gepubliceerd op 03 mei 2002
Decreet tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (1)
20 DECEMBER 2001. - Decreet tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten) (1)
   De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering,    bekrachtigen hetgeen volgt :    EERSTE DEEL. - ALGEMENE BEPALINGEN    TITEL 1. - Toepassingsgebied    
Artikel 1.Dit decreet is van toepassing op de instellingen voor hoger kunstonderwijs bedoeld bij het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs.
TITEL 2. - Definities
Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° Decreet : het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs.2° Hogere kunstschool : instelling voor hoger kunstonderwijs bedoeld in het decreet.3° Inrichtende macht : a) de Franse Gemeenschap;b) een gemeente, een provincie, voor het gesubsidieerd officieel net;c) een privaatrechtelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon, voor het gesubsidieerd vrij net; die de verantwoordelijkheid waarneemt voor het onderwijs verstrekt in één of meer hogere kunstscholen. 4° Gebied : elk van de vijf sectoren van het hoger kunstonderwijs - namelijk de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de ruimte-kunsten;de muziek; de toneelkunst en de woordkunsten; de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en de communicatie; de danskunst - zoals bepaald bij artikel 1, § 2 van het decreet. 5° Optie : optie bedoeld in de artikelen 10, § 4;14, § 4; 19, § 4 en 22 van het decreet of doelstelling in de zin van artikel 10, § 3 van het decreet. 6° Organieke betrekking : betrekking georganiseerd of gesubsidieerd met inachtneming van de decreet- en verordeningsbepalingen.7° Vacante betrekking : organieke betrekking die niet toegekend is aan een in vast verband benoemd of aangeworven personeelslid of aan een personeelslid dat voor onbepaalde tijd tijdelijk aangesteld of aangeworven is.8° Mandaat : betrekking toegekend aan een personeelslid die niet mag leiden tot een tijdelijke aanstelling of aanwerving voor bepaalde tijd, een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd of tot een benoeming of aanwerving in vast verband.9° Betrekkingseenheid : volume van de omkadering van studenten dat overeenstemt met een opdracht met volledige dienstprestaties.10° Hoge Kunstraad : de Hoge Raad voor het Hoger Kunstonderwijs bedoeld in artikel 26 van het decreet.11° Pedagogische Beheersraad : de raad die eigen is aan een hogere kunstschool bedoeld in de artikelen 13, 14 en 16 tot 22 van dit decreet.12° Optieraad : de raad die eigen is aan een hogere kunstschool bedoeld in de artikelen 13, 14 en 23 tot 26 van dit decreet.13° Studentenraad : de raad die eigen is aan een hogere kunstschool bedoeld in de artikelen 13, 14, 27 tot 31 van dit decreet.14° Sociale Raad : de raad die eigen is aan een hogere kunstschool bedoeld in de artikelen 13, 14, 32 tot 34 van dit decreet.15° Wervingscommissie : de commissie die eigen is aan een hogere kunstschool bedoeld in de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet.16° Pedagogisch en artistiek project : het project waarmee een hogere kunstschool zich voorneemt de algemene doelstellingen van artikel 3 van het decreet te bereiken zoals bepaald bij artikel 5 van dit decreet.17° Representatieve studentenorganisatie erkend door de Franse Gemeenschap : de organisatie(s) bedoeld in artikel 78 van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen.18° Regelmatig ingeschreven student : de student die voldoet aan de toelatingsvoorwaarden bedoeld bij de bepalingen van artikel 49 van dit decreet.19° Financierbare student : de student die in aanmerking komt voor de financiering overeenkomstig artikel 51 van dit decreet.20° Academiejaar : de tijd die noodzakelijk is voor de verrichting van een studiejaar, bestaande uit twee semesters, dat op 15 september begint en op 14 september van het volgende jaar eindigt.21° Graden : de graden bedoeld in de artikelen 7, 11, 13, 18, 19, § 4, 22 en 23 van het decreet.22° Onderwijsactiviteiten : de activiteiten zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet.23° Doelstellingen : de doelstellingen zoals bepaald in artikel 3 van het decreet. § 2. Voor de toepassing van dit decreet, worden de termijnen berekend als volgt : 1° De dag die er het beginpunt van uitmaakt, is niet inbegrepen.2° De dag waarop de termijn verstrijkt, wordt in de termijn meegerekend.3° Wanneer de dag waarop de termijn verstrijkt, samenvalt met een zaterdag, een zondag, een wettelijke feestdag of een feestdag in de Franse Gemeenschap, wordt die naar de eerstvolgende werkdag overgedragen. TWEEDE DEEL. - ORGANISATIE VAN HET ONDERWIJS TITEL I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Samenwerkingsovereenkomsten voor de organisatie van gemeenschappelijke studies
Art. 3.De samenwerkingsovereenkomst die, met toepassing van artikel 6, lid 2, van het decreet, wordt gesloten door verschillende hogere kunstscholen of tussen een hogere kunstschool en één of meer andere onderwijsinstellingen voor de organisatie van gemeenschappelijke studies, bepaalt, naast de respectieve bijdragen van de partners, de instelling die verantwoordelijk is voor de organisatie van de studies, voor de gegroepeerde onderwijsactiviteiten en voor de werving van de personeelsleden die ermee belast zijn. Zij stelt ook de bepalingen vast die zullen moeten worden opgenomen in de bijzondere studieregeling overeenkomstig artikel 39, lid 2, 8°, van dit decreet.
De instelling die verantwoordelijk is voor de organisatie van de studies schrijft de student in. Die wordt als financierbare student alleen in de instelling waarin hij ingeschreven is, meegerekend.
De hogere kunstschool die een samenwerkingsovereenkomst sluit, kan betrekkingseenheden of delen van betrekkingseenheden aan een andere onderwijsinstelling afstaan of ontvangen.
De Regering stelt de procedure voor de goedkeuring van de samenwerkingsovereenkomsten vast. HOOFDSTUK II. - Rationalisatie
Art. 4.§ 1. Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 54 van dit decreet, wanneer het aantal financierbare studenten gedurende twee opeenvolgende academiejaren lager blijft liggen dan 50 % van de referentiebevolking zoals bepaald in artikel 54 van dit decreet, verliest de hogere kunstschool haar autonomie op de eerste dag van het volgende academiejaar.
Haar inrichtende macht kan haar met een andere hogere kunstschool van hetzelfde net of van een ander net samenvoegen.
Als er geen fusie met een andere instelling is, sluit de inrichtende macht de school jaar per jaar. § 2. Als de hogere kunstscholen tussen welke de fusie plaatsvindt, elk het tekort in verband met het aantal financierbare studenten bepaald in § 1, lid 1, vertonen, leidt de samenvoeging tot de oprichting van een nieuwe hogere kunstschool op grond van een op gelijke voet steunende fusie.
Wanneer alleen één hogere kunstschool dat tekort vertoont, leidt de fusie tot de sluiting van die school als autonome instelling. Zij kan een vestiging worden van de hogere kunstschool waarmee ze wordt samengevoegd op grond van een fusie door overneming. § 3. De fusie tussen hogere kunstscholen wordt aan de Regering ter goedkeuring voorgelegd.
De Regering stelt de procedure voor de goedkeuring van de fusie tussen hogere kunstscholen vast.
HOOFDSTK III. - Pedagogisch en artistiek project van de hogere kunstschool Afdeling 1. - Bepaling van het pedagogisch en artistiek project
Art. 5.Het pedagogisch en artistiek project moet alle middelen bepalen die worden aangewend en alle keuzen die worden gedaan om de in artikel 3 van het decreet bedoelde opdrachten van het hoger kunstonderwijs te kunnen vervullen. Het wordt door de Pedagogische Beheersraad van de hogere kunstschool opgemaakt. Afdeling 2. - Goedkeuring en bekendmaking van het pedagogisch en
artistiek project
Art. 6.Uiterlijk 31 december 2001 legt de directeur, na het advies van de pedagogische beheersraad van de hogere kunstschool te hebben ingewonnen, aan de inrichtende macht het voorstel van pedagogisch en artistiek project ter goedkeuring voor.
Elke aanvraag om wijziging moet aan de inrichtende macht ter goedkeuring worden voorgelegd door de directeur op voorstel van de pedagogische beheersraad van de hogere kunstschool. De aanvraag om wijziging moet uiterlijk 31 december worden ingediend om reeds vanaf het begin van het volgende academiejaar te kunnen worden toegepast.
Art. 7.Het pedagogisch en artistiek project is een openbaar document, dat door de directeur of diens vertegenwoordiger aan iedere persoon, op gewone aanvraag, of aan de studenten, uiterlijk bij hun inschrijving, wordt bezorgd. HOOFDSTUK IV. - Bijzondere pedagogische en artistieke projecten Afdeling 1. - Definitie van de bijzondere pedagogische en artistieke
projecten
Art. 8.De bijzondere pedagogische en artistieke projecten zijn schriftelijke documenten die door de kandidaten voor een werving worden opgesteld en die de wijze vaststellen waarop de in artikel 3 van het decreet bedoelde opdrachten van het hoger kunstonderwijs zullen worden vervuld en waarop de bepalingen van het in artikel 5 van dit decreet bedoelde pedagogische en artistiek project zullen worden nageleefd. Afdeling 2. - Het pedagogisch en artistiek project van de directeur of
de adjunct-directeur
Art. 9.In het pedagogisch en artistiek project van de kandidaat voor het mandaat van directeur of adjunct-directeur wordt de gedetailleerde en bijzondere wijze uiteengezet waarop hij zijn opdracht in verband met de leiding van de hogere kunstschool bedoelt.
Dat document wordt aan de hogere kunstschool overgezonden met inachtneming van de voorschriften inzake oproep in het Belgisch Staatsblad bedoeld in de artikelen 102, 227 en 357 van dit decreet. Afdeling 3. - Het pedagogisch en artistiek project van de (hoog)leraar
Art. 10.In het pedagogisch en artistiek project van de kandidaat voor een betrekking van (hoog)leraar wordt de gedetailleerde en bijzondere wijze uiteengezet waarop hij - voor elke onderwijsactiviteit of elke cursus waarvoor hij zich kandidaat stelt - zijn onderwijsopdracht binnen de hogere kunstschool bedoelt.
Dat document wordt aan de hogere kunstschool overgezonden met inachtneming van de voorschriften inzake oproep in het Belgisch Staatsblad bedoeld in de artikelen 102, 227 en 357 van dit decreet. Afdeling 4. - Het pedagogisch en artistiek project van de assistent
Art. 11.In het pedagogisch en artistiek project van de kandidaat voor een betrekking van assistent wordt de wijze uiteengezet waarop hij zijn assistentopdracht bedoelt in verband met de te bereiken doelstellingen van de cursus(sen) waarvoor de betrekking van assistent wordt aangeboden.
Dat document wordt toegezonden aan de hogere kunstschool met inachtneming van de voorschriften inzake oproep in het Belgisch Staatsblad bedoeld in de artikelen 102, 227 en 357 van dit decreet. Afdeling 5. - Het pedagogisch en artistiek project van de begeleider
Art. 12.In het pedagogisch en artistiek project van de kandidaat voor een betrekking van begeleider wordt de wijze uiteengezet waarop hij zijn begeleidersopdracht bedoelt in verband met de te bereiken doelstellingen van de cursus(sen) waarvoor de betrekking van begeleider wordt aangeboden.
Dat document wordt toegezonden aan de hogere kunstschool met inachtneming van de voorschriften inzake oproep in het Belgisch Staatsblad bedoeld in de artikelen 102, 227 en 357 van dit decreet.
TITEL II. - Beheer van de hogere kunstschool HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 13.De hogere kunstschool wordt door een inrichtende macht beheerd en heeft een pedagogische beheersraad, één of meer optieraden, een studentenraad en een sociale raad.
Het beheer van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde hogere kunstscholen wordt door de Regering waargenomen.
De door de Franse Gemeenschap georganiseerde hogere kunstscholen zijn diensten met afzonderlijk beheer in de zin van artikel 140 van de op 17 juli 1991 gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit.
Art. 14.De leden van de pedagogische beheersraad, van de optieraad(raden), van de studentenraad en van de sociale raad hebben toegang tot alle inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun mandaat, zonder dat dit afbreuk zou kunnen doen aan de persoonlijke levenssfeer van de personen op wie de gegevens betrekking hebben. Die verschillende inlichtingen moeten toegankelijk zijn binnen de hogere kunstschool.
Elke raad stelt zijn huishoudelijk reglement vast.
Art. 15.Er worden wervingscommissies door de inrichtende macht samengesteld op initiatief van de pedagogische beheersraad van de hogere kunstschool. HOOFDSTUK II. - De pedagogische beheersraad
Art. 16.De pedagogische beheersraad wordt belast met het vaststellen van de nadere regels voor het vervullen van de opdrachten van de hogere kunstschool bedoeld in artikel 3 van het decreet, door zijn pedagogisch en artistiek project alsook de bijzondere regeling van de studie op te stellen.
Hij wordt door de inrichtende macht geraadpleegd over elke pedagogische vraag en over elke vraag in verband met het gebruik van de pedagogische middelen en met de dienstaanwijzing van de personeelsleden.
Hij wordt door de inrichtende macht geraadpleegd over elke in artikel 3 bedoelde samenwerkingsovereenkomst die met een andere instelling gesloten wordt.
De pedagogische beheersraad kan eveneens, op eigen initiatief, aan de inrichtende macht een advies geven over elke vraag in verband met de aangelegenheden bedoeld in dit artikel.
Art. 17.De pedagogische beheersraad is samengesteld uit : 1° de directeur of de adjunct-directeur, wanneer dit ambt toegekend is;2° 5 vertegenwoordigers van de (hoog)leraars en begeleiders die elk georganiseerd gebied vertegenwoordigen;3° 3 vertegenwoordigers van de vakbonden;4° 2 vertegenwoordigers van de assistenten, wanneer dit ambt toegekend is;5° een vertegenwoordiger van de andere categorieën van het personeel dan de categorie van het onderwijzend personeel;6° vijf afgevaardigden van de studenten die elk georganiseerd gebied vertegenwoordigen. De leden bedoeld in 6° hebben een plaatsvervanger. Deze vervangt het werkend lid bij diens afwezigheid, overlijden, ontslag of verlies van de hoedanigheid van student.
Art. 18.De vertegenwoordigers van de (hoog)leraars en begeleiders worden voor een vernieuwbaar mandaat van vier jaar gekozen door de gezamenlijke (hoog)leraars en begeleiders van de hogere kunstschool.
Geen vertegenwoordiger van de (hoog)leraars en begeleiders kan meer dan twee mandaten opeenvolgend bekleden.
De vertegenwoordigers van het assistentenpersoneel worden voor een vernieuwbaar mandaat van één jaar gekozen door de gezamenlijke assistenten van de hogere kunstschool.
De vertegenwoordigers van de andere personeelscategorieën dan de categorie van het onderwijzend personeel wordt voor een vernieuwbaar mandaat van 4 jaar gekozen door de gezamenlijke personeelsleden van de andere personeelscategorieën dan de categorie van het onderwijzend personeel.
De vertegenwoordigers van de studenten worden voor een vernieuwbaar mandaat van één jaar door de studentenraad gekozen.
De vertegenwoordigers van de vakbonden zijn personeelsleden van de hogere kunstschool. Zij worden aangewezen door de vakorganisaties die de personeelsleden van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs die in de Nationale Arbeidsraad zitting hebben, vertegenwoordigen.
Art. 19.De pedagogische beheersraad wordt door de directeur van de hogere kunstschool voorgezeten.
Art. 20.Alle leden van de pedagogische beheersraad zijn stemgerechtigd.
Art. 21.De adviezen van de pedagogische beheersraad worden pas geldig uitgebracht wanneer de helft van de leden aanwezig is.
Over elk advies moet worden gestemd; elk advies wordt met redenen omkleed.
Aan de stemming mogen de personeelsleden niet deelnemen die er een persoonlijk en rechtstreeks belang bij hebben of wier bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben bij de aangelegenheden waarover gestemd wordt.
Art. 22.De adviezen worden met volstrekte meerderheid gegeven; de onthoudingen worden niet meegerekend in het beslissingsquorum. HOOFDSTUK III. - De optieraden
Art. 23.De optieraden doen voorstellen in verband met de optie(s) voor de verwezenlijking van het pedagogisch project van de hogere kunstschool. Die voorstellen worden aan de pedagogische beheersraad voorgelegd.
Art. 24.Een optieraad is samengesteld uit : 1° alle leerkrachten die deelnemen aan de opleiding in verband met een optie;2° vier vertegenwoordigers van de studenten van de optie; Wanneer de school verschillende opties organiseert, kan zij een raad samenstellen die verschillende opties groepeert. Die optieraad bestaat uit alle leerkrachten van dat geheel van opties en twee studenten per optie.
Art. 25.Een optieraad kiest één van zijn leden om er het voorzitterschap van waar te nemen.
Art. 26.Alle leden van een optieraad zijn stemgerechtigd. HOOFDSTUK IV. - De Studentenraad
Art. 27.De opdrachten van de studentenraad zijn de volgende : 1° de studenten van de hogere kunstschool vertegenwoordigen;2° hun belangen behartigen inzake onderwijs, pedagogie en beheer van    de instelling;3° het actieve deelnemen van de studenten aanmoedigen en die inleiden    in de uitoefening van hun burgerschap binnen hun school en binnen de    globale samenleving;4° de informatie mededelen aan de studenten, de inrichtende macht en    de directie van de school;5° de vertegenwoordigers van de studenten aanwijzen voor de    pedagogische beheersraad, de optieraad, in voorkomend geval, en aan de    sociale raad.    Art. 28.De studentenraad bestaat uit de vertegenwoordigers van de    studenten die elk jaar door alle studenten van de hogere kunstschool    worden gekozen. De raad bestaat uit minstens 7 leden. Voor zover mogelijk moet elke optie binnen de studentenraad worden    vertegenwoordigd.     Art. 29.§ 1. De verkiezingen voor de studentenraad en voor de    aanwijzing van de vertegenwoordigers van de studenten in de optieraden    worden tussen 1 maart en 30 april per optie georganiseerd. Om geldig    te zijn, moet de stemming op ten minste 30 % van de studenten van de    hogere kunstschool berusten. Is het in lid 1 bedoelde quorum niet bereikt, dan wordt een tweede    stemmingsronde per optie georganiseerd. Om geldig te zijn, moet die    tweede stemmingsronde op ten minste 15 % van de studenten van de    hogere kunstschool berusten. In dat geval is er geen    vertegenwoordiging op gemeenschapsniveau. Is het in lid 2 bedoelde quorum niet bereikt, dan worden de batig    gerangschikte studenten benoemd tot beheerders van de studentenraad    voor een periode van één jaar, zonder vertegenwoordiging in de    pedagogische beheersraad.    § 2. De studentenraad wijst voor 31 mei naar keuze zijn    vertegenwoordigers aan voor de pedagogische beheersraad en voor de    sociale raad alsook zijn vertegenwoordigers in de representatieve    organisatie van de studenten erkend door de Franse Gemeenschap. De studentenraad kiest de voorzitter uit zijn leden. Alle leden van de studentenraad zijn stemgerechtigd.     Art. 30.De inrichtende macht moet de studentenraad eigen    infrastructuren en materiële middelen ter beschikking stellen voor de    uitoefening van zijn opdrachten. Een deel van de sociale subsidies,    dat tien per cent van hun totale bedrag uitmaakt, wordt bestemd voor    de werking van de studentenraad. Dat bedrag mag echter niet lager zijn    dan 1.000 euro.     Art. 31.De vertegenwoordigers van de studenten in de verschillende    organen van elke hogere kunstschool mogen geen sanctie ondergaan voor    daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat of wegens de    uitoefening ervan.    HOOFDSTUK V. - De sociale raad  Art. 32.De sociale raad heeft de volgende opdrachten : 1° de sociale begroting opmaken en die aan de inrichtende macht ter    goedkeuring voorleggen;2° met inachtneming van de sociale begroting, zoals die werd    goedgekeurd, sociale kredieten toekennen;3° adviezen geven over elke vraag met betrekking tot materiële en    sociale voorwaarden van studenten, op eigen initiatief of op aanvraag    van de pedagogische beheersraad of van de inrichtende macht.    Art. 33.De sociale raad bestaat, met een gelijk aantal, uit    vertegenwoordigers van de studenten aangewezen door de studentenraad    en de vertegenwoordigers van de leden van het bestuurs- en    onderwijzend personeel. De leerkrachten worden gekozen door de    leerkrachten van de hogere kunstschool.     Art. 34.De directeur van de hogere kunstschool is van rechtswege lid    van de sociale raad. Hij is er de voorzitter van de verantwoordelijke    voor de comptabiliteit van de hogere kunstschool, aangewezen door de    inrichtende macht, neemt deel aan de werkzaamheden. Alle leden van de sociale raad, met uitzondering van de    verantwoordelijke voor de comptabiliteit, zijn stemgerechtigd. TITEL III. - Studiereglement     Art. 35.De studieregeling wordt bepaald door een algemeen    studiereglement en een bijzonder studiereglement.     Art. 36.Het algemeen studiereglement wordt door de Regering    vastgesteld.     Art. 37.Het bepaalt onder meer : 1° de regels in verband met de vrijstelling van sommige delen van het    programma;2° de examenzittijden;3° de voorwaarden om te slagen;4° de wijze waarop de examencommissies worden samengesteld;5° de wijzen waarop de examencommissies werken;6° de wegingscoëfficiënten voor de verschillende evaluatiewijzen;7° de wijzen van indiening, onderzoek en beslechting van de klachten    van studenten in verband met onregelmatigheden in het verloop van de    examens en de werking van de examencommissies;8° de aanwijzing van de overheid die bevoegd is om te beslissen over    de weigering van de inschrijving voor de examens en de    examencommissies en de nadere regels voor de uitoefening van de    rechten van beroep;9° de vrijstellingsvoorwaarden voor de studenten die gedurende de    studie van hogere kunstschool veranderen, volgens het volgende    principe : de student wordt vrijgesteld van het afleggen van de    examens waarvoor hij voorheen geslaagd is indien de programma's    dezelfde zijn als die van zijn nieuwe hogere kunstschool;10° de vrijstellingsvoorwaarden voor de studenten die hetzelfde    studiejaar herbeginnen;11° de voorwaarden en de nadere regels voor de verandering van optie    volgens het volgende principe : er wordt een examencommissie met    leerkrachten van de gekozen optie samengesteld met het oog op het    onderzoek van de vroegere kunstantecedenten van de student.Zij brengt    verslag uit aan de pedagogische beheersraad. Na het advies van die    raad te hebben ingewonnen, bepaalt de directeur de eventueel bijkomend    te leveren kunstinspanningen of de bijkomend af te leggen examens om    de verschillen tussen de programma's goed te maken; 12° de voorwaarden waaronder de studenten van het ene jaar van het    hoger kunstonderwijs overgaan naar een ander jaar van het hoger    kunstonderwijs van een andere optie en/of van een ander type volgens    het volgende principe : er wordt een examencommissie met leerkrachten    van de gekozen optie samengesteld met het oog op het onderzoek van de    vroegere kunstantecedenten van de student.Zij brengt verslag uit aan    de pedagogische beheersraad. Na het advies van die raad te hebben    ingewonnen, bepaalt de directeur de eventueel bijkomend te leveren    kunstinspanningen of de bijkomend af te leggen examens om de    verschillen tussen de programma's goed te maken; 13° de voorwaarden waaronder de studenten van het ene jaar van het    hoger onderwijs overgaan naar een ander jaar van het hoger    kunstonderwijs volgens het volgende principe : er wordt een    examencommissie met leerkrachten van de gekozen optie samengesteld met    het oog op het onderzoek van de vroegere kunstantecedenten van de    student.Zij brengt verslag uit aan de pedagogische beheersraad. Na    het advies van die raad te hebben ingewonnen, bepaalt de directeur de    eventueel bijkomend te leveren kunstinspanningen of de bijkomend af te    leggen examens om de verschillen tussen de programma's goed te maken; 14° de voorwaarden waaronder de inrichtende macht van de hogere    kunstschool, na het advies van de pedagogische beheersraad te hebben    ingewonnen, tot door hem vast te stellen studies van de tweede cyclus    studenten kan toelaten die niet de graad van kandidaat hebben maar die    het bewijs kunnen leveren van een beroepservaring en die, op het einde    van een door de pedagogische beheersraad georganiseerde    evaluatieprocedure, het bewijs kunnen leveren van voldoende kennis en    bekwaamheid om studies met succes te kunnen volgen.   De bepaling van de in vorig lid bedoelde studies moet vooraf door de    Regering worden goedgekeurd, volgens de door haar vast te stellen    procedure. 15° de voorwaarden waaronder de studenten die houder zijn van een    buitenlands diploma of studiegetuigschrift in verband met de hogere    kunststudies dat als gelijkwaardig erkend is met toepassing van de wet    van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse    diploma's en studiegetuigschriften, worden toegelaten tot studies van    de tweede cyclus met het oog op het behalen van de graden die deze    bekrachtigen.16° de voorwaarden en nadere regels voor de verlenging van de tweede    zittijd voor de studenten die in het laatste studiejaar ingeschreven    zijn.    Art. 38.§ 1. De student kiest de hogere kunstschool waarin hij zich    wenst in te schrijven en legt het toelatingsexamen voor 15 september    af. De uiterste inschrijvingsdatum wordt op 30 september van het lopende    academiejaar vastgesteld, onverminderd de uitoefening van de rechten    van beroep bedoeld in § 4 van dit artikel. In afwijking van lid 2, kan de Regering, op een met redenen omklede    aanvraag van de pedagogische beheersraad, een student echter    uitzonderlijk toelaten zich na 30 september te laten inschrijven,    wanneer de omstandigheden dit verantwoorden en op voorwaarde dat de    hogere kunstschool het toelatingsexamen in dezelfde voorwaarden    organiseert als deze die in artikel 41 van dit decreet bedoeld zijn.    § 2. De inrichtende macht kan echter, bij een uitdrukkelijk met    redenen omklede beslissing, na het advies van de pedagogische    beheersraad te hebben ingewonnen, de inschrijving van een student    afwijzen : 1° wanneer die student, in dezelfde hogere kunstschool, tijdens het    vorige academiejaar, definitief werd uitgesloten;2° wanneer die student zijn inschrijving aanvraagt voor een    studieprogramma waarvoor geen financiering door de Franse Gemeenschap    plaatsvindt;3° wanneer die student niet voldoet aan de voorwaarden bepaald door    het studiereglement van de hogere kunstschool.   § 3. Van de beslissing tot afwijzing van de inschrijving moet bij    aangetekend schrijven aan de student kennis worden gegeven binnen een    termijn van 15 dagen met ingang van de dag van ontvangst van de    aanvraag om inschrijving.    § 4. Bij de kennisgeving van de afwijzing van de inschrijving worden    eveneens de nadere regels voor de uitoefening van de rechten van    beroep gevoegd. Wanneer de afwijzing van de inschrijving uitgaat van een hogere    kunstschool die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd, kan de    student, binnen de tien dagen, bij aangetekend schrijven, beroep tegen    die beslissing aantekenen bij de Regering, die, binnen dertig dagen,    zich moet uitspreken over het beroep door middel van een beslissing    die de afwijzing ongeldig kan verklaren. Wanneer die afwijzing uitgaat van een hogere kunstschool die door de    Franse Gemeenschap wordt gesubsidieerd, kan de student, binnen de tien    dagen, bij aangetekend schrijven, tegen de beslissing beroep    aantekenen bij de inrichtende macht, die binnen dertig dagen, zich    moet uitspreken over het beroep door middel van een beslissing die de    afwijzing ongeldig kan verklaren.     Art. 39.Het bijzonder studiereglement wordt door de pedagogische    beheersraad aan de inrichtende macht ter goedkeuring voorgelegd. Het    bepaalt nadere regels voor de toepassing van het algemeen    studiereglement met inachtneming ervan. Het bepaalt onder meer : 1° de organisatie van het academiejaar met inachtneming van de door de    Regering vastgestelde vakantie- en verlofregeling;2° de tuchtregeling en alle beroepsprocedures met inachtneming van de    volgende principes : iedere student is ertoe gehouden het bijzonder    studiereglement van de hogere kunstschool waarvoor hij zich laat    inschrijven, na te leven.In geval van tekortkoming, kan een    tuchtsanctie in verhouding tot de ernst van de feiten door de    inrichtende macht van de school worden uitgesproken, na het advies van    de pedagogische beheersraad te hebben ingewonnen. De tuchtsancties die    worden uitgesproken ten aanzien van een student kunnen niet in    aanmerking worden genomen bij de evaluatie van zijn bekwaamheid. In    alle gevallen moet de student zijn rechten op verdediging kunnen doen    gelden; 3° de doelstellingen die in het studieprogramma van elke optie bepaald    zijn;4° de beschrijving van elk studieprogramma;5° de bepalingen die inherent zijn aan de pedagogische methodes;6° de nadere regels voor de organisatie en het verloop van de examens    en de werking van de examencommissies;7° de nadere regels voor de aanwending van de interdisciplinariteit    binnen de school;8° de nadere regels voor de organisatie van onderwijsactiviteiten die    onder een samenwerkingsovereenkomst ressorteren.   Het vermeldt het bedrag van de door de Regering vast te stellen    reglementaire inschrijvingsrechten.     Art. 40.Het algemeen studiereglement en het bijzonder studiereglement    zijn openbare documenten, bezorgd door de directeur of diens    vertegenwoordiger, aan iedere persoon, op gewone aanvraag, of aan de    studenten, uiterlijk bij hun inschrijving.. TITEL IV. - Toelatingsvoorwaarden     Art. 41.Onverminderd de verplichting te slagen voor het    toelatingsexamen bedoeld in artikel 25 van het decreet, hebben toegang    tot het eerste studiejaar van het hoger onderwijs, met het oog op het    behalen van de graad die deze studie bekrachtigt, de studenten die het    bewijs leveren : 1° ofwel van een getuigschrift van hoger secundair onderwijs,    uitgereikt door een instelling voor secundair onderwijs met volledig    leerplan of onderwijs voor sociale promotie voor de studenten die dat    getuigschrift na het schooljaar 1992-1993 hebben behaald;2° ofwel van een getuigschrift van hoger secundair onderwijs voor de    studenten die dit voor het jaar 1993-1994 hebben behaald, samen, voor    de toegang tot het eerste jaar van het hoger onderwijs van het lange    type, met het diploma van bekwaamheid voor toelating tot het hoger    onderwijs;3° ofwel van een gehomologeerd getuigschrift van het technisch of    artistiek algemeen onderwijs, uitgereikt door een instelling voor    secundair onderwijs die georganiseerd of gesubsidieerd wordt door de    Vlaamse Gemeenschap of door de examencommissie van de Vlaamse    Gemeenschap die tot het uitreiken van dat getuigschrift wordt    gemachtigd, en dat toelating verschaft tot het universitair onderwijs    in die Gemeenschap;4° ofwel van een diploma van hoger onderwijs van het korte type met    volledig leerplan, of van een overeenstemmend bekwaamheidsbewijs    uitgereikt door het onderwijs voor sociale promotie;5° ofwel van een diploma of studiegetuigschrift dat als gelijkwaardig    erkend wordt met deze die in 1° en 3° vermeld zijn met toepassing van    de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de    buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, van een decreet, een    Europese richtlijn of een internationale overeenkomst;6° ofwel van een attest waaruit blijkt dat ze geslaagd zijn voor één    van de toelatingsexamens georganiseerd door de hogere kunstschool en    waarvan de programma's door de Regering na advies van de Hoge    Kunstraad worden vastgesteld;dat attest verschaft toelating tot de    studies die het aanwijst; 7° ofwel van een attest waaruit blijkt dat ze geslaagd zijn voor één    van de toelatingsexamens georganiseerd door de universitaire    instellingen, overeenkomstig artikel 10, § 1, e) , en § 2 van het    decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies    en de academische graden;8° ofwel van een attest waaruit blijkt dat ze geslaagd zijn voor één    van de door de hogescholen georganiseerde toelatingsexamens,    overeenkomstig artikel 22, § 1, 6°, van het decreet van 5 augustus    1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in    hogescholen.   TITEL V. - Organisatie van de examens en examencommissies     Art. 42.Om tot de examens en tot de artistieke evaluaties    georganiseerd door een hogere kunstschool te worden toegelaten, is    iedere student ertoe gehouden de onderwijsactiviteiten van het    programma van het studiejaar waarvoor hij ingeschreven is, regelmatig    te volgen.     Art. 43.Niemand kan tot meer dan twee examenzittijden gedurende    eenzelfde academiejaar worden toegelaten. Niemand kan tot meer dan één zittijd voor artistieke evaluatie    gedurende eenzelfde academiejaar worden toegelaten.     Art. 44.De examens zijn openbaar. Iedere student mag inzage hebben in de verbeterde tekst van zijn    schriftelijk examen. Iedere student mag, op gewone aanvraag, de uitslagen voor elk examen    en elke artistieke evaluatie verkrijgen.     Art. 45.De inrichtende macht van de hogere kunstschool stelt    beraadslagingscommissies voor elk studiejaar samen. De    beraadslagingscommissies zijn samengesteld uit personeelsleden die    verantwoordelijk waren voor de door de student gevolgde    onderwijsactiviteiten, uit een voorzitter en een secretaris en, in    voorkomend geval, uit externe deskundigen. Op grond van criteria die door de inrichtende macht na advies van de    pedagogische beheersraad vooraf worden bepaald, beraadslagen die    commissies gezamenlijk en soeverein over de toelating, het uitstel of    de afwijzing van de student en over de toekenning van de meldingen. Die criteria worden bekendgemaakt door middel van aanplakborden.     Art. 46.De Regering stelt de wijzen vast waarop de examens en de    examencommissies worden georganiseerd alsook de normen volgens welke    van rechtswege geslaagd wordt. TITEL VI. - Uitreiking van de diploma's     Art. 47.De graden bedoeld in de artikelen 7, 11, 13, 14, 18, 19, 22    en 23 van het decreet en de diploma's of getuigschriften die deze    bekrachtigen, worden uitgereikt ofwel door de beraadslagingscommissies    van de hogere kunstscholen, ofwel door de examencommissies voor het    hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap. De diploma's uitgereikt door de examencommissies van de hogere    kunstscholen worden door de directeur en door de leden van de    beraadslagingscommissie ondertekend. Ze worden bovendien door de    Regering of diens gemachtigde medeondertekend. De diploma's uitgereikt door een examencommissie voor het hoger    onderwijs van de Franse Gemeenschap, worden door de voorzitter en de    leden van de commissie ondertekend en door de Regering of diens    gemachtigde medeondertekend. Naar aanleiding van de medeondertekening bedoeld in de leden 2 en 3,    kan een recht, waarvan het bedrag door de Regering wordt vastgesteld,    worden geheven. TITEL VII. - Controle van de kwaliteit     Art. 48.Na het advies van de Hoge Kunstraad te hebben ingewonnen,    zoals bepaald bij het decreet, stelt de Regering de nadere regels en    de procedures vast voor de controle van de kwaliteit van het onderwijs    verstrekt in de hogere kunstscholen. TITEL VIII. - Regelmatig ingeschreven en financierbare studenten     Art. 49.Onverminderd de bepalingen van artikel 3 van dit decreet, is    de student die regelmatig in een hogere kunstschool ingeschreven is,    de student die voldoet aan de toegangsvoorwaarden bedoeld bij de wets-    en verordeningsbepalingen terzake en die ingeschreven is op de wijze    voorgeschreven voor het geheel van de voorgeschreven en goedgekeurde    onderwijsactiviteiten van een bepaalde afdeling en die deze    activiteiten regelmatig volgt om, in voorkomend geval, op het einde    van het academiejaar, de rechtsgevolgen te kunnen genieten die    verbonden zijn met het slagen voor de examens. In het kader van een samenwerkingsovereenkomst, komt de regelmatig    ingeschreven student bedoeld in lid 1 in aanmerking voor de    financiering alleen wanneer die overeenkomst door de Regering wordt    goedgekeurd.     Art. 50.Er wordt met een enkele regelmatige inschrijving per student    rekening gehouden op de datum van 1 februari van het vorige schooljaar    of academiejaar.     Art. 51.Onder de regelmatig ingeschreven studenten, worden voor de    financiering niet in aanmerking genomen : 1° de studenten die, na twee keer regelmatig te zijn ingeschreven in    hetzelfde studiejaar van eenzelfde afdeling in het hoger    kunstonderwijs gesubsidieerd of georganiseerd door de Franse    Gemeenschap, zonder geslaagd te zijn, zich daar laten inschrijven    binnen de vijf jaren die volgen op het laatste jaar waarin ze gezakt    zijn;2° de studenten die, na drie keer regelmatig te zijn ingeschreven in    eenzelfde studiejaar in het hoger onderwijs gesubsidieerd of    georganiseerd door de Franse Gemeenschap, met inbegrip van het    universitair onderwijs, zonder geslaagd te zijn, zich daar laten    inschrijven binnen de vijf jaren die volgen op het laatste jaar waarin    ze gezakt zijn;3° de studenten die, na twee keer regelmatig te zijn ingeschreven in    eenzelfde studiejaar van eenzelfde afdeling, of elke andere    studieonderafdeling in hetzelfde vak, in een onderwijssysteem dat    ressorteert onder het hoger onderwijs in België of in het buitenland,    met uitzondering van het universitair onderwijs, zonder geslaagd te    zijn, zich daar laten inschrijven binnen de vijf jaren die volgen op    het laatste jaar waarin ze gezakt zijn;4° de studenten die, na drie keer regelmatig te zijn ingeschreven in    eenzelfde studiejaar of elke andere studieonderafdeling, ongeacht het    vak, in een Belgisch of buitenlands hoger onderwijssysteem, met    inbegrip van het universitair onderwijs, zonder geslaagd te zijn, zich    daar laten inschrijven binnen de vijf jaren die volgen op het laatste    jaar waarin ze gezakt zijn;5° de studenten die zich laten inschrijven voor studies die toegang    verschaffen tot één van de graden bedoeld in de artikelen 7, 13, 18 en    22 van het decreet, terwijl ze binnen de vijf jaar die voorafgaan aan    de aanvraag om inschrijving, dit zijn twee van de volgende graden of    diploma's : architect, gegradueerde, licentiaat, diploma van het hoger    kunstonderwijs van de tweede graad, diploma van het hoger    kunstonderwijs van de derde graad, diploma van het hoger    kunstonderwijs van de derde graad, diploma hoger muziekonderwijs en    diploma van laureaat uitgereikt door het IKMP, dit zijn twee    academische graden bedoeld in artikel 6, §§ 2 en 4, van het decreet    van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de    academische graden, dit zijn twee graden bedoeld in de artikelen 15 en    18, § 2 van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene    organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen, dit is één van de    volgende graden of diploma's : architect, gegradueerde, licentiaat,    diploma van het hoger kunstonderwijs van de tweede graad, diploma van    het hoger kunstonderwijs van de derde graad, diploma hoger    muziekonderwijs en diploma van laureaat uitgereikt door het IKMP en    een academische graad bedoeld in artikel 6, §§ 2 en 4 van het    voormelde decreet van 5 september 1994 of een graad bedoeld in de    artikelen 15 en 18, § 2 van het voormelde decreet van 5 augustus 1995,    dit is een academische graad bedoeld in artikel 6, §§ 2 en 4, van het    voormelde decreet van 5 september 1994 en een graad bedoeld in de    artikelen 15 en 18, § 2 van het voormelde decreet van 5 augustus 1995.   DERDE DEEL. - FINANCIERING VAN HET ONDERWIJS    TITEL I. - Omkadering     Art. 52.De omkadering van de studenten wordt in betrekkingseenheden    uitgedrukt. De omkadering wordt, per gebied en per type, berekend op grond van de    optelling van een forfaitair deel toegekend voor een eerste schijf van    financierbare studenten en van evenredige delen gelijk aan het product    van het aantal financierbare studenten voor een tweede of een derde    schijf en specifieke coëfficiënten bepaald in artikel 53. Het aldus bepaalde betrekkingseenheden wordt toegekend aan de hogere    kunstschool voor een jaar.     Art. 53.Voor de berekening van de omkadering van de hogere    kunstscholen, zijn de omkaderingsnormen, uitgedrukt in    betrekkingseenheden, de volgende :    Gebied van de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de    ruimtekunsten - Lang type : 1° Voor de eerste 150 studenten : 23 betrekkingseenheden;2° Van 151 tot 300 studenten : het aantal studenten vermenigvuldigd    met 0,12;3° Boven 300 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd met    0,9.   Gebied van de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de    ruimtekunsten - Kort type : 1° Voor de eerste 150 studenten : 17 betrekkingseenheden;2° Van 151 tot 300 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldig    met 0,08;3° Boven 300 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd met    0,06.   Gebied van de muziek : 1° Voor de eerste 150 studenten : 26 betrekkingseenheden;2° Van 151 tot 300 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd    met 0,17.3° Boven 300 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd met    0,15.   Gebied van de toneelkunst en de woordkunsten en gebied van de    danskunst : 1° Voor de eerste 75 studenten : 12 betrekkingseenheden;2° Van 76 tot 150 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd    met 0,12;3° Boven 150 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd met    0,10.   Gebied van de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en    de communicatie - Lang type : 1° Voor de eerste 150 studenten : 22 betrekkingseenheden;2° Boven 150 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd met    0,10.   Gebied van de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding en    de communicatie - Kort type : 1° Voor de eerste 150 studenten : 17 betrekkingseenheden;2° Boven 150 studenten : het aantal studenten, vermenigvuldigd met    0,08.   Per gebied, wanneer de uitkomst van de berekening de breuk van een    eenheid omvat, wordt zij naar de hogere eenheid afgerond, wanneer zij    gelijk is aan of hoger is dan vijf tienden, en naar de lagere eenheid,    in de andere gevallen. Op het gebied van de beeldende kunsten, de visuele kunsten en de    ruimtekunsten, stelt de Regering de bijzondere bepalingen vast die van    toepassing zijn in het kader van de overgang van het korte type naar    het lange type.     Art. 54.§ 1. De omkadering toegekend aan de hogere kunstscholen is de    uitkomst van de optelling van twee delen : een historisch deel en een    variabel deel.    § 2. De waarde van het historisch deel wordt om de 5 jaar vastgesteld. Ze is gelijk aan het aantal omkaderingseenheden die voor elke    instelling werd toegekend gedurende het academiejaar dat voorafgaat    aan het jaar waarvoor de omkadering wordt berekend. Ze wordt elk jaar    gewogen met een degressieve coëfficiënt : 1 voor het eerste jaar, 0.75    voor het tweede jaar; 0.5 voor het derde jaar; 0.25 voor het vierde    jaar; 0 voor het vijfde jaar.    § 3. De waarde van het variabel deel wordt om de vijf jaar    vastgesteld. Ze is gelijk aan het aantal omkaderingseenheden die    voortvloeien uit de in artikel 53 bepaalde berekening van de    omkadering. Ze wordt elk jaar gewogen met een progressieve coëfficiënt    : 0 voor het eerste jaar, 0.25 voor het tweede jaar; 0.5 voor het    derde jaar; 0.75 voor het vierde jaar; 1 voor het vijfde jaar. Het    variabel deel wordt echter niet gewijzigd zolang het - positieve of    negatieve - verschil tussen het gemiddelde bepaald in paragraaf 4 en    het gemiddelde berekend voor de laatste toekenning van de omkadering    lager is dan 5 %.    § 4. Het aantal financierbare studenten die in aanmerking komen voor    de berekening van het variabel deel is gelijk aan het gemiddelde van    het aantal financierbare studenten van de vijf academiejaren die    voorafgaan aan die waarvoor de omkadering wordt berekend.    § 5. In afwijking van het tweede lid van de tweede paragraaf, voor de    eerste vijf academiejaren vanaf de toepassingsdatum van dit decreet,    is de waarde van het historisch deel gelijk aan het aantal    omkaderingseenheden toegekend voor elke instelling gedurende het jaar    2000-2001. In afwijking van de vierde paragraaf, voor de eerste vijf    academiejaren vanaf de toepassingsdatum van dit decreet, is het aantal    financierbare studenten van de academiejaren vanaf de toepassingsdatum    van dit decreet, gelijk aan het gemiddelde van de financierbare    studenten van de academiejaren 1995-1996, 1996-1997, 1997-1998,    1998-1999 en 1999-2000. Dat aantal wordt referentiebevolking genoemd. In afwijking van de derde paragraaf, indien het gemiddelde aantal    financierbare studenten van een gebied gedurende de laatste vijf    jaren, in het vijfde toepassingsjaar van dit decreet, met meer dan 10    % afwijkt van het gemiddelde aantal financierbare studenten van    datzelfde gebied gedurende de academiejaren 1995-1996 tot 1999-2000,    dient de Regering een verslag aan de Raad van de Franse Gemeenschap in    samen met een voorstel tot eventuele wijziging van de coëfficiënten    bedoeld in artikel 53 voor dat gebied. TITEL II. - Vaststelling van de personeelsformatie     Art. 55.Bij de vaststelling van de personeelsformatie van de hogere    kunstschool, houdt de inrichtende macht van een instelling voor    onderwijs van het lange type rekening met de volgende regels in    verband met het onderwijzend personeel in dat type : 1° Het aantal betrekkingseenheden van (hoog)leraars en begeleiders    zoals bepaald in de artikelen 69 en 72 van dit decreet kan niet lager    zijn dan 60 % van het totaal aantal betrekkingen noch hoger zijn dan    80 % van dit aantal;2° Het aantal betrekkingseenheden van assistent zoals bepaald in de    artikelen 69 en 72 van dit decreet kan niet lager zijn dan 5 % van het    totaal aantal betrekkingen noch hoger zijn dan 40 % van dit aantal;3° Het aantal betrekkingseenheden van lector zoals bepaald in de    artikelen 69 en 72 van dit decreet kan niet hoger zijn dan 15 % van    het totaal aantal betrekkingen.Het percentage van de    betrekkingseenheden van in vast verband benoemde of aangeworven    (hoog)leraars en begeleiders mag niet hoger zijn dan 70 % van het    aantal betrekkingseenheden van (hoog)leraar en begeleider zoals    bepaald in lid 1 van dit artikel. Een benoeming of een aanwerving in vast verband in een ambt van    (hoog)leraar of begeleider, een tijdelijke aanstelling of een    tijdelijke werving in een ambt van (hoog)leraar, begeleider of    assistent, de toekenning van een mandaat van lector zijn alleen dan    mogelijk als rekening wordt gehouden met de voormelde aantallen.     Art. 56.Bij de vaststelling van de personeelsformatie van de hogere    kunstschool, houdt de inrichtende macht van een instelling voor    onderwijs van het korte type rekening met de volgende regels voor het    onderwijzend personeel in dat type : 1° Het aantal betrekkingseenheden van (hoog)leraar zoals bepaald in de    artikelen 75 en 78 van dit decreet kan niet lager zijn dan 85 % van    het totaal aantal betrekkingseenheden;   2 ° Het aantal betrekkingseenheden van lector zoals bepaald in de    artikelen 75 en 78 van dit decreet kan niet hoger zijn dan 15 % van    het totaal aantal betrekkingseenheden. Het percentage van de    betrekkingseenheden van in vast verband benoemde of aangeworven    (hoog)leraars mag niet hoger zijn dan 70 % van het aantal    betrekkingseenheden van (hoog)leraar zoals bepaald in lid 1 van dit    artikel. Een benoeming of een aanwerving in vast verband in een ambt van    (hoog)leraar, de toekenning van een mandaat van lector zijn alleen dan    mogelijk als rekening wordt gehouden met de voormelde aantallen.     Art. 57.Elke hogere kunstschool staat onder leiding van een    directeur, voor wie er een bijkomende betrekkingseenheid wordt    toegekend. Een hogere kunstschool die ten minste 500 financierbare    studenten telt, krijgt een betrekking van adjunct-directeur    toegewezen, voor wie er een bijkomende betrekkingseenheid voor vijf    jaar wordt toegekend. TITEL III. - Sociale subsidies     Art. 58.De Franse Gemeenschap komt, door middel van jaarlijkse    subsidies, sociale subsidies genoemd, tegemoet in de financiering van    de sociale behoeften van de studenten.     Art. 59.De sociale subsidies worden berekend op grond van het aantal    financierbare studenten op 1 februari van het jaar dat aan het    begrotingsjaar voorafgaat. Er wordt een bedrag van 52,33 euro    toegekend, per financierbare student, voor de financiering. Dat bedrag    wordt jaarlijks aangepast aan de schommelingen van het    gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen. De sociale subsidies    worden driemaandelijks uitbetaald. De sociale subsidies worden aangewend voor de rechtstreekse of    onrechtstreekse sociale hulpverlening aan de studenten, voor de    steunverlening aan de sociale diensten en oriëntatiediensten voor    studenten. Tien percent van de sociale subsidies wordt toegekend aan    de werking van de studentenraad.     Art. 60.Vóór 1 december, maakt de sociale raad een begroting op voor    het volgende begrotingsjaar, na het advies van de studentenraad te    hebben ingewonnen. De begroting maakt een onderscheid tussen de verrichtingen die ten    laste zijn van de allocaties van het lopende begrotingsjaar en de    verrichtingen die ten laste zijn van de saldi van de vorige    begrotingsjaren. De sociale raad voert een volledige boekhouding. Hij legt jaarlijks    zijn boekhouding en zijn rekeningen voor aan de verificateur van de    Franse Gemeenschap. VIERDE DEEL. - HET ADMINISTRATIEF STATUUT    TITEL I. - Algemene bepalingen    HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied  Art. 61.Deze bepalingen zijn van toepassing op : 1° de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de door de    Franse Gemeenschap georganiseerde hogere kunstscholen en op de    gesubsidieerde leden van de categorieën van het bestuurs- en    onderwijzend personeel van de door de Franse Gemeenschap    gesubsidieerde hogere kunstscholen.2° de inrichtende machten van die scholen.   