gepubliceerd op 27 augustus 2014
Decreet betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning
25 APRIL 2014. - Decreet betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning (1)
Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning Hoofdstuk 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Hoofdstuk 2. - Wijzigingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009
Art. 2.In artikel 1.1.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2012, wordt punt 12° opgeheven.
Art. 3.In titel I, hoofdstuk IV, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010, worden in het opschrift van afdeling 1 de woorden "stedenbouwkundige inspecteurs en" opgeheven.
Art. 4.Artikel 1.4.3 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. 1.4.3. De Vlaamse Regering bepaalt de aanstellingsprocedure van de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaren, belast met taken inzake lokale ruimtelijke planning en vergunningverlening.
De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaraan personen moeten voldoen om als gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar te kunnen worden aangesteld.".
Art. 5.Aan titel I, hoofdstuk IV, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010, wordt een afdeling 4 toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 4. - De gewestelijke beboetingsambtenaren en de gewestelijke en gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteurs"
Art. 6.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 4, toegevoegd bij artikel 5, een artikel 1.4.9 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 1.4.9. De Vlaamse Regering kan voorwaarden bepalen waaraan personen moeten voldoen om als respectievelijk gewestelijke beboetingsambtenaar, gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur of gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur als vermeld in artikel 6.1.1, 1°, 2° en 3°, te kunnen worden aangesteld.
Alleen gewestelijke ambtenaren kunnen worden aangesteld als gewestelijke beboetingsambtenaar of gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur. Voor de aanstelling van de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur, kan het college van burgemeester en schepenen een beroep doen op eigen personeel of op personeel van een intergemeentelijk samenwerkingsverband.".
Art. 7.In artikel 5.2.1, § 1, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt punt 3° vervangen door wat volgt : "3° of het onroerend goed het voorwerp uitmaakt van een maatregel als vermeld in titel VI, hoofdstuk III en IV, dan wel of een procedure voor het opleggen van een dergelijke maatregel hangende is;"; 2° het vierde lid wordt opgeheven; 3° in het vijfde lid wordt de zinsnede "6.1.1, eerste lid, 4° " vervangen door de zinsnede "6.2.2, eerste lid, 4° " en wordt de zinsnede "6.3.1" vervangen door de zinsnede "6.6.2".
Art. 8.In artikel 5.2.5, eerste lid, van dezelfde codex wordt de zinsnede "de dagvaardingen die met betrekking tot het goed werden uitgebracht overeenkomstig artikel 6.1.1 of artikel 6.1.41 tot en met 6.1.43 alsook iedere in de zaak gewezen beslissing" vervangen door de zinsnede "de maatregelen, vermeld in titel VI, hoofdstuk III en IV, die werden opgelegd met betrekking tot het goed of de hangende procedures die strekken tot het opleggen van dergelijke maatregelen".
Art. 9.In artikel 5.2.6, eerste lid, van dezelfde codex wordt punt 3° vervangen door wat volgt : "3° of het onroerend goed het voorwerp uitmaakt van een maatregel als vermeld in titel VI, hoofdstuk III en IV, dan wel of een procedure voor het opleggen van een dergelijke maatregel hangende is;".
Art. 10.In artikel 5.4.3 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, tweede lid, 3°, wordt de zinsnede ", vermeld in artikel 6.1.1" vervangen door de zinsnede "of een inbreuk als vermeld in artikel 6.2.1 en 6.2.2."; 2° in paragraaf 3, tweede lid, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : "1° wordt het strijdige gebruik van het weekendverblijf niet beschouwd als een schending van deze codex;"; 3° in paragraaf 3, tweede lid, 2°, wordt de zinsnede "op grond van de artikelen 6.1.1 en 6.1.41 tot en met 6.1.43" opgeheven.
Art. 11.In artikel 5.6.3, § 2, 2°, van dezelfde codex wordt de zinsnede "6.1.56" vervangen door de zinsnede "6.5.1.".
Art. 12.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt het opschrift van titel VI vervangen door wat volgt : "TITEL VI. - Handhaving"
Art. 13.In titel VI van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt het opschrift van hoofdstuk I vervangen door wat volgt : "Hoofdstuk I. - Inleidende bepalingen"
Art. 14.In titel VI, hoofdstuk I, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt het opschrift van afdeling 1 vervangen door wat volgt : "Afdeling 1. - Definities"
Art. 15.Artikel 6.1.1 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 6.1.1. In deze titel wordt verstaan onder : 1° gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur : de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het grondgebied van een of meer gemeenten, die het college of de colleges van burgemeester en schepenen van de gemeente of de gemeenten in kwestie daarvoor hebben aangesteld;2° gewestelijke beboetingsambtenaar : de beboetingsambtenaar, bevoegd voor het geheel of onderdelen van het grondgebied van het Vlaamse Gewest, die de Vlaamse Regering daarvoor heeft aangesteld;3° gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur : de stedenbouwkundige inspecteur, bevoegd voor het geheel of onderdelen van het grondgebied van het Vlaamse Gewest, die de Vlaamse Regering daarvoor heeft aangesteld; 4° Handhavingscollege : het administratief rechtscollege, vermeld in artikel 16.4.19 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid; 5° openruimtegebied : hetzij de landelijke en recreatiegebieden, aangewezen op plannen van aanleg, voor zover ze geen ruimtelijk kwetsbaar gebied uitmaken, hetzij de gebieden, aangewezen op ruimtelijke uitvoeringsplannen, die vallen onder een van de volgende categorieën : a) de categorie van gebiedsaanduiding `landbouw' of `recreatie';b) de subcategorie `gemengd openruimtegebied', voor zover het gebied geen onderdeel is van het Vlaams Ecologisch Netwerk;6° overtreder : de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die het stedenbouwkundige misdrijf of de stedenbouwkundige inbreuk heeft uitgevoerd, er opdracht toe heeft gegeven of er zijn medewerking aan heeft verleend; 7° Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu : de gewestelijke raad bedoeld in artikel 16.2.2 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.".
Art. 16.Artikel 6.1.2 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. 6.1.2. De toepassing van deze titel strekt tot vrijwaring van de goede ruimtelijke ordening, bedoeld in artikel 4.3.1, § 2, van deze codex.".
Art. 17.In titel VI, hoofdstuk I, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt onder artikel 6.1.2 een nieuwe afdeling 2 ingevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 2. - Handhavingsbeleid Ruimtelijke Ordening"
Art. 18.Artikel 6.1.3 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. 6.1.3. § 1. Met inachtneming van de prerogatieven van de bevoegde overheden is de Vlaamse Regering belast met de coördinatie en de inhoudelijke invulling van het handhavingsbeleid inzake de ruimtelijke ordening.
De Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu coördineert de opmaak van een handhavingsprogramma Ruimtelijke Ordening. De raad verzoekt het departement om een ontwerp en wint vervolgens adviezen in bij de handhavingsinstanties die belast zijn met de handhaving van deze codex en van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning en van titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
De Vlaamse Regering stelt het handhavingsprogramma Ruimtelijke Ordening vast op voorstel van de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu. Het vastgestelde handhavingsprogramma Ruimtelijke Ordening treedt pas in werking na de goedkeuring door het Vlaams Parlement en blijft gelden zolang het niet geheel of gedeeltelijk wordt herzien.
Het handhavingsprogramma Ruimtelijke Ordening omvat minstens de gewestelijke handhavingsprioriteiten en de gewestelijke beleidslijnen voor : 1° de vaststelling, aanmaning en vervolging van stedenbouwkundige misdrijven en inbreuken;2° het bestuurlijk sepot bij de beboeting van misdrijven en inbreuken;3° de keuze tussen het vorderen van gerechtelijk herstel en het opleggen van bestuurlijke maatregelen;4° de keuze tussen bestuursdwang en last onder dwangsom;5° de ambtshalve uitvoering van gerechtelijke uitspraken en bestuurlijke besluiten;6° de invordering van verbeurde dwangsommen;7° transparantie en communicatie;8° de inschrijving van wettelijke hypotheken;9° de prioriteiten in de ambtshalve uitvoering van gerechtelijke uitspraken waarvan de uitvoeringstermijn meer dan tien jaar is verstreken. Het kan ook aanbevelingen bevatten inzake de handhaving van de ruimtelijke ordening op gemeentelijk niveau en de samenwerking met en tussen de betrokken beleidsniveaus.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de inhoud, de opstelling en verspreiding van het handhavingsprogramma. § 2. Jaarlijks stelt de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu een handhavingsrapport Ruimtelijke Ordening op. Alle instanties die belast zijn met de handhaving van de ruimtelijke ordening, stellen, hetzij op eenvoudige vraag van de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu, hetzij uit eigen beweging, alle informatie waarover ze beschikken en die van nut kan zijn voor de opstelling van het handhavingsrapport, vrijwillig ter beschikking van de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu.
