerp).

Verder strekt het ontwerp ertoe diverse wijzigingen aan te brengen in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 `tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu' (hierna : VLAREL) (artikelen 214 tot 285 van het ontwerp), teneinde de integratie in het VLAREL te verwezenlijken van vijf besluiten van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 die betrekking hebben op de certificering van bedrijven, technici, examencentra en keuringsinstellingen die omgaan met gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen, en voorziet het, daarbij aansluitend, in een aanpassing van VLAREM II (zie boven) en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 `tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen' (artikel 286 van het ontwerp).

Ten slotte bevat het ontwerp nog wijzigingen aan twee andere besluiten van de Vlaamse Regering (artikelen 287 en 288 van het ontwerp), alsook overgangs- en slotbepalingen (artikelen 289 tot 305 van het ontwerp). 3.1. Het ontworpen besluit vindt in beginsel rechtsgrond in de in de aanhef aangehaalde bepalingen, met dien verstande dat eveneens een beroep moet worden gedaan op : - artikel 4 van het decreet van 28 december 1964 `betreffende de bestrijding van luchtverontreiniging' (artikelen 199 tot 202 van het ontwerp); - artikel 12, § 1, van het decreet van 28 juni 1985 `betreffende de milieuvergunning' (hierna : het milieuvergunningendecreet) (artikel 6 van het ontwerp); en - de artikelen 4.3.2, § § 2 en 2bis, en 10.2.4, § 4, van het decreet van 5 april 1995 `houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid' (artikelen 190 tot 192, respectievelijk 270 tot 277 en 304 van het ontwerp). 3.2. De hierna volgende in de aanhef vermelde bepalingen bieden evenwel geen rechtsgrond voor de ontworpen regeling : - artikel 30 van het decreet van 26 maart 2004 `betreffende de openbaarheid van bestuur'; en - artikel 17 van het decreet van 25 mei 2012 `tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming met het oog op de omzetting van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)'. 3.3. Bij artikel 4 van het ontwerp wordt een stuurgroep opgericht bestaande uit "de adviesverlenende adviesorganen vermeld in artikel 20, § 1, van titel I van het Vlarem" (het ontworpen artikel 2.8.2.3 VLAREM II). Deze stuurgroep stelt op haar beurt een begeleidingscomité samen (het ontworpen artikel 2.8.2.2 VLAREM II).

De adviesorganen vermeld in artikel 20, § 1, VLAREM I betreffen, naast een aantal afdelingen van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, en van het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, een aantal intern verzelfstandigde agentschappen (hierna : IVA) zoals de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) (IVA met rechtspersoonlijkheid), de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) (IVA met rechtspersoonlijkheid), en het Vlaams Energieagentschap (VEA) (IVA zonder rechtspersoonlijkheid), alsook het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC), deze vier laatste, luidens artikel 20, § 1, derde lid, VLAREM I "naargelang de aard van de inrichting zoals bepaald in § 2, 3° tot en met 12° ".

Aangenomen wordt dat op grond van de bepalingen die haar belasten met de uitvoerende macht en met de organisatie van haar diensten (de artikelen 20 en 87, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen') de Vlaamse Regering commissies of adviesorganen kan oprichten, op voorwaarde dat deze alleen tot taak hebben haar bij de uitoefening van haar uitvoeringsopdrachten voor te lichten of niet-bindende adviezen of voorstellen te doen en op voorwaarde dat de raadpleging van die organen niet verplicht is.

Bovendien kunnen op grond van die wetsbepalingen geen verplichtingen worden opgelegd aan derden, bijvoorbeeld wat betreft de samenstelling van die commissies of adviesorganen. In dat geval is immers een uitdrukkelijke wettelijke machtiging vereist.

Het door de gemachtigde als rechtsgrond voor artikel 4 van het ontwerp ingeroepen artikel 12, § 1, van het milieuvergunningendecreet, dat de Vlaamse Regering machtigt om de overheidsorganen aan te wijzen die vooraf advies uitbrengen over een vergunningsaanvraag, kan in geen geval rechtsgrond bieden voor het oprichten van een stuurgroep die wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van de adviesverlenende overheidsorganen vermeld in artikel 20, § 1, VLAREM I, althans wat de IVA's met rechtspersoonlijkheid (OVAM en VMM) en het FANC betreft.

De steller van het ontwerp dient dan ook te onderzoeken welke bepalingen daarvoor eventueel wel rechtsgrond kunnen bieden. Zo hiervoor geen rechtsgrond voorhanden is, kunnen de ontworpen bepalingen, zoals zij thans luiden, geen doorgang vinden. De Raad van State, afdeling Wetgeving, dient dan ook op dit punt een voorbehoud te maken.

VORMVEREISTEN 4. Uit de bij de adviesaanvraag gevoegde stukken blijkt dat is overgegaan tot een kennisgeving aan de Europese Commissie overeenkomstig de artikelen 15, lid 7, en 39, lid 5, van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 `betreffende diensten op de interne markt' (hierna : de Dienstenrichtlijn), voor de bepalingen van het ontwerp die verband houden met de erkenning van koeltechnici en van keuringsinstellingen. Op de vraag waarom de kennisgeving tot die bepalingen beperkt blijft, heeft de gemachtigde volgend antwoord bezorgd : "De erkenningen die met het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering in het VLAREL geïntegreerd worden, zijn geen nieuwe erkenningen. Deze erkenningen worden met het ontwerp van BVR overgeheveld vanuit de volgende BVR's : 1) het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici, 2) het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van bedrijven en hun technici voor brandbeveiligingssystemen die ozonlaagafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten, 3) het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van technici die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit hoogspanningsschakelaars, 4) het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur, 5) het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de opleiding van technici die betrokken zijn bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen. Het gaat hier om erkenningen die voortvloeien uit communautaire regelgeving (verordeningen inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen en verordening (EG) Nr. 1005/2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen) en die in die context reeds Europees werden aangemeld, ook formeel op basis van artikel 5, lid 5, van de verordening (EG) nr. 842/2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen en die ook opnieuw zullen worden aangemeld op basis van artikel 10, lid 10, van de nieuwe verordening (EU) nr. 517/2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen. Zij worden in overeenstemming geacht met de Dienstenrichtlijn zonder bijkomende aanmeldingsverplichting.

De kennisgeving met toepassing van de artikelen 15, lid 7, en 39, lid 5, van de Dienstenrichtlijn voor de koeltechnicus gebeurt nu enkel omwille van het feit dat niet alleen meer de koeltechnici die binnen het Vlaamse Gewest een certificaat behaald hebben, maar in de nieuwe regeling ook de koeltechnici die buiten het Vlaamse Gewest een `Europees' certificaat behaald hebben conform artikel 5 van verordening (EG) nr. 303/2008 en in het Vlaamse Gewest werkzaam zijn vijfjaarlijks zullen moeten slagen voor het actualisatie-examen om hun erkenning in het Vlaamse Gewest te mogen blijven gebruiken. Deze verplichting voor de koeltechnici die buiten het Vlaamse Gewest een `Europees' certificaat behaald hebben, was tot nu toe niet het geval.

De andere technici die in het VLAREL geïntegreerd worden, hebben niet de verplichting om voor een actualisatie-examen te slagen. Vandaar dat hiervoor geen kennisgeving gebeurt.

De kennisgeving met toepassing van de artikelen 15, lid 7, en 39, lid 5, van de Dienstenrichtlijn voor de keuringsinstelling gebeurt omdat deze erkenning van onbepaalde duur nieuw is en niet verplichtend voortvloeit uit communautaire regelgeving." In dat verband dient er aan te worden herinnerd dat met betrekking tot verordening nr. 304/2008, waarvan melding wordt gemaakt in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp, in het verleden door de Raad van State, afdeling Wetgeving, is opgemerkt,1 "dat het toepassingsgebied van de ontworpen regeling ruimer is dan het toepassingsgebied van verordening (EG) nr. 304/2008[, omdat l]uidens artikel 2, lid 1, a), van deze verordening (...) deze slechts van toepassing [is] op personeel dat lekkagecontrole uitvoert `van toepassingen die 3 kg of meer gefluoreerde broeikasgassen bevatten', terwijl in het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt, geen gewag wordt gemaakt van deze beperking en [het] dus met andere woorden van toepassing is op lekkagecontrole van `alle toepassingen'." De steller van het ontwerp dient met dit gegeven rekening te houden bij het beoordelen van de verplichting tot kennisgeving aan de Europese Commissie, overeenkomstig de artikelen 15, lid 7, en 39, lid 5, van de Dienstenrichtlijn.

ONDERZOEK VAN DE TEKST ALGEMENE OPMERKING 5. In verschillende bepalingen van het ontwerp wordt gerefereerd aan technische normen die niet overeenkomstig artikel 190 van de Grondwet zijn bekendgemaakt en die derhalve in beginsel niet tegenwerpbaar zijn aan iedereen (bijvoorbeeld norm IEC in artikel 3, 10°, van het ontwerp, norm EN in de artikelen 50 en 77 van het ontwerp, en norm NTA in artikel 77 van het ontwerp). De Raad van State, afdeling Wetgeving, heeft in het verleden al bij herhaling aandacht besteed aan het knelpunt van de ontbrekende bekendmaking van technische normen waaraan in Belgische rechtsregels wordt gerefereerd en heeft in dit verband gewezen op de wenselijkheid van het uitwerken van een horizontale oplossing. Tevens heeft de Raad opgemerkt dat, ingeval er bijzondere redenen zouden zijn om bij wet af te wijken van de gebruikelijke bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, erop dient te worden toegezien dat de alternatieve vorm van bekendmaking beantwoordt aan de essentiële randvoorwaarden inzake toegankelijkheid en kenbaarheid van een officiële bekendmaking, waarbij het essentieel is dat (in casu) een Nederlandse versie van de betrokken normen beschikbaar is en dat, wanneer voor het consulteren van de normen een vergoeding wordt gevraagd, het bedrag ervan de toegankelijkheid van die normen niet op een onevenredige wijze belemmert.

BIJZONDERE OPMERKINGEN Opschrift 6. De zinsnede in het opschrift "wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek", verwijst enkel naar de vertaling van de Vlaamse BBT-studies naar VLAREM II, terwijl de strekking van het ontwerp veel ruimer is.Het verdient dan ook aanbeveling het opschrift van het ontwerp in overeenstemming te brengen met de inhoud ervan.

Indien dit zou leiden tot een weinig leesbaar opschrift, kan ervoor geopteerd worden om de zinsnede `wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek' eenvoudigweg te schrappen.

Aanhef 7. De verwijzingen in de aanhef naar de rechtsgrond biedende bepalingen dienen in overeenstemming te worden gebracht met hetgeen dienaangaande hiervoor is opgemerkt. 8. Ook dient in de aanhef een lid te worden ingevoegd waarin wordt verwezen naar de akkoorden die de Vlaamse minister die bevoegd is voor de begroting heeft verleend op 18 juni en 7 juli 2015.2 9. Aangezien om advies is gevraagd met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° (niet : 1° ), van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, dient de laatste verwijzing in de aanhef te worden geredigeerd als volgt : "Gelet op advies 58.864/1 van de Raad van State, gegeven op [datum], met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;".

Artikel 3 10. In artikel 3, 14°, van het ontwerp wordt "HLTS" omschreven als "de versie van februari 2014 van de handreiking Limburgs traditioneel schieten".Deze "handreiking" is volgens de gemachtigde terug te vinden op volgende url : www.limburg.nl/dsresource?objectid=40268&type=org.

Zoals sub 5 is opgemerkt, kan een alternatieve vorm van bekendmaking worden aanvaard voor zover de toegankelijkheid en kenbaarheid van deze normen is gewaarborgd, en bovendien op een rechtszekere wijze kan worden vastgesteld welke versie ervan op een bepaald ogenblik van toepassing is. Door te verwijzen naar "de versie van februari 2014" wordt de tekst van de HLTS bevroren, zodat latere wijzigingen ervan geen invloed zullen hebben.3 Bovendien bestaat in dit geval het risico dat "de versie van februari 2014" na verloop van tijd niet meer beschikbaar zal zijn. Vraag is of de steller van het ontwerp met dit gegeven rekening heeft gehouden.

Artikel 4 11. Door in de ontworpen paragraaf 4, 1° tot 3°, telkenmale te verwijzen naar de minister, bevoegd voor de bedoelde erkenning, kan verkeerdelijk de indruk worden gewekt dat een bijzondere regeling wordt vastgesteld, die nadien nog zou kunnen worden gewijzigd. Men schrappe in de ontworpen bepalingen bijgevolg beter "door de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid",4 "door de minister die het welzijn op het werk in zijn bevoegdheid heeft", en "door de minister, bevoegd voor de consumentenzaken".

Artikel 15 12. Als gevolg van de invoeging van een nieuw tweede lid in het ontworpen artikel 4.4.4.1, § 2, VLAREM II, zijn de interne verwijzingen in deze bepaling niet meer correct. Ook in de bestaande te wijzigen tekst lijken de verwijzingen niet correct te zijn. De stellers van het ontwerp doen er goed aan deze verwijzingen nogmaals te onderzoeken.

Artikel 25 13. Aangezien in de bestaande tekst van VLAREM II het "Vlaams Energieagentschap" steeds voluit wordt geschreven, houdt men deze schrijfwijze het best ook aan in het ontworpen artikel 4.9.3.4, tweede lid.

Artikel 52 14. Met het voorstel van de gemachtigde om de datum van "1 januari 2016" in het ontworpen artikel 5.7.5.1, § 3, vierde lid, VLAREM II (artikel 52, 2°, van het ontwerp), op te schuiven naar "1 september 2016", kan worden ingestemd. Op die wijze wordt de exploitant voldoende tijd gegeven om bedoeld buitengebruikstellingsplan op te stellen en uit te voeren.

Artikelen 73 en 75 15. Zoals bevestigd door de gemachtigde is het de bedoeling van de steller van het ontwerp om het bestaande tweede lid van de artikelen 5.17.4.2.10 en 5.17.4.3.18 VLAREM II, aan te vullen met de ontworpen eerste volzin, en een nieuw lid in te voegen. Ter wille van de rechtszekerheid worden deze bepalingen het best in die zin geherformuleerd.

Artikelen 190 tot 192 16. De artikelen 190 tot 192 van het ontwerp wijzigen de bijlagen II en III bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 november 2004 `houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage'.De ontworpen wijziging komt neer op een versoepeling van de regelgeving.

In het verslag aan de Vlaamse Regering wordt toegelicht dat deze versoepeling in overeenstemming is met de verplichtingen die voortvloeien uit de Europeesrechtelijke regels.

De ontworpen regeling moet evenwel ook beoordeeld worden in het licht van artikel 23, derde lid, 4°, van de Grondwet, waarin het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu wordt gewaarborgd. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat deze bepaling een standstill-verplichting inhoudt, die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever een bestaand beschermingsniveau dat wordt geboden door van toepassing zijnde regelgeving in aanzienlijke mate vermindert, zonder dat daarvoor redenen voorhanden zijn die verband houden met het algemeen belang.5 De Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak, heeft gesteld dat voor een vermindering van het bestaande beschermingsniveau redenen voorhanden moeten zijn die verband houden met het algemeen belang en dat de overheid moet zijn overgegaan tot een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen.6 Hierover ondervraagd door de auditeur-verslaggever, heeft de gemachtigde het volgende verklaard : "De wijzigingen van bijlage II zijn in overeenstemming met het standstill-beginsel. De wijzigingen aan bijlage II moeten samen worden gelezen met de wijzigingen aan bijlage III. De m.e.r-plicht in ruime zin wordt behouden, de te volgen procedure voor een aantal projecten wordt wel vereenvoudigd.

In alle gevallen blijft gelden dat voor een project dat onder één van de rubrieken in bijlage II of III valt en waarvoor er toch aanzienlijk negatieve effecten kunnen worden verwacht, een volwaardig project-MER moet opgemaakt worden. - Inzake rubriek 1 a van bijlage II : De opname van deze projecten enkel in rubriek 1 a van bijlage III betekent een vereenvoudiging in procedure. Grote ingrepen uit een ruilverkavelingsproject kunnen alsnog onder een andere rubriek van bijlage II vallen. - Inzake rubrieken 1 c en 10 h van bijlage II : Beide rubrieken werden samengevoegd en vereenvoudigd. Projecten inzake kanalisering en ter beperking van overstromingen die niet meer vallen onder bijlage II, worden nu ondervangen door rubriek 10 l van bijlage III, voor deze projecten betreft dit dus ook een vereenvoudiging in procedure." Het verdient aanbeveling om deze verduidelijking op te nemen in het verslag aan de Vlaamse Regering.

Artikel 214 17. De definities opgenomen in de ontworpen punten 53° tot en met 66° van artikel 4, § 1, VLAREL (artikel 214, 4°, van het ontwerp) bevatten voornamelijk een herhaling of parafrasering van begripsomschrijvingen die reeds voorkomen in EU-verordeningen, inzonderheid in verordening (EU) nr.517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 `betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006'.7 Overeenkomstig artikel 288, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is een verordening verbindend in al haar onderdelen en is ze rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Behoudens in gevallen waarin de verordening enige marge laat voor verdere discretionaire uitvoering, betekent die rechtstreekse toepasselijkheid dat geen optreden van de lidstaten vereist is om de bepalingen ervan te integreren in hun interne rechtsorde. Bepalingen van een verordening moeten inzonderheid niet worden omgezet in het interne recht van de lidstaten. Niet alleen is een dergelijke werkwijze overbodig op het normatieve vlak aangezien ze geen nieuwe norm tot stand brengt, maar bovendien houdt ze het gevaar in dat verwarring ontstaat inzake het rechtskarakter van het in de internrechtelijke regeling opgenomen voorschrift en onder meer over de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie om kennis te nemen van alle betwistingen in verband met de voorschriften van de verordening. Ook kan die werkwijze verwarring doen ontstaan over het ogenblik van inwerkingtreding van die voorschriften.8 Het overnemen van bepalingen van een verordening van de Europese Unie in een internrechtelijke regeling kan dan ook alleen worden gedoogd in zoverre zulks noodzakelijk is voor de leesbaarheid van eventuele internrechtelijke uitvoeringsmaatregelen, in welk geval een verwijzing naar de betreffende bepaling van de verordening het geëigende middel zal zijn om de aard van die bepaling herkenbaar te houden ("Overeenkomstig artikel ... van verordening ...").9 De voormelde ontworpen definitiebepalingen, die soms louter de inhoud van de overeenkomstige bepalingen van verordening nr. 517/2014 letterlijk hernemen zonder dat uitdrukkelijk aan te geven, zijn vanuit dat oogpunt voor kritiek vatbaar. 18. Aan het einde van de definitie van "ozonlaagafbrekende stoffen" in het ontworpen artikel 4, § 1, 54°, VLAREL schrijve men "geregenereerde stoffen" (niet : "gegenereerde").10 19.1. Op de vraag of het niet beter ware om het in het ontworpen artikel 4, § 1, 59°, VLAREL gedefinieerde adviesorgaan neutraler te omschrijven als een "instantie" of "entiteit" (in plaats van : "een vzw") die het sectorale opleidingsbeleid ondersteunt, heeft de gemachtigde geantwoord dat "een vzw" het best wordt vervangen door de neutralere omschrijving "een instantie". 19.2. Die aanpassing is ook relevant voor de ontworpen artikelen 28, § 2, tweede lid, en 43/10, § 1, tweede lid, en § 9, VLAREL (artikelen 226, 3°, en 240 van het ontwerp), alsook bij de verwijzing in de ontworpen bijlage XXIII van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 `tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid' (bijlage 10 bij het ontwerp).

Artikel 215 20. In de ontworpen punten 2°, i), en 4°, l), van artikel 6 VLAREL (artikel 215, 1° en 2°, van het ontwerp) dient telkens te worden verwezen naar "artikel 5bis.15.5.2.3, § 1," van titel II van het VLAREM. Artikel 218 21. Er bestaat een tegenstelling tussen de tekst van de ontworpen bepaling, waarin wordt gesteld dat de examenjury bestaat uit "minstens drie specialisten", en de bespreking van die bepaling in het bij het ontwerp gevoegde verslag aan de Vlaamse Regering (p.69), waar wordt gewag gemaakt van een examenjury bestaande uit "minstens twee leden".

Die tegenstelling moet ongedaan worden gemaakt.

Artikel 219 22. Zoals de gemachtigde heeft bevestigd, dient in punt 2° van het ontworpen artikel 24/7 VLAREL, zoals in punt 3°, c), 1), van hetzelfde artikel, te worden geschreven "een master in de industriële wetenschappen" (niet : "een master in de industriële ingenieurswetenschappen"). Artikel 220 23. De gemachtigde is het ermee eens om in de tweede zin van het ontworpen artikel 25, eerste lid, 1°, VLAREL de woorden "of de technische proef" te schrijven (in plaats van : "of bij een technische proef"). 24. Het tweede en het vierde lid van het ontworpen artikel 25 VLAREL worden het best samengevoegd tot een derde lid, luidend als volgt : "De gunstige beoordeling, vermeld in het eerste lid, 1° en 3°, b), en het tweede lid, mag niet ouder zijn dan één jaar, voorafgaand aan de datum van de indiening van de volledige erkenningsaanvraag." Enkel in geval van die samenvoeging kan de verwijzing naar "artikel 25, vierde lid" in de artikelen 27, § 2, 4°, en 53, eerste lid, 2°, VLAREL, zoals die respectievelijk worden gewijzigd en vervangen bij de artikelen 225, 2°, en 245 van het ontwerp, worden behouden.

Artikel 235 25. In de tweede zin van het ontworpen artikel 40/1, 5°, VLAREL schrijve men "slaagt hij voor het actualisatie-examen of voor een gelijkwaardig examen vóór hij de erkenning kan gebruiken" (niet : "moet hij slagen voor het actualisatie-examen, vermeld in artikel 40/1, eerste lid, 5°, in een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, h), of voor een gelijkwaardig examen dat aanvaard is door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, voor hij de erkenning kan gebruiken"). Artikel 237 26. Artikel 237, 1°, van het ontwerp, waarbij artikel 42, 2°, c), VLAREL wordt gewijzigd, dient te worden gesteld als volgt : "aan punt 2°, c), wordt het woord `bezitten' toegevoegd;".

De huidige redactie van artikel 237, 1°, voldoet niet, aangezien in de betreffende VLAREL-bepaling tweemaal de woorden "tweede niveau" voorkomen en deze slechts eenmaal, namelijk aan het einde van die bepaling, moeten worden aangevuld met het woord "bezitten".

Artikel 241 27. De gemachtigde heeft bevestigd dat in het ontworpen artikel 48, tweede lid, 3°, VLAREL ook, zoals in de overige onderdelen van de betreffende opsomming, de woorden "dat alleen erkend is" dienen te worden geschreven (niet : "dat alleen erkend wil worden"). Artikel 250 28. Aan het einde van het ontworpen artikel 53/8, 3°, a), VLAREL moet worden verwezen naar "de registraties, vermeld in punt 2° " (niet : "punt 3° "). Artikel 257 29. Ter wille van de rechtszekerheid verdient het aanbeveling om aan de verlenging van de overgangsregeling tot 1 januari 2016 terugwerkende kracht te verlenen met ingang van 1 januari 2015. Artikel 304 van het ontwerp dient dan met een bepaling in die zin te worden aangevuld.

Artikel 258 30. De vervanging van de woorden "module G2" door "module GI", die bij artikel 258, 1°, van het ontwerp wordt aangebracht in hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 3, punt 4°, van bijlage 1 bij VLAREL, is ook relevant voor het opschrift en de inleidende zin van de betreffende onderafdeling.Men schrijve dan ook in voormeld artikel 258, 1° : "in hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 3, wordt in het opschrift, de inleidende zin en punt 4° de zinsnede `module G2' vervangen door de zinsnede `module GI';". 31. De vervanging van de zinsnede "module G3" door de zinsnede "module GII", bij artikel 258, 2°, van het ontwerp, in hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 4, van dezelfde bijlage, is zonder voorwerp, aangezien deze reeds tot stand is gebracht bij artikel 624, 5°, b), van het wijzigingsbesluit van 16 mei 2014. Artikel 271 32. In artikel 271, 1°, van het ontwerp schrijve men "of met toepassing van 1°, d)," (niet : "volgens de modaliteiten als vermeld in 1°, d)"). Artikel 272 33. Gevraagd of de ontworpen toevoeging aan bijlage 10, hoofdstuk 1, 3°, b), VLAREL (artikel 272, 1°, van het ontwerp) volkomen inpasbaar is in de huidige redactie van die bepaling, heeft de gemachtigde verklaard dat littera b) na wijziging het best als volgt zou luiden : "b) als een parameter niet of in een zeer lage concentratie aanwezig was volgens de criteria beschreven in 2°, f), wordt het resultaat van een laboratorium beoordeeld als `goed' wanneer het resultaat dat het laboratorium gerapporteerd heeft, indien het een getalwaarde betreft, lager is dan of gelijk is aan tweemaal de rapportagegrens, vermeld in de desbetreffende wetgeving die van toepassing is in het Vlaamse Gewest, of als de rapportagegrens, die gehanteerd wordt door het laboratorium, voldoet aan de rapportagegrens, vermeld in de desbetreffende wetgeving die van toepassing is in het Vlaamse Gewest;" Met dit voorstel kan worden ingestemd. Artikel 272, 1°, van het ontwerp dient dan op overeenkomstige wijze te worden aangepast.

Artikel 282 34. In artikel 282 van het ontwerp dient te worden gespecificeerd dat een zinsnede wordt vervangen in "bijlage 16, tweede lid, 1°, a) en b)," bij VLAREL. Tevens kan de gelegenheid te baat worden genomen om het opschrift van bijlage 16 in overeenstemming te brengen met de vervanging van artikel 25/3 VLAREL (artikel 223 van het ontwerp).

Artikel 283 35. In artikel 283 van het ontwerp dient te worden gespecificeerd dat een zin wordt toegevoegd aan "bijlage 17, 2°, eerste lid," bij VLAREL. Artikel 288 36. De ontworpen wijziging houdt de verplichting in om, vanaf de inwerkingtreding van de ontworpen bepaling, in het document dat de exploitant van een inrichting dient op te stellen uiterlijk op 1 december 2015 (met toepassing van de overgangsbepaling vervat in artikel 635, § 3, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 201411), naast de subrubriek(en) van de indelingslijst onder welke de inrichting valt, ook de "opslaghoeveelheden per subrubriek" te vermelden. Voor de exploitanten van een inrichting die deze "opslaghoeveelheden per subrubriek" nog niet zouden hebben bezorgd, verdient het aanbeveling, ter wille van de rechtszekerheid, deze nieuwe verplichting meer uitdrukkelijk in de tekst te formuleren.

Artikel 293 37. In artikel 293, eerste lid, van het ontwerp dient te worden verwezen : - aan het einde van de eerste zin, naar "categorie I, II, III of IV" (niet : "VI"), aangezien die categorisering betrekking heeft op de erkenning als koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e), VLAREL; - in de derde zin, naar "artikel 40/1, 5° " VLAREL (niet : "artikel 40/1, eerste lid, 5° ").

Artikel 303 38. Aan de gemachtigde is gevraagd hoe, in het licht van het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel, wordt verantwoord dat een milieudeskundige in de discipline "houders voor gassen of gevaarlijke stoffen" die op de datum van inwerkingtreding van het te nemen besluit is erkend voor domein E, voor onbepaalde tijd wordt vrijgesteld van de bijzondere erkenningsvoorwaarde vermeld in artikel 9, 3°, VLAREL (artikel 303 van het ontwerp), terwijl een milieudeskundige in de voornoemde discipline die vanaf die inwerkingtredingsdatum voor domein E wil worden erkend, op grond van het ontworpen artikel 9, 3°, VLAREL (artikel 216 van het ontwerp) zal moeten beschikken over een gunstige beoordeling van het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest die niet ouder is dan één jaar. De gemachtigde stelt in zijn antwoord voor om bijkomend te bepalen "dat een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen die op de datum van inwerkingtreding van het te nemen besluit erkend is voor domein E tegen 1 juli 2018 moet beschikken over een gunstige beoordeling van het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest" en dat bij gebreke daarvan de bestaande erkenning voor het voornoemde domein vervalt.

Met het voorstel van de gemachtigde kan worden ingestemd.

Artikel 304 39. De steller van het ontwerp dient na te gaan of niet veeleer artikel 276 van het ontwerp uitwerking dient te hebben met ingang van 3 mei 2013, in plaats van artikel 277 van het ontwerp, rekening houdende met de bespreking van artikel 304 van het ontwerp in het verslag aan de Vlaamse Regering.In dat laatste wordt overigens verwezen naar artikel 281 van het ontwerp, hetgeen wellicht ook een vergissing is.

Bijlagen 12 en 15 40. De gemachtigde gaat ermee akkoord dat in bijlage 19, 1°, d), bij VLAREL (bijlage 12 bij het ontwerp) onder identificatiegegevens van de eventuele werkgever in de eerste plaats "de naam" van die laatste dient te worden vermeld.12 41.1. De gemachtigde heeft ook bevestigd dat in diezelfde ontworpen bepaling met de woorden "het statuut" wordt gedoeld op "de rechtsvorm" van het betreffende bedrijf. De tekst van de bepaling wordt het best in die zin aangepast. 41.2. Die opmerking geldt ook voor het ontworpen punt 2° van bijlage 22 bij VLAREL (bijlage 15 bij het ontwerp).

De griffier, Wim GEURTS De voorzitter, Marnix VAN DAMME _______ Nota's 1 Zie adv.RvS 46.796/3 van 30 juni 2009 over een ontwerp dat heeft geleid tot het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 `inzake de certificering van bedrijven en hun technici voor brandbeveiligingssystemen die ozonlaagafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten', 6-7, opmerking 6. 2 Volgens de wetgevingstechnische regels van de Vlaamse overheid (omzendbrief VR/2014/4 van 9 mei 2014 `betreffende de wetgevingstechniek', aanwijzing 80, 4°, b)) dient dan geen gewag te worden gemaakt van het advies van de Inspectie van Financiën, al wordt doorgaans aangenomen dat alle vervulde verplichte vormvereisten dienen te worden vermeld in de aanhef (Beginselen van de wetgevingstechniek.

Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, aanbevelingen nrs. 19, eerste zin, d), 20, en 31, alsook formule F 3-4-7, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be), hierna verkort weergegeven als Handleiding wetgevingstechniek). 3 Handleiding wetgevingstechniek, aanbeveling nr. 74. 4 Overigens is de federale minister die energie onder zijn bevoegdheid heeft, de ter zake bevoegde minister. 5 GwH 15 september 2004, nr. 150/2004, B.12; GwH 1 september 2008, nr. 121/2008, B.11.1; GwH 3 mei 2012, nr. 58/2012, B.2.2. 6 RvS 25 november 2010, nr. 209.222, Van Bavel. 7 Vergelijk de punten 1, 6, 7, 33 en 36 van artikel 2 van verordening nr. 517/2014 met de ontworpen punten 53°, 56°, 57°, 58° en 61° van artikel 4, § 1, VLAREL, alsook, zij het dat daar telkens een referentie aan ozonlaagafbrekende stoffen is ingevoegd, de punten 14 en 18 tot en met 21 van het voormelde verordeningsartikel met de ontworpen punten 62° tot en met 66° van dezelfde VLAREL-paragraaf. 8 Zie HvJ 7 februari 1973, zaak 39/72, Commissie v. Italië, Jur. 1973, 101. 9 Zie Handleiding wetgevingstechniek, aanbevelingen nrs. 80, a), en 182, in fine. 10 Zie artikel 3, punt 4, van verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 `betreffende de ozonlaagafbrekende stoffen'. 11 Besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 `tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu, wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek en aan de CLP-verordening'. 12 Cf. het geldende artikel 27, § 2, 1°, a), eerste lid, 4), VLAREL en punt 2°, a) van de ontworpen bijlage 19.

18 MAART 2016. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu De Vlaamse Regering, Gelet op verordening (EG) nr. 304/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van bedrijven en personeel op het gebied van stationaire brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten;

Gelet op verordening (EG) nr. 306/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur;

Gelet op verordening (EG) nr. 307/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor opleidingsprogramma's en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsgetuigschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen;

Gelet op verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen, het laatst gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1088/2013 van de Commissie van 4 november 2013;

Gelet op verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006;

Gelet op uitvoeringsverordening (EU) 2015/2066 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen die gefluoreerde broeikasgassen bevattende elektrische schakelinrichtingen installeren, servicen, onderhouden, repareren of buiten dienst stellen of gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit stationaire elektrische schakelinrichtingen;

Gelet op uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging, artikel 1 en artikel 4;

Gelet op de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, artikel 3, gewijzigd bij de wet van 21 december 1998 ;

Gelet op de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder, artikel 1, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 21 december 1998;

Gelet op het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, het laatst gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, artikel 12, § 1, artikel 20, gewijzigd bij het decreet van 25 mei 2012, artikel 22ter tot en met 22novies, ingevoegd bij het decreet van 27 maart 2009, en artikel 29, vervangen bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij het decreet van 12 december 2008;

Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 4.3.2, § § 2 en 2bis, artikel 4.3.4, § 2, artikel 4.3.6 en artikel 4.3.8, § 3, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2002, artikel 10.2.4, § 4, artikel 16.1.2, 1°, f), ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, en artikel 16.4.27, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, en artikel 16.7.1, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en vervangen bij het decreet van 25 mei 2012;

Gelet op het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, artikel 7, 22 en 32;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van centrale stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van bedrijven en hun technici voor brandbeveiligingssystemen die ozonlaagafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van technici die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit hoogspanningsschakelaars;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de opleiding van technici die betrokken zijn bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen;

Gelet op het VLAREL van 19 november 2010;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2012 inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties, luchtvaartactiviteiten en de inzet van flexibele mechanismen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu, wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek en aan de CLP-verordening;

Gelet op de adviezen van de Inspectie van Financiën, gegeven op 27 mei 2015 en 25 juni 2015;

Gelet op de akkoorden van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 18 juni 2015 en 7 juli 2015;

Gelet op advies 58.864/1 van de Raad van State, gegeven op 26 februari 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de omzetting van richtlijn 2014/99/EU van de Commissie van 21 oktober 2014 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van Richtlijn 2009/126/EG inzake fase II-benzinedampterugwinning tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations. HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van titel II van het VLAREM

Art. 2.In het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, worden de woorden "ozonafbrekende stoffen" telkens vervangen door de woorden "ozonlaagafbrekende stoffen".

Art. 3.In artikel 1.1.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in definities dieren/opslag mest (Hoofdstukken 5.9. en 5.28.) wordt de definitie "inheemse grote zoogdieren" vervangen door wat volgt : "-"grote zoogdieren" : dieren zoals paarden en runderachtigen, die gespeend zijn;"; 2° in definities dieren/opslag mest (Hoofdstukken 5.9. en 5.28.) wordt in de definitie "inheemse kleine zoogdieren" het woord "inheemse" opgeheven; 3° in definities ozonlaagafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen wordt de definitie "gefluoreerde broeikasgassen" vervangen door wat volgt : "- "gefluoreerde broeikasgassen" : fluorkoolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolstoffen (PFK's), zwavelhexafluoride en andere broeikasgassen die fluor bevatten, vermeld in bijlage I van verordening (EU) nr.517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006, afzonderlijk of in een mengsel;"; 4° in definities ozonlaagafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen wordt de definitie "fluorkoolwaterstoffen(HFK's)" vervangen door wat volgt : "- "fluorkoolwaterstoffen (HFK's)" : de fluorkoolwaterstoffen (HFK's), vermeld in deel 1 van bijlage I van verordening (EU) nr.517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006;"; 5° in definities ozonlaagafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen wordt de definitie "perfluorkoolstoffen (PFK's)" vervangen door wat volgt : "- "perfluorkoolstoffen (PFK's)" : de perfluorkoolstoffen (PFK's), vermeld in deel 2 van bijlage I van verordening (EU) nr.517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006."; 6° in definities koelinstallaties wordt de definitie "nominale koelmiddelinhoud" vervangen door wat volgt : "- "nominale koelmiddelinhoud" : de hoeveelheid koelmiddel waarmee een koelsysteem is gevuld om te functioneren onder de voorwaarden waarvoor het is ontworpen en waarbij de hoeveelheid koelmiddel in een buffer- of reservevat dat met de koelinstallatie is verbonden, wordt meegerekend;dat is normaliter de hoeveelheid die is ingebracht bij de eerste indienststelling;"; 7° in definities koelinstallaties wordt de definitie "bevoegde koeltechnicus" vervangen door wat volgt : "- "bevoegde koeltechnicus" : een technicus die is aangewezen om werkzaamheden aan koelinstallaties op een verantwoorde manier uit te voeren, ofwel rechtstreeks door de exploitant, ofwel door het koeltechnisch bedrijf dat werkzaamheden aan de koelinstallatie uitvoert.Bij het uitvoeren van de werkzaamheden aan koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen als vermeld in artikel 5.2.2.5.2, § 9, artikel 5.16.3.3, § 1bis, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 1, artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 1 en artikel 6.8.1.1, beschikt de bevoegde koeltechnicus bovendien over een erkenning als koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e), van het VLAREL voor de desbetreffende categorie I, II, III of IV;"; 8° in definities koelinstallaties wordt de definitie "nominaal koelvermogen" vervangen door wat volgt : "- "nominaal koelvermogen" : het totaal opgesteld koelvermogen, aangegeven door de fabrikant en berekend volgens de standaardvoorwaarden, zoals bepaald in EN 14511-2.Als het airconditioningsysteem op gebouwniveau bestaat uit een aantal individuele installaties, worden de vermogens van de verschillende individuele installaties opgeteld;"; 9° aan definities koelinstallaties worden de volgende definities toegevoegd : "- "ton CO2-equivalent" : een hoeveelheid broeikasgassen, uitgedrukt als het product van het gewicht van de broeikasgassen in metrische ton en het aardopwarmingsvermogen ervan; -"aardopwarmingsvermogen" : het klimaatopwarmingsvermogen van een broeikasgas in verhouding tot dat van CO2, berekend in termen van het opwarmingsvermogen in een periode van honderd jaar van één kilogram van een broeikasgas in verhouding tot één kilogram CO2, als opgenomen in bijlage I, II en IV van verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 of, voor mengsels, berekend volgens de methode, vermeld in bijlage IV van diezelfde verordening."; 10° in definities geluid (Hoofdstukken 2.2, 4.5, 5.32 en 6.7) worden in de definitie van "A-weging" de woorden "gedefinieerd in de Belgische norm NBN C 97-122 "geluidspeilmeters"" vervangen door de woorden "gedefinieerd in de norm IEC 61672-1"; 11° in definities geluid (Hoofdstukken 2.2, 4.5, 5.32 en 6.7) wordt in de definitie van "tonaal geluid" het woord "smalbandanalyse" vervangen door de zinsnede "smalbandanalyse in 1/24-octaafbanden"; 12° in definities geluid (Hoofdstukken 2.2, 4.5, 5.32 en 6.7) wordt in de definitie van "meetperiode" het woord "meetduren" vervangen door het woord "metingen"; 13° aan definities geluid (Hoofdstukken 2.2, 4.5, 5.32 en 6.7) worden de volgende definities toegevoegd : "Voorwaarden voor laad- en losverrichtingen voor bepaalde inrichtingen, ingedeeld volgens rubriek 16.3.1 (afdeling 4.5.7) 1° laad- en losverrichtingen : de verrichtingen die bestaan uit het laden en lossen van goederen én het manoeuvreren van de vrachtwagen om de inrichtingen, vermeld in artikel 4.5.7.0.1, te bevoorraden; 2° het laden en lossen van goederen : het laden en lossen van goederen uit een geparkeerde vrachtwagen aan de bedrijfseigen laad- en losplaats, inclusief de handelingen die dit mogelijk moeten maken, zoals het openen en sluiten van deuren en poorten.Pauzes en andere onderbrekingen worden hierbij niet omvat; 3° manoeuvreren van de vrachtwagen : de bewegingen en manoeuvres van de vrachtwagen op het perceel of de percelen, gebruikt door de inrichting, met als doel de bedrijfseigen laad- en losplaats te bereiken om goederen te laden en te lossen of het terrein na het laden en lossen van goederen aan de laad- en losplaats te verlaten, inclusief het stilleggen en het opstarten van de motor en het stationair draaien van de motor in afwachting van de uitvoering van bewegingen en manoeuvres;4° dagrand : a) ochtenddagrand : de periode van 6 tot 7 uur;b) avonddagrand : de periode van 19 tot 23 uur;5° een inpandige laad- en losplaats : een laad- en losplaats in een afgesloten gebouw, waarbij de volledige vrachtwagen in dat gebouw geparkeerd wordt en waarbij goederen alleen geladen en gelost worden als de toegangspoorten van het gebouw gesloten zijn;6° een overdekte laad- en losplaats : een laad- en losplaats met een overkapping die altijd minstens de volledige laadruimte van de vrachtwagen overdekt;7° een laad- en losplaats in open lucht : een laad- en losplaats die geen overdekte of inpandige laad- en losplaats is; 8° laad- en losverrichtingen met geluidsarm materieel : de laad- en losverrichtingen waarbij materiaal gebruikt wordt overeenkomstig de criteria, vermeld in bijlage 4.5.7.4; 9° één belevering : de uitvoering van laad- en losverrichtingen waarbij één vrachtwagen de inrichting bevoorraadt met één lading van goederen; 10° de dichtstbijzijnde woningen : de woningen waar ter hoogte van de ramen het hoogste geluidsniveau wordt verwacht ten gevolge van de laad- en losverrichtingen;"; 14° aan definities ontspanningsinrichtingen (hoofdstuk 5.32), Schietstanden in open lucht, worden de volgende definities toegevoegd : "- "traditioneel buksschieten" : het schieten met een zware buks vanaf een vaste aanlegpaal op een hark in de buitenlucht. Het schieten vindt plaats in een schietstand, gekoppeld aan een folkloristische schuttersgilde; - "HLTS" : de handreiking Limburgs traditioneel schieten opgemaakt onder de hoede van het college van gedeputeerde staten van Limburg (Nederland); - "aanlegpaal" : een paal met bovenaan een horizontale steunbalk waarop de zware buks steunt tijdens het schieten; - "hark" : schietdoel dat bestaat uit drie of vijf staanders, die elk weer voorzien zijn van dwarslatjes waarop houten bolletjes of blokjes zijn aangebracht; - "schietboom" : een paal waarop de hark is aangebracht; - "ogief" : de voorkant van een kogel; - "affuit" : voorziening waarin de buks wordt geklemd op de aanlegpaal en die zo kan worden afgesteld dat de bewegingsvrijheid van de buks voldoende beperkt wordt om alle kogels in de kogelvanger af te vangen; - "buksmeester" : functionaris die er tijdens schietactiviteiten verantwoordelijk voor is dat de regelgeving wordt nageleefd."; 15° in definities zeehavengebieden (hoofdstuk 5.48) worden in de definitie van "zeehavengebied" de woorden "begrensd overeenkomstig bijlage I van het koninklijk besluit van 2 februari 1993 tot vaststelling van de lijst van de havens en hun aanhorigheden overgedragen van de Staat aan het Vlaamse Gewest" vervangen door de woorden "zoals begrensd in de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen met betrekking tot de afbakening van de zeehavengebieden overeenkomstig artikel 3 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens"; 16° aan definities emissies van broeikasgassen (hoofdstuk 4.10) wordt de volgende definitie toegevoegd : "- "registeradministrateur" : de persoon of personen, vermeld in artikel 1, eerste lid, 29°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2012 inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties, luchtvaartactiviteiten en de inzet van flexibele mechanismen;". 17° aan definities windturbines (afdeling 5.20.6) wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt : "6° "tiphoogte" : masthoogte, vermeerderd met de helft van de rotordiameter."; 18° er wordt een subtitel "Definities werkzaamheden aan bepaalde installaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen" toegevoegd, die luidt als volgt : "Definities werkzaamheden aan bepaalde installaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen (hoofdstuk 4.4 (afdeling 4.4.8), hoofdstuk 5.2 (artikel 5.2.2.5.2, § 9), hoofdstuk 5.15 (artikel 5.15.0.8), hoofdstuk 5.16 (artikel 5.16.3.3, § 1bis), hoofdstuk 5bis.15.5 (artikel 5bis.15.5.2.3, § 1, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 1, en artikel 5bis.15.5.4.5.7, § 2), hoofdstuk 5bis.19.8 (artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 1, en artikel 5bis.19.8.4.8.7, § 2) en hoofdstuk 6.8 (artikel 6.8.1.1 en afdeling 6.8.2 tot en met 6.8.5) 1° "installatie" : het samenvoegen van twee of meer delen van apparatuur of circuits die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevatten of daartoe ontworpen zijn, om een systeem te monteren op de plaats waar het zal worden geëxploiteerd, dat met zich meebrengt dat gastransporterende geleiders van een systeem worden samengevoegd om een circuit te voltooien, ongeacht of het systeem na montage moet worden gevuld of niet;2° "onderhoud" : alle activiteiten, met uitsluiting van terugwinning en controles op lekken als vermeld in artikel 4 van verordening (EU) nr.517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 en artikel 23 van verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen, die met zich brengen dat de circuits die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevatten of daartoe ontworpen zijn, worden geopend, namelijk het toevoegen aan het systeem van gefluoreerde broeikasgassen, het verwijderen van een of meer onderdelen van het circuit of de apparatuur, het opnieuw monteren van twee of meer onderdelen van het circuit of de apparatuur, alsook het repareren van lekkages; 3° "reparatie" : het herstel van beschadigde of lekkende producten of apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, en waarvan een onderdeel zulke gassen bevat dan wel daartoe ontworpen is;4° "buitendienststelling" : het definitieve stilleggen en buiten werking of gebruik stellen van een product of deel van de apparatuur dat gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat;5° "terugwinning" : het verzamelen en opslaan van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen uit producten, waaronder houders, en apparatuur gedurende het onderhoud, dan wel voorafgaand aan de verwijdering van de producten of de apparatuur;6° "koelinstallatie" : het geheel van de onderdelen en apparaten die nodig zijn voor de werking van een koelsysteem.Het gaat hier ook om luchtconditioneringsinstallaties en warmtepompen die een koelsysteem bevatten; 7° "brandbeveiligingsapparatuur" : de apparatuur en de systemen die worden gebruikt bij brandbeveiligings- en brandblustoepassingen. Brandblussers maken hier ook deel van uit; 8° "elektrische schakelinrichtingen" : schakeltoestellen en combinaties daarvan met de bijbehorende controle-, meet-, beschermings- en reguleringsapparatuur, en samenstellingen van dergelijke toestellen en apparatuur met de bijbehorende koppelingen, accessoires, behuizingen en ondersteunende structuren, die bedoeld zijn voor gebruik in verband met het opwekken, het overbrengen, de distributie en de omzetting van elektrische energie.".

Art. 4.In artikel 1.3.1.1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt paragraaf 4 vervangen door wat volgt : " § 4. In dit besluit wordt verstaan onder : 1° milieudeskundige in de discipline elektrische installaties : een erkend orgaan als vermeld in artikel 275 van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI);2° milieudeskundige in de discipline recipiënten voor samengeperst, vloeibaar gemaakt, of opgelost gas : een erkende externe dienst voor technische controles op de werkplaats als vermeld in het koninklijk besluit van 29 april 1999 betreffende de erkenning van externe diensten voor technische controles op de werkplaats, voor het domein controles van gasrecipiënten; 3° milieudeskundige in de discipline toestellen onder druk : een erkende aangemelde instantie of keuringsdienst van gebruikers als vermeld in hoofdstuk VIII van het koninklijk besluit van 13 juni 1999 betreffende het op de markt brengen van drukapparatuur, voor de toepassing van de procedures, vermeld in de Europese richtlijn 97/23/EG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende drukapparatuur ofwel een erkende aangemelde instantie als vermeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 11 juni 1990 betreffende het op de markt brengen van drukvaten van eenvoudige vorm, voor de toepassing van de procedures, vermeld in de Europese richtlijn 2009/105/EG inzake drukvaten van eenvoudige vorm.".

Art. 5.In het opschrift van hoofdstuk 2.8 van hetzelfde besluit worden de woorden "ter zake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging" vervangen door de woorden "met betrekking tot beste beschikbare technieken".

Art. 6.In deel 2, hoofdstuk 2.8, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, 24 april 2009 en 7 juni 2013, wordt afdeling 2.8.0, die bestaat uit artikel 2.8.0.1 tot en met 2.8.0.4, opgeheven.

Art. 7.Aan hoofdstuk 2.8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, 24 april 2009 en 7 juni 2013, wordt een afdeling 2.8.2, die bestaat uit artikel 2.8.2.1 tot en met 2.8.2.4, toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 2.8.2. Beleidstaken met betrekking tot de opmaak van Vlaamse BBT-studies Art. 2.8.2.1.Ter ondersteuning van de vaststelling van milieuvoorwaarden kunnen er Vlaamse BBT-studies opgemaakt worden : 1° indien na grondige evaluatie geoordeeld wordt dat dit voor de specifieke Vlaamse situatie noodzakelijk is.Dit kan in volgende gevallen : a) wegens een Vlaamse beleidsprioriteit, of b) het betreft een Vlaamse milieuprobleem (overschrijdingen van één of meerdere Europese milieukwaliteitsnormen), of c) een sector vraagt nieuwe of bijgestelde Vlaamse sectorale milieuvoorwaarden (die niet Europees werden bepaald);2° indien de als hinderlijke ingedeelde inrichtingen als de voornaamste oorzaak zijn geïdentificeerd (zoniet moet de BBT-filosofie eerst op de belangrijkere bronnen worden toegepast). In deze afdeling wordt verstaan onder een Vlaamse BBT-studie : een document dat het resultaat is van de conform artikel 2.8.2.2, tweede lid, georganiseerde uitwisseling van informatie, dat is opgesteld voor welomschreven activiteiten en meer bepaald een beschrijving geeft van toegepaste technieken, huidige emissies en consumptieniveaus, technieken die in overweging worden genomen voor de bepaling van beste beschikbare technieken, alsook aanbevelingen voor milieuregelgeving en eventuele technieken in opkomst, met bijzondere aandacht voor de criteria, vermeld in bijlage 18 van titel I van het VLAREM. Art. 2.8.2.2. De Vlaamse BBT-studies worden opgesteld of herzien door de door de Vlaamse Regering aangewezen onderzoeksinstelling.

Per Vlaamse BBT-studie wordt door de stuurgroep, vermeld in artikel 2.8.2.3, een begeleidingscomité samengesteld. Om de Vlaamse BBT-studies op te stellen, te herzien en waar nodig te actualiseren, organiseert en coördineert de door de Vlaamse Regering aangewezen onderzoeksinstelling de uitwisseling van informatie binnen het begeleidingscomité tussen de technische deskundigen die optreden als vertegenwoordigers van de adviesverlenende overheidsorganen, vermeld in artikel 20, § 1, van titel I van het VLAREM, de afdeling Milieu-Inspectie, de betrokken bedrijfstakken, de niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming, en andere betrokken partijen.

Het begeleidingscomité komt minstens drie keer samen, één keer bij het opstarten van de Vlaamse BBT-studie en minstens twee keer om opeenvolgende ontwerpversies van de Vlaamse BBT-studie te bespreken.

Tijdens de bespreking over het pre-finale ontwerp wordt gestreefd naar consensus binnen het begeleidingscomité over de Vlaamse BBT-studie. De door de Vlaamse Regering aangewezen onderzoeksinstelling houdt rekening met de standpunten van het begeleidingscomité bij het opstellen van het finale ontwerp van de Vlaamse BBT-studie, en legt het finale ontwerp schriftelijk voor aan het begeleidingscomité. Als er binnen het begeleidingscomité geen consensus is over het finale ontwerp, worden de afwijkende standpunten en de argumentatie daarvoor vastgelegd in een bijlage van de Vlaamse BBT-studie, samen met een repliek daarop van de door de Vlaamse Regering aangewezen onderzoeksinstelling.

Het finale ontwerp wordt ook voorgelegd aan de stuurgroep, vermeld in artikel 2.8.2.3. Eventuele opmerkingen van de stuurgroep en de argumentatie daarvoor worden vastgelegd in een bijlage van de Vlaamse BBT-studie, samen met een repliek daarop van de door de Vlaamse Regering aangewezen onderzoeksinstelling.

De afgewerkte Vlaamse BBT-studie wordt toegankelijk gemaakt voor het publiek, ten minste via het internet.

Art. 2.8.2.3. Er wordt een stuurgroep opgericht. Die stuurgroep wordt voorgezeten door de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, en bestaat uit vertegenwoordigers van de adviesverlenende overheidsorganen, vermeld in artikel 20, § 1, van titel I van het VLAREM, en de afdeling Milieu-Inspectie. De stuurgroep bepaalt de richtlijnen en de werkwijze van de informatie-uitwisseling. De stuurgroep maakt een voorstel op van het werkprogramma van de door de Vlaamse Regering aangewezen onderzoeksinstelling om Vlaamse BBT-studies op te stellen of te herzien.

De stuurgroep consulteert jaarlijks de leden van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen over het voorstel van het werkprogramma voor het komende jaar.

De stuurgroep legt het voorstel van het werkprogramma voor het komende jaar ter goedkeuring voor aan de Vlaamse minister.

Art. 2.8.2.4. Na iedere Vlaamse BBT-studie evalueert de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, in overleg met de betrokken adviesverlenende overheidsorganen, vermeld in artikel 20, § 1, van titel I van het VLAREM, en de afdeling Milieu-Inspectie, de noodzaak om aan de Vlaamse minister een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot het bepalen van de algemene of sectorale milieuvoorwaarden te bezorgen. In voorkomend geval, legt de Vlaamse minister het ontwerp van besluit tot het bepalen van de algemene of sectorale milieuvoorwaarden voor aan de Vlaamse Regering.

Na iedere Vlaamse BBT-studie stelt de Vlaamse minister richtlijnen op voor de betrokken overheden voor de aanbevelingen die via bijzondere milieuvoorwaarden kunnen worden opgelegd.".

Art. 8.In artikel 3.2.3.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het artikelnummer "5.6.2.3.6" vervangen door het artikelnummer "5.6.1.3.6", de zinsnede "5.7.1.4, § 2" vervangen door de zinsnede "5.7.1.4, § 1" en wordt de zinsnede "5.17.4.1.16, §§ §§ 3, 4, 5, 6" vervangen door de zinsnede "5.17.4.1.16".

Art. 9.In artikel 4.1.7.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de woorden "gevaarlijke stoffen" vervangen door de woorden "gevaarlijke producten".

Art. 10.In artikel 4.1.9.1.3, § 1, 4°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 oktober 2014, wordt de zinsnede "en de naleving van de meldingsplicht bedoeld in de artikelen 17 tot en met 21 en 23" vervangen door de zinsnede "en het materialenregister en de naleving van de meldingsplicht, vermeld in artikel 6, 23 tot en met 25 en 30".

Art. 11.In artikel 4.2.5.1.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : "Koelwater, van de inrichtingen die een maximale hoeveelheid koelwater lozen van meer dan 2 mo per uur, wordt geloosd via een controle-inrichting die alle waarborgen biedt om de kwaliteit van het werkelijk geloosde koelwater te kunnen controleren en die inzonderheid toelaat gemakkelijk monsters van het geloosde water te nemen. Voor inrichtingen tot en met 100 mo per uur wordt aan deze bepaling voldaan tegen 1 september 2018. Voor de inrichtingen die meer dan 100 mo per uur koelwater lozen, wordt daarnaast het debiet continu geregistreerd, waarbij naast het ogenblikkelijke debiet ook het totale debiet per uur, per etmaal en per jaar weergegeven wordt.".

Art. 12.In artikel 4.2.8.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt paragraaf 4 vervangen door wat volgt : " § 4. Voor lozingen in het collectief te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, te zijn voldaan, als het afvalwater minstens gezuiverd wordt met een individuele voorbehandelingsinstallatie, die conform de code van goede praktijk gebouwd en uitgebaat is.

Voor het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van meer dan tien tijdelijke sanitaire installaties die geplaatst worden in openlucht bij een publiek toegankelijke inrichting, wordt het afvalwater minstens gezuiverd met een individuele behandelingsinstallatie waarvan de capaciteit is afgestemd op de aan te sluiten vuilvracht.".

Art. 13.Aan subafdeling 4.2.8.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009, wordt een artikel 4.2.8.2.2 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 4.2.8.2.2. Voor het lozen van huishoudelijk afvalwater, afkomstig van een tijdelijke sanitaire installatie die geplaatst wordt in openlucht bij een publiek toegankelijke inrichting, moet een uitdrukkelijke schriftelijke toelating van de exploitant van de rioolwaterzuiveringsinstallatie verkregen worden.

In de aktename van de melding kunnen bijkomende voorwaarden in functie van de optimale werking van het afwaartse rioleringsstelsel, inclusief aanwezige overstorten, en van de rioolwaterzuiveringsinstallatie worden opgelegd.".

Art. 14.In artikel 4.4.2.3, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 15.In artikel 4.4.4.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluiten van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "parameters SO2" vervangen door de zinsnede "parameters SOx" en wordt de zinsnede "SO2/h" vervangen door de zinsnede "SOx/h, uitgedrukt als SO2";2° in paragraaf 2, eerste lid, wordt de zinsnede "stoffen, vermeld in paragraaf 1" vervangen door de zinsnede "parameters SO2, NOx en totaal stof"; 3° in paragraaf 2 wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "Als de emissiewaarden voor zwaveldioxide continu gemeten worden, kan in de milieuvergunning bepaald worden op welke wijze de emissiewaarden voor zwaveltrioxide bepaald worden en inbegrepen worden in de toetsing aan de emissiegrenswaarde voor zwaveloxiden."; 4° in paragraaf 2 worden in het bestaande tweede lid, dat het derde lid wordt, de woorden "vermeld in het eerste en tweede lid" vervangen door de woorden "vermeld in het eerste lid";5° in paragraaf 2, laatste lid, worden de woorden "in het tweede lid" vervangen door de woorden "in het derde lid".