Ze zijn niet van toepassing op de (hoog)leraars godsdienst. Onder «    godsdienst », dient te worden verstaan één van de erediensten bedoeld    in artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige    bepalingen van de onderwijswetgeving. Ze zijn niet van toepassing op het contractueel personeel van de door    de Franse Gemeenschap georganiseerde hogere kunstscholen, noch op het    personeel dat, in de gesubsidieerde hogere kunstscholen, geen    wedde-subsidie ten laste van de Franse Gemeenschap ontvangt.    HOOFDSTUK II. - Definities die specifiek zijn voor de statutaire    begrippen  Art. 62.Voor de toepassing van dit decreet dient te worden onder : 1° werkelijk gepresteerde diensten : diensten gepresteerd door het    personeelslid dat een hoofdambt uitoefent in de zin van artikel 4 van    het koninklijk besluit van 15 april 1958, terwijl het zich bevindt in    de administratieve of dienststanden, in de standen dienstactiviteit of    terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking;2° mutatie : overdracht, binnen hetzelfde ambt en dezelfde toe te    kennen cursus als die waarvoor het personeelslid in vast verband    benoemd of aangeworven is, van een in vast verband benoemd of    aangeworven personeelslid naar een hogere kunstschool van dezelfde    inrichtende macht of naar een hogere kunstschool van een andere    inrichtende macht van hetzelfde net;3° wijziging van affectatie : de reaffectatie, in hetzelfde ambt en    dezelfde toe te kennen cursus als die waarvoor het personeelslid in    vast verband benoemd of aangeworven is, van een personeelslid dat ter    beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking, naar een    hogere kunstschool van dezelfde inrichtende macht of naar een hogere    kunstschool van een andere inrichtende macht van hetzelfde net of een    ander net;4° opdrachtuitbreiding : de procedure volgens welke de inrichtende    macht de opdracht van een in vast verband benoemd of aangeworven    personeelslid, van een personeelslid dat voor onbepaalde tijd    tijdelijk aangeworven is, in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen    cursussen of in hetzelfde ambt en andere toe te kennen cursussen en in    verhouding tot een maximale volledige opdracht in tijdelijk verband    voor onbepaalde tijd;5° nuttige ervaring in het onderwijs : de ervaring opgedaan in de    diensten die in het onderwijs werden gepresteerd in een ambt van    bestuurs- en onderwijzend personeel;6° nuttige ervaring buiten het onderwijs : de ervaring opgedaan in de    diensten die in de privé- of overheidssector werden gepresteerd, dit    is de ervaring opgedaan door de uitoefening van een kunstberoep of een    kunstpraktijk.   De Regering richt een commissie voor de erkenning van die nuttige    ervaring op en stelt er de samenstelling vast. De Regering bepaalt de    regels volgens welke die nuttige ervaring wordt erkend; 7° wet van 19 december 1974 : de wet van 19 december 1974 tot regeling    van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar    personeel;8° koninklijk besluit van 28 september 1984 : het koninklijk besluit    van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974    tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden    van haar personeel.   HOOFDSTUK III. - Wervingscommissies  Art. 63.De wervingscommissies worden belast met het onderzoek van de    kandidaturen voor de toe te kennen betrekkingen en mandaten.     Art. 64.Er kunnen zoveel wervingscommissies zijn als er toe te kennen    posten zijn. Ze zijn niet vast.     Art. 65.De wervingscommissies delen een met redenen omkleed advies    over de kandidaturen mede aan de pedagogische beheersraad van de    hogere kunstschool.     Art. 66.§ 1. De wervingscommissies zijn samengesteld als volgt : 1° een voorzitter : de directeur van de hogere kunstschool;2° minstens 4 leden die behoren tot het onderwijzend personeel van de    hogere kunstschool.   § 2. Deskundigen die niet behoren tot de hogere kunstschool kunnen    daar zitting hebben. Hun aantal kan echter niet hoger zijn dan het    aantal vertegenwoordigers van de interne personeelsleden van de hogere    kunstschool. De deskundigen worden door de Regering of de inrichtende macht    aangesteld, na het advies van de pedagogische beheersraad te hebben    ingewonnen.     Art. 67.De adviezen worden met volstrekte meerderheid uitgebracht; de    onthoudingen komen niet in aanmerking in het quorum. TITEL II. - Ambten - opdrachten en betrekkingen    HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen     Art. 68.Voor de toepassing van dit decreet, kunnen de    bekwaamheidsbewijzen van de personeelsleden diploma's, getuigschriften    en jaren nuttige ervaring zijn overeenkomstig de geldende wetgeving. De Regering stelt de schalen van de ambten van het bestuurs- en    onderwijzend personeel vast.    HOOFDSTUK 2. - De ambten en opdrachten  Afdeling 1. - De ambten en opdrachten van het onderwijzend en    bestuurspersoneel van het lange type     Art. 69.De ambten die de leden van het bestuurs- en onderwijzend    personeel van de hogere kunstscholen kunnen uitoefenen in de opleiding    van het lange type, worden hierna bepaald : 1° Assistent    2° Lector    3° Begeleider    4° (hoog)leraar    5° Adjunct-directeur    6° Directeur.    Art. 70.Met uitzondering van de ambten van directeur en    adjunct-directeur, die altijd als hoofdambt worden uitgeoefend, worden    de ambten vermeld in artikel 69 van dit decreet ofwel als hoofdambt    ofwel als bijambt uitgeoefend met inachtneming van artikel 5 van het    koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van    het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel    van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.     Art. 71.Met uitzondering van de ambten van directeur en    adjunct-directeur, die ambten met volledige prestaties zijn, zijn de    ambten vermeld in artikel 69 ambten met volledige of onvolledige    prestaties met inachtneming van artikel 4 van het voormelde koninklijk    besluit van 15 april 1958.     Art. 72.§ 1. De prestaties van de assistenten omvatten de    steunverlening aan en de begeleiding van de studenten alsook de    onderzoeksactiviteiten. Ze zijn niet verantwoordelijk voor een cursus    maar werken samen met één of verschillende (hoog)leraren aan de    begeleiding van kunstonderwijsactiviteiten. Ze mogen zich voor een    vorming inzake gespecialiseerde kunststudies bedoeld bij het decreet    laten inschrijven en tegelijk hun ambt van assistent uitoefenen. De    wekelijkse opdracht met volledige prestaties van een assistent omvat    20 uren per week. Ze is deelbaar in tienden van een opdracht.    § 2. De prestaties van de lectoren omvatten onderwijsactiviteiten van    theoretische, technische of artistieke aard. De wekelijkse opdracht    met volledige prestaties van een lector omvat 20 uren per week. Ze is    deelbaar in twintigsten van een opdracht.    § 3. Het ambt van begeleider is een ambt dat specifiek is voor het    muziek- en dansonderwijs. Naast de begeleiding aan de klavecimbel van    studenten, neemt de begeleider een pedagogische opdracht bij dezelfde    studenten waar. De wekelijkse opdracht met volledige prestaties van een begeleider    omvat 16 uren per week. Ze is deelbaar in zestienden van een opdracht.    § 4. De (hoog)leraars zijn verantwoordelijk voor de    onderwijsactiviteiten opgesomd in artikel 4 van het decreet en voor de    evaluatie van de studenten. De wekelijkse opdracht met volledige    prestaties van een (hoog)leraar omvat 12 uren per week. Ze is deelbaar    in twaalfden van een opdracht.    § 5. De directeur van een hogere kunstschool is de afgevaardigde van    de inrichtende macht of van de Regering en voert zijn beslissingen    uit. Hij is, samen met de adjunct-directeur in voorkomend geval,    belast met de verwezenlijking van het pedagogisch project en met het    dagelijks beheer van de instelling. De adjunct-directeur vervangt de    directeur bij diens afwezigheid. De wekelijkse opdracht met volledige prestaties van een directeur en    een adjunct-directeur omvat 36 uren per week. Ze is volledig en    deelbaar.     Art. 73.De directeur kan een lid van het onderwijzend personeel ertoe    machtigen afwezig te zijn om redenen in verband met de uitoefening van    zijn kunst. De duur van die afwezigheid mag niet langer zijn dan twee    weken. Het lid van het onderwijzend personeel moet een plan    voorstellen om de tijdens zijn afwezigheidperiode niet gepresteerde    uren in te halen. Na het met redenen omklede advies van de inrichtende    macht te hebben ingewonnen, kan de Regering een lid van het    onderwijzend personeel ertoe machtigen afwezig te zijn om redenen in    verband met de uitoefening van zijn kunst voor een periode die langer    is dan twee weken. Het lid van het onderwijzend personeel moet een    plan voorstellen om de gedurende zijn afwezigheidsperiode niet    gepresteerde uren goed te maken. Gedurende de afwezigheid van het personeelslid bedoeld in de leden 1    en 2, wordt dat personeelslid geacht zich in dienstactiviteit te    bevinden. De leden van het onderwijzend personeel die een ambt uitoefenen dat    overeenstemt met ten minste de helft van de volledige prestaties    presteren gemiddeld in het academiejaar twee bijkomende wekelijkse    uren om activiteiten in verband met het onderwijs, zoals bepaald in    artikel 3 van het decreet, uit te oefenen. Voor de personeelsleden    waarvan de opdracht lager is dan de helft van de volledige prestaties,    worden die bijkomende prestaties tot één uur herleid. Die bijkomende prestaties kunnen geen uitbreiding van de opdracht van    de cursus betekenen.     Art. 74.De prestaties van de personeelsleden worden in uren van 60    minuten uitgedrukt.  Afdeling 2. - De ambten en opdrachten van het bestuurs- en    onderwijzend personeel van het korte type     Art. 75.De ambten die de leden van het bestuurs- en onderwijzend    personeel van de hogere kunstscholen kunnen uitoefenen, in de    opleiding van het korte type, worden hierna bepaald : 1° Lector    2° (hoog)leraar    3° Adjunct-directeur    4° Directeur    Art.76. Met uitzondering van de ambten van directeur en    adjunct-directeur, die altijd als hoofdambten worden uitgeoefend,    worden de ambten vermeld in artikel 75 ofwel als hoofdambt ofwel als    bijambt uitgeoefend, met inachtneming van artikel 5 van het koninklijk    besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het    onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van    het Ministerie van Openbaar Onderwijs.     Art. 77.Met uitzondering van de ambten van directeur en    adjunct-directeur, die ambten met volledige prestaties zijn, zijn de    prestaties vermeld in artikel 75 ambten met volledige prestaties of    met onvolledige prestaties, met inachtneming van artikel 4 van het    voormelde koninklijk besluit van 15 april 1958.     Art. 78.§ 1. De prestaties van de lectoren omvatten    onderwijsactiviteiten van theoretische, technische of artistieke aard. De wekelijkse opdracht met volledige prestaties van een lector omvat    20 uren per week. Ze is deelbaar in twintigsten van een opdracht.    § 2. De (hoog)leraars zijn verantwoordelijk voor de    onderwijsactiviteiten opgesomd in artikel 4 van het decreet en de    evaluatie van de studenten. De wekelijkse opdracht met volledige    prestaties van een (hoog)leraar omvat 16 uren per week. Ze is deelbaar    in zestienden van een opdracht..    § 3. De directeur van een hogere kunstschool is de afgevaardigde van    de inrichtende macht of van de Regering en voert zijn beslissingen    uit. Hij is, samen met de adjunct-directeur in voorkomend geval,    belast met de verwezenlijking van het pedagogisch project en voor het    dagelijks beheer van de instelling. De adjunct-directeur vervangt de    directeur bij diens afwezigheid. De wekelijkse opdracht met volledige prestaties van een directeur en    een adjunct-directeur omvat 36 uren per week. Ze is volledig en    ondeelbaar.     Art. 79.De directeur kan een lid van het onderwijzend personeel ertoe    machtigen afwezig te zijn om redenen in verband met de uitoefening van    zijn kunst. De duur van die afwezigheid kan niet langer zijn dan twee    weken. Het lid van het onderwijzend personeel moet een plan    voorstellen om de gedurende zijn afwezigheidsperiode niet gepresteerde    uren in te halen. Na het met redenen omkleed advies van de inrichtende    macht te hebben ingewonnen, kan de Regering een onderwijzend    personeelslid ertoe machtigen, om redenen in verband met de    uitoefening van zijn kunst, afwezig te zijn voor een periode die    langer is dan twee weken. Het onderwijzend personeelslid moet een plan    voorstellen om de gedurende zijn afwezigheidsperiode niet gepresteerde    uren in te halen. Gedurende de afwezigheid van het personeel bedoeld in de leden 1 en 2,    wordt het geacht zich in dienstactiviteit te bevinden. De leden van het onderwijzend personeel die een ambt uitoefenen dat    overeenstemt met ten minste de helft van de volledige prestaties,    presteren in het academiejaar gemiddeld twee bijkomende wekelijkse    uren prestaties om activiteiten in verband met het onderwijs bedoeld    in artikel 3 van het decreet uit te oefenen. Voor deze waarvan de    opdracht lager is dan de helft van de volledige prestaties, worden die    bijkomende prestaties tot één uur herleid. Die bijkomende prestaties kunnen geen uitbreiding van de    lessenopdracht uitmaken.     Art. 80.De prestaties van de personeelsleden worden in uren van 60    minuten uitgedrukt.    HOOFDSTUK 3. - De taken     Art. 81.De (hoog)leraars, in het onderwijs van het lange of het korte    type, kunnen ontheven worden van een deel van hun    onderwijsactiviteiten, in verhouding tot hoogstens een halve opdracht    met volledige prestaties, om een specifieke taak tot verwezenlijking    van een aspect van het pedagogisch en artistiek project binnen de    hogere kunstschool te vervullen. In dat geval, blijft de (hoog)leraar meegerekend in het aantal    betrekkingseenheden dat aan de hogere kunstschool toegekend is zoals    bepaald in artikel 52 van dit decreet.    HOOFDSTUK 4. - De bekwaamheidsbewijzen     Art. 82.§ 1. Voor het onderwijs betreffende de algemene vakken, kan    niemand het ambt van (hoog)leraar uitoefenen indien hij geen houder is    van een diploma van doctor, licentiaat toegekend overeenkomstig de    bepalingen van het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de    universitaire studies en de academische graden, of industrieel    ingenieur of architect, of van een bekwaamheidsbewijs van universitair    niveau uitgereikt door een georganiseerde of gesubsidieerde hogeschool    of van een bekwaamheidsbewijs waarvan de houder de gelijkstelling met    een dergelijk diploma heeft behaald. Voor het onderwijs betreffende de kunstvakken, kan niemand het ambt    van (hoog)leraar, begeleider of assistent uitoefenen, indien hij geen    houder is van een diploma uitgereikt door een instelling voor hoger    kunstonderwijs of van een bekwaamheidsbewijs waarvan de houder de    gelijkstelling met een dergelijk diploma heeft behaald. Voor het onderwijs betreffende de technische vakken, kan niemand het    ambt van (hoog)leraar of assistent uitoefenen indien hij geen houder    is van een diploma uitgereikt door een instelling voor hoger onderwijs    of van een bekwaamheidsbewijs waarvan de houder de gelijkstelling met    een dergelijk diploma heeft behaald.    § 2. Na het gunstig advies van een door haar op te richten Commissie    te hebben ingewonnen, kan de Regering aanvaarden dat een    professionele, wetenschappelijke of artistieke beroemdheid in verband    met het toe te kennen ambt en de toe te kennen cursussen, zou gelden    als een bekwaamheidsbewijs vereist in § 1. De Commissie geeft haar    advies op grond van een dossier dat de kandidaat indient. Dat dossier    omvat inzonderheid de documenten betreffende de artistieke loopbaan,    de bekwaamheidsbewijzen en verdiensten, de nuttige ervaring in het    beroep en in het kunstonderwijs en de kunstpraktijk, de vermelding van    de wetenschappelijke of kunstpublicaties en pedagogische werken alsook    het bewijs van diverse ervaringen. Er wordt een Commissie «    beroemdheid » opgericht voor elk gebied, die inzonderheid bestaat uit    deskundigen die door de Regering aan te stellen zijn, waarvan de helft    op de voordracht van de Hoge Kunstraad.    § 3. De bekwaamheidsbewijzen bedoeld in § 1 kunnen ook buitenlandse    bekwaamheidsbewijzen zijn die als gelijkwaardig erkend zijn met    toepassing van de wet van 19 maart 1971 of van artikel 36 van het    decreet van 5 september 1994 of ermee gelijkgesteld met toepassing van    artikel 4 quater van het besluit van de Executieve van de Franse    Gemeenschap van 22 april 1969.     Art. 83.Onder vereist bekwaamheidsbewijs wordt het bekwaamheidsbewijs    verstaan, zoals bepaald in artikel 82. Bij gebrek aan kandidaten die houder zijn van de vereiste    bekwaamheidsbewijzen, kan voor individuele gevallen afwijking worden    verleend door de Regering, na het met redenen omkleed advies van de    Hoge Kunstraad te hebben ingewonnen. TITEL III. - De leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van    de door de Franse Gemeenschap georganiseerde hogere kunstscholen    HOOFDSTUK I. - Plichten en onverenigbaarheden Afdeling 1. - Plichten     Art. 84.De personeelsleden moeten in alles steeds de belangen van de    Franse Gemeenschap en van het onderwijs van de Franse Gemeenschap    behartigen.     Art. 85.Zij komen persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen na die    hun zijn opgelegd door de wetten, decreten en verordeningen. Zij voeren stipt de dienstorders uit en vervullen hun taak met vlijt    en nauwgezetheid.     Art. 86.Zij moeten zich met de meest volstrekte correctheid gedragen,    zowel in hun dienstbetrekkingen als in hun omgang met het publiek en    met de studenten. Zij moeten elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de hogere    kunstschool zulks vereist. Zij moeten alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van    hun ambt vermijden.     Art. 87.Zij moeten in de uitoefening van hun ambt de principes in    acht nemen betreffende de neutraliteit van het onderwijs van de Franse    Gemeenschap. Zij mogen de studenten niet gebruiken voor doeleinden    inzake propaganda of commerciële reclame.     Art. 88.Zij moeten, binnen de perken gesteld door de reglementen, de    diensten verstrekken die noodzakelijk zijn voor de goede werking van    de hogere kunstschool. Zij mogen zonder voorafgaande toelating de    uitoefening van hun ambt niet onderbreken.     Art. 89.Het is hun verboden feiten bekend te maken, die zij zouden    kennen ter oorzake van hun ambt en die van nature geheim zijn.     Art. 90.Het is hun verboden rechtstreeks of door een tussenpersoon,    zelfs buiten hun ambt doch omwille ervan, giften, geschenken,    beloningen of enig ander voordeel te vragen, te eisen of aan te nemen.     Art. 91.Zij mogen zich niet inlaten met enige werkzaamheid die in    strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgische volk, die de    vernietiging van 's Lands onafhankelijkheid op het oog heeft of die de    landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België    strekkend tot het verzekeren van zijn veiligheid in gevaar brengt. Zij    mogen niet toetreden tot, noch hun medehulp verschaffen aan een    beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke    werkzaamheid. De uitoefening van de rechten van het Belgische en Europese    staatsburgerschap, die de personeelsleden bezitten, wordt steeds    geëerbiedigd.     Art. 92.Onverminderd de toepassing van de strafwetten, wordt iedere    overtreding van deze bepalingen, naar vereisten van het geval,    gestraft met een van de bij artikel 171 gestelde tuchtstraffen.     Art. 93.Artikel 92 is niet van toepassing op de tijdelijk aangestelde    personeelsleden.  Afdeling 2. - Onverenigbaarheden     Art. 94.Elke activiteit die het vervullen van de ambtsplichten zou    kunnen belemmeren of die in strijd is met de waardigheid van hun ambt,    is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van het    onderwijs van de Franse Gemeenschap.     Art. 95.Met de hoedanigheid van personeelslid is onverenigbaar, elke    activiteit die door de echtgenoot of door een tussenpersoon wordt    verricht en die in strijd is met de waardigheid van het ambt.     Art. 96.De Regering stelt de onverenigbaarheden bedoeld in de    artikelen 94 en 95 vast. Hij brengt er het betrokken personeelslid op    de hoogte van door middel van een aangetekend schrijven binnen een    termijn van vijf dagen met ingang van de dag waarop zij de    onverenigbarheid vaststelt.     Art. 97.De bij artikel 183 ingestelde raad van beroep neemt kennis    van de beroepen inzake onverenigbaarheid ingediend door de    personeelsleden.    HOOFDSTUK II. - Werving Afdeling 1. - Algemene bepalingen     Art. 98.§ 1. De personeelsleden worden tijdelijk aangesteld, in vast    verband benoemd of krijgen een mandaat door de Regering toegewezen.    § 2. De personeelsleden worden door de Regering aangeworven na advies    van de daartoe opgerichte wervingscommissie, overeenkomstig de    artikelen 15 en 63 tot 67. De kandidaten voor het mandaat van lector    zijn niet bedoeld bij § 2.     Art. 99.De personeelsformatie wordt aan de Regering ter goedkeuring    voorgelegd door de directeur van de hogere kunstschool, na advies van    de pedagogische beheersraad. Die personeelsformatie wordt jaarlijks    vastgesteld. De werving, de benoeming en de terbeschikkingstelling wegens    ontstentenis van betrekking worden door de directeur van de hogere    kunstschool aan de Regering voorgedragen, na het advies van de    pedagogische beheersraad te hebben ingewonnen. Uiterlijk voor 15 februari van elk jaar zendt de directeur van de    hogere kunstschool aan de Regering de lijst over van de vacante    betrekkingen en van de mandaten die hij gedurende het volgende    academiejaar wenst toe te kennen. De Regering maakt uiterlijk voor 30 juni het aantal    betrekkingseenheden bekend die toegekend zijn aan de hogere    kunstschool voor het volgende academiejaar.     Art. 100.In de loop van de maand maart, maakt de Regering een oproep    tot de kandidaten voor elke toe te kennen vacante betrekking in het    Belgisch Staatsblad bekend. Die betrekkingen zijn toegankelijk voor de personeelsleden die door    mutatie of opdrachtuitbreiding vastbenoemd zijn, de personeelsleden    die voor onbepaalde tijd door opdrachtuitbreiding tijdelijk aangesteld    zijn en voor de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling.     Art. 101.In de loop van de maand maart, maakt de Regering een oproep    tot de kandidaten voor elk toe te kennen mandaat in het Belgisch    Staatsblad bekend. De mandaten van directeur en adjunct-directeur zijn    toegankelijk voor de in vast verband benoemde personeelsleden, de voor    onbepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden, de voor    bepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden en iedere    kandidaat die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 121    en 123.     Art. 102.Voor de werving van de (hoog)leraars, begeleiders en    assistenten, bepaalt de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte    oproep : 1° het toe te kennen ambt en de toe te kennen cursussen;2° het volume van de opdracht;3° de in te dienen dossiers, die inzonderheid de documenten in verband    met de bekwaamheidsbewijzen en de nuttige ervaring bedoeld in artikel    68, de vermelding van de wetenschappelijke publicaties en het bewijs    van verschillende beroepservaringen omvatten;4° het in te dienen pedagogisch en artistiek project betreffende de    toe te kennen cursus;5° de vorm en de termijn vereist voor de indiening van de in 3° en 4°    bedoelde dossiers en projecten;6° de vorm en de termijn vereist voor de eventuele voordracht van de    kandidaat voor de wervingscommissie.   Voor de werving van de directeurs en adjunct-directeurs, bepaalt de in    het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte oproep : 1° de aard van het mandaat en, in voorkomend geval, de toe te kennen    onderwijsactiviteiten;2° het volume van de opdracht;3° de in te dienen dossiers, die inzonderheid de documenten in verband    met de bekwaamheidsbewijzen en de nuttige ervaring bedoeld in artikel    68, de vermelding van de wetenschappelijke publicaties en het bewijs    van verschillende beroepservaringen omvat;4° het in te dienen pedagogisch en artistiek project betreffende het    toe te kennen mandaat;5° de vorm en de termijn vereist voor de indiening van de in 3° en 4°    bedoelde dossiers en projecten;6° de vorm en de termijn vereist voor de eventuele voordracht van de    kandidaat voor de wervingscommissie.    Art. 103.De kandidaat die naar verschillende betrekkingen    solliciteert, dient een afzonderlijke kandidatuur voor elk van die in. Op straffe van nietigheid worden de kandidaturen bij de Regering door    middel van een ter post aangetekend schrijven ingediend. Voor de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling, verdeelt de    Regering de ontvangen kandidaturen over twee lijsten : de ene bestaat    uit de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 102, de    andere uit de kandidaten die niet voldoen aan die bepalingen, en zendt    zij de kandidaturen aan de betrokken directeurs van de hogere    kunstscholen.     Art. 104.§ 1. De kandidaturen voor de ambten van het bestuurs- en    onderwijzend personeel die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in    artikel 102 worden door de wervingscommissie onderzocht. Die commissie    onderzoekt de pedagogische en artistieke projecten van de kandidaten. Nadat de projecten zijn onderzocht, selecteert de Commissie de    kandidaten die in aanmerking komen voor een individueel gesprek. De    wervingscommissie deelt een met redenen omkleed advies voor iedere    kandidaat aan de pedagogische beheersraad mede. De directeur zendt het    verslag, samen met het advies van de pedagogische raad, aan de    Regering over. Voor de betrekkingen van (hoog)leraar en begeleider, is de    wervingscommissie er echter toe gehouden bij voorrang de aanvragen om    verandering van dienstaanwijzing van de personeelsleden van de hogere    kunstscholen van de Franse Gemeenschap te onderzoeken.    § 2. Wanneer de pedagogische beheersraad vaststelt dat geen kandidaat    voor de betrokken betrekking in aanmerking kan komen, kan de directeur    aan de Regering voorstellen een afzonderlijke oproep in het Belgisch    Staatsblad , te allen tijde gedurende het academiejaar, bekend te    maken. Die oproep vermeldt de elementen van de oproep bedoeld in    artikel 102, waarbij de karakteristieken die vereist zijn voor de toe    te kennen betrekking worden opgenomen.     Art. 105.§ 1. Wanneer een hogere kunstschool de vervanging wenst uit    te voeren van een onderwijzend personeelslid, stelt haar directeur, na    advies van de wervingscommissie, dan na advies van de pedagogische    beheersraad, aan de Regering voor, een persoon aan te stellen in    afwijking van de procedure bedoeld in de artikelen 100 en 101. Die aanstelling eindigt bij de terugkeer van de titularis van de    betrekking en ieder geval op het einde van het academiejaar waarin de    aanstelling plaatsvond. Die aanstelling kan geenszins aanleiding geven    tot een aanstelling voor onbepaalde tijd.    § 2. Wanneer de hogere kunstschool een betrekking wenst toe te kennen    die vacant wordt na de bekendmaking van de oproep bedoeld in de    artikelen 100 en 101, is de procedure bedoeld in lid 1 van § 1 van    toepassing. Die aanstelling kan geenszins leiden tot een aanstelling voor    onbepaalde tijd.  Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling    Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen     Art. 106.Elke aanstelling is schriftelijk en vermeldt tenminste : 1° de identiteit van het personeelslid;2° het uit te oefenen ambt alsook de karakteristieken en het volume    van de opdracht;3° de datum van indiensttreding;4° de datum waarop de aanstelling eindigt voor de aanstelling voor    bepaalde tijd;5° of de betrekking vacant is verklaard overeenkomstig de oproep    bedoeld in de artikelen 100 en 101;6° indien de betrekking niet vacant is, de identiteit van de    titularis.   Aan het tijdelijk personeelslid wordt een schriftelijke akte    uitgereikt waarin de meldingen bedoeld in lid 1 worden opgenomen. Bij    gebrek aan schriftelijke documenten, wordt het personeelslid geacht    aangesteld te zijn in het ambt, de opdracht en de betrekking die hij    werkelijk bekleedt. Hij wordt, naargelang van het geval, geacht,    aangesteld te zijn voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd.     Art. 107.Op het einde van elke activiteitsperiode, zendt het    personeelslid aan het tijdelijk personeelslid een attest over met    vermelding van de gepresteerde diensten per uitgeoefend ambt, met de    datums van het begin en het einde, alsook het volume van de opdracht    en de sociale documenten.     Art. 108.§ 1. Voor elke betrekking in het ambt van (hoog)leraar of    begeleider die vacant verklaard werd volgens de procedure bedoeld in    artikel 100, worden de tijdelijke aanstellingen door de Regering    uitgevoerd. Ze geschieden eerst voor een bepaalde tijd, hoogstens één    academiejaar. Die aanstelling voor bepaalde tijd kan worden verlengd    voor hoogstens één academiejaar. Op het einde van de aanstelling(en) bedoeld in lid 1, wordt het    personeelslid dat opnieuw wordt aangesteld, voor een onbepaalde tijd    aangesteld, voor zover het personeelslid een hoofdambt bekleedt. De aanstelling voor onbepaalde tijd kan echter alleen plaatsvinden als    de gecumuleerde duur van de aanstellingen voor bepaalde tijd ten    minste één academiejaar bedraagt.    § 2. Voor elke betrekking in het ambt van assistent die vacant wordt    verklaard volgens de procedure bedoeld in artikel 101 worden de    tijdelijke aanstellingen door de Regering uitgevoerd. Ze geschieden    voor een termijn van één academiejaar, die op het gebied van muziek    vijf keer kan worden vernieuwd, en voor een termijn van twee    academiejaren die op de andere gebieden twee keer kan worden    vernieuwd.     Art. 109.Niemand kan tijdelijk worden aangesteld indien hij op het    ogenblik van die aanstelling de volgende voorwaarden niet vervult : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese    Unie, behoudens een door de Regering toe te kennen afwijking;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen voor het toe te    kennen ambt, zoals bepaald in artikel 82;4° a) als het gaat om een aanstelling voor bepaalde tijd, bij de    indiensttreding, een medisch attest overleggen, dat niet langer dan    zes maanden tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat    in een zodanige gezondheidstoestand verkeert, dat hij de gezondheid    van de studenten, noch die van de andere personeelsleden in gevaar kan    brengen;b) als het gaat om een aanstelling voor onbepaalde tijd, een medisch    onderzoek hebben ondergaan waaruit blijkt dat de door de Regering    vastgestelde voorwaarden inzake lichamelijke geschiktheid vervuld    zijn;5° de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling    naleven;6° van onberispelijk gedrag zijn;7° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten.   Bij zijn eerste aanstelling in het onderwijs, legt het personeelslid    de eed af met de woorden bepaald in artikel 2 van het decreet van 20    juli 1831. Onderafdeling 2. - Aanstelling voor bepaalde tijd van (hoog)leraars en    begeleiders     Art. 110.Niemand kan tijdelijk aangesteld worden in een ambt van    (hoog)leraar of begeleider, indien hij bij die aanstelling, naast de    voorwaarden bepaald in artikel 109, niet voldoet aan de volgende    bepalingen : 1° een pedagogisch en artistiek project indienen en voorstellen aan de    wervingscommissie;2° het bewijs leveren van een nuttige ervaring buiten het onderwijs    van vijf jaar in een kunstpraktijk voor de betrekkingen van    (hoog)leraar kunstvakken en begeleider;3° het bewijs leveren van een nuttige ervaring buiten het onderwijs    van twee jaar voor de betrekkingen van (hoog)leraar technische vakken.   De nuttige ervaring buiten het onderwijs, bedoeld in lid 1, 2° en 3°,    moet verband houden met de toe te kennen cursus.     Art. 111.§ 1. Uiterlijk op het einde van de examenzittijd van juni,    maakt de directeur van de hogere kunstschool een rapport op over de    manier waarop het personeelslid zijn taak heeft vervuld. Dat rapport,    door betrokkene geviseerd en gedateerd, wordt aan de Regering    overgezonden. Het personeelslid ontvangt er een afschrift van. Het rapport draagt, naargelang van het geval, één van de volgende    vermeldingen : « heeft voldaan », « heeft gedeeltelijk voldaan », «    heeft niet voldaan ». Indien het door de directeur opgemaakte rapport de vermelding « heeft    voldaan » draagt en het personeelslid dat een vacante betrekking    bezette, de verlenging van zijn aanstelling krijgt, dan is dit voor    onbepaalde tijd. Die verlenging heeft de voorrang boven elke    verandering van dienstaanwijzing, elke mutatie of opdrachtuitbreiding. Wanneer de directeur van de hogere kunstschool geen rapport met de    vermelding « heeft voldaan » heeft opgemaakt, moet de pedagogische    beheersraad het personeelslid horen voordat de directeur het rapport    aan de Regering overzendt. Gedurende dat verhoor mag het personeelslid    zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een    verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn    of in ruste gesteld van het onderwijs van de Franse Gemeenschap of    door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie in    de zin van de wet van 15 december 1974 en van het koninklijk besluit    van 28 september 1984. De procedure wordt voortgezet wanneer het    personeelslid weigert het rapport te viseren of niet bij het verhoor    verschijnt. Indien het door de directeur opgemaakte rapport de vermelding « heeft    gedeeltelijk voldaan » draagt, en het personeelslid dat een vacante    betrekking bezette, de verlenging van zijn aanstelling krijgt, is dit    verplicht tijdelijk voor bepaalde tijd. Wanneer de betrekking op het    begin van het academiejaar vacant blijft, heeft de verlenging voor    hoogstens een academiejaar de voorrang boven elke verandering van    dienstaanwijzing, elke mutatie of opdrachtuitbreiding. Indien het door de directeur van de hogere kunstschool opgemaakte    rapport de vermelding « heeft niet voldaan » draagt, kan de Regering    geenszins de aanstelling verlengen. Bij gebrek aan een rapport, wordt het personeelslid geacht een rapport    met de vermelding « heeft voldaan » te hebben gekregen.    § 2. Wanneer het personeelslid een rapport met de vermelding « heeft    gedeeltelijk voldaan » heeft gekregen en zijn aanstelling met    hoogstens één academiejaar wordt verlengd, bestaan er voor de    directeur van de hogere kunstschool alleen twee beoordelingsprocedures    : een rapport met de vermelding « heeft voldaan » of een rapport met    de vermelding « heeft niet voldaan ». Onderafdeling 3. - Aanstelling voor bepaalde tijd van assistenten     Art. 112.Niemand kan tijdelijk worden aangesteld in een ambt van    assistent, indien hij, bij die aanstelling, de voorwaarden bepaald in    artikel 109 niet vervult, en indien hij geen pedagogisch en artistiek    project heeft ingediend en voorgesteld aan de wervingscommissie. Onderafdeling 4. - Aanstelling voor onbepaalde tijd van (hoog)leraars    en begeleiders     Art. 113.De Regering stelt de personeelsleden tijdelijk, voor    onbepaalde tijd, op het begin van het academiejaar aan, op de    voordracht van de directeur van de hogere kunstschool na het advies    van de pedagogische beheersraad te hebben ingewonnen. Onderafdeling 5. - Afdanking     Art. 114.§ 1. De Regering kan ieder voor bepaalde tijd tijdelijk    aangeworven personeelslid zonder opzeggingstermijn afdanken wegens    zware tekortkoming. Als zware tekortkoming wordt beschouwd, elke tekortkoming die elke    beroepsmedewerking tussen het personeelslid en de hogere kunstschool    onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.    § 2. Zodra de Regering kennis heeft genomen van elementen die een    zware tekortkoming kunnen uitmaken, roept de Regering bij een ter post    aangetekend schrijven het personeelslid op tot een verhoor, dat ten    vroegste vijf dagen en uiterlijk tien dagen na de verzending van de    oproepingsbrief moet plaatsvinden. De procedure wordt voortgezet    wanneer het personeelslid niet bij het verhoor verschijnt.    § 3. Als de Regering oordeelt dat er voldoende elementen zijn die een    zware tekortkoming uitmaken, kan zij de afdanking uitvoeren binnen    drie dagen die volgen op de datum van het verhoor. De afdanking wordt gestaafd door het bewijs van de aangeklaagde    feiten. Ze wordt aan het personeelslid meegedeeld ofwel door middel van een    exploot van een deurwaarder, ofwel door middel van een ter post    aangetekend schrijven, dat ingaat op de derde werkdag na de    verzendingsdatum ervan.    § 4. Gedurende het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan    of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen    uit de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap die    in dienstactiviteit of in ruste gesteld zijn, of door een    vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, in de zin    van de wet van 19 december 1974 en van het koninklijk besluit van 28    september 1984.     Art. 115.Mits een opzeggingstermijn van vijftien dagen, kan de    Regering de opdracht van een tijdelijk aangesteld personeelslid voor    bepaalde tijd beëindigen, op een met redenen omkleed voorstel van de    directeur van de hogere kunstschool, na het advies van de pedagogische    beheersraad te hebben ingewonnen. Het personeelslid wordt vooraf door    de directeur van de school gehoord binnen een termijn van vijf    werkdagen die ingaan vanaf de dag waarop hij bij een ter post    aangetekend schrijven wordt opgeroepen. De procedure wordt voortgezet    wanneer het personeelslid niet voor het verhoor verschijnt. De directeur deelt het afdankingsvoorstel aan het personeelslid    onmiddellijk nadat dit opgesteld is, mede. Het voorstel wordt geviseerd en gedateerd door het betrokken    personeelslid, dat het op dezelfde dag terugzendt. Is hij van mening    dat het voorstel niet verantwoord is, meldt hij dit in zijn visum,    dateert het voorstel en zendt hij het binnen dezelfde termijn terug. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het    afdankingsvoorstel te viseren. Is het personeelslid afwezig, dan wordt    het afdankingsvoorstel hem toegestuurd bij een aangetekend schrijven    met ontvangstbewijs dat geldt als visum en datum. De betrokkene kan een beroep indienen bij de raad van beroep volgens    de procedure bedoeld in de artikelen 191 en volgende.     Art. 116.§ 1. De Regering kan ieder voor onbepaalde tijd tijdelijk    aangeworven personeelslid zonder opzeggingstermijn afdanken wegens    zware tekortkoming. Als zware tekortkoming wordt beschouwd, elke tekortkoming die elke    beroepsmedewerking tussen het personeelslid en de hogere kunstschool    onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.    § 2. Zodra de Regering kennis heeft genomen van elementen die een    zware tekortkoming kunnen uitmaken, roept de Regering bij een ter post    aangetekend schrijven het personeelslid op tot een verhoor, dat ten    vroegste vijf dagen en uiterlijk tien dagen na de verzending van de    oproepingsbrief moet plaatsvinden. De procedure wordt voortgezet    wanneer het personeelslid niet bij het verhoor verschijnt.    § 3. Als de Regering oordeelt dat er voldoende elementen zijn die een    zware tekortkoming uitmaken, kan zij de afdanking uitvoeren binnen    drie dagen die volgen op de datum van het verhoor. De afdanking wordt gestaafd door het bewijs van de aangeklaagde    feiten. Ze wordt aan het personeelslid meegedeeld ofwel door middel van een    exploot van een deurwaarder, ofwel door middel van een ter post    aangetekend schrijven, dat ingaat op de derde werkdag na de    verzendingsdatum ervan.    § 4. Gedurende het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan    of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen    uit de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap die    in dienstactiviteit of in ruste gesteld zijn, of door een    vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, in de zin    van de wet van 19 december 1974 en van het koninklijk besluit van 28    september 1984.     Art. 117.Mits een opzeggingstermijn van vijftien dagen, kan de    Regering de opdracht van een tijdelijk voor onbepaalde tijd sedert    minder dan vijf jaar aangesteld personeelslid beëindigen, op een met    redenen omkleed voorstel van de directeur van de hogere kunstschool,    na het advies van de pedagogische beheersraad te hebben ingewonnen. De    opzeggingstermijn wordt met ten minste drie maanden verlengd vanaf het    begin van elke nieuwe aanstellingsperiode van vijf jaar. Het    personeelslid wordt vooraf door de directeur van de school gehoord    binnen een termijn van vijf werkdagen die ingaat vanaf de dag waarop    het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven wordt    opgeroepen. De procedure wordt voortgezet wanneer het personeelslid    niet voor het verhoor verschijnt. De directeur deelt het afdankingsvoorstel aan het personeelslid    onmiddellijk nadat dit opgesteld is, mede. Het voorstel wordt geviseerd en gedateerd door het betrokken    personeelslid, dat het op dezelfde dag terugzendt. Is hij van mening    dat het voorstel niet verantwoord is, meldt hij dit in zijn visum,    dateert het voorstel en zendt hij het binnen dezelfde termijn terug. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het    afdankingsvoorstel te viseren. Is het personeelslid afwezig, dan wordt    het afdankingsvoorstel hem toegestuurd bij een aangetekend schrijven    met ontvangstbewijs dat geldt als visum en datum. De betrokkene kan een beroep indienen bij de raad van beroep volgens    de procedure bedoeld in de artikelen 191 en volgende.  Afdeling 3. - Mandaten    Onderafdeling 1. - Mandaten van de lectoren     Art. 118.Het mandaat van de lectoren wordt hun door de Regering, op    de voordracht van de directeur, op advies van de pedagogische    beheersraad, toegewezen voor bepaalde tijd.     Art. 119.Wanneer het mandaat betrekking heeft op een opdracht die    gelijk is aan of hoger is dan een volledige halve opdracht, is de duur    ervan beperkt tot zes maanden. In de andere gevallen is die tot negen    maanden beperkt. Onderafdeling 2. - Mandaten van de adjunct-directeurs     Art. 120.Het mandaat van de adjunct-directeurs wordt hun door de    Regering voor een vernieuwbare periode van vijf jaar toegekend.     Art. 121.Niemand kan een mandaat toegewezen krijgen om een ambt van    adjunct-directeur uit te oefenen, indien hij niet voldoet aan de    volgende voorwaarden : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese    Unie, behoudens afwijking toegestaan door de Regering;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° bij de eerste indiensttreding in het onderwijs, een medisch attest    overleggen, dat niet langer dan zes maanden tevoren werd afgegeven en    waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige gezondheidstoestand    verkeert, dat hij de gezondheid van de studenten, noch die van de    andere personeelsleden in gevaar kan brengen;4° van onberispelijk gedrag zijn;5° voldoen aan de dienstplichtwetten;6° een pedagogisch en artistiek project indienen betreffende het    bedoelde mandaat en aan de wervingscommissie voorleggen.   Onderafdeling 3. - Mandaten van de directeurs     Art. 122.Het mandaat van de directeurs wordt hun door de Regering    voor een periode van vijf jaar toegekend. Dat mandaat wordt vernieuwd    op grond van een evaluatie door de pedagogische beheersraad bepaald in    artikel 16.     Art. 123.Niemand kan een mandaat toegewezen krijgen om een ambt van    directeur uit te oefenen, indien hij niet voldoet aan de volgende    voorwaarden : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese    Unie, behoudens afwijking toegestaan door de Regering;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° bij de eerste indiensttreding in het onderwijs, een medisch attest    overleggen, dat niet langer dan zes maanden tevoren werd afgegeven en    waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige gezondheidstoestand    verkeert, dat hij de gezondheid van de studenten, noch die van de    andere personeelsleden in gevaar kan brengen;4° van onberispelijk gedrag zijn;5° voldoen aan de dienstplichtwetten;6° een pedagogisch en artistiek project indienen betreffende het    bedoelde mandaat en aan de wervingscommissie voorleggen.    Art. 124.De kandidaturen voor en mandaat in een ambt van directeur    worden onderzocht door de wervingscommissie bedoeld in artikel 15 en    63 tot 67 van dit decreet. In afwijking van artikel 66 van dit    decreet, wordt die commissie voorgezeten door de directeur-generaal    van het Ministerie van de Franse Gemeenschap tot wiens bevoegdheid het    niet verplicht onderwijs behoort, of diens gemachtigde. De    wervingscommissie beoordeelt de curriculum vitae van de kandidaten en    onderzoekt hun pedagogisch en artistiek project. Na de projecten te    hebben onderzocht, selecteert zij de kandidaten die in aanmerking    komen voor een individueel onderhoud. De wervingscommissie dient een    met redenen omkleed verslag voor iedere kandidaat aan de pedagogische    beheersraad in. In afwijking van de artikelen 17 en 19 van dit    decreet, wordt die pedagogische beheersraad voorgezeten door de    directeur-generaal van het Ministerie van de Franse Gemeenschap tot    wiens bevoegdheid het niet verplicht onderwijs behoort, of diens    gemachtigde. De directeur-generaal zendt het verslag samen met het    advies van de pedagogische beheersraad aan de Regering over. Onderafdeling 4. - Vervroegd einde van de mandaten van directeur en    adjunct-directeur     Art. 125.De Regering kan vervroegd een einde maken aan elk mandaat    van een directeur of adjunct-directeur die niet behoort tot het in    vast verband benoemd onderwijzend personeel overeenkomstig de    afdankingsbepalingen bedoeld in de artikelen 114 tot 117 van dit    decreet. Het in vast verband benoemd onderwijzend personeelslid kan    bij een beslissing van de Regering van zijn mandaat van directeur of    adjunct-directeur worden ontheven.  Afdeling 4. - Benoeming in vast verband in een ambt van (hoog)leraar    of begeleider     Art. 126.Het personeelslid wordt door de Regering in vast verband    benoemd in het ambt waarvoor het zich kandidaat had gesteld, in de    vorm en binnen de termijn vastgesteld door de Regering, indien hij het    voorwerp uitmaakte van een met redenen omklede voordracht van    benoeming in vast verband die door de directeur, op advies van de    pedagogische beheersraad, geformuleerd was.     Art. 127.Niemand kan in vast verband worden benoemd, indien hij bij    de benoeming in vast verband nier voldoet aan de volgende voorwaarden    : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese    Unie, behoudens afwijking toegestaan door de Regering;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen voor het toe te    kennen ambt, zoals voorgeschreven in artikel 82;4° de vereiste lichamelijke geschiktheid, zoals gecontroleerd door de    administratieve gezondheidsdienst, bezitten;5° voldoen aan de wets- en verordeningsbepalingen inzake taalregeling;6° van onberispelijk gedrag zijn;7° aan de dienstplichtwetten voldoen;8° tijdelijk, voor onbepaalde tijd, aangesteld of aangeworven zijn;9° die betrekking als hoofdambt bekleden;10° voldoen aan de anciënniteitsvoorwaarden vastgesteld door artikel    10, § 7, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur    van het hoger onderwijs, en, voor de (hoog)leraars kunstvakken of    technische vakken, aan de voorwaarde inzake nuttige ervaring in een    kunstpraktijk of technische praktijk bedoeld in artikel 110 van dit    decreet.    Art. 128.De Regering benoemt in vast verband het voor onbepaalde tijd    tijdelijk aangestelde personeelslid, dat, voor het bedoelde ambt en de    toe te kennen cursussen, de grootste dienstanciënniteit, zoals bepaald    in artikel 163, telt. Het personeelslid kan drie jaar dienstanciënniteit, in vast verband    verkregen in een ander niveau van het door de Franse Gemeenschap    georganiseerd onderwijs, laten gelden voor de berekening van de    dienstanciënniteit bedoeld in lid 1.  Afdeling 5. - Opdrachtuitbreiding     Art. 129.Wanneer de in artikel 100 bedoelde betrekking, bij    opdrachtuitbreiding, toegekend wordt aan een personeelslid dat in vast    verband benoemd is in hetzelfde toe te kennen ambt en dezelfde toe te    kennen cursussen, dan geschiedt die opdrachtuitbreiding onmiddellijk    als tijdelijk personeelslid voor onbepaalde tijd. Wanneer de in artikel 100 bedoelde betrekking, bij    opdrachtuitbreiding, op advies van de wervingscommissie bedoeld in de    artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet, wordt toegekend aan een    onderwijzend personeelslid dat in vast verband benoemd is binnen    dezelfde instelling in hetzelfde toe te kennen ambt en andere toe te    kennen cursussen waarvoor het personeelslid een vereist    bekwaamheidsbewijs bezit, dan geschiedt die opdrachtuitbreiding als    tijdelijk personeelslid voor onbepaalde tijd.  Afdeling 6. - Mutatie     Art. 130.De kandidaten voor de mutatie, die op de in het Belgisch    Staatsblad bekendgemaakte oproep antwoorden, dienen hun aanvraag bij    de Regering in. De aanvragen om mutatie worden bij ter post aangetekend schrijven    toegestuurd. In aanmerking komen, de aanvragen om mutatie die in de    vorm en binnen de termijn bepaald in de oproep tot de kandidaten    bedoeld in lid 1 worden ingediend. De voorlopige mutatie kan echter enkel geschieden met de instemming    van de directeurs van beide betrokken scholen.     