Het handhavingsrapport Ruimtelijke Ordening omvat minstens de volgende onderdelen : 1° een algemene evaluatie van het gewestelijke handhavingsbeleid dat in het afgelopen kalenderjaar is gevoerd;2° een specifieke evaluatie van de inzet van de afzonderlijke handhavingsinstrumenten;3° een overzicht van de gevallen waarin, binnen de gestelde termijn, geen uitspraak werd gedaan over de beroepen tegen besluiten houdende bestuurlijke maatregelen;4° een evaluatie van de beslissingspraktijk van de parketten inzake het al dan niet strafrechtelijk behandelen van een vastgesteld stedenbouwkundig misdrijf;5° een overzicht en vergelijking van het door de gemeenten gevoerde handhavingsbeleid;6° een inventaris van de inzichten die tijdens de handhaving werden opgedaan en die kunnen worden aangewend voor de verbetering van de regelgeving, beleidsvisies en beleidsuitvoering;7° aanbevelingen voor de verdere ontwikkeling van het handhavingsbeleid. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de inhoud, de opstelling en verspreiding van het handhavingsrapport.".
Art. 19.In titel VI, hoofdstuk I, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt afdeling 2, die bestaat uit artikel 6.1.4, opgeheven.
Art. 20.In titel VI, hoofdstuk I, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt afdeling 3, die bestaat uit artikel 6.1.5, opgeheven.
Art. 21.In titel VI, hoofdstuk I, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt afdeling 4, die bestaat uit artikel 6.1.6 tot en met 6.1.40, opgeheven.
Art. 22.In titel VI, hoofdstuk I, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt afdeling 5, die bestaat uit artikel 6.1.41 tot en met 6.1.44, opgeheven.
Art. 23.In titel VI, hoofdstuk I, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt afdeling 6, die bestaat uit artikel 6.1.45 en 6.1.46, opgeheven.
Art. 24.In titel VI, hoofdstuk I, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt afdeling 7, die bestaat uit artikel 6.1.47 tot en met 6.1.50, opgeheven.
Art. 25.In titel VI, hoofdstuk I, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt afdeling 8, die bestaat uit artikel 6.1.51 tot en met 6.1.54, opgeheven.
Art. 26.In titel VI, hoofdstuk I, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt afdeling 10, die bestaat uit artikel 6.1.56, opgeheven.
Art. 27.In titel VI, hoofdstuk I, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt afdeling 11, die bestaat uit artikel 6.1.57 tot en met artikel 6.1.58, opgeheven.
Art. 28.In titel VI van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt het opschrift van hoofdstuk II vervangen door wat volgt : "Hoofdstuk II. - Sancties"
Art. 29.In titel VI, hoofdstuk II, van dezelfde codex wordt een afdeling 1 ingevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 1. - Stedenbouwkundige misdrijven en stedenbouwkundige inbreuken"
Art. 30.Artikel 6.2.1 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. 6.2.1. De hierna volgende handelingen en omissies worden stedenbouwkundige misdrijven genoemd, en worden bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en met een geldboete van 26 euro tot 400.000 euro of met een van deze straffen alleen : 1° het uitvoeren of voortzetten van de handelingen, vermeld in artikel 4.2.1 en artikel 4.2.15, hetzij zonder voorafgaande vergunning, hetzij in strijd met de vergunning, hetzij na verval, vernietiging of het verstrijken van de termijn van de vergunning, hetzij in geval van schorsing van de vergunning; 2° het uitvoeren of voortzetten van de handelingen in strijd met een ruimtelijk uitvoeringsplan als vermeld in artikel 2.2.1 tot en met 2.2.18, of met de stedenbouwkundige en verkavelingsverordeningen, vermeld in artikel 2.3.1 tot en met 2.3.3, tenzij de uitgevoerde handelingen vergund zijn of tenzij het gaat om de handelingen, vermeld in artikel 6.2.2, 6° ; 3° het voortzetten van de handelingen in strijd met het bevel tot staking, de bekrachtigingsbeslissing of, in voorkomend geval, de beschikking in kort geding; 4° het na 1 mei 2000 plegen of voortzetten van een schending, op welke wijze ook, van de plannen van aanleg en verordeningen die tot stand zijn gekomen volgens de bepalingen van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, en die van kracht blijven zolang en in de mate dat ze niet vervangen worden door nieuwe voorschriften, uitgevaardigd krachtens deze codex, tenzij de uitgevoerde werken, handelingen of wijzigingen vergund zijn of tenzij het gaat om de handelingen, vermeld in artikel 6.2.2, 6° ; 5° het uitvoeren of voortzetten van handelingen die een schending zijn op de bouw- en verkavelingsvergunningen die zijn verleend krachtens het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996; 6° het uitvoeren of voortzetten van handelingen aan niet-hoofdzakelijk vergunde constructies die niet het voorwerp hebben uitgemaakt van uitgevoerde herstelmaatregelen in de zin van artikel 6.6.1, § 2; 7° het als eigenaar toestaan of aanvaarden dat een van de misdrijven, vermeld in punt 1° tot en met 6°, worden gepleegd of voortgezet. De minimumstraffen zijn echter een gevangenisstraf van vijftien dagen en een geldboete van 2000 euro, of een van die straffen alleen, als de misdrijven, vermeld in het eerste lid, gepleegd worden door instrumenterende ambtenaren, vastgoedmakelaars en andere personen die in de uitoefening van hun beroep of activiteit onroerende goederen kopen, verkavelen, te koop of te huur zetten, verkopen of verhuren, bouwen of vaste of verplaatsbare inrichtingen ontwerpen en/of opstellen of personen die bij die verrichtingen als tussenpersonen optreden, bij de uitoefening van hun beroep.".
Art. 31.Artikel 6.2.2 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. 6.2.2. De hierna volgende handelingen en omissies worden stedenbouwkundige inbreuken genoemd, en worden bestraft met een exclusieve bestuurlijke geldboete van maximaal 50.000 euro : 1° de instandhouding van de illegale gevolgen van de misdrijven, vermeld in artikel 6.2.1, eerste lid, voor zover die gevolgen zich situeren in kwetsbaar gebied; 2° het schenden van de verplichtingen, vermeld in artikel 6.3.6, § 2, tweede en vierde lid, en artikel 6.4.9, § 2, tweede en vierde lid; 3° het uitvoeren of voortzetten van de handelingen, vermeld in artikel 4.2.2 en 4.2.5, eerste lid, 3°, die voorafgaan aan de betekening van de meldingsakte, vermeld in artikel 112 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning; 4° het schenden van de informatieplicht, vermeld in artikel 5.2.1 tot en met 5.2.6; 5° het uitvoeren of voortzetten van handelingen zonder de controle van een architect als die controle verplicht is met toepassing van artikel 4 van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van den titel en van het beroep van architect en de uitvoeringsbesluiten ervan; 6° het uitvoeren of voortzetten van de handelingen, vermeld in artikel 4.4.1, § 3, tweede lid, in strijd met bijzondere plannen van aanleg, gemeentelijke uitvoeringsplannen en verkavelingsvergunningen, voor zover die plannen of vergunningen, of de relevante delen ervan niet zijn opgenomen in een door de gemeenteraad vastgestelde lijst als vermeld in het voormelde artikel; 7° het als eigenaar toestaan of aanvaarden dat de inbreuken, vermeld in punt 1°, 3°, 5° en 6°, worden gepleegd of voortgezet.".
Art. 32.Aan titel VI, hoofdstuk II, van dezelfde codex wordt een afdeling 2 toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 2. - Voorkomen en vaststellen van stedenbouwkundige misdrijven en inbreuken"
Art. 33.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 2, toegevoegd bij artikel 32, een onderafdeling 1 toegevoegd, die luidt als volgt : "Onderafdeling 1. - Raadgeving en aanmaning"
Art. 34.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 1, toegevoegd bij artikel 33, een artikel 6.2.3 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.2.3. § 1. Als bevoegde personen vaststellen dat een stedenbouwkundige inbreuk of een stedenbouwkundig misdrijf dreigt te worden gepleegd, kunnen ze alle raadgevingen geven die ze nuttig achten om dat te voorkomen.