Art. 16.Aan artikel 4.4.4.2, § 4, vierde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de woorden "en de bijkomende bepalingen uit de code van goede praktijk" toegevoegd.

Art. 17.In artikel 4.4.4.4, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "Bij aanwezigheid van verscheidene stoffen die onder hetzelfde punt in bijlage 4.4.2 zijn geklasseerd, gelden de meetfrequenties die per stof zijn voorgeschreven, ook voor de som van de verschillende stoffen die onder hetzelfde punt in de voormelde bijlage geklasseerd zijn, behalve voor de stoffen, vermeld in punt 2°, 3°, 4° en 5°, van de voormelde bijlage.".

Art. 18.In artikel 4.4.6.1.1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de inleidende zin "De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de proces en de op- en overslaginstallaties van :" vervangen door de zin "Met uitzondering van verticale bovengrondse vaste houders, is deze afdeling van toepassing op de proces- en de op- en overslaginstallaties van :".

Art. 19.In artikel 4.4.6.1.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt het eerste lid opgeheven.

Art. 20.In artikel 4.4.7.2.10 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 2013, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : " § 1. De exploitant stelt een stofrapport, als vermeld in het aanvraagformulier, op voor de volgende inrichtingen : 1° inrichtingen met een opslagcapaciteit voor stuivende stoffen van meer dan 50.000 m² grondoppervlakte. Het stofrapport wordt, voorafgaand aan het overschrijden van de drempel van de opslagcapaciteit, bij de aanvraag van een milieuvergunning gevoegd of wordt met een aangetekende brief bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen; 2° inrichtingen met een over de drie voorgaande kalenderjaren gemiddelde overslaghoeveelheid van stuivende stoffen van meer dan 700.000 ton per jaar. Het stofrapport wordt uiterlijk op 31 juli van het lopende jaar bij de aanvraag van een milieuvergunning gevoegd of met een aangetekende brief bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen.".

Art. 21.Aan hoofdstuk 4.4 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt een afdeling 4.4.8, die bestaat uit artikel 4.4.8.1 tot en met 4.4.8.3, toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 4.4.8. Installaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen Art. 4.4.8.1. De volgende werkzaamheden aan stationaire brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen mogen alleen uitgevoerd worden door een erkende technicus voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 6, 2°, f), van het VLAREL : 1° installatie, onderhoud, reparatie en buitendienststelling;2° controles op lekkage van brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 4 van verordening (EU) nr.517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 en artikel 23 van verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen; 3° terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen. Voor de installatie, het onderhoud, de reparatie of de buitendienststelling van stationaire brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen is het bedrijf waar de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur werkt, erkend als bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 6, 7°, c), van het VLAREL. Het eerste lid is niet van toepassing, wat brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen betreft, op een persoon die in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om een certificaat te behalen als vermeld in artikel 17/2, 2°, van het VLAREL, op voorwaarde dat hij de werkzaamheden uitvoert onder toezicht van een erkende technicus voor brandbeveiligingsapparatuur. Deze vrijstelling van erkenningsverplichting is gedurende maximaal één jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt indien de persoon een erkenning als technicus voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 6, 2°, f), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor.

Het eerste lid is eveneens niet van toepassing op fabricage- en reparatieactiviteiten op vestigingsplaatsen van de fabrikant voor houders of de bijbehorende onderdelen van stationaire brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen.

Art. 4.4.8.2. De volgende werkzaamheden aan elektrische schakelinrichtingen met gefluoreerde broeikasgassen mogen alleen uitgevoerd worden door een erkende technicus voor elektrische schakelinrichtingen als vermeld in artikel 6, 2°, g), van het VLAREL : 1° installatie, onderhoud, reparatie en buitendienststelling;2° terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen. Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon die in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen als vermeld in artikel 17/3, 2°, van het VLAREL, op voorwaarde dat hij de werkzaamheden uitvoert onder toezicht van een erkende technicus voor elektrische schakelinrichtingen en die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de correcte uitvoering van de werkzaamheden. Deze vrijstelling van erkenningsverplichting is gedurende maximaal één jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt indien de persoon een erkenning als technicus voor elektrische schakelinrichtingen als vermeld in artikel 6, 2°, g), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor.

Het eerste lid is eveneens niet van toepassing op fabricage- en reparatieactiviteiten op vestigingsplaatsen van de fabrikant voor elektrische schakelinrichtingen met gefluoreerde broeikasgassen.

Het eerste lid is tot 1 juli 2017 niet van toepassing voor de installatie, het onderhoud, de reparatie en de buitendienststelling van elektrische schakelinrichtingen met gefluoreerde broeikasgassen en voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit andere elektrische schakelinrichtingen dan de hoogspanningsschakelaars.

Art. 4.4.8.3. De terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen uit stationaire apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat, mag alleen uitgevoerd worden door een erkende technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat als vermeld in artikel 6, 2°, h), van het VLAREL. Het eerste lid is niet van toepassing, wat stationaire apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen bevat betreft, op een persoon die in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen als vermeld in artikel 17/4, 2°, van het VLAREL, op voorwaarde dat hij de terugwinning uitvoert onder toezicht van een erkende technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat. Deze vrijstelling van erkenningsverplichting is gedurende maximaal één jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt indien de persoon een erkenning als technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat als vermeld in artikel 6, 2°, h), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor.".

Art. 22.Aan deel 4, hoofdstuk 4.5, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt een afdeling 4.5.7, die bestaat uit artikel 4.5.7.0.1 tot en met 4.5.7.1.5, toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 4.5.7. Voorwaarden voor laad- en losverrichtingen voor bepaalde inrichtingen ingedeeld volgens rubriek 16.3.1 Toepassingsgebied en algemene bepalingen Art. 4.5.7.0.1. Deze afdeling is van toepassing op de laad- en losverrichtingen met vrachtwagens bij inrichtingen die cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de inrichting valt onder categorie 47.11 van het referentiekader voor de productie en de verspreiding van statistieken met betrekking tot economische activiteiten in Europa (NACE 2008). Deze categorie wordt omschreven als detailhandel in niet-gespecialiseerde winkels waarbij voedings- en genotsmiddelen overheersen; 2° de inrichting omvat een activiteit als vermeld in rubriek 16.3.1; 3° de inrichting is uitgerust met een bedrijfseigen laad- en losplaats.Een bedrijfseigen laad- en losplaats is een specifieke plaats binnen de perceelsgrenzen van de inrichting die ingericht is voor het laden en lossen van goederen.

Art. 4.5.7.0.2. De exploitant treft de nodige maatregelen met toepassing van de beste beschikbare technieken om het geluid voortgebracht door laad- en losverrichtingen, te beperken en te verhinderen dat het geluid, voortgebracht door laad- en losverrichtingen een bron van hinder is voor de omgeving.

Voorwaarden tijdens het laden en lossen van goederen Art. 4.5.7.0.3. Tijdens het laden en lossen van goederen ligt de motor van de vrachtwagen stil.

In afwijking van afdeling 4.5.2 tot en met 4.5.5 gelden voor het laden en lossen van goederen tussen 6 uur en 23 uur de volgende voorwaarden : 1° het gemiddelde niveau van de kortstondige geluidsverhogingen in openlucht, voortgebracht door het laden en lossen van goederen, moet beperkt worden tot de grenswaarden, vermeld in bijlage 4.5.7.1. Het gemiddelde niveau van de kortstondige geluidsverhogingen in openlucht, voortgebracht door het laden en lossen van goederen, wordt gemeten als LA05,T, waarbij het tijdsinterval T de tijdsduur van het laden en lossen van de goederen beslaat; 2° het niveau van de hoogste kortstondige geluidsverhogingen in openlucht, voortgebracht door het laden en lossen van goederen, moet beperkt worden tot de grenswaarden, vermeld in bijlage 4.5.7.2. Het niveau van de hoogste kortstondige geluidsverhogingen in openlucht, voortgebracht door het laden en lossen van goederen, wordt gemeten als LA01,T, waarbij het tijdsinterval T de tijdsduur van het laden en lossen van de goederen beslaat.

Voorwaarden tijdens het manoeuvreren van de vrachtwagen Art. 4.5.7.0.4. In afwijking van afdeling 4.5.2 tot en met 4.5.5 wordt het niveau van de hoogste kortstondige geluidsverhogingen in openlucht, voortgebracht door het manoeuvreren van de vrachtwagen in de dagrand, beperkt tot de richtwaarden, vermeld in bijlage 4.5.4, vermeerderd met 30 dB(A). Het niveau van de hoogste kortstondige geluidsverhogingen in openlucht, voortgebracht door het manoeuvreren van de vrachtwagen wordt gemeten als LA01,T, waarbij het tijdsinterval T de tijdsduur van het manoeuvreren van de vrachtwagen beslaat.

De bepalingen vermeld in afdeling 4.5.2 tot en met 4.5.5, zijn niet van toepassing voor het manoeuvreren van de vrachtwagen tussen 7 uur en 19 uur.

Subafdeling 4.5.7.1. Voorwaarden voor laad- en losverrichtingen in de dagrand Algemene bepalingen Art. 4.5.7.1.1. § 1. Deze subafdeling is van toepassing op de laad- en losverrichtingen, vermeld in artikel 4.5.7.0.1, die uitgevoerd worden tijdens de dagrand.

Tijdens het laden en lossen van goederen liggen de motor van de vrachtwagen en de aandrijving van koelgroepen waarmee de vrachtwagen uitgerust is, stil, tenzij de koelgroepen aangesloten zijn op het elektriciteitsnet. Radio's zijn uitgeschakeld.

Tijdens de ochtenddagrand mag er hoogstens één belevering uitgevoerd worden en tijdens de avonddagrand mogen er maximaal twee beleveringen plaatsvinden.

Conform bijlage 4.5.7.3 treft de exploitant de nodige maatregelen om de hinder, veroorzaakt door laad- en losverrichtingen, in de dagrand te beperken.

Laden en lossen van goederen bij inrichtingen met een laad- en losplaats in open lucht Art. 4.5.7.1.2. Met behoud van de toepassing van artikel 4.5.7.0.3 gelden voor het laden en lossen van goederen in de dagrand bij inrichtingen met een laad- en losplaats in openlucht de volgende minimale afstanden als de dichtstbijzijnde woningen gelegen zijn in een gebied als vermeld in bijlage 2.2.1, 2° : 1° voor laad- en losverrichtingen met geluidsarm materieel : 40 meter tussen het midden van de achterkant van de geparkeerde vrachtwagen in de laad- en losplaats en de dichtstbijzijnde woningen;2° voor alle andere laad- en losverrichtingen : 50 meter tussen het midden van de achterkant van de geparkeerde vrachtwagen in de laad- en losplaats en de dichtstbijzijnde woningen. De afstanden, vermeld in het eerste lid, kunnen na het nemen van bijkomende structurele geluidsreducerende maatregelen, zoals de plaatsing van een geluidsscherm, gereduceerd worden als aangetoond wordt dat aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4.5.7.0.3, tweede lid, voldaan is. Dat wordt aangetoond aan de hand van een geluidsstudie, opgesteld door een erkend milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen als vermeld in artikel 6, 1°, c), a, van het VLAREL. Laden en lossen van goederen bij inrichtingen met een overdekte laad- en losplaats Art. 4.5.7.1.3. Met behoud van de toepassing van artikel 4.5.7.0.3 gelden voor het laden en lossen van goederen in de dagrand bij inrichtingen met een overdekte laad- en losplaats de volgende minimale afstanden als de dichtstbijzijnde woningen gelegen zijn in een gebied als vermeld in bijlage 2.2.1, 2° : 1° voor laad- en losverrichtingen met geluidsarm materieel : 20 meter tussen het midden van de achterkant van de geparkeerde vrachtwagen in de laad- en losplaats en de dichtstbijzijnde woningen;2° voor alle andere laad- en losverrichtingen : 30 meter tussen het midden van de achterkant van de geparkeerde vrachtwagen in de laad- en losplaats en de dichtstbijzijnde woningen. De afstanden, vermeld in het eerste lid, kunnen na het nemen van bijkomende structurele geluidsreducerende maatregelen, zoals de plaatsing van een geluidsscherm, gereduceerd worden als aangetoond wordt dat aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4.5.7.0.3, tweede lid, voldaan is. Dat wordt aangetoond aan de hand van een geluidsstudie, opgesteld door een erkend milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen als vermeld in artikel 6, 1°, c), a, van het VLAREL. Laden en lossen van goederen bij inrichtingen met een inpandige laad- en losplaats Art. 4.5.7.1.4. Met behoud van de toepassing van artikel 4.5.7.0.3 gelden voor het laden en lossen van goederen in de dagrand bij inrichtingen met een inpandige laad- en losplaats geen minimale afstanden tussen de laad- en losplaats en de dichtstbijzijnde woningen als de dichtstbijzijnde woningen gelegen zijn in een gebied als vermeld in bijlage 2.2.1, 2°.

Manoeuvreren van de vrachtwagen Art. 4.5.7.1.5. Met behoud van de toepassing van artikel 4.5.7.0.4 geldt voor het manoeuvreren van de vrachtwagen in de dagrand een minimale afstand van 10 meter tussen het traject waarop het manoeuvreren van de vrachtwagen wordt uitgevoerd, en de dichtstbijzijnde woningen als de dichtstbijzijnde woningen gelegen zijn in een gebied als vermeld in bijlage 2.2.1, 2°.

De afstand, vermeld in het eerste lid, kan na het nemen van bijkomende structurele geluidsreducerende maatregelen, zoals de plaatsing van een geluidsscherm, gereduceerd worden als aangetoond wordt dat aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4.5.7.0.4, voldaan is. Dat wordt aangetoond aan de hand van een geluidsstudie, opgesteld door een erkend milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen als vermeld in artikel 6, 1°, c), a, van het VLAREL. Met behoud van de toepassing van artikel 4.5.7.0.4 geldt voor het manoeuvreren van de vrachtwagen in de dagrand bij inrichtingen met een inpandige laad- en losplaats geen minimale afstand tussen het traject waarop het manoeuvreren van de vrachtwagen wordt uitgevoerd, en de dichtstbijzijnde woningen als het traject waarop het manoeuvreren van de vrachtwagen wordt uitgevoerd volledig in een afgesloten gebouw ligt en als de dichtstbijzijnde woningen gelegen zijn in een gebied als vermeld in bijlage 2.2.1, 2°. ".

Art. 23.In artikel 4.9.1.2, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen de woorden "kan de termijn verlengd worden" en de woorden "In het verzoek" worden de woorden "of kan vrijstelling verleend worden voor de uitvoering van die maatregelen" ingevoegd; 2° de zinsnede "of dat de interne rentevoet lager geworden is dan de interne rentevoet, vermeld in artikel 6.5.4, § 1, 7°, van het Energiebesluit van 19 november 2010" wordt toegevoegd.

Art. 24.In artikel 4.9.2.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt tussen het woord "waar" en het woord "meer" het woord "ofwel" ingevoegd;2° in het eerste lid worden de woorden "werkzaam zijn of" vervangen door de zinsnede "werkzaam zijn, ofwel";3° in het eerste lid worden de woorden "overschrijdt of" vervangen door de woorden "overschrijdt en"; 4° er wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "In afwijking van het eerste lid zijn de ingedeelde inrichtingen die beschikken over een geldig energieprestatiecertificaat publieke gebouwen zoals vermeld in artikel 9.2.12 tot en met 9.2.16 van het Energiebesluit van 19 november 2010, vrijgesteld van deze afdeling.".

Art. 25.Artikel 4.9.3.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 4.9.3.4. De gegevens in de webapplicatie zijn confidentieel en alleen toegankelijk voor het Vlaams Energieagentschap en de toezichthouder. De exploitant van de ingedeelde inrichting of een persoon die daarvoor door de exploitant gemachtigd is, heeft alleen en steeds toegang tot de gegevens van zijn eigen energieplan of energieaudit.

In afwijking van het eerste lid kan het Vlaams Energieagentschap in het kader van rapporteringsverplichtingen geanonimiseerde en geaggregeerde gegevens uit de webapplicatie ter beschikking stellen van de bevoegde instanties waarbij het aggregatieniveau voldoende confidentialiteit waarborgt. De individuele data beschikbaar in deze webapplicatie zijn confidentieel en kunnen, noch door het Vlaams Energieagentschap, noch door enige andere partij, gebruikt worden zonder voorafgaande en schriftelijke toestemming van de exploitant.".

Art. 26.In artikel 4.10.1.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord "gevalideerde" wordt vervangen door het woord "goedgekeurde"; 2° de zinsnede "artikel 4.10.1.2" wordt vervangen door de zinsnede "artikel 4.10.1.2, § 2"; 3° de zinsnede "artikel 4.10.1.5" wordt vervangen door de zinsnede "artikel 4.10.1.5, § 3; 4° de volgende zin wordt toegevoegd : "In voorkomend geval is de hoeveelheid BKG-emissies, vermeld in artikel 4.10.1.2, § 2, gelijk aan de conservatieve schatting, vermeld in artikel 4.10.1.5, § 7.".

Art. 27.In artikel 4.10.1.4, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, toegevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt de zin "Voor BKG-installaties die in 2013 hun milieuvergunning niet actualiseren, voegt de afdeling bevoegd voor luchtverontreiniging conform artikel 45 van titel I van het VLAREM het monitoringplan bij de milieuvergunning." vervangen door de zin "Voor BKG-installaties die in 2013 hun milieuvergunning niet actualiseren, bezorgt de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, het monitoringplan aan de bevoegde overheid die het bij besluit bij de milieuvergunning voegt.".

Art. 28.In artikel 4.10.1.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 2 worden de volgende zinnen toegevoegd : "De afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, geeft de BKG-emissies, vervat in deze emissiejaarrapporten, door aan de registeradministrateur.De geverifieerde emissiejaarrapporten liggen ter inzage bij de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging."; 2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : " § 3.De afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, onderwerpt de geverifieerde emissiejaarrapporten, vermeld in paragraaf 2, aan een steekproefsgewijze controle om na te gaan of de geverifieerde emissiejaarrapporten conform zijn aan de bepalingen van de Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van emissies van broeikasgassen, en keurt de BKG-emissies, die erin staan, in voorkomend geval, goed, uiterlijk op 15 april van het lopende kalenderjaar. De afdeling brengt de exploitant daarvan op de hoogte. Als de afdeling vaststelt dat een geverifieerd emissiejaarrapport niet voldoet aan de bepalingen van de verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, keurt de afdeling het geverifieerde emissiejaarrapport niet goed, en maakt ze een conservatieve schatting conform paragraaf 7."; 3° er worden een paragraaf 7 en paragraaf 8 toegevoegd, die luiden als volgt : " § 7.Conform artikel 70 van de verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, kan, in voorkomend geval, de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, een conservatieve schatting maken van de hoeveelheid BKG-emissies die de BKG-installatie tijdens het voorgaande kalenderjaar heeft uitgestoten en wordt dat cijfer door de afdeling doorgegeven aan de registeradministrateur. De afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, brengt de exploitant daarvan op de hoogte. § 8. De conform paragraaf 3 goedgekeurde BKG-emissies en de conform paragraaf 7 gemaakte conservatieve schattingen worden door de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, op het internet bekendgemaakt.".

Art. 29.In artikel 5.2.1.2, § 3, van hetzelfde besluit, wordt het woord "afvalstoffenaanvoer" vervangen door de woorden "afvalstoffenaanvoer en -afvoer".

Art. 30.In artikel 5.2.1.7, § 3, van hetzelfde besluit worden de woorden "voor het milieu schadelijke vloeistoffen" vervangen door de zinsnede "vloeistoffen van bijlage 2B van titel I van het VLAREM of gevaarlijke vloeistoffen volgens de CLP-verordening".

Art. 31.In artikel 5.2.1.9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt : " § 2. Bij de opslag van afvalstoffen met een ontvlambaar of ontplofbaar karakter als vermeld in Verordening (EU) 1357/2014 van 18 december 2014 ter vervanging van bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen, worden de nodige maatregelen getroffen om brand- en ontploffingsrisico te voorkomen, waaronder : 1° de vorming van elektrostatische ladingen voorkomen bij de opslag en behandeling;2° de opslag beschermen tegen de nadelige gevolgen van de inwerking van zonnestraling;3° de opslag niet laten plaatsvinden op plaatsen binnen de inrichting waar de temperatuur 40 ° C kan overschrijden ten gevolge van warmte van technologische oorsprong;4° de lokalen waarin de opslag plaatsvindt, alleen verwarmen met toestellen waarvan de plaatsing en het gebruik voldoende waarborgen bieden om brand- en ontploffingsrisico te voorkomen;5° een openvuurverbod en rookverbod toepassen in de buurt van de opslag, tenzij voor onderhouds- of herstellingswerken op voorwaarde dat daarvoor de nodige voorzorgsmaatregelen zijn getroffen.Deze bepalingen worden verduidelijkt aan de hand van reglementaire veiligheidspictogrammen; 6° de opslagplaatsen op afdoende wijze, hetzij natuurlijk, hetzij kunstmatig ventileren.".

Art. 32.In artikel 5.2.2.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 28 november 2003 en 12 mei 2006, wordt paragraaf 4 vervangen door wat volgt : " § 4. De afvalstoffen, vermeld in paragraaf 1, worden altijd gescheiden opgeslagen in aangepaste recipiënten of stockageruimten.".

Art. 33.In artikel 5.2.2.5.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt : " § 1.Voor afval van brandbare vloeistoffen gelden de overeenkomstige voorwaarden van hoofdstuk 5.6 bovenop de voorwaarden van deze subafdeling. Voor afvalstoffen met gevaarlijke eigenschappen zoals vermeld in verordening (EU) 1357/2014 van 18 december 2014 ter vervanging van bijlage III bij richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen, gelden de overeenkomstige voorwaarden van hoofdstuk 5.17 bovenop de voorwaarden van deze subafdeling."; 2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : " § 3.De behandelings- en opslagruimten voor vloeibare afvalstoffen zijn zo geconstrueerd dat accidenteel uit de recipiënten ontsnapte vloeistoffen en morsvloeistoffen worden opgevangen in een inkuiping.

Dubbelwandige houders, uitgerust met een permanent lekdetectiesysteem, hoeven niet in of boven een inkuiping geplaatst te worden. De bevloering, opvanggoten, opvangputten en inkuiping zijn ondoordringbaar en chemisch inert voor de vloeistoffen die ermee in contact kunnen komen. De inkuiping kan de vloeistofmassa die bij lekkage kan vrijkomen, weerstaan. Tenzij het anders vermeld is in de milieuvergunning, moet de inhoud van de opvangputten of de inkuiping minstens gelijk zijn aan de hoeveelheid vloeistoffen die in het betreffende compartiment worden opgeslagen."; 3° aan paragraaf 9 worden een derde tot en met zevende lid toegevoegd, die luiden als volgt : "De terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen uit stationaire koelinstallaties mag alleen uitgevoerd worden door een erkende koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e), van het VLAREL, die in het bezit is van een certificaat van de overeenkomstige categorie. Het derde lid is niet van toepassing voor stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen op een persoon die in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen voor de betreffende categorie, vermeld in artikel 17/1, 2°, van het VLAREL, op voorwaarde dat hij de werkzaamheden uitvoert onder toezicht van een erkende koeltechnicus die houder is van een certificaat van de betreffende categorie en die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de correcte uitvoering van de terugwinning. Deze vrijstelling van erkenningsverplichting is gedurende maximaal twee jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt indien de persoon een erkenning als koeltechnicus voor de overeenkomstige categorie als vermeld in artikel 6, 2°, e), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor.

Het derde lid is niet van toepassing voor stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen op een persoon die voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 3, lid 3, van de uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat.

Het derde lid is niet van toepassing op een persoon die ozonlaagafbrekende stoffen maar geen gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan drie kilogram op voorwaarde dat de persoon een gepaste opleiding heeft gevolgd en dat kan bewijzen met een diploma of getuigschrift. De opleiding behandelt ten minste de onderwerpen, vermeld in de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067, over de terugwinning van ozonlaagafbrekende stoffen. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs daarvan voor.

Het derde lid is eveneens niet van toepassing op fabricage- en reparatieactiviteiten op vestigingsplaatsen van de fabrikant voor stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen.".

Art. 34.In artikel 5.2.2.6.4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 5 december 2003, 9 februari 2007 en 19 september 2008, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : " § 1. De volgende activiteiten worden duidelijk van elkaar gescheiden in ruimten die specifiek daarvoor bestemd en ingericht zijn : 1° de inzameling van de voertuigwrakken;2° de tijdelijke opslag van de niet-gedepollueerde voertuigwrakken;3° de tijdelijke opslag van de gedepollueerde voertuigwrakken;4° de opslag van vloeistoffen en andere materialen;5° de opslag van onderdelen;6° de opslag van afval;7° de verwerking. In afwijking van het eerste lid, 2° en 3°, mogen niet-gedepollueerde en gedepollueerde voertuigwrakken wel gezamenlijk worden opgeslagen als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden : 1° de inrichting beschikt niet over een shredderinstallatie;2° elk gedepollueerd voertuigwrak wordt gemarkeerd met een duidelijk herkenbaar etiket dat zichtbaar is vanaf de begane grond. Het verwerkingsproces is zo georganiseerd dat de stoffen die gevaarlijk zijn voor het milieu, zo snel mogelijk verwerkt worden.".

Art. 35.In afdeling 5.2.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt een subafdeling 5.2.2.9bis, die bestaat uit artikel 5.2.2.9bis.1 en artikel 5.2.2.9bis.2, ingevoegd, die luidt als volgt : "Subafdeling 5.2.2.9bis. Inrichtingen voor de verwerking van extern aangevoerd bedrijfsafvalwater en vloeibare of slibachtige bedrijfsafvalstromen Art. 5.2.2.9bis.1. Deze subafdeling is van toepassing op de volgende activiteiten : 1° de voorbehandeling van extern aangevoerde vloeibare of slibachtige bedrijfsafvalstromen waarbij afvalwater ontstaat, en de zuivering van dat afvalwater;2° de zuivering van extern aangevoerd bedrijfsafvalwater. Art. 5.2.2.9bis.2. Voor geleide emissiepunten van procesonderdelen en handelingen die afgedekt en afgezogen worden, geldt er voor vluchtige organische stoffen met een dampspanning van meer dan 13,3 kPa bij een temperatuur van 35 ° C een emissiegrenswaarde voor de som van de organische stoffen van 20 mg/Nmo in het geloosde afgas.".

Art. 36.Aan artikel 5.2.3bis.1.12, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de volgende zin toegevoegd : "Als in de kosten-batenanalyse rekening wordt gehouden met potentiële warmte- of koudevraagpunten en de baten hoger zijn dan de kosten, is het voldoende dat met betrekking tot de potentiële warmte- of koudevraagpunten alleen de opties worden toegepast die de stookinstallatie voorzien van de aansluitingsmogelijkheden voor de toekomstige uitkoppeling van warmte of koude.".

Art. 37.In artikel 5.2.3bis.1.24, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt tussen de woorden "de CEN-normen" en de woorden "De geautomatiseerde meetsystemen" de zin "Aanvullend aan de CEN-normen wordt ook de code van goede praktijk toegepast." ingevoegd.

Art. 38.In artikel 5.2.3bis.3.8, § 1, 3°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de woorden "om de zes maanden" vervangen door de woorden "om de twee jaar".

Art. 39.In artikel 5.2.3bis.4.10, § 5, 5°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt de zinsnede "in afwijking van hoofdstuk 4.4 voldoet de installatie aan" vervangen door de woorden "de installatie voldoet aan".

Art. 40.In artikel 5.2.3bis.4.11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt de bepaling "5.19.1.4, § 2bis" vervangen door de bepaling "5.19.1.4, § 3"; 2° in paragraaf 2 wordt de bepaling "5.19.1.4, § 6" vervangen door de bepaling "5.19.1.4, § 7".

Art. 41.In artikel 5.2.4.1.2, § 2, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1° wordt opgeheven;2° in punt 2° wordt het woord "ofwel" opgeheven.

Art. 42.In artikel 5.2.5.5.4, § 1, van hetzelfde besluit, hersteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de woorden "boven de tussenafdek" opgeheven.

Art. 43.Artikel 5.2.5.6.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 5.2.5.6.4. Water-, percolaat- en gascontrole Monsters van percolaat en eventueel aanwezig oppervlaktewater worden op representatieve plaatsen vergaard. Het percolaat wordt afzonderlijk op elk punt waar percolaat uit de stortplaats vrijkomt, bemonsterd en gemeten (volume en samenstelling). Het eventueel aanwezige oppervlaktewater wordt op ten minste twee punten gecontroleerd, één stroomopwaarts en één stroomafwaarts van de stortplaats.

De gascontrole moet representatief zijn voor elk gedeelte van de stortplaats.

Om percolaat en water te controleren wordt een monster genomen dat representatief is voor de gemiddelde samenstelling.

Als er percolaat wordt opgevangen, wordt het percolaatwater volgens de frequentie aangegeven in de onderstaande tabel bemonsterd en geanalyseerd door een erkend laboratorium in de discipline water, deeldomein afvalwater als vermeld in artikel 6, 5°, a), 1), van het VLAREL. Het gezuiverde percolaat dat wordt geloosd wordt minstens maandelijks bemonsterd en geanalyseerd. Die controles (bemonstering en analyse) worden voortgezet gedurende de periode van nazorg tot zolang percolaatwater wordt gevormd. De te analyseren stoffen omvatten ten minste de algemene kwaliteitsparameters (temperatuur, pH, geleidbaarheid, normale kationen en anionen) aangevuld met de relevante verontreinigingsparameters (zware metalen, organische stoffen) die worden vastgelegd op basis van de samenstelling van de gestorte afvalstoffen. De lijst van parameters die bij de analyses bepaald worden, draagt de goedkeuring van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij.

Op stortplaatsen met een actieve ontgassing wordt de samenstelling van het stortgas bepaald volgens de frequentie, aangegeven in de volgende tabel :

exploitatiefase

nazorgfase

hoeveelheid percolaat

maandelijks (1), (3)

halfjaarlijks (3)

samenstelling percolaat (2)

driemaandelijks(3)

halfjaarlijks

hoeveelheid en samenstelling van het-oppervlaktewater(7)

driemaandelijks(3)

halfjaarlijks

potentiële gasuitstoot en atmosferische druk (4) (CH4, CO2, O2, H2S, H2,...)

maandelijks (1), (5)

halfjaarlijks (6)


(1) De frequentie kan worden aangepast aan de hand van de morfologie van het gestorte afval in tumulusvorm, bedolven ...

Dat moet in de vergunning worden vermeld (2) De te meten parameters en te analyseren stoffen variëren naargelang van de samenstelling van het gestorte afval.Ze worden vermeld in de vergunning en weerspiegelen de uitloogkenmerken van de afvalstoffen (3) Als de evaluatie van de gegevens aangeeft dat langere tussenpozen even effectief zijn, kunnen de tussenpozen worden aangepast.Voor percolaten wordt de geleidbaarheid minstens eenmaal per jaar bepaald (4) De metingen hebben hoofdzakelijk betrekking op het gehalte organisch materiaal in de afvalstoffen (5) CH4, CO2, O2 regelmatig, andere gassen naar behoefte, afhankelijk van de samenstelling van de gestorte afvalstoffen, waarbij ernaar gestreefd wordt de uitloogeigenschappen te weerspiegelen (6) De doelmatigheid van het gasopvangsysteem wordt regelmatig gecontroleerd (7) Op grond van de kenmerken van het stortterrein mag de bevoegde instantie bepalen dat de metingen niet vereist zijn. Met het oog op het opmaken van een waterbalans worden door meting op de stortplaats of via het dichtstbijzijnde meteorologische station de volgende gegevens verzameld :

exploitatiefase

nazorgfase

neerslaghoeveelheid

dagelijks

dagelijkse waarden, opgeteld tot maandwaarden

temperatuur (min. max., 14.00 h MET)

dagelijks

maandgemiddelde

heersende windrichting en -kracht

dagelijks

niet vereist

verdamping lysimeter (1)

dagelijks

dagelijkse waarden, opgeteld tot maandgemiddelden

luchtvochtigheid (14.00h MET )

dagelijks

maandgemiddelde


(1) of met een ander geschikte methode".

Art. 44.Aan artikel 5.4.1.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt een paragraaf 6 toegevoegd die luidt als volgt : " § 6. De verbodsbepalingen, vermeld in paragraaf 1, 2°, en paragraaf 2, gelden niet voor de inrichtingen, vermeld in rubriek 4.4 van de indelingslijst, die bestemd zijn voor het uitharden van poederlakken in moffelovens.".

Art. 45.In artikel 5.4.2.3, § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning, zijn de volgende emissiegrenswaarden van toepassing op de geloosde afgassen :" vervangen door de zinsnede : "De volgende emissiegrenswaarden zijn van toepassing op de geloosde afgassen :".

Art. 46.In artikel 5.6.1.2.9 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "bij de plaatsing of de periodieke onderzoeken, vermeld in artikel 5.6.1.2.7" vervangen door de zinsnede "bij de plaatsing of de periodieke onderzoeken, vermeld in artikel 5.6.1.2.8"; 2° in het derde lid wordt punt 3° vervangen door wat volgt : "3° rood, als de houder en de installatie niet voldoen aan dit besluit en de vastgestelde gebreken aanleiding kunnen geven of aanleiding hebben gegeven tot verontreiniging buiten de houder of als, volgend op een periode van maximaal zes maanden met oranje label of plaat, nog altijd dezelfde gebreken aan de houder en de installatie worden vastgesteld.".

Art. 47.Aan artikel 5.6.1.2.10, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende leden toegevoegd : "Het verlenen van een oranje klever of plaat is eenmalig voor de vastgestelde gebreken, met andere woorden de oranje klever of plaat wordt, afhankelijk van het al dan niet voldoen van de voorheen vastgestelde gebreken aan de bepalingen van dit reglement, gevolgd door een groene of rode klever.

In afwijking van het tweede lid kan deze overgangsperiode van zes maanden door de deskundige of erkend technicus uitzonderlijk verlengd worden voor maatregelen die niet binnen de zes maanden uitgevoerd kunnen worden. De maatregelen en termijnen worden in dit geval schriftelijk vastgelegd. De deskundige of erkend technicus volgt de implementatie van de maatregelen verder op en beslist of frequentere tussentijdse controles op de betrokken houder en de installatie nodig zijn. Indien na afloop van de overgangsperiode de initieel vastgestelde gebreken niet verholpen werden, krijgt de houder en de installatie een rode klever of plaat.".

Art. 48.In artikel 5.6.1.3.15 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "bij de plaatsing of de periodieke onderzoeken, vermeld in artikel 5.6.1.3.4" vervangen door de zinsnede "bij de plaatsing of de periodieke onderzoeken, vermeld in artikel 5.6.1.3.14"; 2° in het derde lid wordt punt 3° vervangen door wat volgt : "3° rood, als de houder en de installatie niet voldoen aan dit besluit en de vastgestelde gebreken aanleiding kunnen geven of aanleiding hebben gegeven tot verontreiniging buiten de houder of als, volgend op een periode van maximaal zes maanden met oranje label of plaat, nog altijd dezelfde gebreken aan de houder en de installatie worden vastgesteld.".

Art. 49.Aan artikel 5.6.1.3.16, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende leden toegevoegd : "Het verlenen van een oranje klever of plaat is eenmalig voor de vastgestelde gebreken, met andere woorden de oranje klever of plaat wordt, afhankelijk van het al dan niet voldoen van de voorheen vastgestelde gebreken aan de bepalingen van dit reglement, gevolgd door een groene of rode klever.

In afwijking van het tweede lid kan deze overgangsperiode van zes maanden door de deskundige of erkend technicus uitzonderlijk verlengd worden voor maatregelen die niet binnen de zes maanden uitgevoerd kunnen worden. De maatregelen en termijnen worden in dit geval schriftelijk vastgelegd. De deskundige of erkend technicus volgt de implementatie van de maatregelen verder op en beslist of frequentere tussentijdse controles op de betrokken houder en de installatie nodig zijn. Indien na afloop van de overgangsperiode de initieel vastgestelde gebreken niet verholpen werden, krijgt de houder en de installatie een rode klever of plaat.".

Art. 50.In artikel 5.6.2.3.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : "Het fase II-benzinedampterugwinningssysteem is door de producent gecertificeerd conform de norm EN 16321-1 :2013."; 2° in paragraaf 1 wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "In afwijking van het eerste lid is het fase II-benzinedampterugwinningssysteem door de producent gecertificeerd conform de TÜV-keuringsmethode voor benzinedampterugwinningssystemen of conform andere relevante Europese technische normen of typegoedkeuringsprocedures voor benzinedampterugwinningssystemen van bestaande benzinetankstations die gecertificeerd zijn voor 1 september 2015."; 3° in paragraaf 1 wordt in het bestaande derde lid, dat het vierde lid wordt, de woorden "In afwijking van het tweede lid" vervangen door de woorden "In afwijking van het derde lid"; 4° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de zin "Eenmaal per jaar wordt de overeenstemming van de damp-benzineverhouding van het fase II-benzinedampterugwinningssysteem met de damp-benzineverhouding, vermeld in artikel 5.6.2.3.3, § 4, gemeten conform de procedure, vermeld in bijlage 5.6.3." vervangen door de zin "Eenmaal per kalenderjaar wordt, zonder dat de periode tussen twee opeenvolgende metingen vijftien maanden mag overschrijden, de overeenstemming van de damp-benzineverhouding van het fase II-benzinedampterugwinningssysteem met de damp-benzineverhouding, vermeld in artikel 5.6.2.3.3, § 4, gemeten conform de norm EN 16321-2 :2013.".

Art. 51.In artikel 5.6.2.3.6, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de woorden "met uitzondering van de test" vervangen door de woorden "in voorkomend geval met inbegrip van de test".

Art. 52.In artikel 5.7.5.1, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : "De toelating tot verdere toepassing van het "kaliumchloride (KCl)"-procedé na 2010 is afhankelijk van de naleving van de volgende voorwaarden : 1° de inrichting is behoorlijk vergund voor de verlengde periode waarin het procedé wordt toegepast;2° de exploitant brengt de overheid die bevoegd is voor de milieuvergunning, er vóór 1 januari 2011 schriftelijk van op de hoogte dat het "kaliumchloride (KCl)"-procedé na 2010 verder zal worden toegepast met vermelding van de beoogde definitieve stopzettingsdatum die vóór 1 januari 2016 moet vallen.De bevoegde overheid bezorgt onmiddellijk een kopie van de voormelde schriftelijke kennisgeving aan : a) de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen;b) de afdeling, bevoegd voor milieu-inspectie;3° de exploitant bezorgt samen met de schriftelijke kennisgeving, vermeld in punt 2°, aan de overheid die bevoegd is voor de milieuvergunning, een plan voor de definitieve stopzetting van de kwikcelinstallaties.Dat plan bevat inzonderheid : a) een verbintenis tot definitieve stopzetting uiterlijk op 31 december 2015 van de vermelde kwikcelinstallaties;b) een stappenplan met de maatregelen die zullen worden getroffen voor : 1) de definitieve stopzetting op de vooropgestelde datum;2) de reconversie van de installaties;3) de beoogde kwikemissiereducties; 4) de veilige opslag en afvoer van het kwik."; 2° er worden een derde en een vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt : "Het plan, vermeld in het tweede lid, 3°, is niet vereist als de betrokken bedrijfsorganisaties vóór 1 januari 2011 met het Vlaamse Gewest een definitief goedgekeurde milieubeleidsovereenkomst als vermeld in het decreet van 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten, hebben gesloten die alle aangelegenheden, vermeld in het tweede lid, 3°, a) en b), voor de beschouwde sector tot voorwerp heeft. Om de emissies van kwik te beperken en om het ontstaan van met kwik vervuild afval tijdens de buitengebruikstelling of ombouw van kwikcelleninstallaties te beperken, is op 1 september 2016 een buitengebruikstellingsplan beschikbaar en wordt dat uitgevoerd. Al de volgende kenmerken zijn in het buitengebruikstellingsplan verwerkt : 1° het betrekken van een deel van het personeel dat ervaring heeft met het beheer van de voormalige installatie, bij alle fasen van uitwerking en uitvoering;2° het voorzien in procedures en instructies voor alle uitvoeringsfasen;3° het voorzien in een gedetailleerd trainings- en toezichtprogramma voor personeel zonder ervaring met het werken met kwik;4° het bepalen van de hoeveelheid metallisch kwik dat moet worden teruggewonnen en het schatten van de hoeveelheid afval die moet worden afgevoerd, en van de kwikvervuiling die zich daarin bevindt;5° het voorzien in werkzones die : a) zijn voorzien van een overdakking;b) zijn uitgerust met een gladde, aflopende en ondoordringbare vloer om gemorste kwik naar een opvangbak te leiden;c) goed verlicht zijn;d) vrij zijn van obstakels en puin dat kwik kan opnemen;e) zijn uitgerust met een watertoevoer voor wassen;f) zijn aangesloten op een afvalwaterbehandelingssysteem;6° het legen van de cellen en overbrengen van metallisch kwik naar houders door : a) het systeem gesloten te houden als dat mogelijk is;b) het kwik te wassen;c) kwik over te brengen onder invloed van de zwaartekracht als dat mogelijk is;d) vaste onzuiverheden te verwijderen uit het kwik, als dat noodzakelijk is;e) de houders te vullen tot ? 80 % van hun volumetrische inhoud;f) de houders hermetisch af te dichten na het vullen;g) de lege cellen te wassen en vervolgens te vullen met water;7° het uitvoeren van alle ontmantelings- en sloopactiviteiten door : a) hete methoden om uitrusting te slopen, te vervangen door koude methoden, als dat mogelijk is;b) vervuilde uitrusting op te slaan in daarvoor geschikte zones;c) de vloer in het werkgebied regelmatig te wassen;d) gemorst kwik snel op te ruimen door middel van ademhalingsuitrusting met actievekoolfilters;e) afvalstromen te registreren;f) afval dat met kwik is vervuild, te scheiden van afval dat niet met kwik is vervuild;g) afval dat met kwik vervuild is geraakt, te decontamineren door mechanische en fysieke behandelingstechnieken, chemische behandelingstechnieken of thermische behandelingstechnieken te gebruiken;h) gedecontamineerde uitrusting te hergebruiken of te recyclen, als dat mogelijk is;i) het gebouw waarin de cellenzaal zich bevindt, te reinigen, door de muren en de vloer schoon te maken, en vervolgens te coaten of te verven, zodat ze een ondoordringbaar oppervlak hebben als het gebouw opnieuw zal worden gebruikt;j) de afvalwateropvangsystemen in of rond de installatie te reinigen of te vervangen;k) het werkgebied af te sluiten en ventilatielucht te zuiveren als er hoge concentraties kwik worden verwacht.Zuiveringstechnieken voor ventilatielucht zijn onder meer adsorptie op jodium- of zwavelhoudende actieve kool, gasreinigen met hypochloriet of gechloreerd pekel, of het toevoegen van chloor om vast dikwikdichloride te vormen; l) kwikhoudend afvalwater, waaronder waswater dat afkomstig is van het reinigen van beschermende uitrusting, te behandelen;m) kwik in lucht, water en afval te monitoren, onder meer gedurende een gepaste tijd na de afronding van de buitengebruikstelling of ombouw;8° indien nodig, tussentijdse opslag van metallisch kwik op de locatie in opslagruimtes die : a) goed verlicht en weerbestendig zijn;b) zijn uitgerust met een geschikte secondaire insluiting die 110% van het vloeistofvolume van een afzonderlijke houder kan vasthouden;c) vrij zijn van obstakels en puin dat kwik kan opnemen;d) zijn uitgerust met ademhalingsuitrusting met actievekoolfilters;e) periodiek worden geïnspecteerd, zowel visueel als met kwikbewakingsapparatuur; 9° indien nodig, het transport, mogelijke verdere behandeling en afvoer van afval.".

Art. 53.Het opschrift van afdeling 5.9.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt vervangen door wat volgt : "Afdeling 5.9.2. Bijkomende voorwaarden voor de beperking van ammoniakemissie".

Art. 54.Aan artikel 5.9.2.1.bis van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 5. De inlaat en de uitlaat van een luchtwassysteem is bereikbaar en toegankelijk met het oog op de veilige en praktische uitvoering van controlemetingen conform een code van goede praktijk. Voor installaties die voor 1 juli 2016 vergund zijn, geldt deze verplichting, vanaf 1 september 2018.".

Art. 55.Aan artikel 5.9.2.2, § 2, van hetzelfde besluit, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "De plaatsing wordt zo gekozen dat het risico op verontreiniging van oppervlaktewater maximaal wordt beperkt. Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning, wordt de de helling en de afvloeirichting van de vloer van de mestopslagplaats niet in de richting van oppervlaktewater georiënteerd. Die verplichting geldt alleen voor mestopslagplaatsen die na 1 juli 2016 vergund zijn.".

Art. 56.Aan artikel 5.9.8.4, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : "Het reinigingswater van pluimveestallen is geen meststof. Er wordt in voldoende opslagcapaciteit voorzien zodat het reinigingswater kan worden uitgereden op het land. Elke lozing van het reinigingswater in de openbare riolering, in een kunstmatige afvoerweg voor regenwater of in een oppervlaktewater is verboden, tenzij de nodige vergunning is verleend.".

Art. 57.In artikel 5.9.8.5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2003 en 23 december 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt tussen de woorden "het percolaat van" en de woorden "dierlijke mest" het woord "vaste" ingevoegd;2° in paragraaf 2 wordt het woord "dient" vervangen door het woord "wordt" en wordt het woord "in" vervangen door het woord "binnen";3° in paragraaf 3 wordt de zinsnede "en/of" vervangen door het woord "of";4° in paragraaf 4 en 5 wordt het woord "rundveehouderij" vervangen door het woord "veeteelt";5° in paragraaf 5 wordt het woord "sappen" vervangen door het woord "silosappen"; 6° aan paragraaf 5 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "Deze verplichting geldt alleen voor inrichtingen die na 1 juli 2016 vergund zijn."; 7° er wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 6.De kuilplaat wordt zo geplaatst dat het risico op verontreiniging van oppervlaktewater maximaal wordt beperkt. Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning, wordt de helling en de afvloeirichting van de vloer van de kuilplaat niet in de richting van oppervlaktewater georiënteerd.

Deze verplichting geldt alleen voor kuilplaten die na 1 juli 2016 vergund zijn.".

Art. 58.In artikel 5.11.0.3, § 1, van hetzelfde besluit, worden de zinnen "De vloer van dit lokaal moet voorzien zijn van een opvanggoot en een of meer opvangputten. De vloer, de opvanggoot en de opvangputten moeten uitgevoerd zijn in voor de erop terechtkomende stoffen ondoorlatend en chemisch inert materiaal." vervangen door de zin "De vloer is uitgevoerd in een materiaal dat ondoorlatend en chemisch inert is voor de stoffen die erop terechtkomen.".

Art. 59.In artikel 5.11.0.4, § 3, van hetzelfde besluit wordt de inleidende zin vervangen door wat volgt : "Als er producten, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 volgens de CLP-verordening, worden gebruikt of geproduceerd :".

Art. 60.In artikel 5.11.0.5, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden in de tabel de punten 1°, a), 2° en 3° opgeheven.

Art. 61.In artikel 5.13.0.4, § 3, van hetzelfde besluit, wordt de zinsnede "De verwarming van de lokalen waarin ontvlambare stoffen worden gebruikt en/of ontvlambare produkten worden geproduceerd," vervangen door de zinsnede "De verwarming van de lokalen waarin producten gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 volgens de CLP-verordening worden gebruikt of geproduceerd,".

Art. 62.In artikel 5.15.0.5, § 2, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : "1° gemakkelijk brandbare materialen of producten gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 volgens de CLP-verordening, met uitzondering van de gevaarlijke vloeistoffen van groep 2, op te stapelen;".

Art. 63.Artikel 5.15.0.8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 5.15.0.8. De terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen die onder het toepassingsgebied, vermeld in artikel 1 van verordening (EG) nr. 307/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor opleidingsprogramma's en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsgetuigschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen, vallen, mag alleen uitgevoerd worden door een erkende technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 6, 2°, i), van het VLAREL. Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon die in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen als vermeld in artikel 17/5, 2°, van het VLAREL, op voorwaarde dat hij de terugwinning uitvoert onder toezicht van een erkende technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen. Deze vrijstelling van erkenningsverplichting is gedurende maximaal één jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt indien de persoon een erkenning als technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 6, 2°, i), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor.".

Art. 64.In artikel 5.16.1.2, § 3, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de zinnen "Wanneer gassen effectief aanwezig zijn, wordt het gehalte aan brandbaar gas in de werkzone onder de grens van één vijfde van de laagste ontvlambaarheidsgrens gehouden. Dit gehalte moet tijdens de uitvoering van de werken voortdurend gecontroleerd worden;;" vervangen door de zinnen "Als ontvlambare gassen volgens de CLP-verordening effectief aanwezig zijn, wordt het gehalte aan ontvlambaar gas in de werkzone onder de grens van een vijfde van de laagste ontvlambaarheidsgrens gehouden. Dat gehalte wordt tijdens de uitvoering van de werken voortdurend gecontroleerd;".

Art. 65.In artikel 5.16.1.8, § 1, 4°, b), van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt punt 4) vervangen door wat volgt : "4) Voor houders met samengeperste lucht waarvan het product van de toelaatbare druk (PS) en het volume (V) groter is dan 3000 bar.liter, als de toelaatbare druk (PS) meer dan 4 bar hoger is dan de normale atmosferische druk (1013 mbar), of waarvan PS groter is dan 3000 bar, is altijd een inwendig onderzoek vereist.".

Art. 66.In artikel 5.16.3.2, § 1, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de woorden "de druk bij de maximaal toelaatbare temperatuur" vervangen door de woorden "de toelaatbare druk (PS)".

Art. 67.In artikel 5.16.3.3 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 maart 2003 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, die luidt als volgt : " § 1bis.De volgende werkzaamheden aan stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen mogen alleen uitgevoerd worden door een erkende koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e), van het VLAREL, die in het bezit is van een certificaat van de overeenkomstige categorie : 1° installatie, onderhoud, reparatie en buitendienststelling;2° controles op lekkage van koelinstallaties als vermeld in artikel 4 van verordening (EU) nr.517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 en artikel 23 van verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen; 3° terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen. Voor de installatie, het onderhoud, de reparatie of de buitendienststelling van stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen is het bedrijf waar de koeltechnicus werkt, erkend als koeltechnisch bedrijf als vermeld in artikel 6, 7°, b), van het VLAREL. Het eerste lid is niet van toepassing, wat stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen betreft, op een persoon die in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen voor de betreffende categorie, vermeld in artikel 17/1, 2°, van het VLAREL, op voorwaarde dat hij de werkzaamheden uitvoert onder toezicht van een erkende koeltechnicus die houder is van een certificaat van de betreffende categorie en die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de correcte uitvoering van de werkzaamheden. Deze vrijstelling van erkenningsverplichting is gedurende maximaal twee jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt indien de persoon een erkenning als koeltechnicus voor de desbetreffende categorie als vermeld in artikel 6, 2°, e), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor.

Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon die de werkzaamheden uitvoert aan koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen maar geen ozonlaagafbrekende stoffen bevatten en die voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 3, lid 3, van de uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat.

Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon die ozonlaagafbrekende stoffen maar geen gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan drie kilogram, op voorwaarde dat de persoon een gepaste opleiding heeft gevolgd en dat kan bewijzen met een diploma of getuigschrift. De opleiding behandelt ten minste de onderwerpen, vermeld in de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067, over de terugwinning van ozonlaagafbrekende stoffen. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs daarvan voor.

Het eerste lid is eveneens niet van toepassing op fabricage- en reparatieactiviteiten op vestigingsplaatsen van de fabrikant voor stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen."."; 2° in paragraaf 3, 2°, worden de woorden `volgens een code van goede praktijk" vervangen door de woorden "volgens de norm EN 378 of een gelijkwaardige code van goede praktijk";3° in paragraaf 5 wordt de zinsnede "en/of gefluoreerde broeikasgassen" vervangen door de zinsnede "en op koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van 5 ton CO2-equivalent of meer"; 4° aan paragraaf 5 wordt de zin "De bepalingen van de hiernavolgende paragrafen van dit artikel zijn niet van toepassing op hermetisch afgesloten koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 10 ton CO2-equivalent of ozonlaagafbrekende stoffen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 6 kg mits dergelijke installaties als hermetisch afgesloten zijn geëtiketteerd." toegevoegd; 5° in paragraaf 7, 1°, wordt de zinsnede "artikel 3 van Verordening (EG) nr.842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen" vervangen door de zinsnede "artikel 4 van verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006"; 6° in paragraaf 8, 2°, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) aan punt a) worden de zinnen "Indien de installatie gefluoreerde broeikasgassen als koelmiddel bevat, dan wordt de nominale koelmiddelinhoud zowel in metrische eenheid als in ton CO2-equivalent uitgedrukt.Indien bij de installatie gerecycleerde of geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen gebruikt worden, moet dit vermeld worden in het logboek met de naam en het adres van het recyclage- of regeneratiebedrijf" toegevoegd; b) punt d) wordt vervangen door wat volgt : "d) de hoeveelheid koelmiddel dat aan een koelinstallatie wordt toegevoegd en het relatief lekverlies na elke bijvulling;"; c) punt g) tot en met i) worden vervangen door wat volgt : "g) significante periodes van buitenbedrijfstelling;h) indien de installatie buiten dienst is gesteld : de maatregelen die genomen zijn om het koelmiddel terug te winnen en te verwijderen; i) de voor- en achternaam en, indien van toepassing, het certificaatnummer van de persoon die werkzaamheden en waarnemingen heeft verricht als genoemd onder a) tot en met h) en, indien van toepassing, de naam en het certificaatnummer van de onderneming waarbij de persoon in dienst is;"; d) er wordt een punt j) toegevoegd, dat luidt als volgt : "j) indien van toepassing, een attest dat is afgegeven door de onder i) bedoelde persoon met betrekking tot de door hem verrichte handelingen.".

Art. 68.In artikel 5.16.3.4, § 1, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de woorden "gassen ingedeeld in groep 2a)1° of in groep 4" telkens vervangen door de woorden "gassen van groep 2 of groep 4".

Art. 69.In artikel 5.16.4.4.2, § 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "afleverzuilen" vervangen door het woord "verdeelzuilen".

Art. 70.Aan artikel 5.16.4.4.7, § 3, tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende zinsnede en de volgende zin toegevoegd : ", die gelegen is op de inrichting. De exploitant organiseert het toezicht op een manier die waarborgt dat de vuloperaties kunnen worden gestopt bij onregelmatigheden.".

Art. 71.In artikel 5.17.3.3.8, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de woorden "In afwijking van" vervangen door de zinsnede "Met behoud van de controles, vermeld in".

Art. 72.In artikel 5.17.4.2.9, derde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt punt 3° vervangen door wat volgt : "3° rood, als de houder en de installatie niet voldoen aan dit besluit en de vastgestelde gebreken aanleiding kunnen geven of hebben gegeven tot verontreiniging buiten de houder, of als volgend op een periode van maximaal zes maanden met oranje label of plaat nog altijd dezelfde gebreken aan de houder en de installatie worden vastgesteld.".

Art. 73.In artikel 5.17.4.2.10, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het tweede lid wordt de zin "Het verlenen van een oranje klever of plaat is eenmalig voor de vastgestelde gebreken, met andere woorden de oranje klever of plaat wordt, afhankelijk van het al dan niet voldoen van de voorheen vastgestelde gebreken aan de bepalingen van dit besluit, gevolgd door een groene of rode klever." toegevoegd; 2° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "In afwijking van het tweede lid kan deze overgangsperiode van zes maanden door de deskundige of erkend technicus uitzonderlijk verlengd worden voor maatregelen die niet binnen de zes maanden uitgevoerd kunnen worden.De maatregelen en termijnen worden in dit geval schriftelijk vastgelegd. De deskundige of erkend technicus volgt de implementatie van de maatregelen verder op en beslist of frequentere tussentijdse controles op de betrokken houder en de installatie nodig zijn. Indien na afloop van de overgangsperiode de initieel vastgestelde gebreken niet verholpen werden, krijgt de houder en de installatie een rode klever of plaat.".

Art. 74.In artikel 5.17.4.3.17 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "bij de plaatsing of de periodieke onderzoeken, vermeld in artikel 5.17.4.3.4" vervangen door de zinsnede "bij de plaatsing of de periodieke onderzoeken, vermeld in artikel 5.17.4.3.16"; 2° in het derde lid wordt punt 3° vervangen door wat volgt : "3° rood, als de houder en de installatie niet voldoen aan dit besluit en de vastgestelde gebreken aanleiding kunnen geven of hebben gegeven tot verontreiniging buiten de houder of als volgend op een periode van maximaal zes maanden met oranje label of plaat nog altijd dezelfde gebreken aan de houder en de installatie worden vastgesteld.".

Art. 75.In artikel 5.17.4.3.18, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het tweede lid wordt de zin "Het verlenen van een oranje klever of plaat is eenmalig voor de vastgestelde gebreken, met andere woorden de oranje klever of plaat wordt, afhankelijk van het al dan niet voldoen van de voorheen vastgestelde gebreken aan de bepalingen van dit reglement, gevolgd door een groene of rode klever." toegevoegd; 2° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "In afwijking van het tweede lid kan deze overgangsperiode van zes maanden door de deskundige of erkend technicus uitzonderlijk verlengd worden voor maatregelen die niet binnen de zes maanden uitgevoerd kunnen worden.De maatregelen en termijnen worden in dit geval schriftelijk vastgelegd. De deskundige of erkend technicus volgt de implementatie van de maatregelen verder op en beslist of frequentere tussentijdse controles op de betrokken houder en de installatie nodig zijn. Indien na afloop van de overgangsperiode de initieel vastgestelde gebreken niet verholpen werden, krijgt de houder en de installatie een rode klever of plaat.".