Art. 131.De aanvraag om mutatie in een ambt van (hoog)leraar of    begeleider wordt onderzocht door de wervingscommissie, die een advies    mededeelt aan de pedagogische beheersraad van de hogere kunstschool    die over de betrekking waarnaar gesolliciteerd wordt, beschikt. De    directeur van de hogere kunstschool zendt aan de Regering het met    redenen omklede verslag van de pedagogische beheersraad door.     Art. 132.Op het einde van een academiejaar in de nieuwe hogere    kunstschool, kan de directeur, op advies van de pedagogische    beheersraad, aan de Regering voorstellen het personeelslid dat een    voorlopige mutatie verkregen had, definitief aan te stellen. Zo niet,    dan komt het betrokken personeelslid terug in de school waarvoor hij    was aangesteld voordat hij zijn mutatie aanvroeg.  Afdeling 7. - Beoordeling     Art. 133.Dit hoofdstuk is toepasselijk op de in vast verband benoemde    personeelsleden, met uitsluiting van de directeurs en de    adjunct-directeurs.     Art. 134.Voor ieder personeelslid wordt bij het hoofdbestuur van het    ministerie een beoordelingsdossier bijgehouden, dat uitsluitend de    volgende stukken bevat : 1° de verslagen over de wijze van dienen als tijdelijke    personeelsleden;2° de eventuele beoordelingsstaten;3° de bestuursnota's waarin de in verband met het ambt gunstige of    ongunstige gegevens worden vermeld;4° een staat van de tuchtstraffen.    Art. 135.Met uitzondering van de staat van de tuchtstraffen, wordt    ieder van de stukken die worden gevoegd bij het beoordelingsdossier    vooraf geviseerd door het personeelslid. Al de genoemde stukken worden    genummerd en vermeld in een inventaris.     Art. 136.Ieder personeelslid krijgt één van de volgende    beoordelingsvermeldingen : « Goed », « Onvoldoende ». Bij gebrek aan een beoordelingsstaat wordt ieder personeelslid geacht    de vermelding « goed » te hebben gekregen. Elke wijziging van een beoordelingsvermelding moet omstandig    gemotiveerd worden door een speciaal verslag dat nauwkeurige, gunstige    of ongunstige feiten vermeldt. Dat verslag moet worden gevoegd bij de    beoordelingsstaat.     Art. 137.Elke beoordelingsvermelding heeft betrekking op het    academiejaar op het einde waarvan zij toegekend of behouden werd. De beoordelingsstaat wordt, in voorkomend geval, door de directeur van    de hogere kunstschool ieder jaar opgesteld tussen 1 en 15 juni van elk    jaar. De beoordeling wordt jaarlijks verlengd, indien, sinds het toekennen    van de laatste beoordeling, geen enkel gunstig of ongunstig nieuw feit    op de persoonlijke fiche werd opgetekend. De toekenning van de beoordelingsvermelding « Onvoldoende » geeft    aanleiding tot een nieuwe beoordeling na een academiejaar. Er wordt ook een beoordelingsstaat opgemaakt voor ieder personeelslid    dat dit aanvraagt. In dit geval, kan de beoordeling te allen tijde in het academiejaar    worden opgemaakt, waarbij nooit meer dan één beoordeling kan worden    opgemaakt gedurende een zelfde academiejaar.     Art. 138.Met het oog op de eventuele wijziging van de beoordeling,    moet een persoonlijke fiche in verband met het betrokken personeelslid    de gunstige of ongunstige nauwkeurige feiten vermelden die als    beoordelingsbasis kunnen dienen en die betrekking hebben op de    uitoefening van het ambt of op de persoonlijke levenssfeer in haar    verband met het ambt. Die persoonlijke fiche wordt, in voorkomend geval, door de directeur    van de hogere kunstschool opgemaakt.     Art. 139.De beoordelingsstaat wordt door de directeur voorgelegd aan    het personeelslid, dat het stuk viseert en binnen tien dagen terug    bezorgt, indien hij geen bezwaren heeft. De procedure wordt voortgezet    indien het personeelslid weigert het stuk te viseren of het niet terug    bezorgt na het binnen de vastgestelde termijn te hebben geviseerd. Oordeelt het personeelslid dat de hem toegekende vermelding niet    gerechtvaardigd is, dan viseert hij dienovereenkomstig de    beoordelingsstaat en bezorgt hem, samen met een bezwaarschrift, binnen    tien dagen terug aan de directeur. Bedoeld bezwaarschrift wordt bij de    beoordelingsstaat gevoegd. De procedure wordt voortgezet indien het    personeelslid weigert het stuk te viseren of het niet terug bezorgt na    het binnen de vastgestelde termijn te hebben geviseerd. Binnen de vijftien dagen na de ontvangst van het bezwaarschrift geeft    de directeur het betrokken personeelslid kennis van zijn beslissing. Bedoeld personeelslid viseert de beoordelingsstaat en heeft het recht,    langs hiërarchische weg, een klacht neer te leggen bij de raad van    beroep volgens de procedure bedoeld in de artikelen 191 en volgende. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert de    beoordelingsstaat te viseren.     Art. 140.Geen enkele aanbeveling, van welke aard ook, mag in het    beoordelingsdossier worden opgenomen. Ieder personeelslid mag, op welk ogenblik ook, kennis nemen van zijn    beoordelingsdossier en, in voorkomend geval, er een afschrift van    bekomen, mits tegemoetkoming in de kosten.     Art. 141.Het model van de beoordelingsstaat en het model van de    persoonlijke fiche worden door de Regering vastgelegd.  Afdeling 8. - Overneming van een hogere kunstschool door een andere    inrichtende macht     Art. 142.§ 1. Bij overneming door de Franse Gemeenschap van een    gesubsidieerde officiële hogere kunstschool of van een deel van een    gesubsidieerde officiële hogere kunstschool, zijn de volgende    bepalingen van toepassing : 1° de personeelsleden die in vast verband benoemd zijn en die in    dienstactiviteit zijn op het ogenblik van de overneming, krijgen van    ambtswege de hoedanigheid van vast benoemd personeelslid in de    overeenstemmende ambten binnen een school van de Franse Gemeenschap;2° de in een hogere kunstschool benoemde hogere kunstschool, die, op    het ogenblik van de overneming, een mandaat van directeur of    adjunct-directeur uitoefenen, worden overgenomen in het ambt waarin    zij in vast verband benoemd waren voor de uitoefening van hun mandaat;3° de diensten die, tot de datum van de overneming, werkelijk werden    gepresteerd door de personeelsleden, in het onderwijs georganiseerd    door de inrichtende macht die de leiding had van de door de Franse    Gemeenschap overgenomen hogere kunstschool, alsook de diensten die    werkelijk werden gepresteerd in een onderwijsinrichting tot de    overneming ervan door boven vermelde inrichtende macht, voor zover zij    in dienstactiviteit waren op het ogenblik van die overneming, worden    gelijkgesteld met diensten die werkelijk werden gepresteerd als    personeelslid van het onderwijs van de Franse Gemeenschap.   De overnemingsovereenkomst die te sluiten is tussen de betrokken    inrichtende macht en de Franse Gemeenschap kan aanvullende regels bij    de hierboven vermelde bepalingen en, in voorkomend geval, de    overnemingsvoorwaarden voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden,    vaststellen.    § 2. De voorwaarden voor de overneming van een hogere kunstschool of    van een deel van een gesubsidieerde vrije hogere kunstschool worden    vastgesteld in een overeenkomst die tussen de betrokken inrichtende    machten te sluiten is.  Afdeling 9. - Fusies van de hogere kunstscholen    Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen     Art. 143.De keuze tussen de betrokken personeelsleden wordt bepaald    door de dienstanciënniteit en, bij gelijke dienstanciënniteit, door de    ambtsanciënniteit. Bij gelijke dienst- en ambtsanciënniteit, wordt de    voorrang verleend aan het oudste personeelslid. Onderafdeling 2. - Bepalingen toepasselijk op de personeelsleden    waarvan de hogere kunstschool een fusie op gelijke voet ondergaat     Art. 144.§ 1. De personeelsleden van de scholen die een fusie hebben    ondergaan, worden aangesteld in de school die voortvloeit uit de fusie    op gelijke voet binnen de perken van de beschikbare betrekkingen en in    de volgende volgorde : 1° de leden van het onderwijzend personeel die in vast verband benoemd    zijn in het ambt die zij in deze hoedanigheid uitoefenen;2° de leden van het onderwijzend personeel die voor onbepaalde tijd    tijdelijk aangesteld zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid    uitoefenen;3° de leden van het onderwijzend personeel die een voorlopige    aanstelling afwachten.   § 2. De in § 1, 1° bedoelde personeelsleden die kunnen worden    aangesteld, worden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van    betrekking. De in § 1, 3° bedoelde personeelsleden die geen wijziging van    voorlopige aanstelling kunnen genieten, worden opnieuw ter beschikking    gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Onderafdeling 3. Bepalingen toepasselijk op de personeelsleden waarvan    de hogere kunstschool een fusie door overneming ondergaat     Art. 145.Voor de toepassing van deze onderafdeling, dient te worden    verstaan onder : 1° School A : de hogere kunstschool die één of meer andere hogere    kunstscholen overneemt;2° School B : de hogere kunstschool(-scholen) die wordt(en)    overgenomen.    Art. 146.De leden van het onderwijzend personeel van de school B die    in vast verband benoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid    uitoefenen en de leden van het onderwijzend personeel van de school B    die een wijziging van voorlopige aanstelling genieten, worden    respectievelijk ter beschikking gesteld en opnieuw ter beschikking    gesteld wegens ontstentenis van betrekking op de datum van de fusie. Uiterlijk de dag voor de fusie door overneming wordt een einde gemaakt    aan de prestaties die de leden van het onderwijzend personeel die niet    bedoeld zijn in het vorig lid in de school B uitoefenen.     Art. 147.§ 1. De in de school A beschikbare betrekkingen worden, op    de datum van de fusie, toegekend in de volgende volgorde : 1° aan de leden van het onderwijzend personeel van de school A die in    vast verband benoemd zijn in het ambt dat zij in die hoedanigheid    uitoefenen;2° aan de leden van het onderwijzend personeel van de school A die    voor onbepaalde tijd tijdelijk aangesteld zijn in het ambt dat zij in    die hoedanigheid uitoefenen;3° aan de leden van het onderwijzend personeel die een verandering van    voorlopige aanstelling genieten in de school A in het ambt waarin zij    benoemd zijn;4° door verandering van voorlopige aanstelling, aan de leden van het    onderwijzend personeel van de school B die in vast verband benoemd    zijn in het ambt dat zij in die hoedanigheid uitoefenden;5° aan de leden van het onderwijzend personeel van de school B die    voor onbepaalde tijd tijdelijk aangesteld zijn in hun ambt;6° aan de leden van het onderwijzend personeel die een verandering van    voorlopige aanstelling genieten in de school B in het ambt waarin zij    benoemd zijn.   § 2. De personeelsleden bedoeld in § 1, 4°, die geen betrekking    toegewezen kunnen krijgen, blijven ter beschikking wegens ontstentenis    van betrekking. De personeelsleden bedoeld in § 1, 6°, die niet voorlopig    gereaffecteerd kunnen worden, worden opnieuw ter beschikking gesteld    wegens ontstentenis van betrekking.     Art. 148.Voor zover een vacante betrekking hun kan worden toegewezen    in de school A, worden de personeelsleden bedoeld in artikel 147, § 1, 3° en 4°, in die school op de datum van de fusie gereaffecteerd.   HOOFDSTUK III. - Administratieve standen van de (hoog)leraars en    begeleiders Afdeling 1. - Algemene bepaling     Art. 149.Het personeelslid bevindt zich in een van de volgende    administratieve standen : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° terbeschikkingstelling. Afdeling 2. - Dienstactiviteit     Art. 150.Het personeelslid wordt altijd geacht zich in    dienstactiviteit te bevinden behoudens uitdrukkelijke bepaling waarbij    hij in een andere administratieve stand of dienststand wordt    ingedeeld.     Art. 151.Behoudens uitdrukkelijke strijdige bepaling heeft het    personeelslid in actieve dienst recht op wedde, en op bevordering tot    een hogere wedde. Hij kan zijn aanspraken op benoeming in vast verband of op uitoefening    van een mandaat van directeur of adjunct-directeur doen gelden. Hij krijgt verlof : 1) voor persoonlijke omstandigheden of aangelegenheden;2) voor verminderde dienstprestaties in geval van ziekte of    gebrekkigheid;3) voor verminderde dienstprestaties gemotiveerd door sociale of    gezinsredenen;4) voor het vervullen van sommige militaire prestaties in vredestijd,    van prestaties voor de civiele bescherming of van taken ten algemenen    nutte bij toepassing van de wet houdende het statuut van de    gewetensbezwaarden;5) voor vakbondsopdrachten;6) voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden;7) voor een politiek opdracht;8) voor onderbreking van de beroepsloopbaan;9) wegens ziekte of gebrekkigheid;10) wegens opdracht.    Art. 152.De Regering stelt de vakantieregeling voor het personeel van    de hogere kunstscholen vast. De personeelsleden hebben recht op minstens twaalf weken vakantie per    academiejaar.  Afdeling 3. - Non-activiteit     Art. 153.Het personeelslid bevindt zich in de stand non-activiteit : a) wanneer hij onder de door de Regering te bepalen voorwaarden    sommige militaire prestaties in vredestijd verricht, of bij de civiele    bescherming is ingedeeld, of met taken ten algemenen nutte belast is    bij toepassing van de wet houdende het statuut van de    gewetensbezwaarden;b) wanneer schorsing bij tuchtmaatregel of non-activiteitsstelling bij    tuchtmaatregel op hem wordt toegepast;c) wanneer hij om gezinsredenen toelating heeft gekregen tijdens een    langdurige periode afwezig te blijven.    Art. 154.Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling, heeft het    personeelslid in de stand non-activiteit geen recht op wedde. Indien    hij zich in de stand non-activiteit bevindt ingevolge de bepalingen    van artikel 153, b) , kan hij geen aanspraken op een mandaat van    directeur of adjunct-directeur doen gelden.     Art. 155.Niemand kan op non-activiteit gesteld of gehouden worden op    het einde van de maand waarin hij de leeftijd van zestig jaar heeft    bereikt indien hij dertig jaar diensten telt die in aanmerking komen    voor de opening van het recht op pensioen.  Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling     Art. 156.Het personeelslid kan ter beschikking worden gesteld : a) wegens ontstentenis van betrekking;b) wegens persoonlijke aangelegenheden;c) wegens persoonlijke aangelegenheden vóór de inrustestelling;d) wegens bijzondere opdracht;e) wegens ziekte of gebrekkigheid.    Art. 157.Niemand kan op non-activiteit gesteld of gehouden worden op    het einde van de maand waarin hij de leeftijd van zestig jaar heeft    bereikt indien hij dertig jaar diensten telt die in aanmerking komen    voor de opening van het recht op pensioen. De bepaling van lid 1 is niet van toepassing op de personeelsleden die    ter beschikking werden gesteld wegens bijzondere opdracht.     Art. 158.Een wachtgeld kan worden verleend aan ter beschikking    gestelde personeelsleden. Het wachtgeld, de uitkeringen en    vergoedingen, die eventueel aan deze personeelsleden worden toegekend,    zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling welke geldt voor de    bezoldiging van de personeelsleden in actieve dienst.    HOOFDSTUK IV. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van    betrekking en gedeeltelijk opdrachtverlies Afdeling 1. - Voorafgaande bepalingen     Art. 159.§ 1. Wanneer een cursus, na advies van de Hoge Kunstraad    zoals bepaald door het decreet, door de Regering, op eigen initiatief    of op aanvraag van de directeur van de hogere kunstschool, wordt    gewijzigd, dan wordt het personeelslid dat in die cursus in vast    verband benoemd is, ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van    betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies indien hij geen houder is    van het bekwaamheidsbewijs dat voor die cursus vereist is.    § 2. Wanneer een onderwijsactiviteit, geheel of gedeeltelijk, niet    meer wordt georganiseerd omdat geen student daar ingeschreven is of    omdat het aantal studenten die daar ingeschreven zijn, verminderd is,    dan wordt het met de betrokken activiteit belaste personeelslid ter    beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk    opdrachtverlies. In het in lid 1 bedoelde geval, kan de Regering geen ander    personeelslid aanstellen om dezelfde onderwijsactiviteit uit te    oefenen.     Art. 160.§ 1. Een personeelslid dat in een hoofdambt in vast verband    benoemd is, wordt pas door de Regering ter beschikking gesteld wegens    ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies nadat, in    de hierna bepaalde volgorde, een einde is gemaakt aan de diensten van    de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen en dezelfde cursussen    verstrekken : 1° als bijambt in de hogere kunstschool;2° tijdelijk voor bepaalde tijd in de hogere kunstschool en met    inachtneming van hun dienstanciënniteit;3° tijdelijk voor onbepaalde tijd in de hogere kunstschool en met    inachtneming van hun dienstanciënniteit.   § 2. Wanneer een personeelslid ter beschikking wordt gesteld wegens    ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies en uren    van hetzelfde toe te kennen ambt en dezelfde toe te kennen cursussen    vacant worden, moet de directeur van de hogere kunstschool die    prioritair aan dat personeelslid toekennen, voordat de vacature wordt    verklaard zoals bepaald in artikel 100. Wanneer een personeelslid dat een gedeeltelijk opdrachtverlies    ondergaat, zich kandidaat stelt voor een vacante betrekking van het    ambt waarin hij in vast verband benoemd is, maar voor andere toe te    kennen cursussen waarvoor hij een vereist bekwaamheidsbewijs bezit of    waarvoor hij een artistieke, professionele of wetenschappelijke    beroemdheid heeft verworven en de in artikel 100 bedoelde betrekking    hem wordt toegekend met inachtneming van de in artikel 104 van dit    decreet bepaalde procedure, dan wordt het personeelslid onmiddellijk    definitief titularis van die cursussen.     Art. 161.Nadat de in artikel 160, § 1, bedoelde bepalingen toegepast    zijn, verliest het in vast verband benoemd personeelslid die de    kleinste dienstanciënniteit telt zijn betrekking of een deel van zijn    opdracht in het betrokken ambt of in de toe te kennen cursussen. In geval van ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van    betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies, kan het personeelslid,    voor de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in lid 1,    maximaal tien jaar dienstanciënniteit doen gelden die in vast verband    in een ander niveau van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde    onderwijs werd verkregen.     Art. 162.Bij gelijke dienstanciënniteit, verliest het jongste    personeelslid zijn betrekking of een deel van zijn opdracht.     Art. 163.De dienstanciënniteit bedoeld in de artikelen 128, lid 2,    143, 160, § 1, 161, lid 1 en 162 wordt berekend op de volgende wijze : 1° alle diensten die tijdelijk in de hogere kunstscholen van de Franse    Gemeenschap werden gepresteerd, komen in aanmerking voor een    anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen geteld van het begin    tot het einde van de gepresteerde diensten;2° de diensten die in de hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap    in vast verband werkelijk werden gepresteerd in een ambt met volledige    dienstprestaties, worden per kalendermaand berekend, waarbij deze die    niet de gehele maand dekken, niet in aanmerking worden genomen.3° de diensten die werkelijk werden gepresteerd in een ambt met    onvolledige dienstprestaties dat ten minste de helft van het in het    ambt met volledige dienstprestaties vereiste aantal uren telt, worden    in aanmerking genomen op dezelfde wijze als de diensten gepresteerd in    een ambt met volledige dienstprestaties;4° het aantal dagen verkregen in een ambt met onvolledige    dienstprestaties dat dit aantal uren niet omvat, wordt met de helft    verminderd;5° dertig dagen vormen één maand;6° de duur van de diensten die in twee of meer gelijktijdig    uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige dienstprestaties    werkelijk werden gepresteerd mag nooit langer zijn dan de duur van de    diensten die werden gepresteerd in een ambt met volledige    dienstprestaties die gedurende dezelfde periode werden uitgeoefend;7° de duur van de door het personeelslid werkelijk gepresteerde    diensten mag nooit langer zijn dan twaalf maanden voor een    kalenderjaar;8° het bevallingsverlof en het verlof voor de opvang met het oog op    adoptie en pleegvoogdij komen in aanmerking voor de berekening van de    dienstanciënniteit.Voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden    worden de verlofdagen alleen gedurende de aanstellingsperiode in    aanmerking genomen.  Afdeling 2. - Gedeeltelijk opdrachtverlies     Art. 164.Wanneer een personeelslid dat een hoofdambt uitoefent,    binnen de hogere kunstschool niet meer een aantal uren presteert dat    gelijk is aan het aantal uren dat hij op het ogenblik van zijn    benoeming presteerde, wordt hij geacht een gedeeltelijk    opdrachtverlies te ondergaan. Het personeelslid met een gedeeltelijk opdrachtverlies blijft ter    beschikking van de hogere kunstschool tot beloop van het aantal uren    dat overeenstemt met de prestaties die hij uitoefende voordat hij    geacht werd een gedeeltelijk opdrachtverlies te ondergaan. Hij behoudt het genot van zijn wedde.  Afdeling 3. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van    betrekking     Art. 165.§ 1. Wanneer, met inachtneming van de artikelen 160 tot 162,    de betrekking als hoofdambt van een in vast verband benoemd    personeelslid afgeschaft is, wordt dat personeelslid ter beschikking    gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Het personeelslid geniet een wachtwedde die gelijk is aan zijn laatste    activiteitswedde en kan zijn aanspraken op een mandaat van directeur    of adjunct-directeur gedurende twee academiejaren doen gelden. Vanaf het derde academiejaar, wordt de wachtwedde elk jaar met 10 %    verminderd, maar kan niet lager zijn dan zoveel keer één dertigste van    de wedde die het personeelslid als dienstjaren telt op de datum waarop    hij ter beschikking wordt gesteld. Die beslissing kan niet als gevolg hebben de wachtwedde te verminderen    tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de    werkloosheidsuitkeringen waarop het betrokken personeelslid recht zou    hebben indien hij de regeling van de sociale zekerheid voor werknemers    zou genieten. Voor de toepassing van deze paragraaf, dient onder dienstjaren te    worden verstaan deze die in aanmerking komen voor de bepaling van het    rustpensioen.    § 2. Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens    ontstentenis van betrekking blijft ter beschikking van de hogere    kunstschool tot beloop van het aantal uren dat overeenstemt met de    prestaties die hij uitoefende voordat hij ter beschikking werd    gesteld. De uitoefening van de taken die de hogere kunstschool hem toewijst kan    echter niet leiden tot het behoud van de betrekking van het    afgeschafte ambt. Wanneer, overigens, de wachtwedde van het personeelslid dat wegens    ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld wordt, tot een    bepaald percentage verminderd wordt, dan wordt het aantal    prestatie-uren in gelijke verhouding verminderd.     Art. 166.Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens    ontstentenis van betrekking, blijft behoren tot het aantal    betrekkingseenheden dat overeenkomstig artikel 52 van dit decreet aan    de hogere kunstschool toegekend is. Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens    ontstentenis van betrekking blijft kandidaat voor een verandering van    voorlopige aanstelling in een vacante betrekking van een hogere    kunstschool van de Franse Gemeenschap. Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld wegens    ontstentenis van betrekking, kan zich kandidaat stellen voor een    verandering van voorlopige aanstelling in een vacante betrekking van    een hogere kunstschool van een ander net. De verandering van voorlopige aanstelling kan echter alleen geschieden    met de instemming, naar gelang van het geval, van de Regering of van    de Regering en de inrichtende macht van beide betrokken hogere    kunstscholen. De verandering van voorlopige aanstelling schorst de    terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking.     Art. 167.Wanneer een personeelslid ter beschikking wordt gesteld    wegens ontstentenis van betrekking, geeft er de directeur van de    hogere kunstschool kennis van aan de Regering binnen de tien dagen. Wanneer een personeelslid, binnen zijn instelling, wegens ontstentenis    van betrekking, een aantal uren niet meer presteert dat gelijk is aan    dat waarvoor hij bezoldigd is, dan geeft de directeur van de hogere    kunstschool er kennis van aan de Regering binnen de tien dagen.    HOOFDSTUK V. - Preventieve schorsing  Art. 168.§ 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs    zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden    ingesteld ten aanzien van een in vast verband benoemd personeelslid : 1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;2° vóór de toepassing van tuchtsancties of indien tuchtsancties tegen    hem worden uitgesproken;3° zodra de Regering hem, bij aangetekend schrijven, kennis geeft van    de vaststelling van een onverenigbaarheid.   § 2. De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een    louter administratieve maatregel, die niet van de aard van een sanctie    is. Ze wordt door de Regering uitgesproken en met redenen omkleed. Ze    heeft tot gevolg dat het personeelslid uit zijn ambt wordt    verwijderd.. Gedurende de duur van de preventieve schorsing, blijft het    personeelslid in de administratieve stand dienstactiviteit.    § 3. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen,    moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de    administrateur-generaal van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek    of, behalve voor de personeelsleden van de inspectiedienst, door de    ambtenaar-generaal die hij daartoe machtigt. De oproeping tot het verhoor alsook de redenen tot staving van de    preventieve schorsing van het personeelslid worden drie werkdagen voor    het verhoor, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met    ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending    uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met    ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat    ontvangstbewijs vermeld staat. Gedurende dat verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of    vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve    vakorganisatie, door een advocaat of een vertegenwoordiger gekozen uit    de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld    uit het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs. Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag bepaald voor het    verhoor, en zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger    niet werden gehoord, dan wordt de beslissing meegedeeld aan het    personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven. Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze    uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van    de verzending ervan.    § 4. In afwijking van lid 1 van § 3, kan het personeelslid    onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware    tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de    grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang    van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de    school aanwezig is. Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot    onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot    preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen    van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke    verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het    personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of    dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de    procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in    § 3 van dit artikel. De maatregel tot onmiddellijke verwijdering wordt door de Regering    uitgesproken. Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de    administratieve stand dienstactiviteit.    § 5. In het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid of in    het kader van een tuchtvordering of vóór de eventuele toepassing van    een tuchtvordering, kan de duur van de preventieve schorsing niet    langer zijn dan één jaar, en, in het kader van een tuchtvordering,    eindigt in ieder geval : 1° na zes maanden, indien geen voorstel tot tuchtstraf werd    uitgesproken en aan het personeelslid binnen die termijn meegedeeld;2° de derde werkdag die volgt op de mededeling van het voorstel tot    tuchtstraf, indien dat voorstel de terechtwijzing, de berisping of de    afhouding op de wedde is;3° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn    in punt 2°, tachtig kalenderdagen na de mededeling van de tuchtstraf    aan het personeelslid, indien dat lid geen beroep tegen dat voorstel    heeft ingediend;4° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn    in punt 2°, tachtig kalenderdagen na de mededeling aan de Regering van    het advies van de raad van beroep over het voorstel tot tuchtstraf    uitgesproken ten aanzien van het personeelslid;5° de dag waarop de tuchtstraf uitwerking heeft.   In het kader van een strafvervolging, is de duur van de preventieve    schorsing niet tot één jaar beperkt. Wanneer een tuchtvordering ingesteld wordt of voortgezet wordt na een    in kracht van gewijsde gegaan gerechtelijke beslissing tot    strafveroordeling, dan begint de termijn van één jaar bedoeld in lid 1    pas na de uitspraak van de definitieve veroordeling te lopen.    § 6. In het kader van een tuchtvordering of vóór de eventuele    toepassing van een tuchtvordering, moet de preventieve schorsing om de    drie maanden met ingang van de uitwerking schriftelijk worden    bevestigd. Die bevestiging wordt meegedeeld aan de betrokkene bij een ter post    aangetekend schrijven. Wordt de preventieve schorsing binnen de vereiste termijn niet    bevestigd, dan mag het betrokken personeelslid zijn ambt opnieuw    uitoefenen nadat hij de Regering daarvan, bij aangetekend schrijven,    op de hoogte heeft gebracht, ten minste tien werkdagen voordat hij    opnieuw gaat werken. Na ontvangst van die kennisgeving, kan de Regering het behoud van de    preventieve schorsing volgens de in lid 2 bepaalde procedure    bevestigen.     Art. 169.Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht    op de wedde. In afwijking van lid 1, wordt de wedde van ieder preventief geschorst    personeelslid : 1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een    strafvervolging;2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is    uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van    zijn gewone beroepsrechten;3° tegen wie een tuchtvordering werd ingesteld of voortgezet na een    definitieve veroordeling tot straf;4° tegen wie een tuchtvervolging werd ingesteld wegens een zware    tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of waarvoor    bewijskrachtige aanwijzingen voorhanden zijn en die ter beoordeling    van de minister staat;5° tegen wie een voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 171, 5°,    6° en 7°, wordt ingediend,    op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.   Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde    verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de    werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien    hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid    voor werknemers. Voor de toepassing van lid 2, 1° en 2°, heeft die weddevermindering    uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de    dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een    niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken. Voor de toepassing van lid 2, 3°, wordt die reeds krachtens lid 2, 1°    of 2° verrichte weddevermindering behouden na de definitieve    veroordeling indien de Regering aan het personeelslid haar voornemen    mededeelt om de tuchtvordering in te stellen of voort te zetten. Voor de toepassing van lid 2, 4°, heeft de weddevermindering    uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop    aan het personeelslid door de Regering kennis wordt gegeven van de    toepassing van dat lid 2, 4°. Voor de toepassing van lid 2, 5°, heeft die weddevermindering    uitwerking met ingang van de dag waarop het voorstel tot tuchtstraf    aan het personeelslid voorgelegd of meegedeeld wordt.     Art. 170.Op het einde van de tuchtvordering of de strafrechtelijke    vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken,    behalve indien : 1° de Regering het personeelslid één van de sancties bepaald in    artikel 171, 5°, 6° en 7° van dit decreet oplegt;2° artikel 209, 2°, b) en 5° wordt toegepast;3° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf, die al    dan niet wordt gevolgd door een tuchtvordering, ondergaat.   Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van lid 1    wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk    afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de    verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en    verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd    verricht. De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve    schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen. Indien de wedde van het personeelslid werd verminderd met toepassing    van artikel 169 en indien op het einde van de tuchtvordering een straf    van tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan    de duur van de maatregel tot weddevermindering, dan wordt deze    ingetrokken voor de periode die langer is dan de duur van de    tuchtschorsing en geniet het personeelslid in dat geval het aanvullend    deel van zijn wedde, ten onrechte afgehouden gedurende deze periode,    vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke    rentevoet en verschuldigd sedert de dag waarop de vermindering werd    verricht. Lid 4 is niet van toepassing in het kader van een tuchtvordering die    na een definitieve veroordeling tot straf werd ingesteld of    voortgezet.    HOOFDSTUK VI. - Tuchtregeling    Eerste Afdeling. - Tuchtstraffen  Art. 171.Aan de vastbenoemde personeelsleden die hun plicht niet    nakomen, kunnen de volgende tuchtstraffen worden opgelegd : 1° de terechtwijzing;2° de berisping;3° de afhouding op de wedde;4° de overplaatsing bij tuchtmaatregel;5° de schorsing bij tuchtmaatregel;6° de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;7° de afzetting.   In het geval van een onderwijzend personeelslid, stelt de directeur    van de hogere kunstschool, op advies van de pedagogische beheersraad,    de bij lid 1 bedoelde straffen voor. In het geval van een directeur, van een adjunct-directeur, stelt de    ambtenaar met de hoogste rang van het Bestuur waaronder de hogere    kunstschool ressorteert de bij lid 1 bedoelde straffen voor.     Art. 172.De tuchtstraffen worden door de Regering uitgesproken.     Art. 173.De afhouding op de wedde wordt toegepast voor een periode    van minstens één maand en van hoogstens drie maanden. Zij mag niet    meer dan één vijfde van de bruto activiteits- of wachtwedde bedragen.     Art. 174.De schorsing bij tuchtmaatregel mag niet worden uitgesproken    voor meer dan één jaar. Zij heeft de halvering van de wedde tot    gevolg.     Art. 175.De duur van de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel    wordt bepaald door de overheid die de straf oplegt; zij mag niet    minder dan één jaar bedragen en vijf jaar niet overschrijden. Gedurende de eerste twee jaar geniet het personeelslid een wachtgeld    dat gelijk is aan de helft van de activiteitswedde. Zonder dat het    laatst vermelde bedrag mag worden overschreden, wordt het wachtgeld    vervolgens vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de    betrokkene zou bekomen indien hij vroegtijdig in ruste was gesteld. Het personeelslid mag zijn wederopneming in het onderwijs aanvragen na    het verstrijken van de helft van de duur van zijn straf.     Art. 176.De afhouding op de wachtwedde of de toekenning van een    wachtwedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het    personeelslid verminderd wordt op een bedrag dat lager is dan de    werkloosheidsuitkering waarop het personeelslid recht zou hebben    indien hij onder de regeling voor de sociale zekerheid voor werknemers    zou vallen.     Art. 177.Geen straf mag worden voorgesteld dan nadat het    personeelslid vooraf is gehoord of ondervraagd. De betrokkene mag    gebruik maken van de rechten die het syndicaal statuut hem toekent. Hij kan beroep instellen bij de raad van beroep volgens de procedure    bedoeld bij de artikelen 191 en volgende.     Art. 178.De tuchtprocedure mag enkel betrekking hebben op feiten die    vastgesteld werden gedurende het jaar dat voorafgaat aan de datum van    het begin van de procedure. In geval van strafvordering, dient met de tuchtprocedure begonnen te    worden binnen de zes maanden van de kennisneming van de definitieve    gerechtelijke beslissing door de overheid die de tuchtstraf moet    voorstellen.     Art. 179.Geen enkele straf mag uitwerking hebben voor de periode die    voorafgaat aan de uitspraak ervan.     Art. 180.Elke straf wordt in het beoordelingsdossier opgetekend.     Art. 181.De strafvordering met betrekking tot de feiten waarvoor een    tuchtprocedure werd ingesteld schorst de tuchtprocedure en -uitspraak,    behalve in geval van ontdekking op heterdaad of indien de feiten    vatsgesteld werden, in verband met het beroep, en bekend door het    personeelslid. Ongeacht het resultaat van de strafvordering, behoudt de    administratieve overheid de bevoegdheid recht te spreken over de    toepassing van de tuchtstraffen. Nochtans wordt de tuchtoverheid, in deze beoordeling, gebonden door de    materialiteit van de feiten, die definitief door de strafbeslissing    werd vatsgesteld.  Afdeling 2. - Schrapping van tuchtstraffen     Art. 182.De schrapping van een tuchtstraf geschiedt ambtshalve na een    termijn van : 1° één jaar voor de terechtwijzing en de berisping;2° drie jaar voor de afhouding op de wedde en de verplaatsing bij    tuchtmaatregel;3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;4° zeven jaar voor de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel.   De termijn heeft uitwerking vanaf de datum van de tuchtbeslissing. Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf heeft de schrapping tot    gevolg dat er geen rekening meer kan worden gehouden met de geschrapte    tuchtstraf, inzonderheid voor de toegang tot een mandaat van directeur    of adjunct-directeur. De geschrapte tuchtstraf wordt weggenomen van    het dossier van het personeelslid.    HOOFDSTUK VII.- Raad van beroep  Art. 183.Bij de Regering wordt een raad van beroep ingesteld, genoemd    : raad van beroep van de Hogere kunstscholen van de Franse    Gemeenschap.     Art. 184.De raad van beroep behandelt : 1° de beroepen ingediend inzake onverenigbaarheden;2° de beroepen ingediend inzake beoordeling;3° de beroepen ingediend tegen elk voorstel tot tuchtstraf;4° de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk    aangewezen zijn tegen elk voorstel van afdanking in de bij de    artikelen 115 en 117 bedoelde gevallen.    Art. 185.De raad van beroep bestaat uit een voorzitter en zes leden.     Art. 186.De Regering stelt de voorzitter en de twee plaatsvervangende    voorzitters aan onder de ambtenaren-generaal van het ministerie.     Art. 187.De Regering stelt de leden aan van de raad van beroep onder    de vastbenoemde personeelsleden van de Hogere kunstscholen van de    Franse Gemeenschap. De personeelsleden moeten minstens 35 jaar oud    zijn en een dienstanciënniteit van minstens tien jaar tellen in het    hoger kunstonderwijs van de Franse Gemeenschap. De leden van de raad van beroep bedoeld bij vorig lid worden    aangesteld, voor de helft, onder de personeelsleden van het onderwijs    van de Franse Gemeenschap en voor de helft op de lijsten van twee    kandidaten voorgedragen door iedere van de verenigingen die de    personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap    vertegenwoordigen aangesloten bij een vereniging die zitting heeft bij    de Nationale Arbeidsraad, waarbij iedere vereniging over minstens één    vertegenwoordiger beschikt.     Art. 188.Onder dezelfde voorwaarden stelt de Regering twee    plaatsvervangende leden voor elk werkend lid aan.     Art. 189.De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende    leden en de plaatsvervangende leden worden voor een periode van vier    jaar aangesteld. Hun mandaat kan worden vernieuwd. De vervanger van een lid voltooit het mandaat van het lid dat hij    vervangt.     Art. 190.De Regering stelt een secretaris en twee plaatsvervangende    secretarissen aan onder de ambtenaren van het ministerie. Zij nemen het secretariaat waar zonder stemgerechtigd te zijn.     Art. 191.§ 1. Ieder personeelslid dat verzocht wordt een voorstel tot    tuchtstraf hem aangaande te viseren, heeft het recht langs de    hiërarchische weg een beroep in te stellen voor de raad van beroep,    binnen een termijn van 20 dagen, te rekenen vanaf de datum waarop het    voorstel hem ter visering werd voorgelegd. Indien de betrokkene geen beroep heeft ingesteld binnen de bepaalde    termijn wordt het voorstel tot tuchtstraf rechtstreeks aan de Regering    overgezonden.    § 2. Het beroep inzake onverenigbaarheid alsook het beroep inzake    beoordeling worden langs de hiërarchische weg ingediend, binnen een    termijn van 20 dagen, te rekenen vanaf de datum waarop de kennisgeving    van de onverenigbaarheid werd gedaan of de datum waarop de directeur    van zijn beslissing, zoals bedoeld bij artikel 139, lid 3, kennis    heeft gegeven.    § 3. Het beroep van een voor onbepaalde tijd aangeworven tijdelijk    personeelslid tegen een voorstel van afdanking bedoeld bij artikel 115    wordt langs de hiërarchische weg ingediend binnen een termijn van 10    dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het voorstel tot    afdanking.    § 4. Het beroep van een voor onbepaalde tijd aangeworven tijdelijk    personeelslid tegen een voorstel van afdanking bedoeld bij artikel 117    wordt langs de hiërarchische weg ingediend binnen een termijn van 10    dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het voorstel tot    afdanking.     Art. 192.Het beroep inzake onverenigbaarheid, het voorstel van    tuchtstraf geviseerd door belanghebbende, het voorstel van afdanking    geviseerd door belanghebbende, het beroep dat hij ingediend heeft    alsook alle stukken die betrekking hebben op de beoordeling van het    belanghebbende personeelslid, worden overgezonden naargelang het geval    aan de raad van beroep, binnen een termijn van één maand, te rekenen    van de datum van ontvangst van het beroep.     Art. 193.De raad van beroep mag niet beraadslagen over een beroep    indien de verzoeker niet in de mogelijkheid werd gesteld zijn    verweermiddelen te doen gelden en indien het dossier niet de gegevens    bevat, die het de raad mogelijk moeten maken met volledige kennis van    zaken een advies uit te brengen, o.m. het verslag van het onderzoek,    de notulen van het getuigenverhoor en van de onontbeerlijke    confrontaties.     Art. 194.Behalve in geval van strafvervolging, moet de raad van    beroep, voor de gevallen bedoeld bij artikel 184, 1°, 2° en 3°, binnen    drie maanden na het ontvangen van het volledig dossier, een advies    uitbrengen. De Regering kan het advies dringend vragen, doch in dat    geval mag de termijn niet minder bedragen dan één maand. In het geval van een beroep ingediend tegen een voorstel van afdanking    zoals bedoeld bij artikel 184, 4°, mag de termijn niet langer zijn dan    één maand.     Art. 195.Zodra een beroep ingesteld wordt, deelt de voorzitter aan de    verzoeker de lijst mede van de werkende en plaatsvervangende leden van    de raad van beroep. Binnen tien dagen na de ontvangst van deze lijst, mag de verzoeker de    wraking van één of meer leden van de raad van beroep vragen : maximaal    drie leden aangewezen op de voordracht van de vakverenigingen en drie    leden rechtstreeks door de Regering aangewezen. Hij mag evenwel geen    werkend lid en zijn twee plaatsvervangers wraken. Een lid mag vragen ontlast te worden, ingeval hij meent in de zaak een    zedelijk belang te hebben of hij de mening is toegedaan dat men hem    zou kunnen verwijten niet onpartijdig te zijn. De voorzitter beslist    over het gevolg dat aan dit verzoek moet gegeven worden. Om dezelfde    redenen, kan hij ook een lid van ambtswege ontslaan.     Art. 196.De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters mogen geen    zitting hebben in een zaak die een personeelslid van een hogere    kunstschool betreft, die onder hun bestuur ressorteert. De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en    de plaatsvervangende leden mogen geen zitting houden voor een zaak    betreffende hun echtgenoot of een bloed- of aanverwante tot en met de    vierde graad.     Art. 197.De verzoeker verschijnt persoonlijk. Hij kan bijgestaan    worden door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de in    dienstactiviteit zijnde of in ruste gesteld zijnde personeelsleden van    het onderwijs van de Franse Gemeenschap of door een vertegenwoordiger    van een erkende vakvereniging. Indien de verzoeker, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige    reden niet verschijnt, beschouwt de raad van beroep de zaak als niet    meer bij hem aanhangig, en stuurt hij het dossier voor beslissing aan    de Regering.     Art. 198.De raad van beroep beraadslaagt en beslist geldig indien de    voorzitter en minstens vier leden aanwezig zijn. Indien het bij artikel 1 bedoeld quorum niet bereikt wordt, roept de    voorzitter een nieuwe vergadering bijéén binnen de veertien dagen. Gedurende deze vergadering, zal een beslissing kunnen worden genomen    wat ook het aantal aanwezige leden is.     Art. 199.Voor iedere zaak wijst de Regering een verslaggever aan    onder de ambtenaren van het ministerie, die niet aan het onderzoek    deel hebben genomen. De verslaggever zet voor de raad van beroep objectief de    voorgeschiedenis van de zaak en de uitslagen van het onderzoek uiteen. Hij heeft het recht van repliek. Hij is niet stemgerechtigd.     Art. 200.De raad van beroep kan een bijkomend onderzoek bevelen,    bezwarende en ontlastende getuigen horen. Na beraadslaging, stuurt hij    zijn gemotiveerd advies naar de Regering. Bedoeld advies vermeldt met    hoeveel stemmen, voor en tegen, de stemming werd verkregen.     Art. 201.De stemming over het advies is geheim. De leden rechtstreeks    door de Regering aangesteld en de leden aangesteld op de voordracht    van de vakverenigingen moeten in gelijk aantal zijn om aan de stemming    deel te nemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door    uitschakeling van een of meer leden na loting. Het advies wordt gegeven bij meerderheid der aanwezige leden. Voor de    toepassing van de leden 1 en 2, worden de blanco stemmen en de    onthoudingen niet als stemming beschouwd. Bij staking van stemmen    wordt het advies als gunstig voor de verzoeker beschouwd.     Art. 202.De beslissing wordt door de Regering genomen binnen de maand    die volgt op de ontvangst van het advies. Erin wordt melding gedaan    van het met redenen omkleed advies van de raad van beroep of het    gebrek aan advies. Iedere beslissing die niet overeenstemt met het    advies van de raad van beroep wordt met redenen omkleed. De Regering brengt haar beslissing ter kennis van de raad van beroep    en van de verzoeker.     Art. 203.Het mandaat van de leden van de raad van beroep is    kosteloos. Reis- en verblijfsvergoedingen kunnen hun evenwel worden    toegekend volgens de bepalingen bepaald bij het koninklijk besluit van    18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten en bij    het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de    vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het    personeel der ministeries.     Art. 204.De werking van de raad van beroep, met inachtneming van de    rechten van de verdediging en van het contradictoire karakter van de    debatten, wordt door de Regering geregeld.    