Onder bevoegde personen als vermeld in het eerste lid wordt verstaan : de personen, vermeld in onderafdeling 2 en 3, de stedenbouwkundige inspecteur, de door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren van het Vlaamse Gewest, en de door het college van burgemeester en schepenen aangewezen personeelsleden van de gemeente in kwestie. § 2. Als de bevoegde personen, vermeld in artikel 6.2.3, bij de uitoefening van hun respectieve opdrachten een stedenbouwkundige inbreuk of een stedenbouwkundig misdrijf vaststellen, kunnen ze de vermoedelijke overtreder en eventuele andere betrokkenen ertoe aanmanen om de nodige maatregelen te nemen om de inbreuk of het misdrijf te beëindigen, de gevolgen ervan geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken of een herhaling ervan te voorkomen.
Als de adressant van de aanmaning, in voorkomend geval na rappel, nalaat om de gevraagde maatregelen te nemen binnen het daarvoor bepaalde tijdsbestek, geldt een aangifteplicht van het misdrijf of de inbreuk bij de gemeentelijke en gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur en bij de burgemeester.
De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen ter uitvoering van deze onderafdeling.".
Art. 35.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 2, toegevoegd bij artikel 32, een onderafdeling 2 toegevoegd, die luidt als volgt : "Onderafdeling 2. - Vaststelling van stedenbouwkundige misdrijven"
Art. 36.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 2, toegevoegd bij artikel 35, een artikel 6.2.4 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.2.4. Onverminderd de bevoegdheden van de agenten en de officieren van gerechtelijke politie zijn de door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren van het Vlaamse Gewest en de door het college van burgemeester en schepenen aangewezen personeelsleden van de gemeente of van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden bevoegd om de misdrijven, omschreven in dit hoofdstuk, op te sporen en vast te stellen door een proces-verbaal. De processen-verbaal waarin de misdrijven, omschreven in dit hoofdstuk, worden vastgesteld, gelden tot bewijs van het tegendeel.
De Vlaamse Regering kan voorwaarden, die onder meer betrekking kunnen hebben op scholingsvereisten, bepalen waaraan de gewestelijke en gemeentelijke verbalisanten moeten voldoen.
De Vlaamse Regering wijst de gewestelijke ambtenaren aan die de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, verkrijgen om misdrijven, omschreven in dit hoofdstuk, op te sporen en vast te stellen in een proces-verbaal.
De agenten, officieren van de gerechtelijke politie, ambtenaren en personeelsleden, vermeld in het eerste lid, hebben toegang tot de bouwplaats en de gebouwen om alle nodige opsporingen en vaststellingen te verrichten.
Als deze verrichtingen de kenmerken van een huiszoeking dragen, mogen ze alleen worden uitgevoerd op voorwaarde dat de politierechter daarvoor een machtiging heeft verstrekt.
Een afschrift van het proces-verbaal wordt altijd gericht aan de vermoedelijke overtreders, de gewestelijke beboetingsambtenaar, de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur en de gemeente van het grondgebied waarop die handelingen werden gesteld. Als in het proces-verbaal feiten worden vastgesteld die milieu-inbreuken of milieumisdrijven uitmaken wegens schending van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning en van titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid of de uitvoeringsbesluiten ervan, wordt een afschrift bezorgd aan de gewestelijke overheden, belast met de handhaving van die inbreuken of misdrijven. De Vlaamse Regering kan nader bepalen welke van deze gewestelijke overheden al dan niet een afschrift moeten ontvangen.
De Vlaamse Regering kan de aanwijzingsbevoegdheid, vermeld in het eerste en derde lid, delegeren.".
Art. 37.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 2, toegevoegd bij artikel 32, een onderafdeling 3 toegevoegd, die luidt als volgt : "Onderafdeling 3. - Vaststelling van stedenbouwkundige inbreuken"
Art. 38.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 3, toegevoegd bij artikel 37, een artikel 6.2.5 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.2.5. De verbalisanten, vermeld in artikel 6.2.4, kunnen bij de vaststelling van een stedenbouwkundige inbreuk zonder samenloop met een stedenbouwkundig misdrijf, een verslag van vaststelling opstellen dat ze onmiddellijk bezorgen aan de gewestelijke beboetingsambtenaar.
Artikel 6.2.4, vierde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de vorm van het verslag van vaststelling.
Een afschrift van het verslag van vaststelling wordt altijd gericht aan de vermoedelijke overtreders, de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur en de gemeente van het grondgebied waarop die handelingen werden uitgevoerd of waar dat gebruik plaatsvond. Als in het verslag van vaststelling feiten worden vastgesteld die milieu-inbreuken uitmaken wegens schending van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning en van titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid of de uitvoeringsbesluiten ervan, wordt een afschrift bezorgd aan de gewestelijke overheden, belast met de handhaving van die inbreuken. De Vlaamse Regering kan nader bepalen welke van deze gewestelijke overheden al dan niet een afschrift moeten ontvangen.
Als in samenhang met de stedenbouwkundige inbreuk tegelijkertijd een stedenbouwkundig misdrijf wordt vastgesteld, dan wordt de vaststelling van de stedenbouwkundige inbreuk opgenomen in het proces-verbaal, vermeld in artikel 6.2.4.".
Art. 39.Aan titel VI, hoofdstuk II, van dezelfde codex wordt een afdeling 3 toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 3. - Het opleggen van een bestuurlijke geldboete"
Art. 40.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 3, toegevoegd bij artikel 39, een onderafdeling 1 toegevoegd, die luidt als volgt : "Onderafdeling 1. - Basisbepalingen"
Art. 41.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 1, toegevoegd bij artikel 40, een artikel 6.2.6 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.2.6. De inbreuken, vermeld in artikel 6.2.2, kunnen worden bestraft met een exclusieve bestuurlijke geldboete. De misdrijven, vermeld in artikel 6.2.1, eerste lid, kunnen worden bestraft door de strafrechter of kunnen worden bestraft met een alternatieve bestuurlijke geldboete.".
Art. 42.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 1, toegevoegd bij artikel 40, een artikel 6.2.7 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.2.7. § 1. De bestuurlijke geldboete is een sanctie waarbij de gewestelijke beboetingsambtenaar een overtreder ertoe verplicht een geldsom te betalen.
De bestuurlijke geldboete wordt vermeerderd met de opdeciemen die van toepassing zijn voor de strafrechtelijke geldboeten. Ze wordt afgestemd op de ernst van het stedenbouwkundige misdrijf of de stedenbouwkundige inbreuk. Er wordt ook rekening gehouden met de frequentie en de omstandigheden waarin de overtreder stedenbouwkundige inbreuken of misdrijven heeft gepleegd of beëindigd. § 2. Op vraag van de overtreder, kan de bestuurlijke geldboete worden opgelegd met uitstel van tenuitvoerlegging gedurende een proefperiode die niet minder dan een jaar en niet meer dan drie jaar mag bedragen.
Het uitstel wordt van rechtswege herroepen als gedurende de proeftijd een nieuw stedenbouwkundig misdrijf of een nieuwe stedenbouwkundige inbreuk is gepleegd, met een veroordeling tot een straf of het opleggen van een bestuurlijke geldboete tot gevolg.".
Art. 43.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 1, toegevoegd bij artikel 40, een artikel 6.2.8 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.2.8. Als de feiten die aan de gewestelijke beboetingsambtenaar worden voorgelegd, blijk geven van een samenloop tussen stedenbouwkundige inbreuken of misdrijven enerzijds, en milieu-inbreuken of milieumisdrijven, gegrond op schendingen van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning en van titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid of de uitvoeringsbesluiten ervan, anderzijds, verkrijgt de gewestelijke beboetingsambtenaar de bevoegdheid om voor de milieu-inbreuken of milieumisdrijven die bij die gewestelijke beboetingsambtenaar aanhangig zijn, de bestuurlijke geldboetes, vermeld in het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, op te leggen. Dat gebeurt met inachtneming van de procedureregels van dit hoofdstuk, met dien verstande dat vóór het opleggen van de bestuurlijke geldboete het advies wordt ingewonnen van de gewestelijke entiteit, vermeld in artikel 16.4.25 van het voormelde decreet.".
Art. 44.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 1, toegevoegd bij artikel 40, een artikel 6.2.9 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.2.9. Onverminderd artikel 6.2.13, § 3, derde lid, zijn de regels die van toepassing zijn op het verval van de strafvordering voor stedenbouwkundige misdrijven, van overeenkomstige toepassing op het verval van de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke geldboete.