Art. 76.Aan artikel 5.17.4.3.19, § 7, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede ", zoals van toepassing vóór 1 juni 2015" toegevoegd.

Art. 77.Aan afdeling 5.17.4 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt een subafdeling 5.17.4.5, die bestaat uit artikel 5.17.4.5.1 tot en met 5.17.4.5.5, toegevoegd, die luidt als volgt : "Subafdeling 5.17.4.5. Beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) door lekverliezen in bovengrondse vaste houders Art. 5.17.4.5.1. Deze subafdeling is van toepassing op de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 17 van de indelingslijst, als het bovengrondse vaste houders betreffen die organische vloeibare producten bevatten met een dampdruk van meer dan 13,3 kPa bij een temperatuur van 35 ° C. Deze subafdeling is niet van toepassing op de activiteiten van de inrichtingen, vermeld in rubriek 59 van de indelingslijst, noch op koelinstallaties vermeld in rubriek 16.3 van de indelingslijst.

Art. 5.17.4.5.2. § 1. Houders die periodiek of continu vloeistoffen, vermeld in artikel 5.17.4.1.9, § 1, of vloeistoffen gekenmerkt door gevarenpictogram GHS08, bevatten, worden jaarlijks, zonder dat een periode van zestien maanden tussen twee opeenvolgende controles wordt overschreden, met behulp van een IR-camera, op emissies naar de atmosfeer gecontroleerd zoals vermeld in de Nederlandse technische afspraak (NTA) 8399 :2015.

Houders met een volume kleiner dan 100 mo zijn vrijgesteld van de verplichting, vermeld in het eerste lid. § 2. Voor houders die andere vloeistoffen bevatten dan vermeld in paragraaf 1, geldt een tweejaarlijkse controle, zonder dat een periode van tweeëndertig maanden tussen twee opeenvolgende controles wordt overschreden.

Houders met een volume kleiner dan 500 mo zijn vrijgesteld van de verplichting, vermeld in het eerste lid. § 3. De controle wordt uitgevoerd op het moment dat de houders producten bevatten met een damspanning van meer dan 13,3 kPa bij een temperatuur van 35° C. § 4. Horizontale en bolvormige houders die reeds periodiek gecontroleerd worden op lekken in uitvoering van het meet- en beheersprogramma zoals vermeld in afdeling 4.4.6, zijn vrijgesteld van de verplichtingen, vermeld in paragraaf 1 en 2. § 5. De controles met de IR-camera, vermeld in paragraaf 1 en 2, worden een eerste maal uitgevoerd uiterlijk op 31 december 2016. § 6. Voor houders die niet voorzien zijn van een vlottend dak en waarvan alle potentiële emissiebronnen bereikbaar zijn met een meettoestel, vermeld in methode EN 15446 :2008, kan deze methode gehanteerd worden in plaats van de methode, vermeld in paragraaf 1. In dat geval worden de metingen uitgevoerd door een voor deze metingen erkend laboratorium in de discipline lucht als vermeld in artikel 6, 5°, b) van het VLAREL, of door de exploitant conform artikel 4.4.6.2.3, § 3. Exploitanten die opteren voor dit alternatief, maken hiervan melding bij de toezichthouder.

Art. 5.17.4.5.3. De controles met de IR-camera worden uitgevoerd door een meettechnicus die over basiskennis thermografie beschikt als vermeld in de NTA 8399 :2015.

Art. 5.17.4.5.4. Van elke houder wordt door de meettechnicus een inspectierapport opgemaakt waarin de informatie van bijlage D van NTA 8399 :2015 is opgenomen.

Daarnaast wordt van elke controle een video-opname bewaard waaruit duidelijk blijkt dat alle onderdelen van de houder zijn gecontroleerd op lekken.

De rapporten en video-opnames worden door de exploitant voor een periode van vijf jaar ter beschikking gehouden van de toezichthouder.

Art. 5.17.4.5.5. § 1. Alle emissiebronnen van houders, vermeld in artikel 5.17.4.5.2, § 1, worden, voor zover mogelijk, direct na de controle gedicht. Alle andere emissiebronnen worden, voor zover mogelijk, binnen de drie maanden gedicht. § 2. Alle emissiebronnen die niet binnen de termijnen, vermeld in paragraaf 1, kunnen hersteld worden, worden door de exploitant opgenomen in een herstelplan waarin per emissiebron wordt aangegeven waarom de herstelling niet mogelijk is binnen deze termijn, en wanneer de herstelling dan wel zal uitgevoerd worden. § 3. Voor emissiebronnen die afkomstig zijn van apparaten die zodanig ontworpen zijn dat de waargenomen emissie als normaal kan beschouwd worden, wordt per bron gedocumenteerd waarom herstel niet mogelijk is.".

Art. 78.In artikel 5.18.1.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en 7 juni 2013, wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, die luidt als volgt : " § 1bis. In geval de ontginning gelegen is in een ontginningsgebied waarvan de nabestemming landbouw is, worden de voorschriften van de code van goede praktijk voor de kwaliteitsvolle heraanleg van een ontginning in functie van landbouw, vermeld in het tweede lid, stipt gevolgd.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, stelt de code van goede praktijk voor de kwaliteitsvolle heraanleg van een ontginning in functie van landbouw vast.".

Art. 79.In artikel 5.19.1.4, § 7, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt na de tabel een voetnoot (1) ingevoegd, die luidt als volgt : "(1) som = Sb, As, Pb, Cr, Co, Cu, Sn, Ni, V, Mn".

Art. 80.Artikel 5.20.6.2.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 december, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 5.20.6.2.3. Voor relevante slagschaduwgevoelige objecten in industriegebied, met uitzondering van woningen, geldt een maximum van dertig uur effectieve slagschaduw per jaar, met een maximum van dertig minuten effectieve slagschaduw per dag.

Voor relevante slagschaduwgevoelige objecten in alle andere gebieden, en voor woningen in industriegebied, geldt een maximum van acht uur effectieve slagschaduw per jaar, met een maximum van dertig minuten effectieve slagschaduw per dag.".

Art. 81.In artikel 5.20.6.4.2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de woorden "de dichtstbijzijnde vreemde woning of het dichtstbijzijnde woongebied" vervangen door de woorden "het dichtstbijzijnde bewoonde gebouw vreemd aan de inrichting of het dichtstbijzijnde woongebied of woonuitbreidingsgebied".

Art. 82.In artikel 5.23.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 5°, worden de woorden "125 mg/Nm3" vervangen door de woorden "1350 mg/Nm3";2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 83.In artikel 5.23.1.2, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "a, b en c" vervangen door de zinsnede "1°, 2° en 3° ".

Art. 84.In artikel 5.25.0.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt paragraaf 1 opgeheven.

Art. 85.Aan artikel 5.28.2.3, § 1, van hetzelfde besluit, wordt de zinsnede "en artikel 5.9.8.5, § 1, § 2 en § 3" toegevoegd.

Art. 86.In artikel 5.29.0.4, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt in de tabel de bepaling "- chroom III-, strontium- en zinkchromaat, uitgedrukt in Cr" opgeheven.

Art. 87.In afdeling 5.30.0 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt een artikel 5.30.0.7bis ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 5.30.0.7bis. Voor de geloosde afgassen van hoogovenslakdroogprocessen geldt een emissiegrenswaarde voor CO van 500 mg/Nmo.".

Art. 88.In artikel 5.30.2.2, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de tabel vervangen door wat volgt :

parameter

emissiegrenswaarden (mg/Nm3)

CO

500

stof

20

SO2

75 (1)

NOx, uitgedrukt als NO2

75 (1)

organische stoffen, uitgedrukt als totaal organische koolstof

100


(1) In afwijking van deze emissiegrenswaarden geldt tot 1 september 2018 voor inrichtingen die voor 1 september 2015 vergund zijn een emissiegrenswaarde van 200 mg per Nmo voor SO2 en van 200 mg per Nmo voor NOx.".

Art. 89.Artikel 5.30.2.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 5.30.2.3. Om de diffuse VOS-emissies optimaal te beperken : 1° zijn de bitumentanks voorzien van watersloten;2° zijn de geïsoleerde silo's voor het bewaren van warm asfalt voorzien van automatisch openende en sluitende laaddeuren;3° wordt het traject vanaf de mixer tot en met de laadinstallatie voor de asfaltwachtsilo's ingekapseld;4° wordt de uitgang van de asfaltwachtsilo's voorzien van een afzuiginstallatie.De afgezogen afvalgassen worden, eventueel via de centrale zuiveringsinstallatie, geleid in de atmosfeer geloosd via een schoorsteen met een zodanige hoogte dat de omgeving niet gehinderd wordt.

Voor installaties die voor 1 september 2015 vergund zijn, gelden de verplichtingen, vermeld in het eerste lid, 3° en 4°, vanaf 1 september 2018.".

Art. 90.In artikel 5.32.2.2bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1, eerste lid, 3°, wordt de volgende zin toegevoegd : "Als de geluidsnormen overschreden worden, wordt in afwijking van artikel 4.1.5.3 het maximale geluidsniveau in de inrichting onmiddellijk verlaagd tot een niveau waarbij de geluidsnormen niet meer overschreden worden."; 2° aan paragraaf 2, 3°, wordt de volgende zin toegevoegd : "Als de geluidsnormen overschreden worden, wordt in afwijking van artikel 4.1.5.3 het maximale geluidsniveau in de inrichting onmiddellijk verlaagd tot een niveau waarbij de geluidsnormen niet meer overschreden worden.".

Art. 91.Aan artikel 5.32.3.10, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de volgende zin toegevoegd : "Als de geluidsnormen overschreden worden, wordt in afwijking van artikel 4.1.5.3 het maximale geluidsniveau in de inrichting onmiddellijk verlaagd tot een niveau waarbij de geluidsnormen niet meer overschreden worden.".

Art. 92.In artikel 5.32.7.2.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en 7 maart 2008, wordt paragraaf 3 vervangen door wat volgt : " § 3. De kogelvanger wordt regelmatig en ten minste om de drie maanden op zijn goede staat nagezien. Bij de uitvoering, vermeld in paragraaf 2, 1° en 2°, wordt nagegaan of er zich in de staalplaten putjes hebben gevormd en in voorkomend geval worden de platen bijgeslepen. Bij de uitvoering, vermeld in paragraaf 2, 3° en 4°, worden de kogels die eventueel in de rubberen strippen of in het zandlichaam zijn blijven zitten, regelmatig verwijderd. Beschadigde strippen worden vervangen.".

Art. 93.Artikel 5.32.8.1.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 5.32.8.1.2. Behalve voor kleiduifschietstands en traditioneel buksschieten gelden voor het geluid en de trillingen de voorschriften, vermeld in artikel 5.32.7.2.7. Voor kleiduifschietstands gelden de voorwaarden, vermeld in artikel 5.32.8.2.7. Voor buksen gelden de voorwaarden, vermeld in artikel 5.32.8.3.5.".

Art. 94.Aan afdeling 5.32.8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt een subafdeling 5.32.8.3, die bestaat uit artikel 5.32.8.3.1 tot en met 5.32.8.6, toegevoegd, die luidt als volgt : "Subafdeling 5.32.8.3. Traditioneel buksschieten Art. 5.32.8.3.1. Het schietterrein en de inrichting van de schietstand.

Het schietterrein is volledig eigendom van of in zijn geheel gehuurd door de exploitant van de schietstand. Het bewijs van de eventuele huurovereenkomst wordt ter inzage gehouden van de toezichthouder.

De schietstand is uitgerust met een of meer schietbomen, elk voorzien van een kogelvanger, en een of meer aanlegpalen. Die worden oordeelkundig geschikt om de geluidsoverdracht naar de omliggende woningen te beperken en de veiligheid van de omwonenden te garanderen.

De horizontale afstand van de aanlegpaal tot de as van de overeenkomstige schietboom mag niet minder dan 8 meter en niet meer dan 10 meter bedragen.

Het hoogteverschil tussen de onderkant van de hark en het bodemoppervlak bedraagt minstens 14 meter.

De hark is uit hout vervaardigd. De hoogte en de breedte van de hark bedragen niet meer dan respectievelijk 2,5 meter en 1,5 meter.

Het hoogteverschil tussen de bovenkant van de aanlegpaal en het bodemoppervlak bedraagt minstens 2 meter.

De toeschouwers en de schutters die niet aan de beurt zijn, bevinden zich achter een materiële hindernis, die minstens 5 meter achter de schietplaats ligt.

De onveilige zone, vermeld in hoofdstuk C1. Veiligheid - reguliere activiteiten (binnen de inrichting) van de HLTS, wordt afgebakend met een materiële hindernis.

Art. 5.32.8.3.2. De wapens en de munitie Als er geen schietactiviteiten plaatsvinden, worden de buksen opgeborgen buiten het bereik van onbevoegden.

Het ogief van de kogel mag niet puntig zijn. De lengte van het ogief mag niet groter zijn dan de halve diameter van de kogel.

Het kogelgewicht mag niet meer dan 45 gram bedragen.

De lading van de kogel wordt los gestort en voldoet chemisch aan het type "rookzwak".

Er wordt alleen geschoten met buksen met kaliber 12, kaliber 16 of luchtbuksen met kaliber 4,5.

Art. 5.32.8.3.3. De schietactiviteit Er wordt altijd op een zodanige wijze geschoten dat alle kogels afgevangen worden door de kogelvanger.

Tijdens het schieten rust de buks altijd op de aanlegpaal. Ongeoefende schutters mogen alleen schieten met toepassing van een affuit. De buksmeester oordeelt of er sprake is van een geoefende of een ongeoefende schutter.

Voor de aanvang van de schietactiviteit worden de kogelvangers door de exploitant gecontroleerd op hun goede toestand en werking. Bij twijfel wordt er niet geschoten. Als de kogelvanger tijdens het schieten abnormaal reageert, wordt het schieten gestaakt.

De kogelvanger wordt altijd op zijn hoogste punt geplaatst voor het begin van de schietactiviteit.

De buks mag alleen verplaatst worden op de schietstand door de buksmeester of zijn helper. Dat gebeurt altijd in ongeladen toestand.

Aan de aanlegpalen bevinden zich alleen de schutters die aan de beurt zijn, de buksmeester of de helpers.

Er bevinden zich tijdens de schietactiviteit geen personen achter de schietboom.

De buksmeester, de helper en iedere schutter zijn verplicht er zorg voor te dragen dat het schieten met de buks en het laden ervan zo verloopt dat er geen gevaar voor de omgeving kan ontstaan. Er mag alleen geschoten, geladen en ontgrendeld worden als de buks op de aanlegpaal rust en als de loopmonding gericht is op de kogelvanger waarop geschoten wordt. Alleen het gebruik van de munitie van de vereniging is toegestaan. Die munitie wordt door de buksmeester klaargezet.

Een schutter mag geen alcoholische dranken nuttigen zolang hij aan de schietactiviteit deelneemt. Elke schutter ondertekent het aanwezige schietregister of aanwezigheidsregister voor hij begint te schieten.

Het is verboden te schieten door het vlak dat gevormd wordt door de as van de aanlegpaal en de as van de overeenstemmende schietboom.

Personen bij wie een overtreding van de voorwaarden in deze subafdeling wordt vastgesteld, worden gestraft met een definitieve uitsluiting van de schietingen.

Art. 5.32.8.3.4. Veiligheid De maatregelen vermeld in hoofdstuk C1. Veiligheid - reguliere activiteiten (binnen de inrichting) van de HLTS, zijn van toepassing.

Art. 5.32.8.3.5. Geluid § 1. Tenzij het anders is vermeld in de milieuvergunning, zijn de geluidsnormen, vermeld in hoofdstuk 4.5, niet van toepassing op het traditionele buksschieten. § 2. De schietactiviteiten zijn alleen toegelaten van 10 uur tot 21 uur op werkdagen en zon- en feestdagen. Het aantal schietactiviteiten is beperkt tot maximaal één activiteit per week, met uitzondering van vijf weekends per jaar waarbij in het kader van schuttersfeesten of schietwedstrijden geoefend of geschoten wordt. De maximale duur van een activiteit is beperkt tot drie uur, met uitzondering van vijf weekends per jaar waarbij in het kader van de schuttersfeesten of schietwedstrijden geoefend of geschoten wordt. Die weekends worden voor het begin van elk schietseizoen bekendgemaakt aan de toezichthouder en het gemeentebestuur. § 3. Tenzij het anders is vermeld in de milieuvergunning, wordt het aantal schoten per uur beperkt tot 120. § 4. De exploitant treft de nodige maatregelen om de geluidsproductie aan de bron en de geluidsoverdracht in de omgeving te beperken en vermeldt die in een register. Ook de controle en de wijze van controle op die maatregelen worden in het register vermeld. Het register wordt door de exploitant altijd ter beschikking gehouden van de toezichthouder.

Rekening houdend met de beste beschikbare technieken wordt bij de keuze van de maatregelen gebruikgemaakt van een oordeelkundige (her)schikking van de geluidsbronnen, geluidsarme buksen en kogelvangers, geluidsisolatie of -absorptie of -afscherming.

Art. 5.32.8.3.6. Bodembescherming De maatregelen, vermeld in hoofdstuk B1. Bodem - reguliere activiteiten (binnen de inrichting) van de HLTS, zijn van toepassing.".

Art. 95.In artikel 5.32.9.4.2, § 1, c, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en 23 december 2011, wordt de rij :

volume circulerend water per bader (gemiddelde waarde over de openingsuren van één dag)

mo

> 2


vervangen door de rij :

volume circulerend water per bader (gemiddelde waarde over de openingsuren van één dag)

mo

? 2


".

Art. 96.In artikel 5.38.0.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : " § 1. Tenzij het anders is vermeld in de milieuvergunning, is de constructie van gebouwen waarin springstoffen worden opgeslagen, bereid, behandeld of verwerkt, zo berekend en uitgevoerd volgens een code van goede praktijk dat de verticale wanden en muren ten aanzien van een overdruk binnen het gebouw een weerstandsvermogen hebben dat ten minste drie keer hoger ligt dan het weerstandsvermogen van de zoldering en/of het dak van het gebouw.".

Art. 97.In artikel 5.43.2.27 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt de zinsnede "artikel 5.43.3.25" vervangen door de zinsnede "artikel 5.43.3.25, § 1".

Art. 98.In artikel 5.43.2.31 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt de zinsnede "In afwijking van hoofdstuk 4.4 voldoet de installatie" vervangen door de woorden "De installatie voldoet".

Art. 99.Aan artikel 5.43.2.34, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de volgende zin toegevoegd : "Als in de kosten-batenanalyse rekening wordt gehouden met potentiële warmte- of koudevraagpunten en de baten hoger zijn dan de kosten, is het voldoende dat met betrekking tot de potentiële warmte- of koudevraagpunten alleen de opties worden toegepast die de stookinstallatie voorzien van de aansluitingsmogelijkheden voor de toekomstige uitkoppeling van warmte of koude.".

Art. 100.In artikel 5.43.3.7 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt in de tabel na het getal "200" de zinsnede "(2)" toegevoegd; 2° in paragraaf 1 wordt onder de tabel een voetnoot (2) toegevoegd, die luidt als volgt : "(2) Voor gasturbines en stoom- en gasturbine-installaties die minder dan 150 bedrijfsuren per jaar in bedrijf zijn, geldt een emissiegrenswaarde voor NOx van 400 mg/Nmo."; 3° in paragraaf 2, eerste lid, wordt in de tabel na het getal "200" de zinsnede "(2)" toegevoegd; 4° in paragraaf 2, eerste lid, wordt onder de tabel een voetnoot (2) toegevoegd, die luidt als volgt : "(2) Voor gasturbines en stoom- en gasturbine-installaties die minder dan 150 bedrijfsuren per jaar in bedrijf zijn, geldt een emissiegrenswaarde voor NOx van 400 mg/Nmo.".

Art. 101.Aan artikel 5.43.3.19, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de volgende zin toegevoegd : "Als in de kosten-batenanalyse rekening wordt gehouden met potentiële warmte- of koudevraagpunten en de baten hoger zijn dan de kosten, is het voldoende dat met betrekking tot de potentiële warmte- of koudevraagpunten alleen de opties worden toegepast die de stookinstallatie voorzien van de aansluitingsmogelijkheden voor de toekomstige uitkoppeling van warmte of koude.".

Art. 102.In artikel 5.43.3.25 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 3 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "De periodieke metingen, vermeld in het eerste lid, zijn niet vereist in de volgende gevallen : 1° voor SO2 en stof van gasturbines en gasmotoren die gestookt worden met aardgas of met ontzwaveld raffinaderijgas waarvan het zwavelgehalte minder dan 150 ppm bedraagt; 2° voor gasturbines, gasmotoren en dieselmotoren die minder dan vijfhonderd bedrijfsuren per jaar in bedrijf zijn."; 2° in paragraaf 4 wordt tussen de woorden "van het VLAREL" en de woorden "worden gebruikt" de zinsnede "of door een erkend MER-deskundige in de discipline lucht als vermeld in artikel 6, 1°, d), 5)" ingevoegd;3° in paragraaf 5 wordt de zinsnede "Als voor de polluent emissiegrenswaarden zijn bepaald in artikel 5.43.3.3 tot en met 5.43.3.14, wordt," vervangen door de zinsnede "De concentratie organische stoffen in de afgassen van elke stookinstallatie wordt, als voor de polluent emissiegrenswaarden zijn bepaald in artikel 5.43.3.3 tot en met 5.43.3.14,".

Art. 103.In artikel 5.43.3.30, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt tussen de woorden "de CEN-normen" en de woorden "De geautomatiseerde meetsystemen" de zin "Aanvullend aan de CEN-normen wordt ook de code van goede praktijk toegepast." ingevoegd.

Art. 104.In artikel 5.43.3.33 tot en met artikel 5.43.3.35 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt de zinsnede "in afwijking van hoofdstuk 4.4" opgeheven.

Art. 105.In artikel 5.43.3.38 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, wordt de zinsnede "In afwijking van hoofdstuk 4.4 en als" vervangen door het woord "Als".

Art. 106.Aan hoofdstuk 5.45 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt een afdeling 5.45.7, die bestaat uit artikel 5.45.7.1 tot en met 5.45.7.3, toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 5.45.7. Opslagplaatsen voor granen en groenvoeders in het kader van mest(co)vergistingsinstallaties.

Art. 5.45.7.1. Opslagplaatsen voor granen en groenvoeders worden uitgerust met een vloeistofdichte vloer. De silosappen van de kuilplaat worden opgevangen en uitgereden op het land of verwijderd op een gelijkwaardige wijze. Deze verplichting geldt alleen voor inrichtingen die na 1 juli 2016 vergund zijn.

Art. 5.45.7.2. Er worden doeltreffende maatregelen genomen om de vervuiling te beperken van het hemelwater dat afvloeit van de kuilplaat.

Art. 5.45.7.3. De kuilplaat wordt zo geplaatst dat het risico op verontreiniging van oppervlaktewater maximaal wordt beperkt. Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning, wordt de helling en de afvloeirichting van de vloer van de opslagplaats niet in de richting van het oppervlaktewater georiënteerd. Deze verplichting geldt alleen voor kuilplaten die na 1 juli 2016 vergund zijn.".

Art. 107.In artikel 5.53.1.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en 1 maart 2013, wordt de zinsnede "vermeld in artikel 6, 7°, a) of b)" vervangen door de zinsnede "vermeld in artikel 6, 7°, a), 1) of 2)".

Art. 108.In artikel 5.53.4.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : " § 1. Deze afdeling is alleen van toepassing op inrichtingen die ingedeeld zijn in de eerste klasse.".

Art. 109.Aan artikel 5.53.6.3.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 6. In afwijking van paragraaf 2 worden, voor grondwaterwinningen waarbij het grondwater door middel van één pomp of hevelsysteem uit meerdere productieputten in dezelfde watervoerende laag tegelijk wordt aangetrokken, de parameters, vermeld in artikel 5.53.4.5, en de parameters, vermeld in paragraaf 1, bepaald op een mengstaal per pomp of hevelsysteem.".

Art. 110.In artikel 5.53.6.3.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006 en 16 mei 2014, worden de woorden "Het boren van reservegrondwaterwinningsputten is" vervangen door de zinsnede "In afwijking van artikel 5.53.2.3 is het herboren van grondwaterwinningsputten en het boren van reservegrondwaterwinningsputten".

Art. 111.In artikel 5.55.1.2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt de zinsnede "vermeld in artikel 6, 7°, c), d) of e)" vervangen door de zinsnede "vermeld in artikel 6, 7°, a), 3), 4) of 5)".

Art. 112.In artikel 5.59.3.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 28 november 2003 en 7 juni 2013, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt : " § 2. Te dien einde berekent en controleert de exploitant jaarlijks de VOS-emissies ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen. Hij stelt jaarlijks en uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarin de emissies hebben plaatsgevonden, een document op.

Voor inrichtingen met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van minder dan of gelijk aan 100 ton, worden in het document de volgende gegevens opgenomen : 1° een beschrijving van de inrichting, met opgave van alle nodige gegevens, relevant voor de berekening van de emissies; 2° een overzicht van de resultaten van de metingen, uitgevoerd overeenkomstig artikel 5.59.3.1 (voor zover van toepassing); 3° de berekening van de emissiewaarden en controle aan de in paragraaf 1 vermelde voorschriften. Voor inrichtingen met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan 100 ton, worden in het document de volgende gegevens opgenomen : 1° een beschrijving van de inrichting, met opgave van alle nodige gegevens, rekening houdend met de geschatte onnauwkeurigheden, relevant voor de berekening van de emissies; 2° een overzicht van de resultaten van de metingen, uitgevoerd overeenkomstig artikel 5.59.3.1 (voor zover van toepassing); 3° de berekening van de emissiewaarden en controle aan de voorschriften, vermeld in paragraaf 1.4° een overzicht van de emissiebronnen;5° een beschrijving van het ventilatiesysteem en het eventueel aanwezige afgasbehandelingssysteem;6° een overzicht van de gebruikte stoffen of mengsels waaraan een of meer van de gevarenaanduidingen H340, H350, H350i, H360D of H360F is of zijn toegekend en van de gehalogeneerde VOS waaraan de gevarenaanduidingen H341 of H351 zijn toegekend en een overzicht van de maatregelen om deze solventen binnen zo kort mogelijke tijd door minder schadelijke stoffen of mengsels te vervangen. De exploitant bezorgt een afschrift van dit document aan de toezichthouder of de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen wanneer die daarom verzoekt.".

Art. 113.In artikel 5.62.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de woorden "deze afdeling" vervangen door de woorden "dit hoofdstuk".

Art. 114.In artikel 5BIS.15.5.2.1, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt tussen de zinsnede "en dergelijke meer)" en de woorden "Deze verplichting" de zin "Bij de bepaling van de BBT worden de criteria, vermeld in bijlage 3.3, in aanmerking genomen." ingevoegd.

Art. 115.In het opschrift tussen artikel 5BIS.15.5.2.1 en artikel 5BIS.15.5.2.2 van hetzelfde besluit worden de woorden "risico- en hinderbeheersing" vervangen door de woorden "hinderbeheersing en beheersing van buiten bedrijf gestelde installaties".

Art. 116.Artikel 5BIS.15.5.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 5BIS.15.5.2.2. De inrichting wordt zindelijk gehouden en verkeert in goede staat van onderhoud. Telkens als de omstandigheden daarvoor aanleiding geven, worden doeltreffende maatregelen genomen tegen ongedierte.".

Art. 117.Artikel 5BIS.15.5.2.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 en 16 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 5BIS.15.5.2.3. § 1. Met behoud van de toepassing van artikel 5BIS.15.5.2.1 treft de exploitant als normaal zorgvuldig persoon alle nodige maatregelen om : 1° de buurt niet te hinderen door geur, rook, stof, geluid, trillingen, niet-ioniserende stralingen, licht en dergelijke meer;2° de lekkage van gefluoreerde broeikasgassen te voorkomen of tot een minimum te beperken.De terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen in motorvoertuigen die onder het toepassingsgebied, vermeld in artikel 1 van verordening (EG) nr. 307/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor opleidingsprogramma's en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsgetuigschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen, vallen, mag alleen uitgevoerd worden door een erkende technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 6, 2°, i), van het VLAREL. In afwijking daarvan is een persoon vrijgesteld van de erkenningsverplichting op voorwaarde dat hij in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen als vermeld in artikel 17/5, 2°, van het VLAREL, en dat de terugwinning uitgevoerd wordt onder toezicht van een erkende technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen. Deze vrijstelling is gedurende maximaal één jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt indien de persoon een erkenning als technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 6, 2°, i), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor. § 2. Op de inrichting is voldoende parkeerruimte om alle wagens die hersteld moeten worden of die afgewerkt zijn, te parkeren. Bovendien is er ook voldoende parkeerruimte voor de bezoekers. De breedte, de stabiliteit en het onderhoud van de wegenis is zodanig dat een veilig verkeer wordt gewaarborgd bij alle weersomstandigheden. De hele inrichting, inclusief de in- en uitrit, de parkeerruimte en de wegenis worden regelmatig grondig gereinigd. De in- en uitrit voor voertuigen zijn voldoende breed om gevaarlijke verkeerssituaties te vermijden.".

Art. 118.Artikel 5BIS.15.5.2.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 5BIS.15.5.2.4. Bij hinder treft de exploitant onmiddellijk de nodige maatregelen om die toestand te verhelpen.".

Art. 119.Artikel 5BIS.15.5.2.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008 en 16 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 5BIS.15.5.2.5. Met behoud van de toepassing van andere wettelijke bepalingen en bijzondere milieuvoorwaarden worden de installaties of onderdelen ervan die definitief buiten bedrijf zijn gesteld, binnen 36 maanden na de buitengebruikstelling zo aangepast dat schade aan het milieu of hinder en risico's uitgesloten zijn.".

Art. 120.Artikel 5BIS.15.5.2.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Informatieplicht.

Art. 5BIS.15.5.2.6. § 1. De exploitant verschaft de toezichthouders op eenvoudig verzoek de hem bekende relevante gegevens over de grondstoffen, producten, afvalstromen of emissies die in de inrichting gebruikt en voortgebracht worden. § 2. Als de toezichthouder ernstige redenen heeft om te twijfelen aan de volledigheid of juistheid van de gegevens kan hij door een daarvoor erkend laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, van het VLAREL, op kosten van de exploitant, monsternames, metingen en analyses laten uitvoeren van de bedoelde grondstoffen, producten, afvalstromen of emissies. De exploitant wordt op voorhand schriftelijk op de hoogte gebracht van de gemotiveerde beslissing van de toezichthouder.".

Art. 121.Artikel 5BIS.15.5.2.7 en 5BIS.15.5.2.8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden vervangen door wat volgt : "Art. 5BIS.15.5.2.7. Alle documenten en gegevens die met toepassing van dit besluit bezorgd moeten worden aan de overheid, worden ter beschikking gesteld van de werknemersvertegenwoordiging in de ondernemingsraad en van het comité voor preventie en bescherming op het werk. Bij ontstentenis van die beide organen worden de documenten en gegevens ter beschikking gesteld van de vakbondsdelegatie van de onderneming.

Art. 5BIS.15.5.2.8. Als de zuiveringstechnische voorzieningen van een inrichting wegens storing of wegens een andere oorzaak uitvallen, of als om een andere reden de emissie- of immissienormen worden overschreden, brengt de exploitant de toezichthouder daarvan onverwijld op de hoogte.".

Art. 122.Artikel 5BIS.15.5.2.11 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en het laatst gewijzigd bij het besluit van 21 maart 2012, wordt opgeheven.

Art. 123.Aan afdeling 5BIS.15.5.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt een rubriek "Risicobeheersing", die bestaat uit artikel 5BIS.15.5.2.18 tot en met 5BIS.15.5.2.22, toegevoegd, die luidt als volgt : "Risicobeheersing Art. 5BIS.15.5.2.18. § 1. De exploitant voorziet in de nodige maatregelen om voorvallen en de gevolgen daarvan voor de mens en het leefmilieu te voorkomen of tot een minimum te beperken.

Dat houdt onder meer in dat de exploitant het volgende doet : 1° hij voorziet in de nodige maatregelen om te voorkomen dat accidenteel verspreide stoffen of verontreinigd bluswater rechtstreeks naar het grondwater, een openbare riolering, een waterloop of om het even welke verzamelplaats van oppervlaktewateren worden afgevoerd;2° hij voorziet in de nodige brandpreventiemaatregelen;3° hij voorziet in de nodige detectie-, nood- en interventiemaatregelen. De exploitant bepaalt de organisatie van de brandbestrijding, de brandbestrijdingsmiddelen en de capaciteit voor de opvang van verontreinigd bluswater volgens een code van goede praktijk en raadpleegt daarbij de bevoegde brandweer.

De brandbestrijdingsmiddelen verkeren in een goede staat, zijn beschermd tegen vorst, doelmatig gesignaleerd, gemakkelijk bereikbaar en oordeelkundig verdeeld en ze moeten onmiddellijk kunnen functioneren. § 2. De exploitant kan op elk moment aan de toezichthouders aantonen dat hij in de nodige maatregelen heeft voorzien.

Art. 5BIS.15.5.2.19. § 1. Bij een voorval of bij de onmiddellijke dreiging daarvan neemt de exploitant onmiddellijk de nodige maatregelen om het voorval te bedwingen en te beheersen, om zo de gevolgen voor de mens en het milieu tot een minimum te beperken en om verdere mogelijke voorvallen te voorkomen. § 2. De exploitant doet zo spoedig mogelijk, en met gebruikmaking van de meest passende middelen, melding van het voorval en van de genomen en geplande maatregelen bij de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving. § 3. Bij een voorval waarschuwt de exploitant onverwijld derden die gevolgen kunnen ondervinden van de emissie, met opgave van de maatregelen die ze kunnen treffen om het gevaar af te wenden of te beperken.

Het eerste lid is niet van toepassing als de voorschriften, vastgesteld door de federale overheid in het kader van de civiele bescherming, van toepassing zijn.

Als door het voorval de werking van een afvalwaterzuiveringsinstallatie nadelig kan worden beïnvloed, waarschuwt de exploitant bovendien onmiddellijk de beheerder van de installatie in kwestie.

Art. 5BIS.15.5.2.20. Met behoud van de toepassing van artikel 5BIS.15.5.2.19, § 2, verstrekt de exploitant bij een voorval zo spoedig mogelijk de volgende informatie aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving : 1° de algemene gegevens over de exploitant;2° het tijdstip, de aard, de omstandigheden en de oorzaken van het voorval;3° de betrokken producten;4° de beschikbare gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van het voorval voor mens en milieu kunnen worden beoordeeld;5° de getroffen maatregelen om het voorval te bedwingen en te beheersen. De exploitant gebruikt voor de informatieverstrekking, vermeld in het eerste lid, het formulier, opgenomen in bijlage 4.1.12, of een andere informatiedrager die dezelfde informatie bevat.

Als uit nader onderzoek nieuwe gegevens naar voren komen die de verstrekte informatie of de daaruit getrokken conclusies wijzigen, werkt de exploitant die informatie bij en bezorgt hij ze aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving.

Art. 5BIS.15.5.2.21. Na een voorval treft de exploitant, afhankelijk van de gevolgen die hetzij onmiddellijk hetzij na verloop van tijd kunnen optreden en conform de toepasselijke reglementering, de nodige maatregelen voor de schoonmaak en voor het herstel van het leefmilieu.

De exploitant informeert de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, over de geplande maatregelen en brengt de afdeling op de hoogte van de uitvoering daarvan.

Art. 5BIS.15.5.2.22. Na een voorval treft de exploitant de nodige maatregelen om herhaling van het voorval te voorkomen.

De exploitant informeert de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, over de geplande maatregelen en brengt de afdeling op de hoogte van de uitvoering daarvan.".

Art. 124.In artikel 5BIS.15.5.3.1, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt in de tabel de rij

Koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van 3 kg of meer die gebruik maken van ozonafbrekende stoffen en/of gefluoreerde broeikasgassen

Per koelinstallatie moet op een goed toegankelijke plaats een instructiekaart aanwezig zijn (artikel 5.16.3.3, § 8, 1° )

Per koelinstallatie wordt een installatiegebonden logboek bijgehouden in de nabijheid van de koelinstallatie (artikel 5.16.3.3, § 8, 2° )


vervangen door de volgende rij :

Koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van 3 kg of meer die gebruikmaken van ozonlaagafbrekende stoffen en koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van 5 ton CO2-equivalent of meer, uitgezonderd de hermetisch afgesloten koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 10 ton CO2-equivalent of met ozonlaagafbrekende stoffen met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 6 kg en die als hermetisch afgesloten geëtiketteerd zijn

Per koelinstallatie moet op een goed toegankelijke plaats een instructiekaart aanwezig zijn (artikel 5.16.3.3, § 8, 1° )

Per koelinstallatie wordt een installatiegebonden logboek bijgehouden in de nabijheid van de koelinstallatie (artikel 5.16.3.3, § 8, 2° )


".

Art. 125.In artikel 5BIS.15.5.3.1, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt in de tabel de rij

Koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van 3 kg of meer die gebruik maken van ozonafbrekende stoffen en/of gefluoreerde broeikasgassen

Periodieke lekdichtheidscontrole door bevoegd koeltechnicus (artikel 5.16.3.3, § 7)

Bepaling van het "relatief lekverlies" door bevoegd koeltechnicus (artikel 5.16.3.3, § 6)


vervangen door de volgende rij :

Koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van 3 kg of meer die gebruikmaken van ozonlaagafbrekende stoffen en koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van 5 ton CO2-equivalent of meer, uitgezonderd de hermetisch afgesloten koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 10 ton CO2-equivalent of met ozonlaagafbrekende stoffen met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 6 kg en die als hermetisch afgesloten geëtiketteerd zijn

Periodieke lekdichtheidscontrole door een bevoegd koeltechnicus (artikel 5.16.3.3, § 7)

Bepaling van het "relatief lekverlies" door een bevoegd koeltechnicus (artikel 5.16.3.3, § 6)


".

Art. 126.In artikel 5BIS.15.5.4.5.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt paragraaf 1 opnieuw opgenomen in de volgende lezing : " § 1. De volgende werkzaamheden aan stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen mogen alleen uitgevoerd worden door een erkende koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e), van het VLAREL, die in het bezit is van een certificaat van de overeenkomstige categorie : 1° installatie, onderhoud, reparatie en buitendienststelling;2° controles op lekkage van koelinstallaties als vermeld in artikel 4 van verordening (EU) nr.517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 en artikel 23 van verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen; 3° terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen. Voor de installatie, het onderhoud, de reparatie of de buitendienststelling van stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen is het bedrijf waar de koeltechnicus werkt, erkend als koeltechnisch bedrijf als vermeld in artikel 6, 7°, b), van het VLAREL. Het eerste lid is niet van toepassing, wat stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen betreft, op een persoon die in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen voor de betreffende categorie, vermeld in artikel 17/1, 2°, van het VLAREL, op voorwaarde dat hij de werkzaamheden uitvoert onder toezicht van een erkende koeltechnicus die houder is van een certificaat van de betreffende categorie en die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de correcte uitvoering van de werkzaamheden. Deze vrijstelling van erkenningsverplichting is gedurende maximaal twee jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt indien de persoon een erkenning als koeltechnicus voor de betreffende categorie als vermeld in artikel 6, 2°, e), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor.

Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon die de werkzaamheden uitvoert aan koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen maar geen ozonlaagafbrekende stoffen bevatten en die voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 3, lid 3, van de uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat.

Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon die ozonlaagafbrekende stoffen maar geen gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan drie kilogram, op voorwaarde dat de persoon een gepaste opleiding heeft gevolgd en dat kan bewijzen met een diploma of getuigschrift. De opleiding behandelt ten minste de onderwerpen, vermeld in de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067, over de terugwinning van ozonlaagafbrekende stoffen. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs daarvan voor.

Het eerste lid is eveneens niet van toepassing op fabricage- en reparatieactiviteiten op vestigingsplaatsen van de fabrikant voor stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen.".".

Art. 127.In artikel 5BIS.15.5.4.5.5, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, worden de woorden "of gefluoreerde broeikasgassen" vervangen door de zinsnede "en op koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van 5 ton CO2-equivalent of meer, uitgezonderd hermetisch afgesloten koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 10 ton CO2-equivalent of ozonlaagafbrekende stoffen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 6 kg mits dergelijke installaties als hermetisch afgesloten zijn geëtiketteerd".

Art. 128.In artikel 5BIS.15.5.4.5.6, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "artikel 3 van Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen" vervangen door de zinsnede "artikel 4 van verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006".

Art. 129.In artikel 5BIS.15.5.4.5.7, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan punt 1° worden de zinnen "Indien de installatie gefluoreerde broeikasgassen als koelmiddel bevat, dan wordt de nominale koelmiddelinhoud zowel in metrische eenheid als in ton CO2-equivalent uitgedrukt.Indien bij de installatie gerecycleerde of geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen gebruikt worden, moet dit vermeld worden in het logboek met de naam en het adres van het recyclage- of regeneratiebedrijf;" toegevoegd; 2° punt 4° wordt vervangen door wat volgt : "4° de hoeveelheid koelmiddel dat aan een koelinstallatie wordt toegevoegd en het relatief lekverlies na elke bijvulling;"; 3° punt 7° tot en met 9° worden vervangen door wat volgt : "7° significante periodes van buitenbedrijfstelling;8° indien de installatie buiten dienst is gesteld : de maatregelen die genomen zijn om het koelmiddel terug te winnen en te verwijderen; 9° de voor- en achternaam en, indien van toepassing, het certificaatnummer van de persoon die werkzaamheden en waarnemingen heeft verricht als genoemd onder 1° tot en met 8° en, indien van toepassing, de naam en het certificaatnummer van de onderneming waarbij de persoon in dienst is;"; 4° er wordt een punt 10° toegevoegd, dat luidt als volgt : "10° indien van toepassing, een attest dat is afgegeven door de onder 9° bedoelde persoon met betrekking tot de door hem verrichte handelingen.".

Art. 130.In het opschrift van artikel 5BIS.15.4.8.10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, worden tussen de woorden "gevaarlijke vloeistoffen" en de woorden "in vaste ondergrondse houders" de woorden "en brandbare vloeistoffen" ingevoegd.

Art. 131.In artikel 5BIS.15.4.8.10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, worden tussen de woorden "voorwaarden van subafdeling 5.17.4.2" en de woorden "zijn onverminderd van toepassing" de woorden "en subafdeling 5.6.1.2" ingevoegd.

Art. 132.In het opschrift van artikel 5BIS.15.4.8.11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, worden tussen de woorden "gevaarlijke vloeistoffen" en de woorden "in vaste bovengrondse houders" de woorden "en brandbare vloeistoffen" ingevoegd.

Art. 133.In artikel 5BIS.15.4.8.11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, worden tussen de woorden "voorwaarden van subafdeling 5.17.4.3" en de woorden "zijn onverminderd van toepassing" de woorden "en subafdeling 5.6.1.3" ingevoegd.

Art. 134.Artikel 5BIS.19.8.2.1, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt tussen de zinsnede "en dergelijke meer)" en de woorden "Deze verplichting" de zin "Bij de bepaling van de BBT worden de criteria, vermeld in bijlage 3.3, in aanmerking genomen." ingevoegd.

Art. 135.In het opschrift tussen artikel 5BIS.19.8.2.1 en artikel 5BIS.19.8.2.2 van hetzelfde besluit worden de woorden "risico- en hinderbeheersing" vervangen door de woorden "hinderbeheersing en beheersing van buiten bedrijf gestelde installaties".

Art. 136.Artikel 5BIS.19.8.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 5BIS.19.8.2.2. De inrichting wordt zindelijk gehouden en verkeert in goede staat van onderhoud. Telkens als de omstandigheden daarvoor aanleiding geven, worden doeltreffende maatregelen genomen tegen ongedierte.".

Art. 137.Artikel 5BIS.19.8.2.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 5BIS.19.8.2.3. § 1. Met behoud van de toepassing van artikel 5BIS.19.8.2.1 treft de exploitant als normaal zorgvuldig persoon alle nodige maatregelen om de buurt niet te hinderen door geur, rook, stof, geluid, trillingen, niet-ioniserende stralingen, licht en dergelijke meer. § 2. Er is ook voldoende parkeerruimte voor de bezoekers. De breedte, de stabiliteit en het onderhoud van de wegenis is zodanig dat een veilig verkeer wordt gewaarborgd bij alle weersomstandigheden. De hele inrichting, inclusief de in- en uitrit, de parkeerruimte en de wegenis worden regelmatig grondig gereinigd. De in- en uitrit voor voertuigen zijn voldoende breed om gevaarlijke verkeerssituaties te vermijden.".

Art. 138.Artikel 5BIS.19.8.2.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 5BIS.19.8.2.4. Bij hinder treft de exploitant onmiddellijk de nodige maatregelen om die toestand te verhelpen.".

Art. 139.Artikel 5BIS.19.8.2.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008 en 16 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 5BIS.19.8.2.5. Met behoud van de toepassing van andere wettelijke bepalingen en bijzondere milieuvoorwaarden, worden de installaties of onderdelen ervan die definitief buiten bedrijf zijn gesteld, binnen 36 maanden na de buitengebruikstelling zo aangepast dat schade aan het milieu of hinder en risico's uitgesloten zijn.".

Art. 140.Artikel 5BIS.19.8.2.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Informatieplicht.

Art. 5BIS.19.8.2.6. § 1. De exploitant verschaft de toezichthouders op eenvoudig verzoek de hem bekende relevante gegevens over de grondstoffen, producten, afvalstromen of emissies, die in de inrichting gebruikt en voortgebracht worden. § 2. Als de toezichthouder ernstige redenen heeft om te twijfelen aan de volledigheid of juistheid van de gegevens, kan hij door een daarvoor erkend laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, van het VLAREL, op kosten van de exploitant, monsternames, metingen en analyses laten uitvoeren van de bedoelde grondstoffen, producten, afvalstromen of emissies. De exploitant wordt op voorhand schriftelijk op de hoogte gebracht van de gemotiveerde beslissing van de toezichthouder.".

Art. 141.Artikel 5BIS.19.8.2.7 en artikel 5BIS.19.8.2.8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013, worden vervangen door wat volgt : "Art. 5BIS.19.8.2.7. Alle documenten en gegevens die met toepassing van dit besluit bezorgd moeten worden aan de overheid, worden ook ter beschikking gesteld van de werknemersvertegenwoordiging in de ondernemingsraad en van het comité voor preventie en bescherming op het werk. Bij ontstentenis van die beide organen worden de documenten en gegevens ter beschikking gesteld van de vakbondsdelegatie van de onderneming.

Art. 5BIS.19.8.2.8. Als de zuiveringstechnische voorzieningen van een inrichting wegens storing of wegens een andere oorzaak uitvallen, of als om een andere reden de emissie- of immissienormen worden overschreden, brengt de exploitant de toezichthouder daarvan onverwijld op de hoogte.".

Art. 142.Artikel 5BIS.19.8.2.11 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van 23 december 2011, wordt opgeheven.

Art. 143.Aan afdeling 5BIS.19.8.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt een rubriek "Risicobeheersing", die bestaat uit artikel 5BIS.19.8.2.18 tot en met 5BIS.19.8.2.22, toegevoegd, die luidt als volgt : "Risicobeheersing.

Art. 5BIS.19.8.2.18. § 1. De exploitant voorziet in de nodige maatregelen om voorvallen en de gevolgen daarvan voor de mens en het leefmilieu te voorkomen of tot een minimum te beperken.

Dat houdt onder meer in dat de exploitant het volgende doet : 1° hij voorziet in de nodige maatregelen om te voorkomen dat accidenteel verspreide stoffen of verontreinigd bluswater rechtstreeks naar het grondwater, een openbare riolering, waterloop of om het even welke verzamelplaats van oppervlaktewateren worden afgevoerd;2° hij voorziet in de nodige brandpreventiemaatregelen;3° hij voorziet in de nodige detectie-, nood- en interventiemaatregelen. De exploitant bepaalt de organisatie van de brandbestrijding, de brandbestrijdingsmiddelen en de capaciteit voor de opvang van verontreinigd bluswater volgens een code van goede praktijk en raadpleegt daarbij de bevoegde brandweer.

De brandbestrijdingsmiddelen verkeren in een goede staat, zijn beschermd tegen vorst, doelmatig gesignaleerd, gemakkelijk bereikbaar en oordeelkundig verdeeld en ze moeten onmiddellijk kunnen functioneren. § 2. De exploitant kan op elk moment aan de toezichthouders aantonen dat hij in de nodige maatregelen heeft voorzien.

Art. 5BIS.19.8.2.19. § 1. Bij een voorval of bij onmiddellijke dreiging daarvan neemt de exploitant onmiddellijk de nodige maatregelen om het voorval te bedwingen en te beheersen, om zo de gevolgen voor de mens en het milieu tot een minimum te beperken, en om verdere mogelijke voorvallen te voorkomen. § 2. De exploitant doet zo spoedig mogelijk, en met gebruikmaking van de meest passende middelen, melding van het voorval en van de genomen en geplande maatregelen bij de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving. § 3. Bij een voorval waarschuwt de exploitant onverwijld derden die gevolgen kunnen ondervinden van de emissie, met opgave van de maatregelen die ze kunnen treffen om het gevaar af te wenden of te beperken.

Het eerste lid is niet van toepassing als de voorschriften, vastgesteld door de federale overheid in het kader van de civiele bescherming, van toepassing zijn.

Als door het voorval de werking van een afvalwaterzuiveringsinstallatie nadelig kan worden beïnvloed, waarschuwt de exploitant bovendien onmiddellijk de beheerder van de installatie in kwestie.

Art. 5BIS.19.8.2.20. Met behoud van de toepassing van artikel 5BIS.19.8.2.19, § 2, verstrekt de exploitant bij een voorval zo spoedig mogelijk de volgende informatie aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving : 1° algemene gegevens over de exploitant;2° het tijdstip, de aard, de omstandigheden en de oorzaken van het voorval;3° de betrokken producten;4° de beschikbare gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van het voorval voor mens en milieu kunnen worden beoordeeld;5° de getroffen maatregelen om het voorval te bedwingen en te beheersen. De exploitant gebruikt daarvoor het formulier, opgenomen in bijlage 4.1.12, of een andere informatiedrager die dezelfde informatie bevat.

Als uit nader onderzoek nieuwe gegevens naar voren komen die de verstrekte informatie of de daaruit getrokken conclusies wijzigen, werkt de exploitant die informatie bij en bezorgt hij ze aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving.

Art. 5BIS.19.8.2.21. Na een voorval treft de exploitant, afhankelijk van de gevolgen die hetzij onmiddellijk hetzij na verloop van tijd kunnen optreden en conform de toepasselijke reglementering, de nodige maatregelen voor de schoonmaak en voor het herstel van het leefmilieu.

De exploitant informeert de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, over de geplande maatregelen en brengt de afdeling op de hoogte van de uitvoering daarvan.

Art. 5BIS.15.19.8.2.22. Na een voorval treft de exploitant de nodige maatregelen om herhaling van het voorval te voorkomen.

De exploitant informeert de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, over de geplande maatregelen en brengt de afdeling op de hoogte van de uitvoering daarvan.".

Art. 144.In artikel 5BIS.19.8.3.1, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt in de tabel de rij

Koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van 3 kg of meer die gebruik maken van ozonafbrekende stoffen en/of gefluoreerde broeikasgassen

Per koelinstallatie moet op een goed toegankelijke plaats een instructiekaart aanwezig zijn (artikel 5.16.3.3, § 8, 1° )

Per koelinstallatie wordt een installatiegebonden logboek bijgehouden in de nabijheid van de koelinstallatie (artikel 5.16.3.3, § 8, 2° )


vervangen door de volgende rij :

Koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van 3 kg of meer die gebruik maken van ozonlaagafbrekende stoffen en koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van 5 ton CO2-equivalent of meer, uitgezonderd de hermetisch afgesloten koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 10 ton CO2-equivalent of met ozonlaagafbrekende stoffen met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 6 kg en die als hermetisch afgesloten geëtiketteerd zijn

Per koelinstallatie moet op een goed toegankelijke plaats een instructiekaart aanwezig zijn (artikel 5.16.3.3, § 8, 1° )

Per koelinstallatie wordt een installatiegebonden logboek bijgehouden in de nabijheid van de koelinstallatie (artikel 5.16.3.3, § 8, 2° )


".

Art. 145.In artikel 5BIS.19.8.3.1, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt in de tabel de rij

Koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van 3 kg of meer die gebruik maken van ozonafbrekende stoffen en/of gefluoreerde broeikasgassen

Periodieke lekdichtheidscontrole door bevoegd koeltechnicus (artikel 5.16.3.3, § 7)

Bepaling van het "relatief lekverlies" door bevoegd koeltechnicus (artikel 5.16.3.3, § 6)


vervangen door de volgende rij :

Koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van 3 kg of meer die gebruik maken van ozonlaagafbrekende stoffen en koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van 5 ton CO2-equivalent of meer, uitgezonderd de hermetisch afgesloten koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 10 ton CO2-equivalent of met ozonlaagafbrekende stoffen met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 6 kg en die als hermetisch afgesloten geëtiketteerd zijn

Periodieke lekdichtheidscontrole door een bevoegd koeltechnicus (artikel 5.16.3.3, § 7)

Bepaling van het "relatief lekverlies" door een bevoegd koeltechnicus (artikel 5.16.3.3, § 6)


".

Art. 146.In artikel 5BIS.19.8.4.8.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt paragraaf 1 opnieuw opgenomen in de volgende lezing : " § 1. De volgende werkzaamheden aan stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen mogen alleen uitgevoerd worden door een erkende koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e), van het VLAREL die in het bezit is van een certificaat van de overeenkomstige categorie : 1° installatie, onderhoud, reparatie en buitendienststelling;2° controles op lekkage van koelinstallaties als vermeld in artikel 4 van verordening (EU) nr.517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 en artikel 23 van verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen; 3° terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen. Voor de installatie, het onderhoud, de reparatie of de buitendienststelling van stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen moet het bedrijf waar de koeltechnicus werkt, erkend zijn als koeltechnisch bedrijf als vermeld in artikel 6, 7°, b), van het VLAREL. Het eerste lid is niet van toepassing, wat stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen betreft, op een persoon die in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen voor de betreffende categorie, vermeld in artikel 17/1, 2°, van het VLAREL, op voorwaarde dat hij de werkzaamheden uitvoert onder toezicht van een erkende koeltechnicus die houder is van een certificaat van de betreffende categorie en die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de correcte uitvoering van de activiteit. Deze vrijstelling van erkenningsverplichting is gedurende maximaal twee jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt indien de persoon een erkenning als koeltechnicus voor de betreffende categorie als vermeld in artikel 6, 2°, e), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor.

Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon die de werkzaamheden uitvoert aan koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen maar geen ozonlaagafbrekende stoffen bevatten en die voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 3, lid 3, van de uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat.

Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon die ozonlaagafbrekende stoffen maar geen gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan drie kilogram, op voorwaarde dat de persoon een gepaste opleiding heeft gevolgd en dat kan bewijzen met een diploma of getuigschrift. De opleiding behandelt ten minste de onderwerpen, vermeld in de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067, over de terugwinning van ozonlaagafbrekende stoffen. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs daarvan voor.

Het eerste lid is eveneens niet van toepassing op fabricage- en reparatieactiviteiten op vestigingsplaatsen van de fabrikant voor stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen.".".

Art. 147.In artikel 5BIS.19.8.4.8.5, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, worden de woorden "of gefluoreerde broeikasgassen" vervangen door de zinsnede "en op koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van 5 ton CO2-equivalent of meer, uitgezonderd hermetisch afgesloten koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 10 ton CO2-equivalent of ozonlaagafbrekende stoffen bevatten met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 6 kg mits dergelijke installaties als hermetisch afgesloten zijn geëtiketteerd.".

Art. 148.In artikel 5BIS.19.8.4.8.6, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "artikel 3 van Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen" vervangen door de zinsnede "artikel 4 van verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006".

Art. 149.In artikel 5BIS.19.8.4.8.7, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan punt 1° worden de zinnen "Indien de installatie gefluoreerde broeikasgassen als koelmiddel bevat, dan wordt de nominale koelmiddelinhoud zowel in metrische eenheid als in ton CO2-equivalent uitgedrukt.Indien bij de installatie gerecycleerde of geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen gebruikt worden, moet dit vermeld worden in het logboek met de naam en het adres van het recyclage- of regeneratiebedrijf" toegevoegd; 2° punt 4° wordt vervangen door wat volgt : "4° de hoeveelheid koelmiddel dat aan een koelinstallatie wordt toegevoegd en het relatief lekverlies na elke bijvulling;"; 3° punt 7° tot en met 9° worden vervangen door wat volgt : "7° significante periodes van buitenbedrijfstelling;8° indien de installatie buiten dienst is gesteld : de maatregelen die genomen zijn om het koelmiddel terug te winnen en te verwijderen; 9° de voor- en achternaam en, indien van toepassing, het certificaatnummer van de persoon die werkzaamheden en waarnemingen heeft verricht als genoemd onder 1° tot en met 8° en, indien van toepassing, de naam en het certificaatnummer van de onderneming waarbij de persoon in dienst is;"; 4° er wordt een punt 10° toegevoegd, dat luidt als volgt : "10° indien van toepassing, een attest dat is afgegeven door de onder 9° bedoelde persoon met betrekking tot de door hem verrichte handelingen.".