HOOFDSTUK VIII. - Ambtsneerlegging    Eerste Afdeling. - Ambtsneerlegging van de voor bepaalde tijd    tijdelijk aangestelde personeelsleden  Art. 205.De voor bepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelsleden    worden ambtshalve en zonder vooropzegging uit hun ambt ontslagen : 1° indien zij niet regelmatig tijdelijk aangewezen werden, voor zover    de onregelmatigheid niet door de Regering is begaan;2° indien zij niet meer voldoen aan de volgende voorwaarden :    onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie zijn, behoudens    afwijking toegekend door de Regering;   de burgerlijke en politieke rechten genieten;    voldaan hebben aan de dienstplichtwetten; 3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder geldige reden hun    dienst niet hervatten en voor een onafgebroken periode van meer dan    tien dagen afwezig blijven;4° indien zij zonder geldige reden hun betrekking verlaten en voor een    onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;5° indien zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van    de burgerlijke wetten en strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg    heeft;6° indien vastgesteld wordt dat er een permanente    arbeidsongeschiktheid bestaat zoals erkend overeenkomstig de wet of de    verordening, die zij ervan verhindert hun ambt behoorlijk uit te    oefenen;7° indien zij de normale leeftijd voor de inrustestelling hebben    bereikt;8° op het einde van de termijn vermeld in de aanwijzingsakte en    uiterlijk de laatste dag van het academiejaar gedurende hetwelk de    aanwijzing plaatsheeft;9° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van een    opdracht mogelijk te maken in een welbepaald ambt en toe te kennen    cursussen voor een personeelslid van dezelfde hogere kunstschool, dat    definitief benoemd of voor onbepaalde tijd tijdelijk aangesteld is;10° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de    betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, in het    geval van een aanwijzing zoals bedoeld bij artikel 105, § 1;11° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen beroep    zoals bedoeld bij artikel 97 wordt ingesteld of indien het    personeelslid een einde weigert te stellen, na uitputting van de    procedure, aan de onverenigbare bezigheid;12° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve    gezondheidsdienst waarbij het personeelslid definitief ongeschikt    wordt verklaard;13° in het geval van een vaste benoeming in een ambt naar rata van de    uren die het voorwerp maken van deze nieuwe benoeming, ten belope van    een volledig ambt;14° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere    kunstschool in een bepaald ambt en toe te kennen cursussen, wanneer    deze betrekking bezet is door een voor bepaalde tijd tijdelijk    aangewezen personeelslid;15° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van    een opdracht mogelijk te maken in een welbepaald ambt en toe te kennen    cursussen voor een personeelslid van dezelfde hogere kunstschool, dat    definitief benoemd of voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen is.In    dat geval, verliest het personeelslid met de kleinste    dienstanciënniteit zoals bedoeld bij artikel 163 voor het in acht    genomen ambt en de toe te kennen cursussen, zijn betrekking.     Art. 206.Een voor bepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelslid    kan vrijwillig zijn ambt neerleggen, mits vooropzegging van veertien    dagen. Het personeelslid geeft er kennis van aan de Regering bij een ter post    aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag volgend op de    datum van zijn verzending, en licht de directeur van de hogere    kunstschool over zijn beslissing in.  Afdeling 2. - Ambtsneerlegging van de voor onbepaalde tijd tijdelijk    aangewezen personeelsleden     Art. 207.De voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelsleden    worden ambtshalve en zonder vooropzegging uit hun ambt ontslagen : 1° indien zij niet regelmatig tijdelijk aangewezen werden, voor zover    de onregelmatigheid niet door de Regering is begaan;2° indien zij niet meer aan de volgende voorwaarden voldoen :    a) onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie zijn,    behoudens afwijking toegekend door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder geldige reden hun    dienst niet hervatten en voor een onafgebroken periode van meer dan    tien dagen afwezig blijven;4° indien zij zonder geldige reden hun betrekking verlaten en voor een    onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;5° indien zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van    de burgerlijke wetten en strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg    heeft;6° indien vastgesteld wordt dat er een permanente    arbeidsongeschiktheid bestaat zoals erkend overeenkomstig de wet of de    verordening, die hen ervan verhindert hun ambt behoorlijk uit te    oefenen;7° indien zij de normale leeftijd voor de inrustestelling hebben    bereikt;8° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van een    opdracht mogelijk te maken voor een vastbenoemd onderwijzend    personeelslid van dezelfde hogere kunstschool.In dat geval, verliest    zijn betrekking het voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen    personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld    bij artikel 163 voor het betrokken ambt en de toe te kennen cursussen. 9° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van een    opdracht mogelijk te maken voor een voor onbepaalde tijd tijdelijk    aangesteld onderwijzend personeelslid van dezelfde hogere kunstschool.   In dat geval, verliest zijn betrekking het personeelslid dat de    kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 163 voor    het betrokken ambt en de toe te kennen cursussen. 10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen beroep    zoals bedoeld bij artikel 97 wordt ingesteld of indien het    personeelslid een einde weigert te stellen, na uitputting van de    procedure, aan de onverenigbare bezigheid;11° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve    gezondheidsdienst waarbij het personeelslid definitief ongeschikt    wordt verklaard;12° in het geval van een vaste benoeming in een ambt naar rata van de    uren die het voorwerp uit te maken van deze nieuwe benoeming, ten    belope van een volledig ambt;13° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere    kunstschool in een bepaald ambt en toe te kennen cursussen, wanneer    deze betrekking bezet is door een voor onbepaalde tijd tijdelijk    aangewezen personeelslid.    Art. 208.Een voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelslid    kan vrijwillig zijn ambt neerleggen, mits vooropzegging van vijftien    dagen. Het personeelslid geeft er kennis van aan de Regering bij een ter post    aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag volgend op de    datum van zijn verzending, en licht de directeur van de hogere    kunstschool over zijn beslissing in.  Afdeling 3. - Ambtsneerlegging van vastbenoemde personeelsleden     Art. 209.De vastbenoemde personeelsleden worden ambtshalve en zonder    vooropzegging uit hun ambt ontslagen : 1° indien zij niet regelmatig vastbenoemd werden, voor zover de    onregelmatigheid niet door de Regering is begaan.De personeelsleden    behouden de verworven rechten in verband met hun vorige regelmatige    toestand; 2° indien zij niet meer aan de volgende voorwaarden voldoen :    a) onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie zijn,    behoudens afwijking toegekend door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder geldige reden hun    dienst niet hervatten en voor een onafgebroken periode van meer dan    tien dagen afwezig blijven;4° indien zij zonder geldige reden hun betrekking verlaten en voor een    onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;5° indien zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van    de burgerlijke wetten en strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg    heeft;6° indien vastgesteld wordt dat er een permanente    arbeidsongeschiktheid bestaat zoals erkend overeenkomstig de wet of de    verordening die zij ervan verhindert hun ambt behoorlijk uit te    oefenen;7° indien zij de normale leeftijd voor de inrustestelling hebben    bereikt;8° indien zij afgezet werden;9° indien de beroepsongeschiktheid definitief werd vastgesteld.Voor    de personeelsleden die een beoordeling genieten, wordt de    ongeschiktheid vastgesteld door het behouden van de vermelding    "onvoldoende" gedurende twee opeenvolgende jaren vanaf de toekenning    ervan; 10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en indien geen    beroep zoals bedoeld bij artikel 97 wordt ingesteld of indien het    personeelslid een einde weigert te stellen, na uitputting van de    procedure, aan de onverenigbare bezigheid;11° indien zij, zonder geldige reden, een nieuwe aanstelling toegekend    na een verandering van aanstelling of van een mutatie weigeren;12° indien zij, zonder geldige reden, de uren die ze toegekend worden    krachtens artikel 165, § 2, weigeren;13° indien zij in ruste worden gesteld wegens definitieve lichamelijke    ongeschiktheid;14° in het geval van een vaste benoeming in een ander ambt naar rata    van de uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, ten    belope van een volledig ambt;15° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere    kunstschool in een bepaald ambt en toe te kennen cursussen, wanneer    deze betrekking bezet is door een vastbenoemd personeelslid die een    bijambt uitoefent.   Wanneer de definitieve ambtsneerlegging de toepassing van artikel 10    van de wet van 20 juli 1991 met zich meebrengt, stort de Franse    Gemeenschap de bijdragen bepaald in dat artikel ter bestemming van de    Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.     Art. 210.De vrijwillige ontslagneming van het vastbenoemd    personeelslid heeft de definitieve ambtsneerlegging tot gevolg. Het    personeelslid mag zijn dienst enkel verlaten op voorwaarde ertoe    behoorlijk gemachtigd te zijn geweest of na een vooropzegging van    vijftien dagen. Het personeelslid geeft er kennis van aan de Regering    bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft met ingang    van de derde werkdag volgend op de datum van zijn verzending. Hij    licht de directeur van de hogere kunstschool over zijn beslissing in. TITEL IV. - Statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van de    gesubsidieerde officiële Hogere kunstscholen    HOOFDSTUK I. - Plichten en onverenigbaarheden    Eerste afdeling. - Plichten  Art. 211.De personeelsleden moeten in alles steeds de belangen van    het onderwijs van de inrichtende macht waar zij hun ambt bekleden,    behartigen.     Art. 212.Tijdens de uitoefening van hun ambt, komen zij persoonlijk    en nauwgezet de verplichtingen na, die hun zijn opgelegd door de    wetten, decreten, besluiten en verordeningen, door de verplichte    bijkomende regels van de paritaire commissies zoals bedoeld bij de    artikelen 308 en 309.     Art. 213.De personeelsleden moeten zich met de meest volstrekte    correctheid gedragen, zowel in hun dienstbetrekkingen als in hun    omgang met de studenten als in hun omgang met een persoon van buiten    de dienst. Zij moeten alles wat afbreuk kan doen aan de eer en de waardigheid van    hun ambt vermijden.     Art. 214.Zij mogen de studenten niet blootstellen aan handelingen van    politieke, godsdienstige of filosofische propaganda of aan reclame.     Art. 215.De personeelsleden moeten, binnen de perken gesteld door de    reglementering, door de bijkomende regels van de bevoegde paritaire    commissie en door hun aanwijzingsakte, de diensten verstrekken die    noodzakelijk zijn voor de goede werking van de hogere kunstscholen    waar zij hun ambt bekleden. Zij mogen zonder voorafgaande toelating van de inrichtende macht of    van haar vertegenwoordiger de uitoefening van hun ambt niet    onderbreken.     Art. 216.De personeelsleden wordt verboden feiten bekend te maken,    die zij zouden kennen ter oorzake van hun ambt en die van nature    geheim zijn.     Art. 217.De personeelsleden wordt verboden rechtstreeks of door een    tussenpersoon, zelfs buiten hun ambt doch omwille ervan, giften,    geschenken, beloningen of enig ander voordeel te vragen, te eisen of    aan te nemen.     Art. 218.Zij mogen zich niet inlaten met enige werkzaamheid die in    strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgische volk, die de    vernietiging van 's Lands onafhankelijkheid op het oog heeft of die de    landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België    strekkend tot het verzekeren van zijn veiligheid in gevaar brengt. Zij    mogen niet toetreden tot, noch hun medehulp verschaffen aan een    beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke    werkzaamheid. De uitoefening van de rechten van het Belgisch of Europees    Staatsburgerschap, die de personeelsleden bezitten, wordt steeds    geëerbiedigd.     Art. 219.De personeelsleden moeten de verplichtingen, schriftelijk    vastgesteld in de aanwijzings- of benoemingsakte, die voortvloeien uit    de specifieke aard van het pedagogisch en artistiek project van de    inrichtende macht waarbij zij hun ambt, nakomen.  Afdeling 2. - Onverenigbaarheden     Art. 220.Elke activiteit die het vervullen van de ambtsplichten zou    kunnen belemmeren die voortvloeien uit de specifieke aard van het    pedagogisch en artistiek project van deze inrichtende macht of die in    strijd is met de waardigheid van hun ambt, is onverenigbaar met de    hoedanigheid van personeelslid van een gesubsidieerde officiële hogere    kunstschool. De bij lid 1 bedoelde onverenigbaarheden dienen te worden vermeld in    elke aanwijzings- of benoemingsakte.     Art. 221.Bij betwisting van het bestaan van een bij artikel 220    bedoelde onverenigbaarheid kunnen de inrichtende macht of het    personeelslid het advies vragen van de lokale paritaire commissie. Het advies wordt uitgebracht binnen de dertig dagen van de ontvangst    van de aanvraag.     Art. 222.De bij artikel 300 ingestelde raad van beroep beslist over    de beroepen inzake onverenigbaarheden. Wanneer het advies dat gevraagd werd aan de paritaire commissie    bekomen is, of na het verstrijken van de termijn van dertig dagen    bedoeld bij artikel 221, lid 2, maakt het personeelslid of de    inrichtende macht de zaak aanhangig bij de raad van beroep die door    middel van een advies beslist. De eindelijke beslissing van de inrichtende macht moet in    overeenstemming zijn met het bij lid 2 bedoeld advies.    HOOFDSTUK II. - Werving    Eerste afdeling. - Algemene bepalingen  Art. 223.§ 1. De personeelsleden worden tijdelijk aangewezen, vast    benoemd of krijgen een mandaat toevertrouwd door de inrichtende macht.    § 2. De personeelsleden worden aangeworven door de inrichtende macht    op advies van de Wervingscommissie die zij daartoe opricht,    overeenkomstig de artikelen 15 en 63 tot 67. Bij § 2 worden de kandidaten die naar een mandaat van lector    solliciteren, niet bedoeld.     Art. 224.De personeelsformatie wordt aan de inrichtende macht ter    goedkeuring voorgelegd door de directeur van de hogere kunstschool, op    advies van de pedagogische beheersraad. Deze personeelsformatie wordt    jaarlijks bepaald. De wervingen, benoemingen en terbeschikkingstellingen wegens    ontstentenis van betrekking van de personeelsleden worden voorgesteld    door de directeur van de hogere kunstschool aan de inrichtende macht,    op advies van de pedagogische beheersraad. Uiterlijk voor 30 juni geeft de Regering kennis van het aantal    betrekkingeneenheden toegekend aan de hogere kunstschool voor het    volgend academiejaar.     Art. 225.Uiterlijk op 1 mei, maakt de inrichtende macht in het    Belgisch Staatsblad een oproep tot de kandidaten bekend voor iedere    vakante betrekking die te begeven is. Deze betrekkingen zijn    toegankelijk voor de vastbenoemde personeelsleden bij mutatie of    opdrachtuitbreiding, voor de voor onbepaalde tijd tijdelijk    aangestelde personeelsleden bij opdrachtuitbreiding en voor de    kandidaten voor een tijdelijke aanstelling.     Art. 226.Uiterlijk op 1 mei, maakt de inrichtende macht in het    Belgisch Staatsblad een oproep tot de kandidaten bekend voor ieder    vakant mandaat dat te begeven is. De mandaten van directeur en van    adjunct-directeur zijn toegankelijk voor de vastbenoemde    personeelsleden, voor de voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen    personeelsleden, voor de voor bepaalde tijd tijdelijk aangewezen    personeelsleden en voor de kandidaten die aan de bij de artikelen 247    en 250 bedoelde voorwaarden voldoen.     Art. 227.Voor de werving van de (hoog)leraren, begeleiders en    assistenten, vermeldt de oproep in het Belgisch Staatsblad : 1° het ambt en de toe te kennen cursussen;2° de omvang van de opdracht;3° de in te dienen dossiers met inzonderheid de documenten betreffende    de bekwaamheidsbewijzen en de nuttige ervaring bedoeld bij artikel 68,    de meldingen van de wetenschappelijke publicaties en de bewijzen van    beroepservaring van diverse aard;4° het pedagogisch en artistiek project dat dient te worden ingediend    met betrekking tot de toe te kennen cursussen;5° de vormen en de termijnen vereist voor het indienen van de dossiers    en de projecten bedoeld bij 3° en 4°;6° de vormen en de termijnen vereist voor de mogelijke verschijning    van de kandidaat voor de wervingscommissie.   Voor de werving van de directeurs, en adjunct-directeurs, vermeldt de    oproep in het Belgisch Staatsblad : 1° de aard van het mandaat en, desnoods, de te begeven    onderwijsactiviteiten;2° de omvang van de opdracht;3° de in te dienen dossiers met inzonderheid de documenten betreffende    de bekwaamheidsbewijzen en de nuttige ervaring bedoeld bij artikel 68,    de meldingen van de wetenschappelijke publicaties en de bewijzen van    beroepservaring van diverse aard;4° het pedagogisch en artistiek project dat dient te worden ingediend    met betrekking tot het te begeven mandaat;5° de vormen en de termijnen vereist voor het indienen van de dossiers    en de projecten bedoeld bij 3° en 4°;6° de vormen en de termijnen vereist voor de mogelijke verschijning    van de kandidaat voor de wervingscommissie.    Art. 228.De kandidaat die naar verschillende betrekkingen    solliciteert, dient een afzonderlijke kandidatuur voor elke betrekking    in. Op straffe van nietigheid worden de kandidaturen bij een ter post    aangetekend schrijven bij de inrichtende macht ingediend.     Art. 229.§ 1. De kandidaturen voor de ambten van het bestuurs- en    onderwijzend personeel die de voorwaarden bepaald bij artikel 227    vervullen, worden door de Wervingscommissie onderzocht. Deze commissie    onderzoekt de pedagogische en artistieke projecten van de kandidaten. Na onderzoek van de projecten selecteert de Commissie de kandidaten    die gekozen werden voor een individueel onderhoud. De    Wervingscommissie overhandigt de pedagogische beheersraad een met    redenen omkleed verslag voor iedere kandidaat. De directeur zendt het    verslag met het advies van de pedagogische beheersraad aan de    inrichtende macht over.    § 2. Voor de betrekkingen van (hoog)leraar en begeleider, is de    Wervingscommissie er niettemin toe gehouden prioritair de aanvragen    tot verandering van aanstelling van de personeelsleden van de hogere    kunstscholen van de inrichtende macht te onderzoeken. De directeur legt daarna een met redenen omkleed voorstel aan de    inrichtende macht voor, die beslist.     Art. 230.§ 1. Wanneer een hogere kunstschool een vervanging van een    onderwijzend personeelslid wenst te verrichten, kan de inrichtende    macht een persoon aanwijzen in afwijking van de procedure bedoeld bij    de artikelen 225 tot 228 op de voordracht van de directeur, na advies    van de Wervingscommissie en van de pedagogische beheersraad. Deze aanstelling neemt een einde bij de terugkeer van de titularis van    de betrekking en in elk geval op het einde van het academiejaar    gedurende hetwelk de aanstelling plaats heeft gegrepen. Deze    aanstelling mag in geen enkel geval aanleiding geven tot een    aanstelling voor onbepaalde tijd.    § 2. Wanneer de hogere kunstschool een betrekking wenst te begeven,    die vakant is geworden na de bekendmaking van de oproep bedoeld bij de    artikelen 225 en 226, is de procedure bepaald bij lid 1 van § 1 van    toepassing. Deze aanstelling kan in geen enkel geval aanleiding geven tot een    aanstelling voor een onbepaalde duur.  Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling    Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen     Art. 231.Iedere aanstelling geschiedt schriftelijk en vermeldt    minstens : 1° de identiteit van de inrichtende macht;2° de identiteit van het personeelslid;3° het uit te oefenen ambt alsook de kenmerken en de omvang van de    opdracht;4° de datum van indiensttreding;5° de datum waarop de aanstelling een einde neemt voor de    aanstellingen voor bepaalde tijd;6° of de betrekking al dan niet vakant werd verklaard overeenkomstig    de oproep bedoeld bij de artikelen 225 en 226;7° wanneer de betrekking niet vakant werd verklaard, de identiteit van    de titularis;8° desnoods, de verplichtingen bepaald bij de artikelen 212 en 219 en    de onverenigbaarheden bedoeld bij artikel 220.   De inrichtende macht verleent aan het tijdelijk personeelslid een    schriftelijke akte waarin de meldingen bepaald bij lid 1 opgenomen    zijn. Zo er geen schriftelijke akte is, dan wordt het personeelslid    geacht voor het ambt, de opdracht en de betrekking aangesteld te zijn    dat (die) hij in werkelijkheid bekleedt. Naargelang het geval, wordt    hij geacht aangesteld te zijn voor een bepaalde of onbepaalde duur.     Art. 232.Op het einde van iedere activiteitsperiode bezorgt de    inrichtende macht aan het tijdelijk personeelslid een attest waarin de    verrichte diensten per uitgeoefend ambt vermeld worden, met de datums    van begin en einde, alsook de omvang van de opdracht en de sociale    documenten.     Art. 233.§ 1. Voor elke betrekking in het ambt van (hoog)leraar of    begeleider, die vakant werd verklaard volgens de procedure bedoeld bij    artikel 225, worden de tijdelijke aanstellingen door de inrichtende    macht gedaan. Ze gebeuren eerst voor een bepaalde duur, voor één    academiejaar maximum. Deze aanstelling voor bepaalde tijd kan    vernieuwd worden voor maximum één academiejaar. Op het einde van de    aanstelling of de aanstellingen bedoeld bij lid 1, wordt het    personeelslid dat een nieuwe aanstelling krijgt aangesteld voor een    onbepaalde duur, voor zover het personeelslid een hoofdambt bekleedt. De aanstelling voor onbepaalde tijd kan nochtans enkel geschieden    indien de gecumuleerde duur van de aanstellingen voor bepaalde tijd    minimum één academiejaar bedraagt.    § 2. Voor elke betrekking in het ambt van assistent, die vakant werd    verklaard volgens de procedure bedoeld bij artikel 226, worden de    tijdelijke aanstellingen door de inrichtende macht gedaan. Ze gebeuren    eerst voor een termijn van één academiejaar, die tot vijf maal    vernieuwd kan worden op het gebied van de muziek, en voor twee    academiejaren twee maal hernieuwbaar op andere gebieden.     Art. 234.Niemand kan als tijdelijk personeelslid aangesteld worden,    indien hij niet voldoet aan de onderstaande voorwaarden als hij deze    aanstelling toegewezen krijgt : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese    Unie, behoudens door de Regering toe te kennen vrijstelling;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen voor het te begeven    ambt, zoals bepaald bij artikel 82;4° a) indien het om een aanstelling voor bepaalde tijd gaat, bij de    indiensttreding een medisch attest overleggen, dat niet langer dan zes    maanden tevoren werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat in    een zodanige gezondheidstoestand verkeert, dat hij de gezondheid van    de studenten, noch die van de andere personeesleden in gevaar kan    brengen;b) indien het om een aanstelling voor onbepaalde tijd gaat, een    medisch onderzoek succesvol te hebben ondergaan ter controle van de    lichamelijke geschiktheid zoals bepaald door de Regering;5° in regel zijn met de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de    taalregeling;6° van onberispelijk gedrag zijn;7° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten.   § 2. Bij de eerste aanstelling in het onderwijs, legt het    personeelslid de eed af in de woorden bepaald bij artikel 2 van het    decreet van 20 juli 1831. Onderafdeling 2. - Aanstelling voor een bepaalde tijd van    (hoog)leraren en begeleiders     Art. 235.Niemand kan als tijdelijk personeelslid in het ambt van    (hoog)leraar of begeleider aangesteld worden, indien hij op het    ogenblik van deze aanstelling, naast de voorwaarden bepaald bij    artikel 234, ook de volgende voorwaarden niet vervult : 1° een pedagogisch en artistiek project indienen en aan de    Wervingscommissie voorstellen;2° het bewijs leveren van een nuttige ervaring buiten het onderwijs    van vijf jaar in een kunstpraktijk voor de betrekkingen van    (hoog)leraar voor kunstvakken en begeleider;3° het bewijs leveren van een nuttige ervaring buiten het onderwijs    van twee jaar voor de betrekkingen van (hoog)leraar technische vakken.   De nuttige ervaring buiten het onderwijs, bedoeld bij lid 1, 2° en 3°    dient in direct verband te staan met de toe te kennen cursussen.     Art. 236.§ 1. Uiterlijk op het einde van de zittijd juni, stelt de    directeur van de hogere kunstschool een verslag op over de manier    waarop het personeelslid zijn opdracht heeft vervuld. Dit verslag, dat door betrokkene dient te worden geviseerd en    gedateerd, wordt aan de inrichtende macht toegezonden. Het    personeelslid krijgt er een afschrift van. Op het verslag verschijnt een van de volgende meldingen : « heeft    voldaan », « heeft gedeeltelijk voldaan », « heeft niet voldaan ». Indien het door de directeur opgestelde verslag de melding « heeft    voldaan » draagt en het personeelslid dat een vakante betrekking    bekleedde opnieuw aangesteld wordt, zo gebeurt dit voor onbepaalde    tijd. Deze nieuwe aanstelling gebeurt prioritair tegenover elke    wijziging van affectatie, ambt, mutatie of opdrachtuitbreiding. Wanneer de directeur van de hogere kunstschool geen verslag met de    vermelding « heeft voldaan » heeft opgesteld, moet de inrichtende    macht het personeelslid horen alvorens een beslissing te nemen. Gedurende dit verhoor, kan het personeelslid zich laten bijstaan of    vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder    de in dienstactiviteit zijnde of in ruste gestelde personeelsleden van    het onderwijs van de inrichtende macht of door een vertegenwoordiger    van een representatieve vakorganisatie. De procedure gaat door wanneer    het personeelslid weigert het verslag te viseren of niet verschijnt op    het verhoor. Indien het door de directeur opgestelde verslag de    melding « heeft gedeeltelijk voldaan » draagt, en het personeelslid    dat een vakante betrekking bekleedde opnieuw wordt aangesteld, wordt    hij verplicht als tijdelijke voor bepaalde tijd aangesteld. Wanneer de    betrekking vacant blijft op het begin van het academiejaar, heeft de    nieuwe aanstelling plaats voor maximum één academiejaar prioritair aan    elke wijziging van affectatie, ambt, mutatie of opdrachtuitbreiding. Indien het door de directeur van de Hogere kunstchool opgestelde    verslag de melding « heeft niet voldaan » draagt, mag de inrichtende    macht in geen geval de aanstelling opnieuw bevestigen. Bij gebrek aan verslag, wordt het personeelslid geacht een verslag te    hebben bekomen met de melding « heeft voldaan ».    § 2. Wanneer het personeelslid een verslag met de melding « heeft    gedeeltelijk voldaan » heeft gekregen en hij opnieuw voor dezelfde    betrekking wordt gekozen voor maximaal één jaar, bestaan er voor de    directeur van de hogere kunstschool enkel twee beoordelingen : een    verslag met de melding « heeft voldaan » en een met de melding « heeft    niet voldaan ». Onderafdeling 3. - Aanstelling voor bepaalde tijd van assistenten     Art. 237.Niemand kan als tijdelijke aangesteld worden in een ambt van    assistent als hij, op het ogenblik van de aanstelling, de bij artikel    234 bedoelde voorwaarden niet vervult en hij geen pedagogisch en    artistiek project heeft ingediend en voor een Wervingscommissie    voorgesteld.     Art. 238.De kandidaturen voor een ambt van assistent worden door de    bij de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet bedoelde    Wervingscommissie onderzocht. Na onderzoek van de door de kandidaten    ingediende projecten, selecteert de Commissie de kandidaten die in    aanmerking worden genomen voor een individueel onderhoud. De    Wervingscommissie zendt voor iedere kandidaat een gemotiveerd verslag    over aan de pedagogische beheersraad. De directeur zendt het verslag    met het advies van de pedagogische beheersraad over aan de inrichtende    macht. Onderafdeling 4. - Aanstelling voor onbepaalde tijd van (hoog)leraren    en begeleiders     Art. 239.De inrichtende macht stelt tijdelijk voor onbepaalde tijd de    personeelsleden aan op het begin van het academiejaar, op de    voordracht van de directeur van de hogere kunstschool na advies van de    pedagogische beheersraad. Onderafdeling 5. - Afdanking     Art. 240.§ 1. De inrichtende macht kan elk tijdelijk voor bepaalde    tijd aangeworven personeelslid wegens zware tekortkoming zonder    vooropzegging afdanken. Wordt geacht als zware tekortkoming, elke tekortkoming die    onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt elke beroepsmedewerking te    onderhouden tussen het personeelslid en de inrichtende macht.    § 2. Vanaf het ogenblik dat zij kennis heeft van elementen die van    natuur zijn om de vaststelling van een zware tekortkoming te    verantwoorden, roept de inrichtende macht bij een ter post    aangetekende brief het personeelslid op een verhoor bij te wonen dat    plaats moet vinden ten vroegste vijf dagen en uiterlijk tien dagen na    de verzending van de oproepingsbrief. De procedure gaat door wanneer    het personeelslid niet op het verhoor verschijnt.    § 3. Als de inrichtende macht acht dat er genoeg elementen zijn die    een zware tekortkoming bewijzen, kan zij overgaan tot de afdanking    binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor. De afdanking gaat vergezeld van het bewijs van de werkelijkheid van de    tenlastgelegde feiten. Ze wordt medegedeeld aan het personeelslid, hetzij bij exploot van een    gerechtsdeurwaarder, hetzij bij een ter post aangetekende brief met    uitwerking met ingang van de derde werkdag volgend op de datum van    verzending.    § 4. Bij het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of    vertegenwoordigen door een advocaat of een verdediger gekozen onder de    in dienstactiviteit zijnde personeelsleden of de gepensioneerden van    het gesubsidieerd officieel onderwijs of door een vertegenwoordiger    van een representatieve vakorganisatie.     Art. 241.Mits vooropzegging van vijftien dagen, kan de inrichtende    macht het personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor bepaalde    tijd op gemotiveerd voorstel van de directeur van de hogere    kunstschool, na advies van de pedagogische beheersraad, afdanken. Het    personeelslid wordt vooraf door de inrichtende macht gehoord binnen    een termijn van vijf werkdagen vanaf zijn oproeping bij een ter post    aangetekende brief. De procedure gaat door wanneer het personeelslid    niet op het verhoor verschijnt. Op straffe van nietigheid dient de afdanking met redenen omkleed te    zijn. Het tijdelijke personeelslid dat zijn vooropzeg heeft gekregen, kan    binnen de tien dagen van de kennisgeving van de vooropzegging, een    beroep instellen tegen de beslissing tot afdanking bij de raad van    beroep. Het beroep heeft geen schorsende kracht. De raad van beroep zendt een advies over aan de inrichtende macht    binnen een maximale termijn van één maand vanaf de datum van ontvangst    van het beroep. De beslissing wordt genomen door de inrichtende macht binnen de dertig    dagen na de ontvangst van het advies van de raad van beroep.     Art. 242.§ 1. De inrichtende macht kan elk tijdelijk voor onbepaalde    tijd aangeworven personeelslid wegens zware tekortkoming zonder    vooropzegging afdanken. Wordt geacht als zware tekortkoming, elke tekortkoming die    onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt elke beroepsmedewerking te    onderhouden tussen het personeelslid en de inrichtende macht.    § 2. Vanaf het ogenblik dat zij kennis heeft van elementen die van    natuur zijn om de vaststelling van een zware tekortkoming te    verantwoorden, roept de inrichtende macht bij een ter post    aangetekende brief het personeelslid op een verhoor bij te wonen dat    plaats moet vinden ten vroegste vijf dagen en uiterlijk tien dagen na    de verzending van de oproepingsbrief. De procedure gaat door wanneer    het personeelslid niet op het verhoor verschijnt.    § 3. Als de inrichtende macht acht dat er genoeg elementen zijn die    een zware tekortkoming bewijzen, kan zij overgaan tot de afdanking    binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor. De afdanking gaat vergezeld van het bewijs van de werkelijkheid van de    tenlastgelegde feiten. Ze wordt medegedeeld aan het personeelslid, hetzij bij exploot van een    gerechtsdeurwaarder, hetzij bij een ter post aangetekende brief met    uitwerking met ingang van de derde werkdag volgend op de datum van    verzending.    § 4. Bij het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of    vertegenwoordigen door een advocaat of een verdediger gekozen onder de    in dienstactiviteit zijnde personeelsleden of de gepensioneerden van    het gesubsidieerd officieel onderwijs of door een vertegenwoordiger    van een representatieve vakorganisatie.     Art. 243.In het geval van een afdanking van een tijdelijke voor    onbepaalde tijd, is de procedure bepaald bij artikel 241 van    toepassing, met uitzondering van de duur van de vooropzeg die minstens    drie maanden bedraagt en van het advies van de raad van beroep dat, in    dit geval, bindend is voor de inrichtende macht. De termijn van de vooropzeg wordt vermeerderd met minstens drie    maanden vanaf het begin van iedere nieuwe periode van aanstelling van    vijf jaar.  Afdeling 3. - Mandaten    Onderafdeling 1. - Mandaten van lector     Art. 244.Het mandaat van lector wordt toegewezen door de inrichtende    macht op de voordracht van de directeur, na advies van de pedagogische    beheersraad, voor een bepaalde duur.     Art. 245.Wanneer het mandaat een opdracht inhoudt die gelijk is aan    of groter is dan de helft van een volledige opdracht, wordt de duur    ervan tot zes maanden beperkt. In de andere gevallen wordt het tot    negen maanden beperkt. Onderafdeling 2. - Mandaten van adjunct-directeurs     Art. 246.Het mandaat van de adjunct-directeurs wordt hun toegewezen    door de inrichtende macht voor een periode van vijf jaar, die    vernieuwd kan worden.     Art. 247.Niemand kan een mandaat om het ambt van adjunct-directeur te    bekleden toegewezen krijgen, indien hij niet voldoet aan de    onderstaande voorwaarden : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese    Unie, behoudens door de Regering toe te kennen vrijstelling;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° indien het om een eerste ambtsbekleding in het onderwijs gaat, een    medisch attest overleggen, dat niet langer dan zes maanden tevoren    werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige    gezondheidstoestand verkeert, dat hij de gezondheid van de studenten,    noch die van de andere personeelsleden in gevaar kan brengen;4° van onberispelijk gedrag zijn;5° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten.6° een pedagogisch en artistiek project indienen betreffende het    bedoelde mandaat en het aan de Wervingscommissie voorstellen.    Art. 248.De kandidaturen voor een mandaat in een ambt van    adjunct-directeur worden door de bij de artikelen 15 en 63 tot 67 van    dit decreet bedoelde Wervingscommissie onderzocht. Zij beoordeelt het    curriculum vitae van de kandidaten en onderzoekt hun pedagogisch et    artistiek project. Na onderzoek van de projecten, selecteert de    Commissie de kandidaten die in aanmerking werden genomen voor een    afzonderlijk onderhoud. De Wervingscommissie zendt de pedagogische    beheersraad een met reden omkleed verslag toe voor iedere kandidaat. De directeur zendt het verslag met het advies van de pedagogische    beheersraad aan de inrichtende macht over. Onderafdeling 3. - Mandaat van directeur     Art. 249.Het mandaat van directeur wordt toegewezen door de    inrichtende macht voor een periode van vijf jaar. Het mandaat kan    vernieuwd worden op basis van een evaluatie verwezenlijkt door de    pedagogische beheersraad bedoeld bij artikel 16.     Art. 250.Niemand kan een mandaat om het ambt van directeur te    bekleden toegewezen krijgen, indien hij niet voldoet aan de    onderstaande voorwaarden : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese    Unie, behoudens door de Regering toe te kennen vrijstelling;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° indien het om een eerste ambtsbekleding in het onderwijs gaat, een    medisch attest overleggen, dat niet langer dan zes maanden tevoren    werd afgegeven en waaruit blijkt dat de kandidaat in een zodanige    gezondheidstoestand verkeert, dat hij de gezondheid van de studenten,    noch die van de andere personeelsleden in gevaar kan brengen;4° van onberispelijk gedrag zijn;5° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten.6° een pedagogisch en artistiek project indienen betreffende het    bedoelde mandaat en het aan de Wervingscommissie voorstellen.    Art. 251.De kandidaturen voor een mandaat in een ambt van    adjunct-directeur worden door de bij de artikelen 15 en 63 tot 67 van    dit decreet bedoelde Wervingscommissie onderzocht. In afwijking van    artikel 66 van dit decreet, wordt deze commissie voorgezeten door de    vertegenwoordiger van de inrichtende macht of zijn afgevaardigde. De    Wervingscommissie beoordeelt het curriculum vitae van de kandidaten en    onderzoekt hun pedagogisch et artistiek project. Na onderzoek van de    projecten, selecteert de Commissie de kandidaten die in aanmerking    werden genomen voor een afzonderlijk onderhoud. De Wervingscommissie    zendt de pedagogische beheersraad een met reden omkleed verslag toe    voor iedere kandidaat. In afwijking van de artikelen 17 en 19 van dit    decreet wordt deze pedagogische beheersraad voorgezeten door de    vertegenwoordiger van de inrichtende macht of zijn afgevaardigde. De voorzitter zendt het verslag met het advies van de pedagogische    beheersraad aan de inrichtende macht over. Onderafdeling 4. - Vervroegde beëindiging van de mandaten van    directeur en adjunct-directeur     Art. 252.De inrichtende macht kan een vervroegd eind stellen aan    ieder mandaat van een directeur of een adjunct-directeur die niet    behoort tot het vastbenoemd onderwijzend personeel overeenkomstig de    bepalingen over de afdanking bepaald bij de artikelen 240 en 241 van    dit decreet. Het vastbenoemd onderwijzend personeelslid kan ontheven worden van    zijn mandaat van directeur of adjunct-directeur bij een beslissing van    de inrichtende macht.  Afdeling 4. - De vaste benoeming in een ambt van (hoog)leraar of    begeleider     Art. 253.Het personeelslid wordt vastbenoemd door de inrichtende    macht, in het ambt waarvoor hij kandidaat was, indien hij het voorwerp    was van een gemotiveerd voorstel van vaste benoeming geformuleerd door    de directeur, op advies van de pedagogische beheersraad.     Art. 254.Niemand kan vast benoemd worden, indien hij niet voldoet aan    de onderstaande voorwaarden op het ogenblik van de vaste benoeming : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese    Unie, behoudens door de Regering toe te kennen vrijstelling;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen voor het te begeven    ambt, zoals bepaald bij artikel 82;4° de vereiste lichamelijke geschiktheid bezitten, gecontroleerd door    de Administratieve Gezondheidsdienst;5° in regel zijn met de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de    taalregeling;6° van onberispelijk gedrag zijn;7° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;8° tijdelijk aangesteld zijn voor onbepaalde tijd;9° deze betrekking bekleden als hoofdambt;10° aan de voorwaarden inzake anciënniteit voldoen zoals bedoeld bij    artikel 10, § 7, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene    structuur van het hoger onderwijs en, voor de (hoog)leraren kunst- of    technische vakken, mits een nuttige ervaring in een kunst- of    technische praktijk bedoeld bij artikel 235 van dit besluit.    Art. 255.De inrichtende macht benoemt in vast verband het    personeelslid dat tijdelijk voor onbepaalde tijd aangesteld is en dat,    voor het betrokken ambt en de toe te kennen cursussen, de grootste    dienstanciënniteit telt, zoals bedoeld bij artikel 278 van dit    decreet. Het personeelslid kan drie jaar dienstanciëniteit laten gelden,    verworven als vastbenoemde in een ander onderwijsniveau van dezelfde    inrichtende macht voor de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld    bij lid 1.  Afdeling 5. - Opdrachtuitbreiding     Art. 256.Wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 225 aan een    vastbenoemd personeelslid wordt toegewezen, via een    opdrachtuitbreiding, in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen    cursussen, gebeurt deze opdrachtuitbreiding onmiddellijk als    tijdelijke voor onbepaalde tijd. Wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 225 via een    opdrachtuitbreiding wordt toegekend, op advies van de    Wervingscommissie bedoeld bij de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit    decreet, aan een vastbenoemd onderwijzend personeelslid binnen    dezelfde inrichting, in hetzelfde ambt en de toe te kennen cursussen    waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit,    gebeurt deze opdrachtuitbreiding als tijdelijke voor een onbepaalde    duur.  Afdeling 6. - Mutatie     Art. 257.De inrichtende macht die een vakante betrekking moet    toekennen, kan de mutatie toekennen aan een personeelslid dat die    aanvraagt, als gevolg van de oproeping bedoeld bij artikel 225. De aanvragen tot mutatie worden bij een ter post aangetekende brief    toegezonden. In aanmerking genomen worden, de aanvragen tot mutatie    ingediend in de vorm en binnen de termijn bepaald door de bij lid 1    bedoelde oproep. De voorlopige mutatie kan enkel gebeuren met de instemming van de    inrichtende machten van beide betrokken hogere kunstscholen.     Art. 258.De aanvraag tot mutatie in een ambt van (hoog)leraar of    begeleider wordt door de Wervingscommissie onderzocht, die een advies    uitbrengt ter bestemming van de pedagogische beheersraad van de hogere    school die over de beoogde betrekking beschikt. De directeur van de hogere kunstschool zendt het gemotiveerd verslag    van de pedagogische beheersraad aan de inrichtende macht over. De inrichtende macht spreekt zich uit over de aanvraag tot mutatie.     Art. 259.Op het einde van een academiejaar in de nieuwe hogere    kunstschool, stelt de directeur, op advies van de pedagogische    beheersraad, aan de inrichtende macht voor het personeelslid dat een    voorlopige mutatie had gekregen, vast te benoemen. Zoniet, gaat het    personeelslid terug naar de hogere kunstschool waar hij aangesteld was    voor zijn aanvraag tot mutatie.  Afdeling 7. - Overneming van een hogere kunstschool van een andere    inrichtende macht     Art. 260.§ 1. Als een inrichtende macht van het gesubsidieerd    officieel onderwijs een hogere kunstschool of een deel van een hogere    kunstschool ingericht door de Franse Gemeenschap of een andere    Overheid overneemt, worden de volgende bepalingen van toepassing : 1° de vastbenoemde personeelsleden die hun ambt bekleden op het    ogenblik van de overneming krijgen ambtshalve hun hoedanigheid als    vastbenoemd personeelslid in het overeenstemmend ambt binnen de    inrichtende macht die overneemt;2° de personeelsleden benoemd in een hogere kunstschool, die op het    ogenblik van de overneming, een mandaat van directeur of    adjunct-directeur uitoefenen, worden in het ambt heropgenomen waarin    ze vastbenoemd waren voordat zij hun mandaat uitoefenden;3° de effectieve diensten gepresteerd voor de overneming door de    personeelsleden bedoeld bij 1° en 2° worden gelijkgesteld met de    effectieve diensten gepresteerd als personeelslid van de overnemende    inrichtende macht.   De overnemingsovereenkomst die tussen de betrokken inrichtende machten    te sluiten is, kan bijkomende regels vastleggen, naast de hierboven    vermelde bepalingen, en, in voorkomend geval, voorwaarden voor de    overneming van tijdelijke personeelsleden nader bepalen. Deze    bijkomende regels zullen binnen de Plaatselijke paritaire commissie    die onder de overnemende inrichtende macht ressorteert, voorbereid    worden.    § 2. De voorwaarden voor de overneming door een inrichtende macht van    het gesubsidieerd officieel onderwijs of van een hogere kunstschool of    van een deel van een gesubsidieerde vrij hogere kunstschool worden    bepaald volgens de bewoordingen van een overeenkomst die gesloten moet    worden tussen de betrokken inrichtende machten. Voornoemde regels    zullen binnen de plaatselijke paritaire commissie van de overnemende    inrichtende macht worden voorbereid.  Afdeling 8. - Fusies van hogere kunstscholen    Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen     Art. 261.De dienstanciënniteit geeft de doorslag tussen de betrokken    personeelsleden en, bij gelijke dienstanciënniteit, beslist de    ambtsanciënniteit. Bij gelijke dienst- en ambtsanciënniteit, wordt    voorrang verleend aan het oudste personeelslid. Onderafdeling 2. - Bepalingen die van toepassing zijn op de    personeelsleden    van wie de school een fusie op gelijke voet ondergaat     Art. 262.§ 1. De personeelsleden van de gefuseerde scholen worden    aangesteld in de school voortkomend uit de fusie op gelijke voet    binnen de perken van de beschikbare betrekkingen en mits inachtneming    van de volgende volgorde : 1° de onderwijzende personeelsleden die vastbenoemd zijn in het ambt    dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen;2° de onderwijzende personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor    onbepaalde tijd in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen;3° de onderwijzende personeelsleden bedoeld bij § 1, 1°, die niet meer    aangesteld kunnen worden, worden ter beschikking gesteld wegens    ontstentenis van betrekking.   De bij § 1, 3°, bedoelde personeelsleden die geen wijziging van    voorlopige aanstelling kunnen genieten, worden ter beschikking gesteld    wegens ontstentenis van betrekking. Onderafdeling 3. - alingen die van toepassing zijn op de    personeelsleden    van wie de hogere kunstschool een fusie door overneming ondergaat     Art. 263.Voor de toepassing van deze onderafdeling, dient verstaan te    worden onder : 1° School A : de hogere kunstschool die een of meerdere andere hogere    kunstscholen overneemt;2° School B : de hogere kunstschool of de hogere kunstscholen die    overgenomen wordt (worden).    Art. 264.De onderwijzende personeelsleden van School B die    vastbenoemd zijn in het ambt dat zij uitoefenen in die hoedanigheid en    de onderwijzende personeelsleden van School B die een voorlopige    aanstelling genieten, worden respectief ter beschikking en opnieuw ter    beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking op de datum van    de fusie. Uiterlijk op de dag voor de fusie door overneming wordt een einde    gesteld aan de prestaties in School B uitgeoefend door onderwijzende    personeelsleden die niet bedoeld zijn bij het vorig lid.     Art. 265.§ 1. De betrekkingen die beschikbaar zijn in school A worden    toegewezen op de datum van de fusie met inachtneming van de volgende    volgorde : 1° aan de onderwijzende personeelsleden van school A die vastbenoemd    zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen;2° aan de onderwijzende personnelsleden van school A die tijdelijk    aangesteld worden voor onbepaalde tijd in het ambt dat zij in deze    hoedanigheid uitoefenen;3° aan de onderwijzende personeelsleden die een wijziging van    voorlopige aanstelling genieten in school A in het ambt waarin zij    benoemd zijn;4° bij een wijziging van de voorlopige aanstelling, aan de    onderwijzende personeelsleden van school B die vastbenoemd zijn in het    ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenden;5° aan de onderwijzende personeelsleden van de school B die tijdelijk    voor onbepaalde tijd aangesteld zijn in het ambt waarin zij benoemd    zijn;6° aan de onderwijzende personeelsleden die een wijziging van    voorlopige aanstelling genieten in school B in het ambt waarin zij    benoemd zijn.   § 2. De bij § 1, 4°, bedoelde personeelsleden aan wie geen betrekking    kan worden toegewezen, blijven ter beschikking wegens ontstentenis van    betrekking. De bij § 1, 6°, bedoelde personeelsleden die geen wijziging van    voorlopige aanstelling kunnen genieten, worden opnieuw ter beschikking    wegens ontstentenis van betrekking gesteld.     Art. 266.Voor zover een vakante betrekking hun kan worden toegewezen    in school A, worden de bij artikel 265, § 1, 3° en 4°, bedoelde    personeelsleden opnieuw aangesteld in deze school op de datum van de    fusie.    HOOFDSTUK III. - Administratieve standen van (hoog)leraren en    begeleiders Afdeling 1. - Algemene bepalingen     Art. 267.Het personeelslid bevindt zich in een van de volgende    administratieve standen : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° terbeschikkingstelling. Afdeling 2. - Dienstactiviteit     Art. 268.Het personeelslid wordt altijd geacht zich in    dienstactiviteit te bevinden behoudens uitdrukkelijke bepaling waarbij    hij in een andere administratieve of dienststand wordt ingedeeld.     Art. 269.Het in dienstactiviteit zijnde personeelslid heeft recht op    een wedde-toelage en op bevordering tot een hogere wedde onder    dezelfde voorwaarden als in de Hogere kunstscholen van de Franse    Gemeenschap. Hij kan zijn rechten op een benoeming in vast verband of op het    uitoefenen van een mandaat van directeur of adjunct-directeur laten    gelden. Het personeelslid bekomt een verlof van de inrichtende macht onder    dezelfde voorwaarden als in de hogere kunstschool van de Franse    Gemeenschap. Ieder verlof waarvoor een beslissing van de Regering nodig is om de    wedde in de hogere kunstschool van de Franse Gemeenschap te kunnen    genieten, wordt ter goedkeuring aan dezelfde overheid voorgelegd door    de inrichtende macht.     Art. 270.De Regering bepaalt de verlofregeling van het personeel van    de Hogere kunstscholen. De personeelsleden hebben recht op minstens twaalf weken verlof per    academiejaar.  Afdeling 3. - Non-activiteit     Art. 271.Het personeelslid bevindt zich in de stand non-activiteit    onder dezelfde voorwaarden als in de Hogere kunstscholen van de Franse    Gemeenschap.  Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling     Art. 272.Het personeelslid kan ter beschikking worden gesteld door    zijn inrichtende macht onder dezelfde voorwaarden als in de Hogere    kunstscholen van de Franse Gemeenschap. Elke terbeschikkingstelling waarvoor een beslissing van de Regering of    van zijn afgevaardigde nodig is met het oog op het toekennen van een    wachtwedde in de Hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap wordt    voorgelegd door dezelfde inrichtende macht aan dezelfde overheid.     Art. 273.Er kunnen weddetoelagen worden toegekend aan de    terbeschikkinggestelde personeelsleden. Deze wachtwedden-toelagen,    uitkeringen en vergoedingen die eventueel aan deze personeelsleden    worden toegekend, worden onderworpen aan de mobiliteitregeling die van    toepassing is op de bezoldiging van de in dienstactiviteit zijnde    personeelsleden.    HOOFDSTUK IV. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van    betrekking en gedeeltelijk opdrachtverlies Afdeling 1. - Voorafgaande maatregelen     Art. 274.§ 1. Wanneer een cursus gewijzigd wordt door de Regering, na    advies van de Hogere kunstraad, op eigen initiatief of op aanvraag van    de inrichtende macht van de hogere kunstschool, wordt het    personeelslid dat vastbenoemd is in deze cursus ter beschikking    gesteld wegens ontstentenis van betrekking of ten gevolge van een    gedeeltelijk opdrachtverlies als hij niet over het geschikte    bekwaamheidsbewijs beschikt om dit vak te onderwijzen.    § 2. Wanneer een onderwijsactiviteit, gedeeltelijk of totaal, niet    meer ingericht wordt omdat geen student ervoor ingeschreven is of    omdat het aantal studenten er ingeschreven lager is geworden, wordt    het personeelslid dat belast is met de betrokken activiteit ter    beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk    opdrachtverlies. In het geval bedoeld bij artikel 1, mag de inrichtende macht geen    ander personeelslid aanstellen voor het uitoefenen van dezelfde    onderwijsactiviteit.     Art. 275.§ 1. Een personeelslid dat vastbenoemd is in een hoofdambt    kan enkel door de inrichtende macht ter beschikking gesteld worden    wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies,    nadat er een einde werd gesteld, in de hierna volgende volgorde, aan    de diensten van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen en    die dezelfde vakken onderwijzen : 1° als bijambt in de hogere kunstschool;2° tijdelijk voor bepaalde tijd in de hogere kunstschool en mits    inachtneming van hun dienstanciënniteit;3° tijdelijk voor onbepaalde tijd in de hogere kunstschool en mits    inachtneming van hun dienstanciënniteit.   § 2. Wanneer een personeelslid ter beschikking wordt gesteld wegens    ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies en dat de    uren van hetzelfde ambt en van dezelfde toe te kennen cursussen vakant    worden, moet de inrichtende macht ze prioritair aan dit personeelslid    toewijzen alvorens over te gaan tot de vakantverklaring zoals bedoeld    bij artikel 225. Wanneer een personeelslid met een gedeeltelijk opdrachtverlies zich    kandidaat stelt voor een vakante betrekking van het ambt waarvoor hij    vast benoemd werd, maar voor andere toe te kennen cursussen waarvoor    hij over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikt ofwel waarvoor hij    artistieke, beroeps- of wetenschappelijke beroemdheid is verworven en    wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 225 hem wordt toegekend, met    inachtneming van de procedure bepaald bij artikel 229 van dit decreet,    wordt het personeelslid onmiddellijk titularis van deze cursus in vast    verband.     Art. 276.Na toepassing van de bepalingen bepaald in artikel 275, § 1,    verliest zijn betrekking of een deel van zijn opdracht in het in acht    genomen ambt en de toe te kennen cursussen, het vastbenoemd    personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt. Het personeelslid mag, in geval van terbeschikkingstelling wegens    ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies, maximaal    tien jaar dienstanciënniteit laten gelden, die definitief verworven    werd in een ander onderwijsniveau van dezelfde inrichtende macht voor    de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld bij lid 1.     Art. 277.Bij gelijke dienstanciënniteit, verliest het jongste    personeelslid zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht.     Art. 278.De bij de artikelen 255, lid 2, 261, 275, § 1, 276 en 277    bedoelde dienstanciënniteit wordt als volgt berekend : 1° alle effectieve diensten als tijdelijke gepresteerd in de Hogere    kunstscholen van de inrichtende macht tellen voor een anciënniteit die    gelijk is aan het aantal dagen opgeteld vanaf het begin tot het einde    van de gepresteerde diensten;2° de effectieve diensten als vastbenoemde gepresteerd in de Hogere    kunstscholen van de inrichtende macht, in een ambt met volledige    dagtaak, worden opgeteld per kalendermaand, waarbij deze die niet de    hele maand dekken niet bijgeteld worden;3° de effectieve diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige    dagtaak, met minstens de helft van het aantal uren vereist voor het    ambt met volledige dagtaak, worden in aanmerking genomen zoals de    diensten gepresteerd in een ambt met volledige dagtaak;4° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige dagtaak die    dit aantal uren niet bevat wordt gehalveerd;5° dertig dagen vormen één maand;6° de duur van de effectieve diensten gepresteerd in twee of meerdere    ambten met volledige of onvolledige prestaties die gelijktijdig worden    uitgeoefend, kunnen nooit de duur overschrijden van de diensten    gepresteerd in een ambt met volledige dagtaak uitgeoefend gedurende    dezelfde periode;7° de duur van de gepresteerde effectieve diensten die het    personeelslid telt mag nooit twaalf maanden overschrijden per    burgerlijk jaar;8° het bevallingsverlof, het verlof voor de opvang met het oog op de    adoptie en pleegvoogdij worden in acht genomen voor de berekening van    de dienstanciënniteit.Voor de tijdelijk aangewezen personeelsleden,    worden de verlofdagen in aanmerking genomen enkel tijdens de periode    van de aanstelling.  Afdeling 2. - Gedeeltelijk opdrachtverlies     Art. 279.Wanneer een personeelslid met een hoofdambt, binnen de    hogere kunstschool, niet meer een aantal uren presteert dat gelijk is    met hetgeen hij verrichtte bij zijn benoeming, wordt hij geacht een    gedeeltelijk opdrachtverlies te ondergaan. Het personeelslid dat gedeeltelijk zijn opdracht verliest, blijft ter    beschikking van de hogere kunstschool ten belope van het aantal uren    dat overeenstemt met de prestaties die hij uitoefende voordat hij    wordt geacht een gedeeltelijk opdrachtverlies te ondergaan. Hij behoudt het genot van zijn weddetoelage.  Afdeling 3. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van    betrekking     Art. 280.§ 1. Overeenkomstig de artikelen 275 tot 277, wanneer de    betrekking als hoofdambt van een vastbenoemd personeelslid afgeschaft    wordt, wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van    betrekking. Het personeelslid geniet een wachtwedde-toelage gelijk aan zijn    laatste activiteitswedde-toelage en mag zijn rechten laten gelden op    een mandaat van directeur of adjunct-directeur gedurende twee    academiejaren. Vanaf het derde academiejaar, wordt de weddetoelage ieder jaar met 10    % verminderd, zonder dat ze lager mag zijn dan zoveel keer een    dertigste van de wedde als het aantal jaren dienst dat het    personeelslid telt bij zijn terbeschikkingstelling. Deze beslissing kan niet tot gevolg hebben dat de wachtwedde-toelage    wordt teruggebracht op een bedrag dat lager zou zijn dan het bedrag    van de werkloosheidsuitkering waarop het betrokken personeelslid recht    zou hebben indien hij de regeling van de sociale zekerheid voor    werknemers zou genieten. Voor de toepassing van deze paragraaf, dient verstaan te worden onder    "dienstjaren", deze die in aanmerking komen voor het berekenen van het    rustpensioen.    § 2. Het wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gestelde    personeelslid blijft ter beschikking van de hogere kunstschool ten    belope van het aantal uren dat overeenstemt met de prestaties die hij    uitoefende voordat hij ter beschikking werd gesteld. Het uitoefenen van de opdrachten hem toegewezen door de hogere    kunstschool kan echter niet resulteren in het behouden van de    betrekking van het afgeschafte ambt. Wanneer overigens de wachtwedde-toelage van het wegens ontstentenis    van betrekking ter beschikking gestelde personeelslid verminderd wordt    tot een gegeven percentage, wordt het aantal uren van de prestaties    verminderd tot het passende beloop.     Art. 281.§ 1. Het wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking    gestelde personeelslid blijft vervat in het aantal betrekkingseenheden    toegekend aan de hogere kunstschool overeenkomstig artikel 52 van dit    decreet.    § 2. Het wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gestelde    personeelslid blijft kandidaat voor een wijziging van voorlopige    aanstelling in een vakante betrekking van een hogere kunstschool van    hetzelfde net.    § 3. Het wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gestelde    personeelslid kan zich kandidaat stellen voor een wijziging van    voorlopige aanstelling in een vakante betrekking van een hogere    kunstschool van een ander net. De verandering van voorlopige aanstelling kan enkel geschieden met de    instemming, naargelang het geval, van de Regering of van de    inrichtende machten van beide Hogere kunstscholen. De wijziging van    voorlopige aanstelling schorst de terbeschikkingstelling wegens    ontstentenis van betrekking.     Art. 282.Wanneer een personeelslid ter beschikking wordt gesteld    wegens ontstentenis van betrekking geeft er de directeur van de hogere    kunstschool kennis van aan de Regering binnen de tien dagen. Wanneer een personeelslid binnen zijn inrichting wegens ontstentenis    van betrekking niet meer een aantal uren presteert dat gelijk is met    hetgeen waarvoor hij bezoldigd wordt, geeft er de directeur kennis van    binnen de tien dagen aan de Regering.    HOOFDSTUK V. - Preventieve schorsing  Art. 283.§ 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs    het vergt, kan een procedure tot preventieve schorsing worden    ingesteld tegen het vastbenoemd personeelslid : 1° indien hij aan strafvervolgingen onderhevig is;2° zodra een tuchtprocedure tegen hem ingesteld wordt door de    inrichtende macht;3° zodra de inrichtende macht hem kennis geeft, bij een ter post    aangetekende brief, van de vaststelling van een onverenigbaarheid.   § 2. De preventieve schorsing geregeld door dit hoofdstuk is een    zuiver administratieve maatregel die geen straf is. Ze wordt uitgesproken door de inrichtende macht en wordt met redenen    omkleed. Ze heeft tot gevolg dat het personeelslid van zijn ambt wordt    verwijderd. Gedurende de preventieve schorsing, blijft het personeelslid in de    administratieve stand dienstactiviteit.    § 3. Alvorens elke maatregel tot preventieve schorsing te treffen,    dient de inrichtende macht het personeelslid op te roepen om gehoord    te worden. De oproeping voor het verhoor alsook de redenen die de preventieve    schorsing verantwoorden, worden ter kennis gebracht van het    personeelslid minstens drie werkdagen voor het verhoor, hetzij bij een    ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs met uitwerking drie    werkdagen na de datum van verzending ervan, hetzij door het    overhandigen van een brief met ontvangstbewijs met uitwerking op de    datum die op het ontvangstbewijs staat. Gedurende het verhoor, kan het personeelslid zich laten bijstaan of    vertegenwoordigen door een advocaat of een verdediger gekozen onder de    personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs die in    dienst zijn of in ruste gesteld, of door een afgevaardigde van een    erkende vakvereniging. Binnen de drie werkdagen die volgen op deze bepaald voor het verhoor    en zelfs als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet werden    gehoord, deelt de inrichtende macht het personeelslid haar beslissing    mede bij een ter post aangetekende brief. Indien deze beslissing tot de preventieve schorsing van het    personeelslid leidt, heeft deze uitwerking met ingang van de derde    werkdag volgend op de datum van de verzending ervan.    § 4. In afwijking van lid 1 van § 3, kan het personeelslid    onmiddellijk van zijn ambt verwijderd worden als er een zware    tekortkoming bestaat waarvoor er ontdekking op heterdaad is of wanneer    de hem verweten grieven zo erg zijn dat het wenselijk is, in het    belang van het onderwijs, dat het personeelslid niet meer op school    aanwezig zou zijn. Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot    onmiddellijke verwijdering werd genomen, wordt de inrichtende macht    ertoe gehouden de procedure tot preventieve schorsing in te stellen    overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zoniet, dan zal de    maatregel tot onmiddellijke verwijdering een eind nemen op het einde    van de bepaalde termijn en zal het personeelslid enkel verwijderd    kunnen worden van de hogere kunstschool wegens dezelfde zware    tekortkoming of grieven als de procedure tot preventieve schorsing    zoals bedoeld inzonderheid in § 3 van dit artikel in acht wordt    genomen. Het personeelslid dat onmiddellijk wordt verwijderd, blijft in de    administratieve stand dienstactiviteit.    § 5. In het kader van een tuchtprocedure of in het kader van de    vaststelling van een onverenigbaarheid, mag de duur van de preventieve    schorsing één jaar niet overschrijden en, in het kader van een    tuchtprocedure, verstrijkt in elk geval : 1° 45 kalenderdagen na de datum bepaald voor het verhoor bedoeld bij    artikel 294 indien binnen deze termijn, de inrichtende macht aan het    personeelslid niet kennis heeft gegeven van de beslissing bedoeld bij    artikel 289, § 1;   2°, de derde werkdag die volgt op de kennisgeving aan het    personeelslid van de beslissing bedoeld bij artikel 289, § 1, indien    deze beslising de terechtwijzing, de berisping of de afhouding op de    wedde is; 3° de dag waarop de beslissing tot tuchtstraf uitwerking heeft.   In het kader van strafvervolgingen, is de duur van de preventieve    schorsing niet beperkt tot één jaar. Wanneer een tuchtprocedure ingesteld is of voortgezet na een    gerechtelijke beslissing tot definitieve strafveroordeling, begint de    termijn van één jaar bedoeld bij lid 1 te lopen vanaf de uitspraak van    deze definitieve veroordeling.    § 6. In het kader van een tuchtprocedure, dient de preventieve    schorsing schriftelijk bevestigt te worden door de inrichtende macht    om de drie maand vanaf de uitwerking ervan. Deze bevestiging wordt ter kennis gebracht van de betrokkene bij een    ter post aangetekende brief. Bij gebrek aan bevestiging van de preventieve schorsing binnen de    vereiste termijn, kan het betrokken personeelslid zijn ambt opnieuw    bekleden na de inrichtende macht er bij een ter post aangetekende    brief van te hebben verwittigd, en dit minstens tien werkdagen voor de    werkelijke nieuwe indiensttreding. Na ontvangst van deze kennisgeving, kan de inrichtende macht het    behoud van de preventieve schorsing bevestigen volgens de procedure    bepaald bij lid 2.     Art. 284.Elk preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op    een wedde. In afwijking van lid 1, wordt de wedde van elk preventief geschorst    personeelslid dat het voorwerp is van : 1° een beschuldiging of een tenlastelegging in het kader van    strafvorderingen;2° een niet-definitieve strafveroordeling waartegen het personeelslid    zijn gewone rechten op beroep heeft gebruikt;3° een tuchtprocedure ingesteld of voortgezet ten gevolge van een    definitieve strafveroordeling;4° een tuchtprocedure ten gevolge van een zware tekortkoming waarvoor    ontdekking op heterdaad, ofwel bewijsaanwijzingen bestaat (bestaan) en    waarvan de beoordeling tot de inrichtende macht behoort;5° een beslissing tot tuchtstraf bepaald bij artikel 288, 4° tot 7° en    waartegen het personeelslid een beroep heeft ingesteld, overeenkomstig    artikel 289, § 2, op de helft van de activiteitswedde vastgelegd.   Deze vermindering van de wedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde    teruggebracht zou worden op een bedrag dat lager zou zijn dan het    bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop het personeelslid recht    zou hebben indien hij de regeling voor sociale zekerheid voor    werknemers zou genieten. Voor de toepassing van lid 2, 1° en 2°, heeft deze vermindering van    wedde uitwerking de eerste dag van de maand die op de dag volgt van de    beschuldiging of tenlastelegging of uitspraak van de niet-definitieve    veroordeling. Voor de toepassing van lid 2, 3°, wordt deze vermindering van wedde    die al uitgevoerd werd krachtens lid 2, 1° of 2°, behouden na de    definitieve veroordeling indien de inrichtende macht aan het    personeelslid kennis geeft van haar bedoeling om de tuchtprocedure    voort te zetten of aan te spannen. Voor de toepassing van lid 2, 4°, heeft de vermindering van wedde    uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de    kennisgeving door de inrichtende macht aan het personeelslid van de    toepassing van dat lid 2, 4°. Voor de toepassing van lid 2, 5°, heeft deze vermindering van wedde    uitwerking met ingang van de dag waarop het personeelslid zijn beroep    heeft ingesteld.     Art. 285.Op het einde van de tuchtprocedure of van de strafprocedure    wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve als : 1° op het einde van de tuchtvordering, de inrichtende macht het    personeelslid één van de straffen bedoeld bij artikel 288, 4° tot 7°    oplegt;2° er toepassing wordt gedaan van artikel 324, 2°, b) en 5°;3° het personeelslid onderworpen is aan een definitieve    strafveroordeling al dan niet gevolgd door een tuchtprocedure.   Wanneer de maatregel tot weddevermindering ingetrokken is met    toepassing van lid 1, krijgt het personeelslid het resterende bedrag    van zijn wedde-toelage dat initieel werd afgehouden, vermeerderd met    de verwijlinteresten berekend volgens de wettelijke rentevoet en die    verschuldigd zijn sedert de dag waarop de vermindering uitgevoerd    werd. De bedragen die door het personeelslid ontvangen werden    gedurende de preventieve schorsing mag hij behouden. Indien de wedde van het personeelslid verminderd werd met toepassing    van artikel 284, lid 2, 4° of 5°, en indien op het einde van de    tuchtprocedure een straf tot schorsing bij tuchtmaatregel wordt    uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel    tot weddevermindering, wordt deze laatste ingetrokken voor de periode    die de duur van de schorsing bij tuchtmaatregel overschrijdt en    ontvangt het personeelslid het resterende bedrag van de weddetoelage    dat onrechtmatig werd afgehouden gedurende deze periode, vermeerderd    met de verwijlinteresten berekend volgens de wettelijke rentevoet en    verschuldigd sedert de dag waarop de vermindering werd uitgevoerd. Lid 4 is niet van toepassing in het kader van een tuchtprocedure die    ingesteld of voortgezet werd na een definitieve strafveroordeling.     Art. 286.De preventieve schorsing wordt ter kennis gebracht van de    Regering om de onmiddellijke uitvoering van de maatregel te    garanderen.     Art. 287.Voor de toepassing van dit hoofdstuk, dient onder «    inrichtende macht » te worden verstaan : het College van burgemeester    en schepenen.    HOOFDSTUK VI. - Tuchtregeling Afdeling 1. - Tuchtstraffen     Art. 288.De hiërarchie van de tuchtstraffen die aan de vastbenoemde    personeelsleden kunnen worden opgelegd, is de volgende : 1° de terechtwijzing;2° de blaam;3° de afhouding op de wedde;4° de schorsing bij tuchtmaatregel;5° de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;6° het ontslag van ambtswege;7° de afzetting.    Art. 289.§ 1. Behalve voor de nadere gegevens van dit artikel, worden    de tuchtstraffen uitgesproken door de overheid die de    benoemingsbevoegdheid uitoefent. In de Hogere kunstscholen die onder het gemeentelijk onderwijs    ressorteren, heeft het college van burgemeester en schepenen de    bevoegdheid om de volgende straffen uit te spreken : de    terechtwijzing, de blaam, de afhouding op de wedde en de schorsing bij    tuchtmaatregel voor een duur die één maand niet zal overschrijden.    § 2. Voorafgaandelijk geven dezelfde overheden kennis van een voorstel    tot tuchtstraf aan het personeelslid. Binnen een termijn van twintig dagen te rekenen vanaf de datum van de    kennisgeving, kan het personeelslid een beroep instellen tegen het    voorstel tot tuchtstraf bij de raad van beroep bedoeld bij artikel    300. Het beroep schorst de procedure. Behalve in de gevallen van strafvordering, brengt de raad van beroep    een gemotiveerd advies uit binnen de negentig dagen die volgen op de    ontvangst van het beroep ingesteld door het personeelslid.    § 3. De beslissing wordt door de overheid die de bevoegdheid heeft om    de straf uit te spreken binnen de maand die volgt op de ontvangst van    het advies getroffen. Zij geeft het met redenen omkleed advies van de raad van beroep weer. Zelf wordt zij gemotiveerd als zij niet het advies volgt of de    motivering ervan. De overheid geeft kennis van haar beslissing aan de raad van beroep en    aan de verzoeker. Indien zij zich niet uitspreekt binnen de vereiste termijn, wordt de    beslissing geacht conform te zijn met het advies.     Art. 290.De afhouding op de wedde wordt gedurende minstens één maand    en hoogstens drie maanden toegepast. Zij mag een vijfde van de laatste    bruto activiteits- of wachtwedde niet overschrijden.     Art. 291.De schorsing bij tuchtmaatregel wordt voor maximaal één jaar    uitgesproken. Betrokkene wordt van zijn ambt verwijderd en geniet de helft van zijn    laatste bruto activiteits- en wachtwedde.     Art. 292.De duur van de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel    mag niet korter zijn dan één maand en niet langer dan vijf jaar. Het personeelslid wordt van zijn ambt verwijderd en geniet gedurende    de eerste twee maanden een wachtwedde die gelijk is aan de helft van    de activiteitswedde. Zonder dat bedrag ooit te kunnen overschrijden,    wordt de wachtwedde, daarna, op het cijfer van het pensioen dat    betrokkene zou bekomen indien hij vroegtijdig tot het pensioen zou    worden toegelaten, bepaald. Na de helft van zijn straf te hebben doorstaan, mag het personeelslid    zijn wederopneming in het onderwijs aanvragen.     Art. 293.De afhouding op de wedde of de toekenning van een wachtwedde    mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid    teruggebracht wordt op een bedrag dat lager is dan het bedrag van de    werkloosheidsuitkering waarop hij recht zou hebben indien hij de    regeling voor sociale zekerheid voor werknemers zou genieten.     Art. 294.Geen straf mag worden uitgesproken zonder dat het    personeelslid eerst gehoord of opgeroepen werd. Tijdens het verhoor, kan het personeelslid zich laten bijstaan of    vertegenwoordigen door een advocaat of een verdediger gekozen onder de    personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, die in    dienst zijn of in ruste gesteld, of door een afgevaardigde van een    erkende vakvereniging.     Art. 295.De tuchtprocedure mag enkel betrekking hebben op feiten die    vastgesteld werden gedurende het jaar dat voorafgaat aan de datum    waarop de procedure werd ingesteld. In geval van strafvordering, dient de tuchtprocedure binnen de zes    maanden van de kennisneming van de definitieve gerechtelijke    beslissing door de overheid die de tuchtstraf moet voorstellen, te    worden aangevangen.     Art. 296.Geen straf mag uitwerking hebben voor de periode die    voorafgaat aan de uitspraak ervan.     Art. 297.De ten laste van een personeelslid ingestelde tuchtvordering    heeft enkel de verwijdering van de betrokkene uit zijn ambt ten    gevolge na de kennisgeving van de tuchtbeslissing, of betrokkene al    dan niet een beroep ingesteld heeft.     Art. 298.De strafvordering met betrekking tot de feiten waarvoor een    tuchtprocedure aan de gang is, is schorsend voor de tuchtprocedure en    -uitspraak, behalve in de gevallen van ontdekking op heterdaad of    indien de vastgestelde feiten, die betrekking hebben op de    beroepsactiviteit, toegegeven werden door het personeelslid. De administratieve overheid alleen oordeelt over de toepassing van de    tuchtstraffen, ongeacht de uitslag van de strafvordering. Doch is de tuchtoverheid, in deze beoordeling, gebonden door de    materialiteit der feiten, die definitief werd vastgesteld door de    strafbeslissing.  Afdeling 2. - Schrapping van tuchtstraffen     Art. 299.De tuchtstraf wordt van ambtswege geschrapt na een termijn    van : 1° één jaar voor de terechtwijzing en de blaam;2° drie jaar voor de afhouding op de wedde;3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;4° zeven jaar voor de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel.   De bij lid 1 bedoelde termijn begint te lopen, naargelang het geval,    vanaf de uitspraak van de tuchtstraf of bij het verstrijken van de bij    artikel 289, § 3 bedoelde termijn. Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf, heeft de schrapping tot    gevolg dat de straf geen uitwerking meer mag hebben, inzonderheid voor    de toegang tot een mandaat van directeur of adjunct-directeur. De tuchtstraf wordt geschrapt in het dossier van het personeelslid.    HOOFDSTUK VII. - De raad van beroep  Art. 300.Er wordt door de Regering, na raadpleging van de meest    representatieve groepen van inrichtende machten en groeperingen van    het personeel van het gesubsidieerd officieel onderwijs erkend in de    zin van de wet van 19 december 1974 en van het koninklijk besluit van    28 september 1984, een raad van beroep ingesteld voor de    gesubsidieerde officiële Hogere kunstscholen. De raad van beroep stelt zijn eigen huishoudelijk reglement vast mits    goedkeuring door de Regering.     Art. 301.De raad van beroep behandelt : 1° de beroepen ingesteld inzake onverenigbaarheid;2° de beroepen ingesteld tegen elk voorstel tot tuchtstraf;3° de beroepen ingesteld door tijdelijk aangewezen personeelsleden die    afgedankt werden door de inrichtende macht in de gevallen bedoeld bij    de artikelen 241 en 243.    Art. 302.De raad van beroep wordt samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en    van de leden van het personeel der gesubsidieerde officiële Hogere    kunstscholen;2° een voorzitter gekozen onder de in activiteit zijnde of in ruste    gestelde magistraten;3° een secretaris en twee adjunct-secretarissen.   De Regering bepaalt het aantal leden van de raad van beroep alsook de    duur van hun mandaat, waarbij iedere raad minstens vier werkende leden    bevat die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier werkende    leden die de personeelsleden vertegenwoordigen. Voor ieder werkend lid zijn er twee plaatsvervangende leden. De werkende en plaatsvervangende leden worden door de Regering benoemd    op de voordracht van de groeperingen bedoeld bij artikel 300. Bij    gebrek aan overeenstemming onder deze, benoemt de Regering    rechtstreeks.     Art. 303.Zodra een zaak aanhangig wordt gemaakt, deelt de voorzitter    aan het personeelslid en aan de inrichtende macht de lijst mede van de    werkende en plaatsvervangende leden. Binnen de tien dagen die volgen    op de ontvangst van deze lijst, kunnen de personeelsleden en de    inrichtende macht maximum drie leden wraken. Hij mag evenwel geen    werkend lid en zijn twee plaatsvervangers terzelfdertijd wraken. De voorzitter en plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en    de plaatsvervangende leden mogen geen zitting houden voor een zaak    betreffende hun echtgenoot of een bloed- of aanverwante tot en met de    vierde graad. Elk lid dat weet dat hij gewraakt kan worden dient zich te onthouden. Een lid mag vragen ontheven te worden, ingeval hij meent in de zaak    een zedelijk belang te hebben of hij de mening is toegedaan dat men    hem zou kunnen verwijten niet onpartijdig te zijn. De voorzitter    beslist over het gevolg dat aan dit verzoek moet worden gegeven. Om    dezelfde redenen, kan hij ook een lid van ambtswege ontheffen.     Art. 304.De partijen worden opgeroepen door de voorzitter binnen de    twintig dagen die volgen op de ontvangst van het beroep en worden    gehoord door de raad van beroep. De bij lid 1 vermelde termijn wordt opgeheven tijdens 15 juli en 15    augustus. Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door    een advocaat of een verdediger gekozen onder de personeelsleden van    het gesubsidieerd officieel onderwijs, die in dienst zijn of in ruste    gesteld, of door een afgevaardigde van een erkende vakvereniging. De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door    een vertegenwoordiger van een representatieve organisatie van de    inrichtende machten, door een advocaat of door een verdediger onder de    vertegenwoordigers van de inrichtende machten van het gesubsidieerd    officieel onderwijs of door een afgevaardigde van een vereniging die    de belangen van de inrichtende machten behartigt. Bij gebrek aan verschijning van de regelmatig opgeroepen partij of van    haar verdediger, beraadslaagt en beslist de raad van beroep geldig    tijdens de tweede zitting. De twee zittingen moeten minstens vijf    dagen van elkaar verwijderd worden. Alvorens te beraadslagen en te beslissen, kan de raad van beroep een    bijkomend onderzoek bevelen en getuigen horen.     Art. 305.De raad van beroep kan zich enkel uitspreken als ten minste    twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden    die de personeelsleden vertegenwoordigen, aanwezig zijn. De leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en de leden die    de personeelsleden vertegenwoordigen moeten in gelijk aantal zijn om    aan de stemming deel te nemen. In voorkomend geval wordt de pariteit    hersteld door uitschakeling van een of meer leden na loting. Indien het bij artikel 1 bedoeld quorum niet bereikt wordt, roept de    voorzitter een nieuwe vergadering bijéén binnen de vijftien dagen. Gedurende deze vergadering, zal een beslissing kunnen worden genomen    wat ook het aantal aanwezige leden is. Het advies wordt uitgebracht bij meerderheid der aanwezige leden. De    stemming is geheim. De blanco stemmen en de onthoudingen worden niet    als stemming beschouwd. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter. Er wordt kennis gegeven aan de partijen bij ter post aangetekende    brief van het gemotiveerd advies van de raad van beroep, binnen de    vijf dagen die volgen op de vergadering gedurende welke het werd    uitgebracht.     Art. 306.De werkingskosten van de raad van beroep zijn ten laste van    de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt de vergoedingen waarop de    voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters recht hebben.    HOOFDSTUK VIII. - Paritaire commissies    Eerste afdeling. - Algemene bepalingen  Art. 307.Na raadpleging van de meest representatieve groeperingen van    de inrichtende machten en van de groeperingen van het personeel van    het gesubsidieerd officieel hoger kunstonderwijs erkend in de zin van    de wet van 19 december 1974 en van het koninklijk besluit van 28    september 1984, stelt de Regering : 1° een centrale paritaire commissie in, waarvan de bevoegdheid zich    uitstrekt tot de hogere kunstscholen van het gesubsidieerd officieel    onderwijs;2° plaatselijke paritaire commissies in, waarvan de bevoegdheid zich    uitstrekt tot eenzelfde inrichtende macht.Na advies van de    plaatselijke paritaire commissie opgericht op basis van het decreet    van 6 juni 1994, kan de inrichtende macht de Regering voorstellen een    specifieke paritaire commissie op te richten, waarvan de bevoegdheid    zich uitstrekt tot de hogere kunstschool van de inrichtende macht. Het besluit van de Regering tot instelling van een paritaire commissie    bepaalt met nauwkeurigheid haar bevoegdheid.     Art. 308.De beslissingen van de paritaire commissie bedoeld bij    artikel 307, lid 1, 1°, kunnen, op haar aanvraag, bindend gemaakt    worden bij besluit van de Regering. Indien de Regering geen gevolg meent te kunnen geven aan deze    aanvraag, laat zij de redenen ervan aan de commissie kennen.     Art. 309.De bijkomende regels genomen door de plaatselijke paritaire    commissies kunnen afwijken noch van de regels van dit decreet noch van    de bijkomende regels bepaald door de centrale paritaire commissie en    worden bindend gemaakt bij een besluit van de Regering. Overigens, kunnen de bijkomende regels genomen door de plaatselijke    paritaire commissies enkel bindend gemaakt worden indien ze door    beraadslaging van de gemeenteraad goedgekeurd werden.  Afdeling 2. - Centrale paritaire commissie     Art. 310.Het algemeen reglement van de paritaire commissie wordt door    de Regering bepaald. De commissie stelt haar eigen huishoudelijk reglement vast, mits    goedkeuring door de Regering.     Art. 311.De paritaire commissie wordt samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en    van de personeelsleden;2° een voorzitter en een ondervoorzitter;3° referendarissen, die als opdracht hebben aan de commissie adviezen    te geven;4° een secretaris en een adjunct-secretaris.   Het aantal leden van de paritaire commissie, alsook de duur van hun    mandaat wordt door de Regering bepaald. De voorzitter, ondervoorzitter, referendarissen, secretaris en    adjunct-secretaris zijn niet stemgerechtigd. De commissie bestaat uit ten minste zes werkende leden die de    inrichtende machten vertegenwoordigen en zes werkende leden die het    personeel vertegenwoordigen en gekozen worden op de voordracht van de    vakverenigingen die de personeelsleden van het onderwijs ingericht of    gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, die zitting hebben in de    Nationale Arbeidsraad, vertegenwoordigen. De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de personeelsleden    kunnen zich laten bijstaan door technische adviseurs waarvan het    maximum aantal door het huishoudelijk reglement bedoeld bij artikel    310 zal worden bepaald.     Art. 312.De werkende en plaatsvervangende leden van de paritaire    commissie worden door de Regering benoemd op de voordracht van de    groeperingen bedoeld bij artikel 307. Bij gebrek aan overeenkomst    tussen deze groeperingen, bepaalt de Regering het aantal mandaten die    aan elk van hen worden toegewezen. De voorzitter en ondervoorzitter worden door de Regering gekozen onder    de personnen die geen belang hebben bij de zaken die de commissie    aanbelangen. De referendarissen, secretarissen en adjunct-secretarissen worden door    de Regering benoemd. Het uitoefenen van het ambt van voorzitter en ondervoorzitter is    onverenigbaar met het uitoefenen van een parlementsmandaat.     Art. 313.De paritaire commissie heeft voornamelijk tot opdracht : 1° over de algemene arbeidsvoorwaarden te beraadslagen;2° bijkomende regels te bepalen voor de personeelsleden naast de    statutaire bepalingen van dit decreet en van zijn    uitvoeringsbesluiten;3° advies uit te brengen over alle problemen betreffende de    organisatie, de verdediging en de promotie van de Hogere kunstscholen    van het gesubsidieerd officieel onderwijs.    Art. 314.De beslissingen van de paritaire commissie worden bij    eenparigheid getroffen, waarbij de meerderheid der leden bereikt wordt    in iedere groep. Indien de eenparigheid niet bereikt kan worden of indien de    meerderheid niet aanwezig is binnen iedere groep, roept evenwel de    commissie een nieuwe vergadering bijeen binnen de veertien dagen. In dat geval, zullen de beslissingen geldig worden genomen op    voorwaarde dat ze de instemming krijgen van twee derde van de stemmen    onder de aanwezige leden binnen iedere groep. Voor de toepassing van de leden 1 tot 3, worden de blanco stemmen en    de onthoudingen niet als stemmingen in aanmerking genomen.  Afdeling 3. - Plaatselijke paritaire commissies     Art. 315.Het algemeen reglement van de plaatselijke paritaire    commissies wordt vastgelegd bij een besluit van de Regering. Iedere commissie stelt haar eigen huishoudelijk reglement vast.     Art. 316.De plaatselijke paritaire commissies omvatten : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende macht en    van de personeelsleden;2° een voorzitter en een ondervoorzitter;3° een secretaris en een adjunct-secretaris.   De samenstelling en de nadere regels voor de werking van deze    commissies worden door de Regering bepaald. Het voorzitterschap van deze commissies wordt uitgeoefend door de    burgemeester of diens afgevaardigde. De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de    personeelsleden kunnen zich laten bijstaan door technische adviseurs    waarvan het maximum aantal bepaald zal worden door het huishoudelijk    reglement bedoeld bij artikel 315. De ondervoorzitter wordt gekozen onder de vertegenwoordigers van de    personeelsleden.     Art. 317.De plaatselijke paritaire commissies hebben voornamelijk tot    opdracht, ieder wat hun bevoegdheden betreft : 1° over de algemene arbeidsvoorwaarden te beraadslagen;2° bijkomende regels te bepalen voor de personeelsleden naast de    statutaire bepalingen van dit decreet en van zijn uitvoeringsbesluiten    en naast de bijkomende regels bepaald door de centrale paritaire    commissie die bindend zijn gemaakt door de Regering;3° de Regering een advies uit te brengen over de statutaire    verrichtingen;4° advies uit te brengen over alle problemen betreffende de    organisatie, de verdediging en de promotie van de Hogere kunstscholen    van het gesubsidieerd officieel onderwijs.    Art. 318.De beslissingen van de paritaire commissie worden bij    eenparigheid getroffen, waarbij de meerderheid der leden bereikt wordt    in iedere groep. Indien de eenparigheid niet bereikt kan worden of indien de    meerderheid niet aanwezig is binnen iedere groep, roept evenwel de    commissie een nieuwe vergadering bijeen binnen de veertien dagen. In dat geval, zullen de beslissingen geldig worden genomen op    voorwaarde dat ze de instemming krijgen van twee derde van de stemmen    onder de aanwezige leden binnen iedere groep. Voor de toepassing van de leden 1 tot 3, worden de blanco stemmen en    de onthoudingen niet als stemmingen in aanmerking genomen.  Afdeling 4. - Nazicht en bekrachtiging van de bindend gemaakte    beslissingen     Art. 319.§ 1. De uitvoering van de beslissingen die bindend werden    gemaakt overeenkomstig artikel 308 wordt gecontroleerd, onverminderd    de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie, door    ambtenaren die door de Regering worden aangesteld.    § 2. Bij overtreding, maken de ambtenaren vermeld bij § 1    processen-verbaal op die zij aan de bevoegde procureur des Konings    overzenden en een afschrift ervan wordt bij een ter post aangetekende    brief toegezonden, binnen de acht dagen, aan de overtreder, dit alles    op straffe van nietigheid.    § 3. De bij lid 1 bedoelde ambtenaren treden in de lokalen binnen waar    de personeelsleden hun opdracht uitvoeren, mits inachtneming van het    recht op woonplaats. De directeurs alsook de personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor    het administratieve beheer worden ertoe gehouden hun de inlichtingen    te geven die zij nodig hebben voor het uitvoeren van hun opdracht.    § 4. Iedere overtreding van de beslissingen die bindend werden gemaakt    overeenkomstig artikel 308, wordt gestraft met een boete van 2,50 tot    2.500 EUR. De boete kan opgelegd worden zoveel keren als er personen    zijn die tewerk worden gesteld in overtreding van genoemde    beslissingen, zonder dat het totaal van de boeten meer dan 5.000 EUR    mag bedragen. De straffen bepaald bij vorig lid zijn van toepassing op elk    personeelslid dat deze bepalingen overtreedt.    § 5. De inrichtende machten en de directeurs, alsook het onderwijzend    personeel, die het nazicht ingericht krachtens dit decreet hebben    belemmerd, worden gestraft met een boete van 26 tot 100 EUR,    onverminderd, desnoods, de toepassing van de straffen uitgevaardigd    door de artikelen 269 en 274 van het Strafwetboek.    § 6. Gestraft wordt met een boete van 2,50 tot 2.500 EUR eenieder die,    met als doel op een dwaalspoor te brengen, onware verklaringen aflegt    gedurende de onderzoeken verricht door de nazichtdienst.    § 7. De inrichtende machten zijn burgerlijk aansprakelijk voor de    betaling van de boeten uitgesproken ten laste van hun directeurs.    HOOFDSTUK IX. - Ambtsneerlegging    Eerste afdeling. - Ambtsneerlegging van de voor bepaalde tijd    tijdelijk aangestelde personeelsleden  Art. 320.De voor bepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden    worden ambtshalve en zonder vooropzegging uit hun ambt ontslagen : 1° indien zij niet regelmatig tijdelijk aangewezen werden, voor zover    de onregelmatigheid niet door de inrichtende macht is begaan;2° indien zij niet meer voldoen aan de volgende voorwaarden :    a) onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie zijn,    behoudens afwijking toegekend door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder geldige reden hun    dienst niet hervatten en voor een onafgebroken periode van meer dan    tien dagen afwezig blijven;4° indien zij zonder geldige reden hun betrekking verlaten en voor een    onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;5° indien zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van    de burgerlijke wetten en strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg    heeft;6° indien vastgesteld wordt dat er een permanente    arbeidsongeschiktheid bestaat zoals erkend overeenkomstig de wet of de    verordening die zij ervan verhindert hun ambt behoorlijk uit te    oefenen;7° indien zij de normale leeftijd voor de inrustestelling hebben    bereikt;8° op het einde van de termijn vermeld in de aanwijzingsakte en    uiterlijk de laatste dag van het academiejaar gedurende hetwelk de    aanwijzing plaatsheeft;9° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van een    opdracht mogelijk te maken in een welbepaald ambt en toe te kennen    cursussen voor een personeelslid van dezelfde hogere kunstschool, dat    definitief benoemd of voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen is;10° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de    betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, in het    geval van een aanwijzing zoals bedoeld bij artikel 105, § 1;11° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen beroep    zoals bedoeld bij artikel 348 wordt ingesteld of het personeelslid een    einde weigert te stellen, na uitputting van de procedure, aan de    onverenigbare bezigheid;12° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve    gezondheidsdienst waarbij het tijdelijk personeelslid definitief    ongeschikt wordt verklaard;13° in het geval van een vaste benoeming in een ambt naar rata van de    uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, ten belope    van een volledig ambt;14° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere    kunstschool in een bepaald ambt en toe te kennen cursussen, wanneer    deze betrekking bezet wordt door een voor bepaalde tijd tijdelijk    aangewezen personeelslid;15° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van    een opdracht mogelijk te maken in een welbepaald ambt en toe te kennen    cursussen voor een personeelslid van dezelfde hogere kunstschool, dat    definitief benoemd of voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen is.In    dat geval, verliest het personeelslid met de kleinste    dienstanciënniteit zoals bedoeld bij artikel 278 voor het in acht    genomen ambt en de toe te kennen cursussen, zijn betrekking.     Art. 321.Een voor bepaalde tijd tijdelijk aangesteld personeelslid    kan vrijwillig zijn ambt neerleggen, mits vooropzegging van veertien    dagen. Het personeelslid geeft er kennis van aan de Regering bij een ter post    aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag volgend op de    datum van zijn verzending, en licht de directeur van de hogere    kunstschool over zijn beslissing in.  Afdeling 2. - Ambtsneerlegging van de voor onbepaalde tijd tijdelijk    aangestelde personeelsleden     Art. 322.De voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelsleden    worden ambtshalve en zonder vooropzegging uit hun ambt ontslagen : 1° indien zij niet regelmatig tijdelijk aangewezen werden, voor zover    de onregelmatigheid niet door de inrichtende macht is begaan;2° indien zij niet meer voldoen aan de volgende voorwaarden :    a) onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie zijn,    behoudens afwijking toegekend door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder geldige reden hun    dienst niet hervatten en voor een onafgebroken periode van meer dan    tien dagen afwezig blijven;4° indien zij zonder geldige reden hun betrekking verlaten en voor een    onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;5° indien zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van    de burgerlijke wetten en strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg    heeft;6° indien vastgesteld wordt dat er een permanente    arbeidsongeschiktheid bestaat zoals erkend overeenkomstig de wet of de    verordening die zij ervan verhindert hun ambt behoorlijk uit te    oefenen;7° indien zij de normale leeftijd voor de inrustestelling hebben    bereikt;8° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van een    opdracht mogelijk te maken voor een vastbenoemd onderwijzend    personeelslid van dezelfde hogere kunstschool.In dat geval, verliest    zijn betrekking het voor bepaalde tijd aangewezen personeelslid dat de    kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 278 voor    het betrokken ambt en de toe te kennen cursussen; 9° om het toekennen van een volledige opdracht of van een deel van een    opdracht mogelijk te maken voor een voor onbepaalde tijd tijdelijk    aangesteld onderwijzend personeelslid van dezelfde hogere kunstschool.   In dat geval, verliest zijn betrekking, het personeelslid dat de    kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 278 voor    het betrokken ambt en de toe te kennen cursussen; 10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen beroep    zoals bedoeld bij artikel 222 wordt ingesteld of indien het    personeelslid een einde weigert te stellen, na uitputting van de    procedure, aan de onverenigbare bezigheid;11° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve    gezondheidsdienst waarbij het personeelslid definitief ongeschikt    wordt verklaard;12° in het geval van een vaste benoeming in een ambt naar rata van de    uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, ten belope    van een volledig ambt;13° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere    kunstschool in een bepaald ambt en toe te kennen cursussen, wanneer    deze betrekking bezet wordt door een voor onbepaalde tijd tijdelijk    aangewezen personeelslid.    Art. 323.Een voor onbepaalde tijd tijdelijk aangewezen personeelslid    kan vrijwillig zijn ambt neerleggen, mits vooropzegging van veertien    dagen. Het personeelslid geeft er kennis van aan de Regering bij een ter post    aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag volgend op de    datum van zijn verzending, en licht de directeur van de hogere    kunstschool over zijn beslissing in.  Afdeling 3. - Ambtsneerlegging van vastbenoemde personeelsleden     Art. 324.De vastbenoemde personeelsleden worden ambtshalve en zonder    vooropzegging uit hun ambt ontslagen : 1° indien zij niet regelmatig vast benoemd werden, voor zover de    onregelmatigheid niet door de inrichtende macht is begaan.De    personeelsleden behouden de rechten die voortvloeien uit de vorige    regelmatige toestand; 2° indien zij niet meer voldoen aan de volgende voorwaarden :    onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie zijn, behoudens    afwijking toegekend door de Regering;   de burgerlijke en politieke rechten genieten;    voldaan hebben aan de dienstplichtwetten; 3° indien zij na een geoorloofde afwezigheid zonder geldige reden hun    dienst niet hervatten en voor een onafgebroken periode van meer dan    tien dagen afwezig blijven;4° indien zij zonder geldige reden hun betrekking verlaten en voor een    onafgebroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;5° indien zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van    de burgerlijke wetten en strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg    heeft;6° indien vastgesteld wordt dat er een permanente    arbeidsongeschiktheid bestaat zoals erkend overeenkomstig de wet of de    verordening die zij ervan verhindert hun ambt behoorlijk uit te    oefenen;7° indien zij de normale leeftijd voor de inrustestelling hebben    bereikt;8° indien zij van ambtswege worden ontslagen of afgezet;9° indien zij, na uitputting van de procedure, een einde weigeren te    stellen aan een bezigheid die onverenigbaar is met de hoedanigheid van    personeelslid van een gesubsidieerde officiële hogere kunstschool;10° indien zij, zonder geldige reden, een nieuwe aanstelling toegekend    na een verandering van aanstelling of na een mutatie weigeren;11° indien zij, zonder geldige reden, de uren die hun toegekend worden    krachtens artikel 165, § 2, weigeren;12° indien zij in ruste worden gesteld wegens definitieve lichamelijke    ongeschiktheid;13° in het geval van een vaste benoeming in een ambt naar rata van de    uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, ten belope    van een volledig ambt;14° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere    kunstschool in een bepaald ambt en toe te kennen cursussen, wanneer    deze betrekking bezet wordt door een vastbenoemd personeelslid dat een    bijambt uitoefent.   