Met toepassing van het eerste lid verjaart de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke geldboete na verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag waarop het stedenbouwkundig misdrijf is gepleegd, of na verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de stedenbouwkundige inbreuk is gepleegd. De verjaring wordt gestuit door daden van onderzoek of van vervolging, verricht binnen die termijn.
Voor de toepassing van dit artikel wordt het opstellen van een verslag van vaststelling of een proces-verbaal door een bevoegde verbalisant steeds beschouwd als een daad van onderzoek. Het betekenen van een voornemen om een bestuurlijke geldboete op te leggen, wordt steeds beschouwd als een daad van vervolging.".
Art. 45.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 1, toegevoegd bij artikel 40, een artikel 6.2.10 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.2.10. Voor de toepassing van deze afdeling wordt de betekening met een aangetekende brief geacht te zijn uitgevoerd op de derde werkdag na de afgifte bij de post, behalve in geval van bewijs van het tegendeel.".
Art. 46.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 1, een artikel 6.2.11 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.2.11. § 1. De opgelegde bestuurlijke geldboeten worden door het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid geïnd en ingevorderd ten voordele van het Herstelfonds. Het voormelde departement is gemachtigd om aan de schuldenaars van opeisbare bestuurlijke geldboetes die bijzondere omstandigheden kunnen bewijzen, uitstel of spreiding van betaling toe te staan. § 2. Als de betrokkene in gebreke blijft bij het betalen van de verschuldigde bestuurlijke geldboeten, verhoogd met de invorderingskosten, worden die bedragen bij dwangbevel ingevorderd.
Het dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door een ambtenaar die de Vlaamse Regering daarvoor heeft aangewezen. § 3. Het dwangbevel wordt aan de schuldenaar bij deurwaardersexploot betekend.
Binnen een termijn van dertig dagen na de ontvangst van het dwangbevel kan de schuldenaar verzet doen door het Vlaamse Gewest te laten dagvaarden.
Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Het Vlaamse Gewest kan de rechter verzoeken om de schorsing van de tenuitvoerlegging op te heffen. § 4. Op grond van het uitvoerbaar verklaard dwangbevel en tot zekerheid van de voldoening van de opgelegde bestuurlijke geldboeten en, in voorkomend geval, de bijbehorende expertisekosten en de opgelegde voordeelontnemingen, heeft het Vlaamse Gewest een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de schuldenaar en kan het een wettelijke hypotheek nemen op alle daarvoor vatbare en in het Vlaamse Gewest gelegen of geregistreerde goederen van de schuldenaar.
Het voorrecht, vermeld in paragraaf 1, neemt rang in onmiddellijk na de voorrechten, vermeld in artikel 19 en 20 van de Hypotheekwet van 16 december 1851, en in artikel 23 van boek II van het Wetboek van Koophandel.
De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de dagtekening van de inschrijving die genomen wordt krachtens het uitvoerbaar verklaarde en betekende dwangbevel. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de ambtenaar, vermeld in paragraaf 2. De inschrijving heeft plaats, niettegenstaande verzet, betwisting of beroep, op voorlegging van een afschrift van het dwangbevel dat eensluidend wordt verklaard door die ambtenaar en dat melding maakt van de betekening ervan.
Artikel 17 van de Faillissementswet van 8 augustus 1997 is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek inzake de opgelegde bestuurlijke geldboeten en, in voorkomend geval, de bijbehorende expertisekosten en de opgelegde voordeelontnemingen waarvoor een dwangbevel werd uitgevaardigd en waarvan betekening aan de schuldenaar is gedaan voor het vonnis van faillietverklaring. § 5. De vordering tot betaling van de bestuurlijke geldboete verjaart na verloop van driehonderdvijfenzestig dagen. Die termijn gaat in op de dag die volgt op de dag waarop de bestuurlijke geldboete moest worden betaald. De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. § 6. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de uitvoering van dit artikel.".
Art. 47.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 3, toegevoegd bij artikel 39, een onderafdeling 2 toegevoegd, die luidt als volgt : "Onderafdeling 2. - Het opleggen van een exclusieve bestuurlijke geldboete voor inbreuken"
Art. 48.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 2, toegevoegd bij artikel 47, een artikel 6.2.12 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.2.12. § 1. Na de ontvangst van een verslag van vaststelling als vermeld in artikel 6.2.5, eerste lid, waaruit het bestaan van een inbreuk blijkt, kan de gewestelijke beboetingsambtenaar binnen een termijn van zestig dagen zijn voornemen om een bestuurlijke geldboete op te leggen, samen met een afschrift van het verslag waarop dat gegrond wordt, met een beveiligde zending betekenen aan de vermoedelijke overtreder of overtreders. Hetzelfde geldt na ontvangst van een proces-verbaal als vermeld in artikel 6.2.5, derde lid, met dien verstande dat de termijn van zestig dagen pas aanvangt na ontvangst van de beslissing van de procureur des Konings, vermeld in artikel 6.2.13, § 3, eerste lid, of, bij gebreke daaraan, na het verstrijken van de termijnen, vermeld in artikel 6.2.13, § 2.
De vermoedelijke overtreder wordt uitgenodigd om binnen een termijn van dertig dagen die volgt op de betekening, zijn verweer schriftelijk mee te delen. Hij wordt erop gewezen dat hij : 1° zijn schriftelijk verweer mondeling kan toelichten.De vermoedelijke overtreder richt daarvoor aan de gewestelijke beboetingsambtenaar een aanvraag binnen dertig dagen na de betekening; 2° op verzoek de documenten waarop het voornemen tot het opleggen van een exclusieve bestuurlijke geldboete berust, kan inzien en er kopieën van kan krijgen. De gewestelijke beboetingsambtenaar, vermeld in deze paragraaf, mag nooit zelf de auteur zijn van het verslag of het proces-verbaal van vaststelling. Hij kan de auteur van het verslag of het proces-verbaal van vaststelling wel verzoeken om aanvullende inlichtingen te verstrekken, of zelf bijkomende vaststellingen verrichten. § 2. Binnen een termijn van negentig dagen na de betekening van het bericht, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, beslist de gewestelijke beboetingsambtenaar over het opleggen van een bestuurlijke geldboete.
Die beslissing wordt met een beveiligde zending aan de vermoedelijke overtreder betekend binnen een termijn van tien dagen na de dag waarop ze werd genomen. § 3. Met inachtneming van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen vermeldt de beslissing minstens het eventueel opgelegde bedrag, de beroepsmogelijkheden en de voorwaarden van het beroep, alsook de termijn waarbinnen en de manier waarop de exclusieve bestuurlijke geldboete moet worden betaald. § 4. Tegen de beslissing waarbij de gewestelijke beboetingsambtenaar een exclusieve bestuurlijke geldboete oplegt, kan degene aan wie de boete werd opgelegd, beroep indienen bij het Handhavingscollege volgens de procedure die geldt in het kader van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. Het beroep schorst de bestreden beslissing.".
Art. 49.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 3, toegevoegd bij artikel 39, een onderafdeling 3 toegevoegd, die luidt als volgt : "Onderafdeling 3. - Het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete voor misdrijven"
Art. 50.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 3, toegevoegd bij artikel 49, een artikel 6.2.13 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.2.13. § 1. Bij de vaststelling van een misdrijf als vermeld in artikel 6.2.1, eerste lid, bezorgt de verbalisant samen met het proces-verbaal een schriftelijk verzoek aan de procureur des Konings, waarin de procureur des Konings gevraagd wordt zich uit te spreken over de al dan niet strafrechtelijke behandeling van het misdrijf. § 2. De procureur des Konings beschikt over een periode van honderdtachtig dagen, te rekenen vanaf de dag waarop hij het proces-verbaal heeft ontvangen, om een beslissing over het verzoek te nemen. Voor die periode verstreken is, kan ze gemotiveerd eenmalig verlengd worden met een aanvullende periode van maximaal honderdtachtig dagen. De procureur des Konings brengt de gewestelijke beboetingsambtenaar onmiddellijk op de hoogte van die verlenging.
Tijdens die periode van honderdtachtig dagen, eventueel verlengd met een aanvullende periode van maximaal honderdtachtig dagen, kan er geen bestuurlijke geldboete worden opgelegd. § 3. De procureur des Konings deelt zijn beslissing mee aan de gewestelijke beboetingsambtenaar, de stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester.