Art. 150.In het opschrift van artikel 5BIS.19.8.4.11.10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, worden tussen de woorden "gevaarlijke vloeistoffen" en de woorden "in vaste ondergrondse houders" de woorden "en brandbare vloeistoffen" ingevoegd.

Art. 151.In artikel 5BIS.19.8.4.11.10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, worden tussen de woorden "voorwaarden van subafdeling 5.17.4.2" en de woorden "zijn onverminderd van toepassing" de woorden "en subafdeling 5.6.1.2" ingevoegd.

Art. 152.In het opschrift van artikel 5BIS.19.8.4.11.11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, worden tussen de woorden "gevaarlijke vloeistoffen" en de woorden "in vaste bovengrondse houders" de woorden "en brandbare vloeistoffen" ingevoegd.

Art. 153.In artikel 5BIS.19.8.4.11.11, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, worden tussen de woorden "voorwaarden van subafdeling 5.17.4.3" en de woorden "zijn onverminderd van toepassing" de woorden "en subafdeling 5.6.1.3" ingevoegd.

Art. 154.Aan artikel 6.1.0.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt een punt 9° toegevoegd, dat luidt als volgt : "9° voor de bepalingen over de beheersing van stofemissies tijdens bouw-, sloop- en infrastructuurwerken : - artikel 1 van de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging.".

Art. 155.Aan artikel 6.2.2.2.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 3. Voor het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van een tijdelijke sanitaire installatie die geplaatst wordt in openlucht bij een publiek toegankelijke inrichting, moet er vanaf een geloosd debiet van 20 m3/d bovendien een uitdrukkelijke schriftelijke toelating van de exploitant van de rioolwaterzuiveringsinstallatie verkregen worden.

In die toelating kunnen bijkomende voorwaarden in functie van de optimale werking van het afwaartse rioleringsstelsel, inclusief aanwezige overstorten, en van de rioolwaterzuiveringsinstallatie worden opgelegd.".

Art. 156.In artikel 6.2.2.3.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt : " § 2. Voor lozingen in het collectief te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, te zijn voldaan als het afvalwater minstens gezuiverd wordt met een individuele voorbehandelingsinstallatie, die conform de code van goede praktijk gebouwd en uitgebaat is.

Voor het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van meer dan tien tijdelijke sanitaire installaties die geplaatst worden in openlucht bij een publiek toegankelijke inrichting, wordt het afvalwater minstens gezuiverd met een individuele behandelingsinstallatie waarvan de capaciteit is afgestemd op de aan te sluiten vuilvracht en voldoet de lozing aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6.2.2.4.1, § 1.".

Art. 157.In artikel 6.4.0.1, § 1, tweede lid, 4°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 juni 2013 en 16 mei 2014, wordt de zinsnede "4.4.2.bis, 16° " vervangen door de zinsnede"4.4.2,15° ".

Art. 158.In het opschrift van hoofdstuk 6.5 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "waterinhoud" vervangen door het woord "inhoud".

Art. 159.In artikel 6.5.1.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt het woord "waterinhoud" vervangen door het woord "inhoud".

Art. 160.In artikel 6.5.4.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de woorden "erkende technicus" telkens vervangen door de woorden "erkende technicus of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen".

Art. 161.In artikel 6.5.4.3, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden tussen de woorden "de erkende technicus" en de woorden "op de houder" de woorden "of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen" ingevoegd.

Art. 162.In artikel 6.5.4.4 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden tussen de woorden "de erkende technicus" en de woorden "aan de eigenaar" de woorden "of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen" ingevoegd.

Art. 163.In artikel 6.5.5.3, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "erkende technicus" worden telkens vervangen door de woorden "erkende technicus of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen";2° aan het vijfde lid worden de volgende zinnen toegevoegd : "Het verlenen van een oranje merkplaat is eenmalig voor de vastgestelde gebreken, met andere woorden de oranje merkplaat wordt, afhankelijk van het al dan niet voldoen van de voorheen vastgestelde gebreken aan de bepalingen van dit hoofdstuk, gevolgd door een groene of rode merkplaat. In afwijking van het tweede lid kan deze overgangsperiode van zes maanden door de deskundige of erkend technicus uitzonderlijk verlengd worden voor maatregelen die niet binnen de zes maanden uitgevoerd kunnen worden. De maatregelen en termijnen worden in dit geval schriftelijk vastgelegd. De deskundige of erkend technicus volgt de implementatie van de maatregelen verder op en beslist of frequentere tussentijdse controles op de betrokken houder en de installatie nodig zijn. Indien na afloop van de overgangsperiode de initieel vastgestelde gebreken niet verholpen werden, krijgt de houder en de installatie een rode klever of plaat."; 3° in het zesde lid wordt de zin "Een rode merkplaat betekent dat de opslaginstallatie niet voldoet aan de bepalingen van dit hoofdstuk." vervangen door de zin "Een rode merkplaat betekent dat de opslaginstallatie niet voldoet aan de bepalingen van dit hoofdstuk of dat volgend op een periode van maximaal zes maanden met oranje merkplaat nog altijd dezelfde gebreken aan de houder en de installatie worden vastgesteld.".

Art. 164.In artikel 6.5.7.2, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden tussen de woorden "de erkende technicus" en de woorden "Deze opslaginstallaties" de woorden "of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen" ingevoegd.

Art. 165.In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt hoofdstuk 6.8, dat bestaat uit artikel 6.8.0 tot en met artikel 6.8.3, vervangen door wat volgt : "Hoofdstuk 6.8. Niet-ingedeelde installaties met betrekking tot gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen Afdeling 6.8.1. - Niet-ingedeelde stationaire koelinstallaties

Art. 6.8.1.1. De volgende werkzaamheden aan stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen mogen alleen uitgevoerd worden door een erkende koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e), van het VLAREL, die in het bezit is van een certificaat van de overeenkomstige categorie : 1° installatie, onderhoud, reparatie en buitendienststelling;2° controles op lekkage van koelinstallaties als vermeld in artikel 4 van verordening (EU) nr.517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 en artikel 23 van verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen; 3° terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen. Voor de installatie, het onderhoud, de reparatie of de buitendienststelling van stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen is het bedrijf waar de koeltechnicus werkt, erkend als koeltechnisch bedrijf als vermeld in artikel 6, 7°, b), van het VLAREL. Het eerste lid is niet van toepassing, wat stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen betreft, op een persoon die in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen voor de betreffende categorie, vermeld in artikel 17/1, 2°, van het VLAREL, op voorwaarde dat hij de werkzaamheden uitvoert onder toezicht van een erkende koeltechnicus die houder is van een certificaat van de betreffende categorie en die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de correcte uitvoering van de werkzaamheden. Deze vrijstelling van erkenningsverplichting is gedurende maximaal twee jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt indien de persoon een erkenning als koeltechnicus voor de betreffende categorie als vermeld in artikel 6, 2°, e), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor.

Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon die de werkzaamheden uitvoert aan koelinstallaties die gefluoreerde broeikasgassen maar geen ozonlaagafbrekende stoffen bevatten, en die voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 3, lid 3, van de uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat.

Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon die ozonlaagafbrekende stoffen maar geen gefluoreerde broeikasgassen terugwint uit koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan drie kilogram, op voorwaarde dat de persoon een gepaste opleiding heeft gevolgd en dat kan bewijzen met een diploma of getuigschrift. De opleiding behandelt ten minste de onderwerpen, vermeld in de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067, over de terugwinning van ozonlaagafbrekende stoffen. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs daarvan voor.

Het eerste lid is eveneens niet van toepassing op fabricage- en reparatieactiviteiten op vestigingsplaatsen van de fabrikant voor stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen.".

Art. 6.8.1.2. Dit artikel is van toepassing op vast opgestelde koelinstallaties die gebruikmaken van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op hermetisch gesloten koelsystemen met een geïnstalleerde drijfkracht van 500 W of minder.

Het is verboden chloorfluorkoolstoffen en halonen aan te wenden in of voorhanden te houden voor koelinstallaties.

De handelingen, voorafgaand aan de ingebruikname van een koelinstallatie, worden uitgevoerd conform de bepalingen van de norm EN 378 of een gelijkwaardige code van goede praktijk.

De voorwaarden, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 1°, 2° en 3°, en § 4 tot en met § 8, gelden ook voor de koelinstallaties, vermeld in dit artikel.

Art. 6.8.1.3. Voor niet-ingedeelde stationaire koelinstallaties gelden de voorwaarden, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°. Afdeling 6.8.2. - Niet-ingedeelde stationaire

brandbeveiligingsapparatuur Art. 6.8.2.1. De volgende werkzaamheden aan stationaire brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen mogen alleen uitgevoerd worden door een erkende technicus voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 6, 2°, f), van het VLAREL : 1° installatie, onderhoud, reparatie en buitendienststelling;2° controles op lekkage van brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 4 van verordening (EU) nr.517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 en artikel 23 van verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen; 3° terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen. Voor de installatie, het onderhoud, de reparatie of de buitendienststelling van stationaire brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen moet het bedrijf waar de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur werkt, erkend zijn als bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 6, 7°, c), van het VLAREL. Het eerste lid is niet van toepassing, wat brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen betreft, op een persoon die in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen, vermeld in artikel 17/2, 2°, van het VLAREL, op voorwaarde dat hij de werkzaamheden uitvoert onder toezicht van een erkende technicus voor brandbeveiligingsapparatuur. Deze vrijstelling van erkenningsverplichting is gedurende maximaal één jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt indien de persoon een erkenning als technicus voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 6, 2°, f), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor.

Het eerste lid is eveneens niet van toepassing op fabricage- en reparatieactiviteiten op vestigingsplaatsen van de fabrikant voor houders of de bijbehorende onderdelen van stationaire brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen.". Afdeling 6.8.3. - Niet-ingedeelde elektrische schakelinrichtingen

Art. 6.8.3.1. De volgende werkzaamheden aan elektrische schakelinrichtingen met gefluoreerde broeikasgassen mogen alleen uitgevoerd worden door een erkende technicus voor elektrische schakelinrichtingen als vermeld in artikel 6, 2°, g), van het VLAREL : 1° installatie, onderhoud, reparatie en buitendienststelling;2° terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen. Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon die in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen, vermeld in artikel 17/3, 2°, van het VLAREL, op voorwaarde dat de werkzaamheden uitgevoerd worden onder toezicht van een erkende technicus voor elektrische schakelinrichtingen en die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de correcte uitvoering van de werkzaamheden. Deze vrijstelling van erkenningsverplichting is gedurende maximaal één jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt indien de persoon een erkenning als technicus voor elektrische schakelinrichtingen als vermeld in artikel 6, 2°, g), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor.

Het eerste lid is eveneens niet van toepassing op fabricage- en reparatieactiviteiten op vestigingsplaatsen van de fabrikant voor elektrische schakelinrichtingen met gefluoreerde broeikasgassen.

Het eerste lid is tot 1 juli 2017 niet van toepassing voor de installatie, het onderhoud, de reparatie en de buitendienststelling van elektrische schakelinrichtingen met gefluoreerde broeikasgassen en voor de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit andere elektrische schakelinrichtingen dan hoogspanningsschakelaars. Afdeling 6.8.4. - Niet-ingedeelde stationaire apparatuur die

oplosmiddelen bevat Art. 6.8.4.1. De terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen uit stationaire apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat, mag alleen uitgevoerd worden door een erkende technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat als vermeld in artikel 6, 2°, h), van het VLAREL. Het eerste lid is niet van toepassing, wat stationaire apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen bevat betreft, op een persoon die in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen, vermeld in artikel 17/4, 2°, van het VLAREL, op voorwaarde dat de terugwinning uitgevoerd wordt onder toezicht van een erkende technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat. Deze vrijstelling van erkenningsverplichting is gedurende maximaal één jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt indien de persoon een erkenning als technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat als vermeld in artikel 6, 2°, h), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor. Afdeling 6.8.5. - Niet-ingedeelde klimaatregelingsapparatuur in

bepaalde motorvoertuigen Art. 6.8.5.1. De terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen die onder het toepassingsgebied, vermeld in artikel 1 van verordening (EG) nr. 307/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor opleidingsprogramma's en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsgetuigschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen, vallen, mag alleen uitgevoerd worden door een erkende technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 6, 2°, i), van het VLAREL. Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon die in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen als vermeld in artikel 17/5, 2°, van het VLAREL, op voorwaarde dat de terugwinning uitgevoerd wordt onder toezicht van een erkende technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen. Deze vrijstelling van erkenningsverplichting is gedurende maximaal één jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, toegestaan en vervalt indien de persoon een erkenning als technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 6, 2°, i), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor.".

Art. 166.In artikel 6.9.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 november 2009 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt de zinsnede "vermeld in artikel 6, 7° " vervangen door de zinsnede "vermeld in artikel 6, 7°, a)".

Art. 167.Artikel 6.11.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 6.11.1. Met behoud van de toepassing van het Veldwetboek, het Bosdecreet van 13 juni 1990 en het decreet Natuurbehoud van 21 oktober 1997, is de verbranding in open lucht van welke stoffen ook verboden, behalve als het gaat om : 1° het maken van vuur in open lucht in bos- en natuurgebieden, als beheermaatregel wanneer afvoer of verwerking ter plaatse van het biomassa-afval niet mogelijk is.Die activiteit mag pas plaatsvinden als de gemeentelijke overheid schriftelijke toestemming heeft gegeven of als die activiteit als beheermaatregel is opgenomen in een goedgekeurd beheerplan of vergund door het Agentschap voor Natuur en Bos zoals voorzien in het Bosdecreet en het decreet Natuurbehoud; 2° de verbranding in open lucht van plantaardige afvalstoffen die afkomstig zijn van eigen bedrijfslandbouwkundige werkzaamheden, als afvoer of verwerking ter plaatse van het biomassa-afval niet mogelijk is;3° de verbranding in open lucht van plantaardige afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van landschapselementen, als afvoer of verwerking ter plaatse van het biomassa-afval niet mogelijk is;4° de verbranding in open lucht van plantaardige afvalstoffen als dat vanuit fytosanitair oogpunt noodzakelijk is;5° het verbranden van droog onbehandeld hout bij het maken van een kampvuur;6° het verbranden van droog onbehandeld hout of een vaste fossiele brandstof in een sfeerverwarmer;7° het verbranden van dierlijk afval, in overeenstemming met de bepalingen, vermeld in artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 juni 2013 betreffende dierlijke bijproducten en afgewerkte producten.Die activiteit mag pas plaatsvinden met schriftelijke toestemming van de toezichthouder; 8° het verbranden van droog brandbaar materiaal, met uitzondering van afvalstoffen, droog onbehandeld hout en onversierde kerstbomen in het kader van folkloristische evenementen.Die activiteit mag pas plaatsvinden als de gemeentelijke overheid schriftelijke toestemming heeft gegeven en de activiteit op een afstand van meer dan 100 meter van bewoning plaatsvindt; 9° de verbranding in open lucht, met uitzondering van afvalstoffen, in het kader van blusoefeningen, uitgevoerd door de brandweer van een gemeente, regio of bedrijf of door de civiele bescherming.".

Art. 168.Aan deel 6 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt een hoofdstuk 6.12, dat bestaat uit artikel 6.12.1 tot en met 6.12.8, toegevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk 6.12. Beheersing van stofemissies tijdens bouw-, sloop- en infrastructuurwerken Art. 6.12.1. Dit hoofdstuk is van toepassing op alle bouw-, sloop- en infrastructuurwerken in openlucht die worden uitgevoerd door een aannemer.

Artikel 6.12.2. De uitvoerder van de werken neemt de nodige maatregelen om stofemissies tijdens bouw-, sloop- en infrastructuurwerken zo laag mogelijk te houden.

Artikel 6.12.3. De uitvoerder van de werken neemt maatregelen om de stofemissies die afkomstig zijn van breekwerken, zandstralen, polijsten, slijpen, boren, frezen, zagen en slopen, te voorkomen.

Daarvoor neemt de uitvoerder van de werken, rekening houdend met de lokale situatie, minstens een van de volgende maatregelen, voor zover ze realiseerbaar zijn rekening houdend met de veiligheidsvoorschriften en met de veiligheid van gebruikers van de openbare weg : 1° de afscherming van de locatie waar de activiteiten worden uitgevoerd, met doeken of zeilen zodat stofverspreiding naar de omgeving wordt voorkomen;2° de beneveling van de locatie waar de activiteiten worden uitgevoerd;3° de bevochtiging ter hoogte van de apparatuur die leidt tot stofvorming;4° het gebruik van een rechtstreekse stofafzuiging op breekhamers, polijstmachines, slijpschijven, boormachines, freesmachines en schuurmachines. Dit artikel is niet van toepassing op werven waarvan de totale duur van de werken minder dan een dag bedraagt.

Art. 6.12.4. Bij sloopwerkzaamheden onder droge weersomstandigheden of bij wind die tot visueel waarneembare stofverspreiding aanleiding geeft, wordt, voor zover dit verenigbaar is met de veiligheidsvoorschriften en met de veiligheid van gebruikers van de openbare weg, in een verneveling of andere vorm van bevochtiging voorzien om stofverspreiding naar de omgeving te voorkomen.

Uitgezonderd zijn de sloopwerkzaamheden die minder dan een dag duren.

Art. 6.12.5. Technische installaties die stofemissies veroorzaken en installaties voor de reductie van stofemissies worden onderhouden en gecontroleerd om stofemissies te voorkomen. Stoffilters worden tijdig vervangen om de goede werking ervan te verzekeren.

Art. 6.12.6. Op bouwwerven rijden voertuigen niet sneller dan 20 kilometer per uur, zodat het opwaaien van stof wordt beperkt. Bij wegwerkzaamheden rijden voertuigen met een brutogewicht van 3500 kg of meer niet sneller dan 30 kilometer per uur en voertuigen met een brutogewicht van minder dan 3500 kg niet sneller dan 40 kilometer per uur, zodat het opwaaien van stof wordt beperkt.

Art. 6.12.7. De uitvoerder van de werken stelt voor het eigen personeel en het personeel van derden procedures en instructies ter beschikking voor het transport, laden en lossen van stuivende stoffen en voor sloopwerken, breekwerken, zandstralen, polijsten, slijpen, boren, frezen en zagen. Die procedures en instructies bevatten minstens de relevante elementen die worden vermeld in bijlage 6.12.

Art. 6.12.8. De uitvoerder van de werken moet vanaf 1 januari 2017 voldoen aan de verplichtingen, vermeld in artikel 6.12.2. tot en met artikel 6.12.7.". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de bijlagen van titel II van het VLAREM

Art. 169.In bijlage 4.2.5.2 bij hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 3, § 1, wordt het schema vervangen door wat volgt :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° aan artikel 3, § 3, 2°, (4), wordt de zinsnede ", met een minimum van één keer per jaar" toegevoegd;3° aan artikel 3, § 3, 2°, (7), wordt de zinsnede ", met een minimum van 1 keer per jaar" toegevoegd;4° aan artikel 3, § 3, 2°, (13), worden de woorden "en er wordt een nieuwe controlemeting uitgevoerd" toegevoegd;5° in artikel 4, § 1, worden de rijen

antimoon

20 µg/l

30 %

WAC/III/B

arseen

15 µg/l

30 %

WAC/III/B

barium

10 µg/l

30 %

WAC/III/B

boor

200 µg/l

30 %

WAC/III/B

cadmium

2 µg/l

30 %

WAC/III/B

chroom

10 µg/l

30 %

WAC/III/B

fosfor

150 µg/l

30 %

WAC/III/B

ijzer

50 µg/l

30 %

WAC/III/B

kobalt

10 µg/l

30 %

WAC/III/B

koper

25 µg/l

30 %

WAC/III/B

kwik

0,25 µg/l

40 %

WAC/III/B

lood

25 µg/l

30 %

WAC/III/B

mangaan

20 µg/l

30 %

WAC/III/B

molybdeen

20 µg/l

30 %

WAC/III/B

nikkel

10 µg/l

30 %

WAC/III/B

seleen

5 µg/l

30 %

WAC/III/B

tin

40 µg/l

30 %

WAC/III/B

titanium

20 µg/l

30 %

WAC/III/B

zilver

10 µg/l

30 %

WAC/III/B

zink

25 µg/l

30 %

WAC/III/B


vervangen door wat volgt :

antimoon

30 µg/l

30 %

WAC/III/B

arseen

5 µg/l

30 %

WAC/III/B

barium

21 µg/l

30 %

WAC/III/B

beryllium

1 µg/l

30 %

WAC/III/B

boor

210 µg/l

30 %

WAC/III/B

cadmium

0,8 µg/l

30 %

WAC/III/B

cerium

100 µg/l

30 %

WAC/III/B

chroom

15 µg/l

30 %

WAC/III/B

fosfor

300 µg/l

30 %

WAC/III/B

ijzer

100 µg/l

30 %

WAC/III/B

kobalt

0,6 µg/l

30 %

WAC/III/B

koper

15 µg/l

30 %

WAC/III/B

kwik

0,15 µg/l

40 %

WAC/III/B

lood

15 µg/l

30 %

WAC/III/B

mangaan

20 µg/l

30 %

WAC/III/B

molybdeen

105 µg/l

30 %

WAC/III/B

nikkel

9 µg/l

30 %

WAC/III/B

seleen

5 µg/l

30 %

WAC/III/B

tellurium

30 µg/l

30 %

WAC/III/B

thallium

1 µg/l

30 %

WAC/III/B

tin

12 µg/l

30 %

WAC/III/B

titanium

30 µg/l

30 %

WAC/III/B

uranium

0,5 µg/l

30 %

WAC/III/B

vanadium

5 µg/l

30 %

WAC/III/B

zilver

1 µg/l

30 %

WAC/III/B

zink

60 µg/l

30 %

WAC/III/B


6° in artikel 4, § 1, worden de rijen

Acute toxiciteit voor watervlooien

toxische eenheid <1

WAC/V/B/001

Acute toxiciteit voor vissen

toxische eenheid < 1

WAC/V/B/002

Groei-inhibitietest voor eencellige algen

toxische eenheid <1

WAC/V/B/003

Inhibitie van de bioluminescentie in Vibrio fisheri

toxische eenheid <1

WAC/V/B/004


vervangen door wat volgt :

Acute toxiciteit voor watervlooien

10 %

WAC/V/B/001

Acute toxiciteit voor vissen

20 %

WAC/V/B/002

Groei-inhibitietest voor eencellige algen

10 %

WAC/V/B/003

Inhibitie van de bioluminescentie in Vibrio fisheri

10 %

WAC/V/B/004


".7° in artikel 4, § 3, 1°, c), en 2°, c), wordt de rij :

Gehydrateerde ijzeroxide en ijzerhydroxiden

Extractie van het monster in een geschikt milieu : bepaling door WAC/III/B;bij alle monsters die van dezelfde plaats komen, moet hetzelfde zuurextractieprocedé worden toegepast


opgeheven.

Art. 170.Bijlage 4.4.2 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt vervangen door bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 171.Bijlage 4.4.3 bij hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt vervangen door bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 172.In bijlage 4.4.4 bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het schema vervangen door wat volgt :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° aan paragraaf 3, 2°, (4), wordt de zinsnede ", met een minimum van 1 keer per jaar" toegevoegd;3° aan paragraaf 3, 2°, (7), wordt de zinsnede ", met een minimum van 1 keer per jaar" toegevoegd;4° aan paragraaf 3, 2°, (13), worden de woorden "en er wordt een nieuwe controlemeting uitgevoerd" toegevoegd.

Art. 173.In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij 8 januari 2016, wordt een bijlage 4.5.7.1 ingevoegd, die als bijlage 3 bij dit besluit is gevoegd.

Art. 174.In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij 8 januari 2016, wordt een bijlage 4.5.7.2 ingevoegd, die als bijlage 4 bij dit besluit is gevoegd.

Art. 175.In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij 8 januari 2016, wordt een bijlage 4.5.7.3 ingevoegd, die als bijlage 5 bij dit besluit is gevoegd.

Art. 176.In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij 8 januari 2016, wordt een bijlage 4.5.7.4 ingevoegd, die als bijlage 6 bij dit besluit is gevoegd.

Art. 177.In bijlage 5.3.2 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 16 wordt vervangen door wat volgt : "16.Grafische industrie (inrichtingen als vermeld in rubriek 11.1, 11.2 en 11.3 van de indelingslijst) : a) lozing in oppervlaktewateren :

parameters in mg/l, tenzij het anders vermeld is

van toepassing tot en met 31 augustus 2018

van toepassing vanaf 1 september 2018

ondergrens pH pH-eenheid

6,5

6,5

bovengrens pH pH-eenheid

9,0

9,0

temperatuur ° C

30,0

30,0

zwevende stoffen

60,0

60,0

bezinkbare stoffen ml/l

0,50

0,50

perchloorethyleenextraheerbare apolaire stoffen

5,0

5,0

som van anionische, niet-ionogene en kationische oppervlakteactieve stoffen

3,0

3,0

olie en vet

n.v.w.b.

n.v.w.b.

ammonium mg N/l

100,0


totaal stikstof

15,0

aromatische koolwaterstoffen (mono cyclische en polycyclische)

1,0


BZV mg O2/l

25,0

25,0

chroom VI

0,50


CZV mg O2/l

120,0

120,0

lozing fixeerbad en inktresten

verbod

verbod

sulfiet mg SO3/l

1,0


AOX

verbod


totaal cadmium

0,60


totaal chroom

2,0


totaal koper

1,0

0,5

totaal lood

1,0


totaal seleen

0,10

0,03

totaal zilver

1,0


totaal zink

5,0

2,0

som van vluchtige organische halogeenverbindingen, matig vluchtige organische halogeenverbindingen

verbod


b) lozing in riolering :

parameters in mg/l, tenzij het anders vermeld is

van toepassing tot en met 31 augustus 2018

van toepassing vanaf 1 september 2018

ondergrens pH pH-eenheid

6,0

6,0

bovengrens pH pH-eenheid

9,5

9,5

temperatuur ° C

45,0

45,0

afmeting zwevende stoffen mm

10,0

10,0

zwevende stoffen

1000,0

1000,0

petroleumetherextraheerbare stoffen

500,0

500,0

lozing fixeerbad en inktresten

verbod

verbod

som van vluchtige organische halogeenverbindingen, matig vluchtige organische halogeenverbindingen

5,0


totaal cadmium

0,60


totaal chroom

2,0


totaal koper

2,0

0,5

totaal lood

1,0


totaal seleen

0,20

0,03

totaal zilver

1,0


totaal zink

5,0

2,0


2° punt 22 wordt vervangen door wat volgt : "22.Lak, verf, drukinkten en pigmenten (productie van) (inrichtingen als vermeld in de rubriek 4.1 van de indelingslijst) : a) lozing in oppervlaktewater :

parameters in mg/l, tenzij het anders vermeld is

van toepassing tot en met 31 augustus 2018

van toepassing vanaf 1 september 2018

ondergrens pH pH-eenheid

6,5

6,5

bovengrens pH pH-eenheid

9,0

9,0

temperatuur ° C

30,0

30,0

zwevende stoffen

60,0

60,0

bezinkbare stoffen ml/l

0,50

0,50

perchloorethyleenextraheerbare apolaire stoffen

5,0

5,0

som van anionische, niet-ionogene en kationische oppervlakteactieve stoffen

3,0

3,0

olie en vet

n.v.w.b.

n.v.w.b.

totaal stikstof

15

BZV mg O2/l

25,0

25,0

vrij cyanide

0,10


chroom VI mg Cr/l

0,20


CZV mg O2/l

200,0

125,0

fenolen

1,0


pcb en pct

verbod

verbod

som metalen (exclusief Al en Fe)

10,0


som totaal Al en Fe

10,0


totaal arseen

0,20


totaal chroom

2,0


totaal kobalt

1,0


totaal koper

0,10


totaal lood

0,10


totaal mangaan

1,0


totaal molybdeen

1,0


totaal nikkel

2,0


totaal tin

2,0


totaal zink

3,0

cadmium :

totaal cadmium

0,60


totaal cadmium maandgemiddelde g/kg

0,12

kwik :

totaal kwik

0,00100


b) lozing in riolering :

parameters in mg/l, tenzij het anders vermeld is

van toepassing tot en met 31 augustus 2018

van toepassing vanaf 1 september 2018

ondergrens pH pH-eenheid

6,0

6,0

bovengrens pH pH-eenheid

9,5

9,5

temperatuur ° C

45,0

45,0

afmeting zwevende stoffen mm

10,0

10,0

zwevende stoffen

1000,0

1000,0

petroleumetherextraheerbare stoffen

500,0

500,0

vrij cyanide

1,0


chroom VI mg Cr/l

1,0


pcb en pct

verbod

verbod

som metalen (exclusief Al en Fe)

20,0


som totaal Al en Fe

30,0


totaal arseen

0,50


totaal chroom

5,0


totaal kobalt

2,0


totaal koper

2,0


totaal lood

3,0


totaal mangaan

2,0


totaal molybdeen

2,0


totaal nikkel

4,0


totaal tin

5,0


totaal zink

15,0

cadmium :

totaal cadmium

0,60


totaal cadmium maandgemiddelde g/kg

0,12

kwik :

totaal kwik

0,10


3° in punt 52 worden tussen de woorden "in rubriek" en de woorden "17, en de inrichtingen" de woorden "6 of rubriek" ingevoegd en wordt de bepaling "17.3.9" vervangen door de bepaling "6.5"; 4° punt 55 wordt vervangen door wat volgt : "55.Werktuigbouw, koudbewerking en oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen (bepaalde inrichtingen, vermeld in rubriek 4, 23.4 en 29.5 van de indelingslijst) : a) lozing in oppervlaktewateren :

parameters in mg/l, tenzij het anders vermeld is

van toepassing tot en met 31 december 2018

van toepassing vanaf 1 januari 2019(*)

ondergrens pH pH-eenheid

6,5

6,5

bovengrens pH pH-eenheid

9,0

9,0

temperatuur ° C

30,0

30,0

zwevende stoffen

60,0

30,0

bezinkbare stoffen ml/l

0,50

0,50

perchloorethyleenextraheerbare apolaire stoffen

10,0

5,0

perchloorethyleenextraheerbare apolaire stoffen daggemiddelde

5,0


som van anionische, niet-ionogene en kationische oppervlakteactieve stoffen

3,0

3,0

olie en vet

n.v.w.b.

n.v.w.b.

petroleumetherextraheerbare stoffen

20,0

20,0

ammonium

100,0


totaal stikstof

v.g.t.g.

BZV mg O2/l

25,0

25,0

vrij cyanide

1,0

0,05

chroom VI

0,50

0,05

CZV mg O2/l

300,0

125,0, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning met een maximum van 300,0

lozing emulsies en afvalbaden

verbod

verbod

opgelost chroom

2,0


opgelost ijzer

2,0


opgelost koper

1,5


opgelost mangaan

2,0


opgelost nikkel

3,0


opgelost tin

2,0


opgelost zink

3,0


sulfaten mg SO4/l

2000,0

2000,0

totaal arseen

0,10

0,10

totaal chroom

5,0

0,50, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning met een maximum van 2,0

totaal ijzer

20,0

20,0

totaal koper

4,0

0,50, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning met een maximum van 2,0

totaal lood

1,0

0,50

totaal mangaan

10,0

10,0

totaal nikkel

3,0

0,50, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning met een maximum van 2,0

totaal tin

2,0

0,5

totaal zilver

0,10

0,1

totaal zink

7,0

0,50, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning met een maximum van 2,0

vrije chloor

0,50

0,50

aluminium :

oanodisering van aluminium: opgelost aluminium

10,0

10,0

ogeen anodisering van aluminium: opgelost aluminium

2,0

3,0

cadmium :

galvanotechniek

totaal cadmium

0,60

v.g.t.g.

totaal cadmium maandgemiddelde g/kg verwerkt

0,12

opgelost fluoride :

met HF-beitsing :

opgelost fluoride

15,0

15,0

zonder HF-beitsing

opgelost fluoride

10,0

10,0

fosfor :

met fosfatatie :

totaal fosfor

2,0

v.g.t.g.

zonder fosfatatie :

totaal fosfor

2,0

v.g.t.g.

som totale metalen :

Cu+Ni+Zn+Cr+Pb

8,0


som van vluchtige organische halogeenverbindingen, matig vluchtige organische halogeenverbindingen

0,1


(*) Op de datum van de inwerkingtreding van deze voorwaarden hebben ze voorrang op de bijzondere milieuvoorwaarden die dezelfde problematiek regelen. In afwijking daarvan blijven de strengere bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning die op die datum loopt, verder gelden. b) lozing in riolering :

parameters in mg/l, tenzij het anders vermeld is

van toepassing tot en met 31 december 2018

van toepassing vanaf 1 januari 2019(*)

ondergrens pH pH-eenheid

6,0

6,0

bovengrens pH pH-eenheid

9,5

9,5

temperatuur ° C

45,0

45,0

zwevende stoffen mg/l

1000,0

1000,0

afmeting zwevende stoffen mm

10,0

10,0

petroleumetherextraheerbare stoffen

500,0

500,0

vrij cyanide

1,0

0,05

chroom VI mg Cr/l

0,50

0,05

lozing emulsies en afvalbaden

verbod

verbod

sulfaten mg SO4/l

2000,0

2000,0

totaal arseen

0,50

0,50

totaal chroom

5,0

0,50, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning met een maximum van 2,0

totaal koper

4,0

0,50, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning met een maximum van 2,0

totaal lood

1,0

0,50

totaal nikkel

5,0

0,50, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning met een maximum van 2,0

totaal tin

0,50

totaal zilver

0,10

totaal zink

7,0

0,50, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning met een maximum van 2,0

cadmium :

galvanotechniek :

totaal cadmium

0,60

v.g.t.g.

totaal cadmium maandgemiddelde

0,12

som metalen :

Cu+Ni+Zn+Cr+Pb

15,0


(*) Op de datum van inwerkingtreding van deze voorwaarden hebben ze voorrang op de bijzondere milieuvoorwaarden die dezelfde problematiek regelen. In afwijking daarvan blijven de strengere bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning die op die datum loopt, verder gelden. c) Met behoud van de toepassing van de voorwaarden vermeld in dit artikel, gelden voor de inrichtingen, vermeld in rubriek 29.5.5 en 29.5.7, de volgende voorwaarden, tot en met 31 december 2018. Vanaf 1 januari 2019 gelden alleen de voorwaarden, vermeld in punt a) en b) : o Afvalwaterstromen worden gescheiden overeenkomstig de noodzakelijke behandeling zodat een slibsamenstelling wordt verkregen waaruit de metalen gerecupereerd kunnen worden. De behandeling wordt uitgevoerd in batchreactoren. o Cadmium- en kwikhoudende afvalwaterstromen worden afzonderlijk behandeld en bemonsterd. De maximumconcentraties in die afvalwaterstromen zijn :

totaal cadmium

0,2

mg/l

totaal kwik

0,05

mg/l


o Voor lozing in de openbare riolering of in oppervlaktewater wordt het afvalwater behandeld zodat de concentraties van de volgende substanties de volgende gehalten niet overschrijden :

totaal chroom

0,5

mg/l

totaal chroom (VI)

0,1

mg Cr/l

totaal koper

0,5

mg/l

totaal lood

0,5

mg/l

totaal nikkel

0,5

mg/l

totaal zink

0,5

mg/l

vrij cyanide

0,2

mg/l

som van vluchtige organische halogeenverbindingen, matig vluchtige organische halogeenverbindingen

0,1

mg Cl/l


Die gehalten worden bereikt zonder enige vorm van verdunning.

Inrichtingen met een kleine metaalvracht (dat is een vracht waarbij het effluent van de afvalwaterbehandelingsinstallatie een som van totaal chroom, totaal koper, totaal lood, totaal nikkel en totaal zink bevat die kleiner is dan 200 gram per dag), mogen na motivatie door de vergunningverlenende overheid maximaal de volgende gehalten aan totaal chroom, totaal koper, totaal nikkel en totaal zink lozen :

totaal chroom

2,0

mg/l

totaal koper

2,0

mg/l

totaal nikkel

2,0

mg/l

totaal zink

2,0

mg/l


o Afvalwater van processen waar vluchtige gehalogeneerde verbindingen worden gebruikt, zoals bij vetten en ontvetten, wordt afzonderlijk behandeld en mag de volgende gehalten niet overschrijden :

som van trichlooretheen, tetrachlooretheen en dichloormethaan

0,1

mg Cl/l


".; 5° in punt 59 worden de woorden "Car- en truckwashbedrijven" vervangen door de woorden "Volautomatische car- en truckwashinstallaties"; 6° aan punt 61, 1°, wordt een punt g) toegevoegd, dat luidt als volgt : "g) "pct" : perchloorterfenylen;"; 7° in punt 61, 2°, wordt punt c) vervangen door wat volgt : "c) "v.g.t.g." : in de vergunning vast te stellen toegelaten gehalte in de gevallen waarin voor de betrokken parameter geen sectorale lozingsvoorwaarden zijn vastgesteld.".

Art. 178.In bijlage 5.6.3 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden punt 3 en 4 opgeheven.

Art. 179.In bijlage 5.16.6.1 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering 16 mei 2014, worden de zinsnede "6/4" (volumetrisch)" vervangen door de woorden "2 ½" (volumetrisch of zijkanaalpomp)".

Art. 180.In bijlage 5.16.6.2 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "hoogniveau-geplaatst voorzien" worden vervangen door de woorden "hoogniveaudetector geplaatst";2° de zinsnede "Faling van de niveaumeting moet leiden tot het sluiten van de elektromagnetische kraan (8) in de vulleiding" wordt vervangen de zinsnede "De gestuurde afsluiter (8) in de vulleiding wordt alleen geopend tijdens de vulling en bij een werkende niveaumeting";3° de zinsnede "De elektromagnetische kraan (8) in de vulleiding wordt automatisch dichtgestuurd zodra hoogniveau wordt bereikt, zowel door de niveaumeting als door de hoogniveau detectie" wordt vervangen door de zinsnede "De gestuurde afsluiter (8) in de vulleiding wordt door de niveaumeting automatisch dicht gestuurd zodra het hoog niveau wordt bereikt"; 4° de zinsnede "De elektromagnetische kraan (8) in de vulleiding wordt alleen geopend tijdens de vulling" wordt vervangen door de zinsnede "De gestuurde afsluiter (8) in de vulleiding wordt bovendien door de vaste hoog niveau detectie dicht gestuurd zodra het hoog hoog niveau wordt bereikt."; 5° de woorden "elektromagnetische kranen" worden telkens vervangen door de woorden "gestuurde afsluiters";6° in de tabel worden de woorden "Elektromagnetische kraan" telkens vervangen door de woorden "Gestuurde afsluiter".

Art. 181.In bijlage 5.17.2 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 juni 1999 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "De controle bij de bouw van verticale houders" worden vervangen door de woorden "De controle bij ter plaatse gebouwde verticale houders";2° het woord "prototypekeurig" en het woord "opgenommen" worden respectievelijk vervangen door het woord "prototypekeuring" en het woord "opgenomen";3° de volgende alinea wordt toegevoegd : "De geldigheidstermijn van het attest van prototypekeuring bedraagt maximaal vijf jaar vanaf de datum van het attest.Voor houders waarvan het attest van prototypekeuring geen einddatum vermeldt of een termijn van meer dan vijf jaar vermeldt, blijven de attesten nog geldig voor de langstdurende termijn, die wordt bepaald op een van de volgende wijzen : 1° maximaal vijf jaar vanaf de datum van het attest; 2° maximaal een termijn tot en met 1 juni 2017.".

Art. 182.Aan bijlage 5.17.3 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt de volgende alinea toegevoegd : "De geldigheidstermijn van het attest van prototypekeuring bedraagt maximaal vijf jaar vanaf de datum van het attest. Voor permanente lekdetectiesystemen waarvan het attest van prototypekeuring geen einddatum vermeldt of een termijn van meer dan vijf jaar vermeldt, blijven de attesten nog geldig voor de langstdurende termijn, die wordt bepaald op een van de volgende wijzen : 1° maximaal vijf jaar vanaf de datum van het attest; 2° maximaal een termijn tot en met 1 juni 2017.".

Art. 183.Aan bijlage 5.17.7 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en 16 mei 2014, wordt de volgende alinea toegevoegd : "De geldigheidstermijn van het attest van prototypekeuring bedraagt maximaal vijf jaar vanaf de datum van het attest. Voor overvulbeveiligingen waarvan het attest van prototypekeuring geen einddatum vermeldt of een termijn van meer dan vijf jaar vermeldt, blijven de attesten nog geldig voor de langstdurende termijn, die wordt bepaald op een van de volgende wijzen : 1° maximaal vijf jaar vanaf de datum van het attest ; 2° maximaal een termijn tot en met 1 juni 2017.".

Art. 184.In hetzelfde besluit wordt het opschrift van bijlage 5.17.8, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, vervangen door wat volgt : "Aanvraagformulier bevoegde deskundige".

Art. 185.Bijlage 5.17.8 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011, wordt vervangen door de bijlage die als bijlage 7 bij dit besluit is gevoegd.

Art. 186.Bijlage 5.17.13 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt opgeheven.

Art. 187.In bijlage 5.30.1 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2003, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de woorden "met uitzondering van de dioxines en furanen" vervangen door de woorden "met uitzondering van dioxinen en furanen en benzeen".

Art. 188.In bijlage 5.59.1, 1, bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de tabel vervangen door wat volgt :

Drempelwaarde (verbruik oplosmiddelen in ton/jaar)

emissiegrenswaarde in afgassen (mg C/Nm3)

diffuse emissiegrens- waarde (percentage oplosmiddeleninput)

totale emissiegrenswaarde

> 15 - 25

100

30 (1)

/

> 25 - 200

20

30 (1)

/

> 200

20 (2)

30 (1) (2)

10 % van het inktverbruik (2) (3)

(1) Resten oplosmiddelen in het eindproduct worden niet als onderdeel van de diffuse emissie beschouwd. (2) In afwijking van artikel 5.59.2.1, § 1, eerste lid, moet zowel aan de geleide, diffuse, als totale emissiegrenswaarde worden voldaan.

(3) In afwijking van deze emissiegrenswaarde geldt tot en met 1 september 2018 voor inrichtingen die voor 1 januari 2009 reglementair in bedrijf gesteld zijn, een totale emissiegrenswaarde van 15% van het inktverbruik.

".

Art. 189.Aan hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 februari 2015, wordt een bijlage 6.12 toegevoegd, die als bijlage 8 bij dit besluit is gevoegd. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage

Art. 190.In bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011, 1 maart 2013 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1 wordt punt a) opgeheven; 2° in punt 1, c) wordt de zin "° Waterbeheersingsprojecten op onbevaarbare waterlopen, zoals de aanleg van overstromingsgebieden, wachtbekkens of van nieuwe waterlopen, die gelegen zijn in of een aanzienlijke invloed kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied, met uitzondering van instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken." opgeheven; 3° punt 10, h), wordt vervangen door wat volgt : "h) ° Werken op of langs niet-kunstmatige bevaarbare waterlopen, namelijk : 1) verbreden of verdiepen van de vaargeul;2) aanleg van stuwen. ° Werken ter beperking van overstromingen, namelijk : 1) aanleg van overstromingsgebieden met een volumecapaciteit van 250.000 m3 of meer; 2) aanleg van dijken met een lengte van 500 m of meer.". 4° aan punt 11, k), wordt de zinsnede "met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag" toegevoegd.

Art. 191.In punt 1, a), van bijlage III bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt de zinsnede "(projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)" opgeheven.

Art. 192.Aan punt 10 van bijlage III bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt een punt l) toegevoegd, dat luidt als volgt : "l) Werken inzake kanalisering en ter beperking van overstromingen (flood relief werken) (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen);". HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van centrale stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater

Art. 193.In artikel 2, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van centrale stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de woorden "toezichthoudende ambtenaar" vervangen door het woord "toezichthouder".

Art. 194.In artikel 4, § 2, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden voor de woorden "in het rookgasafvoerkanaal" de woorden "het rookgasafvoerkanaal volgens de code van goede praktijk geplaatst werd en" ingevoegd.

Art. 195.In artikel 5, § 2, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden voor de woorden "in het rookgasafvoerkanaal" de woorden "het rookgasafvoerkanaal volgens de code van goede praktijk geplaatst werd en" ingevoegd.

Art. 196.In artikel 6, § 2, 1°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de woorden "technische handleiding van het toestel" vervangen door de woorden "code van goede praktijk".

Art. 197.In artikel 8, 4°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, wordt in de tabel de rij

Gasvormige brandstof

>= 20 kW

Tweejaarlijks

erkende technicus gasvormige brandstof atmosferische gasketels en gasunits : niveau GI of GII, gasketels met ventilatorbrander : niveau GII


vervangen door de volgende rij :

Gasvormige brandstof

>= 20 kW

Tweejaarlijks

erkende technicus gasvormige brandstof gasketels met niet-premix- of premixbrander : niveau GI of GII, gasketels met ventilatorbrander : niveau GII


".

Art. 198.In artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden tussen de woorden "het keuringsrapport" en de woorden "bij het toestel" de woorden "of een duplicaat daarvan" ingevoegd;2° in paragraaf 2 worden tussen het woord "minstens" en de woorden "de attesten" de woorden "de duplicaten van" ingevoegd;3° in paragraaf 4 worden de woorden "afdeling of van de toezichthoudende ambtenaar" vervangen door het woord "toezichthouder".

Art. 199.Aan artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 4. De persoon die belast is met het uitvoeren van de keuring voor eerste ingebruikname van een nieuw centraal stooktoestel beschikt over een erkenning als : 1° technicus gasvormige brandstof als het centrale stooktoestel gevoed wordt met gasvormige brandstof; 2° technicus vloeibare brandstof als het centrale stooktoestel gevoed wordt met vloeibare brandstof.".

Art. 200.In artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, tweede lid, wordt de zinsnede "Hoofdstuk I" vervangen door de zinsnede "hoofdstuk I";2° in paragraaf 2, 1°, worden tussen de woorden "de algemene staat" en de woorden "van het centrale stooktoestel" de woorden "en de veilige staat van werking" ingevoegd;3° in paragraaf 3, 1°, worden tussen de woorden "de algemene staat" en de woorden "van het centrale stooktoestel" de woorden "en de veilige staat van werking" ingevoegd;4° in paragraaf 4, 1°, worden tussen de woorden "de algemene staat" en de woorden "van het centrale stooktoestel" de woorden "en de veilige staat van werking" ingevoegd;5° er wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 5.De persoon die belast is met het uitvoeren van het onderhoud van een centraal stooktoestel beschikt over een erkenning als : 1° technicus gasvormige brandstof als het centrale stooktoestel gevoed wordt met gasvormige brandstof;2° technicus vloeibare brandstof als het centrale stooktoestel gevoed wordt met vloeibare brandstof. Een schoorsteenveger mag het rookgasafvoerkanaal alleen reinigen en controleren. Als de technicus het rookgasafvoerkanaal niet zelf reinigt en controleert, vat hij het onderhoud pas aan nadat hem het reinigingsattest is voorgelegd.".

Art. 201.Aan artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 september 2008 en 16 mei 2014, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 5. De persoon die belast is met het uitvoeren van de verwarmingsaudit op een centraal stooktoestel beschikt over een erkenning als : 1° technicus gasvormige brandstof als het centrale stooktoestel gevoed wordt met gasvormige brandstof en het nominaal vermogen gelijk is aan of groter is dan 20 kW, maar kleiner is dan of gelijk is aan 100 kW;2° technicus gasvormige brandstof en technicus verwarmingsaudit als het centrale stooktoestel gevoed wordt met gasvormige brandstof en het nominaal vermogen groter is dan 100 kW, of als de installatie uit verschillende ketels bestaat;3° technicus vloeibare brandstof als het centrale stooktoestel gevoed wordt met vloeibare brandstof en het nominaal vermogen gelijk is aan of groter is dan 20 kW, maar kleiner is dan of gelijk is aan 100 kW;4° technicus vloeibare brandstof en technicus verwarmingsaudit als het centrale stooktoestel gevoed wordt met vloeibare brandstof en het nominaal vermogen groter is dan 100 kW, of als de installatie uit verschillende ketels bestaat; 5° technicus verwarmingsaudit als het centrale stooktoestel gevoed wordt met vaste brandstof.".

Art. 202.In artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "afdeling of van de toezichthoudende ambtenaar" worden telkens vervangen door het woord "toezichthouder";2° paragraaf 6 wordt vervangen door wat volgt : " § 6.De persoon die het keuringsrapport, reinigings- of verbrandingsattest of verwarmingsauditrapport opstelt en overhandigt aan de eigenaar of gebruiker van een centraal stooktoestel op gasvormige of vloeibare brandstof, moet op het moment van de uitreikingen daarvan over een erkenning als vermeld in hoofdstuk IV beschikken.

Een schoorsteenveger mag alleen een reinigingsattest opstellen voor het gedeelte reinigen en controleren van het rookgasafvoerkanaal.".

Art. 203.In bijlage I bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, worden de woorden "toezichthoudende ambtenaren of aan de afdeling" telkens vervangen door het woord "toezichthouders".

Art. 204.In bijlage III bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt I wordt de rij " atmosferische gasketel gasunit gasketel met ventilatorbrander" vervangen door de volgende rij : " niet-premix (GI) premix (GI) gasketel met ventilatorbrander (GII)";2° in punt I worden de woorden "de toezichthoudende ambtenaren en van de Vlaamse overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie" vervangen door de woorden "de toezichthouders";3° in punt II wordt de tabel vervangen door de volgende tabel :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK 5.- Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid

Art. 205.In artikel 1 van bijlage VII van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de zinsnede "het laatst gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014," wordt opgeheven; 2° de rij

4.1.9.1.3, § 3, eerste en laatste lid

De milieucoördinator stelt ten behoeve van de bedrijfsleiding en, in voorkomend geval, ten behoeve van de ondernemingsraad en het comité voor preventie en bescherming op het werk, of bij ontstentenis van deze organen, van de vakbondsafvaardiging jaarlijks een verslag op over de wijze waarop hij zijn opdracht heeft vervuld. Dit verslag bevat onder meer een overzicht van de door hem uitgebrachte adviezen en het gevolg dat eraan werd gegeven. Het verslag wordt ten minste gedurende vijf kalenderjaren volgend op het kalenderjaar waarop de gegevens betrekking hebben ter inzage gehouden van de afdeling Milieuvergunningen alsook van de toezichthoudende overheid.


wordt vervangen door de volgende rij :

4.1.9.1.3, § 3, eerste en laatste lid

De milieucoördinator stelt ten behoeve van de bedrijfsleiding en, in voorkomend geval, ten behoeve van de ondernemingsraad en het comité voor preventie en bescherming op het werk, of bij ontstentenis van deze organen, van de vakbondsafvaardiging jaarlijks een verslag op over de wijze waarop hij zijn opdracht heeft vervuld. Dit verslag bevat onder meer een overzicht van de door hem uitgebrachte adviezen en het gevolg dat eraan werd gegeven. Het verslag wordt ten minste gedurende vijf kalenderjaren volgend op het kalenderjaar waarop de gegevens betrekking hebben ter inzage gehouden van de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen alsook van de toezichthoudende overheid.


3° tussen de rij

4.4.2.5

en deze ter beschikking te houden van de toezichthoudende ambtenaar.


en de rij

4.9.2, § 1

Dit plan wordt op de inrichting ter inzage gehouden van de toezichthoudende diensten


worden de volgende rijen ingevoegd :

4.4.7.2.10, § 1, 1°

of wordt met een aangetekende brief bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen.

4.4.7.2.10, § 1, 2°

of met een aangetekende brief bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen.


4° de rij

5.16.3.3, § 8, 2°

De beheerder van een koelinstallatie moet een installatiegebonden logboek bijhouden dat zich in de nabijheid van de koelinstallatie bevindt. Dat logboek kan ook geheel of gedeeltelijk uit een computerbestand bestaan. In dat logboek wordt, onder vermelding van datum, ten minste bijgehouden : a) de datum van ingebruikname van de koelinstallatie met vermelding van type koelmiddel en de nominale koelmiddelinhoud; b) de aard van controle-, onderhouds-, herstel-en installatiewerkzaamheden die aan een koelinstallatie worden verricht; c) alle storingen en alarmeringen met betrekking tot de koelinstallatie die mogelijk aanleiding kunnen geven tot lekverliezen;d) de hoeveelheid en het soort (nieuw, hergebruikt, gerecycleerd of geregenereerd) koelmiddel dat aan een koelinstallatie wordt toegevoegd;e) de hoeveelheid koelmiddel die uit een koelinstallatie wordt afgetapt en de hoeveelheid koelmiddel die is afgevoerd, met vermelding van datum, vervoerder en bestemming; f) een beschrijving en de resultaten van de lekdichtheidscontroles; g) de persoon die werkzaamheden en waarnemingen heeft verricht als genoemd onder a) tot en met f) en, indien van toepassing, de naam van de onderneming waarbij de persoon in dienst is; h) indien van toepassing, een attest dat is afgegeven door de onder g) bedoelde persoon met betrekking tot de door hem verrichte handelingen;i) significante periodes van buitenbedrijfstelling.


wordt vervangen door de volgende rij :

5.16.3.3, § 8, 2°

De beheerder van een koelinstallatie moet een installatiegebonden logboek bijhouden dat zich in de nabijheid van de koelinstallatie bevindt. Dat logboek kan ook geheel of gedeeltelijk uit een computerbestand bestaan. In dat logboek wordt, onder vermelding van datum, ten minste bijgehouden : a) de datum van ingebruikname van de koelinstallatie met vermelding van type koelmiddel en de nominale koelmiddelinhoud. Indien de installatie gefluoreerde broeikasgassen als koelmiddel bevat, dan wordt de nominale koelmiddelinhoud zowel in metrische eenheid als in ton CO2-equivalent uitgedrukt. Indien bij de installatie gerecycleerde of geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen gebruikt worden, moet dit vermeld worden in het logboek met de naam en het adres van het recyclage- of regeneratiebedrijf; b) de aard van controle-, onderhouds-, herstel-en installatiewerkzaamheden die aan een koelinstallatie worden verricht; c) alle storingen en alarmeringen met betrekking tot de koelinstallatie die mogelijk aanleiding kunnen geven tot lekverliezen;d) de hoeveelheid koelmiddel dat aan een koelinstallatie wordt toegevoegd en het relatief lekverlies na elke bijvulling;e) de hoeveelheid koelmiddel die uit een koelinstallatie wordt afgetapt en de hoeveelheid koelmiddel die is afgevoerd, met vermelding van datum, vervoerder en bestemming; f) een beschrijving en de resultaten van de lekdichtheidscontroles; g) significante periodes van buitenbedrijfstelling; h) indien de installatie buiten dienst is gesteld : de maatregelen die genomen zijn om het koelmiddel terug te winnen en te verwijderen; i) de voor- en achternaam en, indien van toepassing, het certificaatnummer van de persoon die werkzaamheden en waarnemingen heeft verricht als genoemd onder a) tot en met h) en, indien van toepassing, de naam en het certificaatnummer van de onderneming waarbij de persoon in dienst is; j) indien van toepassing, een attest dat is afgegeven door de onder i) bedoelde persoon met betrekking tot de door hem verrichte handelingen.


5° de rij

5.18.2.1, § 1

(...) De exploitant deelt de datum en het uur waarop tot die afpaling wordt overgegaan, uiterlijk zeven kalenderdagen vooraf mee aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving en aan de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen.


wordt vervangen door de volgende rij :

5.18.2.1.1.

(...) De exploitant deelt de datum en het uur waarop tot die afpaling wordt overgegaan, uiterlijk zeven kalenderdagen vooraf mee aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, en aan de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen.


6° de rij

5.53.4.8

Ten laatste negentig dagen na het boren respectievelijk het herboren of de aanleg, wijziging of verbouwing van een grondwaterwinning of grondwaterwinningseenheid, waarvan het vergunde volume meer dan 30.000 m3 per jaar bedraagt, bezorgt de exploitant de volgende gegevens aan de afdeling, bevoegd voor grondwater : 1° het doel van de boring; 2° het boorverslag met een beschrijving van de aard van de aangeboorde lagen; 3° de geologische beschrijving van de lagen, voor zover deze gekend zijn; 4° de technische beschrijving van de uitrusting van het boorgat, de uitvoering of wijziging van de put en/of andere inrichting; 5° de watervoerende laag waaruit grondwater wordt opgepompt; 6° het specifieke debiet van de put; 7° de kwaliteit van het opgepompte grondwater aan de hand van de analyseresultaten bedoeld in artikel 5.53.4.5. § 1; 8° de diepte van het grondwater in rust na de putontwikkeling ten opzichte van het maaiveld; 9° de maatregelen die werden getroffen ter voorkoming van verontreiniging van het leefmilieu in het algemeen en van het grondwater in het bijzonder; 10° vanaf een vergund debiet van 1.000.000 m3 per jaar, het verslag van een deskundig uitgevoerde pompproef; 11° de ligging op een kaart op schaal 1/250 met aanduiding van op het terrein waarneembare referenties.


wordt vervangen door de volgende rij :

5.53.4.8

Ten laatste negentig dagen na het boren respectievelijk het herboren of de aanleg, wijziging of verbouwing van een grondwaterwinning of grondwaterwinningseenheid, waarvan het vergunde volume meer dan 30.000 m3 per jaar bedraagt, bezorgt de exploitant de volgende gegevens aan de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij, bevoegd voor grondwater : 1° ...; 2° ...; 3° ...; 4° ...; 5° ...; 6° ...; 7° de kwaliteit van het opgepompte grondwater aan de hand van de analyseresultaten bedoeld in artikel 5.53.4.5. § 1; 8° ...; 9° ...; 10° vanaf een vergund debiet van 1.000.000 m3 per jaar, het verslag van een deskundig uitgevoerde pompproef; 11° ....