Wanneer de definitieve ambtsneerlegging de toepassing van artikel 10    van de wet van 20 juli 1991 met zich meebrengt, stort de Franse    Gemeenschap de bijdragen bepaald in dat artikel ter bestemming van de    Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.     Art. 325.Bij vrijwillige ontslagneming, mag het personeelslid zijn    dienst enkel verlaten op voorwaarde ertoe behoorlijk gemachtigd te    zijn geweest of na een vooropzegging van veertien dagen. Het    personeelslid geeft er kennis van aan de Regering bij een ter post    aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag volgend op de    datum van zijn verzending. Hij licht de directeur van de hogere    kunstschool over zijn beslissing in.    HOOFDSTUK X. - Bestraffing van de niet-nakoming van de verplichtingen    van de inrichtende macht  Art. 326.§ 1. De inrichtende macht verliest het genot van de    weddetoelage voor elk personeelslid van wie zij de    terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking of het    gedeeltelijke opdrachtverlies niet zou melden. In het geval van het gedeeltelijk opdrachtverlies, blijft het verlies    van de weddetoelage beperkt tot het aantal verloren uren.    § 2. De inrichtende macht die nalaat de bezetting van een betrekking    door een tijdelijk personeeslid te vermelden en indien deze betrekking    vermeld zou kunnen worden voor een wijziging van aanstelling en een    wijziging van voorlopige aanstelling, verliest het genot van de    wedde-toelage die toegekend wordt aan dat lid.    § 3. De inrichtende macht die, zonder geldige reden, geweigerd heeft    gevolg te geven aan een verandering van aanstelling of aan een    verandering van voorlopige aanstelling of die niet voldoet aan zijn    verplichtingen inzake verlenging van de wijzigingen van aanstelling en    van voorlopige aanstellingen, verliest het genot van de weddetoelage    toegekend aan het tijdelijke personeelslid dat de betrekking    toegewezen aan deze verandering van aanstelling of verandering van    voorlopige aanstelling bezet.    § 4. De Regering zendt een ingebrekestelling aan de inrichtende macht    toe waarbij deze laatste ertoe uitgenodigd wordt, binnen een termijn    van dertig dagen vanaf de ingebrekestelling, het bewijs te leveren dat    zij niet meer in een geval is waarvoor de toepassing van de §§ 1 tot 3    mogelijk is. De Regering, kan, per besluit, deze bevoegdheid delegeren    aan de functioneel bevoegde minister. Indien, op het einde van deze termijn van dertig dagen, de inrichtende    macht het bewijs niet heeft geleverd dat zij zich niet meer in één van    de gevallen van toepassing van de paragrafen 1 tot 3 bevindt, verliest    zij, zoals vermeld in deze paragrafen, het genot van de weddetoelage    voor een periode die begint op het einde van de voornoemde termijn van    dertig dagen en die loopt tot op de dag waarop de inrichtende macht    het bewijs heeft geleverd dat zij zich niet meer bevindt in een geval    van toepassing van de §§ 1 tot 3. Er wordt een afschrift van de bij lid 1 bedoelde ingebrekestelling ter    kennis gebracht van het betrokken personeelslid.    HOOFDSTUK XI. - De bepalingen die in strijd zijn met het statuut    kunnen niet worden tegengeworpen  Art. 327.Elke bepaling die in een aanstellings-, benoemingsakte of in    een arbeidsreglement zou voorkomen en die in strijd zou zijn met de    dwingende wettelijke bepalingen, inzonderheid de artikelen 12bis, § 1,    en 45 van de wet van 29 mei 1959, met dit decreet of de bijkomende    regels bepaald door de bevoegde paritaire commissies, kan niet worden    tegengeworpen. TITEL V. - Statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van de    gesubsidieerde vrije hogere kunstscholen    HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen  Art. 328.Voor de toepassing van deze titel, wordt verstaan onder    "bijkomende regels van de bevoegde centrale paritaire commissie", de    regels die bepaald worden als aanvulling van dit statuut door de    centrale paritaire commissie bedoeld bij artikel 437, die dankzij een    besluit van de Regering bindende kracht hebben bekomen, overeenkomstig    artikel 443.     Art. 329.Van nul en gener waarde is iedere contractclausule, iedere    bepaling van een arbeidsreglement die in strijd is met de dwingende    wettelijke bepalingen, met dit statuut of met de bijkomende regels van    de bevoegde centrale paritaire commissie.     Art. 330.Wanneer de personeelsleden door de inrichtende macht de    uitvoering van delegatieopdrachten toegewezen worden, worden ze van    rechtswege geacht als mandataris op te treden van de inrichtende macht    in de betrekkingen met de andere personeelsleden. Het bewijs van het    tegendeel wordt niet toegelaten.     Art. 331.In geval van schade veroorzaakt door het personeelslid aan    de inrichtende macht of aan derden gedurende de uitvoering van het    contract dat voortvloeit uit dit statuut, is het personeelslid enkel    verantwoordelijk voor zijn bedrog of zijn zware tekortkoming en voor    zijn lichte tekortkoming indien deze een gewoonte is meer dan een    toeval in zijn handelen.     Art. 332.Het personeelslid is noch aansprakelijk voor de beschadiging    of de sleet die voortvloeien uit het normale gebruik van het ding,    noch voor het ongewenste verlies.     Art. 333.Wanneer het schriftelijk niet vereist is, wordt het    getuigenbewijs toegelaten, wat ook de waarde van de betwisting zij, en    dit zelfs voor de raden van beroep.     Art. 334.De handelingen die uit het contract voortvloeien,    verstrijken één jaar na de beëindiging ervan of vijf jaar na het feit    dat aanleiding gaf tot de handeling zonder dat deze laatste termijn    één jaar mag overschrijden na de beëindiging van het contract.    HOOFDSTUK II. - Plichten en onverenigbaarheden    Eerste afdeling. Plichten van de inrichtende macht  Art. 335.De inrichtende macht heeft tot verplichting : 1° het personeelslid te laten werken onder de voorwaarden, op de tijd    en de plaats die overeengekomen zijn, inzonderheid door het    terbeschikkingstellen van de instrumenten en de materies die    noodzakelijk zijn voor het volbrengen van zijn opdracht;2° als een goede huisvader te zorgen voor het volbrengen van het werk    in behoorlijke omstandigheden vanuit het standpunt van de veiligheid    en de gezondheid van het personeelslid, en voor de eerste zorg in    geval van ongeval;3° het betalen van de bezoldiging volgens de voorwaarden, op de tijd    en op de plaats die overeengekomen zijn;4° voldoende aandacht en zorg te schenken aan de opvang van de    personeelsleden, en meer specifiek, de jonge personeelsleden;5° als een goed huisvader te zorgen voor het onderhoud van de    werkinstrumenten van de personeelsleden.   In geen enkel geval heeft zij het recht deze werkinstrumenten te    behouden.     Art. 336.Wanneer het contract tot zijn einde komt, heeft de    inrichtende macht tot verplichting alle sociale documenten aan de    personeelsleden te bezorgen.     Art. 337.Heeft recht op de weddetoelage die hem toegekomen zou zijn    indien hij zijn normale dagtaak had kunnen volbrengen, het    personeelslid dat geschikt is om te werken op het ogenblik dat hij    zich naar het werk begeeft : 1° dat, op de normale weg naar het werk, er slechts met vertraging of    er niet aankomt voor zover deze vertraging of afwezigheid te wijten is    aan een oorzaak opgedoken op de weg van en naar het werk of die niet    van zijn wil afhangt;2° dat, met uitzondering van het geval van de staking, wegens een    reden die onafhankelijk is van zijn wil, zijn werk niet kan aanvatten,    terwijl hij zich normaal naar de plaats van het werk begaf, ofwel    voltooien als hij er al mee bezig is.    Art. 338.De personeelsleden hebben recht om van hun werk afwezig te    zijn, met behoud van de normale bezoldiging, bij gezinsevenementen,    voor het volbrengen van verplichtingen inzake burgertrouw en    burgerlijke opdrachten, en in geval van een dagvaarding voor het    gerecht.  Afdeling 2. - Plichten van de personeelsleden     Art. 339.De personeelsleden moeten in alles steeds de belangen van    het onderwijs waarin zijn hun ambt uitoefenen, behartigen. Gedurende de uitoefening van hun ambt, komen zij persoonlijk en    nauwgezet de verplichtingen na die hun zijn opgelegd door de wetten,    decreten, besluiten en verordeningen, door bijkomende regels van de    bevoegde paritaire commissie, door het arbeidsreglement en door de    wervingsovereenkomst.     Art. 340.De personeelsleden moeten zich met de meest volstrekte    correctheid gedragen zowel in hun dienstbetrekkingen als in hun omgang    met het publiek en de studenten. Zij moeten elkaar bijstaan in de mate    waarin het belang van de hogere kunstschool zulks vereist. Zij moeten    alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt    vermijden.     Art. 341.De personeelsleden mogen de leerlingen niet gebruiken om    politieke of commerciële propagandadoeleinden.     Art. 342.De personeelsleden moeten, binnen de perken gesteld door de    reglementering, de bijkomende regels van de bevoegde paritaire    commissie, het arbeidsreglement en de wervingsovereenkomst, de    diensten verstrekken die noodzakelijk zijn voor de goede werking van    de hogere kunstschool waar zij hun ambt uitoefenen. Zij mogen zonder voorafgaande toelating van de inrichtende macht of    van zijn vertegenwoordiger de uitoefening van hun ambt niet    onderbreken.     Art. 343.Het is de personeelsleden verboden feiten bekend te maken,    die zij zouden kennen ter oorzake van hun ambt en die van nature    geheim zijn.     Art. 344.Het is de personeelsleden verboden rechtstreeks of door een    tussenpersoon, zelfs buiten hun ambt doch omwille ervan, giften,    geschenken, beloningen of enig ander voordeel te vragen, te eisen of    aan te nemen.     Art. 345.Zij mogen zich niet inlaten met enige werkzaamheid die in    strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgisch volk, die de    vernietiging van 's Lands onafhankelijkheid op het oog heeft of die de    landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België    strekkend tot het verzekeren van zijn veiligheid in gevaar brengt. Zij mogen niet toetreden tot, noch hun medehulp verlenen aan een    beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke    werkzaamheid. De uitoefening van de rechten van het Belgisch of Europees    Staatsburgerschap, die de personeelsleden bezitten, wordt steeds    geëerbiedigd.     Art. 346.De personeelsleden moeten de verplichtingen in acht nemen,    die schriftelijk in de wervingsovereenkomst worden bepaald en die    voortvloeien uit de specifieke aard van het pedagogisch en artistiek    project van de hogere kunstschool waar zij hun ambt uitoefenen.  Afdeling 3. - Onverenigbaarheden     Art. 347.Elke activiteit die het vervullen van de ambtsplichten zou    kunnen belemmeren of die in strijd is met de waardigheid van hun ambt,    is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een    gesubsidieerde vrije hogere kunstschool.     Art. 348.Onstaat er een betwisting over het bestaan van een    onverenigbaarheid bedoeld bij artikel 347, dan kan de inrichtende    macht het advies aanvragen van de bevoegde paritaire commissie. De paritaire commissie brengt haar advies uit binnen de dertig dagen    na ontvangst van de aanvraag.     Art. 349.Elke bezigheid die van natuur zou zijn om de specifieke aard    van het pedagogisch en artistiek project van een gesubsidieerde vrije    hogere kunstschool in het gedrang te brengen, is onverenigbaar met de    hoedanigheid van personeelslid van deze school.     Art. 350.De bij artikel 347 bedoelde onverenigbaarheden worden    schriftelijk in de wervingsovereenkomst bepaald.     Art. 351.De inrichtende macht die vaststelt dat een personeelslid    voortdurend een bezigheid beoefent die, in de zin van artikel 347,    onverenigbaar is met zijn ambt in het onderwijs of die, in de zin van    artikel 349, onverenigbaar is met de specifieke aard van het    pedagogisch en artistiek project van de hogere kunstschool, geeft er    hem kennis van bij een ter post aangetekende brief die uitwerking    heeft met ingang van de derde werkdag na de datum van verzending. Behoudens zware tekortkoming, kan het personeelslid zich voorhoeden    tegen elk risico tot beëindiging van zijn overeenkomst door te    bewijzen dat hij de hem verweten bezigheid niet meer uitoefent. Onder voorbehoud van de toepassing van het vorig lid, heeft de    kennisgeving tot gevolg dat de overeenkomst van het personeelslid    beëindigd wordt, behalve als hij een beroep instelt, binnen de maand,    voor de arbeidsrechtbank. Het personeelslid dat een beroep instelt, blijft in dienstactiviteit.  Afdeling 4. - Bescherming van het privé-leven     Art. 352.Het recht van de inrichtende macht om een geëngageerd    onderwijs in te richten, wordt gewaarborgd, zonder dat daarbij de    bescherming van het privé-leven van de personeelsleden beperkt zou    worden.    HOOFDSTUK III. - Werving Afdeling 1. - Algemene bepalingen     Art. 353.§ 1. De personeelsleden worden tijdelijk aangeworven,    vastbenoemd of krijgen een mandaat toegewezen door de inrichtende    macht.    § 2. De personeelsleden worden door de inrichtende macht aangeworven    op advies van een Wervingscommissie die door haar te dien einde wordt    opgericht, overeenkomstig de artikelen 15 en 63 tot 67. De kandidaten voor een mandaat van lector worden niet bij § 2 bedoeld.     Art. 354.De personeelsformatie wordt aan de inrichtende macht ter    goedkeuring voorgelegd door de directeur van de hogere kunstschool, op    advies van de pedagogische beheersraad. Deze personeelsformatie wordt    jaarlijks bepaald. De werving, benoeming in vast verband en terbeschikkingstelling wegens    ontstentenis van betrekking van de personeelsleden worden voorgelegd    door de directeur van de hogere kunstschool aan de inrichtende macht,    op advies van de pedagogische beheersraad. De Regering geeft kennis, uiterlijk op 30 juni, van het aantal    betrekkingseenheden die aan de hogere kunstschool voor het volgende    academiejaar worden toegewezen.     Art. 355.De inrichtende macht maakt, uiterlijk op 1 mei, een oproep    tot de kandidaten voor elke toe te kennen vacante betrekking in het    Belgisch Staatsblad bekend. Die betrekkingen zijn toegankelijk voor de in vast verband aangeworven    personeelsleden, door mutatie of opdrachtuitbreiding, voor de voor    onbepaalde tijd tijdelijk aangeworven personeelsleden, door    opdrachtuitbreiding, en voor de kandidaten voor een tijdelijke    aanwerving.     Art. 356.De inrichtende macht maakt, uiterlijk op 1 mei, een oproep    tot de kandidaten voor elk toe te kennen mandaat in het Belgisch    Staatsblad bekend. De mandaten van directeur en adjunct-directeur zijn    toegankelijk voor de in vast verband aangeworven personeelsleden, de    tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven personeelsleden, de    tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven personeelsleden en iedere    andere kandidaat die voldoet aan de in de artikelen 377 en 380    bedoelde voorwaarden.     Art. 357.Voor de werving van de (hoog)leraren, begeleiders en    assistenten, bepaalt de oproep in het Belgisch Staatsblad : 1° het ambt en de toe te kennen cursussen;2° de omvang van de opdracht;3° de dossiers die ingediend moeten worden, met, inzonderheid, de    documenten met betrekking tot de bekwaamheidsbewijzen en de nuttige    ervaring bedoeld bij artikel 68, de meldingen van de wetenschappelijke    publicaties en de diverse elementen die tot bewijs van de    beroepservaring dienen;4° het pedagogisch en artistiek project dat ingediend dient te worden,    met betrekking tot de te begeven cursus;5° de vorm en de termijnen die vereist zijn voor de indiening van de    dossiers en projecten bedoeld bij 3° en 4°    6° de vorm en de termijn die vereist zijn voor de mogelijke    verschijning van de kandidaat voor de wervingscommissie.   Voor de werving van de directeurs en de adjunct-directeurs, bepaalt de    oproep in het Belgisch Staatsblad : 1° de aard van het mandaat en, in voorkomend geval, de te begeven    onderwijsactiviteiten;2° de omvang van de opdracht;3° de dossiers die ingediend moeten worden met inzonderheid de    documenten met betrekking tot de bekwaamheidsbewijzen en de nuttige    ervaring bedoeld bij artikel 68, de meldingen van de wetenschappelijke    publicaties en de diverse elementen die tot bewijs van de    beroepservaring dienen;4° het pedagogisch en artistiek project dat ingediend dient te worden,    met betrekking tot het te begeven mandaat;5° de vorm en de termijnen die vereist zijn voor de indiening van de    dossiers en projecten bedoeld bij 3° en 4°    6° de vorm en de termijn die vereist zijn voor de mogelijke    verschijning van de kandidaat voor de wervingscommissie.    Art. 358.De kandidaat die naar verschillende betrekkingen    solliciteert, dient een afzonderlijke kandidatuur voor elke betrekking    in. Op straffe van nietigheid, worden de kandidaturen bij een ter post    aangetekend schrijven bij de inrichtende macht ingediend.     Art. 359.§ 1. De kandidaturen voor de ambten van het bestuurs- en    onderwijzend personeel die de voorwaarden bepaald bij artikel 357 in    acht nemen, worden door de Wervingscommissie onderzocht. Deze    commissie onderzoekt de pedagogische en artistieke projecten van de    kandidaten. Na onderzoek van de projecten selecteert de Commissie de    kandidaten die gekozen werden voor een individueel onderhoud. De    Wervingscommissie overhandigt de pedagogische beheersraad een met    redenen omkleed verslag voor iedere kandidaat. De directeur zendt het    verslag met het advies van de pedagogische beheersraad aan de    inrichtende macht over.    § 2. Voor de betrekkingen van (hoog)leraar en begeleider, is de    Wervingscommissie er niettemin toe gehouden prioritair de aanvragen    tot verandering van aanstelling van de personeelsleden van de hogere    kunstscholen van de inrichtende macht te behandelen. De directeur legt daarna een met redenen omkleed voorstel aan de    inrichtende macht die beslist voor.     Art. 360.§ 1. Wanneer een hogere kunstschool een vervanging van een    onderwijzend personeelslid wenst te verrichten, kan de inrichtende    macht een persoon aanwijzen in afwijking van de procedure bedoeld bij    de artikelen 355 en 356 op de voordracht van de directeur, na advies    van de Wervingscommissie en van de pedagogische beheersraad. Deze aanstelling neemt een einde bij de terugkeer van de titularis van    de betrekking en in elk geval op het einde van het academiejaar    gedurende hetwelk de aanstelling plaats heeft gevonden. Deze    aanstelling mag in geen enkel geval aanleiding geven tot een    aanstelling voor onbepaalde tijd.    § 2. Wanneer de hogere kunstschool een betrekking wenst te begeven,    die vakant is geworden na de bekendmaking van de oproep bedoeld bij de    artikelen 355 en 356, dan is de procedure bepaald bij lid 1 van § 1    van toepassing. Deze werving kan in geen enkel geval aanleiding geven tot een    aanstelling voor onbepaalde tijd.  Afdeling 2. - Tijdelijk aangeworven personeelsleden    Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen     Art. 361.Uiterlijk op het moment van de aanwerving wordt een    schriftelijke overeenkomst gesloten, getekend door beide partijen en    in twee exemplaren opgesteld, waarvan één aan het personeelslid wordt    overhandigd. In deze overeenkomst wordt het volgende vermeld : 1° de identiteit van de inrichtende macht;2° de identiteit van het personeelslid;3° het uit te oefenen ambt alsmede de kenmerken en het volume van de    opdracht;4° in voorkomend geval, de verplichtingen bedoeld in artikel 346 en de    onverenigbaarheden bedoeld in de artikelen 347 en 349;5° de begindatum en de einddatum van de aanwerving;6° of de betrekking vacant verklaard is overeenkomstig de oproep    bedoeld in de artikelen 355 en 356;7° indien de betrekking niet vacant is, de identiteit van de    titularis.   Bij gebrek aan een schriftelijke overeenkomst, wordt het personeelslid    geacht binnen het ambt, de opdracht en de betrekking die hij werkelijk    bezet, te worden aangeworven. Hij wordt, overeenkomstig artikel 363,    naargelang van het geval, geacht te worden aangeworven voor bepaalde    tijd of onbepaalde tijd.     Art. 362.Na elke activiteitsperiode, overhandigt de inrichtende macht    aan het tijdelijk personeelslid een attest met de gepresteerde    diensten per uitgeoefend ambt, met de begindatum en de einddatum    alsmede het volume van de opdracht.     Art. 363.§ 1. Voor iedere betrekking binnen het ambt van (hoog)leraar    of begeleider die vacant werd verklaard volgens de procedure bedoeld    in artikel 355, worden de tijdelijke aanwerving door de inrichtende    macht uitgeoefend. Eerst geschiedt die voor bepaalde tijd, maximaal    voor een academiejaar. Deze aanwerving voor bepaalde tijd is    verlengbaar voor hoogstens een academiejaar. Op het einde van de    aanwerving of de aanwervingen bedoeld in het eerste lid, wordt het    personeelslid dat opnieuw moet worden aangeworven, voor onbepaalde    tijd aangeworven, voor zover het personeelslid een hoofdambt    uitoefent. De aanwerving voor onbepaalde tijd kan echter alleen    plaatshebben als de gecumuleerde duur van de aanwervingen voor    bepaalde tijd minimaal één jaar bedraagt.    § 2. Voor een betrekking in het ambt van assistent, vacant verklaard    volgens de procedure bedoeld in artikel 355, worden de tijdelijke    aanwervingen door de inrichtende macht uitgevoerd. Dit gebeurt voor    een termijn van één academiejaar, vijf keer hernieuwbaar op het gebied    van muziek, en voor een termijn van twee academiejaren, twee keer    hernieuwbaar, wat de andere gebieden betreft.     Art. 364.§ 1. Niemand kan tijdelijk in dienst worden aangeworven als    hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet bij de aanwerving: 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese    Unie, behoudens door de Regering toe te kennen vrijstelling;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen voor het toe te    kennen ambt, zoals bepaald in artikel 82;4° a) indien het over een aanwerving gaat voor bepaalde tijd, bij de    indiensttreding een medisch attest overleggen dat niet langer dan zes    maanden tevoren werd opgegeven en waaruit blijkt dat de gezondheid van    de kandidaat in een zodanige toestand verkeert, dat hij de gezondheid    van de studenten en andere personeelsleden niet in gevaar kan brengen;b) indien het over een aanwerving voor onbepaalde tijd gaat, een    medisch onderzoek hebben ondergaan met als doel de lichamelijke    geschiktheid na te gaan, vastgesteld door de Regering;5° in regel zijn met de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de    taalregeling;6° van onberispelijk gedrag zijn;7° aan de dienstplichtwetten voldoen.   § 2. Bij de eerste aanwerving in het onderwijs, legt het personeelslid    de eed af met de woorden bedoeld in artikel 2 van het decreet van 20    juli 1831. Onderafdeling 2. - Aanwerving voor bepaalde tijd van (hoog)leraren en    begeleiders     Art. 365.Niemand kan tijdelijk worden aangeworven in het ambt van    (hoog)leraar of begeleider als hij, op het moment van deze aanwerving,    naast de voorwaarden bedoeld in artikel 364, niet aan de volgende    voorwaarden voldoet : 1° een pedagogisch en artistiek project overleggen en dit aan de    Wervingscommissie voorleggen;2° een nuttige ervaring buiten het onderwijs van vijf jaar hebben    opgedaan binnen een artistiek domein voor de betrekkingen van    (hoog)leraar voor kunstlessen en begeleider;3° een nuttige ervaring buiten het onderwijs van twee jaar hebben    opgedaan voor de betrekkingen van (hoog)leraar technische cursussen.   De nuttige ervaring buiten het onderwijs opgedaan, bedoeld in de leden    1, 2 en 3, moet een verband hebben met de toe te kennen cursus.     Art. 366.§ 1. Uiterlijk op het einde van de examenzittijd in juni,    stelt de directeur van de hogere kunstschool een verslag op over de    manier waarop het personeelslid zijn taak heeft vervuld. Dit verslag, geviseerd en gedateerd door de betrokkene, wordt naar de    inrichtende macht opgestuurd. Het personeelslid ontvangt een afschrift    ervan. Het verslag draagt, volgens het geval, een van de volgende    vermeldingen : « heeft voldaan », « heeft gedeeltelijk voldaan », «    heeft niet voldaan ». Indien het verslag de vermelding « heeft voldaan    » draagt, en de betrekking van het personeelslid dat een vacante    betrekking had, vernieuwd wordt, dan moet die betrekking voor    onbepaalde tijd zijn. Deze vernieuwing gebeurt met voorrang boven elke    verandering van aanstelling, ambt, mutatie of opdrachtuitbreiding. Wanneer de directeur van de hogere kunstschool geen verslag heeft    opgesteld met als vermelding « heeft voldaan », moet de inrichtende    macht het personeelslid horen vooraleer een beslissing te nemen. Bij    deze hoorzitting, kan het personeelslid bijgestaan worden of    vertegenwoordigd worden door een advocaat, door een verdediger gekozen    onder de in actieve dienst zijnde of gepensioneerde personeelsleden    van het onderwijs van de inrichtende macht of door een    vertegenwoordiger van een representatieve vakvereniging. De procedure    wordt voortgezet wanneer het personeelslid weigert het verslag te    viseren of niet naar de hoorzitting komt. Indien het verslag de vermelding « heeft gedeeltelijk voldaan »    draagt, en de betrekking van het personeelslid dat een vacante    betrekking uitoefende, verlengd wordt, is dit verplicht tijdelijk en    voor bepaalde tijd. Wanneer de betrokken betrekking vacant blijft in    het begin van het academiejaar, geschiedt de vernieuwing voor maximal    een academiejaar met voorrang boven elke verandering van aanstelling,    ambt, mutatie of opdrachtuitbreiding. Indien het door de directeur van de hogere kunstschool opgesteld    verslag de vermelding « heeft niet voldaan » draagt, kan de    inrichtende macht geenszins deze aanwerving vernieuwen. Bij gebrek aan een verslag, wordt het personeelslid geacht een verslag    te hebben ontvangen met als vermelding « heeft voldaan ».    § 2. Wanneer over het personeelslid een verslag is opgesteld met als    kenmerk « heeft gedeeltelijk voldaan » en zijn betrekking wordt    vernieuwd voor een academiejaar maximaal, zijn er voor de directeur    van de hogere kunstschool slechts twee evaluatiemogelijkheden: een    verslag met de vermelding « heeft voldaan » of een verslag met de    vermelding « heeft niet voldaan ». Onderafdeling 3. - Aanwerving voor bepaalde tijd van de assistenten     Art. 367.Niemand kan tijdelijk worden aangeworven voor een ambt van    assistent als hij op het moment van deze aanwerving niet aan de    voorwaarden bedoeld in artikel 364 voldoet en als hij geen pedagogisch    of artistiek project ingediend en voorgesteld heeft aan de    Wervingscommissie.     Art. 368.De kandidaturen voor een ambt van assistent worden    onderzocht door de Wervingscommissie bedoeld in de artikelen 15 en 63    tot 67 van dit decreet. Na onderzoek van de door de kandidaten    voorgelegde projecten, selecteert de Commissie de kandidaten die in    aanmerking komen voor een individueel interview. De Wervingscommissie    geeft een gemotiveerd verslag voor elke kandidaat aan de pedagogische    beheersraad. De directeur geeft het verslag, samen met het advies van    de pedagogische beheersraad, aan de inrichtende macht door. Onderafdeling 4. - Aanwerving voor onbepaalde tijd van de    (hoog)leraren en begeleiders     Art. 369.In het begin van het academiejaar worden de personeelsleden    tijdelijk aangeworven voor een onbepaalde duur door de inrichtende    macht op de voordracht van de directeur van de hogere kunstschool, na    advies van de pedagogische beheersraad. Onderafdeling 5. - Afdanking     Art. 370.§ 1. De inrichtende macht kan elk personeelslid tijdelijk    aangeworven voor onbepaalde tijd, afdanken zonder opzegging, wegens    een zware tekortkoming. Als zware tekortkoming wordt elke tekortkoming beschouwd die elke    professionele medewerking tussen het personeelslid en de inrichtende    macht onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.    § 2. Vanaf het moment dat de inrichtende macht op de hoogte is van de    elementen die de zware tekortkoming kunnen staven, roept hij bij een    ter post aangetekende brief het personeelslid op voor een hoorzitting    die plaats moet grijpen minstens vijf dagen en hoogstens tien dagen na    de verzending van de oproepingsbrief. De procedure verloopt verder    wanneer het personeelslid niet naar de hoorzitting komt.    § 3. Indien de inrichtende macht beschouwt dat voldoende elementen de    zware tekortkoming staven, kan hij de afdanking uitvoeren binnen de    drie dagen volgend op de datum van de hoorzitting. De afdanking gaat    vergezeld van het bewijs dat de feiten werkelijk zijn gebeurd. Zij    wordt ofwel bij gerechtsdeurwaardersexploot, ofwel bij een ter post    aangetekende brief, die uitwerking heeft met ingang van de derde    werkdag volgend op de datum van de verzending, aan de andere partij    meegedeeld.    § 4. Bij de hoorzitting mag het personeelslid begeleid of    vertegenwoordigd worden door een vertegenwoordiger van een    representatieve vakvereniging, door een advocaat of door een    verdediger gekozen onder de in dienstactiviteit zijnde leden of    gepensioneerde leden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.     Art. 371.Mits een opzeggingstermijn van vijftien dagen, kan de    inrichtende macht een einde maken aan de opdracht van een tijdelijk    personeelslid voor een bepaalde duur, op gemotiveerde voordracht van    de directeur van de hogere kunstschool na advies van de pedagogische    beheersraad. Het personeelslid wordt vooraf gehoord door de    inrichtende macht. De procedure verloopt verder wanneer het    personeelslid niet naar de hoorzitting komt.     Art. 372.§ 1. De inrichtende macht kan elk personeelslid tijdelijk    aangeworven voor onbepaalde tijd ontslaan, zonder opzegging, wegens    een zware tekortkoming. Als zware tekortkoming wordt elke tekortkoming beschouwd die elke    professionele samenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende    macht onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.    § 2. Vanaf het moment dat de inrichtende macht op de hoogte is van de    elementen die de zware tekortkoming staven, roept hij bij een ter post    aangetekende brief het personeelslid op voor een hoorzitting die    plaats moet grijpen minstens vijf dagen en hoogstens tien dagen na de    verzending van de oproepingsbrief. De procedure verloopt verder    wanneer het personeelslid niet naar de hoorzitting komt.    § 3. Indien de inrichtende macht oordeelt dat voldoende elementen de    zware tekortkoming staven, kan hij de afdanking uitvoeren binnen de    drie dagen volgend op de datum van de hoorzitting. De afdanking gaat    vergezeld van het bewijs dat de feiten werkelijk zijn gebeurd. Zij    wordt ofwel bij gerechtsdeurwaardersexploot, ofwel bij een ter post    aangetekende brief, die uitwerking heeft met ingang van de derde    werkdag na de verzending, aan de andere partij meegedeeld.    § .4. Bij de hoorzitting kan het personeelslid begeleid of    vertegenwoordigd worden door een vertegenwoordiger van een    representatieve vakvereniging, door een advocaat of door een    verdediger gekozen onder de in dienstactiviteit zijnde of    gepensioneerde leden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.     Art. 373.Een personeelslid tijdelijk aangeworven voor onbepaalde tijd    kan afgedankt worden door de inrichtende macht. De opzeggingstermijn bedraagt minstens drie maanden voor het    personeelslid aangeworven voor onbepaalde tijd sinds minder dan vijf    jaar. De termijn wordt vermeerderd met minstens drie maanden vanaf het begin    van elke nieuwe wervingsperiode van vijf jaar bij dezelfde inrichtende    macht. Het tijdelijk personeelslid voor onbepaalde tijd aangeworven, tegen    wie een gemotiveerd afdankingsvoorstel wordt geformuleerd, kan binnen    de tien dagen een schriftelijke klacht indienen bij de inrichtende    macht die ervan ontvangst bericht. De inrichtende macht stuurt, op de dag van ontvangst, de klacht door    naar de raad van beroep. Het beroep is niet schorsend. Het personeelslid en de inrichtende macht worden gehoord door de raad    van beroep. Het personeelslid mag bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een    vertegenwoordiger van een representatieve vakvereniging, door een    advocaat of door een verdediger gekozen onder de in dienstactiviteit    zijnde of gepensioneerde personeelsleden van het vrij gesubsidieerd    onderwijs. De inrichtende macht mag bijgestaan of vertegenwoordigd worden door    een advocaat, door een verdediger uitgekozen onder de leden van de    inrichtende machten van een hogere kunstschool van dezelfde aard of    door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van de    inrichtende machten behartigt. Het niet-verschijnen van het personeelslid of van zijn    vertegenwoordiger, alsmede het niet-verschijnen van de inrichtende    macht of van haar vertegenwoordiger bij de hoorzitting, verhindert de    raad niet zich uit te spreken. De raad van beroep geeft zijn gemotiveerd advies aan de inrichtende    macht binnen een termijn van één maand vanaf de datum van ontvangst    van de klacht. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen een    termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies. De afdanking wordt gemotiveerd, op straffe van nietigheid.  Afdeling 2. - Mandaten    Onderafdeling 1. - Mandaat van lector     Art. 374.Het mandaat van lector wordt toegekend door de inrichtende    macht op de voordracht van de directeur, na advies van de pedagogische    beheersraad, voor een bepaalde duur.     Art. 375.Wanneer het mandaat overeenkomt met een opdracht gelijk aan    of hoger dan een halve volledige opdracht, is de duur beperkt tot zes    maanden. In de andere gevallen is hij beperkt tot negen maanden. Onderafdeling 2. - Mandaat van adjunct-directeur     Art. 376.Het mandaat van adjunct-directeur wordt toegekend door de    inrichtende macht voor een vernieuwbare termijn van vijf jaar.     Art. 377.Niemand kan een mandaat krijgen om een ambt uit te oefenen    van adjunct-directeur als hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet    : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese    Unie, behoudens door de Regering toe te kennen vrijstelling;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° indien het over een eerste aanwerving gaat voor bepaalde tijd, bij    de indiensttreding een medisch attest overleggen dat niet langer dan    zes maanden tevoren werd opgegeven en waaruit blijkt dat de gezondheid    van de kandidaat in een zodanige toestand verkeert, dat hij de    gezondheid van de studenten en andere personeelsleden niet in gevaar    kan brengen;4° van onberispelijk gedrag zijn;5° aan de dienstplichtwetten voldoen;6° een pedagogisch en artistiek project betreffende het bedoelde    mandaat indienen en aan de Wervingscommissie voorstellen.    Art. 378.De kandidaturen voor een mandaat in een ambt van    adjunct-directeur worden onderzocht door de Wervingscommissie bedoeld    in de artikelen 15 en 63 tot 67 van dit decreet. Zij beoordeelt het    curriculum vitae van de kandidaten en onderzoekt hun pedagogisch en    artistiek project. Na het onderzoek van de projecten, selecteert de    Commissie de kandidaten die in aanmerking komen voor een individueel    interview. De Wervingscommissie dient een gemotiveerd verslag in voor    elke kandidaat aan de pedagogische beheersraad. De directeur zendt het    verslag, samen met het advies van de pedagogische beheersraad, naar de    inrichtende macht over. Onderafdeling 3. - Mandaat van directeur     Art. 379.Het mandaat van directeur wordt toegekend door de    inrichtende macht voor een termijn van vijf jaar. Dit mandaat is    hernieuwbaar op basis van een evaluatie gevoerd door de pedagogische    beheersraad bedoeld in artikel 16.     Art. 380.Niemand kan een mandaat krijgen om een ambt van directeur    uit te oefenen als hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese    Unie, behoudens door de Regering toe te kennen vrijstelling;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° indien het over een eerste aanwerving gaat voor bepaalde tijd, bij    de indiensttreding een medisch attest overleggen dat niet langer dan    zes maanden tevoren werd opgegeven en waaruit blijkt dat de gezondheid    van de kandidaat in een zodanige toestand verkeert, dat hij de    gezondheid van de studenten en andere personeelsleden niet in gevaar    kan brengen;4° van onberispelijk gedrag zijn;5° aan de dienstplichtwetten voldoen;6° een pedagogisch en artistiek project betreffende het bedoelde    mandaat indienen en aan de Wervingscommissie voorstellen.    Art. 381.De kandidaturen voor een mandaat in een ambt van directeur    worden onderzocht door de Wervingscommissie bedoeld in de artikelen 15    en 63 tot 67 van dit decreet. In afwijking van artikel 66 van dit    decreet, wordt deze commissie voorgezeten door de vertegenwoordiger    van de inrichtende macht of zijn afgevaardigde. De Wervingscommissie    beoordeelt het curriculum vitae van de kandidaten en onderzoekt hun    pedagogisch en artistiek project. Na het onderzoek van de projecten,    selecteert de Commissie de kandidaten die in aanmerking komen voor een    individueel interview. De Wervingscommissie dient een gemotiveerd    verslag in voor elke kandidaat van de pedagogische beheersraad. In    afwijking van de artikelen 17 en 19 van dit decreet, wordt deze    pedagogische beheersraad voorgezeten door de vertegenwoordiger van de    inrichtende macht of zijn afgevaardigde. De voorzitter zendt het verslag, samen met het advies van de    pedagogische beheersraad, naar de inrichtende macht over. Onderafdeling 4. - Vervroegde beëindiging van de mandaten van    directeur en adjunct-directeur     Art. 382.De inrichtende macht kan vervroegd een einde maken aan elk    mandaat van een directeur of een adjunct-directeur die niet deel    uitmaakt van het onderwijzend personeel definitief aangeworven    overeenkomstig de bepalingen inzake afdanking bedoeld in de artikelen    370 en 372 van dit decreet. Het onderwijzend personeelslid dat definitief aangeworven is, kan van    zijn mandaat van directeur of adjunct-directeur worden ontheven bij    beslissing van de inrichtende macht.  Afdeling 4. - Aanwerving in vast verband in een ambt van (hoog)leraar    of begeleider     Art. 383.Het personeelslid wordt in vast verband aangeworven door de    inrichtende macht, voor het ambt waarvoor hij zich kandidaat stelt,    als hij een gemotiveerd voorstel tot aanwerving in vast verband van de    directeur gekregen heeft, op advies van de pedagogische beheersraad.     Art. 384.Niemand kan in vast verband worden aangeworven als hij niet    aan de volgende voorwaarden voldoet bij de definitieve aanwerving : 1° Belg zijn of onderdaan van een andere lidstaat van de Europese    Unie, behoudens door de Regering toe te kennen vrijstelling;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen voor het te begeven    ambt, zoals bedoeld in artikel 82;4° over de vereiste lichamelijke geschiktheid beschikken,    gecontroleerd door de Administratieve Gezondheidsdienst;5° in regel zijn met de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de    taalregeling;6° van onberispelijk gedrag zijn;7° aan de dienstplichtwetten voldoen;8° tijdelijk aangeworven zijn voor onbepaalde tijd;9° deze betrekking als hoofdambt bezetten;10° aan de anciënniteitsvoorwaarden voldoen, vastgesteld bij artikel    10, § 7 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur    van het hoger onderwijs, en, voor de (hoog)leraren artistieke of    technische cursussen, aan de voorwaarde van nuttige ervaring voldoen    binnen een artistieke of technische praktijk bedoeld in artikel 365    van dit decreet.    Art. 385.De inrichtende macht werft in vast verband het tijdelijk    voor onbepaalde tijd aangeworven personeelslid aan dat, voor het    betrokken ambt en de te kennen cursussen, de grootste    dienstanciënniteit, zoals bedoeld in artikel 410, telt. Het personeelslid kan drie jaar dienstanciënniteit, verkregen in vast    verband in een ander niveau van het onderwijs van hetzelfde net en van    dezelfde aard, laten gelden voor de berekening van de in lid 1    bedoelde dienstanciënniteit.  Afdeling 5. - Opdrachtuitbreiding     Art. 386.Wanneer de betrekking bedoeld in artikel 355 wordt toegekend    bij opdrachtuitbreiding aan een personeelslid in vast verband    aangeworven in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen,    wordt deze opdrachtuitbreiding onmiddellijk uitgevoerd in de    hoedanigheid van tijdelijk personeelslid voor onbepaalde tijd. Wanneer de betrekking bedoeld in artikel 355 bij opdrachtuitbreiding,    op advies van de Wervingscommissie bedoeld in de artikelen 15 en 63    tot 67 van dit decreet, wordt toegekend aan een onderwijzend    personeelslid in vast verband aangeworven binnen dezelfde instelling,    binnen hetzelfde ambt en andere toe te kennen cursussen waarvoor het    personeelslid over een bekwaamheidsbewijs beschikt, wordt deze    opdrachtuitbreiding uitgevoerd in de hoedanigheid van tijdelijk    personeelslid voor onbepaalde tijd.  Afdeling 6. - Mutatie     Art. 387.De inrichtende macht die een vacante betrekking toe te    kennen heeft, kan de mutatie aan een personeelslid toekennen dat die    aanvraagt in antwoord op de oproep bedoeld in artikel 355. De    aanvragen om mutatie worden bij een ter post aangetekende brief    opgestuurd. Er wordt rekening gehouden met de aanvragen om mutatie die    ingediend worden in de vorm en binnen de termijn vastgesteld bij de    oproep bedoeld in het eerste lid. De tijdelijke mutatie kan echter slechts met de instemming, volgens    het geval, van de inrichtende machten van de twee betrokken    Kunstscholen gebeuren.     Art. 388.De aanvraag om mutatie in een ambt van (hoog)leraar of    begeleider wordt onderzocht door de Wervingscommissie die een advies    uitbrengt aan de pedagogische beheersraad van de hogere kunstschool    die over de betrekking waarnaar wordt gesolliciteerd, beschikt. De    directeur van de hogere kunstschool stuurt het gemotiveerd verslag van    de pedagogische beheersraad door naar de inrichtende macht. De inrichtende macht beslist over de aanvraag om mutatie.     Art. 389.Op het einde van het academiejaar in de nieuwe hogere    kunstschool en op advies van de pedagogische beheersraad, stelt de    directeur aan de inrichtende macht voor het personeelslid dat een    tijdelijke mutatie gekregen had, een aanstelling in vast verband te    geven. Indien dit niet het geval is, komt het betrokken personeelslid    terug naar de school waar hij werkte voordat hij zijn mutatie    aanvroeg.  Afdeling 7. - Overneming van een hogere kunstschool van een andere    inrichtende macht     Art. 390.§ 1. In geval van overneming door een vrije gesubsidieerde    inrichtende macht van een vrije gesubsidieerde hogere kunstschool of    van een deel van een vrije gesubsidieerde hogere kunstschool, zijn de    volgende bepalingen van toepassing : 1° De personeelsleden die in vast verband aangeworven zijn en hun ambt    uitoefenen op het moment van de overneming, worden van rechtswege    vastbenoemd personeelslid in de overeenkomstige ambten binnen de    inrichtende macht die overneemt;2° de personeelsleden die in vast verband aangeworven zijn in een    hogere kunstschool die, op het moment van de overneming, een mandaat    uitoefenen van directeur of adjunct-directeur, worden terug    aangeworven voor het ambt waarvoor ze in vast verband waren    aangeworven voordat ze hun mandaat uitoefenden;3° de werkelijke diensten gepresteerd voor de overneming door de    personeelsleden bedoeld in 1° en 2° worden gelijkgesteld met    werkelijke diensten gepresteerd als personeelslid van de inrichtende    macht die overneemt.   De overnemingsovereenkomst te sluiten tussen de betrokken inrichtende    machten kan bijkomende regels vaststellen bij de hierboven vermelde    bepalingen en, in voorkomend geval, overnemingvoorwaarden bepalen voor    de tijdelijk aangeworven personeelsleden.    § 2. De voorwaarden voor de overneming door een inrichtende macht van    het vrij gesubsidieerd onderwijs, van een officiële gesubsidieerde    hogere kunstschool of van een hogere kunstschool van de Franse    Gemeenschap of voor de overneming van een deel van een officiële    gesubsidieerde hogere kunstschool of een deel van een hogere    kunstschool van de Franse Gemeenschap zullen worden vastgesteld    volgens een overeenkomst te sluiten tussen de betrokken inrichtende    machten.  Afdeling 8. - Fusies van de hogere kunstscholen    Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen     Art. 391.De dienstanciënniteit scheidt de betrokken personeelsleden    en, bij gelijke dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit. Bij gelijke    dienst- en ambtsanciënniteit, gaat de voorrang naar het oudste    personeelslid. Onderafdeling 2. - Bepalingen toepasselijk op de personeelsleden    waarvan de hogere kunstschool een fusie op gelijke voet ondergaat     Art. 392.§ 1. De personeelsleden van de gefusioneerde scholen worden    aangeworven op de school die uit de fusie op gelijke voet is ontstaan,    binnen de perken van de beschikbare betrekkingen en in de volgende    volgorde : 1° de leden van het onderwijzend personeel definitief aangeworven in    het ambt dat zij uitoefenen;2° de leden van het onderwijzend personeel tijdelijk voor onbepaalde    tijd aangeworven in het ambt dat zij uitoefenen;3° de leden van het onderwijzend personeel die een verandering van    voorlopige aanstelling genieten.   § 2. De personeelsleden bedoeld in § 1, 1°, die niet kunnen worden    aangesteld, worden wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking    gesteld. De in § 1, 3°, bedoelde personeelsleden die geen verandering van    aanstelling kunnen genieten, worden terug ter beschikking gesteld    wegens ontstentenis van betrekking. Onderafdeling 3. Bepalingen van toepassing op de personeelsleden    waarvan de hogere kunstschool een fusie door overneming ondergaat.     Art. 393.Voor de toepassing van deze onderafdeling, moet verstaan    worden onder : 1° School A : de hogere kunstschool die één of meer andere hogere    kunstscholen overneemt;2° School B : de hogere kunstschool(scholen) die wordt(worden)    overgenomen.    Art. 394.De leden van het onderwijzend personeel van School B die in    vast verband aangeworven zijn in het ambt dat ze uitoefenen in die    hoedanigheid en de leden van het onderwijzend personeel van School B    die een verandering van tijdelijke aanstelling genieten, worden    respectievelijk ter beschikking gesteld en opnieuw ter beschikking    gesteld wegens ontstentenis van betrekking op de datum van de fusie. Er wordt, uiterlijk de dag voor de fusie door overneming, een einde    gemaakt aan de prestaties die de leden van het onderwijzend personeel,    niet bedoeld in het vorige lid, uitoefenen in School B.     Art. 395.De beschikbare betrekkingen in School A worden toegekend op    de dag van de fusie, in de volgende volgorde: 1° aan de leden van het onderwijzend personeel van School A in vast    verband aangeworven voor het ambt dat ze in die hoedanigheid    uitoefenen;2° aan de leden van het onderwijzend personeel van School A tijdelijk    aangeworven voor onbepaalde tijd in het ambt dat ze in die    hoedanigheid uitoefenen;3° aan de leden van het onderwijzend personeel die een verandering van    tijdelijke aanstelling genieten in School A in het ambt waarvoor ze in    vast verband worden aangeworven;4° door verandering van tijdelijke aanstelling, aan de leden van het    onderwijzend personeel van School B, in vast verband aangeworven voor    het ambt dat ze in deze hoedanigheid uitoefenden;5° aan de leden van het onderwijzend personeel van School B tijdelijk    aangeworven voor onbepaalde tijd voor het ambt waarvoor ze zijn    aangeworven;6° aan de leden van het onderwijzend personeel die een verandering van    tijdelijke aanstelling genieten in School B in het ambt waarvoor ze in    vast verband zijn aangeworven.   § 2. De personeelsleden bedoeld in § 1, 4°, aan wie geen betrekking    kan worden toegekend, blijven ter beschikking wegens ontstentenis van    betrekking. De personeelsleden bedoeld in § .1., 6° die geen verandering van    aanstelling kunnen genieten, worden ter beschikking gesteld wegens    ontstentenis van betrekking.     Art. 396.Voor zover een vacante betrekking hun kan worden toegekend    in School A, worden de personeelsleden bedoeld in artikel 395, § 1, 3°    en 4°, in deze School op de datum van de fusie gereaffecteerd.    HOOFDSTUK IV. - Opschorting van de aanwerving  Art. 397.Onverminderd de van kracht zijnde reglementering, wordt de    uitvoering van de aanwerving opgeschort : 1° gedurende de periode van werkonderbreking en verlof wegens    bevalling;2° gedurende de tijd die, voor het personeelslid, nodig is om te    zetelen als adviseur of sociale rechter voor de arbeidshoven en    -rechtbanken;3° gedurende de periode van oproeping of wederoproeping van het    personeelslid onder de wapens;4° gedurende het verblijf van het personeelslid in een centrum voor    werving en selectie;5° gedurende de observatie in een inrichting van de gezondheidsdienst    van het leger;6° gedurende de ziekenhuisopname in een militaire inrichting ten    gevolge van een ongeluk of een ziekte die opgelopen of verergerd is    gedurende het medisch onderzoek of de selectieproeven;7° voor de duur van de dienst gepresteerd bij de civiele bescherming;8° gedurende de uitvoering van de dienst opgelegd aan de    gewetensbezwaarde;9° gedurende de periode tijdens welke het onmogelijk was voor het    personeelslid om zijn werk te verrichten ten gevolge van een ziekte of    een ongeluk.    