Een beslissing houdende strafrechtelijke behandeling sluit het opleggen van een bestuurlijke geldboete uit. De oplegging van een bestuurlijke geldboete is ook uitgesloten als de procureur des Konings nalaat om tijdig zijn beslissing mee te delen aan de gewestelijke beboetingsambtenaar.
Een beslissing houdende geen strafrechtelijke behandeling van het stedenbouwkundige misdrijf houdt het verval van de strafvordering met betrekking tot dit misdrijf in, maar laat de strafvordering met betrekking tot andere feiten onverminderd bestaan, zelfs in geval van eenheid van opzet. § 4. Een alternatieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd aan alle overtreders. Ze bedraagt maximaal 250.000 euro.
De bestuurlijke geldboete wordt opgelegd en ingevorderd conform artikel 6.2.11 en 6.2.12 met dien verstande dat de termijn waarbinnen de vermoedelijke overtreder op de hoogte moet worden gebracht van het voornemen om een bestuurlijke geldboete op te leggen, dertig dagen bedraagt en pas aanvangt na ontvangst van de beslissing, vermeld in paragraaf 3. De termijn waarbinnen moet worden beslist over het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete, bedraagt honderdtachtig dagen.
Tegen de beslissing waarbij de gewestelijke beboetingsambtenaar een alternatieve bestuurlijke geldboete oplegt, kan degene aan wie de boete werd opgelegd, beroep indienen bij het Handhavingscollege volgens de procedure die geldt in het kader van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. Het beroep schorst de bestreden beslissing. § 5. Wanneer een alternatieve bestuurlijke geldboete wordt opgelegd, wordt de opsteller van het proces-verbaal dat daartoe geleid heeft, daarvan in kennis gesteld.".
Art. 51.Aan titel VI, hoofdstuk II, van dezelfde codex wordt een afdeling 4 toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 4. - Voorstel tot betaling van een geldsom"
Art. 52.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 4, toegevoegd bij artikel 51, een artikel 6.2.14 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.2.14. De gewestelijke beboetingsambtenaar kan een voorstel tot betaling van een geldsom doen als hij van mening is dat volgens de vaststellingen in het verslag van vaststelling of het proces-verbaal onmiskenbaar vaststaat dat de overtreder de stedenbouwkundige inbreuk of het stedenbouwkundig misdrijf heeft gepleegd. Het voorstel kan, voor wat stedenbouwkundige misdrijven betreft, eerst worden gedaan na kennisname van een tijdige beslissing in de zin van artikel 6.2.13, § 3, derde lid.
De termijn waarin de geldsom betaald moet worden, bedraagt drie maanden. Het voorstel schorst de termijnen, vermeld in artikel 6.2.12, § 1, en artikel 6.2.13, § 4, tweede lid, tot het einde van de betalingstermijn. Na de betaling van de voorgestelde geldsom is het opleggen van een bestuurlijke geldboete niet langer mogelijk.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van dit artikel.".
Art. 53.In titel VI van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt het opschrift van hoofdstuk III vervangen door wat volgt : "Hoofdstuk III. - Rechterlijk maatregelen"
Art. 54.In titel VI, hoofdstuk IIII, van dezelfde codex wordt een afdeling 1 ingevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 1. - Rechterlijke herstelmaatregelen"
Art. 55.Artikel 6.3.1 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. 6.3.1. § 1. Naast de straf beveelt de rechtbank, ambtshalve of op vordering van een bevoegde overheid, een meerwaarde te betalen en/of bouw- of aanpassingswerken uit te voeren en/of de plaats in de oorspronkelijke toestand te herstellen of het strijdige gebruik te staken. Dat gebeurt, met inachtneming van de volgende rangorde : 1° als het gevolg van het misdrijf kennelijk verenigbaar is met een goede ruimtelijke ordening, het betalen van een meerwaarde;2° als dit kennelijk volstaat om de plaatselijke ordening te herstellen, de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken;3° in de andere gevallen, de uitvoering van het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik. Voor de diverse onderdelen van eenzelfde misdrijf kunnen verschillende herstelmaatregelen gecombineerd worden, bevolen volgens de rangorde, vermeld in het eerste lid. Het bevolen herstel dekt steeds de volledige illegaliteit ter plaatse, ook al werd die mee veroorzaakt door stedenbouwkundige misdrijven of inbreuken die niet bij de rechter aanhangig zijn. § 2. Onder bevoegde overheid als vermeld in paragraaf 1, wordt verstaan : het openbaar ministerie, de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester. § 3. De herstelvordering van de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester wordt, met naleving van artikel 6.3.10 en respectievelijk in naam van het Vlaamse Gewest of van de gemeente, met een gewone brief ingeleid bij het openbaar ministerie.
De Vlaamse Regering kan nadere formele voorwaarden vastleggen waaraan de herstelvordering op straffe van onontvankelijkheid moet voldoen. § 4. De rechtbank bepaalt een termijn voor de uitvoering van de herstelmaatregelen en kan, op vordering van de bevoegde overheid, ook een dwangsom bepalen. § 5. De meerwaarde is een vergoeding voor het behoud van een ruimtelijke situatie die volgens de actuele regelgeving, stedenbouwkundige voorschriften of verkavelingsvoorschriften, niet legaliseerbaar is. Zolang sprake is van een illegale ruimtelijke situatie, geldt voor de toepassing van dit artikel een onweerlegbaar vermoeden van niet-legaliseerbaarheid.
De rechtbank bepaalt het bedrag van de meerwaarde. De rechtbank hanteert daarvoor de forfaitaire bedragen, bepaald door de Vlaamse Regering, maar kan het aldus bekomen bedrag vermeerderen of verminderen als dat kennelijk niet in verhouding staat tot het voordeel, verbonden aan het buiten toepassing laten van de regelgeving of voorschriften, vermeld in het eerste lid.
Bij een veroordeling tot de betaling van een meerwaarde kan de veroordeelde zich op een geldige wijze kwijten door binnen de termijn, vermeld paragraaf 4, de legaliteit te herstellen door het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand, het staken van het strijdige gebruik of het verkrijgen van een regularisatievergunning en uitvoering van de daarin begrepen voorwaarden.
De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de betaling van de meerwaarde. § 6. De dagvaarding is maar ontvankelijk na overschrijving van de gedinginleidende akte in het hypotheekkantoor van het gebied waar de goederen liggen. Elke eindbeslissing die in de zaak gewezen is, wordt op de kant van de overgeschreven gedinginleidende akte ingeschreven op de wijze, vermeld in artikel 84 van de Hypotheekwet van 16 december 1851. Bij gebrek aan een overschrijving wordt de eindbeslissing ingeschreven op de kant van de overschrijving van de titel van verkrijging.".
Art. 56.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 1, ingevoegd bij artikel 54, een artikel 6.3.2 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.2. Als de herstelvordering van de burgerlijke partij niet overeenstemt met de herstelmaatregelen, voorgeschreven met toepassing van artikel 6.3.1, bepaalt de rechtbank de herstelmaatregelen die ze passend acht.".
Art. 57.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 1, ingevoegd bij artikel 54, een artikel 6.3.3 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.3. § 1. De bevoegde overheid kan ook voor de burgerlijke rechtbank de herstelmaatregelen en dwangsom, vermeld in artikel 6.3.1, vorderen, ongeacht of de te herstellen schade veroorzaakt is door stedenbouwkundige misdrijven of inbreuken.
De herstelvordering wordt met naleving van artikel 6.3.10 bij de burgerlijke rechtbank ingeleid door de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, respectievelijk in naam van het Vlaamse Gewest of van de gemeente. § 2. De dagvaarding is maar ontvankelijk na de overschrijving van de gedinginleidende akte in het hypotheekkantoor van het gebied waar de goederen liggen. Elke eindbeslissing die in de zaak gewezen is, wordt op de kant van de overgeschreven gedinginleidende akte ingeschreven op de wijze, vermeld in artikel 84 van de Hypotheekwet van 16 december 1851. Bij gebrek aan een overschrijving wordt de eindbeslissing ingeschreven op de kant van de overschrijving van de titel van verkrijging. § 3. Het vorderingsrecht van de stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester verjaart als volgt : 1° in ruimtelijk kwetsbaar gebied : na verloop van tien jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de stedenbouwkundige inbreuk of het stedenbouwkundig misdrijf werd gepleegd;2° in openruimtegebied : na verloop van tien jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de stedenbouwkundige inbreuk of het stedenbouwkundig misdrijf werd gepleegd;3° in de andere gebieden : na verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de stedenbouwkundige inbreuk of het stedenbouwkundig misdrijf werd gepleegd. In afwijking van het eerste lid kunnen herstelvorderingen, gebaseerd op stedenbouwkundige misdrijven en inbreuken, nooit verjaren voor het verval van de mogelijkheid tot het opleggen van de bestuurlijke geldboete. Artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, en de gemeenrechtelijke schorsings- en stuitingsgronden betreffende burgerlijke rechtsvorderingen die volgen uit een misdrijf, blijven van toepassing.".