7° de rijen

5.55.1.2, vierde lid

Als het gaat om een vergunningsplichtige boring, bezorgt de exploitant, uiterlijk negentig dagen na het boren, de volgende gegevens aan de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij, bevoegd voor grondwater : 1° het doel van de boring;2° het boorverslag met een beschrijving van de aard van de aangeboorde lagen;3° de geologische beschrijving van de lagen, als die bekend is;4° de technische beschrijving van de uitrusting van het boorgat;5° de diepte van het grondwater in rust na de putontwikkeling ten opzichte van het maaiveld, indien de boring wordt afgewerkt tot een meetbare boorput;6° de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming van verontreiniging van het leefmilieu in het algemeen en van het grondwater in het bijzonder;7° de ligging op een kaart op schaal 1/250, met aanduiding van op het terreinwaarneembare referenties. 5.55.1.3, § 1, tweede lid

Wanneer het gaat om een vergunningsplichtige boring, deelt de exploitant deze buitendienststelling mee aan de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij, bevoegd voor grondwater.


worden opgeheven; 8° tussen de rij

5.61.2, § 4

Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning, houdt de exploitant een register bij waarin ten minste de volgende gegevens zijn genoteerd : 1° voor wat betreft de aanvoer : a) het volgnummer, de datum en het uur van de aanvoer van de uitgegraven bodem;b) de herkomst en oorsprong van de uitgegraven bodem; c) de vervoerder van de uitgegraven bodem; d) de hoeveelheid aangevoerde uitgegraven bodem; e) opmerkingen omtrent de uitgegraven bodem en aanvoer, met inbegrip van de geweigerde aangevoerde uitgegraven bodem. 2° voor wat betreft de opslag : de plaats waar de geleverde partij opgeslagen ligt. 3° voor wat betreft de afvoer : a) de bestemming van de uitgegraven bodem; b) de vervoerder van de uitgegraven bodem; c) de hoeveelheid aangevoerde uitgegraven bodem;


en de rij

6.5.3.1, § 1, 5°

dit attest wordt ter inzage gehouden van de toezichthoudende ambtenaar


worden de volgende rijen ingevoegd :

5BIS.15.5.2.7

Alle documenten en gegevens die met toepassing van dit besluit bezorgd moeten worden aan de overheid, worden ook ter beschikking gesteld van de werknemersvertegenwoordiging in de ondernemingsraad en van het comité voor preventie en bescherming op het werk. Bij ontstentenis van die beide organen worden de documenten en gegevens ter beschikking gesteld van de vakbondsdelegatie van de onderneming.

5BIS.19.8.2.7

Alle documenten en gegevens die met toepassing van dit besluit bezorgd moeten worden aan de overheid, worden ook ter beschikking gesteld van de werknemersvertegenwoordiging in de ondernemingsraad en van het comité voor preventie en bescherming op het werk. Bij ontstentenis van die beide organen worden de documenten en gegevens ter beschikking gesteld van de vakbondsdelegatie van de onderneming.


9° de rij

6.5.4.4

Bij de oplevering van de opslaginstallatie bezorgt de gemachtigde installateur of de erkende technicus aan de eigenaar het certificaat van de installatie samen met de certificaten of de beproevingsverslagen van de onderdelen ervan. De eigenaar van de opslaginstallatie draagt er zorg voor dat de exploitant(en) in het bezit is (zijn) van een kopie van het certificaat van de installatie.


wordt vervangen door de volgende rij :

6.5.4.4

Bij de oplevering van de opslaginstallatie bezorgt de erkende technicus of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen aan de eigenaar het certificaat van de installatie samen met de certificaten of de beproevingsverslagen van de onderdelen ervan. De eigenaar van de opslaginstallatie draagt er zorg voor dat de exploitant(en) in het bezit is (zijn) van een kopie van het certificaat van de installatie.


".

Art. 206.In artikel 2 van bijlage VII bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2015, wordt de zinsnede "het laatst gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 01 maart 2013," opgeheven.

Art. 207.Bijlage IX van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014, wordt vervangen door bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 208.Bijlage X bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014, wordt opgeheven.

Art. 209.Bijlage XI bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014, wordt opgeheven.

Art. 210.Bijlage XIX bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014, wordt opgeheven.

Art. 211.Bijlage XX bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014, wordt opgeheven.

Art. 212.Bijlage XXI bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014, wordt opgeheven.

Art. 213.Bijlage XXIII van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014, wordt vervangen door bijlage 10, die bij dit besluit is gevoegd. HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van het VLAREL

Art. 214.In artikel 4 van het VLAREL, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, 17°, worden de woorden "het uitoefenen van bepaalde functies" vervangen door de zinsnede "het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden of keuringen, het uitoefenen van bepaalde functies";2° in paragraaf 1, 43°, a), wordt de zinsnede "vermeld in artikel 6, 1°, 2°, 4°, b) tot en met f), 5°, a) tot en met c)" vervangen door de zinsnede "vermeld in artikel 6, 1°, 2°, 4°, b) tot en met f) en h) tot en met l), 5°, a) tot en met c), 7°, b) en c) en 8° ";3° in paragraaf 1, 43°, f), wordt de zinsnede "vermeld in artikel 6, 7° " vervangen door de zinsnede "vermeld in artikel 6, 7°, a)";4° aan paragraaf 1 worden een punt 45° tot en met 66° toegevoegd, die luiden als volgt : "45° titel III van het VLAREM : het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende bijkomende algemene en sectorale milieuvoorwaarden voor GPBV-installaties;46° verordening nr.1005/2009 : verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen; 47° verordening nr.517/2014 : verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006; 48° verordening nr.2015/2066 : uitvoeringsverordening (EU) 2015/2066 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen die gefluoreerde broeikasgassen bevattende elektrische schakelinrichtingen installeren, servicen, onderhouden, repareren of buiten dienst stellen of gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit stationaire elektrische schakelinrichtingen; 49° verordening nr.2015/2067 : uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat; 50° verordening nr.304/2008 : verordening (EG) nr. 304/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van bedrijven en personeel op het gebied van stationaire brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten; 51° verordening nr.306/2008 : verordening (EG) nr. 306/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur; 52° verordening nr.307/2008 : verordening (EG) nr. 307/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor opleidingsprogramma's en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsgetuigschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen; 53° gefluoreerde broeikasgassen : fluorkoolwaterstoffen, perfluorkoolstoffen, zwavelhexafluoride en andere broeikasgassen die fluor bevatten als vermeld in bijlage I van verordening nr.517/2014, afzonderlijk of in een mengsel; 54° ozonlaagafbrekende stoffen : de stoffen die zijn opgenomen in bijlage I van verordening nr.1005/2009, met inbegrip van de isomeren ervan, afzonderlijk of in een mengsel, ongeacht of het nieuw geproduceerde, teruggewonnen, gerecycleerde of geregenereerde stoffen betreft; 55° koelinstallatie : het geheel van de onderdelen en apparaten die nodig zijn voor de werking van een koelsysteem.Het gaat hier ook om luchtconditioneringsinstallaties en warmtepompen die een koelsysteem bevatten; 56° ton CO2-equivalent : een hoeveelheid broeikasgassen, uitgedrukt als het product van het gewicht van de broeikasgassen in metrische ton en het aardopwarmingsvermogen ervan;57° aardopwarmingsvermogen : het klimaatopwarmingsvermogen van een broeikasgas in verhouding tot dat van CO2, berekend in termen van het opwarmingsvermogen in een periode van honderd jaar van één kilogram van een broeikasgas in verhouding tot één kilogram CO2, als opgenomen in bijlage I, II en IV van verordening nr.517/2014 of, voor mengsels, berekend volgens de methode, vermeld in bijlage IV van verordening nr. 517/2014; 58° brandbeveiligingsapparatuur : de apparatuur en de systemen die worden gebruikt bij brandbeveiligings- en brandblustoepassingen. Brandblussers maken hier ook deel van uit; 59° instantie die het sectorale opleidingsbeleid ondersteunt : een instantie die het sectorale opleidingsbeleid ondersteunt zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomsten van de sectoren voor het Garagebedrijf (P.C. 112), het Koetswerk (P.s.C. 149.02), de Metaalhandel (P.s.C. 149.04) en de Terugwinning van metalen (P.s.C. 142.01); 60° klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen : de apparatuur die hoofdzakelijk bedoeld is om de luchttemperatuur en de vochtigheid in de passagiersruimte van een voertuig te regelen;61° elektrische schakelinrichtingen : schakeltoestellen en combinaties daarvan met de bijbehorende controle-, meet-, beschermings- en reguleringsapparatuur, en samenstellingen van dergelijke toestellen en apparatuur met de bijbehorende koppelingen, accessoires, behuizingen en ondersteunende structuren, die bedoeld zijn voor gebruik in verband met het opwekken, het overbrengen, de distributie en de omzetting van elektrische energie;62° installatie : het samenvoegen van twee of meer delen van apparatuur of circuits die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevatten of daartoe ontworpen zijn, om een systeem te monteren op de plaats waar het zal worden geëxploiteerd, dat met zich meebrengt dat gastransporterende geleiders van een systeem worden samengevoegd om een circuit te voltooien, ongeacht of het systeem na montage moet worden gevuld of niet;63° onderhoud : alle activiteiten, met uitsluiting van terugwinning en controles op lekken als vermeld in artikel 4 van verordening nr. 517/2014 en artikel 23 van verordening nr. 1005/2009 die met zich brengen dat de circuits die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevatten of daartoe ontworpen zijn, worden geopend, namelijk het toevoegen aan het systeem van gefluoreerde broeikasgassen, het verwijderen van een of meer onderdelen van het circuit of de apparatuur, het opnieuw monteren van twee of meer onderdelen van het circuit of de apparatuur, alsook het repareren van lekkages; 64° reparatie : het herstel van beschadigde of lekkende producten of apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, en waarvan een onderdeel zulke gassen bevat dan wel daartoe ontworpen is;65° buitendienststelling : het definitieve stilleggen en buiten werking of gebruik stellen van een product of deel van de apparatuur dat gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat; 66° terugwinning : het verzamelen en opslaan van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen uit producten, waaronder houders, en apparatuur gedurende het onderhoud, dan wel voorafgaand aan de verwijdering van de producten of de apparatuur."; 5° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : " § 2.Voor de toepassing van artikel 25/1 en 25/2 wordt verstaan onder beschikken over : ofwel zelf beschikken over, ofwel op continue basis ter beschikking hebben via : 1° een werknemer die zich via arbeidsovereenkomst ertoe verbindt om tegen loon en onder het gezag van de bodemsaneringsdeskundige arbeid te verrichten; 2° een zelfstandige op voorwaarde dat hij zijn dienstverlening met betrekking tot die kennis of ervaring maximaal aan drie bodemsaneringsdeskundigen ter beschikking stelt.".

Art. 215.In artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan punt 2° worden een punt e) tot en met i) toegevoegd, die luiden als volgt : "e) koeltechnicus van categorie I, II, III of IV als vermeld in artikel 5.2.2.5.2, § 9, artikel 5.16.3.3, § 1bis, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 1, artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 1, of artikel 6.8.1.1 van titel II van het VLAREM; f) technicus voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 4.4.8.1 of artikel 6.8.2.1 van titel II van het VLAREM; g) technicus voor elektrische schakelinrichtingen als vermeld in artikel 4.4.8.2 of artikel 6.8.3.1 van titel II van het VLAREM; h) technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat als vermeld in artikel 4.4.8.3 of artikel 6.8.4.1 van titel II van het VLAREM; i) technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 5.15.0.8, artikel 5bis.15.5.2.3, § 1, of artikel 6.8.5.1 van titel II van het VLAREM of artikel 5.2.4.4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;"; 2° aan punt 4° worden een punt h) tot en met l) toegevoegd, die luiden als volgt : "h) voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid in de koeltechniek van categorie I, II, III of IV en van het actualisatie-examen, vermeld in artikel 5.2.2.5.2, § 9, artikel 5.16.3.3, § 1bis, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 1, artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 1, of artikel 6.8.1.1 van titel II van het VLAREM; i) voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 4.4.8.1 of artikel 6.8.2.1 van titel II van het VLAREM; j) voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor elektrische schakelinrichtingen, vermeld in artikel 4.4.8.2 of artikel 6.8.3.1 van titel II van het VLAREM; k) voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor apparatuur die oplosmiddelen bevat, vermeld in artikel 4.4.8.3 of artikel 6.8.4.1 van titel II van het VLAREM; l) voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen, vermeld in artikel 5.15.0.8, artikel 5bis.15.5.2.3, § 1, of artikel 6.8.5.1 van titel II van het VLAREM of artikel 5.2.4.4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;"; 3° in punt 5° worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in punt a), b), en e) wordt de zinsnede "titel I en titel II van het VLAREM" vervangen door de zinsnede "titel I, II en III van het VLAREM";b) in punt c) wordt de zinsnede "vermeld in artikel 9, § 4, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden" vervangen door de zinsnede "vermeld in artikel 59, § 1 en artikel 60, § 4, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid"; 4° punt 7° wordt vervangen door wat volgt : "7° bedrijven : a) boorbedrijf met betrekking tot een of meer van de volgende disciplines, waarbij de boringen die uitgevoerd worden in het kader van het Bodemdecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan, funderingsboringen, handboringen en horizontale boringen voor zover die niet vergunningsplichtig zijn, worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze disciplines : 1) bemalingen en draineringen : bemalingen en draineringen als vermeld in rubriek 53.2, 53.3, 53.4 en 53.5 van bijlage 1 van titel I van het VLAREM; 2) andere grondwaterwinningen : andere grondwaterwinningen dan de grondwaterwinningen, vermeld in punt 1); 3) stabiliteitsboringen en geotechnische boringen, met uitzondering van stabiliteitsboringen en geotechnische boringen als vermeld in rubriek 55.2 en 55.3 van bijlage 1 van titel I van het VLAREM; 4) verticale boringen : verticale boringen als vermeld in rubriek 55.1 van bijlage 1 van titel I van het VLAREM, met uitzondering van de boringen, vermeld in punt 3); 5) andere boringen : andere boringen dan de boringen, vermeld in punt 1) tot en met 4); b) koeltechnisch bedrijf als vermeld in artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 1, artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 1, of artikel 6.8.1.1 van titel II van het VLAREM; c) bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 4.4.8.1 of artikel 6.8.2.1 van titel II van het VLAREM;"; 5° er wordt een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt : "8° keuringsinstelling voor het keuren van een koeltechnisch bedrijf als vermeld in artikel 25/4, 4°.".

Art. 216.In artikel 9 van hetzelfde besluit wordt een punt 3° toegevoegd dat luidt als volgt : "3° als de erkenning wordt aangevraagd voor het domein E, over een gunstige beoordeling van het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest beschikken die niet ouder is dan één jaar, gegeven op basis van de werkwijze en gebruikte meetapparatuur bij de meting van de damp-benzineverhouding door de aanvrager.".

Art. 217.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011, 1 maart 2013, 16 mei 2014 en 27 februari 2015, worden een artikel 17/1 tot en met 17/5 ingevoegd, die luiden als volgt : "

Art. 17/1.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e) : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° in het bezit zijn van een certificaat van bekwaamheid in de koeltechniek van categorie I, II, III of IV, dat uitgereikt is door een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, h), nadat de persoon geslaagd is voor het examen, vermeld in artikel 43/6, § 1;3° een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 54/1, § 2, hebben voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen, of aan een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, h).

Art. 17/2.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een technicus voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 6, 2°, f) : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° in het bezit zijn van een certificaat van bekwaamheid voor brandbeveiligingsapparatuur, dat uitgereikt is door een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, i), nadat de persoon geslaagd is voor het examen, vermeld in artikel 43/7, § 1;3° een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 54/1, § 2, hebben voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen, of aan een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, i).

Art. 17/3.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een technicus voor elektrische schakelinrichtingen als vermeld in artikel 6, 2°, g) : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° in het bezit zijn van een certificaat van bekwaamheid voor elektrische schakelinrichtingen, dat uitgereikt is door een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, j), nadat de persoon geslaagd is voor het examen, vermeld in artikel 43/8, § 1;3° een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 54/1, § 2, hebben voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen, of aan een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, j).

Art. 17/4.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat als vermeld in artikel 6, 2°, h) : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° in het bezit zijn van een certificaat van bekwaamheid voor apparatuur die oplosmiddelen bevat, dat uitgereikt is door een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, k), nadat de persoon geslaagd is voor het examen, vermeld in artikel 43/9, § 1;3° een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 54/1, § 2, hebben voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen, of aan een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, k).

Art. 17/5.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 6, 2°, i) : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° in het bezit zijn van een certificaat van bekwaamheid voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen, dat uitgereikt is door een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, l), nadat de persoon de opleiding gevolgd heeft en geslaagd is voor het bijhorende examen, vermeld in artikel 43/10, § 1; 3° een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 54/1, § 2, hebben voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen, of aan een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, l).".

Art. 218.In artikel 24/1, 3°, a), van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de woorden "de voorzitter van de examenjury is" vervangen door de woorden "de examenjury bestaat uit minstens twee specialisten in de onderwezen vakken en staat onder het voorzitterschap van een".

Art. 219.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011, 1 maart 2013, 16 mei 2014 en 27 februari 2015, worden een artikel 24/3 tot en met 24/7 ingevoegd, die luiden als volgt : "

Art. 24/3.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid in de koeltechniek van categorie I, II, III of IV en van het actualisatie-examen, vermeld in artikel 6, 4°, h) : 1° beschikken over degelijke procedures om het examen in de koeltechniek van categorie I, II, III of IV, vermeld in artikel 43/6, § 1, en het actualisatie-examen, vermeld in artikel 43/6, § 2, te organiseren;2° een examenjury samenstellen, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : a) de voorzitter van de examenjury is master in de ingenieurswetenschappen, master in de bio-ingenieurswetenschappen, master in de industriële wetenschappen, bachelor in de elektromechanica met afstudeerrichting klimatisering, of een persoon met minstens drie jaar aantoonbare ervaring in het afnemen van examens over koeltechniek;b) minstens drie juryleden, respectievelijk twee juryleden, beschikken over een erkenning als koeltechnicus als vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 7°, in geval van een examen van categorie I, II of III, respectievelijk categorie IV of actualisatie-examen.Het certificaat van bekwaamheid in de koeltechniek werd behaald in een ander opleidingscentrum dan waar ze jureren; c) minstens een van de leden van de examenjury is extern aan het opleidingscentrum en actief in de koelsector.Deze voorwaarde is niet van toepassing in geval van een actualisatie-examen.

Art. 24/4.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 6, 4°, i) : 1° beschikken over degelijke procedures om het examen, vermeld in artikel 43/7, § 1, te organiseren;2° een examenjury samenstellen, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : a) de voorzitter van de examenjury is master in de ingenieurswetenschappen, master in de bio-ingenieurswetenschappen, master in de industriële wetenschappen of een persoon met minstens drie jaar aantoonbare ervaring in het afnemen van examens over brandbeveiligingsapparatuur;b) minstens twee leden van de examenjury zijn specialisten in de materie over brandbeveiligingsapparatuur;c) minstens een van de leden van de examenjury is extern aan het opleidingscentrum en actief in de brandbeveiligingsapparatuursector.

Art. 24/5.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor elektrische schakelinrichtingen, vermeld in artikel 6, 4°, j) : 1° beschikken over degelijke procedures om het examen, vermeld in artikel 43/8, § 1, te organiseren;2° een examenjury samenstellen, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : a) de jury bestaat uit minstens twee personen van wie een wordt aangewezen als voorzitter;b) de juryleden voldoen ten minste aan een van de volgende voorwaarden : 1) in het bezit zijn van een diploma van master in de ingenieurswetenschappen, master in de bio-ingenieurswetenschappen of master in de industriële wetenschappen;2) beschikken over minstens drie jaar aantoonbare ervaring in het afnemen van examens over een of meer vaardigheden of onderwerpen als vermeld in bijlage 1 van verordening nr.2015/2066; 3) beschikken over minstens drie jaar aantoonbare ervaring in een of meer vaardigheden of onderwerpen als vermeld in bijlage 1 van verordening nr.2015/2066; c) de persoon die de jury bijstaat tijdens het praktijkgedeelte van het examen, heeft praktijkervaring met de toestellen waarop het examen plaatsvindt.

Art. 24/6.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor apparatuur die oplosmiddelen bevat, vermeld in artikel 6, 4°, k) : 1° beschikken over degelijke procedures om de opleiding en het examen, vermeld in artikel 43/9, § 1, te organiseren;2° een examenjury samenstellen, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : a) de voorzitter van de examenjury is master in de ingenieurswetenschappen, master in de bio-ingenieurswetenschappen, master in de industriële wetenschappen of een persoon met minstens drie jaar aantoonbare ervaring in het afnemen van examens met betrekking tot de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen;b) minstens twee leden van de examenjury zijn specialisten in de materie over het terugwinnen van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen uit apparatuur.

Art. 24/7.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen, vermeld in artikel 6, 4°, l) : 1° beschikken over degelijke procedures om de opleiding en het bijhorende examen, vermeld in artikel 43/10, § 1, te organiseren;2° het personeel dat belast wordt met het theoretische en praktische onderricht, beschikt over een erkenning als technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 11°, en staat onder leiding van een persoon die in het bezit is van een bachelor in de autotechnologie, een master in de ingenieurswetenschappen, een master in de industriële wetenschappen of een master in de bio-ingenieurswetenschappen, of van een persoon met minstens drie jaar aantoonbare ervaring in het geven van opleidingen in die materie.Het certificaat van bekwaamheid voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen werd behaald in een ander opleidingscentrum dan waar het personeelslid onderricht geeft; 3° een examenjury samenstellen, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : a) er is altijd minstens één jurylid aanwezig per vier cursisten die het praktisch onderdeel van het examen gelijktijdig afleggen;b) er wordt altijd een jurylid aangewezen als voorzitter;c) de juryleden voldoen ten minste aan een van de volgende voorwaarden : 1) in het bezit zijn van een bachelor in de autotechnologie, master in de ingenieurswetenschappen, master in de bio-ingenieurswetenschappen of master in de industriële wetenschappen;2) beschikken over minstens drie jaar aantoonbare ervaring in het afnemen van examens over een of meer vaardigheden of onderwerpen als vermeld in de bijlage bij verordening nr.307/2008; 3) beschikken over minstens drie jaar aantoonbare ervaring in een of meer vaardigheden of onderwerpen als vermeld in de bijlage bij verordening nr.307/2008; d) minstens de helft van de juryleden beschikt over een erkenning als technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 11°.Het certificaat van bekwaamheid voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen werd behaald in een ander opleidingscentrum dan waar ze jureren; e) minstens één jurylid heeft praktijkervaring met de toestellen die worden gebruikt bij het examen.".

Art. 220.Artikel 25 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 25.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5° : 1° voor de aangevraagde pakketten over een gunstige beoordeling van het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest beschikken, gegeven op basis van de evaluatie van beproevingen, monsternemingen, metingen en analyses op typemonsters van referentiestalen of reële stalen die door een referentielaboratorium ter beschikking gesteld zijn en die door de aanvrager uitgevoerd zijn, of op basis van de evaluatie van een technische proef.De beproevingen, monsternemingen, metingen en analyses op typemonsters van referentiestalen of reële stalen of de technische proef zijn uitgevoerd volgens de methoden, vermeld in artikel 45. Een gedeelte van een pakket of een volledig pakket wordt beoordeeld : a) in geval van een ringtest op basis van de evaluatie van de criteria, vermeld in bijlage 10, hoofdstuk 1, die bij dit besluit is gevoegd.Alleen de resultaten van ringtesten die georganiseerd zijn conform de voorwaarden, vermeld in bijlage 10/1, die bij dit besluit is gevoegd, komen in aanmerking voor evaluatie; b) in geval van een technische proef op basis van de evaluatie van de criteria, vermeld in bijlage 10, hoofdstuk 2, die bij dit besluit is gevoegd;2° voor ten minste één parameter per discipline waarvoor het laboratorium de erkenning aanvraagt, over een ISO/IEC 17025-accreditatie beschikken voor de te volgen methoden, vermeld in artikel 45.Als het laboratorium over een ISO/IEC 17025-accreditatie beschikt voor een parameter waarvoor het al een erkenning heeft verkregen en die deel uitmaakt van dezelfde discipline als de parameter waarvoor het de erkenning aanvraagt, wordt deze erkenningsvoorwaarde als vervuld beschouwd; 3° voor de overige parameters die het voorwerp uitmaken van de erkenningsaanvraag, beschikken over : a) hetzij een ISO/IEC 17025-accreditatie voor de te volgen methoden, vermeld in artikel 45;b) hetzij een gunstige beoordeling van het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest over de toepassing van ISO/IEC 17025 voor de te volgen methoden, vermeld in artikel 45. In de volgende gevallen is het laboratorium vrijgesteld van de erkenningsvoorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, a), op voorwaarde dat het beschikt over een gunstige beoordeling van het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest over de toepassing van ISO/IEC 17025 voor de te volgen methoden, vermeld in artikel 45 : 1° een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, a), dat alleen erkend wil worden voor het pakket W.1, vermeld in bijlage 3, 1°, die bij dit besluit is gevoegd; 2° een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, b), dat alleen erkend wil worden voor het pakket L.11.1, L.11.2 of L.18, vermeld in bijlage 3, 2°, die bij dit besluit is gevoegd; 3° een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, d), dat alleen erkend wil worden voor het pakket M-M1 of M-M3, vermeld in bijlage 3, 4°, die bij dit besluit is gevoegd; 4° een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, e), dat alleen erkend wil worden voor het pakket MA.1, MA.2, MA.3, MA.4, MA.5, MA.6, MA.7.1 of MA.7.2, vermeld in bijlage 3, 5°, die bij dit besluit is gevoegd.

De gunstige beoordeling, vermeld in het eerste lid, 1°, en 3°, b), en het tweede lid, mag niet ouder zijn dan één jaar, voorafgaand aan de datum van de indiening van de volledige erkenningsaanvraag.

Een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, e) en f), kan maximaal 10 % van de parameters van een pakket uitbesteden aan andere laboratoria, op voorwaarde dat het pakket tien of meer parameters bevat. De laboratoria waaraan de parameters worden uitbesteed, moeten erkend zijn voor de analyse van de desbetreffende parameters en moeten de analyses zelf uitvoeren.".

Art. 221.Artikel 25/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 25/1.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een bodemsaneringsdeskundige van type 1 als vermeld in artikel 6, 6° : 1° beschikken over : a) ofwel minstens de graad van master of een daarmee gelijkgeschakelde graad in een opleiding waarin de discipline scheikunde aan bod komt;b) ofwel minstens de graad van bachelor of een daarmee gelijkgeschakelde graad in een dergelijke opleiding en minstens zes jaar praktische ervaring in het uitvoeren van bodemonderzoeken, verworven binnen tien jaar, voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;2° beschikken over : a) ofwel minstens de graad van master of een daarmee gelijkgeschakelde graad in een opleiding waarin de disciplines geologie en bodemkunde aan bod komen;b) ofwel minstens de graad van bachelor of een daarmee gelijkgeschakelde graad in een dergelijke opleiding en minstens zes jaar praktische ervaring hebben in het uitvoeren van bodemonderzoeken, verworven binnen tien jaar, voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;3° beschikken over minstens drie jaar praktische ervaring in een milieusector die relevant is voor het onderzoek inzake bodemverontreiniging, verworven binnen zes jaar, voorafgaand aan de erkenningsaanvraag; 4° beschikken over een getuigschrift van aanvullende vorming voor bodemsaneringsdeskundigen, module 1, dat door een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, g), is uitgereikt met toepassing van de bepalingen van bijlage 17, die bij dit besluit is gevoegd.".

Art. 222.Artikel 25/2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 25/2.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een bodemsaneringsdeskundige van type 2 als vermeld in artikel 6, 6° : 1° beschikken over : a) ofwel minstens de graad van master of een daarmee gelijkgeschakelde graad in een opleiding waarin de discipline biologie aan bod komt;b) ofwel minstens de graad van bachelor of een daarmee gelijkgeschakelde graad in een dergelijke opleiding en minstens zes jaar praktische ervaring hebben in het uitvoeren van bodemonderzoeken en bodemsanering, verworven binnen tien jaar, voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;2° beschikken over : a) ofwel minstens de graad van master of een daarmee gelijkgeschakelde graad in een opleiding waarin de discipline microbiologie aan bod komt;b) ofwel minstens de graad van bachelor of een daarmee gelijkgeschakelde graad in een dergelijke opleiding en minstens zes jaar praktische ervaring hebben in het uitvoeren van bodemonderzoeken en bodemsanering, verworven binnen tien jaar, voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;3° beschikken over : a) ofwel minstens de graad van master of een daarmee gelijkgeschakelde graad in een opleiding waarin de discipline scheikunde aan bod komt;b) ofwel minstens de graad van bachelor of een daarmee gelijkgeschakelde graad in een dergelijke opleiding en minstens zes jaar praktische ervaring hebben in het uitvoeren van bodemonderzoeken en bodemsanering, verworven binnen tien jaar, voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;4° beschikken over : a) ofwel minstens de graad van master of een daarmee gelijkgeschakelde graad in een opleiding waarin de disciplines geologie en bodemkunde aan bod komen;b) ofwel minstens de graad van bachelor of een daarmee gelijkgeschakelde graad in een dergelijke opleiding en minstens zes jaar praktische ervaring hebben in het uitvoeren van bodemonderzoeken en bodemsanering, verworven binnen tien jaar, voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;5° beschikken over : a) ofwel minstens de graad van master of een daarmee gelijkgeschakelde graad in een opleiding waarin de disciplines bouwkunde en grondmechanica aan bod komen;b) ofwel minstens de graad van bachelor of een daarmee gelijkgestelde graad in een dergelijke opleiding en minstens zes jaar ervaring hebben in het leiden van de bodemsanering, verworven binnen tien jaar, voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;6° beschikken over minstens drie jaar praktische ervaring in een milieusector die relevant is zowel voor het uitvoeren van bodemonderzoeken als voor het onderzoek inzake risico's van bodemverontreiniging, verworven binnen zes jaar, voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;7° beschikken over minstens vijf jaar praktische ervaring in een milieusector die relevant is voor het leiden van de bodemsanering, verworven binnen tien jaar, voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;8° beschikken over minstens vijf jaar praktische ervaring in werfopvolging, verworven binnen tien jaar, voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;9° beschikken over een getuigschrift van aanvullende vorming voor bodemsaneringsdeskundigen, module 2, dat door een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, g), is uitgereikt met toepassing van de bepalingen van bijlage 17, die bij dit besluit is gevoegd;10° beschikken over minstens één natuurlijk persoon die met gunstig gevolg een opleiding heeft genoten waarin minstens de volgende onderwerpen aan bod zijn gekomen : de Vlaamse reglementeringen inzake de milieuvergunning, het grondwaterbeheer en de stedenbouw en ruimtelijke ordening; 11° beschikken over minstens één natuurlijk persoon of minstens één natuurlijk persoon contractueel ter beschikking hebben met de nodige ervaring om een mathematisch grondwatermodel te hanteren en de resultaten ervan correct te interpreteren.".

Art. 223.In hoofdstuk 4, afdeling 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, wordt onderafdeling 7, die bestaat uit artikel 25/3, vervangen door wat volgt : "Onderafdeling 7. Erkenningsvoorwaarden voor bedrijven

Art. 25/3.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarde geldt voor een boorbedrijf als vermeld in artikel 6, 7°, a) : 1° voor elk operationeel boortoestel voor het uitvoeren van de werken in het kader van de gewenste erkenning een natuurlijke persoon in dienst hebben die aan minstens een van de volgende voorwaarden voldoet : a) over minstens drie jaar praktische ervaring beschikken in het uitvoeren van werken in het kader van de gewenste erkenning, verworven binnen vijf jaar, voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;b) over een attest beschikken dat een algemene opleiding als vermeld in bijlage 16, die bij dit besluit is gevoegd, met gunstig gevolg werd gevolgd binnen vijf jaar, voorafgaand aan de erkenningsaanvraag.

Art. 25/4.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een koeltechnisch bedrijf als vermeld in artikel 6, 7°, b) : 1° minstens één erkende koeltechnicus als vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 7°, in dienst hebben;2° voldoende erkende koeltechnici als vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 7°, in dienst hebben om het verwachte activiteitenvolume te halen;3° het bewijs leveren dat de nodige instrumenten en procedures beschikbaar zijn voor de erkende koeltechnicus, vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 7° ;4° met goed gevolg gekeurd zijn door een erkende keuringsinstelling als vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 14°, waarbij de voorwaarden, vermeld in punt 1° tot en met 3°, nagegaan worden.

Art. 25/5.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 6, 7°, c) : 1° minstens één erkende technicus voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 8°, in dienst hebben;2° voldoende erkende technici voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 8°, in dienst hebben om het verwachte activiteitenvolume te halen;3° het bewijs leveren dat de nodige instrumenten en procedures beschikbaar zijn voor de erkende technicus voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 8°.".

Art. 224.Aan hoofdstuk 4, afdeling 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, wordt een onderafdeling 8, die bestaat uit artikel 25/6, toegevoegd, die luidt als volgt : "Onderafdeling 8. Erkenningsvoorwaarden voor keuringsinstellingen

Art. 25/6.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarde geldt voor een keuringsinstelling als vermeld in artikel 6, 8° : 1° ofwel geaccrediteerd zijn als keuringsinstelling van het type A op basis van de criteria van de norm ISO/IEC 17020 voor de keuring, vermeld in artikel 25/4, 4°, ofwel geaccrediteerd zijn als keuringsinstelling van het type A op basis van de criteria van de norm ISO/IEC 17020 en een bewijs leveren dat een aanvraag voor de accreditatie als keuringsinstelling van het type A op basis van de criteria van de norm ISO/IEC 17020 voor de keuring, vermeld in artikel 25/4, 4°, aanvaard is door BELAC of een gelijkwaardig accreditatiesysteem.".

Art. 225.In artikel 27, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) punt a) wordt vervangen door wat volgt : "a) de identificatiegegevens van de aanvrager, vermeld in bijlage 19, die bij dit besluit is gevoegd;"; b) in punt b) wordt de zinsnede "in artikel 6, 7°, wordt aangevraagd" vervangen door de zinsnede "in artikel 6, 7°, a), wordt aangevraagd"; c) in punt b) wordt de zinsnede "in artikel 6, 7° ;" vervangen door de zinsnede "in artikel 6, 7°, a);"; 2° in punt 4° wordt de zinsnede "artikel 25, vijfde lid" vervangen door de zinsnede "artikel 25, vierde lid".

Art. 226.In artikel 28 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011, 1 maart 2013 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "Een aanvraag die onvolledig bevonden wordt en waaraan door de aanvrager binnen een termijn van negentig dagen, te rekenen vanaf de dag na de indiening van de aanvraag, geen gegevens of documenten worden toegevoegd opdat de aanvraag volledig zou zijn, wordt definitief onvolledig geacht.De bevoegde afdeling brengt de aanvrager daarvan op de hoogte."; 2° in paragraaf 2 wordt punt 5° vervangen door wat volgt : "5° voor de aanvragen tot erkenning als boorbedrijf als vermeld in artikel 6, 7°, a), voor de disciplines, vermeld in artikel 6, 7°, a), 3) tot en met 5) : de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen."; 3° aan paragraaf 2 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "De bevoegde afdeling vraagt voor de aanvragen tot erkenning als opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen, vermeld in artikel 6, 4°, l), advies aan een instantie die het sectorale opleidingsbeleid ondersteunt als het opleidingscentrum zich daarmee akkoord heeft verklaard in zijn erkenningsaanvraag.Die instantie keurt dan samen met de afdeling, bevoegd voor erkenningen, de opleidingscentra voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen, vermeld in artikel 6, 4°, l), in het Vlaamse Gewest."; 4° paragraaf 6 wordt vervangen door wat volgt : " § 6.Voor de aanvraag tot erkenning als vermeld in artikel 6, 1°, a) tot en met e), 3°, a), 4°, a) tot en met f) en h) tot en met l), 5°, a) tot en met d), en 7°, a) en c), geeft de bevoegde afdeling een gemotiveerd eindadvies en maakt ze een voorstel van beslissing.".

Art. 227.In artikel 32 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, tweede lid, wordt tussen de woorden "het gebruik van de erkenning wordt gemeld aan de bevoegde afdeling" en de woorden "en een geldig bewijs van betaling van de retributie" de zinsnede ", de identificatiegegevens, vermeld in bijlage 19, die bij dit besluit is gevoegd, worden bezorgd aan de bevoegde afdeling" ingevoegd;2° aan paragraaf 2, eerste lid, worden een punt 7° tot en met 14° toegevoegd, die luiden als volgt : "7° koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e) : a) de personen die voldoen aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 17/1;b) de personen die in een ander gewest in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte conform artikel 4 van verordening nr.2015/2067 een geldig certificaat hebben behaald; 8° technicus voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 6, 2°, f) : a) de personen die voldoen aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 17/2;b) de personen die in een ander gewest in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte conform artikel 5 van verordening nr.304/2008 een geldig certificaat hebben behaald; 9° technicus voor elektrische schakelinrichtingen als vermeld in artikel 6, 2°, g) : a) de personen die voldoen aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 17/3;b) de personen die in een ander gewest in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte conform artikel 3 van verordening nr.2015/2066 een geldig certificaat hebben behaald; 10° technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat als vermeld in artikel 6, 2°, h) : a) de personen die voldoen aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 17/4;b) de personen die in een ander gewest in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte conform artikel 3 van verordening nr.306/2008 een geldig certificaat hebben behaald; 11° technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 6, 2°, i) : a) de personen die voldoen aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 17/5;b) de personen die in een ander gewest in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte conform artikel 3 van verordening nr.307/2008 een geldig certificaat hebben behaald; 12° koeltechnisch bedrijf als vermeld in artikel 6, 7°, b) : a) de bedrijven die voldoen aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 25/4;b) de bedrijven die in een ander gewest in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte conform artikel 6 van verordening nr.2015/2067 een geldig certificaat hebben behaald; 13° bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 6, 7°, c) : de bedrijven die in een ander gewest in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte conform artikel 8 van verordening nr.304/2008 een geldig certificaat hebben behaald; 14° keuringsinstelling als vermeld in artikel 6, 8° : de instellingen die voldoen aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 25/6."; 3° in paragraaf 2, tweede lid, wordt tussen de woorden "het gebruik van de erkenning wordt gemeld aan de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen," en de woorden "en een geldig bewijs van betaling van de retributie" de zinsnede "de identificatiegegevens, vermeld in bijlage 19, die bij dit besluit is gevoegd, worden bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen," ingevoegd;4° aan paragraaf 2 worden een derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt : "De erkenning, vermeld in het eerste lid, 7°, b), 8°, b), 9°, b), 10°, b), 11°, b), 12°, b) en 13°, gaat in op de datum waarop het gebruik van de erkenning wordt gemeld aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen, de identificatiegegevens, vermeld in bijlage 19, die bij dit besluit is gevoegd, worden bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen, en een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 54/1, § 2, wordt voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.De persoon of het bedrijf, vermeld in het eerste lid, 7°, b), 8°, b), 9°, b), 10°, b), 11°, b), 12°, b), en 13°, beschikt over een vertaling van zijn certificaat naar het Nederlands, Frans, Duits of Engels als het certificaat in een andere taal dan in een van die talen werd afgegeven, en legt zijn certificaat en, in voorkomend geval, de vertaling ervan voor aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen, bij de melding van het gebruik van de erkenning.

De erkenning, vermeld in het eerste lid, 14°, gaat in op de datum waarop het gebruik van de erkenning wordt gemeld aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen, en de identificatiegegevens, vermeld in bijlage 19, die bij dit besluit is gevoegd, worden bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.".

Art. 228.In artikel 34 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt : " § 1.Het gebruik van de erkenning verloopt op een kwalitatief goede wijze.

De erkende persoon neemt daarbij een objectieve en onafhankelijke houding aan."; 2° in paragraaf 7 wordt het woord "Ambtenaren" vervangen door de woorden "Personeelsleden van de bevoegde afdeling";3° aan paragraaf 9 wordt de volgende zinsnede toegevoegd : "of voor de erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f), en de erkende technici, vermeld in artikel 6, 2°, a) tot en met e), aan een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4° ".

Art. 229.Aan artikel 35 van hetzelfde besluit worden een punt 3° en een punt 4° toegevoegd, die luiden als volgt : "3° bezorgt uiterlijk één maand na het opstellen van het attest van prototypekeuring van een houder, een permanent lekdetectiesysteem of een overvulbeveiliging als vermeld in respectievelijk bijlage 5.17.2, bijlage 5.17.3 en bijlage 5.17.7 van titel II van het VLAREM, een kopie van het attest of verslag dat hij opmaakt naar aanleiding van de prototypekeuring aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen; 4° mag zijn erkenning niet gebruiken als : a) hij, in rechte of in feite, bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de opdrachtgever;b) de opdrachtgever, zelf of met een tussenpersoon, in rechte of in feite bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de erkende persoon;c) hij bloed- of aanverwant in de rechte lijn tot en met de derde graad en in de zijlijn tot en met de vierde graad is met de opdrachtgever;d) er financiële banden zijn tussen hem en de opdrachtgever; e) hij rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk, gecontroleerd of beheerd wordt door de opdrachtgever.".

Art. 230.Aan artikel 36 van hetzelfde besluit wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : "3° mag zijn erkenning niet gebruiken als : a) hij, in rechte of in feite, bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de opdrachtgever;b) de opdrachtgever, zelf of met een tussenpersoon, in rechte of in feite bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de erkende persoon;c) hij bloed- of aanverwant in de rechte lijn tot en met de derde graad en in de zijlijn tot en met de vierde graad is met de opdrachtgever;d) er financiële banden zijn tussen hem en de opdrachtgever; e) hij rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk, gecontroleerd of beheerd wordt door de opdrachtgever.".

Art. 231.In artikel 37 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt : "2° kan de nodige software voor het uitvoeren van zijn taken hanteren en de resultaten ervan correct interpreteren;"; 2° er wordt een punt 11° toegevoegd, dat luidt als volgt : "11° mag zijn erkenning niet gebruiken als : a) hij, in rechte of in feite, bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de opdrachtgever;b) de opdrachtgever, zelf of met een tussenpersoon, in rechte of in feite bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de erkende persoon;c) hij bloed- of aanverwant in de rechte lijn tot en met de derde graad en in de zijlijn tot en met de vierde graad is met de opdrachtgever;d) er financiële banden zijn tussen hem en de opdrachtgever; e) hij rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk, gecontroleerd of beheerd wordt door de opdrachtgever.".

Art. 232.In artikel 38 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° wordt het woord "softwareprogramma's" vervangen door het woord "software";2° er wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : "4° mag zijn erkenning niet gebruiken als : a) hij, in rechte of in feite, bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de opdrachtgever;b) de opdrachtgever, zelf of met een tussenpersoon, in rechte of in feite bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de erkende persoon;c) hij bloed- of aanverwant in de rechte lijn tot en met de derde graad en in de zijlijn tot en met de vierde graad is met de opdrachtgever;d) er financiële banden zijn tussen hem en de opdrachtgever; e) hij rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk, gecontroleerd of beheerd wordt door de opdrachtgever.".

Art. 233.In artikel 39 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° wordt het woord "softwareprogramma's" vervangen door het woord "software";2° er wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : "4° mag zijn erkenning niet gebruiken als : a) hij, in rechte of in feite, bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de opdrachtgever;b) de opdrachtgever, zelf of met een tussenpersoon, in rechte of in feite bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de erkende persoon;c) hij bloed- of aanverwant in de rechte lijn tot en met de derde graad en in de zijlijn tot en met de vierde graad is met de opdrachtgever;d) er financiële banden zijn tussen hem en de opdrachtgever; e) hij rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk, gecontroleerd of beheerd wordt door de opdrachtgever.".

Art. 234.In artikel 40, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, wordt de zinsnede "vermeld in artikel 6, 2° " vervangen door de zinsnede "vermeld in artikel 6, 2°, a) tot en met d)".

Art. 235.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011, 1 maart 2013, 16 mei 2014 en 27 februari 2015, worden een artikel 40/1 tot en met 40/3 ingevoegd, die luiden als volgt : "

Art. 40/1.De erkende koeltechnicus, vermeld in artikel 6, 2°, e) : 1° die in het bezit is van een certificaat van categorie I, II, III of IV mag de volgende werkzaamheden uitvoeren aan stationaire koelinstallaties met zowel gefluoreerde broeikasgassen als ozonlaagafbrekende stoffen : a) in geval van categorie I : de werkzaamheden, vermeld in artikel 3, lid 2, a), van verordening nr.2015/2067; b) in geval van categorie II : de werkzaamheden, vermeld in artikel 3, lid 2, b), van verordening nr.2015/2067; c) in geval van categorie III : de werkzaamheden, vermeld in artikel 3, lid 2, c), van verordening nr.2015/2067; d) in geval van categorie IV : de werkzaamheden, vermeld in artikel 3, lid 2, d), van verordening nr.2015/2067; 2° bezorgt een afschrift van de volgende registraties aan de eigenaar of beheerder van de stationaire koelinstallatie die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat en noteert ze, als dat van toepassing is, in het installatiegebonden logboek : a) bij de initiële installatie of een aanpassing van de koelinstallatie waardoor de nominale koelmiddelinhoud of het type koelmiddel wijzigt : 1) de nominale koelmiddelinhoud, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent;2) het type koelmiddel;3) indien bij de installatie gerecycleerde of geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen gebruikt worden : de vermelding hiervan en de naam en het adres van het recyclage- of regeneratiebedrijf;4) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de initiële installatie of de aanpassing van de koelinstallatie uitgevoerd heeft;5) de naam en het erkenningsnummer van het koeltechnisch bedrijf waar de technicus werkt;b) als gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen werden bijgevuld of afgetapt : 1) het type koelmiddel;2) de hoeveelheid, uitgedrukt in metrische eenheid;3) de datum van bijvulling of aftapping;4) de reden van bijvulling of aftapping;5) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de bijvulling of aftapping uitgevoerd heeft;6) als dat van toepassing is : de naam en het erkenningsnummer van het koeltechnisch bedrijf waar de technicus werkt; 7) na elke bijvulling voor een koelinstallatie als vermeld in artikel 5.16.3.3, § 5, van titel II van het VLAREM : het relatief lekverlies; c) als lekkagecontroles als vermeld in artikel 4 van verordening nr. 517/2014 of artikel 23 van verordening nr. 1005/2009 uitgevoerd worden : 1) de datum van de lekkagecontrole;2) een beschrijving en de resultaten van de uitgevoerde controles;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de lekkagecontrole uitgevoerd heeft;d) de nominale koelmiddelinhoud van de koelinstallatie, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent, als die niet gekend is;e) bij een buitendienststelling : 1) de datum van de buitendienststelling;2) de maatregelen die genomen zijn om de gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen terug te winnen en te verwijderen;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de installatie buiten dienst gesteld heeft;4) de naam en het erkenningsnummer van het koeltechnisch bedrijf waar de technicus werkt;3° toont op verzoek het materiaal dat hij gebruikt bij de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de erkenning;4° slaagt vijfjaarlijks voor het actualisatie-examen in een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, h), of voor een gelijkwaardig examen dat aanvaard is door de afdeling, bevoegd voor erkenningen.Als het certificaat van bekwaamheid als vermeld in artikel 17/1, 2°, of artikel 32, § 2, eerste lid, 7°, b), ouder is dan vijf jaar na de afgiftedatum, vermeld op het certificaat, slaagt hij voor het actualisatie-examen of voor een gelijkwaardig examen vóór hij de erkenning kan gebruiken. De examens die gelijkwaardig worden bevonden, worden gepubliceerd op de website van de afdeling, bevoegd voor erkenningen. De datum van het slagen voor het actualisatie-examen of een gelijkwaardig examen mag niet ouder zijn dan vijf jaar, voorafgaand aan de datum van de betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/1, 3°, of artikel 32, § 2, derde lid; 5° doet al het mogelijke om lekkage van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken;6° doet al het nodige voor de recycling, regeneratie of vernietiging van gefluoreerde broeikasgassen als een cilinder met dat broeikasgas verwijderd moet worden;7° beschikt over een vertaling van zijn certificaat van categorie I, II, III of IV naar het Nederlands, Frans, Duits of Engels als het certificaat in een andere taal dan in een van die talen werd afgegeven.

Art. 40/2.De erkende technicus voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 6, 2°, f) : 1° bezorgt een afschrift van de volgende registraties aan de eigenaar of beheerder van de brandbeveiligingsapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat : a) bij de initiële installatie of een aanpassing van de brandbeveiligingsapparatuur waardoor de nominale inhoud aan blusmiddel of het type blusmiddel wijzigt : 1) de nominale inhoud, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent;2) het type blusmiddel;3) indien bij de installatie gerecycleerde of geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen gebruikt worden : de vermelding hiervan en de naam en het adres van het recyclage- of regeneratiebedrijf;4) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de initiële installatie of de aanpassing van de brandbeveiligingsapparatuur uitgevoerd heeft;5) de naam en het erkenningsnummer van het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur waar de technicus werkt;b) als gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen werden bijgevuld of afgetapt : 1) het type blusmiddel;2) de hoeveelheid, uitgedrukt in metrische eenheid;3) de datum van bijvulling of aftapping;4) de reden van bijvulling of aftapping;5) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de bijvulling of aftapping uitgevoerd heeft;6) als dat van toepassing is : de naam en het erkenningsnummer van het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur waar de technicus werkt;c) als lekkagecontroles als vermeld in artikel 4 van verordening nr. 517/2014 of artikel 23 van verordening nr. 1005/2009 uitgevoerd worden : 1) de datum van de lekkagecontrole;2) een beschrijving en de resultaten van de uitgevoerde controles;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de lekkagecontrole uitgevoerd heeft;d) de nominale inhoud van de brandbeveiligingsapparatuur, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent, als die niet gekend is;e) bij een buitendienststelling : 1) de datum van de buitendienststelling;2) de maatregelen die genomen zijn om de gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen terug te winnen en te verwijderen;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de installatie buiten dienst gesteld heeft;4) de naam en het erkenningsnummer van het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur waar de technicus werkt;2° toont op verzoek het materiaal dat hij gebruikt bij de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de erkenning;3° doet al het mogelijke om lekkage van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken;4° doet al het nodige voor de recycling, regeneratie of vernietiging van gefluoreerde broeikasgassen als een cilinder met dat broeikasgas verwijderd moet worden;5° beschikt over een vertaling van zijn certificaat naar het Nederlands, Frans, Duits of Engels als het certificaat in een andere taal dan in een van die talen werd afgegeven.

Art. 40/3.De erkende technicus, vermeld in artikel 6, 2°, g) tot en met i) : 1° toont op verzoek het materiaal dat hij gebruikt bij de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de erkenning;2° doet al het mogelijke om lekkage van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken;3° doet al het nodige voor de recycling, regeneratie of vernietiging van gefluoreerde broeikasgassen als een cilinder met dat broeikasgas verwijderd moet worden; 4° beschikt over een vertaling van zijn certificaat naar het Nederlands, Frans, Duits of Engels als het certificaat in een andere taal dan in een van die talen werd afgegeven.".

Art. 236.Aan artikel 41 van hetzelfde besluit wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 3. De erkende milieucoördinator mag zijn erkenning niet gebruiken als : 1° hij, in rechte of in feite, bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de opdrachtgever;2° de opdrachtgever, zelf of met een tussenpersoon, in rechte of in feite bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de erkende persoon;3° hij bloed- of aanverwant in de rechte lijn tot en met de derde graad en in de zijlijn tot en met de vierde graad is met de opdrachtgever;4° er financiële banden zijn tussen hem en de opdrachtgever; 5° hij rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk, gecontroleerd of beheerd wordt door de opdrachtgever.".

Art. 237.In artikel 42 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan punt 2°, c), wordt het woord "bezitten" toegevoegd;2° in punt 7° wordt het woord "ambtenaren" vervangen door het woord "personeelsleden".

Art. 238.In artikel 43, § 2, eerste lid, artikel 43/1, § 3, eerste lid, artikel 43/2, § 2, eerste lid, artikel 43/3, § 2, eerste lid, en artikel 43/4, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden tussen het woord "reikt" en de woorden "een certificaat van bekwaamheid" telkens de woorden "binnen een maand na een examen" ingevoegd.

Art. 239.In artikel 43, § 7, artikel 43/1, § 8, artikel 43/2, § 7, artikel 43/3, § 7, artikel 43/4, § 8, en artikel 43/5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt het woord "ambtenaren" vervangen door het woord "personeelsleden".

Art. 240.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011, 1 maart 2013, 16 mei 2014 en 27 februari 2015, worden een artikel 43/6 tot en met 43/10 ingevoegd, die luiden als volgt : "

Art. 43/6.§ 1. Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid in de koeltechniek van categorie I, II, III en IV en van het actualisatie-examen, vermeld in artikel 6, 4°, h), organiseert een opleiding en specifieke examens voor personen die een certificaat van categorie I, II, III of IV willen behalen. De inhoud van het examen voldoet aan de eisen, vermeld in bijlage 1 van verordening nr. 2015/2067.

Het examen bestaat uit vier onderdelen : 1° een theoretisch onderdeel met betrekking tot koeltechniek;2° een theoretisch onderdeel met betrekking tot de kennis van de wetgeving inzake koeltechniek;3° een praktisch onderdeel met betrekking tot handelingen met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen;4° een praktisch onderdeel met betrekking tot een hardsoldeerproef. Een persoon die een certificaat van categorie III of IV wil behalen, is vrijgesteld van het praktische onderdeel met betrekking tot een hardsoldeerproef.

Een persoon is geslaagd voor het examen als hij voor ieder onderdeel minstens zestig procent van de punten behaalt. § 2. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, organiseert een actualisatie-examen voor categorie I, II, III of IV. Het actualisatie-examen bestaat uit een theoretisch onderdeel met betrekking tot de relevante milieuwetgeving en technologie inzake koeltechniek.

Een persoon is geslaagd voor het actualisatie-examen als hij minstens zestig procent van de punten behaalt. § 3. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid in de koeltechniek van categorie I, II, III of IV of van het actualisatie-examen uit nadat een persoon geslaagd is voor het examen, vermeld in paragraaf 1, respectievelijk paragraaf 2.

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd. Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 4. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd. § 5. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/1, 3°, of artikel 34, § 9, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 6. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de nodige infrastructuur, apparatuur, instrumenten en materialen om de examens, vermeld in paragraaf 1 en 2, te organiseren. Voor het praktische gedeelte zijn de apparatuur, instrumenten en materialen, vermeld in bijlage 20, die bij dit besluit is gevoegd, minimaal aanwezig. § 7. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar. § 8. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een examen plaatsvindt, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van het examen. Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de examens bij te wonen. De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury. § 9. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 10. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, zorgt ervoor dat de examenjuryleden goed op de hoogte zijn van de relevante examenmethoden en examendocumenten.

Art. 43/7.§ 1. Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 6, 4°, i), organiseert een opleiding en het examen voor personen die het certificaat van bekwaamheid voor brandbeveiligingsapparatuur willen behalen. De inhoud van het examen voldoet aan de eisen, vermeld in de bijlage bij verordening nr. 304/2008.

Het examen bestaat uit twee onderdelen : 1° een theoretisch onderdeel;2° een praktisch onderdeel. Een persoon is geslaagd voor het examen als hij voor het theoretische onderdeel minstens zestig procent van de punten behaalt en voor het praktijkonderdeel minstens zeventig procent van de punten. § 2. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid voor brandbeveiligingsapparatuur uit nadat een persoon geslaagd is voor het examen, vermeld in paragraaf 1.

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd. Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 3. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd. § 4. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/2, 3°, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 5. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de nodige infrastructuur, apparatuur, instrumenten en materialen om het examen, vermeld in paragraaf 1, te organiseren. § 6. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar. § 7. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een examen plaatsvindt, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van het examen. Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de examens bij te wonen. De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury. § 8. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 9. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, zorgt ervoor dat de examenjuryleden goed op de hoogte zijn van de relevante examenmethoden en examendocumenten.

Art. 43/8.§ 1. Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor elektrische schakelinrichtingen, vermeld in artikel 6, 4°, j), organiseert een opleiding en het examen voor personen die het certificaat van bekwaamheid voor elektrische schakelinrichtingen willen behalen. De inhoud van het examen voldoet aan de eisen, vermeld in de bijlage bij verordening nr. 2015/2066.

Het examen bestaat uit twee onderdelen : 1° een theoretisch onderdeel;2° een praktisch onderdeel. Een persoon is geslaagd voor het examen als hij zowel voor het theoretische als het praktische onderdeel minstens zestig procent van de punten behaalt. § 2. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid voor elektrische schakelinrichtingen uit nadat een persoon geslaagd is voor het examen, vermeld in paragraaf 1.

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd. Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 3. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd. § 4. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/3, 3°, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 5. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de nodige infrastructuur, apparatuur, instrumenten en materialen om het examen, vermeld in paragraaf 1, te organiseren. § 6. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar. § 7. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een examen plaatsvindt, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van het examen. Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de examens bij te wonen. De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury. § 8. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 9. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, zorgt ervoor dat de examenjuryleden goed op de hoogte zijn van de relevante examenmethoden en examendocumenten.

Art. 43/9.§ 1. Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor apparatuur die oplosmiddelen bevat, vermeld in artikel 6, 4°, k), organiseert een opleiding en het examen voor personen die een certificaat van bekwaamheid voor apparatuur die oplosmiddelen bevat willen behalen. De inhoud van het examen voldoet aan de eisen, vermeld in de bijlage bij verordening nr. 306/2008.

Het examen bestaat uit twee onderdelen : 1° een theoretisch onderdeel;2° een praktisch onderdeel. Een persoon is geslaagd voor het examen als hij zowel voor het theoretische als het praktische onderdeel minstens zestig procent van de punten behaalt. § 2. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid voor apparatuur die oplosmiddelen bevat uit nadat een persoon geslaagd is voor het examen, vermeld in paragraaf 1.