Art. 398.Op aanvraag van het personeelslid, is de inrichtende macht    ertoe gehouden hem vrijaf te geven ten vroegste vanaf de zevende week    voor de vermoede bevallingsdatum. Het personeelslid geeft hem uiterlijk acht weken voor de vermoede    bevallingsdatum een medisch attest dat deze datum bevestigt. Indien de bevalling slechts voorkomt na de datum voorzien door de    arts, wordt het verlof verlengd tot de werkelijke datum van de    bevalling. Het personeelslid mag geen enkele arbeid verrichten vanaf de zevende    dag voor de vermoede bevallingsdatum tot het einde van een periode van    acht weken die begint op de dag van de bevalling. De arbeidsonderbreking wordt op haar aanvraag verlengd, na de achtste    week, voor een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de    periode gedurende welke zij verder heeft gewerkt vanaf de zevende week    voor de exacte datum van de bevalling. Deze periode is, in geval van    vroeggeboorte, verminderd met het aantal dagen gedurende welke zij    gewerkt heeft in de periode van zeven dagen voor de bevalling. Wanneer echter het pasgeboren kind in het ziekenhuis moet blijven    gedurende ten minste acht weken vanaf de geboorte, kan het    personeelslid de verlenging van arbeidsonderbreking waar ze recht op    heeft, uitstellen tot het moment waarop het pasgeboren kind thuiskomt. Daartoe geeft het personeelslid aan de inrichtende macht : 1° bij de hervatting van het werk, een attest van het ziekenhuis, dat    bevestigt dat het pasgeboren kind in het ziekenhuis is opgenomen sinds    minstens acht weken;2° op het moment van de aanvraag om verlenging van    arbeidsonderbreking, een attest van het ziekenhuis dat de datum van    ontslag van het pasgeboren kind bevestigt.   Het personeelslid bewaart zijn recht op de verlenging van    werkonderbreking in geval van overlijden van zijn kind binnen het jaar    van zijn geboorte.     Art. 399.In geval van ziekte of ongeval, moet het personeelslid,    behalve ingeval van overmacht, onmiddellijk de inrichtende macht op de    hoogte brengen van zijn arbeidsongeschiktheid. Indien een bijkomende regel van de bevoegde paritaire commissie die    bindend is geworden, overeenkomstig artikel 437, het voorschrijft of,    bij gebrek aan zulk voorschrift, indien de inrichtende macht hem ertoe    uitnodigt, geeft het personeelslid deze laatste een medisch attest. Behalve bij overmacht, stuurt hij het of geeft hij het af binnen de    twee werkdagen vanaf de dag van arbeidsongeschiktheid of de dag van    ontvangst van de uitnodiging, behalve indien een andere termijn    vastgesteld is door een collectieve arbeidsovereenkomst of door het    arbeidsreglement. Wanneer het getuigschrift opgesteld is na de    opgelegde termijn, kan het personeelslid zijn bezoldiging verliezen    voor de dagen van ongeschiktheid voorafgaand aan het geven of opsturen    van een attest. Daarenboven mag het personeelslid niet weigeren een arts te ontvangen    die afgevaardigd en bezoldigd wordt door de inrichtende macht, noch    zich te laten onderzoeken. Behalve indien de huisarts van het    personeelslid beschouwt dat zijn gezondheidstoestand hem niet toelaat    zich te verplaatsen, moet het personeelslid, als hij ertoe wordt    uitgenodigd, naar de arts gaan die afgevaardigd en bezoldigd wordt    door de inrichtende macht. De reiskosten van het personeelslid zijn    ten laste van de inrichtende macht. De arts die afgevaardigd en bezoldigd wordt door de inrichtende macht    kijkt na of de arbeidsongeschiktheid werkelijk is, houdende rekening    met het feit dat alle andere vaststellingen beschermd worden door het    beroepsgeheim.    HOOFDSTUK V. - Administratieve standen van de (hoog)leraren en de    begeleiders Afdeling 1. - Algemene bepalingen     Art. 400.Het personeelslid bevindt zich in een van de volgende    administratieve standen: 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° terbeschikkingstelling. Afdeling 2. - Dienstactiviteit     Art. 401.Het personeelslid wordt altijd geacht zich in    dienstactiviteit te bevinden behoudens uitdrukkelijke bepaling waarbij    hij in een andere administratieve stand of een dienststand wordt    ingedeeld.     Art. 402.Het personeelslid in actieve dienst heeft recht op een    weddetoelage en op de bevordering tot een hogere wedde. Hij kan zijn aanspraken laten gelden op een aanwerving in vast verband    of voor de uitoefening van een mandaat als directeur of    adjunct-directeur. Hij krijgt van de inrichtende macht verlof binnen dezelfde voorwaarden    als op de hogere kunstscholen van de Franse Gemeenschap. Elk verlof waarvoor een beslissing van de Regering nodig is om de    bezoldiging te kunnen genieten in de hogere kunstscholen van de Franse    Gemeenschap, moet door de inrichtende macht ter goedkeuring aan de    Regering worden voorgelegd.     Art. 403.De Regering stelt de vakantieregeling van de personeelsleden    van de hogere kunstscholen vast. De personeelsleden hebben recht op minimaal twaalf weken vakantie per    academiejaar.  Afdeling 3. - Non-activiteit     Art. 404.Een personeelslid bevindt zich in de stand non-activiteit    wanneer schorsing bij tuchtmaatregel op hem is toegepast.  Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling     Art. 405.Een personeelslid kan ter beschikking worden gesteld door    zijn inrichtende macht onder dezelfde voorwaarden als in de hogere    kunstscholen van de Franse Gemeenschap. Elke terbeschikkingstelling    waarvoor een beslissing van het bevoegd Regeringslid, of van diens    gemachtigde, nodig is om een bezoldiging te kunnen genieten in de    hogere kunstscholen van de Gemeenschap, wordt door de inrichtende    macht ter goedkeuring aan dezelfde overheid voorgelegd.    HOOFDSTUK VI. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van    betrekking en gedeeltelijk opdrachtverlies Afdeling 1. - Voorafgaande maatregelen     Art. 406.§ 1. Wanneer een cursus gewijzigd wordt door de Regering, na    advies van de Hoge Kunstraad, op eigen initiatief of op aanvraag van    de inrichtende macht van de hogere kunstschool, wordt het    personeelslid, dat in vast verband aangeworven is voor deze cursus,    ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of bij    gedeeltelijk opdrachtverlies als hij het bekwaamheidsbewijs niet heeft    om deze cursus te geven.    § 2. Wanneer een onderwijsactiviteit geheel of gedeeltelijk niet meer    georganiseerd wordt omdat geen enkele student ervoor ingeschreven is    of omdat het aantal ingeschreven studenten verminderd is, wordt het    personeelslid belast met de betrokken activiteit ter beschikking    gesteld wegens ontstentenis van betrekking of in gedeeltelijk    opdrachtverlies. In het geval bedoeld in het eerste lid, kan de inrichtende macht geen    ander lid aanwerven om dezelfde onderwijsactiviteit uit te voeren.     Art. 407.§ 1. Een personeelslid dat in vast verband aangeworven is    voor een hoofdambt wordt slechts ter beschikking gesteld wegens    ontstentenis van betrekking of bij gedeeltelijk opdrachtverlies door    de inrichtende macht nadat er een einde werd gemaakt, in de volgorde    hierna vastgesteld, aan de diensten van de personeelsleden die    hetzelfe ambt uitoefenen en dezelfde cursussen geven : 1° in een bijambt op de hogere kunstschool;2° tijdelijk voor bepaalde tijd, op de hogere kunstschool en met    inachtneming van hun dienstanciënniteit;3° tijdelijk voor onbepaalde tijd, op de hogere kunstschool en met    inachtneming van hun dienstanciënniteit.   § 2. Wanneer een personeelslid ter beschikking wordt gesteld wegens    ontstentenis van betrekking of bij gedeeltelijk opdrachtverlies en de    uren van hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen vrij    worden, moet de inrichtende macht die prioritair toekennen aan dit    personeelslid vooraleer de verklaring tot vacante betrekking zoals    bedoeld in artikel 355 te maken. Wanneer een personeelslid in gedeeltelijk opdrachtverlies zijn    kandidatuur stelt voor een vacante betrekking van het ambt waarvoor    hij in vast verband is aangeworven, maar voor andere toe te kennen    cursussen waarvoor hij een vereist bekwaamheidsbewijs bezit of    waarvoor hij een artistieke, professionele of wetenschappelijke    bekendheid heeft verkregen en de betrekking bedoeld in artikel 355 hem    wordt toegekend met inachtneming van de procedure bedoeld in artikel    359, wordt het personeelslid onmiddellijk en definitief titularis van    deze cursussen.     Art. 408.Na de toepassing van de bepalingen bedoeld in artikel 407, §    1, verliest het personeelslid dat in vast verband is aangeworven en    dat de kleinste dienstanciënniteit telt, zijn betrekking of een deel    van zijn opdracht binnen het betrokken ambt en de toe te kennen    cursussen. Het personeelslid kan, in geval van terbeschikkingstelling wegens    ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtverlies, maximaal    tien jaren dienstanciënniteit die in vast verband werd verkregen in    een ander niveau van het onderwijs van hetzelfde net laten gelden voor    de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in het 1ste lid.     Art. 409.Bij gelijke dienstanciënniteit, verliest het jongste    personeelslid zijn betrekking of een deel van zijn opdracht.     Art. 410.De dienstanciënniteit bedoeld in de artikelen 391, 407, 408    en 409 wordt als volgt berekend : 1° alle werkelijke diensten tijdelijk gepresteerd in de hogere    kunstscholen van de inrichtende macht komen in aanmerking voor een    anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen geteld van het begin    tot het einde van de gepresteerde diensten;2° de werkelijke diensten in vast verband gepresteerd in de hogere    kunstscholen van dezelfde inrichtende macht in een ambt met volledige    dienstprestaties, worden geteld per kalendermaand;deze die niet over    een hele maand lopen, tellen niet mee; 3° de werkelijke diensten gepresteerd in een ambt met volledige    dienstprestaties die minstens de helft van het aantal vereiste uren    bedragen van het ambt met volledige dienstprestaties, worden in acht    genomen evenals de diensten gepresteerd in een ambt met volledige    dienstprestaties;4° het aantal dagen behaald in een ambt met onvolledige    dienstprestaties dat niet dit aantal uren telt, wordt met de helft    verminderd;5° dertig dagen vormen een maand;6° de duur van de werkelijke diensten gepresteerd in twee of meer    gelijktijdig uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige    dienstprestaties, kan nooit meer bedragen dan de duur van de diensten    gepresteerd in een ambt met volledige opdracht dat tijdens dezelfde    periode uitgeoefend wordt;7° de duur van de gepresteerde werkelijke diensten die het    personeelslid telt mag nooit twaalf maanden overschrijden per    kalenderjaar;8° het bevallingsverlof en het verlof voor de opvang met het oog op    adoptie en pleegvoogdij worden in acht genomen voor de berekening van    de dienstanciënniteit.Voor de personeelsleden tijdelijk aangeworven,    worden de verlofdagen slechts in acht genomen gedurende de    wervingsperiode.  Afdeling 2. - Gedeeltelijk opdrachtverlies     Art. 411.Wanneer een personeelslid dat een hoofdambt uitoefent binnen    de hogere kunstschool niet meer het aantal uren presteert gelijk aan    het aantal dat hij presteerde toen hij in vast verband werd    aangeworven, wordt hij geacht een gedeeltelijk opdrachtverlies te    ondergaan. Het personeelslid dat een gedeeltelijk opdrachtverlies ondergaat,    blijft ter beschikking van de hogere kunstschool tot hij het aantal    uren bereikt dat gelijk is aan de prestaties die hij leverde voordat    hij geacht werd een gedeeltelijk opdrachtverlies te ondergaan. Hij geniet een weddetoelage.  Afdeling 3. - Terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van    betrekking     Art. 412.§ 1. Met inachtneming van de artikelen 407 tot 409, wordt    een in vast verband aangeworven personeelslid ter beschikking gesteld    wegens ontstentenis van betrekking wanneer de betrekking in hoofdambt    van dit personeelslid wordt afgeschaft. Het personeelslid geniet een wachtgeld gelijk aan zijn laatste    activiteitswedde en kan zijn aanspraken op een mandaat als directeur    of adjunct-directeur gedurende twee academiejaren laten gelden. Vanaf het derde academiejaar, wordt het wachtgeld elk jaar verminderd    met 10 percent, zonder lager te zijn dan zoveel keer een dertigste van    de wedde als een personeelslid dienstjaren telt vanaf zijn    terbeschikkingstelling. Deze beslissing kan niet tot gevolg hebben het wachtgeld te    verminderen tot een bedrag dat lager ligt dan het bedrag van de    werkloosheidsuitkering waarop het bedoeld personeelslid recht zou    hebben als hij de regeling van sociale zekerheid voor werknemers zou    genieten. Voor de toepassing van deze paragraaf moet verstaan worden onder de    dienstjaren, de jaren die gelden voor de vaststelling van het    rustpensioen.    § 2. Het personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van    betrekking blijft ter beschikking van de hogere kunstschool tot hij    hetzelfde aantal uren presteert als zijn prestaties die hij uitoefende    voordat hij ter beschikking werd gesteld. De uitoefening van de taken die hem door de hogere kunstschool worden    toevertrouwd, kan echter niet leiden tot het behoud van de betrekking    van het afgeschafte ambt. Overigens wordt het aantal prestatie-uren tot het passende beloop    verminderd wanneer het wachtgeld van het personeelslid ter beschikking    gesteld wegens ontstentenis van betrekking, beperkt is tot een bepaald    percentage.     Art. 413.§ 1. Het personeelslid dat ter beschikking gesteld is wegens    ontstentenis van betrekking blijft inbegrepen in het aantal    betrekkingseenheden toegekend aan de hogere kunstschool overeenkomstig    artikel 52 van dit decreet.    § 2. Het personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van    betrekking blijft kandidaat voor een verandering van voorlopige    aanstelling in een vacante betrekking van een hogere kunstschool van    hetzelfde net.    § 3. Het personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van    betrekking kan zich kandidaat stellen voor een verandering van    voorlopige aanstelling in een vacante betrekking van een hogere    kunstschool van een ander net. De verandering van voorlopige    aanstelling kan slechts geschieden met de toestemming, volgens het    geval, van de Regering of van de inrichtende machten van beide    betrokken hogere kunstscholen. De verandering van voorlopige    aanstelling schort de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van    betrekking op.     Art. 414.Wanneer een personeelslid ter beschikking wordt gesteld    wegens ontstentenis van betrekking, deelt de directeur van de hogere    kunstschool dit binnen de tien dagen aan de Regering mee. Wanneer een personeelslid in zijn inrichting, wegens ontstentenis van    betrekking, niet meer hetzelfde aantal uren presteert gelijk aan het    aantal waarvoor hij bezoldigd wordt, deelt de directeur van de hogere    kunstschool dit binnen de tien dagen aan de Regering mee.    HOOFDSTUK VII. - Preventieve schorsing  Art. 415.§ 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs    het vereist, kan een procedure voor preventieve schorsing worden    ingesteld ten aanzien van een personeelslid dat in vast verband is    aangeworven : 1° als hij strafrechtelijk wordt vervolgd;2° zodra een tuchtprocedure tegen hem wordt ingesteld door de    inrichtende macht;3° zodra de inrichtende macht hem bij een ter post aangetekende brief    de vaststelling van een onverenigbaarheid meedeelt.   § 2. De preventieve schorsing georganiseerd door dit hoofdstuk is een    louter administratieve maatregel en heeft geen straf tot gevolg. De    schorsing wordt uitgesproken door de inrichtende macht en wordt    gemotiveerd. Zij heeft tot gevolg het personeelslid uit zijn ambt te    verwijderen. Gedurende de preventieve schorsing, blijft het personeelslid in de    administratieve stand dienstactiviteit.    § 3. Voordat een preventieve schorsingsmaatregel wordt getroffen, moet    het personeelslid uitgenodigd worden te worden gehoord door de    inrichtende macht. De oproeping voor de hoorzitting alsmede de motieven die de    preventieve schorsing rechtvaardigen, worden minstens drie werkdagen    voor de hoorzitting aan het personeelslid meegedeeld, ofwel bij een    ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst, die uitwerking    heeft drie werkdagen na de verzendingsdatum, ofwel bij het    overhandigen van de brief met bericht van ontvangst, die uitwerking    heeft op de datum die op het bericht van ontvangst vermeld is. Gedurende de horzitting mag het personeelslid bijgestaan of    vertegenwoordigd worden door een vertegenwoordiger van een    representatieve vakvereniging, door een advocaat of een verdediger    gekozen onder de in dienstactiviteit zijnde of gepensioneerde    personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs. Binnen de drie werkdagen na de dag van de hoorzitting en zelfs als het    personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet werden gehoord, deelt de    inrichtende macht haar beslissing mee aan de betrokkene bij een ter    post aangetekende brief. Als deze beslissing als gevolg heeft het personeelslid preventief te    schorsen, heeft ze uitwerking vanaf de derde werkdag na de datum van    verzending.    § 4. In afwijking van het eerste lid van § .3., kan het personeelslid    onmiddellijk uit zij ambt worden verwijderd in geval van zware    tekortkoming waarvoor er heterdaad is of de bezwaren die hem worden    verweten zodanig ernstig zijn dat het beter is dat het personeelslid,    in het belang van het onderwijs, niet meer op school aanwezig is. De verwijderingsmaatregel moet worden getroffen binnen de drie    werkdagen na de dag waarop de zware tekortkoming of voornoemde    bezwaren werden vastgesteld. Binnen de drie werkdagen na de dag waarop de maatregel tot    onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de inrichtende macht    de procedure voor preventieve schorsing instellen overeenkomstig de    bepalingen van dit artikel. Indien dit niet het geval is, zal de maatregel tot onmiddellijke    verwijdering beëindigd worden op het einde van de voornoemde termijn    en zal het personeelslid alleen opnieuw kunnen worden verwijderd van    de inrichting, voor dezelfde zware tekortkoming of dezelfde bezwaren,    als mits de naleving van de procedure voor de preventieve schorsing    zoals inzonderheid bedoeld in § 3 van dit artikel. Het personeelslid dat onmiddellijk wordt verwijderd, blijft in de    administratieve stand dienstactiviteit.    § 5. In het kader van een tuchtprocedure, kan de duur van de    preventieve schorsing geen jaar overschrijden en loopt in ieder geval    af: 1° na vijfenveertig kalenderdagen, indien het voorstel tot tuchtstraf    bedoeld in artikel 419 niet binnen deze termijn werd meegedeeld aan    het personeelslid;2° de derde werkdag na de mededeling aan het personeelslid van het    voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 419, als dit voorstel de    terechtwijzing, de blaam of de afhouding op wedde is;3° voor een ander voorstel tot tuchtstraf dat verschilt van datgene    bedoeld in punt 2°, veertig kalenderdagen na de mededeling van het    voorstel tot tuchtstraf geformuleerd door de inrichtende macht aan het    personeelslid als deze laatste geen beroep heeft ingediend tegen dit    voorstel;4° voor een voorstel tot tuchtstraf dat ander is als deze bedoeld in    punt 2°, dertig kalenderdagen na de mededeling aan de inrichtende    macht van het advies van de raad van beroep over het voorstel    betreffende de tuchtstraf geformuleerd door de inrichtende macht ten    aanzien van het personeelslid;5° de dag waarop de tuchtstraf uitwerking krijgt.   In het kader van strafrechtelijke vervolgingen of in het kader van een    beroep bij de arbeidsrechtbank tegen de vaststelling van een    onverenigbaarheid, is de duur van de preventieve schorsing niet tot    een jaar beperkt. Wanneer een tuchtprocedure in gang wordt gezet of wordt vedergezet na    een gerechtelijke beslissing tot definitieve strafrechtelijke    veroordeling, begint de termijn van een jaar bedoeld in het eerste lid    slechts te lopen vanaf de uitspraak van de definitieve veroordeling.    § 6. In het kader van een tuchtprocedure, moet de preventieve    schorsing schriftelijk worden bevestigd door de inrichtende macht om    de drie maanden vanaf de inwerkingtreding. Deze bevestiging wordt bij een ter post aangetekende brief aan de    betrokken persoon meegedeeld. Indien de preventieve schorsing niet wordt bevestigd binnen de    vereiste termijn, kan het betrokken personeelslid zijn ambt hervatten    nadat hij er de inrichtende macht ervan op de hoogte heeft gebracht    bij een ter post aangetekende brief, ten minste tien werkdagen voor de    effectieve hervatting van het werk. Na ontvangst van deze kennisgeving, kan de inrichtende macht het    behoud van de preventieve schorsing bevestigen volgens de procedure    bedoeld in het tweede lid.     Art. 416.Elk personeelslid dat preventief wordt geschorst, behoudt    zijn recht op een bezoldiging. In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van elk personeelslid    preventief geschorst : 1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van strafrechtelijke    vervolgingen;2° tegen wie een niet definitieve strafrechtelijke veroordeling werd    uitgesproken, waartegen het personeelslid gebruik heeft gemaakt van    zijn gewone beroepsrechten;3° dat een tuchtprocedure ondergaat, in gang gezet of voortgezet ten    gevolge van een definitieve strafrechtelijke veroordeling;4° dat een tuchtprocedure ondergaat wegens een zware tekortkoming    waarvoor er ofwel heterdaad is, ofwel duidelijke bewijzen zijn en    waarvan de beoordeling tot de inrichtende macht toebehoort;5° een voorstel gekregen heeft tot tuchtstraf bedoeld in artikel 419,    4°, 5° en 6°, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.   Deze weddevermindering mag niet als gevolg hebben de wedde te    verminderen tot een bedrag dat lager ligt dan het bedrag van de    werkloosheidsuitkering waarop het personeelslid recht zou hebben als    hij de regeling van de sociale zekerheid voor werknemers zou genieten. Voor de toepassing van het 2e lid, 1° en 2°, krijgt deze    weddevermindering slechts uitwerking op de eerste dag van de maand na    de dag waarop hij verdacht of beklaagd wordt of vanaf de uitspraak van    de definitieve veroordeling. Voor de toepassing van het 2e lid, 3°, wordt deze weddevermindering    die reeds werd uitgevoerd volgens het 2e lid, 1° of 2°, behouden na de    definitieve veroordeling als de inrichtende macht het personeelslid op    de hoogte brengt van zijn voornemen om de tuchtprocedure in gang te    zetten of voort te zetten. Voor de toepassing van het 2e lid, 4°, krijgt de weddevermindering    uitwerking op de eerste dag van de maand na de mededeling van de    toepassing van dit 2e lid, 4°, door de inrichtende macht aan het    personeelslid. Voor de toepassing van het 2e lid, 5°, krijgt deze weddevermindering    uitwerking de dag waarop de inrichtende macht het voorstel tot    tuchtstraf meedeelt.     Art. 417.Op het einde van de tuchtprocedure of de strafrechtelijke    procedure, wordt de maatregel tot vermindering ingetrokken, behalve    als: 1° op het einde van de tuchtvordering de inrichtende macht het    personeelslid straft met een van de sancties bedoeld in artikel 419,    4°, 5° en 6°;2° artikel 455, 2°, b , en 5° wordt toegepast;3° het personeelslid definitief strafrechtelijk wordt veroordeeld, met    of zonder een tuchtprocedure nadien.   Wanneer de maatregel tot weddevermindering ingetrokken wordt bij    toepassing van het eerste lid, krijgt het personeelslid het complement    van zijn initieel afgehouden weddetoelage, vermeerderd met de    verwijlintresten berekend volgens de wettelijke rentevoet en    verschuldigd sinds de dag waarop de vermindering werd uitgevoerd. De bedragen verkregen door het personeelslid gedurende de preventieve    schorsing blijven hem toegewezen. Indien de wedde van het personeelslid verminderd werd bij toepassing    van artikel 416, 2e, 4e of 5e lid, en op het einde van de    tuchtprocedure een sanctie van schorsing bij tuchtmaatregel wordt    uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel    tot vermindering van de wedde, wordt deze laatste ingetrokken voor de    periode die de duur van de schorsing bij tuchtstraf overschrijdt en    krijgt het personeelslid in dit geval het complement van zijn    weddetoelage ten onrechte afgehouden gedurende deze periode,    vermeerderd met de verwijlintresten berekend volgens de wettelijke    rentevoet en verschuldigd sinds de dag van de vermindering. Het 4de lid wordt niet toegepast in het kader van een tuchtprocedure    in gang gezet of voortgezet na een definitieve strafrechtelijke    veroordeling.     Art. 418.De preventieve schorsing wordt aan de Regering bekendgemaakt    opdat de onmiddellijke uitvoering van deze maatregel verzekerd zou    zijn.    HOOFDSTUK VIII. - Tuchtregeling Afdeling 1. - Tuchtstraffen     Art. 419.Als de personeelsleden die definitief aangeworven zijn, hun    plicht niet nakomen, zullen hun de volgende straffen worden opgelegd: 1° de terechtwijzing;2° de blaam;3° de afhouding op de wedde;4° de schorsing bij tuchtmaatregel;5° de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel;6° de afdanking wegens zware tekortkoming.    Art. 420.De tuchtstraffen worden uitgeroepen door de inrichtende    macht van de hogere kunstschool waar het personeelslid in vast verband    is aangeworven. De inrichtende macht deelt van tevoren een voorstel tot tuchtstraf aan    het personeelslid mee. Binnen een termijn van twintig dagen vanaf de kennisgeving, kan het    personeelslid een beroep indienen tegen het voorstel tot tuchtstraf    voor de bevoegde raad van beroep bedoeld in artikel 429. Het beroep schort de procedure op.    § 2. Het personeelslid en de inrichtende macht worden gehoord door de    raad van beroep. Het personeelslid kan worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een    vertegenwoordiger van een representatieve vakvereniging, door een    advocaat of een verdediger van het in dienstactiviteit zijnde of    gepensioneerd personeel van het vrij gesubsidieerd onderwijs. De inrichtende macht mag bijgestaan of vertegenwoordigd worden door    een advocaat, door een verdediger gekozen onder de leden van de    inrichtende machten van een hogere kunstschool van dezelfde aard of    door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze    inrichtende machten behartigt. De niet-verschijning van het personeelslid of zijn vertegenwoordiger,    alsmede de niet-verschijning van de inrichtende macht of zijn    vertegenwoordiger op de vergadering verhindert de raad van beroep niet    zich uit te spreken.    § 3. De raad van beroep geeft een gemotiveerd advies aan het    personeelslid en aan de inrichtende macht binnen een termijn van    negentig dagen vanaf de datum van ontvangst van het beroep ingediend    door het personeelslid. De inrichtende macht vermeldt, in voorkomend geval, de redenen waarom    het advies niet werd gevolgd.     Art. 421.De afhouding op de wedde wordt gedurende minstens een maand    en hoogstens drie maanden toegepast. Ze kan niet één vijfde van de    laatste brutoactiviteitswedde of het laatste bruto wachtgeld    overschrijden.     Art. 422.De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor één    jaar maximaal. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en    geniet de helft van zijn laatste brutoactiviteitswedde of zijn laatste    brutowachtgeld.     Art. 423.De duur van de terbeschikkingsstelling bij tuchtmaatregel    kan niet minder dan één jaar en meer dan vijf jaar zijn. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet gedurende    de eerste twee jaren een wachtgeld waarvan het bedrag gelijk is aan de    helft van de activiteitswedde. Het wachtgeld wordt, zonder ooit dit    laatste bedrag te overschrijden, daarna vastgesteld op het tarief van    het pensioen dat de betrokken persoon zou ontvangen als hij vroeger    zou gepensioneerd zijn. Nadat het personeelslid de helft van zijn straf heeft ondergaan, mag    hij zijn herstel in het onderwijs vragen.     Art. 424.De afhouding op het wachtgeld of de toekenning van een    wachtgeld kan slechts als gevolg hebben dat de wedde van het    personeelslid beperkt wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag    van de werkloosheidsuitkering waarop het personeelslid recht zou    hebben als hij het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers zou    genieten.     Art. 425.De tuchtprocedure kan slechts worden getroffen voor feiten    die werden vastgesteld gedurende het jaar voor de datum waarop de    procedure in gang werd gezet. In geval van strafvordering, moet de tuchtprocedure binnen de zes    maanden van de kennisneming van de definitieve gerechtelijke    beslissing door de overheid die de tuchtstraf moet voorstellen, worden    gestart.     Art. 426.Geen enkele straf kan uitwerking hebben voor de periode die    aan de verklaring voorafgaat.     Art. 427.De strafrechtelijke vordering betreffende de feiten die tot    een tuchtprocedure hebben geleid, schorst de tuchtprocedure en de    uitspraak van de straf, behalve bij heterdaad of als de vastgestelde    feiten, die verbonden zijn aan de professionele activiteit, erkend    zijn door het personeelslid. Wat ook het resultaat van de strafvordering moge zijn, toch oordeelt    de inrichtende macht over de toepassing van de tuchtstraffen. De inrichtende macht is echter voor deze beoordeling gebonden door het    objectieve karakter van de feiten definitief vastgesteld door de    strafrechtelijke beslissing.  Afdeling 2. - Doorhaling van de tuchtstraffen     Art. 428.De doorhaling van de tuchtstraffen wordt van ambtswege    uitgevoerd na een termijn waarvan de duur vastgesteld wordt op : 1° één jaar voor de terechtwijzing en de blaam;2° drie jaar voor de afhouding op de wedde;3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;4° zeven jaar voor de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel.   Het termijn gaat in op de datum van de beslissing inzake tucht. Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf, heeft de doorhaling als    gevolg dat er geen rekening meer kan worden gehouden met de    doorgehaalde tuchtstraf, inzonderheid voor de toegang tot een mandaat    als directeur of adjunct-directeur, of bij de toekenning van de    evaluatie die na de doorhaling plaatsvindt. De doorgehaalde tuchtstraf    wordt geschrapt in het dossier van het personeelslid.    HOOFDSTUK IX. - Raad van beroep  Art. 429.Na de raadpleging van de meest representatieve groeperingen    van de inrichtende machten en de groeperingen van het gesubsidieerd    onderwijspersoneel ingeschreven bij een vakvereniging vertegenwoordigd    bij de Nationale Arbeidsraad, stelt de Regering een raad van beroep in    voor de vrije gesubsidieerde hogere kunstscholen. De raad van beroep stelt haar huishoudelijk reglement vast onder    voorbehoud van de goedkeuring door de Regering.     Art. 430.De raad van beroep behandelt de beroepen ingediend door de    personeelsleden voor elke tuchtstraf alsmede de beroepen ingediend    door de personeelsleden tijdelijk aangeworven voor onbepaalde tijd    tegen een voorstel tot afdanking, zoals bedoeld in artikel 373.     Art. 431.De raad van beroep bestaat uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en    de personeelsleden van de vrije gesubsidieerde hogere kunstscholen.De    Regering benoemt twee plaatsvervangende leden voor ieder werkend lid; 2° een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters;3° een secretaris en een adjunct-secretaris.   Het aantal leden van de raad van beroep alsmede de duur van hun    mandaat worden vastgesteld bij besluit van de Regering; de raad kent    minstens vier werkende leden die de inrichtende machten    vertegenwoordigen en vier werkende leden die de personeelsleden    vertegenwoordigen. De werkende en plaatsvervangende leden van de raad van beroep worden    benoemd door de Regering op de voordracht van de groeperingen waarvan    sprake is in artikel 429. Bij gebrek aan een akkoord tussen deze,    neemt de Regering de beslissing. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters worden gekozen door    de Regering onder de in dienstactiviteit zijnde of gepensioneerde    magistraten.     Art. 432.Zodra een zaak wordt ingevoerd, geeft de voorzitter de lijst    van de werkende en plaatsvervangende leden door aan het personeelslid    en aan de inrichtende macht. Binnen de tien dagen na de ontvangst van    deze lijst, kan het personeelslid of de inrichtende macht de wraking    vragen van maximaal drie leden. Zij kunnen echter niet tegelijkertijd    een werkend lid en zijn twee plaatsvervangers wraken. Een lid mag vragen om te worden ontheven als hij denkt een zedelijk    belang te hebben bij de zaak of als hij denkt dat men over zijn    onpartijdigheid kan twijfelen. De voorzitter beslist over het gevolg    dat moet worden gegeven aan deze aanvraag. Hij kan zo ook van    rechtswege een lid ontheffen om dezelfde redenen. De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en    de plaatsvervangende leden mogen niet zetelen voor een zaak die hun    echtgenoot(ote) of een bloed- of aanverwante, tot en met de vierde    graad, betreft.     Art. 433.De partijen worden opgeroepen door de voorzitter binnen de    twintig dagen volgend op de ontvangst van het beroep. De partijen    mogen worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een raadsman    overeenkomstig de bepalingen, volgens het geval, van artikel 420, § 2    of artikel 373. De raad van beroep kan bevelen een aanvullende enquête in gang te    zetten en de getuigen horen. De in het eerste lid vermelde termijn wordt opgeschort tussen 15 juli    en 15 augustus.     Art. 434.De raad van beroep kan zich slechts uitspreken als tenminste    twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden    die de personeelsleden vertegenwoordigen, aanwezig zijn. De leden die    de inrichtende machten vertegenwoordigen en de leden die de    personeelsleden vertegenwoordigen moeten in gelijk aantal zijn om aan    de stemming te mogen deelnemen. In voorkomend geval, wordt de    gelijkheid hersteld door doorhaling van één of meer leden na loting. Indien het quorum bedoeld in het vorige lid niet wordt bereikt, roept    de voorzitter een nieuwe vergadering bijeen binnen de vijftien dagen. Gedurende deze vergadering kan een beslissing worden genomen welk ook    het aantal aanwezige leden is. Het advies wordt gegeven na een geheime stemming bekomen bij gewone    meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen, is de stem van de    voorzitter beslissend. Voor de toepassing van het derde lid, worden de blanco stemmen en de    onthoudingen niet beschouwd als stemmen.     Art. 435.Het advies van de raad wordt aan de partijen medegedeeld bij    een ter post aangetekende brief binnen de vijf dagen na de vergadering    gedurende welke het werd gegeven. Het advies wordt gemotiveerd.     Art. 436.De werkingskosten van de raad van beroep zijn ten laste van    de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt de vergoedingen waarop de    voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters recht hebben.    HOOFDSTUK X. - Paritaire commissie Afdeling 1. - Algemene bepalingen     Art. 437.Na beraadslaging van de meest representatieve groeperingen    van de inrichtende machten en de personeelsgroeperingen van het vrij    gesubsidieerd hoger kunstonderwijs, ingeschreven bij een vakvereniging    vertegenwoordigd bij de Nationale Arbeidsraad, richt de Regering voor    het vrij confessioneel onderwijs een centrale paritaire commissie op    die bevoegd is voor de hogere kunstscholen. Het besluit van de Regering tot oprichting van deze paritaire    commissie vermeldt de bevoegdheid ervan.     Art. 438.Het algemeen reglement van de paritaire commissies wordt    opgesteld bij een besluit van de Regering. De centrale paritaire    commissie bedoeld in artikel 437 stelt haar bijzonder huishoudelijk    reglement op onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.     Art. 439.De paritaire commissie bestaat uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en    personeelsleden.Er zijn evenveel plaatsvervangende leden als werkende    leden voor elke categorie; 2° een voorzitter en een ondervoorzitter;3° de referendarissen;4° een secretaris en een adjunct-secretaris.   De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de    vertegenwoordigers van de personeelsleden mogen begeleid worden door    technische adviseurs waarvan het maximum aantal zal worden vastgesteld    in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 438. Het aantal leden van elke paritaire commissie alsmede de duur van hun    mandaat worden vastgesteld bij besluit van de Regering. Elke Commissie telt minstens vier werkende leden die de inrichtende    machten vertegenwoordigen en vier werkende leden die het personeel    vertegenwoordigen.     Art. 440.De werkende en plaatsvervangende leden van de Commissie    worden benoemd door de Regering op de voordracht van de groeperingen    waarvan sprake is in artikel 437. Bij gebrek aan een akkoord onder    hen, zal de Regering beslissen. De voorzitter en de ondervoorzitter worden door de Regering gekozen    onder de terzake bevoegde personen, die onafhankelijk moeten zijn ten    opzichte van de belangen waarvan de commissie kennis kan nemen. Binnen    de mogelijke perken kan het gaan over sociale bemiddelaars. De    referendarissen, de secretaris en adjunct-secretaris worden door de    Regering benoemd. De uitoefening van de ambten als voorzitter en ondervoorzitter is    onverenigbaar met een parlementair mandaat.     Art. 441.De paritaire commissie heeft voornamelijk als opdracht : 1° te beraadslagen over de algemene arbeidsvoorwaarden;2° elk geschil te voorkomen of te beslechten dat zou kunnen rijzen of    zou zijn gerezen tussen de inrichtende machten en de personeelsleden    die onder de toepassing van dit decreet vallen.3° bijkomende regels vast te stellen voor de statutaire bepalingen van    dit decreet;4° de evolutie te volgen van het sociaal recht en er de bijkomende    regels aan toe te passen.   De Regering kan de commissie uitnodigen bijkomende regels vast te    stellen bedoeld in 2° binnen een vaste termijn.     Art. 442.De beslissingen van de paritaire commissie worden eenparig    genomen door de aanwezige leden. De voorzitter, de ondervoorzitter, de    referendarissen en de secretarissen zijn niet stemgerechtigd.  Afdeling 2. - Controle van het naleven en bestraffing van het    niet-naleven van de beslissingen die bindend zijn geworden     Art. 443.Op aanvraag van de commissie of van een representatieve    organisatie zoals bedoeld in artikel 437, kan een besluit van de    Regering bindende kracht geven aan de genomen beslissingen. Ingeval    deze niet bindend zouden worden, laat de Regering aan de commissie    weten waarom hij geen gevolg heeft gegeven aan deze aanvraag.     Art. 444.De uitvoering van de beslissingen die bindend zijn geworden,    overeenkomstig artikel 443, wordt gecontroleerd door de ambtenaren    aangewezen door de Regering onverminderd de plichten van de ambtenaren    van de gerechtelijke politie.     Art. 445.In geval van overtreding, stellen de in artikel 444    vernoemde ambtenaren processen-verbaal op die zij aan de bevoegde    Procureur des Koning doorgeven en wordt een afschrift ervan bij een    ter post aangetekende brief binnen de acht dagen aan de overtreder    opgestuurd, dit alles op straffe van nietigheid.     Art. 446.De in artikel 444 vermelde ambtenaren gaan, met inachtneming    van het woningsrecht, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees    Verdrag van de Rechten van de Mens, de lokalen binnen waar de    personeelsleden hun opdracht uitoefenen. De directeurs van de hogere kunstscholen alsmede de personeelsleden    die voor het administratief beheer zorgen, zijn ertoe gehouden hun    inlichtingen te verschaffen die ze nodig hebben om hun opdracht te    vervullen.     Art. 447.Elke overtreding van de beslissingen die bindend zijn    geworden overeenkomstig artikel 443, wordt gestraft met een geldboete    van 2,50 tot 2.500 EUR. Er mogen zoveel geldboetes zijn als er    aangeworven personen in overtreding zijn van deze beslissingen, zonder    dat het totaal van de geldboetes 5.000 EUR overschrijdt. Deze in het vorig lid bepaalde straffen zijn toepasselijk op elk    personeelslid dat dezelfde bepalingen overtreedt.     Art. 448.De inrichtende machten en de directeurs van de hogere    kunstscholen alsmede het onderwijzend personeel die de controle    georganiseerd bij toepassing van dit decreet hebben tegengewerkt,    worden gestraft met een geldboete van 26 tot 100 EUR, onverminderd, in    voorkomend geval, de toepassing van de straffen bedoeld in de    artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek.     Art. 449.Wie onjuiste verklaringen doet gedurende de onderzoeken    gevoerd door de controledienst, met als doel op een dwaalspoor te    brengen, wordt met een geldboete van 2,50 tot 2500 EUR gestraft.     Art. 450.De inrichtende machten zijn burgerlijk aansprakelijk voor de    betaling van de geldboetes uitgesproken ten laste van hun directeurs.    HOOFDSTUK XI. - Einde van de overeenkomst Afdeling 1. - Tijdelijk voor bepaalde tijd aangeworven personeelsleden     Art. 451.De overeenkomsten gesloten met de personeelsleden tijdelijk    aangeworven voor bepaalde tijd worden beëindigd zonder opzegging : 1° als zij niet regelmatig tijdelijk zijn aangeworven, voor zover de    onregelmatigheid niet aan de inrichtende macht toe te schrijven is;2° als de personeelsleden niet meer aan de volgende voorwaarden    voldoen :    a) onderdaan zijn van één van de lidstaten van de Europese Unie,    behoudens vrijstelling toegestaan door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de dienstplichtwetten voldoen.3° als, na een toegelaten afwezigheid, zij zonder geldige reden hun    dienst niet hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer    dan tien dagen afwezig blijven;4° als zij zonder geldige reden hun werk verlaten en gedurende een    ononderbroken periode van meer dan Art. 452.Een personeelslid tijdelijk aangeworven voor een bepaalde    duur kan eenzijdig een einde maken aan de overeenkomst, mits een    opzeggingstermijn van vijftien dagen. Hij brengt er de inrichtende macht van op de hoogte bij een ter post    aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag na de datum    van de verzending ervan en brengt de directeur van de hogere    kunstschool op de hoogte van zijn beslissing.  Afdeling 2. - Tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven    personeelsleden     Art. 453.De overeenkomsten gesloten met de tijdelijk voor onbepaalde    tijd aangeworven personeelsleden worden zonder opzegging beëindigd : 1° als zij niet regelmatig zijn aangeworven, voor zover de    onregelmatigheid niet aan de inrichtende macht toe te schrijven is;2° als de personeelsleden niet meer aan de volgende voorwaarden    voldoen :    a) onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie, behoudens    vrijstelling toegestaan door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de dienstplichtwetten voldoen;3° als, na een toegelaten afwezigheid, zij zonder geldige reden hun    dienst niet hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer    dan tien dagen afwezig blijven;4° als zij zonder geldige reden hun werk verlaten en gedurende een    ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;5° als zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van de    burgerlijke en strafrechtelijke wetten het stopzetten van de ambten    als gevolg heeft;6° als zij zich in een toestand van erkende permanente    arbeidsongeschiktheid bevinden, overeenkomstig de wet of de    verordening, die hen verhindert hun ambt correct uit te voeren;7° als zij de leeftijd hebben bereikt van de normale    oppensioenstelling;8° om de toekenning van een volledige opdracht of van een deel van een    opdracht mogelijk te maken voor een personeelslid van dezelfde hogere    kunstschool dat in vast verband aangeworven is.In dat geval verliest    het tijdelijk voor onbepaalde tijd aangeworven personeelslid met de    kleinste dienstanciënniteit zoals bedoeld in artikel 410 voor het    bedoelde ambt en de toe te kennen cursussen zijn betrekking. 9° om de toekenning van een volledige opdracht of van een deel van een    opdracht mogelijk te maken voor een ander onderwijzend personeelslid    van dezelfde hogere kunstschool dat tijdelijk voor onbepaalde tijd    aangeworven is.In dat geval verliest het onderwijzend personeelslid    met de kleinste dienstanciënniteit zoals bedoeld in artikel 410 voor    het bedoelde ambt en de toe te kennen cursussen zijn betrekking. 10° wanneer geen enkel beroep werd ingediend tegen de kennisgeving van    de vaststelling van een onverenigbaarheid of wanneer de    onverenigbaarheid wordt vastgesteld bij een definitief vonnis of een    definitief arrest van een arbeidsgerecht;11° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve    gezondheidsdienst waaruit blijkt dat het tijdelijk personeelslid    definitief ongeschikt is;12° in geval van definitieve aanwerving in een ambt naar evenredigheid    van de uren die voor deze aanwerving in aanmerking komen, ten belope    van een volledig ambt;13° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere    kunstschool voor een bepaald ambt en de toe te kennen cursussen,    wanneer deze betrekking bezet wordt door een tijdelijk voor onbepaalde    tijd aangeworven personeelslid;    Art. 454.Een personeelslid tijdelijk aangeworven voor een onbepaalde    duur kan eenzijdig een einde maken aan de overeenkomst, mits een    opzegging van vijftien dagen. Hij brengt de inrichtende macht ervan op de hoogte bij een ter post    aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag na de    verzendingsdatum en informeert de directeur van de hogere kunstschool    over zijn beslissing.  Afdeling 3. - In vast verband aangeworven personeelsleden     Art. 455.De overeenkomsten die gesloten zijn met de in vast verband    aangeworven personeelsleden worden zonder opzegging beëindigd :. 1° als ze niet regelmatig in vast verband zijn aangeworven, voor zover    de onregelmatigheid niet aan de inrichtende macht toe te schrijven is.   De personeelsleden behouden de verworven rechten gebonden aan hun    vorige regelmatige situatie; 2° als de personeelsleden niet meer aan de volgende voorwaarden    voldoen :    a) onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie, behoudens    vrijstelling toegestaan door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de dienstplichtwetten voldoen.3° als, na een toegelaten afwezigheid, zij zonder geldige reden hun    dienst niet hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer    dan tien dagen afwezig blijven;4° als zij zonder geldige reden hun werk verlaten en gedurende een    ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;5° als zij zich in de gevallen bevinden waarbij de toepassing van de    burgerlijke en strafrechtelijke wetten het stopzetten van de ambten    als gevolg heeft;6° als zij zich in een toestand van erkende permanente    arbeidsongeschiktheid bevinden, overeenkomstig de wet of de    verordening, die hen verhindert hun ambt correct uit te voeren;7° als zij de leeftijd hebben bereikt van de normale    oppensioenstelling;8° door afdanking wegens een zware tekortkoming;9° wanneer geen enkel beroep werd ingediend tegen de kennisgeving van    de vaststelling van een onverenigbaarheid of wanneer de    onverenigbaarheid wordt vastgesteld bij een definitief vonnis of een    definitief arrest van een arbeidsgerecht;10° als zij weigeren zonder geldige reden een nieuwe aanstelling te    bekleden die bekomen wordt ten gevolge van een verandering van    aanstelling of een mutatie;11° als zij de uren toegekend met toepassing van artikel 407, § 2    zonder geldige reden weigeren;12° als zij op pensioen worden gesteld voor definitieve fysieke    ongeschiktheid;13° in geval van aanwerving in vast verband in een ander ambt naar    evenredigheid van de uren die voor deze nieuwe aanwerving in    aanmerking komen, in verhouding tot een volledig ambt;14° in geval van afschaffing van de enige betrekking binnen de hogere    kunstschool voor een bepaald ambt en de toe te kennen cursussen,    wanneer deze betrekking bezet wordt door een in vast verband    aangeworven personeelslid dat een bijambt uitoefent.   Wanneer de definitieve beëindiging van de ambten als gevolg heeft dat    artikel 10 van de wet van 20 juli 1991 wordt toegepast, stort de    Franse Gemeenschap de in dit artikel bepaalde premies aan de    Rijksdienst voor Sociale Zekerheid     Art. 456.De overeenkomst gesloten met de in vast verband aangeworven    personeelsleden wordt beëindigd door ontslag van het personeelslid    mits een toelating aan het personeelslid zijn dienst te verlaten of    een opzegging van vijftien dagen. Deze opzegging wordt aan de    inrichtende macht meegedeeld bij een ter post aangetekende brief die    uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum. Het    personeelslid informeert de directeur van de hogere kunstschool over    zijn beslissing.    HOOFDSTUK XII. - Bestraffing van het niet-nakomen van de    verplichtingen door de inrichtende macht  Art. 457.§ 1. De inrichtende macht verliest het voordeel van de    weddetoelage voor elk personeelslid waarvoor hij de    terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking of het    gedeeltelijk opdrachtverlies niet zou melden. In geval van gedeeltelijk opdrachtverlies, wordt het verlies van de    weddetoelage beperkt tot het aantal verloren lestijden.    § 2. De inrichtende macht die nalaat de betrekking te melden die door    een tijdelijk personeelslid wordt bekleed en die kan worden    aangekondigd naar aanleiding van de reaffectatie, de hervatting van    het werk of de voorlopige wederoproeping in dienst, verliest het genot    van de weddetoelage die aan dat personeelslid werd toegekend.    § 3. De inrichtende macht die zonder geldige reden geweigerd heeft    gevolg te geven aan een reaffectatie, aan een hervatting van het werk    of een voorlopige wederoproeping in dienst of die niet zijn plichten    nakomt inzake verlenging van de reaffectatie, hervatting van het werk    of voorlopige wederoproeping in dienst, verliest het voordeel van de    weddetoelage toegekend aan het tijdelijk personeelslid dat de aan deze    reaffectatie, hervatting van het werk of voorlopige wederoproeping in    dienst toegekende betrekking bekleedt.    § 4. De Regering verstuurt de inrichtende macht een ingebrekestelling    waarbij zij haar binnen een termijn van dertig dagen vanaf deze    ingebrekestelling verzoekt te bewijzen dat hij zich niet meer in een    geval van toepassing van de paragrafen 1 tot 3 bevindt. De Regering    kan, bij besluit, deze bevoegdheid delegeren aan de minister die    functioneel bevoegd is. Indien, op het einde van deze termijn van dertig dagen, de inrichtende    macht geen bewijs heeft geleverd dat hij zich niet meer in een geval    bevindt dat valt onder de toepassing van de paragrafen 1 tot 3,    verliest hij zoals in deze paragrafen wordt aangeduid, het voordeel    van de weddetoelage voor een periode die begint op het einde van de    voornoemde termijn van dertig dagen en die duurt tot de dag waarop de    inrichtende macht het bewijs heeft geleverd dat hij zich niet meer in    een geval bevindt dat valt onder de toepassing van de paragrafen 1 tot    3. Er wordt een afschrift van de ingebrekestelling bedoeld in het eerste    lid aan het personeelslid bezorgd. VIJFDE DEEL. - WIJZIGINGS-, OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN    TITEL 1. - Overgangsbepalingen     Art. 458.De personeelsleden die in vast verband benoemd of    aangeworven zijn voor de inwerkingtreding van dit decreet worden    geacht in vast verband benoemd of aangeworven te zijn in de zin van    dit decreet welke ook de vroegere classificatie van de cursussen die    zij geven moge zijn en naar evenredigheid van het percentage van de    opdracht waarvoor zij in vast verband benoemd of aangewezen werden. Het eerste lid wordt toegepast op het geheel van de personeelsleden    die in vast verband benoemd of aangeworven zijn in het artistiek hoger    onderwijs en in het hoger kunstonderwijs, ook wanneer de cursussen die    deze personeelsleden verstrekten, worden georganiseerd in het lange of    het korte type, overeenkomstig het decreet.     Art. 459.De titularissen van het ambt van docent in het hoger    kunstonderwijs van de derde graad worden geacht de    bekwaamheidsbewijzen en de nodige ervaring te bezitten om het ambt van    (hoog)leraar te kunnen uitoefenen in het hoger kunstonderwijs van het    lange type. De titularissen van het ambt van (hoog)leraar in een niet exclusief    ambt in het kunstonderwijs worden geacht de vereiste    bekwaamheidsbewijzen en de nodige ervaring te bezitten om het ambt van    (hoog)leraar in het hoger kunstonderwijs van het lange type te kunnen    uitoefenen. De titularissen van het ambt van onderdirecteur in het hoger    kunstonderwijs van het korte type worden geacht de vereiste    bekwaamheidsbewijzen en de nodige ervaring te bezitten om het ambt van    onderdirecteur in het hoger kunstonderwijs van het korte en het lange    type te kunnen uitoefenen.     Art. 460.Prioritair boven elke benoeming of elke tijdelijke    aanwerving voor bepaalde tijd, worden geacht als tijdelijk aangewezen    of aangeworven voor onbepaalde tijd, de personeelsleden die, tijdelijk    aangewezen of aangeworven in de inrichting voor het academiejaar    2001-2002, voor het bedoelde ambt en de toe te kennen cursussen, een    vacante betrekking bekleden en die, bij de inwerkingtreding van dit    decreet een dienstanciënniteit tellen van minimaal twee jaar, berekend    volgens de vroeger toepasselijke regels.     Art. 461.§ .1. Bij overgangsmaatregel, kunnen de (hoog)leraren en    begeleiders die, op de datum van inwerkingtreding van dit decreet,    benoemd zijn in een ambt aan het Conservatorium en een ander ambt in    het onderwijs, een statutair ambt of een ambt als werknemer    uitoefenen, deze mogelijkheid van cumulatie in een niet exclusief ambt    behouden overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 voorlaatste lid    van het koninklijk besluit van 15 april 1958, zoals gewijzigd bij    artikel 473 van dit decreet. Daartoe moeten de betrokken (hoog)leraren en begeleiders hun keuze    meedelen bij een ter post aangetekende brief gericht aan de Algemene    Administratie van het onderwijspersoneel binnen de dertig dagen van de    datum van toepassing van dit decreet. Zij moeten hun keuze uiterlijk    op 1 mei voor elk academiejaar herhalen. Indien dit niet wordt gedaan, worden de nieuwe regels van dit decreet    op hen toegepast.    § 2. Als zij de cumulatie kiezen, worden hun prestaties op het    Conservatorium beperkt tot maximaal vier uur per week voor de    (hoog)leraren en maximaal 6 uur per week voor de begeleiders. Hun bezoldiging in dit ambt stemt, in voorkomend geval, overeen met de    werkelijk gepresteerde uren volgens de volgende weddeschaal : 1° (Hoog)leraar voor kunst in het muziekonderwijs (ambt van 6 uur per    week) :    die onderwijs verstrekt in een cursus van de eerste categorie : 610;   die onderwijs verstrekt in een cursus van de tweede categorie : 606. 2° Begeleider in het muziekonderwijs (ambt van 12 uur per week): 607.   Zij bewaren de anciënniteit van hun vroeger niet-exclusief ambt    overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april    1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend,    wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie    van Openbaar Onderwijs die geldend zou zijn op de dag van de aanneming    van dit decreet.    § 3. Bij uitzonderlijk geval in verband met dringende pedagogische    redenen, mogen de prestaties op het Conservatorium worden opgevoerd    tot maximaal acht uur per week voor de (hoog)leraren. Op straffe van nietigheid, moet het voordeel van de uitzonderlijke    toestand aangevraagd worden door de Directeur van de betrokken    inrichting bij een ter post aangetekende brief, gemotiveerd en gericht    aan het Ministerie waarvan de inrichting afhangt, uiterlijk binnen de    dertig dagen volgend op de feiten waarvoor beroep werd aangetekend. Het voordeel van de uitzonderlijke situatie kan slechts worden    toegekend op beslissing genomen door de Minister tot wiens bevoegdheid    het hoger Kunstonderwijs behoort. De beslissing is slechts geldig voor de duur van het betrokken    schooljaar. De bezoldiging van de uren gepresteerd binnen het kader van een    uitzonderlijke situatie zal overeenstemmen met de werkelijk    gepresteerde uren, volgens het referentiebarema hieronder bedoeld. Maar boven zes uur voor de (hoog)leraren zullen de gepresteerde uren    voor de helft worden betaald.    § 4. Bij overgangsmaatregel en binnen de perken van het kader zoals    bepaald in uitvoering van artikel 99 van dit decreet, kunnen de    personeelsleden van de conservatoria die voor het academiejaar    2001-2002 werden aangewezen voor een mandaat van docent en opnieuw    zijn aangewezen volgens dit decreet, ten belope van de uren en de    cursussen waarvoor zij in 2001-2002 werden bezoldigd, de benaming van    docent blijven genieten, in plaats van de benaming assistent en,    zonder beperking van het aantal mandaten en in afwijking van de    bepalingen van § 2 van artikel 108 van dit decreet. Deze mogelijkheid    moet echter gebonden zijn aan de activiteit van de (hoog)leraar met    wie zij verbonden zijn tot 2001-2002 met toepassing van de bepalingen    van artikel 18 van het koninklijk besluit van 25 juni 1973 tot    vaststelling van de voorwaarden voor de toelating van de leerlingen en    van de duur van de lessen in de Koninklijke Muziekconservatoria en    moet beëindigd worden zodra de (hoog)leraar niet meer in dienst is. Het globaal urenvolume dat een conservatorium zou reserveren voor de    toepassing van deze bepaling wordt afgetrokken van het aantal    betrekkingseenheden als assistent bepaald bij toepassing van artikel    55 van dit decreet. De betrokken docenten moeten hun keuze meedelen bij een ter post    aangetekende brief gericht aan de Algemene Administratie    Onderwijspersoneel binnen de dertig dagen na de bekendmaking van dit    decreet. Dit document moet de naam van de (hoog)leraar vermelden aan    wie zij waren verbonden in de context van het voornoemd koninklijk    besluit van 25 juni 1973. In dat geval wordt hun bezoldiging vastgesteld per weekuur op grond    van een jaarlijks uurpercentage van 1.182,28 euro, gekoppeld aan de    index 100 op 1 november 1993. Het mandaat van docent wordt geacht een    ambt met volledige prestaties te zijn in de zin van artikel 4 van het    koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van    het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel    van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, wanneer het 18 uren telt.     Art. 462.De regelmatige leerlingen van de koninklijke    muziekconservatoria die aan het studeren zijn om de eerste prijs te    behalen bij de inwerkingtreding van dit decreet, worden toegelaten het    begonnen studiecyclus voort te zetten tot het bekomen van de eerste    prijs en uiterlijk op 31 augustus 2006. Deze leerlingen worden toegelaten, zodra zij hun diploma van eerste    prijs ontvangen, hun opleiding voort te zetten in het eerste jaar van    de tweede cyclus van het nieuw studiesysteem ingevoerd bij toepassing    van dit decreet. Zij zijn echter ertoe gehouden hun schoolcursus aan    te vullen voor het einde van dit eerste schooljaar door het slagen    voor de vakken bepaald in het nieuw studieprogramma die niet zouden    gezien zijn gedurende de studies die leiden tot de eerste prijs. De studenten die regelmatig zijn ingeschreven, anderen dan die bedoeld    in het eerste lid, worden toegelaten hun studies verder te zetten in    de optie en het jaar die overeenkomen in het nieuw studiesysteem    ingevoerd bij toepassing van dit decreet, en met inachtneming van de    voorwaarden gesteld door de Regering.     Art. 463.De regelmatige leerlingen van de koninklijke    muziekconservatoria die aan het studeren zijn om een hoger diploma te    bekomen bij de inwerkingtreding van dit decreet, worden toegelaten het    begonnen studiecyclus verder te zetten tot het bekomen van het hoger    diploma en uiterlijk op 31 augustus 2005.     Art. 464.De regelmatige leerlingen van de koninklijke    muziekconservatoria die aan het studeren zijn om een diploma van    pedagogische bekwaamheid te bekomen bij de inwerkingtreding van dit    decreet, worden toegelaten het studiecyclus verder te zetten tot het    bekomen van het diploma van pedagogische bekwaamheid en uiterlijk op    31 augustus 2003.     Art. 465.Voor de toepassing van de artikelen 462 tot 464 van dit    decreet is de regelmatige leerling diegene die het geheel van de    vakken volgt, vastgesteld bij de bepalingen van het koninklijk besluit    van 20 maart 1972 voor het behalen van het bedoeld diploma.     Art. 466.Voor het academiejaar 2002-2003 en in afwijking van de    bepalingen vastgesteld voor de aanwerving bij dit decreet, kan de    inrichtende macht nieuwe benoemingen of aanwervingen doen voor    bepaalde tijd. Deze tijdelijke aanstellingen of aanwervingen kunnen    niet het volgend academiejaar worden verlengd als de betrekking niet    vacant is verklaard overeenkomstig artikel 101, 225 of 355, of als het    personeelslid niet voldoet aan de voorwaarden vastgesteld, volgens het    geval, bij de artikelen 109, 110, 112 of 234, 235, 237, 238 of 364,    365, 367, 368.     Art. 467.Voor de toepassing van artikel 108 § 2, 233 § 2, 363 § 2 van    dit decreet, wordt, voor de berekening van de mandaten als assistent,    geen rekening gehouden met enige aanwerving van voor de toepassing van    dit decreet.     Art. 468.Vanaf het academiejaar 2002-2003 kan geen enkele betrekking    van de categorie van het administratief personeel, van de categorie    van het opvoedend hulppersoneel, leiden tot een tijdelijke aanstelling    of aanwerving, behalve als het gaat om een vervanging van een    personeelslid in dienst op de datum van inwerkingtreding van dit    decreet.     Art. 469.Vanaf het academiejaar 2002-2003 kan geen enkele betrekking    van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel dat, voor    de inwerkingtreding van dit besluit, de ambten van afdelingschef voor    studies, van practicumchef, van (hoog)leraar beroepspraktijk en van    assistent in het onderwijs voor de vertoningskunsten en de techniek    voor de verspreiding en de communicatie uitoefent, leiden tot een    tijdelijke aanstelling of aanwerving behalve als het gaat om de    vervanging voor bepaalde tijd in de gevallen bepaald bij de geldende    decreetsbepalingen en verordeningsbepalingen.     Art. 470.In afwijking van de artikelen 468 en 469 en bij wijze van    overgangsmaatregel, behouden de personeelsleden die tijdelijk    aangesteld of aangeworven zijn voor de inwerkingtreding van dit    decreet, hun ambt, tot er een statutaire oplossing wordt gevonden.     Art. 471.Zolang de artikelen 151, 152, 156, 270 en 403 niet worden    toegepast bij specifieke bepalingen, blijven de personeelsleden de    geldende decreets- en verordeningsbepalingen genieten. TITEL 2. - Wijzigingsbepalingen     Art. 472.Artikel 4 van de wet van 14 mei 1955 tot regeling van het    kunstonderwijs, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met de volgende    bepaling : « Zij wordt niet toegepast op de hogere kunstscholen. »     Art. 473.De volgende wijzigingen worden aangebracht aan het    koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van    het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel    van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, zoals gewijzigd : 1° het eerste lid van artikel 5 wordt aangevuld met de volgende    bepaling :    In afwijking van de bepalingen b) en c) hierboven, behouden de    leerkrachten van de hogere kunstscholen die een artistiek beroep    uitoefenen ofwel als zelfstandige, onder arbeidsovereenkomst, het    voordeel van het hoofdambt welke ook de bedragen van hun inkomsten en    het urenvolume van hun artistieke activiteit moge zijn.»; 2° Het voorlaatste lid van artikel 5 wordt vervangen door de volgende    bepaling : « De uitdrukking « niet-exclusief ambt » duidt het ambt aan    dat, in een of verschillende scholen of inrichtingen voor    kunstonderwijs van de Staat, uitgeoefend wordt door de (hoog)leraar    belast met de artistieke vakken en de begeleider die in vast verband    benoemd zijn voor 1 september 2002 en die hebben geopteerd voor het    behoud van de vorige cumulaties.3° Een lid r) , luidend als volgt, wordt in artikel 16, § 1, A    ingevoerd : « r) de effectieve diensten die het personeelslid    gepresteerd heeft voor 1 september 2002 in een inrichting voor    kunstonderwijs georganiseerd door de Staat of door de Franse    Gemeenschap als titularis van een niet-exclusief ambt dat een    volledige wedde begrijpt, voor zover dat niet-exclusieve ambt niet    tegelijkertijd met een ander ambt of beroep beschouwd als hoofdambt    werd uitgeoefend »;   4° Het eerste lid van artikel 16, § 1., B , wordt als volgt aangevuld    : « alsmede de tijd die het personeelslid heeft doorgebracht voor 1    september 2002 als titularis van een niet-uitsluitend ambt dat geen    volledige wedde begrijpt, in een inrichting voor kunstonderwijs    georganiseerd door de Staat of door de Franse Gemeenschap, voor zover    dit niet-uitsluitend ambt niet tegelijkertijd is uitgevoerd met een    ander ambt of beroep beschouwd als hoofdambt ». 5° Artikel 17, § 1, wordt aangevuld met de woorden, « ofwel in het    kunstonderwijs », na de woorden : « ofwel in het technisch en    landbouwkundig onderwijs »;6° Artikel 41, § 2, wordt aangevuld met het cijfer 12 tussen de    cijfers 8 en 16, in de kolom minimumaantal lesuren en met het cijfer    12 op dezelfde plaats in de kolom Deler;7° Artikel 44ter , § 2, wordt aangevuld met het cijfer 12 tussen de    cijfers 8 en 16 in de kolom Minimumaantal lesuren en met het cijfer 15    tussen de cijfers 12 en 18 in de kolom Deler.    Art. 474.In artikel 12 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van    sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals gewijzigd, worden    de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 2, 1e lid wordt vervangen door het volgend lid : « Een    inschrijvingsgeld wordt opgelegd aan de studenten van de inrichtingen    voor hoger onderwijs van het korte of het lange type met volledig    leerplan »;b) In § 2, 2e lid, 1°, worden de woorden « het onderwijs van de 2e    graad, in de koninklijke muziekconservatoria en in het « Institut de    musique et de pédagogie musicale de Namur » geschrapt;c) § 2, 2e lid, 2° wordt opgeheven;   d) In § 2, 3e lid, worden de woorden « , onderwijs van de tweede    graad, in de koninklijke muziekconservatoria alsmede op het I.K.M.P.,    » en de woorden « in het hoger onderwijs van de derde graad en »    geschrapt; e) In § 2, 5e lid, worden de woorden » artistiek hoger of » geschrapt;f) § 2bis wordt vervangen door de volgende paragraaf : « § 2bis.De    bedragen ontvangen door een hogere kunstschool als inschrijvingsgeld    bedoeld in § 2, voor het geheel wat betreft het inschrijvingsgeld    betaald door de studenten betaald die zich inschrijven voor studies    die geklasseerd zijn in het onderwijs van het korte type en de helft    voor wat betreft het inschrijvingsgeld betaald door de studenten die    zich inschrijven voor studies geklasseerd in het hoger onderwijs van    het lange type, alsmede de bedragen van de ontvangen specifieke    inschrijvingsrechten, overeenkomstig de artikelen 59, 60 en 61 van de    wet van 21 juni 1985 betreffende het onderwijs, worden afgetrokken van    het bedrag dat de Gemeenschap stort, naargelang van het geval, als    werkingssubsidie of dotatie aan de betrokken hogere kunstschool »; g) § 2ter wordt met het volgend lid aangevuld : « Deze paragraaf is    niet toepasselijk op de hogere kunstscholen ».    Art. 475.Artikel 14 van het koninklijk besluit van 22 maart 1961    houdende toepassing van artikel 5 van de wet van 14 mei 1955 en van de    artikelen 24, 27 en 32 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van    sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals gewijzigd, wordt    vervangen door de volgende bepaling : « Dit besluit wordt niet    toegepast op de hogere kunstscholen, met uitzondering van artikel 13.    »     Art. 476.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 november 1962    houdende algemene regeling van de studiën in het Hoger Technisch    Onderwijs, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met de volgende bepaling :    « Het kunsthoger onderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen is    niet onderworpen aan de bepalingen van dit besluit. »     Art. 477.Artikel 1, 1e lid, 1. van de wet van 22 juni 1964    betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs,    zoals gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1. De    voorschools-, lagere, middelbare en hogere onderwijsinrichtingen, met    uitsluiting van de hogescholen, de universitaire instellingen en de    categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de hogere    kunstscholen, met uitzondering van de leden van het onderwijzend    personeel die de ambten van afdelingschef voor studies, practicumchef    alsmede (hoog)leraar beroepspraktijk en assistent in het onderwijs    betreffende de vertoningskunsten en de techniek voor de verspreiding    en de communicatie uitoefenen. Artikel 2 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgend lid » Dit    artikel wordt niet toegepast op de leden van het onderwijzend en    bestuurspersoneel van de hogere kunstscholen met uitzondering van de    leden van het onderwijzend personeel die een ambt als afdelingschef    voor studies, practicumchef alsmede (hoog)leraar beroepspraktijk en    assistent in het onderwijs betreffende de vertoningskunsten en de    techniek voor de verspreiding en de communicatie. »     Art. 478.In het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap    van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der    leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend    hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch    personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor    voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch,    kunstonderwijs en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse    Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst    belast met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd, wordt    een artikel 5ter ingevoegd, luidend als volgt : Artikel 5ter . De    bepalingen van dit besluit worden niet toegepast op de categorie van    het bestuurs- en onderwijzend personeel van de hogere kunstscholen. »     Art. 479.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot    vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en    onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het    paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager,    buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en onderwijs voor    sociale promotie van de Staat, alsmede der internaten die van deze    inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die    belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd,    wordt aangevuld met het volgend lid : « Het wordt niet toegepast op de    categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de hogere    kunstscholen van de Franse Gemeenschap ». Er wordt in hetzelfde    koninklijk besluit een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidend als volgt :    « Hoofdstuk XIbis - Overgangsbepalingen. »    Hetzelfde koninklijk besluit wordt aangevuld met een artikel 169bis,    luidend als volgt : «  Artikel 169bis.De personeelsleden die, op datum    van 30 juni 2002, de ambten uitoefenen van afdelingschef voor studies,    practicumchef alsmede (hoog)leraar beroepspraktijk en assistent    onderwijs betreffende de vertoningskunsten en technieken inzake    verspreiding en communicatie, blijven de bepalingen van dit besluit    genieten ».     Art. 480.De artikelen 10, 11 en 12 van het besluit van de Executieve    van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969, betreffende de    bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en    onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het    paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het    sociaal personeel van de inrichtingen voor voorschools, lager,    buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor    sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse    Gemeenschap, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen    afhangen, zoals gewijzigd, worden aangevuld met de volgende woorden :    « De bepalingen van dit artikel worden niet toegepast op de hogere    kunstscholen ».     Art. 481.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot    vaststelling van de wervingsambten waarvan de leden van het bestuurs-    en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel en het    paramedisch personeel van de rijksonderwijsinrichtingen titularis    moeten zijn om in een selectieambt te kunnen worden benoemd, zoals    gewijzigd, wordt het eerste lid vervangen door het volgend lid : « Met    uitsluiting van het personeel van de hogere kunstscholen, waarop de    bepalingen van dit artikel niet worden toegepast, om te kunnen worden    benoemd in de selectieambten van de categorie van de leden van het    bestuurs- en onderwijzend personeel, in de volgende tabel opgenomen,    moeten de personeelsleden titularis zijn van een van de wervingsambten    vermeld naast het toe te kennen selectieambt en houder zijn van het    bekwaamheidsbewijs dat eventueel naast het ambt vermeld is. »     Art. 482.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot    vaststelling van de wervings- en selectieambten waarvan de    personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om    benoemd te kunnen worden in een bevorderingsambt in de categorie van    het bestuurs- en onderwijzend personeel der    rijksonderwijsinrichtingen, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met het    volgend lid : « Dit besluit is niet van toepassing op de hogere    kunstscholen ».     Art. 483.In het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling    van de wervings- en selectieambten waarvan de personeelsleden van het    rijksonderwijs titularis moeten zijn om benoemd te kunnen worden in    een bevorderingsambt in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend    personeel der rijksonderwijsinrichtingen, zoals gewijzigd, wordt een    artikel 1bis ingevoegd, luidend als volgt : «  Artikel 1bis.Dit    besluit is niet van toepassing op de hogere kunstscholen ».     Art. 484.In het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling    van de regels betreffende de samenstelling van de    bevorderingscommissies bedoeld in het koninklijk besluit van 22 maart    1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs-    en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het    paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager,    buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de    Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en    van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op    deze inrichtingen, zoals gewijzigd, wordt een artikel 5bis ingevoegd,    luidend als volgt : «  Artikel 5bis.Dit besluit is niet van toepassing    op de hogere kunstscholen ».     Art. 485.In artikel 1 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de    algemene structuur van het hoger onderwijs, zoals gewijzigd, wordt een    vierde paragraaf ingevoegd, luidend als volgt : « § 4. Deze wet is    niet van toepassing op de hogere kunstscholen, met uitzondering van de    artikelen 1, 2, eerste lid, 8, §§ 1 en 2 en 10, § 7. »     Art. 486.Het koninklijk besluit van 23 november 1970 tot vaststelling    van de ambtsbevoegdheden van de provisors en onderdirecteurs bij de    rijksonderwijsinrichtingen, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met een    artikel 1bis met de volgende bepaling : «  Artikel 1bis.De bepalingen    van dit besluit zijn niet van toepassing op de hogere kunstscholen. »     Art. 487.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot    vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de    inspecteurs katholieke, protestantse, israëlitische, orthodoxe en    islamitische godsdienst der inrichtingen van de Franse Gemeenschap,    zoals gewijzigd, wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt    : « Dit besluit is niet van toepassing op de hogere kunstscholen. »     Art. 488.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 december 1973    houdende bepaling van de splitsings- en hergroeperingsnormen van    studiejaren in het secundair technisch onderwijs, in het technisch,    economisch, agrarisch, paramedisch, sociaal en pedagogisch hoger    onderwijs van het korte type, in het technisch en agrarisch hoger    onderwijs van de tweede graad, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met de    volgende woorden « Zij zijn niet van toepassing op de hogere    kunstscholen. »     Art. 489.In het eerste hoofdstuk van het koninklijk besluit van 18    januari 1974 genomen in uitvoering van artikel 164 van het koninklijk    besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de    leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend    hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor    kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en    normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze    inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die    belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd,    wordt een artikel 3 octies ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel    3octies . Hoofdstuk 1 van dit besluit is niet van toepassing op de    hogere kunstscholen, met uitzondering van de artikelen 3bis en 3quater    tot 3 septies. »     Art. 490.In artikel 77, § 2, van de wet van 24 december 1976    betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977, zoals gewijzigd,    worden de volgende woorden toegevoegd : « Deze paragraaf is niet van    toepassing op de hogere kunstscholen. »     Art. 491.In hoofdstuk III van de wet van 18 februari 1977 betreffende    de inrichting van het hoger onderwijs en inzonderheid van het    technisch en het agrarisch onderwijs van het lange type, zoals    gewijzigd, wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidend als volgt : «     Artikel 9bis.Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de hogere    kunstscholen. »     Art. 492.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 1 augustus 1977 tot    vaststelling van het organiek reglement van de rijksinrichtingen voor    hoger onderwijs van het lange type en met volledig leerplan, zoals    gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepaling : «  Artikel 1.De    bepalingen van dit besluit worden toegepast op de inrichtingen van de    Staat voor hoger onderwijs van het lange type en met volledig    leerplan, met uitzondering van de hogescholen en de hogere    kunstscholen. »     Art. 493.In artikel 2, 3de lid van het koninklijk besluit van 28    december 1977 tot vaststelling van de modaliteiten tot het verlenen    van de vrijstelling van examens in het hoger onderwijs van het korte    en van het lange type, zoals gewijzigd, worden de volgende wijzigingen    aangebracht : 1° het woord « artistiek » wordt toegevoegd tussen de woorden «    landbouwkundig » en « economisch »;2° de woorden « alsmede in het architectuuronderwijs » worden    geschrapt.»     Art. 494.Artikel 1 van het ministerieel besluit van 23 januari 1978    tot vaststelling van de wijze van verkiezing van sommige leden van de    raad van beheer in de rijksinrichtingen voor hoger onderwijs van het    lange type, met volledig leerplan, zoals gewijzigd, wordt vervangen    door de volgende bepaling : »  Artikel 1.De bepalingen van dit besluit    zijn noch op de hogescholen noch op de hogere kunstscholen van    toepassing. »     Art. 495.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 december 1978    tot vaststelling van de voorwaarden voor het bepalen van het aantal    betrekkingen in de ambten van het administratief personeel van de    inrichtingen voor het hoger onderwijs van het lange type, zoals    gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepaling : «  Artikel 1.De    bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de inrichtingen met    volledig leerplan van hoger onderwijs van het lange type met    uitzondering van de hogere kunstscholen. »     Art. 496.In het koninklijk besluit nr. 79 van 21 juli 1982 tot    vaststelling van het aantal aanvaardbare lestijden in het hoger    onderwijs van het korte type met volledig leerplan, georganiseerd of    gesubsidieerd door de Staat, zoals gewijzigd, wordt een artikel 10 bis    ingevoegd, luidend als volgt : «  Artikel 10bis.De bepalingen van dit    besluit zijn niet van toepassing op het hoger kunstonderwijs van het    korte type georganiseerd in de hogere kunstscholen. »     Art. 497.In het koninklijk besluit van 27 juli 1982 ter bepaling van    de coëfficiënt die het maximum aantal toegelaten    studiebegeleidingseenheden in het hoger onderwijs van het lange type    vastlegt, wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidend als volgt : «     Artikel 1bis.De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing    op de hogere kunstscholen. »     Art. 498.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 februari 1984    houdende algemene regeling van de studiën in het hoger onderwijs van    het lange type met volledig leerplan, zoals gewijzigd, wordt vervangen    door de volgende bepaling : «  Artikel 1.Dit besluit is van toepassing    op de inrichtingen van hoger onderwijs van het lange type en met    volledig leerplan waarvan de onderwijstaal het Frans is, met    uitzondering van de hogescholen en de hogere kunstscholen. »     Art. 499.In artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart    1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de    verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de    psycho-medisch-sociale centra, zoals gewijzigd, wordt een lid    ingevoegd, luidend als volgt : « Het is niet van toepassing op de    hogere kunstscholen. »     Art. 500.Artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 301 van 31 maart    1984 houdende vaststelling van de minimale studentenbevolking van    afdelingen van het hoger onderwijs van het korte type met volledig    leerplan, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met de volgende woorden : «    Het is niet van toepassing op de hogere kunstscholen. »     Art. 501.In artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit nr. 460 van 17    september 1986 tot vaststelling van het rationalisatieplan en het    programmatieplan van het hoger onderwijs van het korte type en tot    wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het hoger    onderwijs van het lange type, zoals gewijzigd, wordt het volgend lid    toegevoegd : « De artikelen 4 tot 13 en 16 tot 22 van dit besluit zijn    niet van toepassing op het kunsthoger onderwijs georganiseerd binnen    de hogere kunstscholen. »     Art. 502.Het tweede lid van artikel 1 van het koninklijk besluit van    3 november 1987 houdende algemeen reglement van de studie in het hoger    onderwijs van het korte type met volledig leerplan, zoals gewijzigd,    wordt vervangen door het volgende lid : « Dit besluit is noch op de    hogescholen, noch op de hogere kunstscholen van toepassing. »     Art. 503.Artikel 1bis van het koninklijk besluit van 6 november 1987    tot vaststelling van de begrippen « regelmatig ingeschreven student »    en « student die in aanmerking komt voor de financiering » in het    hoger onderwijs met volledig leerplan, met uitzondering van het    universitair onderwijs, zoals gewijzigd, wordt vervangen door de    volgende bepaling : «  Artikel 1bis.Dit besluit is noch op de    hogescholen, noch op de hogere kunstscholen van toepassing. »     Art. 504.Artikel 1, § 2, van het decreet van 1 februari 1993 houdende    het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het    gesubsidieerd vrij onderwijs, zoals gewijzigd, wordt aangevuld met het    volgend punt : « 3° op de categorie van het bestuurs- en onderwijzend    personeel van de vrije gesubsidieerde hogere kunstscholen ». Artikel 110, 6e lid, van hetzelfde decreet wordt vervangen door een    lid, luidend als volgt : « De personeelsleden die, op datum van 30    juni 2002, het ambt uitoefenen van (hoog)leraar beroepspraktijk in het    onderwijs betreffende de vertoningskunsten en de techniek voor de    verspreiding en de communicatie, blijven de bepalingen van dit decreet    genieten. »     Art. 505.Artikel 1 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling    van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het    officieel gesubsidieerd onderwijs, zoals gewijzigd, wordt door het    volgend lid aangevuld : « Dit decreet is niet van toepassing op de    categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de vrije    gesubsidieerde hogere kunstscholen. »     Art. 506.In het decreet van 5 augustus 1995 houdende diverse    maatregelen inzake hoger onderwijs, zoals gewijzigd, wordt een artikel    16 toegevoegd, luidend als volgt : «  Artikel 16.Dit decreet is niet    van toepassing op de hogere kunstscholen. »     Art. 507.In artikel 2, 2e lid van het decreet van 5 augustus 1995    houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in    hogescholen, zoals gewijzigd, worden de woorden « voor architectuur »    ingevoegd tussen de woorden « studies » en « ressorterend onder het    kunsthoger onderwijs ». De laatste zin van dit lid wordt vervangen door de volgende bepaling :    « Dit decreet is noch op de universitaire instellingen, noch op de    hogere kunstscholen toegepast, met uitzondering van de artikelen 78 en 83. »    Art.508. Het tweede lid van artikel 1 van het besluit van de Regering    van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de    terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de    reaffectatie en de wachtweddetoelage in het officieel gesubsidieerd    gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het hoger onderwijs van    het korte type alsmede het kunstonderwijs, zoals gewijzigd, wordt    vervangen door de volgende bepaling : « De bepalingen van dit besluit    zijn noch op de personeelsleden van de officiële gesubsidieerde    hogescholen, noch op de personeelsleden van de officiële    gesubsidieerde hogere kunstscholen van toepassing. »     Art. 509.Het tweede lid van artikel 1 van het besluit van de Regering    van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de    terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de    reaffectatie en de wachtweddetoelage in het officieel gesubsidieerd    gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, het hoger onderwijs van    het korte type alsmede het kunstonderwijs, zoals gewijzigd, wordt    vervangen door de volgende bepaling : « De bepalingen van dit besluit    zijn noch op de personeelsleden van de vrije gesubsidieerde    hogescholen noch op de personeelsleden van de hogere kunstscholen van    toepassing. »    TITEL 3. - Opheffingsbepalingen     Art. 510.Het koninklijk besluit van 30 november 1926 houdende    oprichting te Brussel van een hogere school voor decoratiekunst, zoals    gewijzigd, wordt opgeheven.     Art. 511.Het koninklijk besluit van 16 oktober 1933 houdende het    organiek reglement van het Koninklijk Muziekconservatorium van    Brussel, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.     Art. 512.Het koninklijk besluit van 16 oktober 1933 houdende het    organiek reglement van het Koninklijk Muziekconservatorium te Luik,    zoals gewijzigd, wordt opgeheven.     Art. 513.Het besluit van de Regent van 13 januari 1950 houdende het    organiek reglement van het Koninklijk Muziekconservatorium te Bergen,,    zoals gewijzigd, wordt opgeheven.     Art. 514.Het ministerieel besluit van 24 juni 1952 tot vaststelling    van de huurtarieven van de instrumenten die toebehoren aan de    Koninklijke Muziekconservatoria, wordt opgeheven.     Art. 515.Het koninklijk besluit van 4 oktober 1957 waarbij het    inschrijvingsgeld voor de leerlingen van de Rijksinrichtingen voor    kunstonderwijs wordt vastgesteld, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.     Art. 516.Het koninklijk besluit van 19 januari 1961 betreffende    bepaalde toekenningsvoorwaarden en de vorm der door de Koninklijke    Muziekconservatoria uitgereikte attesten, getuigschriften en    diploma's, alsook betreffende het virtuositeitsdiploma, zoals    gewijzigd, wordt opgeheven op de datum van inwerkingtreding van dit    decreet, met uitzondering van de artikelen 1 tot 3, opgehen met    uitwerking op 31 augustus 2006, van artikel 3bis, opgeheven met    uitwerking op 31 augustus 2003, en artikel 4, §§ 3 tot 5, opgeheven    met uitwerking op 31 augustus 2005.     Art. 517.Het koninklijk besluit van 15 april 1965 tot regeling, in de    derde graad van het hoger technisch onderwijs, van de studiën, ter    verkrijging van het diploma voor cultuurspreidingstechnieken, zoals    gewijzigd, wordt opgeheven.     Art. 518.Het koninklijk besluit van 16 april 1965, houdende organiek    reglement van het Hoger Rijkstechnisch Instituut voor Toneel en    Cultuurspreiding zoals gewijzigd, wordt opgeheven.     Art. 519.Het koninklijk besluit van 16 april 1965 houdende organiek    kader van het Hoger Rijkstechnisch Instituut voor Toneel en    Cultuurspreiding wordt opgeheven.     Art. 520.Het ministerieel besluit van 28 oktober 1969 tot    vaststelling van de vakken die een bijzondere beroepservaring vergen,    zoals bedoeld in artikel 10, 18°, tweede lid, van het koninklijk    besluit van 22 april 1969, betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist    van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het    opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der    rijksinrichtingen voor kleuter- lager-, buitengewoon, middelbaar,    technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van    deze inrichtingen afhangen, wordt opgeheven.     Art. 521.Het koninklijk besluit van 20 maart 1970 houdende    vaststelling van de huurprijzen voor de concertzalen van het    Koninklijk Muziekconservatorium te Luik en van de vergoedingen van het    personeel nodig voor het benutten van deze zalen, wordt opgeheven.     Art. 522.Het koninklijk besluit van 20 juli 1971 tot regeling van de    administratieve toestand der leraars aan de Koninklijke    Muziekconservatoria van Brussel (Franstalige afdeling), Luik en    Bergen, die een artistieke activiteit buiten de instelling uitoefenen,    zoals gewijzigd, wordt opgeheven.     Art. 523.Het koninklijk besluit van 8 september 1971 tot vaststelling    van de voorwaarden waaronder rijkstoelagen worden verleend aan het    Instituut voor Kerkmuziek en muziekpedagogie (I.K.M.P.), zoals    gewijzigd, wordt opgeheven.     Art. 524.Het koninklijk besluit van 20 oktober 1971 tot vaststelling    van de huurprijzen van de concertzalen van het Koninklijk    Muziekconservatorium van Brussel en de toelagen van het personeel    nodig voor het gebruik van de zalen, wordt opgeheven.     Art. 525.Het koninklijk besluit van 21 februari 1972 tot regeling van    de samenstelling, de bevoegdheid en de werkwijze van de Commissies van    Toezicht bij de Koninklijke Muziekconservatoria van Brussel    (Franstalige afdeling), Luik en Bergen, zoals gewijzigd, wordt    opgeheven.     Art. 526.Het koninklijk besluit van 20 maart 1972 tot vaststelling    van de voorwaarden voor de toekenning van de diploma's van eerste    prijs en van de hogere diploma's in de koninklijke muziekconservatoria    te Brussel (Franstalige afdeling), Luik en Bergen, zoals gewijzigd,    wordt opgeheven op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, met    uitzondering van artikel 4bis, opgeheven met uitwerking op 31 augustus    2003, van artikel 5, opgeheven met uitwerking op 31 augustus 2005, en    de artikelen 1 tot 4, opgeheven met uitwerking op 31 augustus 2006.     Art. 527.Het ministerieel besluit van 20 juli 1972 tot vaststelling    van het huishoudelijk reglement van de koninklijke muziekconservatoria    te Brussel (Franstalige afdeling), Luik en Bergen, zoals gewijzigd,    wordt opgeheven op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, met    uitzondering van de artikelen 66bis en 67, die opgeheven zullen worden    op 31 augustus 2005, en van de artikelen 26, 31 en 55 tot 61, die    zullen worden opgeheven op 31 augustus 2006.     Art. 528.Het koninklijk besluit van 25 juni 1973 tot vaststelling van    de voorwaarden voor de toelating van de leerlingen en van de duur van    de lessen in de Koninklijke Muziekconservatoria, zoals gewijzigd,    wordt opgeheven.     Art. 529.Het koninklijk besluit van 5 november 1973 tot organisatie    van het onderwijs in de beeldende kunsten afhangend van de Minister    van Franse Cultuur, wordt opgeheven.     Art. 530.Het koninklijk besluit van 5 mei 1976 houdende    gelijkstelling van de titels van het kunstonderwijs, wordt opgeheven.     Art. 531.Het ministerieel besluit van 15 juli 1976 tot vaststelling    van het kalender voor de examens, voorzien voor de parallelle    leergangen in koninklijke muziekconservatoria, zoals gewijzigd, wordt    opgeheven.     Art. 532.Het ministerieel besluit van 15 juli 1976 tot vaststelling    van de toelatingsvoorwaarden tot de eerste technische en openbare    wedstrijd alsook tot de openbare wedstrijd met het oog op het behalen    van een eerste prijs van een koninklijk muziekconservatorium, zoals    gewijzigd, wordt opgeheven.     Art. 533.Het Ministerieel besluit van 15 juli 1976, tot vaststelling    van het kalender voor de examens, voorzien voor de parallelle    leergangen in koninklijke muziekconservatoria, zoals gewijzigd, wordt    opgeheven.     Art. 534.Het ministerieel besluit van 15 juli 1976 tot vaststelling    van het model van het getuigschrift voor toelating tot de inrichtingen    voor muziekonderwijs van hoger niveau, wordt opgeheven.     Art. 535.Het ministerieel besluit van 15 juli 1976 tot vaststelling    van de praktische modaliteiten voor de opdracht van de    Staatsafgevaardigde voor de examens voor toelating in de inrichtingen    voor muziekonderwijs van hoger niveau, wordt opgeheven.     Art. 536.Het ministerieel besluit van 20 juli 1976 tot vaststelling    van de vakken die een bijzondere beroepservaring vereisen zoals    bedoeld in artikel 10, 18e, tweede lid, van het koninklijk besluit van    22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden    van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend    hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen    voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en    normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen    afhangen, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.     Art. 537.Het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende de    voorwaarden tot rangschikking van de studiën in de plastische kunsten    met volledig leerplan in de drie graden van het hoger kunstonderwijs,    zoals gewijzigd, wordt opgeheven.     Art. 538.Het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling    op 1 april 1972 van de bezoldiging van de voordrachthouders en van de    lesgevers der rijksinrichtingen voor kunstonderwijs ressorterend onder    de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister van Franse Cultuur    wordt opgeheven.     Art. 539.Het koninklijk besluit van 12 december 1979 tot vaststelling    van de nieuwe structuren en de organisatie in de « Ecole superieure    des arts plastiques et visuels » te Bergen, zoals gewijzigd, wordt    opgeheven.     Art. 540.Het koninklijk besluit van 19 december 1979 tot    rangschikking van de studies van de « Ecole supérieure des Arts    plastiques et visuels de l'Etat », te Bergen, wordt opgeheven.     Art. 541.Het koninklijk besluit van 4 april 1980 tot vaststelling van    de nieuwe structuren en de organisatie in de « Ecole nationale    superieure des arts visuels de la Cambre », zoals gewijzigd, wordt    opgeheven.     Art. 542.Het ministerieel besluit van 22 april 1980 tot inrichting    van de artistieke proef voor de toegang tot de inrichtingen voor hoger    kunstonderwijs met volledig leerplan die een onderwijs in de    plastische kunsten organiseren van de 1e, de 2e of de 3e graad, wordt    opgeheven.     Art. 543.Het koninklijk besluit van 23 april 1980 tot inrichting van    het examen over de algemene vorming voor de toelating tot de    inrichtingen voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan die    onderwijs in de plastische kunsten organiseren van de eerste of van de    tweede graad, wordt opgeheven.     Art. 544.Het koninklijk besluit van 16 mei 1980 tot rangschikking van    de studies van de « Ecole nationale supérieure des Arts visuels de la    Cambre » wordt opgeheven.     Art. 545.Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van    21 september 1983 tot vaststelling van het organiek reglement van de «    Ecole supérieure des Arts plastiques et visuels à Mons », zoals    gewijzigd, wordt opgeheven.     Art. 546.Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van    17 januari 1984 tot vaststelling van de procedure voor de    samenstelling van de pedagogische raad en de raad van beheer van de «    Ecole superieure des Arts plastiques et visuels de l'Etat » te Bergen,    zoals gewijzigd, wordt opgeheven.     Art. 547.Het koninklijk besluit van 26 januari 1988 tot vrijstelling    van bekwaamheidsbewijzen in het hoger artistiek muziekonderwijs, zoals    gewijzigd, wordt opgeheven. TITEL 4. - SLOTBEPALINGEN     Art. 548.De Regering kan de wets-, decreets- en    verordeningsbepalingen coördineren inzake het hoger onderwijs    georganiseerd binnen de hogere kunstscholen alsmede de bepalingen die    deze opzettelijk of impliciet zouden hebben gewijzigd op het moment    waarop deze coördinatie zal worden opgesteld. Daartoe kan zij : 1° de volgorde, de nummering en, in het algemeen, de voorstelling van    de te coördineren bepalingen wijzigen, onder andere afdelingen;2° de referenties wijzigen die de te coördineren bepalingen zouden    bevatten, om die in overeenstemming te brengen met de nieuwe    nummering;3° de redactie wijzigen van de te coördineren bepalingen om die in    overeenstemming met elkaar te brengen en de terminologie ervan te    uniformiseren, zonder dat de principes ingeschreven in deze bepalingen    geschonden kunnen worden.   De coördinatie zal het volgende opschrift dragen : « Decreet    betreffende het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere    kunstscholen, gecoördineerd op 20 december 2001. »     Art. 549.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2002, met    uitzondering van de artikelen 1; 2; 5 tot 31, die in werking treden op    de dag waarop dit decreet in het Belgisch Staatsblad verschijnt, en de    artikelen 61 tot 67; 98 tot 105; 223 tot 230; 353 tot 360, die in    werking treden op 1 januari 2002. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad    zal worden bekendgemaakt. Brussel, 20 december 2001. De Minister-President, belast met de Internationale Betrekkingen,    H. HASQUIN    De Minister van Cultuur, Begroting, Ambtenarenzaken, Jeugdzaken en    Sport,    R. DEMOTTE    De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de    Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de « O.N.E. »,    J.-M. NOLLET    De Minister van Secundair Onderwijs en Buitengewoon Onderwijs,    P. HAZETTE    De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie en    Wetenschappelijk Onderzoek,    Mevr. F. DUPUIS    De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector,    R. MILLER    De Minister van Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid,    Mevr. N. MARECHAL (1) Zitting 2001-2002    Stukken van de Raad.- Ontwerp van decreet, nr. 207-1 - Commissie    amendementen, nr. 207-2- Verslag, nr. 207-3 - Erratum, nr. 207-4. Vergaderingsamendementen, nr. 207-5. Integraal verslag. Bespreking en aanneming. Vergadering van 18    december 2001.