Art. 58.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 1, ingevoegd bij artikel 54, een artikel 6.3.4 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.4. § 1. Als de plaats niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn in de vorige staat wordt hersteld, als het strijdige gebruik niet binnen die termijn wordt gestaakt of als de bouw- of aanpassingswerken niet binnen die termijn worden uitgevoerd, beveelt het vonnis of arrest altijd dat de stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester ambtshalve in de uitvoering ervan kunnen voorzien in de plaats en op kosten van de veroordeelde.
Het opstarten van een ambtshalve uitvoering geschiedt met naleving van artikel 6.3.10, § 1. Er wordt onder verstaan : 1° hetzij het aanvatten van een gunningsprocedure tot aanwijzing van een particulier die het vonnis of het arrest zal uitvoeren;2° hetzij het schriftelijk of mondeling belasten van een particulier, binnen een raamovereenkomst, tot uitvoering van het vonnis of arrest;3° hetzij het geven van de nodige instructies aan een ambtenaar of een dienst voor de uitvoering van het vonnis of arrest. De overheid of de particulier die het vonnis of het arrest uitvoert, is gerechtigd om de materialen en voorwerpen, afkomstig van de herstelling van de plaats of van de staking van het strijdig gebruik te verkopen, te vervoeren en te verwijderen.
De overtreder die in gebreke blijft, is verplicht alle uitvoeringskosten, verminderd met de opbrengst van de verkoop van materialen en voorwerpen, te vergoeden op vertoon van een staat die de overheid, vermeld in het eerste lid, heeft opgesteld of die de beslagrechter in de burgerlijke rechtbank begroot en uitvoerbaar verklaard heeft.
De verjaring van het recht op het uitvoeren van de herstelmaatregel neemt een aanvang vanaf het verstrijken van de termijn die de rechtbank heeft bepaald voor de tenuitvoerlegging ervan. § 2. De meerwaarde en de kosten die verbonden zijn aan de ambtshalve uitvoering, vermeld in paragraaf 1, kunnen ook worden verhaald op de titularis van een zakelijk recht, verkregen onder bezwarende titel en middels een authentieke akte, verleden na de inwerkingtreding van dit lid, op het goed dat het voorwerp uitmaakte van het vonnis of arrest.
Op voorwaarde dat de titel al was overgeschreven vóór de gedinginleidende akte, vermeld in artikel 6.3.1, § 6, en 6.3.3, § 2, blijft het verhaal van de kosten die verbonden zijn aan de ambtshalve uitvoering, vermeld in paragraaf 1, evenwel beperkt tot de verrijking die de titularis van het zakelijk recht ingevolge de uitvoering van de opgelegde herstelmaatregel heeft verkregen. § 3. De meerwaarde en de kosten die verbonden zijn aan de ambtshalve uitvoering, vermeld in paragraaf 1, worden, samen met de invorderingskosten, gewaarborgd door een wettelijke hypotheek, die zich uitstrekt tot alle zakelijke rechten die toebehoren aan de veroordeelde, vermeld in paragraaf 1, en die ingeschreven, vernieuwd, verminderd of geheel of gedeeltelijk wordt doorgehaald conform hoofdstuk IV en V van de Hypotheekwet van 16 december 1851. De hypotheek wordt ingeschreven op voorlegging van een afschrift van de rechterlijke beslissing waarin de herstelmaatregelen worden opgelegd, niettegenstaande beroep of verzet.
Daarnaast kan een wettelijke hypotheek ingeschreven worden op alle zakelijke rechten van de titularis van een zakelijk recht op het goed dat het voorwerp uitmaakt van de opgelegde herstelmaatregel, vermeld in artikel 6.3.1, § 1, of artikel 6.3.3, § 1, voor zover dit recht verkregen werd onder bezwarende titel en middels een authentieke akte, verleden na de inwerkingtreding van dit lid. Als diens titel echter al overgeschreven was vóór de overschrijving van de gedinginleidende akte, blijft de wettelijke hypotheek, voor de kosten die verbonden zijn aan de ambtshalve uitvoering, vermeld in paragraaf 1, beperkt tot het onroerend goed waarop de maatregel betrekking heeft, en dit ten belope van de verrijking die de titularis ingevolge de uitvoering van die maatregel zal verkrijgen of al verkregen heeft.
Het bestuur dat belast is met de inschrijving van de wettelijke hypotheek, kan op voorstel van de veroordeelde of de titularis van het zakelijk recht, vermeld in paragraaf 2, een alternatieve zekerheid aanvaarden of het onderpand van de hypotheek inperken, als daarvoor ernstige redenen bestaan en de alternatieve of ingeperkte zekerheid voldoende zijn voor de waarborging van de bedragen, vermeld in het eerste lid. § 4. Het bestuur dat belast is met de invordering van de dwangsom, is ertoe gemachtigd aan de schuldenaars die bijzondere omstandigheden kunnen bewijzen, uitstel of spreiding van betaling toe te staan.
De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester die belast is met de invordering van dwangsom, kan op gemotiveerd verzoek, en rekening houdend met de gestelde handelingen en de genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling, beslissen dat een opeisbare dwangsomschuld niet of maar gedeeltelijk wordt ingevorderd, zonder dat dit betrekking kan hebben op de gerechts- en uitvoeringskosten die zijn gemaakt.
De Vlaamse Regering kan nadere voorwaarden vastleggen en procedurele regelen bepalen voor de toepassing van het tweede lid.".
Art. 59.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 1, ingevoegd bij artikel 54, een artikel 6.3.5 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.5. § 1. Met betrekking tot definitieve rechterlijke herstelmaatregelen waarvan de uitvoeringstermijn al meer dan vijf jaar overschreden is, kan de bevoegde overheid die de titel heeft doen betekenen met bevel tot uitvoeren, een nieuwe uitvoeringstermijn als vermeld in artikel 6.3.1, § 4, verlenen in de vorm van een dading met de veroordeelden, hun rechtsopvolgers en de rechthebbenden van het onroerend goed waarop de herstelmaatregel rust.
Een nieuwe uitvoeringstermijn impliceert nooit het recht om te handelen in strijd met de bepalingen van dit decreet. Gedurende de nieuwe uitvoeringstermijn blijft de verjaring van het recht op uitvoeren van de definitieve rechterlijke herstelmaatregel geschorst. § 2. Die dading is maar mogelijk onder de volgende voorwaarden : 1° de vaststelling van een nieuwe uitvoeringstermijn staat de tenuitvoerlegging van de herstelmaatregel niet definitief in de weg;2° alle personen met een zakelijk recht op het onroerend goed verbinden zich door de dading;3° de nieuwe uitvoeringstermijn is niet langer dan vijftien jaar, en verstrijkt van rechtswege zodra het gebruik van het onroerend goed in kwestie wordt stopgezet door alle in de dading geïdentificeerde actuele gebruikers; 4° de dading bevat een betalingsplan voor de opeisbare dwangsomschuld, onverminderd de toepassing van de bevoegdheid, vermeld in artikel 6.3.4, § 4; 5° het bestuur die de vordering heeft gedaan waarop de rechterlijke herstelmaatregel werd bevolen, gaat akkoord met het sluiten van de dading. § 3. De dading wordt binnen een termijn van twee maanden gekantmeld op de overschrijving van de dagvaarding, vermeld in artikel 6.3.1, § 6, of artikel 6.3.3, § 2. § 4. De vaststelling bij proces-verbaal dat het in de dading begrepen afbetalingsplan voor opeisbare dwangsomschuld niet werd nageleefd, heeft van rechtswege de ontbinding van de dading tot gevolg. § 5. Alle belanghebbenden kunnen verzet aantekenen tegen het verlenen van een nieuwe uitvoeringstermijn bij de rechter die de herstelmaatregel heeft opgelegd. Dat gebeurt door dagvaarding van de overheid die de dading heeft afgesloten.
De rechter kan de uitvoeringstermijn opheffen of verminderen als dat nodig blijkt voor de vrijwaring van de belangen van de partij die verzet aantekent.".