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd. Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 3. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd. § 4. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/4, 3°, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 5. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de nodige infrastructuur, apparatuur, instrumenten en materialen om het examen, vermeld in paragraaf 1, te organiseren. § 6. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar. § 7. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een examen plaatsvindt, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van het examen. Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de examens bij te wonen. De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury. § 8. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 9. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, zorgt ervoor dat de examenjuryleden goed op de hoogte zijn van de relevante examenmethoden en examendocumenten.

Art. 43/10.§ 1. Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen, vermeld in artikel 6, 4°, l), organiseert de opleiding met het bijhorende examen voor personen die het certificaat van bekwaamheid voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen willen behalen. Het erkende opleidingscentrum bepaalt de inhoud van de opleiding en het examen aan de hand van de onderwerpen, vermeld in de bijlage bij verordening nr. 307/2008.

Het erkende opleidingscentrum kan gebruikmaken van de opleidings- en examenpakketten die door de instantie die het sectorale opleidingsbeleid ondersteunt, ter beschikking worden gesteld, op voorwaarde dat de afdeling, bevoegd voor erkenningen, de pakketten heeft goedgekeurd.

Het examen bestaat uit twee onderdelen : 1° een theoretisch onderdeel;2° een praktisch onderdeel. Een persoon is geslaagd voor het examen als hij zowel voor het theoretische als het praktische onderdeel minstens zestig procent van de punten behaalt. § 2. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen uit nadat een persoon de opleiding gevolgd heeft en geslaagd is voor het bijhorende examen, vermeld in paragraaf 1.

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd. Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 3. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd. § 4. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/5, 3°, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 5. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de nodige infrastructuur, apparatuur, instrumenten en materialen om de opleiding en het examen, vermeld in paragraaf 1, te organiseren. § 6. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar. § 7. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een opleiding van start gaat of het examen plaatsvindt, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van de opleiding of het examen. Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de opleidingen en examens bij te wonen. De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury. § 8. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen. § 9. Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt de gegevens, vermeld in punt 3° tot en met 6° van bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd, aan een instantie die het sectorale opleidingsbeleid ondersteunt.".

Art. 241.Artikel 48 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 48.Het erkende laboratorium beschikt voor ten minste één parameter per discipline waarvoor het erkend is, over een ISO/IEC 17025-accreditatie met betrekking tot de te volgen methoden, vermeld in artikel 45. Voor de overige parameters waarvoor het laboratorium erkend is, wordt ISO/IEC 17025 met betrekking tot de te volgen methoden, vermeld in artikel 45, toegepast.

In de volgende gevallen is het laboratorium vrijgesteld van de gebruikseis, vermeld in het eerste lid, op voorwaarde dat het ISO/IEC 17025 met betrekking tot de te volgen methoden, vermeld in artikel 45, toepast : 1° een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, a), dat alleen erkend is voor het pakket W.1, vermeld in bijlage 3, 1°, die bij dit besluit is gevoegd; 2° een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, b), dat alleen erkend is voor het pakket L.11.1, L.11.2 of L.18, vermeld in bijlage 3, 2°, die bij dit besluit is gevoegd; 3° een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, d), dat alleen erkend is voor het pakket M-M1 of M-M3, vermeld in bijlage 3, 4°, die bij dit besluit is gevoegd; 4° een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, e), dat alleen erkend is voor het pakket MA.1, MA.2, MA.3, MA.4, MA.5, MA.6, MA.7.1 of MA.7.2, vermeld in bijlage 3, 5°, die bij dit besluit is gevoegd.".

Art. 242.In artikel 50, § 2, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de woorden "en het uur van monsterneming" vervangen door de woorden "van de monsterneming".

Art. 243.Artikel 51 van hetzelfde besluit, opgeheven door het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : "

Art. 51.Het erkende laboratorium moet beschikken over : 1° procedures die garanderen dat directie en personeel gevrijwaard zijn van ongepaste interne en externe commerciële, financiële en andere verplichtingen en invloeden die de kwaliteit van hun werk nadelig kunnen beïnvloeden;2° beleid en procedures die betrokkenheid uitsluiten bij activiteiten die het vertrouwen in zijn bekwaamheid, onpartijdigheid, oordeelkundigheid of operationele integriteit zouden kunnen schaden. Indien de objectiviteit en onafhankelijkheid door het erkende laboratorium niet kunnen gegarandeerd worden, mag de erkenning niet gebruikt worden.".

Art. 244.In artikel 52 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden" vervangen door de zinsnede "het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid".

Art. 245.Artikel 53 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt vervangen door wat volgt : "

Art. 53.Het erkende laboratorium voert de opdrachten met betrekking tot de erkenning zelf uit, tenzij in een van de volgende gevallen : 1° bij tijdelijke en onvoorziene omstandigheden, waarbij de opdracht uitbesteed wordt aan een laboratorium dat erkend is voor het pakket inzake de uitvoering van de opdracht;2° als een erkend laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, e) of f), gebruikmaakt van de mogelijkheid, vermeld in artikel 25, vierde lid;3° bij monsterneming inzake een erkend laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, a), c), d) en e) waarbij de opdracht uitbesteed wordt aan een derde die niet erkend is voor de betreffende monsterneming;4° bij dataverwerking waarbij de opdracht uitbesteed wordt aan een derde die niet erkend is voor de betreffende meting, beproeving of analyse en mits voorafgaande goedkeuring door de bevoegde afdeling. Voor de gevallen, vermeld in punt 1° en 2°, moet het erkende laboratorium dat de opdracht uitbesteedt, kunnen aantonen dat dit besluit voor de desbetreffende uitbesteding nageleefd wordt. Het erkende laboratorium dat de opdracht uitbesteedt, is verantwoordelijk voor de correcte overdracht van de monsters naar of vanuit het andere erkende laboratorium en voor de rapportage, inclusief de correcte vermelding in het verslag van de resultaten en gegevens, verstrekt door het andere erkende laboratorium. Het erkende laboratorium dat de opdracht uitvoert, is voor het overige deel van de opdracht verantwoordelijk. De uitbesteding moet vermeld worden op de verslagen en andere documenten die afgeleverd worden door het erkende laboratorium dat de opdracht uitbesteed heeft.

Voor de gevallen, vermeld in punt 3° en 4°, is het erkende laboratorium verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van de gehele opdracht. Het erkende laboratorium moet kunnen aantonen dat dit besluit voor de desbetreffende uitbesteding nageleefd wordt.".

Art. 246.In artikel 53/2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden" vervangen door de zinsnede "het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid"; 2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : "Voor alle monsternemingen die uitgevoerd worden in het kader van het voormelde besluit, moet het erkende laboratorium gebruikmaken van een gps-datalogger.".

Art. 247.In artikel 53/3, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt punt 9° vervangen door wat volgt : "9° schoolt zich of de personen die bij hem in dienst zijn, permanent bij wat betreft het milieucompartiment bodem, inclusief milieutechnologie en milieuwetgeving in verband met bodem, door cursussen, seminaries, studiedagen en dergelijke te volgen. De duur van de bijscholing van de bodemsaneringsdeskundige per kalenderjaar is als volgt : a) in geval van een bodemsaneringsdeskundige van type 1 : de duur van de bijscholing bedraagt minstens 7,5 uur per persoon die voor de bodemsaneringsdeskundige beschikt over een handtekeningsbevoegdheid module 1 of 2.Als er meer dan twee personen beschikken over de voormelde handtekeningsbevoegdheid voor de bodemsaneringsdeskundige, is voldaan aan de bijscholingsvereiste als de totale duur van de bijscholing minstens 15 uur bedraagt; b) in geval van een bodemsaneringsdeskundige van type 2 : de duur van de bijscholing bedraagt minstens 7,5 uur per persoon die voor de bodemsaneringsdeskundige beschikt over een handtekeningsbevoegdheid module 1 of 2, met een minimum van 20 uur als de totale duur van de bijscholing.Als er meer dan acht personen beschikken over de voormelde handtekeningsbevoegdheid voor de bodemsaneringsdeskundige, is voldaan aan de bijscholingsvereiste als de totale duur van de bijscholing minstens 60 uur bedraagt.".

Art. 248.In hoofdstuk 8, afdeling 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 20014, wordt in het opschrift van onderafdeling 7 het woord "boorbedrijven" vervangen door het woord "bedrijven".

Art. 249.In artikel 53/6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt de zinsnede "artikel 6, 7° " vervangen door de zinsnede "artikel 6, 7°, a)".

Art. 250.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011, 1 maart 2013, 16 mei 2014 en 27 februari 2015, worden een artikel 53/7 en 53/8 ingevoegd, die luiden als volgt : "

Art. 53/7.Het erkende koeltechnisch bedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, b) : 1° zorgt ervoor dat erkenningsplichtige werkzaamheden aan stationaire koelinstallaties met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen uitgevoerd worden door personeel dat beschikt over een erkenning als koeltechnicus als vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 7° ;2° bezorgt een afschrift van de volgende registraties aan de eigenaar of beheerder van de stationaire koelinstallatie die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat en noteert dit, als dat van toepassing is, in het installatiegebonden logboek : a) bij de initiële installatie of een aanpassing van de koelinstallatie waardoor de nominale koelmiddelinhoud of het type koelmiddel wijzigt : 1) de nominale koelmiddelinhoud, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent;2) het type koelmiddel;3) indien bij de installatie gerecycleerde of geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen gebruikt worden : de vermelding hiervan en de naam en het adres van het recyclage- of regeneratiebedrijf;4) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de initiële installatie of de aanpassing van de koelinstallatie uitgevoerd heeft;5) de naam en het erkenningsnummer van het koeltechnisch bedrijf waar de technicus werkt;b) als gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen werden bijgevuld of afgetapt : 1) het type koelmiddel;2) de hoeveelheid, uitgedrukt in metrische eenheid;3) de datum van bijvulling of aftapping;4) de reden van bijvulling of aftapping;5) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de bijvulling of aftapping uitgevoerd heeft;6) als dat van toepassing is : de naam en het erkenningsnummer van het koeltechnisch bedrijf waar de technicus werkt; 7) na elke bijvulling voor een koelinstallatie als vermeld in artikel 5.16.3.3, § 5, van titel II van het VLAREM : het relatief lekverlies; c) als lekkagecontroles als vermeld in artikel 4 van verordening nr. 517/2014 of artikel 23 van verordening nr. 1005/2009 uitgevoerd worden : 1) de datum van de lekkagecontrole;2) een beschrijving en de resultaten van de uitgevoerde controles;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de lekkagecontrole uitgevoerd heeft;d) de nominale koelmiddelinhoud van de koelinstallatie, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent, als die niet gekend is;e) bij een buitendienststelling : 1) de datum van de buitendienststelling;2) de maatregelen die genomen zijn om de gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen terug te winnen en te verwijderen;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de koelinstallatie buiten dienst gesteld heeft;4) de naam en het erkenningsnummer van het koeltechnisch bedrijf waar de technicus werkt;3° houdt de volgende zaken ten minste vijf jaar bij : a) per exploitant en per koelinstallatie : de registraties, vermeld in punt 2° ;b) de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen die werden aangekocht met vermelding van de datum van aankoop en de naam van de leverancier;c) de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen die werden afgevoerd met vermelding van de datum van afvoer, de naam van de vervoerder en de bestemming van die koelmiddelen; 4° gaat na iedere bijvulling na of het maximaal relatief lekverlies, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 6, artikel 5bis.15.5.4.5.5, artikel 5bis.19.8.4.8.5 en artikel 6.8.1.2 van titel II van het VLAREM, niet overschreden werd. Als blijkt dat het maximaal relatief lekverlies overschreden is en maatregelen moeten worden getroffen, brengt het koeltechnisch bedrijf ten minste de eigenaar of beheerder schriftelijk op de hoogte van de vastgestelde lekkage en formuleert het een voorstel van te nemen maatregelen; 5° toont op verzoek het materiaal dat gebruikt wordt bij de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de erkenning;6° zorgt ervoor dat de koeltechnicus gedurende de erkenningsplichtige werkzaamheden aan stationaire koelinstallaties over de nodige apparatuur, instrumenten en materialen beschikt.Die apparatuur bevat gekalibreerde meetapparatuur en ten minste het materiaal, vermeld in bijlage 21, die bij dit besluit is gevoegd; 7° doet al het mogelijke om lekkage van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken;8° doet al het nodige voor de recycling, regeneratie of vernietiging van gefluoreerde broeikasgassen als een cilinder met dat broeikasgas verwijderd moet worden;9° licht het betrokken personeel in over nieuwe technologieën en nieuwe relevante milieuwetgeving met betrekking tot koelinstallaties;10° beschikt over een vertaling van zijn certificaat naar het Nederlands, Frans, Duits of Engels als het certificaat in een andere taal dan in een van die talen werd afgegeven.

Art. 53/8.Het erkende bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 6, 7°, c) : 1° zorgt ervoor dat de erkenningsplichtige werkzaamheden aan stationaire brandbeveiligingsapparatuur met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen uitgevoerd worden door personeel dat beschikt over een erkenning als technicus voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 8° ;2° bezorgt een afschrift van de volgende registraties aan de eigenaar of beheerder van de brandbeveiligingsapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat : a) bij de initiële installatie of een aanpassing van de brandbeveiligingsapparatuur waardoor de nominale inhoud aan blusmiddel of het type blusmiddel wijzigt : 1) de nominale inhoud, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent;2) het type blusmiddel;3) indien bij de installatie gerecycleerde of geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen gebruikt worden : de vermelding hiervan en de naam en het adres van het recyclage- of regeneratiebedrijf;4) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de initiële installatie of de aanpassing uitgevoerd heeft;5) de naam en het erkenningsnummer van het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur waar de technicus werkt;b) als gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen werden bijgevuld of afgetapt : 1) het type blusmiddel;2) de hoeveelheid, uitgedrukt in metrische eenheid;3) de datum van bijvulling of aftapping;4) de reden van bijvulling of aftapping;5) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de bijvulling of aftapping uitgevoerd heeft;6) als dat van toepassing is : de naam en het erkenningsnummer van het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur waar de technicus werkt;c) als lekkagecontroles als vermeld in artikel 4 van verordening nr. 517/2014 of artikel 23 van verordening nr. 1005/2009 uitgevoerd worden : 1) de datum van de lekkagecontrole;2) een beschrijving en de resultaten van de uitgevoerde controles;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de lekkagecontrole uitgevoerd heeft;d) de nominale inhoud van de brandbeveiligingsapparatuur, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent, als die niet gekend is;e) bij een buitendienststelling : 1) de datum van de buitendienststelling;2) de maatregelen die genomen zijn om de gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen terug te winnen en te verwijderen;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de installatie buiten dienst gesteld heeft;4) de naam en het erkenningsnummer van het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur waar de technicus werkt;3° houdt de volgende zaken ten minste vijf jaar bij : a) per exploitant en per brandbeveiligingsapparatuur : de registraties, vermeld in punt 2° ;b) de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen die werden aangekocht met vermelding van de datum van aankoop en de naam van de leverancier;c) de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen die werden afgevoerd met vermelding van de datum van afvoer, de naam van de vervoerder en de bestemming van die blusmiddelen;4° toont op verzoek het materiaal dat gebruikt wordt bij de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de erkenning;5° zorgt ervoor dat de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur gedurende de erkenningsplichtige werkzaamheden aan brandbeveiligingsapparatuur over de nodige apparatuur, instrumenten en materialen beschikt;6° doet al het mogelijke om lekkage van gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen te voorkomen of tot een minimum te beperken;7° doet al het nodige voor de recycling, regeneratie of vernietiging van gefluoreerde broeikasgassen als een cilinder met dat broeikasgas verwijderd moet worden;8° licht het betrokken personeel in over nieuwe technologieën en nieuwe relevante milieuwetgeving met betrekking tot brandbeveiligingsapparatuur; 9° beschikt over een vertaling van zijn certificaat naar het Nederlands, Frans, Duits of Engels als het certificaat in een andere taal dan in een van die talen werd afgegeven.".

Art. 251.Aan hoofdstuk 8, afdeling 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 20014, wordt een onderafdeling 8, die bestaat uit artikel 53/9, toegevoegd, die luidt als volgt : "Onderafdeling 8. Gebruikseisen voor keuringsinstellingen

Art. 53/9.De erkende keuringsinstelling, vermeld in artikel 6, 8° : 1° is geaccrediteerd als keuringsinstelling van het type A op basis van de criteria van de norm ISO/IEC 17020 voor de keuring, vermeld in artikel 25/4, 4°, of behaalt die accreditatie binnen een termijn van een jaar, te rekenen vanaf de dag nadat de erkenning verkregen is;2° wijst een of meer keurders aan die beschikken over een erkenning als koeltechnicus als vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 7°, van categorie I of die over minstens drie jaar praktijkervaring in de koelsector beschikken;3° reikt binnen een maand nadat een bedrijf met goed gevolg gekeurd werd als vermeld in artikel 25/4, 4°, een certificaat uit.Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd. Voor de opmaak van het certificaat volgt de keuringsinstelling de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen; 4° bezorgt maandelijks aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen, een overzicht van de bedrijven die met gunstig gevolg gekeurd zijn.Dat overzicht bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 22, die bij dit besluit is gevoegd; 5° behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen;6° moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de keuring bij te wonen; 7° bewaart de keuringsrapporten minstens vijf jaar.".

Art. 252.In artikel 54/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, eerste lid, worden punt 1° en 2° vervangen door wat volgt : "1° in geval van personen die van rechtswege erkend zijn conform artikel 32, § 2, eerste lid, 1° tot en met 4°, 6° en 7°, of van personen die met toepassing van artikel 32, § 1, op basis van een gelijkwaardige titel van rechtswege erkend worden als technicus als vermeld in artikel 6, 2° : een eerste keer voor het verkrijgen van het erkenningscertificaat en vervolgens vijfjaarlijks, te rekenen vanaf de datum, vermeld op het certificaat, in voorkomend geval bij het volgen van de bijscholing of bij de deelname aan het actualisatie-examen; 2° in geval van personen die van rechtswege erkend zijn conform artikel 32, § 2, eerste lid, 8° tot en met 11° : een eerste keer voor het verkrijgen van het erkenningscertificaat en vervolgens uiterlijk op 31 december 2019 en vervolgens vijfjaarlijks;"; 2° aan paragraaf 2, eerste lid, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : "3° in alle andere gevallen, dan de gevallen, vermeld in punt 1° en 2° : uiterlijk op 31 december 2014 en vervolgens vijfjaarlijks."; 3° aan paragraaf 3 wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : "3° de keuringsinstellingen, vermeld in artikel 6, 8°."; 4° aan paragraaf 4 wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : "5° bij een uitbreiding van de erkenning van een koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e), met een andere categorie.".

Art. 253.In artikel 55 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt de zinsnede "vermeld in artikel 6, 2°, " vervangen door de zinsnede "vermeld in artikel 6, 2°, a) tot en met d),";2° in paragraaf 3 wordt de zinsnede "In afwijking van paragraaf 2" vervangen door de zinsnede "In afwijking van paragraaf 2 tot en met 2/1".

Art. 254.Het opschrift van hoofdstuk 13/1, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Hoofdstuk 13/1. Periodieke evaluatie van erkende technici, deskundigen en bedrijven".

Art. 255.Aan artikel 58/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 4. De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan een koelinstallatie die door een erkende koeltechnicus of een erkend koeltechnisch bedrijf geïnstalleerd, onderhouden, gerepareerd of buiten dienst gesteld werd, die door een erkende koeltechnicus gecontroleerd werd op lekkage of waaruit gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen werden teruggewonnen door een erkende koeltechnicus als vermeld in artikel 5.2.2.5.2, § 9, artikel 5.16.3.3, § 1bis, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 1, artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 1, of artikel 6.8.1.1 van titel II van het VLAREM, op ieder moment onderwerpen aan een controle door een keuringsinstelling die aangewezen is door de afdeling, bevoegd voor erkenningen. Bovendien kan de afdeling, bevoegd voor erkenningen, het gebruik van de erkenning als koeltechnicus of als koeltechnisch bedrijf onderwerpen aan een controle door een keuringsinstelling die aangewezen is door de afdeling, bevoegd voor erkenningen.".

Art. 256.In artikel 58/2, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° wordt het woord "rechtspersoonlijkheid" vervangen door het woord "rechtspersoon"; 2° aan punt 2° wordt een punt d) toegevoegd, dat luidt als volgt : "d) in geval van een keuringsinstelling als vermeld in artikel 58/1, § 4 : een erkenning als koeltechnicus als vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 7°, van categorie I bezitten en beschikken over minstens drie jaar praktijkervaring in de koelsector;"; 3° in punt 3° wordt tussen de zinsnede "of in geval van een keuringsinstelling als vermeld in artikel 58/1, § 3, voor de activiteiten, vermeld in artikel 58/1, § 3," en de zinsnede "geaccrediteerd zijn als keuringsinstelling van het type A" de zinsnede "of in geval van een keuringsinstelling als vermeld in artikel 58/1, § 4, voor de activiteiten, vermeld in artikel 58/1, § 4," ingevoegd.

Art. 257.In artikel 103/1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de woorden "tot uiterlijk 1 januari 2015" vervangen door de woorden "tot uiterlijk 1 januari 2016".

Art. 258.In bijlage 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° onderafdeling 3 van afdeling 2 van hoofdstuk 3 wordt opgeheven;2° in hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 4, wordt de zinsnede "module G3" vervangen door de zinsnede "module GII";3° in hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 6, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden "op het vlak van de stooktoestellen" worden vervangen door de woorden "op het vlak van centrale stooktoestellen";b) de zinsnede "10 uur opleiding," wordt vervangen door de zinsnede "6 uur opleiding, gevolgd door proeven,";c) de zinsnede "niveau GII" wordt vervangen door de zinsnede "niveau GI+GII";4° in hoofdstuk 3, afdeling 5, onderafdeling 2, wordt het woord "liter" vervangen door het woord "kg".

Art. 259.In bijlage 3, 1°, punt W.1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt W.1.8 wordt vervangen door wat volgt : "W.1.8 afmeting zwevende stoffen"; 2° punt W.1.9 wordt opgeheven.

Art. 260.In bijlage 3, 1°, punt W.4, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden aan punt W.4.2 een punt W.4.2.9 en W.4.2.10 toegevoegd, die luiden als volgt : "W.4.2.9 tin inclusief tindioxide W.4.2.10 titanium inclusief titaniumdioxide".

Art. 261.In bijlage 3, 1°, punt W.5, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden punt W.5.13 en W.5.15 opgeheven.

Art. 262.In bijlage 3, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt punt W.6 vervangen door wat volgt : "W.6 organische groepsparameters : W.6.1 extraheerbare organische halogeenverbindingen (EOX) W.6.2 adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX) W.6.3 purgeerbare organische halogeenverbindingen (POX)".

Art. 263.In bijlage 3, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt punt W.10 vervangen door wat volgt : "W.10 andere monsternemingen, analyses, metingen of beproevingen : W.10.1 chlorofyl A W.10.2 kwalitatieve karakterisatie van minerale olie met GC-MS".

Art. 264.In bijlage 3, 2°, punt L.5, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt L.5.1 wordt vervangen door wat volgt : "L.5.1 gasvormige anorganische chloorverbindingen als HCl"; 2° er wordt een punt L.5.15 toegevoegd, dat luidt als volgt : "L.5.15 gasvormige anorganische fluorverbindingen als HF".

Art. 265.Aan bijlage 3, 2°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt een punt L.20 toegevoegd, dat luidt als volgt : "L.20 monsterneming en analyse van trichlooramine in zwembadlucht".

Art. 266.In bijlage 3, 5°, punt MA, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt MA.1 wordt vervangen door wat volgt : "MA.1 specie MA.1.1 specie in situ MA.1.2 specie ex situ"; 2° in punt MA.6 worden de woorden "dierlijk afval" vervangen door de woorden "dierlijke bijproducten".

Art. 267.In bijlage 3, 5°, punt A.6, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de woorden "de eindproducten van verwerkt dierlijk afval" vervangen door de woorden "de eindproducten bij de verwerking van dierlijke bijproducten".

Art. 268.In bijlage 8, 1°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014, wordt punt f) vervangen door wat volgt : "f) de nodige software voor het uitvoeren van zijn taken.".

Art. 269.In bijlage 9 bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1°, a), wordt de zinsnede "minstens 50 uur" vervangen door de zinsnede "minstens 60 uur"; 2° aan punt 1°, a), wordt een punt 9) toegevoegd, dat luidt als volgt : "9) beperken van geluidshinder;"; 3° in punt 1°, b), wordt de zinsnede "minstens 20 uur" vervangen door de zinsnede "minstens 24 uur"; 4° aan punt 1°, b), wordt een punt 9) toegevoegd, dat luidt als volgt : "9) beperken van trillingshinder;"; 5° aan punt 2°, a), 3), wordt een punt 3.4 toegevoegd, dat luidt als volgt : "3.4. impactmodellering."; 6° aan punt 2°, a), 4), wordt een punt 4.5 toegevoegd, dat luidt als volgt : "4.5. geografische informatiesystemen."; 7° aan punt 2°, h), 1), wordt een punt 1.6 toegevoegd, dat luidt als volgt : "1.6. geografische informatiesystemen."; 8° punt 3° wordt opgeheven.

Art. 270.In bijlage 10, hoofdstuk 1, 1°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt d) wordt vervangen door wat volgt : "d) de deelnemende laboratoria worden uiterlijk op de dag van de verdeling van de ringtestmonsters schriftelijk op de hoogte gebracht van de manier waarop de ringtestresultaten verwerkt en beoordeeld worden;"; 2° er wordt een punt e) toegevoegd, dat luidt als volgt : "e) als aan de deelnemende laboratoria gevraagd wordt om voor een ringtest bijkomende parameters, die niet behoren tot een pakket als vermeld in bijlage 3, te analyseren, wordt met het gerapporteerde resultaat van die bijkomende parameters geen rekening gehouden bij de beoordeling van de ringtestresultaten per pakket, vermeld in 6°, 7° en 8°.".

Art. 271.In bijlage 10, hoofdstuk 1, 2°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt c) wordt tussen de zinsnede "opgenomen in ISO/IEC 17043 of ISO 13528," en de zinsnede "niet behouden kan worden" de zinsnede "of met toepassing van 1°, d)," ingevoegd;2° in punt d) wordt de zinsnede "minder dan 2/3 van de laboratoria een grenswaarde rapporteerde" vervangen door de zinsnede "minder dan 2/3 van de laboratoria een grenswaarde of een waarde lager dan de rapportagegrens, vermeld in de desbetreffende wetgeving die van toepassing is in het Vlaamse Gewest, rapporteerde"; 3° in punt e) wordt de zin "De toegewezen spreiding van een parameter is de robuuste spreiding van de dataset, vermeld in b), of een vaste waarde op basis van een beoogde of toegestane afwijking, die goedgekeurd is door het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest." vervangen door de zin "De toegewezen spreiding van een parameter is de robuuste spreiding van de dataset, vermeld in b), zo nodig aangepast volgens de modaliteiten, vermeld in 1°, d), of een vaste waarde op basis van een beoogde of toegestane afwijking, die goedgekeurd is door het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest.".

Art. 272.In bijlage 10, hoofdstuk 1, 3°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt b) wordt vervangen door wat volgt : "b) als een parameter niet of in een zeer lage concentratie aanwezig was volgens de criteria beschreven in 2°, f), wordt het resultaat van een laboratorium beoordeeld als "goed" wanneer het resultaat dat het laboratorium gerapporteerd heeft, indien het een getalwaarde betreft, lager is dan of gelijk is aan tweemaal de rapportagegrens, vermeld in de desbetreffende wetgeving die van toepassing is in het Vlaamse Gewest, of als de rapportagegrens, die gehanteerd wordt door het laboratorium, voldoet aan de rapportagegrens, vermeld in de desbetreffende wetgeving die van toepassing is in het Vlaamse Gewest;"; 2° in punt d) worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) punt 11) wordt vervangen door wat volgt : "11) er werd geen melding gemaakt van de uitbesteding als dat toegelaten is;"; b) punt 12) wordt vervangen door wat volgt : "12) als de toegestane afwijking een vaste waarde is : de afwijking tussen het gerapporteerde resultaat en de toegewezen waarde van de parameter, vermeld in 2°, e), is groter dan de toegestane afwijking;"; c) punt 13) wordt opgeheven.

Art. 273.In bijlage 10, hoofdstuk 1, 5°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt punt b) vervangen door wat volgt : "b) in de volgende gevallen wordt het resultaat dat het laboratorium gerapporteerd heeft, beoordeeld als "slecht" : 1) er werd geen resultaat gerapporteerd;2) het resultaat dat het laboratorium gerapporteerd heeft, komt niet overeen met het referentieresultaat;3) het resultaat dat het laboratorium gerapporteerd heeft, is niet verkregen door de methode, vermeld in 1°, a), toe te passen;4) de termijn voor het uitvoeren van de analyse, vermeld in 1°, a), werd niet gerespecteerd;5) de termijn of wijze voor rapportering, vermeld in 1°, b), werd niet gerespecteerd;6) de ruwe meetdata, vermeld in 1°, c), werden niet gerapporteerd;7) het gerapporteerde resultaat kan niet worden aangetoond, vertrekkend van de gerapporteerde ruwe meetdata; 8) er werd geen melding gemaakt van de uitbesteding als dat toegelaten is;".

Art. 274.In bijlage 10, hoofdstuk 1, 6°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt punt a) vervangen door wat volgt : "a) het totale aantal te beoordelen parameters voor een pakket wordt berekend als het totale aantal parameters waarvoor een resultaat gerapporteerd moest worden, in voorkomend geval verminderd met : 1) het aantal bijkomende parameters, vermeld in 1°, e);2) de niet-behouden parameters, vermeld in 2°, c). Als uitbestedingen worden toegelaten binnen een pakket, wordt voor elke deelnemer afzonderlijk dat aantal nog verminderd met het aantal uitbestede parameters op voorwaarde dat van die uitbesteding melding gemaakt is;".

Art. 275.In bijlage 10, hoofdstuk 1, 7°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt punt a) vervangen door wat volgt : "a) per parameter worden verschillende stalen aangeboden. Een laboratorium is geslaagd voor een parameter als voor niet meer dan een derde, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, van het aantal beoordeelde stalen een beoordeling "twijfelachtig" of "slecht" gescoord wordt en voor niet meer dan een zesde, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, van het aantal beoordeelde stalen een beoordeling "slecht" behaald wordt;".

Art. 276.In bijlage 10, hoofdstuk 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt punt 8° vervangen door wat volgt : "8° Beoordeling van ringtestresultaten per pakket met betrekking tot het pakket, vermeld in bijlage 3, 3° : a) als voor dezelfde parameter, met uitzondering van de handmatige bepaling van de bodemtextuur, verschillende stalen worden aangeboden, worden de resultaten van de verschillende stalen beoordeeld als volgt : 1) de parameter krijgt de beoordeling "goed" als van alle stalen voor die parameter niet meer dan 10 % van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" of "twijfelachtig" kreeg en niet meer dan 5% van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" kreeg;2) de parameter krijgt de beoordeling "twijfelachtig" als van alle stalen voor die parameter niet meer dan 20 % van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" of "twijfelachtig" kreeg en niet meer dan 10 % van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" kreeg;3) de parameter krijgt de beoordeling "slecht" als van alle stalen voor die parameter meer dan 20 % van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" of "twijfelachtig" kreeg of meer dan 10 % van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" kreeg;b) als voor de parameter handmatige bepaling van de bodemtextuur verschillende stalen worden aangeboden, worden de resultaten van de verschillende stalen beoordeeld als volgt : 1) de parameter krijgt de beoordeling "goed" als niet meer dan 10 % van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" kreeg;2) de parameter krijgt de beoordeling "slecht" als meer dan 10 % van de stalen, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, de beoordeling "slecht" kreeg;c) om een gunstige beoordeling voor een pakket als vermeld in bijlage 3, 3°, te krijgen, moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden : 1) voor geen enkele parameter als vermeld in bijlage 3, 3°, a) en b), mag een beoordeling "twijfelachtig" of "slecht" verkregen worden; 2) wat de parameter, vermeld in bijlage 3, 3°, c), betreft : voor hetzij de handmatige bepaling voor minstens één werknemer, hetzij de granulometrische bepaling, moet een beoordeling "goed" verkregen worden.".

Art. 277.In bijlage 10, hoofdstuk 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° worden tussen de woorden "specifieke aspecten van de uitvoering" en de woorden "te demonstreren" de woorden "toe te lichten of" ingevoegd;2° in punt 3° worden tussen de woorden "specifieke aspecten van de meting" en de woorden "te demonstreren" de woorden "toe te lichten of" ingevoegd;3° in punt 4° worden de woorden "documentaire controle" vervangen door de woorden "een documentaire controle";4° in punt 5° worden de woorden "controle door het referentielaboratorium" vervangen door de woorden "de controle door het referentielaboratorium";5° in punt 8° worden de woorden "deelnemen aan een multiplechoice-examen" vervangen door de woorden "het deelnemen aan een multiplechoice-examen".

Art. 278.In het opschrift van bijlage 14 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt de zinsnede "artikel 43/3, § 2, en artikel 43/4, § 3" vervangen door de zinsnede "artikel 43/3, § 2, artikel 43/4, § 3, artikel 43/6, § 3, artikel 43/7, § 2, artikel 43/8, § 2, artikel 43/9, § 2, artikel 43/10, § 2, en artikel 53/9, 3° ".

Art. 279.In bijlage 14 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 4° wordt de zinsnede "en -plaats" opgeheven; 2° punt 6° wordt vervangen door wat volgt : "6° in geval van een bijscholing of actualisatie-examen : de datum van de bijscholing of het actualisatie-examen;"; 3° punt 7° wordt vervangen door wat volgt : "7° in geval van een opleiding of examen : als een persoon voldoet aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 13/1, 14, 15, 16, 17, 17/1, 17/2, 17/3, 17/4 of 17/5 : het erkenningsnummer dat toegekend wordt aan de geslaagde persoon en de aanvangsdatum van de erkenning;"; 4° er worden een punt 8° en 9° toegevoegd, die luiden als volgt : "8° in geval van een koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e) : de categorie van certificaat en de activiteiten die de certificaathouder op grond daarvan mag uitvoeren; 9° in geval van een technicus als vermeld in artikel 6, 2°, f) tot en met i), of een bedrijf als vermeld in artikel 6, 7°, b) en c) : de activiteiten die de certificaathouder mag verrichten.".

Art. 280.In het opschrift van bijlage 15 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt de zinsnede "artikel 43/3, § 3, en artikel 43/4, § 4" vervangen door de zinsnede "artikel 43/3, § 3, artikel 43/4, § 4, artikel 43/6, § 4, artikel 43/7, § 3, artikel 43/8, § 3, artikel 43/9, § 3, en artikel 43/10, § 3".

Art. 281.In bijlage 15 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 5° wordt vervangen door wat volgt : "5° de voor- en achternaam, de geboortedatum en -plaats, het rijksregisternummer, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres van de geslaagde persoon;"; 2° punt 8° wordt vervangen door wat volgt : "8° in geval van een bijscholing of actualisatie-examen : de datum van de bijscholing of het actualisatie-examen;"; 3° punt 9° wordt vervangen door wat volgt : "9° in geval van een opleiding of examen : als een persoon voldoet aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 13/1, 14, 15, 16, 17, 17/1, 17/2, 17/3, 17/4 of 17/5 : het erkenningsnummer dat toegekend wordt aan de geslaagde persoon en de aanvangsdatum van de erkenning;"; 4° er wordt een punt 10° toegevoegd, dat luidt als volgt : "10° in geval van een koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e) : de categorie van certificaat.".

Art. 282.In bijlage 16 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het opschrift wordt de zinsnede "artikel 25/3, 2°, b)" vervangen door de zinsnede "artikel 25/3, 1°, b)";2° in het tweede lid, 1°, a) en b), wordt de zinsnede "artikel 6, 7°, " telkens vervangen door de zinsnede "artikel 6, 7°, a),".

Art. 283.In bijlage 17, 2°, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt na de zin "Een persoon die slaagt voor het examen, krijgt een getuigschrift van de aanvullende vorming voor bodemsaneringsdeskundigen voor de overeenstemmende module." de zin "In afwijking daarvan krijgen de personen, vermeld in artikel 103/2 en 103/3, na het volgen van de aanvullende vorming voor bodemsaneringsdeskundigen een getuigschrift van de aanvullende vorming voor de gevolgde module." toegevoegd.

Art. 284.Bijlage 18 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013, wordt vervangen door bijlage 11, die bij die besluit is gevoegd.

Art. 285.Aan hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011, 1 maart 2013 en 16 mei 2014, worden een bijlage 19 tot en met 22 toegevoegd, die als bijlage 12 tot en met 15 bij dit besluit zijn gevoegd. HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen

Art. 286.In artikel 5.2.4.4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen wordt punt 3° vervangen door wat volgt : "3° alle personen die gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit klimaatregelingsapparatuur in afgedankte voertuigen die onder het toepassingsgebied, vermeld in artikel 1 van verordening (EG) nr. 307/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor opleidingsprogramma's en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsgetuigschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen, vallen, moeten erkend zijn als technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 6, 2°, i), van het VLAREL. In afwijking daarvan is een persoon die in het bezit is van een inschrijvingsbewijs voor een opleiding om het certificaat te behalen als vermeld in artikel 17/5, 2°, van het VLAREL, gedurende maximaal één jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving voor de opleiding, vrijgesteld van de erkenningsverplichting op voorwaarde dat hij de terugwinning uitvoert onder toezicht van een erkende technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen. Deze vrijstelling van erkenningsverplichting vervalt indien de persoon een erkenning als technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 6, 2°, i), van het VLAREL behaalt. De betrokkene legt op verzoek van de bevoegde toezichthouder een bewijs van inschrijving voor.". HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2012 inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties, luchtvaartactiviteiten en de inzet van flexibele mechanismen

Art. 287.In artikel 58, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2012 inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties, luchtvaartactiviteiten en de inzet van flexibele mechanismen worden de woorden "en goedgekeurd" opgeheven. HOOFDSTUK 9. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu, wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek en aan de CLP-verordening.

Art. 288.Aan artikel 635, § 3, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu, wat betreft een aanpassing aan de evolutie van de techniek en aan de CLP-verordening, worden de woorden "en de opslaghoeveelheden per subrubriek" toegevoegd. HOOFDSTUK 1 0. - Overgangs- en Slotbepalingen.

Art. 289.De volgende besluiten worden opgeheven : 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 16 mei 2014;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van bedrijven en hun technici voor brandbeveiligingssystemen die ozonlaagafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 en 1 maart 2013;3° het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van technici die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit hoogspanningsschakelaars, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013;4° het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013;5° het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de opleiding van technici die betrokken zijn bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013.

Art. 290.De erkenning als laboratorium in de discipline water als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL, wordt opgeheven voor het pakket W.5.15.

Art. 291.De erkenningsaanvragen van de technici, de bedrijven, de opleidingscentra of de keuringsinstellingen, vermeld in artikel 6, 2°, e) tot en met i), 4°, h) tot en met l), 7°, b) en c), en 8° van het VLAREL, die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit, worden behandeld conform de bepalingen die van kracht zijn op het ogenblik dat de aanvraag werd ingediend. Deze erkenningen worden verleend of geweigerd conform de wettelijke en reglementaire bepalingen die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 292.Als voor het gebruik van een bepaalde erkenning tot de datum van de inwerkingtreding van dit besluit geen verzekering of een verzekering met beperktere waarborg was vereist, wordt in afwijking van artikel 34, § 3, van het VLAREL aan die gebruikseis voldaan binnen een termijn van een jaar na die datum.

Art. 293.Een technicus in de koeltechniek, gecertificeerd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici, is voor de toepassing van het VLAREL erkend als koeltechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, e), van het VLAREL voor de desbetreffende categorie I, II, III of IV. De erkenning is geldig voor onbepaalde termijn. Met toepassing van artikel 40/1, 4°, van het VLAREL slaagt de erkende koeltechnicus vijfjaarlijks voor het actualisatie-examen in een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, h), van het VLAREL of voor een gelijkwaardig examen dat aanvaard is door de afdeling, bevoegd voor erkenningen waarbij hij voor het eerstvolgende actualisatie-examen of gelijkwaardig examen moet slagen vóór het einde van de geldigheidsduur, vermeld op het certificaat dat met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici uitgereikt werd.

Een koeltechnisch bedrijf, gecertificeerd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici, is voor de toepassing van het VLAREL erkend als koeltechnisch bedrijf als vermeld in artikel 6, 7°, b), van het VLAREL. De erkenning is geldig voor onbepaalde termijn.

Een examencentrum, gecertificeerd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici, is voor de toepassing van het VLAREL erkend als opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, h), van het VLAREL voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid in de koeltechniek voor de desbetreffende categorie I, II, III of IV en van het actualisatie-examen. De erkenning is geldig voor onbepaalde termijn.

Een keuringsinstelling die geaccrediteerd is als keuringsinstelling van het type A op basis van de criteria van de norm ISO/IEC 17020 voor het keuren van een koelinstallatiebeheersysteem met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van koeltechnische bedrijven en hun koeltechnici is voor de toepassing van het VLAREL erkend als keuringsinstelling als vermeld in artikel 6, 8°, van het VLAREL. De erkenning is geldig voor onbepaalde termijn. In afwijking van artikel 53/9, 1°, van het VLAREL wordt binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit de accreditatie aangepast voor de keuring, vermeld in artikel 25/4, 4°, van het VLAREL.

Art. 294.Een technicus voor brandbeveiligingssystemen, gecertificeerd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van bedrijven en hun technici voor brandbeveiligingssystemen die ozonlaagafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten, is voor de toepassing van het VLAREL erkend als technicus voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 6, 2°, f), van het VLAREL. De erkenning is geldig voor onbepaalde termijn.

Een bedrijf, gecertificeerd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van bedrijven en hun technici voor brandbeveiligingssystemen die ozonlaagafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten, is voor de toepassing van het VLAREL erkend als bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur als vermeld in artikel 6, 7°, c), van het VLAREL. De erkenning is geldig voor onbepaalde termijn.

Een examencentrum, gecertificeerd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van bedrijven en hun technici voor brandbeveiligingssystemen die ozonlaagafbrekende stoffen of gefluoreerde broeikasgassen bevatten, is voor de toepassing van het VLAREL erkend als opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, i), van het VLAREL. De erkenning is geldig voor onbepaalde termijn.

Art. 295.Een technicus, gecertificeerd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van technici die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit hoogspanningsschakelaars, is voor de toepassing van het VLAREL erkend als technicus voor elektrische schakelinrichtingen als vermeld in artikel 6, 2°, g), van het VLAREL. De erkenning is geldig voor onbepaalde termijn.

Een opleidingscentrum, gecertificeerd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van technici die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit hoogspanningsschakelaars, is voor de toepassing van het VLAREL erkend als opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, j), van het VLAREL. De erkenning is geldig voor onbepaalde termijn.

Art. 296.Een technicus, gecertificeerd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur, is voor de toepassing van het VLAREL erkend als technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat als vermeld in artikel 6, 2°, h), van het VLAREL. De erkenning is geldig voor onbepaalde termijn.

Een examencentrum, gecertificeerd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur, is voor de toepassing van het VLAREL erkend als opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, k), van het VLAREL. De erkenning is geldig voor onbepaalde termijn.

Art. 297.Een technicus, gecertificeerd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de opleiding van technici die betrokken zijn bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen, is voor de toepassing van het VLAREL erkend als technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen als vermeld in artikel 6, 2°, i), van het VLAREL. De erkenning is geldig voor onbepaalde termijn.

Een opleidingscentrum, gecertificeerd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 inzake de opleiding van technici die betrokken zijn bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen, is voor de toepassing van het VLAREL erkend als opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, l), van het VLAREL. De erkenning is geldig voor onbepaalde termijn.

Art. 298.Een laboratorium in de discipline water als vermeld in artikel 6, 5°, a), van het VLAREL dat erkend is : 1° voor het pakket W.4.2.5 vóór de inwerkingtreding van dit besluit, is erkend voor de pakketten W.4.2.5 en W.4.2.9, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL; 2° voor het pakket W.4.2.6 vóór de inwerkingtreding van dit besluit, is erkend voor de pakketten W.4.2.6 en W.4.2.10, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL; 3° voor het pakket W.5.13 vóór de inwerkingtreding van dit besluit, is erkend voor het pakket W.1.8, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL; 4° voor het pakket W.6 vóór de inwerkingtreding van dit besluit, is erkend voor de pakketten W.6.1, W.6.2 en W.6.3, vermeld in bijlage 3, 1°, van het VLAREL. De erkenning heeft alleen betrekking op de deeldomeinen waarvoor het laboratorium erkend was vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 299.Een laboratorium in de discipline lucht als vermeld in artikel 6, 5°, b), van het VLAREL dat erkend is voor het pakket L.5.1 vóór de inwerkingtreding van dit besluit, is erkend voor de pakketten L.5.1 en L.5.15, vermeld in bijlage 3, 2°, van het VLAREL.

Art. 300.In afwijking van artikel 17/1, 3°, 17/2, 3°, 17/3, 3°, 17/4, 3°, 17/5, 3°, artikel 32, § 2, derde lid en artikel 34, § 9, van het VLAREL is tot uiterlijk 1 september 2016 een koeltechnicus, een technicus voor brandbeveiligingsapparatuur, een technicus voor elektrische schakelinrichtingen, een technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat of een technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen vrijgesteld van betaling van de retributie, vermeld in artikel 54/1, § 2, van het VLAREL.

Art. 301.In afwijking van artikel 58/2, 2°, d), van het VLAREL is tot uiterlijk 1 januari 2017 een keurder vrijgesteld van de voorwaarde om te beschikken over een erkenning als koeltechnicus van categorie I.

Art. 302.Een bevoegde deskundige die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit aanvaard is door de afdeling bevoegd voor Milieuvergunningen als bevoegde deskundige inzake de opslag van gevaarlijke vloeistoffen met toepassing van hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM, wordt met toepassing van dit besluit aanvaard als bevoegde deskundige inzake de opslag van brandbare of gevaarlijke vloeistoffen met toepassing van de hoofdstukken 5.6 en 5.17 van titel II van het VLAREM. De aanvaarding geldt voor de termijn bepaald in het besluit van het afdelingshoofd houdende de aanvaarding als bevoegd deskundige inzake opslag van gevaarlijke vloeistoffen.

Art. 303.Een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend is voor het domein E heeft tot en met 30 juni 2018 de tijd om aan de bijzondere erkenningsvoorwaarde als vermeld in artikel 9, 3°, van het VLAREL te voldoen. Indien de erkende milieudeskundige tegen deze datum niet aan deze bijzondere erkenningsvoorwaarde voldoet, vervalt de erkenning voor het domein E van rechtswege vanaf 1 juli 2018.

Art. 304.Artikel 257 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2015 en artikel 276 heeft uitwerking met ingang van 3 mei 2013.

Art. 305.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage 4.4.2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne Bijlage 4.4.2 Algemene emissiegrenswaarden voor lucht

PARAMETER

CAS-nummer

EMISSIE- GRENSWAARDE

MEETMETHODE

1° totaal stof, bij een massastroom van :

a) ? 200 g/h

150 mg/Nmo

LUC/I/001

b) > 200 g/h

20 mg/Nmo (*)

(*) Van de voormelde emissiegrenswaarde van 20 mg/Nm3 voor de parameter "totaal stof" kan conform artikel 1.2.2.1 van VLAREM II worden afgeweken. De individueel afwijkende emissiegrenswaarde mag in dit geval echter maximaal 50 mg/Nm3 bedragen.

2° de volgende gasvormige anorganische stoffen, bij een massastroom per stof van 10 g/h of meer :

- arseenwaterstof

7784-42-1

1 mg/Nmo


- chloorcyaan

506-77-4

1 mg/Nmo


- fosgeen

75-44-5

1 mg/Nmo


- fosforwaterstof

7803-51-2

1 mg/Nmo

3° de volgende gasvormige anorganische stoffen, bij een massastroom per stof van 50 g/h of meer :

- broom en zijn gasvormige verbindingen, uitgedrukt als broomwaterstof

5 mg/Nmo


- chloorgas

7782-50-5

5 mg/Nmo

LUC/III/002

- cyaanwaterstof

74-90-8

5 mg/Nmo

LUC/III/009

- fluor en zijn gasvormige verbindingen, uitgedrukt als waterstoffluoride

5 mg/Nmo

LUC/III/006

- zwavelwaterstof

7783-06-4

5 mg/Nmo

4° de volgende gasvormige anorganische stoffen, bij een massastroom per stof van 300 g/h of meer :

- gasvormige chloorverbindingen (met uitzondering van chloorcyanide en chloorgas), uitgedrukt als waterstofchloride

30 mg/Nmo

LUC/III/001

5° de volgende gasvormige anorganische stoffen, bij een massastroom per stof van 5 kg/h of meer :

- koolstofmonoxide (afkomstig van productie-installaties met volledige oxidatieve verbrandingsprocessen, inclusief naverbranding)

630-08-0

500 mg/Nmo

LUC/II/001

- stikstofoxiden (stikstofmonoxide en stikstofdioxide), uitgedrukt als stikstofdioxide

500 mg/Nmo

LUC/II/001

- zwaveloxiden (zwaveldioxide en zwaveltrioxide), uitgedrukt als zwaveldioxide

500 mg/Nmo

LUC/II/001 LUC/III/008

6° de volgende stoffen, bij een massastroom van 0,5 g/h of meer :

- benzo(a)pyreen

50-32-8

0,1 mg/Nmo

LUC/VI/001

- dibenzo(a,h)antraceen

53-70-3

0,1 mg/Nmo

LUC/VI/001

- 2-naftylamine

91-59-8

0,1 mg/Nmo


- beryllium en zijn verbindingen, uitgedrukt als Be

0,1 mg/Nmo


- chroom VI-verbindingen, uitgedrukt als Cr

0,1 mg/Nmo


- ethyleenimine

151-56-4

0,1 mg/Nmo

7° de volgende stoffen, bij een massastroom van 5 g/h of meer

- arseentrioxide en arseenpentoxide, uitgedrukt in As

1 mg/Nmo


- arseenzuren en hun zouten, uitgedrukt in As

1 mg/Nmo


- 3,3'-dichloorbenzidine

91-94-1

1 mg/Nmo


- dimethylsulfaat

77-78-1

1 mg/Nmo


- nikkel (nikkelmetaal, nikkelsulfide en sulfidische ertsen, nikkeloxide en nikkelcarbonaat, nikkeltetracarbonyl), uitgedrukt in Ni

1 mg/Nmo

8° de volgende stoffen, bij een massastroom van 25 g/h of meer :

- acrylonitril

107-13-1

5 mg/Nm3


- benzeen

71-43-2

5 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/001

- 1,3-butadieen

106-99-0

5 mg/Nm3


- 1-chloor-2,3-epoxypropaan (epichloorhydrine)

106-89-8

5 mg/Nm3


- 1,2-dibroomethaan

106-93-4

5 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/002

- 1,2-epoxypropaan

75-56-9

5 mg/Nm3


- ethyleenoxide

75-21-8

5 mg/Nm3


- hydrazine

302-01-2

5 mg/Nm3


- vinylchloride

75-01-4

5 mg/Nm3

9° de volgende organische stoffen, bij een massastroom van 100 g/h of meer :

- acetaldehyde

75-07-0

20 mg/Nm3


- acrylzuur

79-10-7

20 mg/Nm3


- alkylloodverbindingen

20 mg/Nm3


- aniline

62-53-3

20 mg/Nm3


- bifenyl

92-52-4

20 mg/Nm3


- chlooraceetaldehyde

107-20-0

20 mg/Nm3


- chloorazijnzuur

79-11-8

20 mg/Nm3


- chloormethaan

74-87-3

20 mg/Nm3

LUC/V/001

- a -chloortolueen

100-44-7

20 mg/Nm3


- 1,2-dichloorbenzeen

95-50-1

20 mg/Nm3


- 1,2-dichloorethaan

107-06-2

20 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/002

- 1,1-dichloorethyleen

75-35-4

20 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/002

- dichloorfenolen

20 mg/Nm3


- di-ethylamine

109-89-7

20 mg/Nm3


- dimethylamine

124-40-3

20 mg/Nm3


- 1,4-dioxaan

123-91-1

20 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/008

- ethylacrylaat

140-88-5

20 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/004

- ethylamine

75-04-7

20 mg/Nm3


- fenol

108-95-2

20 mg/Nm3

LUC/III/005

- formaldehyde

50-00-0

20 mg/Nm3

LUC/III/004

- 2-furaldehyde

98-01-1

20 mg/Nm3


- cresolen

20 mg/Nm3


- maleïnezuuranhydride

108-31-6

20 mg/Nm3


- methylacrylaat

96-33-3

20 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/004

- methylamine

74-89-5

20 mg/Nm3


- 2,4-tolueendi-isocyanaat

584-84-9

20 mg/Nm3


- mierenzuur

64-18-6

20 mg/Nm3


- nitrobenzeen

98-95-3

20 mg/Nm3


- nitrocresolen

20 mg/Nm3


- nitrofenolen

20 mg/Nm3


- nitrotoluenen

20 mg/Nm3


- 2-propenal

107-02-8

20 mg/Nm3


- pyridine

110-86-1

20 mg/Nm3


- 1,1,2,2-tetrachloorethaan

79-34-5

20 mg/Nm3


- tetrachloormethaan

56-23-5

20 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/002

- thioalcoholen (mercaptanen)

20 mg/Nm3


- thio-ethers

20 mg/Nm3


- o-toluïdine

95-53-4

20 mg/Nm3


- 1,1,2-trichloorethaan

79-00-5

20 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/002

- trichloormethaan

67-66-3

20 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/002

- trichloorfenolen

20 mg/Nm3


- tri-ethylamine

121-44-8

20 mg/Nm3


- xylenolen (behalve 2,4-xylenol)

20 mg/Nm3

10° de volgende organische stoffen, bij een massastroom van 2000 g/h of meer :

- azijnzuur

64-19-7

100 mg/Nm3


- 2-butoxyethanol

111-76-2

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/003

- butyraldehyde

123-72-8

100 mg/Nm3


- chloorbenzeen

108-90-7

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/001

- 2-chloor-1,3-butadieen

126-99-8

100 mg/Nm3


- 2-chloorpropaan

75-29-6

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/002

- cyclohexanon

108-94-1

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/007

- 1,4-dichloorbenzeen

106-46-7

100 mg/Nm3


- 1,1-dichloorethaan

75-34-3

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/002

- bis(2-ethylhexyl)ftalaat

117-81-7

100 mg/Nm3


- N,N-dimethylformamide

68-12-2

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/010

- 2,6-dimethylheptaan-4-on

108-83-8

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/007

- 2-ethoxyethanol

110-80-5

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/003

- ethylbenzeen

100-41-4

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/001

- furfurylalcohol

98-00-0

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/009

- 2,2'-iminodiethanol

111-42-2

100 mg/Nm3


- isopropenylbenzeen

98-83-9

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/001

- isopropylbenzeen

98-82-8

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/001

- 2-methoxyethanol

109-86-4

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/003

- methylacetaat

79-20-9

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/004

- methylcyclohexanon

1331-22-2

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/007

- methylformiaat

107-31-3

100 mg/Nm3


- methylmethacrylaat

80-62-6

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/004

- naftaleen

91-20-3

100 mg/Nm3


- propionaldehyde

123-38-6

100 mg/Nm3


- propionzuur

79-09-4

100 mg/Nm3


- styreen

100-42-5

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/001

- tetrachloorethyleen

127-18-4

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/002

- tetrahydrofuraan

109-99-9

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/008

- tolueen

108-88-3

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/001

- 1,1,1-trichloorethaan

71-55-6

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/002

- trichloorethyleen

79-01-6

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/002

- trimethylbenzeen

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/001

- vinylacetaat

108-05-4

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/004

- 2,4-xylenol

105-67-9

100 mg/Nm3


- xylenen

100 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/001

- zwavelkoolstof

75-15-0

100 mg/Nm3

11° de volgende organische stoffen, bij een massastroom van 3000 g/h of meer :

- aceton

67-64-1

150 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/007

- alkylalcohol

150 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/009

- butanon

78-93-3

150 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/007

- butylacetaat

150 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/004

- chloorethaan

75-00-3

150 mg/Nm3

LUC/V/001

- dibutylether

142-96-1

150 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/008

- dichloordifluormethaan

75-71-8

150 mg/Nm3


- 1,2-dichloorethyleen

540-59-0

150 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/002

- dichloormethaan

75-09-2

150 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/002

- di-ethylether

60-29-7

150 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/008

- di-isopropylether

108-20-3

150 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/008

- dimethylether

115-10-6

150 mg/Nm3


- ethylacetaat

141-78-6

150 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/004

- ethyleenglycol

107-21-1

150 mg/Nm3


- 4-hydroxy-4-methyl-2-pentanon

123-42-2

150 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/007

- methylbenzoaat

93-58-3

150 mg/Nm3


- 4-methyl-2-pentanon

108-10-1

150 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/007

- N-methylpyrrolidon

872-50-4

150 mg/Nm3


- olefinische koolwaterstoffen (behalve 1,3-butadieen)

150 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/005 LUC/V/001

- paraffinische koolwaterstoffen (behalve methaan)

150 mg/Nm3

LUC/IV/000 LUC/IV/006 LUC/V/001

- pinenen

150 mg/Nm3


- trichloorfluormethaan

75-69-4

150 mg/Nm3

12° de volgende stofvormige anorganische stoffen bij een massastroom van 1 g/h of meer (*) (**) :

- cadmium en zijn verbindingen, uitgedrukt in Cd

0,2 mg/Nm3


- kwik en zijn verbindingen, uitgedrukt in Hg

0,2 mg/Nm3


- thallium en zijn verbindingen, uitgedrukt in Tl

0,2 mg/Nm3

(*) Als door omstandigheden van druk en temperatuur in de afgassen deze stoffen ook in gasvorm of in druppelvorm voorkomen, gelden de massaconcentraties en de massastromen van deze rubriek voor de som van vaste, vloeibare en gasvormige emissies (**) LUC/I/002 voor de stofvormige fractie aan metalen en LUC/III/010 voor het totaalgehalte aan metalen (som van de stofvormige- en gasvormige fractie) moeten worden toegepast. 13° de volgende stofvormige anorganische stoffen bij een massastroom van 5 g/h of meer (*) (**) :

- arseen en zijn verbindingen, uitgedrukt in As

1 mg/Nm3


- nikkel en zijn verbindingen, uitgedrukt in Ni

1 mg/Nm3


- seleen en zijn verbindingen, uitgedrukt in Se

1 mg/Nm3

(*) Als door omstandigheden van druk en temperatuur in de afgassen deze stoffen ook in gasvorm of in druppelvorm voorkomen, gelden de massaconcentraties en de massastromen van deze rubriek voor de som van vaste, vloeibare en gasvormige emissies (**) LUC/I/002 voor de stofvormige fractie aan metalen en LUC/III/010 voor het totaalgehalte aan metalen (som van de stofvormige- en gasvormige fractie) moeten worden toegepast. 14° de volgende stofvormige anorganische stoffen bij een massastroom van 25 g/h of meer (*) (**) :

- antimoon en zijn verbindingen, uitgedrukt in Sb

5 mg/Nm3


- lood en zijn verbindingen, uitgedrukt in Pb

5 mg/Nm3


- chroom en zijn verbindingen, uitgedrukt in Cr

5 mg/Nm3


- kobalt en zijn verbindingen, uitgedrukt in Co

5 mg/Nm3


- gemakkelijk oplosbare cyaniden, uitgedrukt in CN

5 mg/Nm3


- gemakkelijk oplosbare fluoriden, uitgedrukt in F

5 mg/Nm3


- koper en zijn verbindingen, uitgedrukt in Cu

5 mg/Nm3


- mangaan en zijn verbindingen, uitgedrukt in Mn

5 mg/Nm3


- platina en zijn verbindingen, uitgedrukt in Pt

5 mg/Nm3


- vanadium en zijn verbindingen, uitgedrukt in V

5 mg/Nm3


- tin en zijn verbindingen, uitgedrukt in Sn

5 mg/Nm3

(*) Als door omstandigheden van druk en temperatuur in de afgassen deze stoffen ook in gasvorm of in druppelvorm voorkomen, gelden de massaconcentraties en de massastromen van deze rubriek voor de som van vaste, vloeibare en gasvormige emissies. (**) Voor metalen moet LUC/I/002 voor de stofvormige fractie en LUC/III/010 voor het totaalgehalte (som van de stofvormige- en gasvormige fractie aan metalen) worden toegepast.