Art. 60.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 1, ingevoegd bij artikel 54, een artikel 6.3.6 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.6. § 1. De veroordeelde brengt de bevoegde overheid onmiddellijk met een beveiligde zending ervan op de hoogte als hij de opgelegde herstelmaatregel vrijwillig heeft uitgevoerd.
Na de kennisgeving, vermeld in het eerste lid, maakt de bevoegde overheid een proces-verbaal van vaststelling op.
Onder bevoegde overheid wordt verstaan : de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester die de titel heeft doen betekenen met bevel tot uitvoeren. Bij gebreke aan een dergelijke betekening is enkel de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur bevoegd.
De bevoegde overheid zendt een afschrift van het proces-verbaal van vaststelling aan de andere overheden, vermeld in het derde lid, de veroordeelde, diens rechtsopvolgers en de personen die zakelijke rechten hebben op het onroerend goed dat het voorwerp uitmaakt van de opgelegde maatregelen.
Behalve in geval van bewijs van het tegendeel, geldt alleen het proces-verbaal van vaststelling als bewijs van het herstel en van de datum van het herstel. § 2. Het proces-verbaal van vaststelling, vermeld in paragraaf 1, wordt conform artikel 84 van de Hypotheekwet van 16 december 1851 ingeschreven op de kant van de overschrijving, vermeld in artikel 6.3.1, § 6, en artikel 6.3.3, § 2.
Zolang de inschrijving, vermeld in het eerste lid, niet is gedaan, moet de instrumenterende ambtenaar naar aanleiding van een authentieke akte die strekt tot de overdracht van een zakelijk recht, in een afzonderlijke akte er melding van maken dat voor het onroerend goed bij uitvoerbaar rechterlijk bevel, een verplichting werd uitgesproken om een herstelmaatregel uit te voeren. In die akte wordt bepaald dat de nieuwe titularis, voor zover de tenuitvoerlegging van de door de rechter bevolen herstelmaatregel niet verjaard is, de verbintenis aangaat om de opgelegde herstelmaatregel uit te voeren, onverminderd de verplichting van de veroordeelde.
De kosten verbonden aan de afzonderlijke akte, vermeld in het vorige lid, vallen steeds ten laste van de overdrager van het zakelijk recht.
De instrumenterende ambtenaar stuurt een afschrift van die akte naar de stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester, en is ertoe gehouden de grosse op hun verzoek af te leveren.".
Art. 61.Aan titel VI, hoofdstuk IIII, van dezelfde codex wordt een afdeling 2 toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 2. - De Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering"
Art. 62.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 2, ingevoegd bij artikel 61, een onderafdeling 1 toegevoegd, die luidt als volgt : "Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen"
Art. 63.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 1, ingevoegd bij artikel 62, een artikel 6.3.7 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.7. § 1. Bij het Vlaamse Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed wordt een Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering opgericht, hierna hoge raad te noemen. § 2. De Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering is een orgaan van actief bestuur.
De adviezen en beslissingen van de hoge raad zijn te allen tijde gesteund op motieven die ontleend worden aan : 1° het recht, met inbegrip van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals die specifiek binnen de ruimtelijke ordening gelden;2° de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening, meer bepaald het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald als zich geen schade ten gevolge van een stedenbouwkundig misdrijf of een stedenbouwkundige inbreuk zou hebben voorgedaan. § 3. De Vlaamse Regering geeft nooit instructies over de behandeling van concrete dossiers die aan de beoordeling van de hoge raad zijn voorgelegd.".
Art. 64.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 1, ingevoegd bij artikel 62, een artikel 6.3.8 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.8. § 1. De hoge raad wordt samengesteld uit een voorzitter, drie leden-juristen en drie leden-deskundigen.
De voorzitter en de leden-juristen bezitten de graad van master in de Rechten en bezitten ten minste tien jaar nuttige ervaring op het vlak van zowel het Vlaamse ruimtelijkeordeningsrecht als de rechtsbescherming tegen bestuurlijk optreden.
De leden-deskundigen bezitten ten minste tien jaar nuttige ervaring op het vlak van de Vlaamse ruimtelijke ordening. § 2. De Vlaamse Regering kan de selectiecriteria, vermeld in paragraaf 1, tweede en derde lid, verfijnen.".
Art. 65.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 1, ingevoegd bij artikel 62, een artikel 6.3.9 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.9. § 1. De voorzitter en de overige leden worden door de Vlaamse Regering aangewezen voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar. Ze blijven in functie tot in hun vervanging is voorzien. § 2. Het mandaat van lid van de hoge raad is onverenigbaar met het lidmaatschap van een wetgevende vergadering, een provincieraad, een gemeenteraad, een districtsraad of een raad van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 3. Als een mandaat in de hoge raad om welke reden ook vacant verklaard wordt, wordt overgegaan tot de vervanging van het lid voor de verdere duur van het mandaat. § 4. De Vlaamse Regering kan aan de hoge raad tijdelijke leden toevoegen om aan uitzonderlijke omstandigheden het hoofd te bieden. De tijdelijke leden voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6.3.8, § 1, tweede of derde lid, in voorkomend geval verfijnd door de Vlaamse Regering met toepassing van artikel 6.3.8, § 2.
Behalve in geval van verlenging eindigt de opdracht van de tijdelijke leden als de termijn waarvoor ze zijn aangewezen, verstreken is. Voor zaken waarover de debatten aan de gang zijn of die in beraad zijn, blijft de opdracht evenwel geldig tot aan de beslissing van de hoge raad. § 5. De leden van de hoge raad ontvangen ten laste van het Vlaamse Gewest een vergoeding, presentiegelden en reis- en verblijfskosten, waarvan het bedrag of de berekeningswijze wordt vastgelegd door de Vlaamse Regering.".
Art. 66.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 2, ingevoegd bij artikel 61, een onderafdeling 2 toegevoegd, die luidt als volgt : "Onderafdeling 2. - Adviesplichten"
Art. 67.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 2, ingevoegd bij artikel 66, een artikel 6.3.10 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.10. § 1. De stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester kunnen pas overgaan tot het inleiden van een herstelvordering bij het openbaar ministerie, tot het vorderen van herstel voor de burgerlijke rechter of tot het opstarten van de ambtshalve uitvoering van een gerechtelijke herstelmaatregel, als de hoge raad daarvoor vooraf een positief advies heeft verleend.
De adviesplicht met betrekking tot de herstelvordering geldt op straffe van onontvankelijkheid. § 2. Het inleiden van een herstelvordering bij het openbaar ministerie kan pas worden gevolgd door het vorderen van een herstelvordering voor de burgerlijke rechter of omgekeerd, als daarvoor een nieuw positief advies van de hoge raad werd verkregen. § 3. De stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester kunnen pas overgaan tot het betekenen van een vonnis of arrest waarvan de termijn voor de uitvoering van de herstelmaatregelen op de betekeningsdatum al tien jaar of meer is verstreken, als de hoge raad daartoe voorafgaandelijk een positief advies heeft verleend.
Het advies, vermeld in het eerste lid, is niet vereist als voldaan is aan een van de volgende omstandigheden : 1° voorwerp van het misdrijf in kwestie ligt in een ruimtelijk kwetsbaar gebied;2° het misdrijf dat aanleiding heeft gegeven tot het vonnis of arrest, heeft betrekking op het verrichten van handelingen die in strijd zijn met een stakingsbevel of met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de bestemmingen die voor het gebied toegestaan zijn; 3° aan de overtreder werden na het vonnis of arrest nieuwe strafrechtelijke of bestuurlijke sancties of verplichtingen tot schadevergoeding opgelegd uit hoofde van een stedenbouwkundige inbreuk of een stedenbouwkundig misdrijf.".
Art. 68.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 2, ingevoegd bij artikel 66, een artikel 6.3.11 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.11. § 1. Het advies wordt gevraagd met een beveiligde zending.
Het procedurereglement, vermeld in artikel 6.3.15, bepaalt de vorm en inhoud van de aanvraag nader en vermeldt welke stukken bij de aanvraag gevoegd moeten worden. § 2. De plenaire vergadering van de hoge raad brengt een advies uit binnen een vervaltermijn van zestig dagen, die ingaat de dag na de dag van de betekening van de adviesaanvraag.
Bij het overschrijden van de termijn, vermeld in het eerste lid, mag aan de adviesvereiste voorbij worden gegaan. § 3. Een advies wordt met een beveiligde zending betekend aan het betrokken bestuur. De hoge raad bezorgt een afschrift van het advies aan de belanghebbenden die in de zaak zijn gehoord of aan de personen die bij de hoge raad op grond van het dossier bekend zijn.