15° de volgende vezelachtige silicaten (asbest) :

- actinoliet

overeenkomstig de methode vastgesteld in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 1988 houdende vaststelling van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van verontreiniging van de lucht door asbest

- amosiet (bruin asbest)


- anthofylliet


- chrysotiel (wit asbest)


- crocidoliet (blauw asbest)


- tremoliet


uitgedrukt in asbest, bij een afgasstroom van :


- 5000 mo/uur of meer

0,1 mg/Nm3

- < 5000 mo/uur

500 mg asbest/ uur


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu. Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage 4.4.3 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne Bijlage 4.4.3 Lucht : meetfrequenties

Parameter

meetfrequentie

algemeen (artikel 4.4.4.1.)

SOx, NOx, totaal stof

zie artikel 4.4.4.1.

de volgende stoffen, bij een massastroom van 0,5g/h of meer :

- benzo(a)pyreen - dibenzo(a,h)antraceen - 2-naftylamine - beryllium en zijn verbindingen - chroom VI-verbindingen, - ethyleenimine

maandelijks

de volgende anorganische stoffen, bij een massastroom van 1 g/h of meer :

- cadmium en zijn verbindingen - kwik en zijn verbindingen - thallium en zijn verbindingen

maandelijks

de volgende stoffen, bij een massastroom per stof van 5 g/h of meer :

- arseentrioxide en arseenpentoxide - arseenzuren en hun zouten - 3,3'-dichloorbenzidine - dimethylsulfaat - nikkel (nikkelmetaal, nikkelsulfide en sulfidische ertsen, nikkeloxide en nikkelcarbonaat, nikkeltetracarbonyl)

maandelijks

de volgende anorganische stoffen, bij een massastroom per stof van 5 g/h of meer :

- arseen en zijn verbindingen, met uitzondering van arseenwaterstof - nikkel en zijn verbindingen - seleen en zijn verbindingen

maandelijks

de volgende gasvormige anorganische stoffen, bij een massastroom per stof van 10 g/h of meer :

- arseenwaterstof -chloorcyaan - fosgeen - fosforwaterstof

maandelijks

de volgende stoffen, bij een massastroom per stof van 25 g/h of meer :

- acrylonitril - benzeen - 1,3-butadieen - 1-chloor-2,3-epoxypropaan (epichloorhydrine) - 1,2- dibroomethaan - 1,2-epoxypropaan - ethyleenoxide - hydrazine - vinylchloride

maandelijks

de volgende anorganische stoffen, bij een massastroom per stof van 25 g/h of meer :

- antimoon en zijn verbindingen - lood en zijn verbindingen - chroom en zijn verbindingen - kobalt en zijn verbindingen - gemakkelijk oplosbare cyaniden - gemakkelijk oplosbare fluoriden - koper en zijn verbindingen - mangaan en zijn verbindingen - platina en zijn verbindingen - vanadium en zijn verbindingen - tin en zijn verbindingen

maandelijks

de volgende gasvormige anorganische stoffen, bij een massastroom per stof van 50 g/h of meer :

- broom en zijn gasvormige verbindingen - chloorgas - cyaanwaterstof - fluor en zijn gasvormige verbindingen - zwavelwaterstof

maandelijks

de volgende organische stoffen, bij een massastroom per stof van 100 g/h of meer :

- acetaldehyde - acrylzuur - alkylloodverbindingen - aniline - bifenyl - chlooraceetaldehyde - chloorazijnzuur - chloormethaan - a -chloortolueen - 1,2-dichloorbenzeen - 1,2-dichloorethaan - 1,1-dichloorethyleen - dichloorfenolen - di-ethylamine - dimethylamine - 1,4-dioxaan - ethylacrylaat - ethylamine - fenol - formaldehyde - 2-furaldehyde - cresolen - maleïnezuuranhydride - methylacrylaat - 2,4-tolueendi-isocyanaat - mierenzuur - nitrobenzeen -nitrocresolen - nitrofenolen - nitrotoluenen - 2-propenal - pyridine - 1,1,2,2-tetrachloorethaan - tetrachloormethaan - thioalcoholen (mercaptanen) - thio-ethers - o-toluïdine - 1,1,2-trichloorethaan - trichloormethaan - trichloorfenolen - tri-ethylamine - xylenolen (behalve 2,4-xylenol)

maandelijks

de volgende gasvormige anorganische stoffen, bij een massastroom van 300 g/h of meer :

- gasvormige anorganische chloorverbindingen (met uitzondering van chloorcyanide en chloorgas)

driemaandelijks

de volgende organische stoffen, bij een massastroom per stof van 2000 g/h of meer :

- azijnzuur - 2-butoxyethanol - butyraldehyde - chloorbenzeen - 2-chloor-1,3-butadieen - 2-chloorpropaan - cyclohexanon - 1,4-dichloorbenzeen - 1,1-dichloorethaan - bis(2-ethylhexyl)ftalaat - N,N-dimethylformamide - 2,6-dimethylheptaan-4-on - 2-ethoxyethanol - ethylbenzeen - furfurylalcohol - 2,2'-iminodiethanol - isopropenylbenzeen - isopropylbenzeen - 2-methoxyethanol - methylacetaat - methylcyclohexanon - methylformiaat - methylmethacrylaat - naftaleen - propionaldehyde - propionzuur - styreen - tetrachloorethyleen - tetrahydrofuraan - tolueen - 1,1,1-trichloorethaan - trichloorethyleen - trimethylbenzeen - vinylacetaat - 2,4-xylenol - xylenen - zwavelkoolstof

driemaandelijks

de volgende organische stoffen, bij een massastroom per stof van 3000 g/h of meer :

- aceton - alkylalcohol - butanon - butylacetaat - chloorethaan - dibutylether - dichloordifluormethaan - 1,2-dichloorethyleen - dichloormethaan - di-ethylether - di-isopropylether - dimethylether - ethylacetaat - ethyleenglycol - 4-hydroxy-4-methyl-2-pentanon - methylbenzoaat - 4-methyl-2-pentanon - N-methylpyrrolidon - olefinische koolwaterstoffen (behalve 1,3-butadieen) - paraffinische koolwaterstoffen (behalve methaan) - pinenen - trichloorfluormethaan

halfjaarlijks

de volgende gasvormige anorganische stoffen, bij een massastroom per stof van 5000 g/h of meer :

- koolstofmonoxide

maandelijks

de volgende vezelachtige silicaten, bij een afgasstroom van 5000 m3/uur of meer :

de volgende vezelachtige silicaten (asbest) : - actinoliet - amosiet (bruin asbest) - anthofylliet - chrysotiel (wit asbest) - crocidoliet (blauw asbest) - tremoliet

maandelijks


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 3 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage 4.5.7.1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne Bijlage 4.5.7.1. Grenswaarden voor het gemiddelde niveau van de kortstondige geluidsverhogingen, veroorzaakt door het laden en lossen van goederen

GRENSWAARDEN UITGEDRUKT ALS LA05,T in dB(A)

overdag (7 uur - 19 uur)

's avonds (19 uur - 22 uur)

's nachts (22 uur - 23 uur en 6 uur - 7 uur)

toepasselijke waarde + 10

toepasselijke waarde + 5

toepasselijke waarde + 5


toepasselijke waarde : richtwaarde in bijlage 4.5.4 Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 4 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage 4.5.7.2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne Bijlage 4.5.7.2. Grenswaarden voor het niveau van de hoogste kortstondige geluidsverhogingen, veroorzaakt door het laden en lossen van goederen

GRENSWAARDEN UITGEDRUKT ALS LA01,T in dB(A)

overdag (7 uur - 19 uur)

's avonds (19 uur - 22 uur)

's nachts (22 uur - 23 uur en 6 uur - 7 uur)

toepasselijke waarde + 15

toepasselijke waarde + 10

toepasselijke waarde + 10


toepasselijke waarde : richtwaarde in bijlage 4.5.4 Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 5 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage 4.5.7.3 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne Bijlage 4.5.7.3. Code van goede praktijk inzake laad- en losverrichtingen in de dagrand 1. Factoren inzake het menselijke handelen In wat hierna volgt, wordt een niet-limitatieve lijst van maatregelen weergegeven voor de bestuurder van de vrachtwagen en andere personen. 1° De bestuurder van de vrachtwagen : a) is op de hoogte van de opbouw van de inrichting als die een invloed heeft op de belevering (toegangswegen, ligging van de laad- en losplaats ...); b) is op de hoogte van de wettelijke vereisten die op de inrichting en de directe omgeving van toepassing zijn en die een invloed kunnen hebben op de belevering;c) volgt de vooraf overeengekomen route van en naar de inrichting, alsook op het terrein van de inrichting;d) maakt geen gebruik van de claxon van de vrachtwagen in de omgeving van de inrichting;e) schakelt de radio uit voor hij de inrichting oprijdt;f) schakelt, als dat de veiligheid niet in gedrang brengt, het achteruitrijsignaal en andere geluidsproducerende signalisatiesignalen van de vrachtwagen uit bij het oprijden van de inrichting;g) schakelt de aandrijving van de koelgroepen waarmee de vrachtwagen uitgerust is, zo snel mogelijk uit na het oprijden van de inrichting. De koelgroepen mogen aangesloten worden op het elektriciteitsnet bij aankomst in de laad- en losplaats; h) is zich tijdens het uitvoeren van bewegingen en manoeuvres met de vrachtwagen bewust van potentiële geluidshinder;i) beperkt het motortoerental van de vrachtwagen op het terrein van de inrichting tot 1100 toeren per minuut;j) beperkt zijn snelheid;k) gaat op een rustige manier om met het gaspedaal en de rem;l) beperkt het aantal manoeuvres tot een minimum;m) schakelt de motor van de vrachtwagen zo snel mogelijk uit bij aankomst aan de laad- en losplaats van de inrichting;n) opent en sluit cabinedeuren van de vrachtwagen zo stil mogelijk;o) vermijdt het meermaals openen en sluiten van de cabinedeuren van de vrachtwagen;p) opent en sluit de laadklep van de vrachtwagen zo stil mogelijk;q) voert bewegingen met de laadklep zo stil mogelijk uit;r) schakelt de motor van de vrachtwagen en de aandrijving van eventuele koelgroepen waarmee de vrachtwagen uitgerust is, uit als het laden en lossen van goederen niet onmiddellijk gestart kan worden bij aankomst van de vrachtwagen aan de inrichting en hij moet wachten.2° De bestuurder van de vrachtwagen of andere personen die instaan voor het laden en het lossen van de goederen : a) houden alle deuren en poorten die niet nodig zijn bij de laad- en losverrichtingen, gesloten om geluidslekken te vermijden;b) vermijden het meermaals openen en sluiten van deuren en poorten;c) vermijden botsingen en het maken van harde contacten met het logistieke materiaal dat gebruikt wordt tijdens het laden en lossen van goederen, zowel in de vrachtwagen als op de laad- en losplaats als in de opslagruimte van de goederen;d) rijden traag en voorzichtig over drempels en overgangen met het logistieke materiaal dat gebruikt wordt tijdens het laden en lossen van goederen om contactgeluiden te voorkomen;e) maken gebruik van een geluidsdempende mat tussen de overgang van de laadklep van de vrachtwagen en de laad- en losplaats;f) gaan zorgzaam om met het logistieke materiaal dat gebruikt wordt bij het laden en lossen van goederen om hoge geluidsemissies te voorkomen;g) zingen niet en roepen niet naar collega's;h) zetten goederen stil neer of ontkoppelen ze stil op de laad- en losplaats of de opslagplaats voor die goederen. 3° Het personeel van de inrichting : a) bezorgt de bestuurder van de vrachtwagen alle informatie over de opbouw van de inrichting als die een invloed heeft op de belevering (toegangswegen, ligging van de laad- en losplaats, ...) en de wettelijke vereisten die van toepassing zijn op en ter hoogte van de inrichting en die een invloed kunnen hebben op de belevering; b) bepaalt de optimale aan- en afrijroute en de optimale route op het terrein van de inrichting voor de vrachtwagen om de hinder voor de omgeving tot een minimum te beperken en communiceert die aan de bestuurder van de vrachtwagen;c) verwijdert hinderissen op het traject waarop het manoeuvreren van de vrachtwagen wordt uitgevoerd en optimaliseert de bereikbaarheid van de laad- en losplaats opdat de vrachtwagen die kan bereiken in een zo kort mogelijke tijd en met zo weinig mogelijke manoeuvres;d) verwijdert hindernissen in de omgeving van de laad- en losplaats om het laden en lossen van goederen zo vlot mogelijk te laten verlopen;e) schakelt de radio in de opslagplaats voor de goederen uit als de poorten of deuren geopend worden.2. Geluidsreducerende maatregelen voor de infrastructuur van de inrichting In wat hierna volgt, wordt een niet-limitatieve lijst van maatregelen weergegeven voor de aanwezige structuur van de inrichting.1° Het traject waarop gemanoeuvreerd wordt met de vrachtwagen, is geoptimaliseerd opdat de vrachtwagen de inrichting kan bereiken in een zo kort mogelijke tijd en met zo weinig mogelijke manoeuvres. 2° De omgeving van de laad- en losplaats is vrij van hindernissen en is goed georganiseerd om het laden en lossen van goederen zo vlot mogelijk te laten verlopen (beperking van de afstand tussen de laad- en losplaats en de opslagruimte van de goederen, voldoende ruimte voor opslag van goederen en logistiek materiaal ...). 3° Het wegdek van de inrichting en het traject waarop gemanoeuvreerd wordt met de vrachtwagen, zijn vrij van putten en hobbels.4° De vloer in de omgeving van de laad- en losplaats en de vloer van de opslagplaats van de goederen zijn egaal uitgevoerd (beton of asfalt zonder ribbels of randen).5° Er is een geluidsdempende mat aanwezig bij de laad- en losplaats om de overgang tussen de laadklep van de vrachtwagen en de laad- en losplaats dempen.6° bij een overdekte laad- en losplaats worden maatregelen genomen om interne reflecties te vermijden.7° De infrastructuur van de inrichting die gebruikt wordt tijdens de uitvoering van laad- en losverrichtingen, wordt periodiek gecontroleerd op goede werking en onderhoudstoestand en, indien nodig, hersteld, vernieuwd of gemoderniseerd.3. Geluidsreducerende maatregelen voor het logistieke materiaal dat gebruikt wordt tijdens het laden en lossen van goederen In wat hierna volgt, wordt een niet-limitatieve lijst van maatregelen weergegeven voor het logistieke materiaal dat gebruikt wordt tijdens het laden en lossen.1° Er wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van geluidsarm logistiek materieel dat gebruikt wordt bij het laden en lossen van goederen.2° Het logistiek materiaal dat gebruikt wordt tijdens het laden en lossen wordt periodiek gecontroleerd op goede werking en onderhoudstoestand en, indien nodig, hersteld, vernieuwd of gemoderniseerd.4. Geluidsreducerende maatregelen aan de gebruikte vrachtwagens In wat hierna volgt, wordt een niet-limitatieve lijst van maatregelen weergegeven voor de gebruikte vrachtwagens.1° Het achteruitrijsignaal van de vrachtwagen moet uitgezet kunnen worden.2° De aandrijving van de eventuele koelgroepen waarmee de vrachtwagen is uitgerust, moet uitgezet kunnen worden.3° De wand en vloer in de laadruimte en de laadklep van de vrachtwagen zijn ontdreund of bedekt met geluidsabsorberend materiaal. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 6 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage 4.5.7.4 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne Bijlage 4.5.7.4. Criteria voor laad- en losverrichtingen met geluidsarm materiaal Voor de laad- en losverrichtingen met geluidsarm materiaal moet gebruikgemaakt worden van materialen die geluidsarm zijn opgebouwd op het niveau van de vrachtwagen (trekker en oplegger), de laad- en losplaats en het logistieke materiaal dat gebruikt wordt tijdens het laden en lossen van goederen. Het logistieke materiaal dat gebruikt wordt tijdens het laden en lossen, is als geluidsarm gecertificeerd. 1° Geluidsarme opbouw op het niveau van de oplegger van de vrachtwagen, bestaande uit : a) een geluidsarme vloer (egale laadvloer);b) een geluidsabsorberend plafond;c) geluidsarme wanden;d) een geluidsarme laadklep;e) een geluidsarme draai- of roldeur;f) een geluidsarme koelgroep.2° Geluidsarme opbouw op het niveau van de laad- en losplaats bestaande uit een geluidsarme vloer (egale vloer uit beton of asfalt, zonder ribbels of randen).3° Geluidsarme opbouw op het niveau van het logistieke materiaal dat gebruikt wordt tijdens het laden en lossen, bestaande uit een van de volgende elementen : a) geluidsarme elektrotranspallettrucks;b) geluidsarme handpallettrucks;c) geluidsarme kooiwagens;d) geluidsarme rolcontainers. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 7 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage 5.17.8 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne Bijlage 5.17.8. Aanvraagformulier bevoegde deskundige

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 8 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage 6.12 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne Bijlage 6.12. In overweging te nemen elementen bij het opstellen van procedures en instructies voor de reductie van stofemissies tijdens bouw-, sloop- en infrastructuurwerken die plaats vinden in open lucht en die worden uitgevoerd door een aannemer Algemeen 1° Puin, afkomstig van het breken, zandstralen, polijsten, slijpen, boren, frezen, zagen en slopen, wordt regelmatig opgeruimd.De voorkeur wordt gegeven aan werkmethodes waarbij het produceren, het vrijkomen en het verspreiden van stof wordt beperkt (stofafzuiging, water ...). 2° Bewerkte delen (voor het breken, zandstralen, polijsten, slijpen, boren, frezen, zagen, slopen ...) worden bevochtigd met een brandslang of met een nevelkanon. 3° De bron van de stofvorming wordt afgesloten om de verspreiding van stof te beperken.4° Tijdens droog weer of bij wind die tot visueel waarneembare stofverspreiding aanleiding geeft, worden handelingen extra omzichtig uitgevoerd om het opwaaien van stof te vermijden. Maatregelen ter beperking van stofverspreiding bij het transport, het laden en het lossen van stuivende stoffen 1° Grijpers : a) hijsen, zwenken en vieren : 1.grijpers die bovenaan geopend zijn, worden niet overladen zodat morsen vermeden wordt; 2. de schalen van de grijper worden gesloten bij het hijsen, zwenken en vieren;3. bij het zwenken worden bruuske bewegingen vermeden zodat stofverspreiding wordt beperken;b) openen : 1.de grijper wordt traag geopend; 2. boven een storthoop wordt de grijper zo laag mogelijk (< 1-2m) geopend;3. bij een storttrechter (hopper) wordt de grijper pas geopend als hij tot onder de bovenwand van de storttrechter is gezakt;4. na het ontladen wordt de grijper voldoende lang in de recipiënt gelaten om een stofarme ontlading te garanderen.2° Wielladers : a) de laadschep wordt niet overladen;er wordt niet boven de zijwanden geladen; b) bruuske bewegingen met geladen wielladers worden vermeden;c) geladen wielladers rijden met een aangepaste snelheid;d) wielladers worden zo laag mogelijk en op maximaal 1 meter boven de opslaghoop gelost;e) wielladers worden tijdig gereinigd zodat het stof verwijderd is.3° Laden en lossen van vrachtwagens : a) het overladen van de laadbak wordt vermeden;b) de belading kan gebeuren onder continue verneveling. Maatregelen ter beperking van stofverspreiding bij sloopwerken, breekwerken, zandstralen, polijsten, slijpen, boren, frezen en zagen 1° Slijpen en frezen : a) de slijpschijf wordt voorzien van een stofkap en stofafzuiging.De stofkap wordt zo aangebracht dat de zuigmond van de afzuigapparatuur dicht aansluit bij de slijpschijf; b) de opening tussen de afzuiging en de zaagsnede wordt klein gehouden zodat het stof optimaal wordt afgezogen;c) de afzuiging wordt voorzien van een stoffilter;d) de slijpschijf wordt gekoeld met water, waardoor de ontwikkeling van stof wordt beperkt;e) er wordt gewerkt in dezelfde richting als de draairichting van de schijf, zodat het stof niet via de gefreesde of geslepen sleuf naar buiten wordt gedreven;f) door de te slijpen of te frezen delen te bevochtigen wordt de stofontwikkeling tijdens de werken beperkt indien het materiaal dit toelaat.2° Boren : a) boorwerken worden uitgevoerd met gereedschappen die voorzien zijn van een stofafzuiging;b) door de te boren delen te bevochtigen wordt de stofontwikkeling tijdens de boorwerken beperkt indien het materiaal dit toelaat.3° Zagen : stofproductie wordt beperkt door de materialen te zagen onder toevoer van water, waardoor het gevormde stof neerslaat.4° Polijsten : bij het instrooien van de slijtlaag worden voorgemengde zand-cementmengsels toegepast.Zo wordt vermeden dat die mengsels op de werf aangemaakt moeten worden. 5° Sloopwerken : a) de sloopwerken worden uitgevoerd met een breekhamer die voorzien is van een stofafzuiging;b) door de te slopen delen te bevochtigen wordt de stofontwikkeling tijdens de sloopwerken beperkt. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 9 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage IX bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid Bijlage IX. Lijst van de milieu-inbreuken, ter uitvoering van artikel 16.1.2, 1°, f), en 16.4.27, derde lid, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid Enig artikel. Het niet-voldoen aan de volgende wettelijke verplichtingen, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van centrale stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater, wordt beschouwd als een milieu-inbreuk : Verplichtingen van de gebruiker en de eigenaar van een centraal stooktoestel

artikel

wettelijke verplichting

11, § 1

De eigenaar van een centraal stooktoestel zorgt ervoor dat het keuringsrapport of een duplicaat daarvan bij het toestel blijft zolang dat ongewijzigd in gebruik is.

11, § 2

De gebruiker bezorgt een duplicaat van het attest aan de eigenaar. De gebruiker en de eigenaar houden minstens de duplicaten van de attesten van de laatste twee onderhoudsbeurten bij.

11, § 3

De eigenaar van het centrale stooktoestel houdt het verwarmingsauditrapport bij zolang het toestel in gebruik is en geen nieuwe verwarmingsaudit werd uitgevoerd. De eigenaar bezorgt een duplicaat van het verwarmingsauditrapport aan de gebruiker.

11, § 4

De attesten en rapporten, bedoeld in § 1, § 2 en § 3, worden ter beschikking gehouden van de toezichthouder en voorgelegd op eenvoudig verzoek.

11, § 5

De eigenaar van het toestel bezorgt een duplicaat van de attesten en rapporten, bedoeld in § 1, § 2 en § 3, aan een gebruiker.

Verplichtingen van de persoon belast met de keuring vóór eerste ingebruikname, met de onderhoudsbeurt of met de verwarmingsaudit van een centraal stooktoestel

artikel

wettelijke verplichting

12, § 1

De keuring van een nieuw centraal stooktoestel, bedoeld in art. 7, bestaat uit : 1° het onderzoek van de goede en veilige staat van werking van het stooktoestel, met inbegrip van de controleproeven omtrent de goede staat van werking;2° het onderzoek van de algemene staat van het centrale stooktoestel, inzonderheid de goede verbinding tussen de brander en de centrale stookketel indien van toepassing;3° de controle van het rookgasafvoerkanaal, met inbegrip van de goede werking ervan, en het onderzoek naar de geschiktheid van het rookgasafvoerkanaal voor het stooktoestel waarmee het verbonden is;4° de controle op de aanwezigheid van de gebruikers- en onderhoudsinstructies;5° het controleren van de verluchting van het stooklokaal en de aanvoer van verbrandingslucht. De technicus voert de controleproeven omtrent de goede staat van werking, opgenomen in hoofdstuk I van bijlage I bij dit besluit uit volgens de instructies van de fabrikant, met apparatuur die minstens voldoet aan de technische specificaties, opgenomen in hoofdstuk II van bijlage I bij dit besluit, en daarbij rekening houdend met de voorschriften van hoofdstuk I van bijlage I bij dit besluit.

12, § 2

Een nieuw centraal stooktoestel, gevoed met vloeibare of gasvormige brandstof, moet voorzien zijn van meetopeningen aan rookgaszijde voor het uitvoeren van de controleproeven omtrent de goede staat van werking.

12, § 3

De technicus voert na de uitvoering van de keuring een verbrandingscontrole uit als vermeld in artikel 13.

13, § 1, eerste lid

De erkende technicus voert de onderhoudsbeurt van een centraal stooktoestel uit volgens de regels van goed vakmanschap. Hij houdt rekening met de onderhoudsinstructies van de fabrikant van het stooktoestel.

13, § 1, tweede lid

De controleproeven omtrent de goede staat van werking, opgenomen in hoofdstuk I van bijlage I bij dit besluit, voert hij uit volgens de instructies van de fabrikant, met apparatuur die minstens voldoet aan de technische specificaties, opgenomen in hoofdstuk II van bijlage I bij dit besluit. Hij houdt daarbij rekening met de voorschriften van hoofdstuk I van bijlage I bij dit besluit.

13, § 2

Bij een centraal stooktoestel, met een nominaal vermogen van 20 kW of meer en gevoed met vloeibare brandstof, bestaat de onderhoudsbeurt, bedoeld in artikel 8, 4°, uit : 1° het nazien van de algemene staat en de veilige staat van werking van het centrale stooktoestel, het controleren van de verluchting van het stooklokaal en de aanvoer van verbrandingslucht;2° een reinigingsbeurt : a) voor een stooktoestel aangesloten als type B : het reinigen en het controleren van het rookgasafvoerkanaal : het mechanisch vegen van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het stooktoestel, het nakijken van de algemene staat van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het stooktoestel (onder meer de dichtheid), en het controleren van de goede werking van het rookgasafvoerkanaal (onder meer de druk);b) voor een stooktoestel aangesloten als type C : het controleren van de correcte plaatsing volgens de code van goede praktijk en van de rookgaszijdige dichtheid van het rookgasafvoerkanaal.c) het reinigen en het controleren van het centrale stooktoestel en de inwendige delen van het centrale stooktoestel, het reinigen en het controleren van de ventilator, en het nakijken van de dichtheid van het centrale stooktoestel;3° de verbrandingscontrole : het nazien en het afstellen van de brander, alsook van de inrichtingen en de onderdelen die voor de werking ervan noodzakelijk zijn, gevolgd door de controleproeven omtrent de goede staat van werking. 13, § 3

Bij een centraal stooktoestel, met een nominaal vermogen van 20 kW of meer en gevoed met gasvormige brandstof, bestaat de onderhoudsbeurt, bedoeld in artikel 8, 4°, uit : 1° het nazien van de algemene staat en de veilige staat van werking van het centrale stooktoestel, het controleren van de verluchting van het stooklokaal en de aanvoer van verbrandingslucht;2° een reinigingsbeurt : a) voor een stooktoestel aangesloten als type B : het reinigen en het controleren van het rookgasafvoerkanaal : het mechanisch vegen van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het centrale stooktoestel, het nakijken van de algemene staat van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het centrale stooktoestel (onder meer de dichtheid), en het controleren van de goede werking van het rookgasafvoerkanaal (onder meer de druk);b) voor een stooktoestel aangesloten als type C : het controleren van de correcte plaatsing volgens de code van goede praktijk en van de rookgaszijdige dichtheid van het rookgasafvoerkanaal;c) het reinigen en het controleren van het centrale stooktoestel : het ontstoffen van het centrale stooktoestel, het reinigen van de branderbedden en de warmtewisselaar, en, voor gasketels met ventilatorbrander, het reinigen van de ventilator en de brander, en het nakijken van de dichtheid van het centrale stooktoestel;3° een verbrandingscontrole : dit omvat het uitvoeren van de controleproeven omtrent de goede staat van werking en, voor gasketels met ventilatorbrander, het afregelen van de ventilatorbrander. 13, § 4

Bij een centraal stooktoestel, gevoed met vaste brandstof, bestaat de onderhoudsbeurt, bedoeld in artikel 8, 4°, uit : 1° het controleren van de algemene staat en de veilige staat van werking van het centrale stooktoestel, met inbegrip van het controleren van de verluchting in het lokaal waarin het centrale stooktoestel staat, en van de aanvoer van de verbrandingslucht.2° het reinigen en het controleren van het rookgasafvoerkanaal : het mechanisch vegen van het rookgasafvoerkanaal en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het centrale stooktoestel, het nakijken van de algemene staat van het rookgasafvoerkanaal, en van het verbindingsstuk tussen het rookgasafvoerkanaal en het centrale stooktoestel en het controleren van de goede werking van het rookgasafvoerkanaal (onder meer de druk);3° het reinigen van de inwendige delen van het centrale stooktoestel : het reinigen van de warmtewisselaar en alle andere inwendige delen die in contact komen met de rookgassen of de brandstof. 13, § 5, tweede lid

Een schoorsteenveger mag het rookgasafvoerkanaal alleen reinigen en controleren. Als de technicus het rookgasafvoerkanaal niet zelf reinigt en controleert, vat hij het onderhoud pas aan nadat hem het reinigingsattest is voorgelegd.

14, § 1

De verwarmingsaudit, bedoeld in artikel 9, § 2, 1° en 2°, wordt, bij een centraal stooktoestel met een nominaal vermogen kleiner of gelijk aan 100 kW, uitgevoerd aan de hand van het rekeninstrument dat door de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, ter beschikking wordt gesteld.

14, § 2, eerste lid

De verwarmingsaudit, bedoeld in artikel 9, § 2, 3°, a) en b), wordt uitgevoerd aan de hand van software die door de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, ter beschikking wordt gesteld.

14, § 2, tweede lid, eerste zin

De verwarmingsaudit, bedoeld in artikel 9, § 2, 3°, c), wordt uitgevoerd aan de hand van een berekeningsmethodiek die door de erkende technicus verwarmingsaudit wordt gekozen maar een beoordeling toelaat van het rendement van de ketel en van de ketelgrootte ten opzichte van de verwarmingsbehoeften van het gebouw.

14, § 2, tweede lid, tweede zin

De erkende technicus verwarmingsaudit geeft de afdeling op eenvoudig verzoek de nodige informatie over de gehanteerde berekeningsmethodiek.

14, § 4, 1°

De persoon die de verwarmingsaudit van het centrale stooktoestel heeft uitgevoerd : 1° verstrekt aan de eigenaar van het centrale stooktoestel informatie omtrent de bestaande steunmaatregelen van de overheid of derden en de geschatte besparing op het energieverbruik met het oog op de vervanging van oudere ketels; 14, § 4, 2°

De persoon die de verwarmingsaudit van het centrale stooktoestel heeft uitgevoerd : 2° adviseert de eigenaar van het centrale stooktoestel over vervanging van de ketel, over andere wijzigingen van het verwarmingssysteem en alternatieve oplossingen die een significante energiebesparing kunnen realiseren. 15, § 1, eerste zin

De persoon die de keuring van een nieuw centraal stooktoestel, bedoeld in artikel 7, uitvoert, overhandigt aan de eigenaar een behoorlijk ingevuld keuringsrapport en een verbrandingsattest.

15, § 1, tweede zin

Een duplicaat ervan houdt hij gedurende minstens één jaar ter beschikking van de toezichthouder.

15, § 2, eerste zin

De persoon die de gedeeltelijke of de volledige onderhoudsbeurt van artikel 8, 4°, heeft uitgevoerd overhandigt aan de gebruiker van het centrale stooktoestel het behoorlijk ingevulde reinigingsattest en/of het behoorlijk ingevulde verbrandingsattest.

15, § 2, tweede zin

Een duplicaat ervan houdt hij gedurende minstens één jaar ter beschikking van de toezichthouder.

15, § 3, eerste zin

De persoon die de verwarmingsaudit, bedoeld in artikel 9, heeft uitgevoerd, overhandigt aan de eigenaar van het centrale stooktoestel een verwarmingsauditrapport.

15, § 3, tweede zin

Een duplicaat ervan houdt hij gedurende minstens één jaar ter beschikking van de toezichthouder.

15, § 5, eerste zin

Een behoorlijk ingevuld reinigingsattest, verbrandingsattest, keuringsrapport of verwarmingsauditrapport bevat minstens de gegevens, gevraagd in het toepasselijke model uit bijlage III in duidelijk leesbare alfanumerieke tekens.

15, § 6, tweede lid

Een schoorsteenveger mag alleen een reinigingsattest opstellen voor het gedeelte reinigen en controleren van het rookgasafvoerkanaal.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 10 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage XXIII bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid Bijlage XXIII. Lijst van de milieu-inbreuken, ter uitvoering van artikel 16.1.2, 1°, f), en artikel 16.4.27, derde lid, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid Enig artikel. Het niet-voldoen aan de volgende wettelijke verplichtingen, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, wordt beschouwd als een milieu-inbreuk :

artikel

wettelijke verplichting

34, § 2

De erkende persoon past de normen en codes van goed praktijk toe die voor het gebruik van de erkenning in het Vlaamse Gewest van toepassing zijn.

34, § 3

De erkende persoon beschikt over een verzekering tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, inclusief de beroepsaansprakelijkheid, ten gevolge van het gebruik van de erkenning. In afwijking hiervan zijn de opleidingscentra verzekerd voor de ongevallen, schade en de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van leraren en studenten.

34, § 4, eerste zin

De attesten, vaststellingen, verslagen en andere documenten die door een erkende persoon worden afgeleverd, zijn voldoende duidelijk en uitgebreid zodat het uit de lezing ervan mogelijk is om na te gaan of aan de reglementaire voorschriften is voldaan.

34, § 4, tweede zin

Die attesten, vaststellingen, verslagen en andere documenten worden ondertekend door de erkende persoon.

34, § 5, eerste lid

De erkende persoon deelt elke wijziging in de identificatiegegevens, elke wijziging van de gegevens die tot de erkenning hebben geleid, waardoor hij niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, of de definitieve stopzetting van het gebruik van de erkenning onverwijld mee aan de bevoegde afdeling.

34, § 5, tweede lid

De erkende persoon stelt aan de bevoegde afdeling alle inlichtingen en documenten ter beschikking waar ze om vraagt met betrekking tot de erkenning en richt zich naar de instructies die door de bevoegde afdeling en de toezichthouders worden gegeven.

34, § 6

Het is de erkende persoon, zelfs na het beëindigen van zijn functie, verboden vertrouwelijke gegevens kenbaar te maken, waarvan hij ten gevolge van zijn opdrachten kennis heeft gekregen.

34, § 7

Personeelsleden van de bevoegde afdeling kunnen hun erkenning niet gebruiken als ze met betrekking tot de erkenning of de taken van de erkenninghouder een adviserende, toezichthoudende of beslissende functie uitoefenen.

34, § 8

De erkende persoon verleent zijn medewerking aan periodieke evaluaties die door de bevoegde afdeling worden opgezet.

34, § 9

De erkende persoon legt vijfjaarlijks een bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 54/1, § 2, voor aan de bevoegde afdeling of voor de erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f), en de erkende technici, vermeld in artikel 6, 2°, a) tot en met e), aan een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°.

Bijzondere gebruikseisen voor deskundigen

artikel

wettelijke verplichting

35, 1°

De erkende milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen, vermeld in artikel 6, 1°, a) : 1° beschikt over het behoorlijk onderhouden materiaal dat voldoet aan alle reglementaire eisen en dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken waarvoor de erkenning werd verkregen; 35, 2°

De erkende milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen, vermeld in artikel 6, 1°, a) : 2° beschikt over de nodige vakliteratuur en technische gegevens over de uit te voeren taken met betrekking tot de erkenning. 35, 3°

De erkende milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen, vermeld in artikel 6, 1°, a) : 3° bezorgt uiterlijk één maand na het opstellen van het attest van prototypekeuring van een houder, een permanent lekdetectiesysteem of een overvulbeveiliging als vermeld in respectievelijk bijlage 5.17.2, bijlage 5.17.3 en bijlage 5.17.7 van titel II van het VLAREM, een kopie van het attest of verslag dat hij opmaakt naar aanleiding van de prototypekeuring aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen;

36, 1°

De erkende milieudeskundige in de discipline bodemcorrosie, vermeld in artikel 6, 1°, b) : 1° beschikt over het behoorlijk onderhouden materiaal dat voldoet aan alle reglementaire eisen en dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken waarvoor de erkenning werd verkregen; 36, 2°

De erkende milieudeskundige in de discipline bodemcorrosie, vermeld in artikel 6, 1°, b) : 2° beschikt over de nodige vakliteratuur en technische gegevens over de uit te voeren taken met betrekking tot de erkenning. 37, 1°

De erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2) : 1° beschikt minstens over de apparatuur, vermeld in bijlage 8, die bij dit besluit is gevoegd; 37, 2°

De erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2) : 2° kan de nodige software voor het uitvoeren van zijn taken hanteren en de resultaten ervan correct interpreteren; 37, 3°

De erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2) : 3° houdt een kwaliteitshandboek bij dat minstens de inhoud, vermeld in bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd, bevat; 37, 4°

De erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2) : 4° beschikt over de nodige vakliteratuur en gegevens over de uit te voeren taken met betrekking tot de erkenning; 37, 5°

De erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2) : 5° blijft op de hoogte van de recentste ontwikkelingen en wetgeving inzake de discipline geluid en trillingen door jaarlijks een bijscholing van minstens acht uur te volgen; 37, 6°

De erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2) : 6° keurt de sonometers die door de overheden, belast met de controle op de toepassing van de wet Geluidshinder en de uitvoeringsbesluiten ervan, worden aangeboden, en levert daarvan een attest af dat de deugdelijkheid en de nauwkeurigheid van de apparatuur waarborgt voor een periode van twaalf maanden; 37, 7°

De erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2) : 7° heeft geen rechtstreeks belang in een bedrijf dat apparaten of toestellen die met geluidsmeting of lawaaibestrijding te maken hebben, fabriceert of verhandelt; 37, 8°

De erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2) : 8° houdt de logboeken en de procedures, vermeld in bijlage 7/1, die bij dit besluit is gevoegd, ten minste vijf jaar bij; 37, 9°

De erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2) : 9° kalibreert de meetapparatuur op de tijdstippen die hieronder aangegeven worden, en houdt de resultaten daarvan bij in een logboek : a) eerstelijnskalibratie : ijking van meetapparatuur voor en na elke meting;b) tweedelijnskalibratie : jaarlijkse reciproque ijking van meetapparatuur met behulp van een extern gekalibreerd referentiemeetapparaat;c) derdelijnskalibratie : tweejaarlijkse externe ijking van een referentiemeetapparaat; 37, 10°

De erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2) : 10° houdt de meetgegevens van onderzoeken in het kader van de erkenning ten minste vijf jaar bij. 38, 1°, eerste 18 woorden

De erkende MER-deskundige, vermeld in artikel 6, 1°, d) : 1° beschikt over de nodige software voor het voorspellen van effecten van plannen en projecten op mens en milieu ...

38, 1°, laatste 9 woorden

De erkende MER-deskundige, vermeld in artikel 6, 1°, d) : 1° kan die hanteren en de resultaten ervan correct interpreteren; 38, 2°

De erkende MER-deskundige, vermeld in artikel 6, 1°, d) : 2° beschikt over de nodige vakliteratuur en gegevens over de uit te voeren taken met betrekking tot de erkenning; 38, 3°

De erkende MER-deskundige, vermeld in artikel 6, 1°, d) : 3° blijft op de hoogte van de recentste ontwikkelingen en wetgeving inzake de discipline waarvoor hij erkend is, door daarvoor jaarlijks een bijscholing van minstens acht uur te volgen per discipline. 39, 1°, eerste 22 woorden

De erkende VR-deskundige, vermeld in artikel 6, 1°, e) : 1° beschikt over de nodige software voor het berekenen van risico's voor mens en milieu bij industriële ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn...

39, 1°, laatste 9 woorden

De erkende VR-deskundige, vermeld in artikel 6, 1°, e) : 1° kan die hanteren en de resultaten ervan correct interpreteren; 39, 2°

De erkende VR-deskundige, vermeld in artikel 6, 1°, e) : 2° beschikt over de nodige vakliteratuur en gegevens over de uit te voeren taken met betrekking tot de erkenning; 39, 3°

De erkende VR-deskundige, vermeld in artikel 6, 1°, e) : 3° blijft op de hoogte van de recentste ontwikkelingen en wetgeving inzake veiligheidsrapportage door daarvoor jaarlijks een bijscholing van minstens acht uur te volgen. 39/1, eerste lid, 1°

De erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f) : 1° toont op verzoek het materiaal dat hij gebruikt bij de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de erkenning; 39/1, eerste lid, 2°

De erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f) : 2° voert de keuring, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, of artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid, van titel II van het VLAREM correct uit en interpreteert de resultaten correct;

39/1, eerste lid, 3°, eerste zin

De erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f) : 3° bezorgt na iedere keuring van airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW als vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, of artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid, van titel II van het VLAREM, een verslag van de keuring aan de exploitant van het gebouw met het airconditioningsysteem.

39/1, eerste lid, 3°, tweede zin

3° Het keuringsverslag bevat het resultaat van de keuring, alsook aanbevelingen voor een kostenefficiënte verbetering van de energieprestatie van het gekeurde systeem en, in voorkomend geval, de evaluatie van de aanbevelingen die bij de vorige keuring werden geformuleerd; 39/1, eerste lid, 4°, eerste zin

De erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f) : 4° houdt alle gegevens van de keuring op dusdanige wijze bij dat een controle op het verloop van de keuring mogelijk is. 39/1, eerste lid, 4°, tweede zin

4° Die gegevens en het keuringsverslag worden gedurende ten minste drie jaar bewaard en worden ter beschikking gehouden van de afdeling, bevoegd voor erkenningen, en de keuringsinstelling, vermeld in artikel 58/2; 39/1, eerste lid, 5°

De erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f) : 5° houdt een overzichtslijst bij van alle keuringen als vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, of artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid, van titel II van het VLAREM, die hij in het voorbije kalenderjaar uitgevoerd heeft;

39/1, eerste lid, 6°

De erkende airco-energiedeskundige, vermeld in artikel 6, 1°, f) : 6° volgt vijfjaarlijks de bijscholing en slaagt voor het bijhorende examen, vermeld in artikel 43/4, 2°, in een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, f).

Bijzondere gebruikseisen voor technici

artikel

wettelijke verplichting

40, eerste lid, 1°

De erkende technicus, vermeld in artikel 6, 2°, a) tot en met d) : 1° toont, op eenvoudig verzoek, het materiaal dat hij gebruikt bij het uitvoeren van de taken met betrekking tot de verleende erkenning; 40, eerste lid, 2°

De erkende technicus, vermeld in artikel 6, 2°, a) tot en met d) : 2° maakt uitsluitend gebruik van apparatuur die voldoet aan alle reglementaire eisen, vermeld in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd; 40, eerste lid, 3°, eerste zin

De erkende technicus, vermeld in artikel 6, 2°, a) tot en met d) : 3° volgt vijfjaarlijks de bijscholing, vermeld in bijlage 1, hoofdstuk 3, die bij dit besluit is gevoegd, en slaagt voor de bijhorende proef. 40, eerste lid, 3°, tweede zin

3° Die bijscholing wordt gevolgd in een daartoe erkend opleidingscentrum; 40, eerste lid, 4°

De erkende technicus, vermeld in artikel 6, 2°, a) tot en met d) : 4° voert de keuring, onderhoudsbeurt of verwarmingsaudit, vermeld in artikel 12, 13, en 14 van het besluit inzake het onderhoud en nazicht van centrale stooktoestellen, correct uit; 40, eerste lid, 5°

De erkende technicus, vermeld in artikel 6, 2°, a) tot en met d) : 5° levert de attesten en rapporten af en houdt die ter beschikking, zoals bepaald in artikel 15 van het besluit inzake het onderhoud en nazicht van centrale stooktoestellen. 40/1, 2°

De erkende koeltechnicus, vermeld in artikel 6, 2°, e) : 2° bezorgt een afschrift van de volgende registraties aan de eigenaar of beheerder van de stationaire koelinstallatie die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat en noteert ze, als dat van toepassing is, in het installatiegebonden logboek : a) bij de initiële installatie of een aanpassing van de koelinstallatie waardoor de nominale koelmiddelinhoud of het type koelmiddel wijzigt : 1) de nominale koelmiddelinhoud, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent;2) het type koelmiddel;3) indien bij de installatie gerecycleerde of geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen gebruikt worden : de vermelding hiervan en de naam en het adres van het recyclage- of regeneratiebedrijf;4) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de initiële installatie of de aanpassing van de koelinstallatie uitgevoerd heeft;5) de naam en het erkenningsnummer van het koeltechnisch bedrijf waar de technicus werkt;b) als gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen werden bijgevuld of afgetapt : 1) het type koelmiddel;2) de hoeveelheid, uitgedrukt in metrische eenheid;3) de datum van bijvulling of aftapping;4) de reden van bijvulling of aftapping;5) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de bijvulling of aftapping uitgevoerd heeft;6) als dat van toepassing is : de naam en het erkenningsnummer van het koeltechnisch bedrijf waar de technicus werkt; 7) na elke bijvulling voor een koelinstallatie als vermeld in artikel 5.16.3.3, § 5, van titel II van het VLAREM : het relatief lekverlies; c) als lekkagecontroles als vermeld in artikel 4 van verordening nr. 517/2014 of artikel 23 van verordening nr. 1005/2009 uitgevoerd worden : 1) de datum van de lekkagecontrole; 2) een beschrijving en de resultaten van de uitgevoerde controles;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de lekkagecontrole uitgevoerd heeft;d) de nominale koelmiddelinhoud van de koelinstallatie, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent, als die niet gekend is;e) bij een buitendienststelling : 1) de datum van de buitendienststelling;2) de maatregelen die genomen zijn om de gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen terug te winnen en te verwijderen;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de installatie buiten dienst gesteld heeft;4) de naam en het erkenningsnummer van het koeltechnisch bedrijf waar de technicus werkt; 40/1, 3°

De erkende koeltechnicus, vermeld in artikel 6, 2°, e) : 3° toont op verzoek het materiaal dat hij gebruikt bij de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de erkenning; 40/1, 4°, eerste zin

De erkende koeltechnicus, vermeld in artikel 6, 2°, e) : 4° slaagt vijfjaarlijks voor het actualisatie-examen in een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, h), of voor een gelijkwaardig examen dat aanvaard is door de afdeling, bevoegd voor erkenningen. 40/1, 4°, tweede zin

4° Als het certificaat van bekwaamheid als vermeld in artikel 17/1, 2°, of artikel 32, § 2, eerste lid, 7°, b), ouder is dan vijf jaar na de afgiftedatum, vermeld op het certificaat, slaagt hij voor het actualisatie-examen of voor een gelijkwaardig examen vóór hij de erkenning kan gebruiken. 40/1, 4°, vierde zin

4° De datum van het slagen voor het actualisatie-examen of een gelijkwaardig examen mag niet ouder zijn dan vijf jaar, voorafgaand aan de datum van de betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/1, 3°, of artikel 32, § 2, derde lid; 40/1, 7°

De erkende koeltechnicus, vermeld in artikel 6, 2°, e) : 7° beschikt over een vertaling van zijn certificaat van categorie I, II, III of IV naar het Nederlands, Frans, Duits of Engels als het certificaat in een andere taal dan in een van die talen werd afgegeven; 40/2, 1°

De erkende technicus voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 6, 2°, f) : 1° bezorgt een afschrift van de volgende registraties aan de eigenaar of beheerder van de brandbeveiligingsapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat : a) bij de initiële installatie of een aanpassing van de brandbeveiligingsapparatuur waardoor de nominale inhoud aan blusmiddel of het type blusmiddel wijzigt : 1) de nominale inhoud, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent;2) het type blusmiddel;3) indien bij de installatie gerecycleerde of geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen gebruikt worden : de vermelding hiervan en de naam en het adres van het recyclage- of regeneratiebedrijf;4) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de initiële installatie of de aanpassing van de brandbeveiligingsapparatuur uitgevoerd heeft;5) de naam en het erkenningsnummer van het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur waar de technicus werkt;b) als gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen werden bijgevuld of afgetapt : 1) het type blusmiddel;2) de hoeveelheid, uitgedrukt in metrische eenheid;3) de datum van bijvulling of aftapping;4) de reden van bijvulling of aftapping;5) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de bijvulling of aftapping uitgevoerd heeft;6) als dat van toepassing is : de naam en het erkenningsnummer van het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur waar de technicus werkt;c) als lekkagecontroles als vermeld in artikel 4 van verordening nr. 517/2014 of artikel 23 van verordening nr. 1005/2009 uitgevoerd worden : 1) de datum van de lekkagecontrole; 2) een beschrijving en de resultaten van de uitgevoerde controles;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de lekkagecontrole uitgevoerd heeft;d) de nominale inhoud van de brandbeveiligingsapparatuur, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent, als die niet gekend is;e) bij een buitendienststelling : 1) de datum van de buitendienststelling;2) de maatregelen die genomen zijn om de gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen terug te winnen en te verwijderen;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de installatie buiten dienst gesteld heeft;4) de naam en het erkenningsnummer van het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur waar de technicus werkt; 40/2, 2°

De erkende technicus voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 6, 2°, f) : 2° toont op verzoek het materiaal dat hij gebruikt bij de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de erkenning; 40/2, 5°

De erkende technicus voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 6, 2°, f) : 6° beschikt over een vertaling van zijn certificaat naar het Nederlands, Frans, Duits of Engels als het certificaat in een andere taal dan in een van die talen werd afgegeven; 40/3, 1°

De erkende technicus, vermeld in artikel 6, 2°, g) tot en met i) : 1° toont op verzoek het materiaal dat hij gebruikt bij de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de erkenning; 40/3, 4°

De erkende technicus, vermeld in artikel 6, 2°, g) tot en met i) : 4° beschikt over een vertaling van zijn certificaat naar het Nederlands, Frans, Duits of Engels als het certificaat in een andere taal dan in een van die talen werd afgegeven;

Bijzondere gebruikseisen voor milieucoördinatoren

artikel

wettelijke verplichting

41, § 1, eerste lid, eerste zin

De erkende milieucoördinator, vermeld in artikel 6, 3°, a), schoolt zich permanent bij inzake milieuwetenschappen, inclusief milieutechnologie en recht, alsook inzake de taken, vermeld in het decreet Milieubeleid door cursussen, seminaries, studiedagen, en dergelijke te volgen.

41, § 1, tweede lid

De bijscholing van de milieucoördinator bedraagt ten minste dertig uur per kalenderjaar.

Bijzondere gebruikseisen voor opleidingscentra

artikel

wettelijke verplichting

42, 1°

Het erkende opleidingscentrum voor het verstrekken van de aanvullende vorming voor milieucoördinatoren, vermeld in artikel 6, 4°, a) : 1° beschikt over de nodige infrastructuur (leslokalen, didactisch materiaal, bibliotheek) om de cursist in staat te stellen de nodige kennis en bekwaamheid te verwerven voor het vervullen van de taken van de milieucoördinator; 42, 2°

Het erkende opleidingscentrum voor het verstrekken van de aanvullende vorming voor milieucoördinatoren, vermeld in artikel 6, 4°, a) : 2° aanvaardt alleen cursisten die voldoen aan de volgende toelatingsvoorwaarden : a) voor de aanvullende vorming van het eerste niveau : de graad van bachelor of een daarmee gelijkgeschakelde graad bezitten;b) voor de aanvullende vorming van het tweede niveau : het diploma van secundair onderwijs of gelijkwaardige getuigschriften of certificaten bezitten;c) voor de overgangscursussen van het tweede niveau naar het eerste niveau : het getuigschrift van aanvullende vorming voor milieucoördinatoren van het tweede niveau bezitten; 42, 3°, tweede zin

3° De vrijstelling geldt niet voor het maken van een eindwerk; 42, 4°, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum voor het verstrekken van de aanvullende vorming voor milieucoördinatoren, vermeld in artikel 6, 4°, a) : 4° brengt de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, minstens één maand vooraf op de hoogte van de datum van de examens en van de bespreking van de eindwerken. 42, 4°, tweede zin

4° Een lijst met de vermelding van de titels van de eindwerken wordt gelijktijdig met de lijst van voormelde data aan de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, bezorgd. 42, 4°, derde zin

4° De afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, kan zetelen in de examen- of eindwerkjury; 42, 5°, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum voor het verstrekken van de aanvullende vorming voor milieucoördinatoren, vermeld in artikel 6, 4°, a) : 5° stelt ten minste tweemaal per jaar een verslag op over de inhoudelijke werking van de opvolgingscommissie die waakt over de organisatie en de programma-inhoud van de cursussen. 42, 5°, tweede zin

5° Dit verslag omvat minimaal een beschrijving van de vergadering en activiteiten, en wordt aan de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, bezorgd; 42, 6°, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum voor het verstrekken van de aanvullende vorming voor milieucoördinatoren, vermeld in artikel 6, 4°, a) : 6° nodigt de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, uit op elke vergadering van de opvolgingscommissie. 42, 7°

Het erkende opleidingscentrum voor het verstrekken van de aanvullende vorming voor milieucoördinatoren, vermeld in artikel 6, 4°, a) : 7° moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de opleidingen en examens bij te wonen. 43, § 1, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid en bijscholing inzake vloeibare brandstof, vermeld in artikel 6, 4°, b), organiseert de opleiding met het bijhorende examen inzake vloeibare brandstof, waarvan de inhoud en de minimale duur van de opleiding worden vastgelegd in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 1, onderafdeling 1 en 2, die bij dit besluit is gevoegd, en organiseert, in voorkomend geval, de bijscholing met het bijhorende examen inzake vloeibare brandstof, waarvan de inhoud van de bijscholing en de minimale duur van de bijscholing en het bijhorende examen worden vastgelegd in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 1, onderafdeling 3, die bij dit besluit is gevoegd.

43, § 1, tweede lid

Het bijhorende examen bestaat uit vijf onderdelen : 1° een schriftelijk theoretisch deel;2° een praktische proef;3° een mondeling theoretisch deel;4° een onderdeel over de kennis van de Vlaamse wetgeving en de daarin opgenomen terminologie;5° een proef over de verwarmingsaudit. 43, § 1, derde lid

De proef over de verwarmingsaudit bestaat uit het beoordelen van het rendement en de correcte dimensionering van centrale verwarmingsketels met het rekeninstrument, vermeld in artikel 14 van het besluit inzake het onderhoud en nazicht van centrale stooktoestellen.

43, § 2, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid of, in voorkomend geval, van bijscholing inzake vloeibare brandstof uit nadat een persoon de opleiding of, in voorkomend geval, de bijscholing gevolgd heeft en geslaagd is voor het bijhorende examen, vermeld in paragraaf 1.

43, § 2, tweede lid, eerste zin

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd.

43, § 2, tweede lid, tweede zin

Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43, § 2, tweede lid, derde zin

Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43, § 2, tweede lid, vierde zin

Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43, § 3, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43, § 3, tweede zin

Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd.

43, § 4

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat door de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 14, 3°, of artikel 34, § 9, voorgelegd is, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43, § 5

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de infrastructuur en het materiaal, vermeld in bijlage 1, hoofdstuk 1, afdeling 1, die bij dit besluit is gevoegd, om de opleiding, theoretische en praktische oefeningen, examens en, in voorkomend geval, de bijscholing te organiseren. De infrastructuur biedt elke leerling de mogelijkheid om zelf proefnemingen uit te voeren.

43, § 6

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar.

43, § 7, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een opleiding of, in voorkomend geval, de bijscholing van start gaat, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van de geplande opleiding of, in voorkomend geval, van de bijscholing en het bijhorende examen.

43, § 7, tweede zin

Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de opleidingen, bijscholingen en examens bij te wonen.

43, § 7, derde zin

De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury.

43, § 8

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/1, § 1, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid en bijscholing inzake gasvormige brandstof, vermeld in artikel 6, 4°, c), organiseert de opleiding met het bijhorende examen inzake gasvormige brandstof, waarvan de inhoud en de minimale duur van de opleiding worden vastgelegd in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 1 tot en met 5, die bij dit besluit is gevoegd, en organiseert, in voorkomend geval, de bijscholing met het bijhorende examen inzake gasvormige brandstof waarvan de inhoud en de minimale duur van de bijscholing worden vastgelegd in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 2, onderafdeling 6, die bij dit besluit is gevoegd.

43/1, § 1, tweede lid, eerste zin

De opleiding en bijscholing gasvormige brandstof bestaan telkens uit twee modules : een basismodule GI over algemeenheden met betrekking tot het verwarmen met gasvormige brandstof en over gasketels met niet-premix brander en met premix brander, en een uitbreidingsmodule GII over gasketels met ventilatorbrander.

43/1, § 1, tweede lid, tweede zin

Na elke module volgt een examen.

43/1, § 1, derde lid

Het bijhorende examen van de module GI bestaat uit vijf onderdelen : 1° een schriftelijk theoretisch deel;2° een praktische proef;3° een mondeling theoretisch deel;4° een onderdeel over de kennis van de Vlaamse wetgeving en de daarin opgenomen terminologie;5° een proef over de verwarmingsaudit. 43/1, § 1, vierde lid

De proef over de verwarmingsaudit bestaat uit het beoordelen van het rendement en de correcte dimensionering van centrale verwarmingsketels met het rekeninstrument, vermeld in artikel 14 van het besluit inzake het onderhoud en nazicht van centrale stooktoestellen.

43/1, § 1, zesde lid

Het bijhorende examen van de module GII bestaat uit drie onderdelen : 1° een schriftelijk theoretisch deel;2° een praktische proef;3° een mondeling theoretisch deel. 43/1, § 2

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, past de volgende voorwaarde voor toelating tot het bijhorende examen van de betreffende module toe : aan het examen met betrekking tot de uitbreidingsmodule GII over gasketels met ventilatorbrander kan alleen deelgenomen worden door een technicus met een certificaat van bekwaamheid inzake gasvormige brandstof niveau GI, die geslaagd is voor een voorafgaande test over elektriciteit.

43/1, § 3, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid of, in voorkomend geval, van bijscholing inzake gasvormige brandstof uit nadat een persoon de opleiding of, in voorkomend geval, de bijscholing gevolgd heeft en geslaagd is voor het bijhorende examen, vermeld in paragraaf 1.

43/1, § 3, tweede lid, eerste zin

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd.

43/1, § 3, tweede lid, tweede zin

Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/1, § 3, tweede lid, derde zin

Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/1, § 3, tweede lid, vierde zin

Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/1, § 4, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/1, § 4, tweede zin

Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd.

43/1, § 5

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van de betaling van de retributie, vermeld in artikel 15, 3°, of artikel 34, § 9, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/1, § 6

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de infrastructuur en het materiaal, vermeld in bijlage 1, hoofdstuk 1, afdeling 2, die bij dit besluit is gevoegd, om de opleiding, theoretische en praktische oefeningen, examens en, in voorkomend geval, de bijscholing te organiseren. De infrastructuur biedt elke leerling de mogelijkheid om zelf proefnemingen uit te voeren.

43/1, § 7

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar.

43/1, § 8, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een opleiding of, in voorkomend geval, de bijscholing van start gaat, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van de geplande opleiding of, in voorkomend geval, van de bijscholing en het bijhorende examen.

43/1, § 8, tweede zin

Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de opleidingen, bijscholingen en examens bij te wonen.

43/1, § 8, derde zin

De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury.

43/1, § 9

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/2, § 1, eerste lid, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid en bijscholing inzake verwarmingsaudit, vermeld in artikel 6, 4°, d), organiseert de opleiding met het bijhorende examen inzake de verwarmingsaudit, waarvan de inhoud en de minimale duur van de opleiding worden vastgelegd in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 4, onderafdeling 1, die bij dit besluit is gevoegd, en organiseert, in voorkomend geval, de bijscholing met het bijhorende examen inzake de verwarmingsaudit.

43/2, § 1, tweede lid

Het bijhorende examen bestaat uit twee onderdelen : 1° een schriftelijk deel;2° een praktische proef. 43/2, § 1, derde lid

De proef over de verwarmingsaudit bestaat uit het beoordelen van het rendement en de correcte dimensionering van centrale verwarmingsketels met software die geschikt is voor toestellen op vloeibare en gasvormige brandstof.

43/2, § 2, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid of, in voorkomend geval, van bijscholing inzake de verwarmingsaudit uit nadat een persoon de opleiding of, in voorkomend geval, de bijscholing gevolgd heeft en geslaagd is voor het bijhorende examen, vermeld in paragraaf 1.

43/2, § 2, tweede lid, eerste zin

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd.

43/2, § 2, tweede lid, tweede zin

Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/2, § 2, tweede lid, derde zin

Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/2, § 2, tweede lid, vierde zin

Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/2, § 3, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/2, § 3, tweede zin

Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd.

43/2, § 4

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van de betaling van de retributie, vermeld in artikel 16, 4°, of artikel 34, § 9, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/2, § 5

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de infrastructuur en het materiaal, vermeld in bijlage 1, hoofdstuk 1, afdeling 3, die bij dit besluit is gevoegd, om de opleiding, theoretische en praktische oefeningen, examens en, in voorkomend geval, de bijscholing te organiseren. De infrastructuur biedt elke leerling de mogelijkheid om zelf proefnemingen uit te voeren.

43/2, § 6

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar.

43/2, § 7, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een opleiding of, in voorkomend geval, de bijscholing van start gaat, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van de geplande opleiding of, in voorkomend geval, de bijscholing en het bijhorende examen.

43/2, § 7, tweede zin

Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de opleidingen, bijscholingen en examens bij te wonen.

43/2, § 7, derde zin

De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury.

43/2, § 8

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/3, § 1, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid en bijscholing inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks, vermeld in artikel 6, 4°, e), organiseert de opleiding met het bijhorende examen inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks, waarvan de inhoud en de minimale duur van de opleiding worden vastgelegd in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 5, onderafdeling 1 en 2, die bij dit besluit is gevoegd, en organiseert, in voorkomend geval, de bijscholing met het bijhorende examen inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks, waarvan de inhoud en de minimale duur van de bijscholing worden vastgelegd in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 5, onderafdeling 3, die bij dit besluit is gevoegd.

43/3, § 1, tweede lid

Het bijhorende examen bestaat uit vier onderdelen : 1° een schriftelijk theoretisch deel;2° een praktische proef;3° een mondeling theoretisch deel;4° een onderdeel over de kennis van de Vlaamse wetgeving en de daarin opgenomen terminologie. 43/3, § 1, derde lid

De praktische proef wordt afgesloten met het invullen van het bijhorende certificaat van de gecontroleerde opslaghouder.

43/3, § 2, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid of, in voorkomend geval, van bijscholing inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks uit nadat een persoon de opleiding of, in voorkomend geval, de bijscholing gevolgd heeft en geslaagd is voor het bijhorende examen, vermeld in paragraaf 1.

43/3, § 2, tweede lid, eerste zin

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd.

43/3, § 2, tweede lid, tweede zin

Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/3, § 2, tweede lid, derde zin

Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/3, § 2, tweede lid, vierde zin

Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/3, § 3, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/3, § 3, tweede zin

Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd.

43/3, § 4

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van de betaling van de retributie, vermeld in artikel 17, 3°, of artikel 34, § 9, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/3, § 5

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de infrastructuur en het materiaal, vermeld in bijlage 1, hoofdstuk 1, afdeling 4, die bij dit besluit is gevoegd, om de opleiding, theoretische en praktische oefeningen, examens en, in voorkomend geval, de bijscholing te organiseren. De infrastructuur biedt elke leerling de mogelijkheid om zelf proefnemingen uit te voeren.

43/3, § 6

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar.

43/3, § 7, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een opleiding of, in voorkomend geval, de bijscholing van start gaat, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van de geplande opleiding of, in voorkomend geval, van de bijscholing en het bijhorende examen.

43/3, § 7, tweede zin

Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de opleidingen, bijscholingen en examens bij te wonen.

43/3, § 7, derde zin

De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury.

43/3, § 8

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/4, § 1, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid en bijscholing inzake de keuring van airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW, vermeld in artikel 6, 4°, f), organiseert de opleiding met het bijhorende examen voor de keuring van airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW waarvan de inhoud van de opleiding en de minimale duur van de opleiding en het bijhorende examen worden vastgelegd in bijlage 12, 1°, die bij dit besluit is gevoegd.

43/4, § 1, tweede lid

De opleiding bestaat uit drie modules : 1° module 1 : wetgeving;2° module 2 : energetische aspecten; 3° module 3 : de correcte uitvoering van de keuring, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, en artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid, van titel II van het VLAREM.

43/4, § 1, derde lid

Het bijhorende examen bestaat uit twee onderdelen : 1° een theorieonderdeel over de onderwerpen die in de opleiding aan bod zijn gekomen; 2° een oefening over de keuring, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, en artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid, van titel II van het VLAREM.

43/4, § 2, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, organiseert de bijscholing met het bijhorende examen voor de keuring van airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW waarvan de inhoud van de bijscholing en de minimale duur van de bijscholing en het bijhorende examen worden vastgelegd in bijlage 12, 2°, die bij dit besluit is gevoegd.

43/4, § 2, tweede lid

Het bijhorende examen bestaat uit een oefening met betrekking tot de keuring, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 3, 4°, artikel 5bis.15.5.4.5.4, § 6, eerste lid, en artikel 5bis.19.8.4.8.4, § 6, eerste lid, van titel II van het VLAREM.

43/4, § 3, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid of van bijscholing inzake de keuring van airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW uit nadat een persoon de opleiding of, in voorkomend geval, de bijscholing, gevolgd heeft en geslaagd is voor het bijhorende examen, vermeld in § 1, respectievelijk § 2.

43/4, § 3, tweede lid, eerste zin

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd.

43/4, § 3, tweede lid, tweede zin

Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/4, § 3, tweede lid, derde zin

Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/4, § 3, tweede lid, vierde zin

Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/4, § 4, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/4, § 4, tweede zin

Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd.

43/4, § 5

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 13/1, 4°, of artikel 34, § 9, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/4, § 6

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de nodige infrastructuur en apparatuur om de opleiding, bijscholing en examens, vermeld in paragraaf 1 en 2, te organiseren.

43/4, § 7

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar.

43/4, § 8, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een opleiding of bijscholing van start gaat, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van de geplande opleiding of bijscholing en het bijhorende examen.

43/4, § 8, tweede zin

Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de opleidingen, bijscholingen en examens bij te wonen.

43/4, § 8, derde zin

De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury.

43/4, § 9

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/5, 1°

Het erkende opleidingscentrum voor het verstrekken van de aanvullende vorming voor bodemsaneringsdeskundigen, vermeld in artikel 6, 4°, g) : 1° beschikt over de nodige infrastructuur om de cursist in staat te stellen de nodige kennis en bekwaamheid te verwerven voor het vervullen van de taken van de bodemsaneringsdeskundige; 43/5, 2°, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum voor het verstrekken van de aanvullende vorming voor bodemsaneringsdeskundigen, vermeld in artikel 6, 4°, g) : 2° brengt de afdeling, bevoegd voor bodembeheer, minstens één maand vooraf op de hoogte van de datum van de examens. 43/5, 2°, tweede zin

2° De afdeling, bevoegd voor bodembeheer, kan zetelen in de examenjury; 43/5, 3°

Het erkende opleidingscentrum voor het verstrekken van de aanvullende vorming voor bodemsaneringsdeskundigen, vermeld in artikel 6, 4°, g) : 3° moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor bodembeheer, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de opleidingen en examens bij te wonen; 43/5, 4°, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum voor het verstrekken van de aanvullende vorming voor bodemsaneringsdeskundigen, vermeld in artikel 6, 4°, g) : 4° nodigt de afdeling, bevoegd voor bodembeheer, uit op elke vergadering van de opvolgingscommissie. 43/5, 4°, derde zin

4° De afdeling, bevoegd voor bodembeheer, wordt ook in het bezit gesteld van het verslag van de vergadering van de opvolgingscommissie. 43/6, § 1, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid in de koeltechniek van categorie I, II, III en IV en van het actualisatie-examen, vermeld in artikel 6, 4°, h), organiseert een opleiding en specifieke examens voor personen die een certificaat van categorie I, II, III of IV willen behalen. De inhoud van het examen voldoet aan de eisen, vermeld in de bijlage bij verordening nr. 2015/2067.

43/6, § 1, tweede lid

Het examen bestaat uit vier onderdelen : 1° een theoretisch onderdeel met betrekking tot koeltechniek;2° een theoretisch onderdeel met betrekking tot de kennis van de wetgeving inzake koeltechniek;3° een praktisch onderdeel met betrekking tot handelingen met gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen;4° een praktisch onderdeel met betrekking tot een hardsoldeerproef. 43/6, § 1, derde lid

Een persoon die een certificaat van categorie III of IV wil behalen, is vrijgesteld van het praktische onderdeel met betrekking tot een hardsoldeerproef.

43/6, § 2, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, organiseert een actualisatie-examen voor categorie I, II, III of IV.

43/6, § 2, tweede lid

Het actualisatie-examen bestaat uit een theoretisch onderdeel met betrekking tot de relevante milieuwetgeving en technologie inzake koeltechniek.

43/6, § 3, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid in de koeltechniek van categorie I, II, III of IV of van het actualisatie-examen uit nadat een persoon geslaagd is voor het examen, vermeld in paragraaf 1, respectievelijk paragraaf 2.

43/6, § 3, tweede lid, eerste zin

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd.

43/6, § 3, tweede lid, tweede zin

Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/6, § 3, tweede lid, derde zin

Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/6, § 3, tweede lid, vierde zin

Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/6, § 4, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/6, § 4, tweede zin

Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd.

43/6, § 5

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/1, 3°, of artikel 34, § 9, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/6, § 6

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de nodige infrastructuur, apparatuur, instrumenten en materialen om de examens, vermeld in paragraaf 1 en 2, te organiseren. Voor het praktische gedeelte zijn de apparatuur, instrumenten en materialen, vermeld in bijlage 20, die bij dit besluit is gevoegd, minimaal aanwezig.

43/6, § 7

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar.

43/6, § 8, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een examen plaatsvindt, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van het examen.

43/6, § 8, tweede zin

Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de examens bij te wonen.

43/6, § 8, derde zin

De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury.

43/6, § 9

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/6, § 10

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, zorgt ervoor dat de examenjuryleden goed op de hoogte zijn van de relevante examenmethoden en examendocumenten.

43/7, § 1, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 6, 4°, i), organiseert een opleiding en het examen voor personen die het certificaat van bekwaamheid voor brandbeveiligingsapparatuur willen behalen. De inhoud van het examen voldoen aan de eisen, vermeld in de bijlage bij verordening nr. 304/2008.

43/7, § 1, tweede lid

Het examen bestaat uit twee onderdelen : 1° een theoretisch onderdeel;2° een praktisch onderdeel. 43/7, § 2, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid voor brandbeveiligingsapparatuur uit nadat een persoon geslaagd is voor het examen, vermeld in paragraaf 1.

43/7, § 2, tweede lid, eerste zin

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd.

43/7, § 2, tweede lid, tweede zin

Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/7, § 2, tweede lid, derde zin

Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/7, § 2, tweede lid, vierde zin

Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/7, § 3, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/7, § 3, tweede zin

Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd.

43/7, § 4

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/2, 3°, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/7, § 5

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de nodige infrastructuur, apparatuur, instrumenten en materialen om het examen, vermeld in paragraaf 1, te organiseren.

43/7, § 6

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar.

43/7, § 7, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een examen plaatsvindt, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van het examen.

43/7, § 7, tweede zin

Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de examens bij te wonen.

43/7, § 7, derde zin

De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury.

43/7, § 8

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/7, § 9

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, zorgt ervoor dat de examenjuryleden goed op de hoogte zijn van de relevante examenmethoden en examendocumenten.

43/8, § 1, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor elektrische schakelinrichtingen, vermeld in artikel 6, 4°, j), organiseert een opleiding en het examen voor personen die het certificaat van bekwaamheid voor elektrische schakelinrichtingen willen behalen. De inhoud van het examen voldoet aan de eisen, vermeld in de bijlage bij verordening nr. 2015/2066.

43/8, § 1, tweede lid

Het examen bestaat uit twee onderdelen : 1° een theoretisch onderdeel;2° een praktisch onderdeel. 43/8, § 2, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid voor elektrische schakelinrichtingen uit nadat een persoon geslaagd is voor het examen, vermeld in paragraaf 1.

43/8, § 2, tweede lid, eerste zin

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd.

43/8, § 2, tweede lid, tweede zin

Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/8, § 2, tweede lid, derde zin

Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/8, § 2, tweede lid, vierde zin

Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/8, § 3, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/8, § 3, tweede zin

Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd.

43/8, § 4

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/3, 3°, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/8, § 5

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de nodige infrastructuur, apparatuur, instrumenten en materialen om het examen, vermeld in paragraaf 1, te organiseren.

43/8, § 6

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar.

43/8, § 7, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een examen plaatsvindt, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van het examen.

43/8, § 7, tweede zin

Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de examens bij te wonen.

43/8, § 7, derde zin

De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury.

43/8, § 8

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/8, § 9

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, zorgt ervoor dat de examenjuryleden goed op de hoogte zijn van de relevante examenmethoden en examendocumenten.

43/9, § 1, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor apparatuur die oplosmiddelen bevat, vermeld in artikel 6, 4°, k), organiseert een opleiding en het examen voor personen die een certificaat van bekwaamheid voor apparatuur die oplosmiddelen bevat willen behalen. De inhoud van het examen voldoet aan de eisen, vermeld in de bijlage bij verordening nr. 306/2008.

43/9, § 1, tweede lid

Het examen bestaat uit twee onderdelen : 1° een theoretisch onderdeel;2° een praktisch onderdeel. 43/9, § 2, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid voor apparatuur die oplosmiddelen bevat uit nadat een persoon geslaagd is voor het examen, vermeld in paragraaf 1.

43/9, § 2, tweede lid, eerste zin

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd.

43/9, § 2, tweede lid, tweede zin

Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/9, § 2, tweede lid, derde zin

Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/9, § 2, tweede lid, vierde zin

Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/9, § 3, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/9, § 3, tweede zin

Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd.

43/9, § 4

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/4, 3°, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/9, § 5

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de nodige infrastructuur, apparatuur, instrumenten en materialen om het examen, vermeld in paragraaf 1, te organiseren.

43/9, § 6

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar.

43/9, § 7, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een examen plaatsvindt, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van het examen.

43/9, § 7, tweede zin

Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de examens bij te wonen.

43/9, § 7, derde zin

De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury.

43/9, § 8

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/9, § 9

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, zorgt ervoor dat de examenjuryleden goed op de hoogte zijn van de relevante examenmethoden en examendocumenten.

43/10, § 1, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen, vermeld in artikel 6, 4°, l), organiseert de opleiding met het bijhorende examen voor personen die het certificaat van bekwaamheid voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen willen behalen. Het erkende opleidingscentrum bepaalt de inhoud van de opleiding en het examen aan de hand van de onderwerpen, vermeld in de bijlage bij verordening nr. 307/2008.

43/10, § 1, derde lid

Het examen bestaat uit twee onderdelen : 1° een theoretisch onderdeel;2° een praktisch onderdeel. 43/10, § 2, eerste lid

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, reikt binnen een maand na een examen een certificaat van bekwaamheid voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen uit nadat een persoon de opleiding gevolgd heeft en geslaagd is voor het bijhorende examen, vermeld in paragraaf 1.

43/10, § 2, tweede lid, eerste zin

Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd.

43/10, § 2, tweede lid, tweede zin

Voor de opmaak van het certificaat volgt het opleidingscentrum de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/10, § 2, tweede lid, derde zin

Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/10, § 2, tweede lid, vierde zin

Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/10, § 3, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand na elk examen een verslag van de examenzitting aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/10, § 3, tweede zin

Dat verslag wordt ondertekend door de aanwezige examenjuryleden en bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd.

43/10, § 4

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt binnen een maand nadat de geslaagde kandidaat een geldig bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 17/5, 3°, voorgelegd heeft, een kopie van dat bewijs aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/10, § 5

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, beschikt over de nodige infrastructuur, apparatuur, instrumenten en materialen om de opleiding en het examen, vermeld in paragraaf 1, te organiseren.

43/10, § 6

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, houdt een register bij met de resultaten van de examens van de voorbije vijf jaar.

43/10, § 7, eerste zin

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, brengt de afdeling, bevoegd voor erkenningen, minstens een maand voor een opleiding van start gaat of het examen plaatsvindt, op de hoogte van de plaats en het tijdstip van de opleiding of het examen.

43/10, § 7, tweede zin

Het erkende opleidingscentrum moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de opleidingen en examens bij te wonen.

43/10, § 7, derde zin

De afdeling, bevoegd voor erkenningen, kan zetelen in de examenjury.

43/10, § 8

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen.

43/10, § 9

Het erkende opleidingscentrum, vermeld in paragraaf 1, bezorgt de gegevens, vermeld in punt 3° tot en met 6° van bijlage 15, die bij dit besluit is gevoegd, aan een instantie die het sectorale opleidingsbeleid ondersteunt.

Bijzondere gebruikseisen voor laboratoria

artikel

wettelijke verplichting

44, eerste lid, eerste zin

Het erkende laboratorium neemt deel aan de door de bevoegde afdeling georganiseerde controle op de kwaliteit van de beproevingen en monsternemingen, metingen en analyses waarvoor het laboratorium erkend is.

44, vijfde lid, eerste zin

Het erkende laboratorium geeft op verzoek van de bevoegde afdeling het nodige gevolg aan het beoordelingsverslag en legt, in voorkomend geval, een plan van aanpak met corrigerende maatregelen en termijnen van uitvoering voor aan de bevoegde afdeling en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest.

44, vijfde lid, derde zin

Het erkende laboratorium voert de corrigerende maatregelen uit binnen de termijn die is opgenomen in het goedgekeurde plan van aanpak.

45, § 1

Het erkende laboratorium past voor de monsternemingen, beproevingen, metingen en analyses waarvoor het erkend is, de volgende methoden toe : 1° een erkend laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, a) : het compendium voor de monsterneming, meting en analyse van water, afgekort WAC;2° een erkend laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, b) : het compendium voor de monsterneming, meting en analyse van lucht, afgekort LUC;3° een erkend laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, c) : het compendium voor de monsterneming, meting en analyse in het kader van bodembescherming, afgekort BOC;4° een erkend laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, d) : het compendium bemonsterings- en analysemethodes in het kader van het Mestdecreet, afgekort BAM;5° een erkend laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, e) en f) : het compendium voor de monsterneming en analyse in het kader van het Materialendecreet en het Bodemdecreet, afgekort CMA. 45, § 2

Het erkende laboratorium past voor de monsternemingen, beproevingen, metingen en analyses waarvoor het erkend is, en waarvoor in de compendia, vermeld onder paragraaf 1, geen methoden opgenomen zijn, de volgende methoden toe : 1° de methoden, vermeld in de toepasselijke bepalingen in de wetten, decreten en besluiten die van toepassing zijn in het Vlaamse Gewest;2° de methoden, vermeld in Belgische normen die uitgegeven zijn door het NBN;3° de methoden, vermeld in normen die uitgegeven zijn door het Comité Européen de Normalisation (CEN);4° de methoden, vermeld in normen die uitgegeven zijn door de International Organisation for Standardization (ISO);5° de methoden van een in die materie onderlegde instelling of erkend laboratorium, die door het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest en de bevoegde afdeling geschikt bevonden zijn. De volgorde, vermeld in het eerste lid, is bepalend.

46, § 1

Het erkende laboratorium verleent zijn medewerking aan de bevoegde afdeling en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest voor audits die door de bevoegde afdeling in het laboratorium of op de meetlocatie worden georganiseerd.

46, § 2

Het erkende laboratorium stelt aan de bevoegde personeelsleden van het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest alle inlichtingen en documenten ter beschikking die ze vragen in het kader van de audit.

46, § 3, tweede zin

Het erkende laboratorium geeft op verzoek van de bevoegde afdeling het nodige gevolg aan het auditverslag en legt in voorkomend geval een plan van aanpak met corrigerende maatregelen en termijnen van uitvoering voor aan de bevoegde afdeling en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest.

46, § 3, vierde zin

Het erkende laboratorium voert de corrigerende maatregelen uit binnen de termijn die is opgenomen in het goedgekeurde plan van aanpak.

47, eerste zin

Het erkende laboratorium verleent op elk moment toegang tot het laboratorium aan de bevoegde afdeling en de bevoegde personeelsleden van het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest.

47, tweede zin

Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), verleent bovendien op elk moment toegang tot het laboratorium aan de afdeling, bevoegd voor bodembescherming.

48, eerste lid

Het erkende laboratorium beschikt voor ten minste één parameter per discipline waarvoor het erkend is, over een ISO/IEC 17025-accreditatie met betrekking tot de te volgen methoden, vermeld in artikel 45. Voor de overige parameters waarvoor het laboratorium erkend is, wordt ISO/IEC 17025 met betrekking tot de te volgen methoden, vermeld in artikel 45, toegepast.

48, tweede lid, 17e tot en met 34e woord

... op voorwaarde dat het ISO/IEC 17025 met betrekking tot de te volgen methoden, vermeld in artikel 45, toepast :

49, eerste zin

Op de verslagen en andere documenten die afgeleverd worden door een erkend laboratorium, wordt een erkenningslogo aangebracht en wordt duidelijk vermeld voor welke uitgevoerde monsternemingen, metingen, beproevingen en analyses het laboratorium erkend is en voor welke niet.

50, § 1, eerste zin

Alle gegevens van de monsternemingen, metingen, beproevingen en analyses die nuttig kunnen zijn, worden bijgehouden en blijven op dusdanige wijze bewaard dat een controle mogelijk is, zowel op het verloop van de verrichtingen als op de wijze waarop de resultaten verkregen zijn.

50, § 1, tweede zin

Die gegevens blijven gedurende ten minste drie jaar bewaard en worden ter beschikking gehouden van de bevoegde afdeling en het referentielaboratorium van het Vlaamse Gewest.

50, § 2, eerste lid

Het erkende laboratorium stelt over de uitgevoerde monsternemingen, metingen, beproevingen en analyses telkens een verslag op dat op zijn minst de volgende gegevens bevat : 1° de naam en hoedanigheid van de persoon die de monsters genomen heeft, de volledige identificatie van de monsters en de datum van de monsterneming;2° het resultaat van de uitgevoerde monsternemingen, metingen, beproevingen en analyses, met vermelding van de gebruikte methode, de meet- en analyseomstandigheden en, in voorkomend geval, de afwijkingen van de monsternemingsmethode, de meet- en analysemethode en de reden daarvoor. 50, § 2, tweede lid, eerste zin

Als een erkend laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, e) of f), analyses heeft uitbesteed aan andere erkende laboratoria, vermeldt het analyseverslag dat wordt opgesteld door het erkende laboratorium, waaraan de desbetreffende parameters zijn uitbesteed, de gebruikte methoden en de gedetailleerde verwijzing naar het monster.

50, § 2, tweede lid, tweede zin

Dat analyseverslag wordt gevoegd bij het analyseverslag van de parameters die niet zijn uitbesteed.

52

Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), stelt de adviezen met betrekking tot het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op, conform de Code van goede praktijk bodembescherming.

53/1, § 1, eerste zin

Voor bepaalde door de minister vastgestelde monsternemingen en analyses die uitgevoerd worden in het kader van het Mestdecreet, wordt een aanmelding gedaan door het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), aan de Mestbank via een webapplicatie die de Mestbank ter beschikking stelt.

53/1, § 2, eerste zin

Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), bezorgt van elke aangemelde monsterneming de analyseresultaten aan de Mestbank.

53/1, § 3, eerste lid, 1°

Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), maakt gebruik van een gps-datalogger bij de uitvoering van de monsternemingen die betrekking hebben op monsterneming en analyse van de bodem voor het bepalen van : 1° het nitraatresidu, vermeld in artikel 13, § 12 en § 13, en artikel 14 van het Mestdecreet; 53/1, § 3, eerste lid, 2°

Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), maakt gebruik van een gps-datalogger bij de uitvoering van de monsternemingen die betrekking hebben op monsterneming en analyse van de bodem voor het bepalen van : 2° de fosfaatverzadigingsgraad en het fosfaatbindend vermogen, vermeld in artikel 17, § 2, § 5 en § 6, van het Mestdecreet; 53/1, § 3, eerste lid, 3°

Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), maakt gebruik van een gps-datalogger bij de uitvoering van de monsternemingen die betrekking hebben op monsterneming en analyse van de bodem voor het bepalen van : 3° het gehalte aan stikstof uit kunstmest of uit andere specifieke meststoffen bij de bodemanalyses, vermeld in artikel 4, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 betreffende nadere regels rond tuinbouw ter uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen; 53/1, § 3, eerste lid, 4°

Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), maakt gebruik van een gps-datalogger bij de uitvoering van de monsternemingen die betrekking hebben op monsterneming en analyse van de bodem voor het bepalen van : 4° het gehalte aan fosfaat uit kunstmest bij de bodemanalyses, vermeld in artikel 6, § 1, van het besluit, vermeld in punt 3° ; 53/1, § 3, eerste lid, 5°

Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), maakt gebruik van een gps-datalogger bij de uitvoering van de monsternemingen die betrekking hebben op monsterneming en analyse van de bodem voor het bepalen van : 5° het nitraatresidu en het koolstofgehalte met het oog op het opbrengen van compost op percelen met een te laag koolstofgehalte, vermeld in artikel 8 van het besluit, vermeld in punt 3° ; 53/1, § 3, eerste lid, 6°

Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, d), maakt gebruik van een gps-datalogger bij de uitvoering van de monsternemingen die betrekking hebben op monsterneming en analyse van de bodem voor het bepalen van : 6° het nitraatresidu, vermeld in artikel 58, 9°, van het ministerieel besluit van 11 juni 2008 betreffende het sluiten van beheersovereenkomsten en het toekennen van vergoedingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr.1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling.

53/1, § 3, derde lid, eerste zin

De gps-dataloggegevens worden bezorgd aan de Mestbank.

53/2, eerste lid, eerste zin

Voor bepaalde door de minister vastgelegde monsternemingen en analyses die uitgevoerd worden in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, moet het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), een rapportering van de analyseresultaten bezorgen aan de afdeling, bevoegd voor bodembescherming.

53/2, eerste lid, tweede zin

De minister bepaalt de procedure voor die rapportering.

53/2, tweede lid

Voor alle monsternemingen die uitgevoerd worden in het kader van het voormelde besluit moet het erkende laboratorium gebruikmaken van een gps-datalogger.

Bijzondere gebruikseisen voor bodemsaneringsdeskundigen

artikel

wettelijke verplichting

53/3, § 1, 1°

De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 1° ziet erop toe dat alle monsters die genomen zijn in het kader van het Bodemdecreet, geanalyseerd worden overeenkomstig het CMA, door een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, f); 53/3, § 1, 2°

De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 2° voert het veldwerk uit of ziet erop toe dat het veldwerk wordt uitgevoerd overeenkomstig het CMA; 53/3, § 1, 3°

De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 3° deelt op eenvoudig verzoek onmiddellijk aan de afdeling, bevoegd voor bodembeheer, mee waar veldwerk in het kader van het Bodemdecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt gepland in de periode die is aangegeven in het verzoek van de afdeling, bevoegd voor bodembeheer; 53/3, § 1, 4°

De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 4° voert de taken, vermeld in artikel 6, 6°, uit in overeenstemming met de standaardprocedures of de codes van goede praktijk, vermeld in het Bodemdecreet en de uitvoeringsbesluiten ervan; 53/3, § 1, 5°

De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 5° houdt een klachtenregister bij dat ter inzage ligt voor de toezichthoudende overheid; 53/3, § 1, 6°

De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 6° beschikt zelf over een model voor risicoanalyse van bodemverontreiniging dat aanvaard wordt door de afdeling, bevoegd voor bodembeheer; 53/3, § 1, 7°

De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 7° stelt jaarlijks een jaarverslag op dat minstens de volgende elementen bevat : a) een overzicht van de personen die beschikken over de vereiste kennis en beroepservaring;b) een evaluatie van de genomen acties voor de kwaliteitsborging, de opleiding van het personeel en de inhoud van het klachtenregister; 53/3, § 1, 8°

De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 8° houdt een kwaliteitshandboek bij; 53/3, § 1, 9°, eerste zin

De erkende bodemsaneringsdeskundige, vermeld in artikel 6, 6° : 9° schoolt zich of de personen die bij hem in dienst zijn, permanent bij wat betreft het milieucompartiment bodem, inclusief milieutechnologie en milieuwetgeving in verband met bodem, door cursussen, seminaries, studiedagen en dergelijke te volgen; 53/3, § 1, 9°, tweede zin

De duur van de bijscholing van de bodemsaneringsdeskundige per kalenderjaar is als volgt : a) in geval van een bodemsaneringsdeskundige van type 1 : de duur van de bijscholing bedraagt minstens 7,5 uur per persoon die voor de bodemsaneringsdeskundige beschikt over een handtekeningsbevoegdheid module 1 of 2.Als er meer dan twee personen beschikken over de voormelde handtekeningsbevoegdheid voor de bodemsaneringsdeskundige, is voldaan aan de bijscholingsvereiste als de totale duur van de bijscholing minstens 15 uur bedraagt; b) in geval van een bodemsaneringsdeskundige van type 2 : de duur van de bijscholing bedraagt minstens 7,5 uur per persoon die voor de bodemsaneringsdeskundige beschikt over een handtekeningsbevoegdheid module 1 of 2, met een minimum van 20 uur als de totale duur van de bijscholing.Als er meer dan acht personen beschikken over de voormelde handtekeningsbevoegdheid voor de bodemsaneringsdeskundige, is voldaan aan de bijscholingsvereiste als de totale duur van de bijscholing minstens 60 uur bedraagt.

53/3, § 2

De erkende bodemsaneringsdeskundige van type 2 beschikt bovendien over een mathematisch grondwatermodel dat aanvaard wordt door de afdeling, bevoegd voor bodembeheer.

53/4, § 1, eerste lid

De verslagen en rapporten die worden opgesteld in het kader van de taken van de bodemsaneringsdeskundige van type 1, vermeld in artikel 6, 6°, worden ondertekend door de bodemsaneringsdeskundige of door minstens één persoon die bij hem in dienst is die beschikt over de individuele handtekeningsbevoegdheid, vermeld in § 2, eerste lid, van dit artikel.

53/4, § 1, tweede lid

De verslagen, rapporten en projecten die worden opgesteld in het kader van de taken van de bodemsaneringsdeskundige van type 2, met uitzondering van de taken van de bodemsaneringsdeskundige van type 1, vermeld in artikel 6, 6°, worden ondertekend door minstens één persoon die bij de bodemsaneringsdeskundige in dienst is en die beschikt over de individuele handtekeningsbevoegdheid, vermeld in § 2, tweede lid, van dit artikel.

Bijzondere gebruikseisen voor bedrijven

artikel

wettelijke verplichting

53/6, 1°

Het erkende boorbedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, a) : 1° beschikt over de nodige actuele vakliteratuur en technische gegevens over de uit te voeren werken met betrekking tot de erkenning; 53/6, 2°

Het erkende boorbedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, a) : 2° zorgt ervoor dat een van de volgende voorwaarden vervuld is : a) ieder boortoestel wordt bediend door, of de bediening staat onder het directe toezicht van een verantwoordelijke die over minstens drie jaar praktische ervaring beschikt in het uitvoeren van werken in het kader van de erkenning;b) ieder boortoestel wordt bediend door een werknemer die beschikt over een attest dat hij de algemene opleiding, vermeld in bijlage 16, die bij dit besluit is gevoegd, met gunstig gevolg heeft gevolgd; 53/6, 3°

Het erkende boorbedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, a) : 3° zorgt ervoor dat het personeel dat de werken in het kader van de erkenning uitvoert, vijfjaarlijks een opleiding met gunstig gevolg volgt.Die opleiding bestaat uit de algemene opleiding, vermeld in bijlage 16, die bij dit besluit is gevoegd, of uit een bijscholing als vermeld in dezelfde bijlage, voor het personeel dat de algemene opleiding al met gunstig gevolg heeft gevolgd;

53/6, 4°

Het erkende boorbedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, a) : 4° zorgt ervoor dat het personeel dat de werken in het kader van de erkenning uitvoert, over het meest geschikte en in goede staat verkerende materieel beschikt dat voldoet aan alle reglementaire eisen en dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de werken waarvoor de erkenning werd verkregen; 53/6, 5°

Het erkende boorbedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, a) : 5° zorgt ervoor dat het personeel de nodige notities neemt tijdens de werken in het kader van de erkenning en, in voorkomend geval, een volledig boorverslag als vermeld in bijlage 5.53.1 van titel II van het VLAREM, opstelt;

53/6, 6°

Het erkende boorbedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, a) : 6° blijft op de hoogte van de recentste ontwikkelingen en wetgeving inzake de werken waarvoor de erkenning werd verkregen; 53/6, 8°

Het erkende boorbedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, a) : 8° houdt een inventaris ter beschikking van de toezichthouders van alle werken die de laatste vijf jaar zijn uitgevoerd, met telkens de unieke code die verkregen is bij de Databank Ondergrond Vlaanderen, een boorverslag en de datum van de vergunning of aktename dan wel een verklaring dat het werken betrof voor een niet-ingedeelde inrichting; 53/6, 9°

Het erkende boorbedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, a) : 9° bezorgt minimaal tweemaandelijks via een webapplicatie van de Databank Ondergrond Vlaanderen een inventaris van de werken die de voorbije periode zijn uitgevoerd, waarbij de boorverslagen in het formaat, vastgesteld door de Databank Ondergrond Vlaanderen, digitaal worden bezorgd. 53/7, 2°

Het erkende koeltechnische bedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, b) : 2° bezorgt een afschrift van de volgende registraties aan de eigenaar of beheerder van de stationaire koelinstallatie die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat en noteert dit, als dat van toepassing is, in het installatiegebonden logboek : a) bij de initiële installatie of een aanpassing van de koelinstallatie waardoor de nominale koelmiddelinhoud of het type koelmiddel wijzigt : 1) de nominale koelmiddelinhoud, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent;2) het type koelmiddel;3) indien bij de installatie gerecycleerde of geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen gebruikt worden : de vermelding hiervan en de naam en het adres van het recyclage- of regeneratiebedrijf;4) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de initiële installatie of de aanpassing van de koelinstallatie uitgevoerd heeft;5) de naam en het erkenningsnummer van het koeltechnisch bedrijf waar de technicus werkt;b) als gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen werden bijgevuld of afgetapt : 1) het type koelmiddel;2) de hoeveelheid, uitgedrukt in metrische eenheid;3) de datum van bijvulling of aftapping;4) de reden van bijvulling of aftapping;5) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de bijvulling of aftapping uitgevoerd heeft;6) als dat van toepassing is : de naam en het erkenningsnummer van het koeltechnisch bedrijf waar de technicus werkt; 7) na elke bijvulling voor een koelinstallatie als vermeld in artikel 5.16.3.3, § 5, van titel II van het VLAREM : het relatief lekverlies; c) als lekkagecontroles als vermeld in artikel 4 van verordening nr. 517/2014 of artikel 23 van verordening nr. 1005/2009 uitgevoerd worden : 1) de datum van de lekkagecontrole;2) een beschrijving en de resultaten van de uitgevoerde controles;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de lekkagecontrole uitgevoerd heeft;d) de nominale koelmiddelinhoud van de koelinstallatie, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent, als die niet gekend is;e) bij een buitendienststelling : 1) de datum van de buitendienststelling;2) de maatregelen die genomen zijn om de gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen terug te winnen en te verwijderen;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de koeltechnicus die de koelinstallatie buiten dienst gesteld heeft;4) de naam en het erkenningsnummer van het koeltechnisch bedrijf waar de technicus werkt; 53/7, 3°

Het erkende koeltechnisch bedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, b) : 3° houdt de volgende zaken ten minste vijf jaar bij : a) per exploitant en per koelinstallatie : de registraties, vermeld in punt 2° ;b) de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen die werden aangekocht met vermelding van de datum van aankoop en de naam van de leverancier;c) de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen die werden afgevoerd met vermelding van de datum van afvoer, de naam van de vervoerder en de bestemming van die koelmiddelen; 53/7, 4°, eerste zin

Het erkende koeltechnisch bedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, b) : 4° gaat na iedere bijvulling na of het maximaal relatief lekverlies, vermeld in artikel 5.16.3.3, § 6, artikel 5bis.15.5.4.5.5, artikel 5bis.19.8.4.8.5 en artikel 6.8.1.2 van titel II van het VLAREM, niet overschreden werd.

53/7, 4°, tweede zin

4° Als blijkt dat het maximaal relatief lekverlies overschreden is en maatregelen moeten worden getroffen, brengt het koeltechnisch bedrijf ten minste de eigenaar of beheerder schriftelijk op de hoogte van de vastgestelde lekkage en formuleert het een voorstel van te nemen maatregelen; 53/7, 5°

Het erkende koeltechnisch bedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, b) : 5° toont op verzoek het materiaal dat gebruikt wordt bij de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de erkenning; 53/7, 6°

Het erkende koeltechnisch bedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, b) : 6° zorgt ervoor dat de koeltechnicus gedurende de erkenningsplichtige werkzaamheden aan stationaire koelinstallaties over de nodige apparatuur, instrumenten en materialen beschikt.Die apparatuur bevat gekalibreerde meetapparatuur en ten minste het materiaal, vermeld in bijlage 21, die bij dit besluit is gevoegd;

53/7, 9°

Het erkende koeltechnisch bedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, b) : 9° licht het betrokken personeel in over nieuwe technologieën en nieuwe relevante milieuwetgeving met betrekking tot koelinstallaties; 53/7, 10°

Het erkende koeltechnisch bedrijf, vermeld in artikel 6, 7°, b) : 10° beschikt over een vertaling van zijn certificaat naar het Nederlands, Frans, Duits of Engels als het certificaat in een andere taal dan in een van die talen werd afgegeven. 53/8, 2°

Het erkende bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 6, 7°, c) : 2° bezorgt een afschrift van de volgende registraties aan de eigenaar of beheerder van de brandbeveiligingsapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat : a) bij de initiële installatie of een aanpassing van de brandbeveiligingsapparatuur waardoor de nominale inhoud aan blusmiddel of het type blusmiddel wijzigt : 1) de nominale inhoud, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent;2) het type blusmiddel;3) indien bij de installatie gerecycleerde of geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen gebruikt worden : de vermelding hiervan en de naam en het adres van het recyclage- of regeneratiebedrijf;4) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de initiële installatie of de aanpassing uitgevoerd heeft;5) de naam en het erkenningsnummer van het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur waar de technicus werkt;b) als gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen werden bijgevuld of afgetapt : 1) het type blusmiddel;2) de hoeveelheid, uitgedrukt in metrische eenheid;3) de datum van bijvulling of aftapping;4) de reden van bijvulling of aftapping;5) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de bijvulling of aftapping uitgevoerd heeft;6) als dat van toepassing is : de naam en het erkenningsnummer van het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur waar de technicus werkt;c) als lekkagecontroles als vermeld in artikel 4 van verordening nr. 517/2014 of artikel 23 van verordening nr. 1005/2009 uitgevoerd worden : 1) de datum van de lekkagecontrole;2) een beschrijving en de resultaten van de uitgevoerde controles;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de lekkagecontrole uitgevoerd heeft;d) de nominale inhoud van de brandbeveiligingsapparatuur, uitgedrukt in metrische eenheid, en, in geval van gefluoreerde broeikasgassen, eveneens in ton CO2-equivalent, als die niet gekend is;e) bij een buitendienststelling : 1) de datum van de buitendienststelling;2) de maatregelen die genomen zijn om de gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen terug te winnen en te verwijderen;3) de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur die de installatie buiten dienst gesteld heeft;4) de naam en het erkenningsnummer van het bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur waar de technicus werkt; 53/8, 3°

Het erkende bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 6, 7°, c) : 3° houdt de volgende zaken ten minste vijf jaar bij : a) per exploitant en per brandbeveiligingsapparatuur : de registraties, vermeld in punt 2° ;b) de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen die werden aangekocht met vermelding van de datum van aankoop en de naam van de leverancier;c) de hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen die werden afgevoerd met vermelding van de datum van afvoer, de naam van de vervoerder en de bestemming van die blusmiddelen; 53/8, 4°

Het erkende bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 6, 7°, c) : 4° toont op verzoek het materiaal dat gebruikt wordt bij de uitvoering van de werkzaamheden met betrekking tot de erkenning; 53/8, 5°

Het erkende bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 6, 7°, c) : 5° zorgt ervoor dat de technicus voor brandbeveiligingsapparatuur gedurende de erkenningsplichtige werkzaamheden aan brandbeveiligingsapparatuur over de nodige apparatuur, instrumenten en materialen beschikt; 53/8, 8°

Het erkende bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 6, 7°, c) : 8° licht het betrokken personeel in over nieuwe technologieën en nieuwe relevante milieuwetgeving met betrekking tot brandbeveiligingsapparatuur; 53/8, 9°

Het erkende bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur, vermeld in artikel 6, 7°, c) : 9° beschikt over een vertaling van zijn certificaat naar het Nederlands, Frans, Duits of Engels als het certificaat in een andere taal dan in een van die talen werd afgegeven.

Bijzondere gebruikseisen voor keuringsinstellingen

artikel

wettelijke verplichting

53/9, 1°

De erkende keuringsinstelling, vermeld in artikel 6, 8° : 1° is geaccrediteerd als keuringsinstelling van het type A op basis van de criteria van de norm ISO/IEC 17020 voor de keuring, vermeld in artikel 25/4, 4°, of behaalt die accreditatie binnen een termijn van een jaar, te rekenen vanaf de dag nadat de erkenning verkregen is; 53/9, 2°

De erkende keuringsinstelling, vermeld in artikel 6, 8° : 2° wijst een of meer keurders aan die beschikken over een erkenning als koeltechnicus als vermeld in artikel 32, § 2, eerste lid, 7°, van categorie I of die over minstens drie jaar praktijkervaring in de koelsector beschikken; 53/9, 3°, eerste zin

De erkende keuringsinstelling, vermeld in artikel 6, 8° : 3° reikt binnen een maand nadat een bedrijf met goed gevolg gekeurd werd als vermeld in artikel 25/4, 4°, een certificaat uit. 53/9, 3°, tweede zin

3° Het certificaat bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 14, die bij dit besluit is gevoegd. 53/9, 3°, derde zin

3° Voor de opmaak van het certificaat volgt de keuringsinstelling de instructies van de afdeling, bevoegd voor erkenningen. 53/9, 3°, vierde zin

3° Het model van het certificaat wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. 53/9, 3°, vijfde zin

3° Een kopie van het uitgereikte certificaat wordt bezorgd aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen. 53/9, 4°, eerste zin

De erkende keuringsinstelling, vermeld in artikel 6, 8° : 4° bezorgt maandelijks aan de afdeling, bevoegd voor erkenningen, een overzicht van de bedrijven die met gunstig gevolg gekeurd zijn. 53/9, 4°, tweede zin

4° Dat overzicht bevat minstens de gegevens, vermeld in bijlage 22, die bij dit besluit is gevoegd. 53/9, 5°

De erkende keuringsinstelling, vermeld in artikel 6, 8° : 5° behandelt en onderzoekt klachten, ingediend door de afdeling, bevoegd voor erkenningen; 53/9, 6°

De erkende keuringsinstelling, vermeld in artikel 6, 8° : 6° moet, als daarom wordt verzocht door de afdeling, bevoegd voor erkenningen, personeelsleden de mogelijkheid bieden om de keuring bij te wonen; 53/9, 7°

De erkende keuringsinstelling, vermeld in artikel 6, 8° : 7° bewaart de keuringsrapporten minstens vijf jaar.

Retributie

artikel

wettelijke verplichting

54/1, § 2, eerste lid, tweede zin

Die retributie is op de volgende tijdstippen verschuldigd : 1° in geval van personen die van rechtswege erkend zijn conform artikel 32, § 2, eerste lid, 1° tot en met 4°, 6° en 7°, of van personen die met toepassing van artikel 32, § 1, op basis van een gelijkwaardige titel van rechtswege erkend worden als technicus als vermeld in artikel 6, 2° : een eerste keer voor het verkrijgen van het erkenningscertificaat en vervolgens vijfjaarlijks, te rekenen vanaf de datum, vermeld op het certificaat, in voorkomend geval bij het volgen van de bijscholing of bij de deelname aan het actualisatie-examen;2° in geval van personen die van rechtswege erkend zijn conform artikel 32, § 2, eerste lid, 8° tot en met 11° : een eerste keer voor het verkrijgen van het erkenningscertificaat en vervolgens uiterlijk op 31 december 2019 en vervolgens vijfjaarlijks;3° in alle andere gevallen, dan de gevallen, vermeld in punt 1° en 2° : uiterlijk op 31 december 2014 en vervolgens vijfjaarlijks.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 11 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage 18 bij het VLAREL Bijlage 18. Retributies voor de behandeling van de aanvraag en de uitoefening van het toezicht op de erkenningen met betrekking tot het leefmilieu A. Retributie voor de behandeling van de aanvraag tot erkenning

categorie erkenning

bedrag

deskundigen


- milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen

500 euro

- milieudeskundige in de discipline bodemcorrosie

500 euro

- milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen

500 euro

- MER-deskundige


a) voor een eerste discipline

500 euro

b) per bijkomende discipline

125 euro

- VR-deskundige

500 euro

milieucoördinatoren en milieuverificateurs


- milieucoördinatoren

250 euro

bodemsaneringsdeskundigen


a) type 1

250 euro

b) type 2

500 euro

bedrijven


- boorbedrijf


a) voor een eerste discipline

500 euro

b) per bijkomende discipline

125 euro

- bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur

500 euro


B.Retributie voor de uitoefening van het toezicht op de erkenning

categorie erkenning

bedrag

deskundigen


- milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen

500 euro

- milieudeskundige in de discipline bodemcorrosie

500 euro

- milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen

500 euro

- MER-deskundige


a) voor een eerste discipline

500 euro

b) per bijkomende discipline

125 euro

- VR-deskundige

500 euro

- airco-energiedeskundige

125 euro

technici


- technicus vloeibare brandstof

125 euro

- technicus gasvormige brandstof

125 euro

- technicus verwarmingsaudit

125 euro

- technicus stookolietanks

125 euro

- koeltechnicus

125 euro

- technicus voor brandbeveiligingsapparatuur

125 euro

- technicus voor elektrische schakelinrichtingen

125 euro

- technicus voor apparatuur die oplosmiddelen bevat

125 euro

- technicus voor klimaatregelingsapparatuur in bepaalde motorvoertuigen

30 euro

milieucoördinatoren en milieuverificateurs


- milieucoördinatoren

250 euro

- milieuverificateurs

250 euro

bodemsaneringsdeskundigen


a) type 1

250 euro

b) type 2

500 euro

bedrijven


- boorbedrijf


a) voor een eerste discipline

500 euro

b) per bijkomende discipline

125 euro

- koeltechnisch bedrijf

500 euro

- bedrijf voor brandbeveiligingsapparatuur

500 euro


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu. Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 12 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage 19 bij het VLAREL Bijlage 19. Identificatiegegevens als vermeld in artikel 27, § 2, 1°, a), en artikel 32 1° in geval van een natuurlijke persoon : a) de voor- en achternaam;b) het privéadres;c) het rijksregisternummer;d) in voorkomend geval, de naam, de rechtsvorm, het ondernemingsnummer en het adres van de werkgever;e) de contactgegevens van de aanvrager;f) als de erkenningsaanvraag uitgaat van een natuurlijke persoon die een zelfstandig beroep uitoefent : het ondernemingsnummer;2° in geval van een rechtspersoon : a) de naam;b) de rechtsvorm van de rechtspersoon die de aanvraag indient of namens wie ze wordt ingediend;c) het adres van de maatschappelijke zetel;d) het ondernemingsnummer;e) de identificatiegegevens van de personeelsleden en de erkenningen of beroepskwalificaties die ze bezitten;f) de identificatiegegevens van de bestuurders. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 13 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage 20 bij het VLAREL Bijlage 20. Lijst van de apparatuur, instrumenten en materialen die ten minste aanwezig zijn voor het afnemen van het praktische examen, vermeld in artikel 43/6, § 6

cat. I

cat. II

cat. III

cat. IV

onderdelen van de koelinstallatie : - compressor - condensor - koelmiddelreservoir - filter of droger - elektromagnetisch ventiel - thermostatisch expansieventiel - verdamper - afsluitklep - veiligheids-, meet- en regelapparatuur : manometers, pressostaten en thermostaten

X

X

X

X

- manifold en soepele verbindingen

X

X

X


- recuperatiegroep voor koelmiddelen waarbij na het overpompen een druk van 0,5 bar absoluut wordt bereikt

X

X

X


- koelmiddelcilinder (nieuw of gerecycleerd) met geldige keuring voor het benodigde gas + lege koelmiddelcilinder met geldige keuring en met dubbele afsluiters, geschikt voor de recuperatie en afvalophaling van koelgassen

X

X

X


- tweetrapsvacuümpomp

X

X


weegschaal met een aanwijsnauwkeurigheid van minimaal 10 g

X

X

X


- vacuümmeter

X

X


- elektronische lekdetector met een detectiegrens van ten minste 5 g/jaar

X

X

X

- zeepoplossing of een vergelijkbaar product

X

X

X

- cilinder of een netwerk met een inert gas (droge stikstof, argon of helium), voorzien van een reduceerventiel en een debietregelaar

X

X


- verbindingselementen, leidingen en dichtingen

X

X


- snijgereedschap voor koperleidingen

X

X


- ontbramer

X

X


- buigapparaat of -tang

X

X


- hardsoldeerinstallatie met gasdrukregelaar en zuurstofdrukregelaar en leidingen, voorzien van terugslagkleppen en soepele verbindingen

X

X


- aanhechtingsmateriaal voor hardsolderen

X

X


- fosforbevattend aanhechtingsmateriaal met 5% zilver

X

X


- beitsmiddel of reinigingsproduct

X

X


- handgereedschap : sleutels, schroevendraaiers en tangen

X

X

X


- digitale thermometer met contactsonde of infraroodthermometer

X

X


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 14 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage 21 bij het VLAREL Bijlage 21. Minimale technische uitrusting als vermeld in artikel 53/7, 7°

cat. I

cat. II

cat. III

cat. IV

manifold met soepele verbindingen

X

X

X


recuperatiegroep voor koelmiddelen waarbij na het overpompen een druk van 0,5 bar absoluut wordt bereikt

X

X

X


koelmiddelcilinder (nieuw of gerecycleerd) met geldige keuring voor het benodigde gas + lege koelmiddelcilinder met geldige keuring en met dubbele afsluiters, geschikt voor de recuperatie en afvalophaling van koelgassen

X

X

X


tweetrapsvacuümpomp

X

X


weegschaal met een aanwijsnauwkeurigheid van minimaal 0,01 kg voor koelmiddelcilinders met een inhoud aan koelmiddel die kleiner is dan 30 kg, met een aanwijsnauwkeurigheid van minimaal 0,1 kg voor koelmiddelcilinders met een koelmiddelinhoud die groter is dan of gelijk is aan 30 kg, en met een minimale aanwijsnauwkeurigheid van 0,3% van de koelmiddelinhoud van de koelmiddelcilinder voor koelmiddelcilinders met een inhoud vanaf 300 kg

X

X

X


vacuümmeter

X

X


elektronische lekdetector met een lekdetectiegevoeligheid van ten minste 5 g/jaar

X

X

X

zeepoplossing of een vergelijkbaar product

X

X


cilinder met een inert gas (droge stikstof, argon of helium), voorzien van reduceerventiel en debietmeter

X

X


digitale thermometer met contactsonde of infraroodthermometer

X

X


hardsoldeerinstallatie met gasdrukregelaar en zuurstofdrukregelaar en leidingen, voorzien van terugslagkleppen

X

X


elektrische multimeter

X

X


ampèremeter

X

X


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 15 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu Bijlage 22 bij het VLAREL Bijlage 22. Lijst met minimumgegevens voor het overzicht van de koeltechnische bedrijven die met gunstig gevolg gekeurd zijn als vermeld in artikel 53/9, 4° 1° de naam van het bedrijf;2° de rechtsvorm van het bedrijf;3° het adres van de maatschappelijke zetel en van de exploitatiezetels;4° het ondernemingsnummer en het vestigingsnummer;5° het telefoonnummer van het bedrijf;6° het e-mailadres van het bedrijf;7° de voor- en achternaam van de directeur van het bedrijf;8° de voor- en achternaam, de geboortedatum en -plaats, het certificaatnummer en de categorie van de koeltechnici;9° het erkenningsnummer dat toegekend wordt aan het bedrijf en de aanvangsdatum van de erkenning. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

^