Een positief advies geldt voor een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop over het advies wordt beslist.
Het betrokken bestuur of een derde-belanghebbende kan bij de hoge raad een gemotiveerd verzoek tot heroverweging instellen tegen de afgifte van een negatief advies.".
Art. 69.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 2, ingevoegd bij artikel 61, een onderafdeling 3 toegevoegd, die luidt als volgt : "Onderafdeling 3. - Specifieke bevoegdheid inzake de invordering van dwangsommen"
Art. 70.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 3, ingevoegd bij artikel 69, een artikel 6.3.12 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.12. § 1. De hoge raad kan op gemotiveerd verzoek beslissen dat een opeisbaar geworden dwangsomschuld die verbeurd verklaard werd wegens het niet tijdig uitvoeren van een gerechtelijke herstelmaatregel, slechts gedeeltelijk ingevorderd wordt of dat die invordering tijdelijk is opgeschort. De hoge raad houdt bij zijn beoordeling in het bijzonder rekening met de door de overtreder gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling.
Een maatregel als vermeld in het eerste lid heeft nooit betrekking op de vaststaande gerechts- en uitvoeringskosten die het bestuur dat belast is met de invordering van de dwangsom, gemaakt heeft. § 2. Het gemotiveerd verzoek wordt met inbegrip van eventuele bijlagen op straffe van onontvankelijkheid met een beveiligde zending bezorgd aan zowel de hoge raad als het bestuur dat belast is met de invordering van de dwangsom. Bij het verzoek aan de hoge raad wordt op straffe van onontvankelijkheid een bewijs gevoegd van de beveiligde zending aan het betrokken bestuur.
De verzoeker bezorgt een afschrift van het verzoek aan het Herstelfonds. § 3. Het bestuur dat belast is met de invordering van de dwangsom, bezorgt een schriftelijk advies aan de hoge raad, binnen een vervaltermijn van twintig dagen, die ingaat de dag na de betekening van het verzoek aan het bestuur.
Als binnen de gestelde termijn geen advies wordt verleend, mag de hoge raad aan de adviesvereiste voorbijgaan. § 4. De hoge raad beslist over het verzoek binnen een ordetermijn van zestig dagen, die ingaat de dag na de betekening van het verzoek aan de hoge raad. § 5. De beslissing van de hoge raad wordt met een beveiligde zending ter kennis gebracht aan de verzoeker en aan het bestuur dat belast is met de invordering van de dwangsom.
De hoge raad bezorgt een afschrift van de beslissing aan het Herstelfonds.".
Art. 71.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 2, ingevoegd bij artikel 61, een onderafdeling 4 toegevoegd, die luidt als volgt : "Onderafdeling 4. - Werking"
Art. 72.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 4, ingevoegd bij artikel 71, een artikel 6.3.13 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.13. § 1. De hoge raad vergadert geldig als de meerderheid van de leden aanwezig is. Hij spreekt zich uit bij gewone meerderheid van stemmen. De adviezen en beslissingen vermelden steeds de namen van de leden die aanwezig zijn op de vergadering.
Bij staking van stemmen wordt een nieuwe stemming gehouden. Als er bij die tweede stemming opnieuw staking van stemmen is, beslist de voorzitter. § 2. De vergaderingen van de hoge raad kunnen worden bijgewoond door : 1° de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur;2° de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester, voor wat betreft die agendapunten die een vordering of een maatregel van de betrokken gemeente betreffen. De personen, vermeld in het eerste lid, kunnen voorafgaand aan de sluiting van de besprekingen hun standpunt weergeven en een stemadvies geven. § 3. De hoge raad kan belanghebbenden schriftelijk horen telkens als hij dat nodig acht voor een zorgvuldige feitenvinding of voor de eerbiediging van het verdedigingsbeginsel. De hoge raad kan deze beoordelingsbevoegdheid inzake de organisatie van het schriftelijk horen delegeren aan een of meer van zijn leden.
In het eerste lid wordt verstaan onder belanghebbenden : 1° personen die getroffen worden of kunnen worden door de maatregel waarover de hoge raad is geadieerd; 2° de rechtspersonen die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2 van de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu, voor zover de gediende collectieve belangen bedreigd of geschaad worden door de misdrijven of inbreuken, vermeld in artikel 6.2.1 of 6.2.2 van deze codex, die aanleiding geven tot de maatregel waarover de hoge raad is geadieerd; 3° derden die in hun rechten worden geraakt door de misdrijven of de inbreuken, vermeld in artikel 6.2.1 of 6.2.2 van deze codex, die aanleiding geven tot de maatregel waarover de hoge raad is geadieerd.".
Art. 73.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 4, ingevoegd bij artikel 71, een artikel 6.3.14 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.14. De Vlaamse Regering stelt een procedure- en werkingsreglement vast op voorstel van de hoge raad.
Het reglement, vermeld in het eerste lid, kan, al dan niet op straffe van nietigheid of onontvankelijkheid voorgeschreven, vorm- en termijnvoorwaarden opleggen, in het bijzonder voor de aanhangigmaking van zaken, het overmaken van overtuigingsstukken, het inzagerecht van belanghebbenden en het horen van belanghebbenden.
Het reglement, vermeld in het eerste lid, regelt voorts ten minste : 1° de werkverdeling;2° de wijze waarop het horen georganiseerd wordt. Het reglement, vermeld in het eerste lid, treedt in werking op de dag van bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.".
Art. 74.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 4, ingevoegd bij artikel 71, een artikel 6.3.15 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.15. De hoge raad neemt een huishoudelijk reglement aan.
Het huishoudelijk reglement bevat ten minste de deontologische beginselen, gedragsregels en richtlijnen die de leden van de hoge raad tot leidraad dienen bij de uitoefening van hun mandaat.".
Art. 75.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 4, ingevoegd bij artikel 71, een artikel 6.3.16 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.16. § 1. De Vlaamse Regering stelt de hoge raad binnen de beschikbare begrotingskredieten de nodige werkingsmiddelen ter beschikking. § 2. De hoge raad stelt op grond van de werkingsmiddelen een permanent secretariaat samen.
Het permanent secretariaat wordt geleid door een vaste secretaris en staat onder het gezag van de voorzitter in voor de algemene administratieve ondersteuning van de hoge raad. De vaste secretaris en de overige leden van het permanent secretariaat beschikken niet over enig stemrecht in de hoge raad. § 3. De vaste secretaris en de overige leden van het permanent secretariaat worden aangesteld op grond van een detacherings- of arbeidsovereenkomst.".
Art. 76.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan onderafdeling 4, ingevoegd bij artikel 71, een artikel 6.3.17 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.3.17. De hoge raad brengt jaarlijks een verslagboek uit, waarin een synthese is opgenomen van de overwegingen die tot de advies- en beslissingspraktijk van de hoge raad hebben geleid.".
Art. 77.Aan titel VI van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt een hoofdstuk IV toegevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk IV. - Bestuurlijke maatregelen"
Art. 78.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan hoofdstuk IV, ingevoegd bij artikel 77, een afdeling 1 toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 1. - Basisbepalingen"
Art. 79.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 1, ingevoegd bij artikel 78, een artikel 6.4.1 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de betekening met een aangetekende brief geacht te zijn geschied op de derde werkdag na de afgifte ter post, behalve in geval van bewijs van het tegendeel.".
Art. 80.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 1, ingevoegd bij artikel 78, een artikel 6.4.2 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.2. § 1. De Vlaamse Regering kan bepaalde stedenbouwkundige misdrijven of inbreuken uitsluiten als grondslag voor de toepassing van bestuursdwang of last onder dwangsom, of de toepassing van bestuursdwang of last onder dwangsom afhankelijk maken van bijkomende voorwaarden. § 2. Wie besluit tot toepassing van bestuursdwang of last onder dwangsom, is ook bevoegd die beslissing te wijzigen of in te trekken, zowel ambtshalve als op verzoek van belanghebbenden. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen tot uitvoering van dit lid.
Buiten de beroepsmogelijkheden, vermeld in deze afdeling, is de intrekking of wijziging alleen mogelijk als het doel van de bestuurlijke maatregel werd bereikt, in geval van gewijzigde omstandigheden die een bijsturing van de opgelegde maatregelen noodzaken of in de gevallen, vermeld in artikel 1133 van het Gerechtelijk Wetboek.
Bestuursdwang en last onder dwangsom kunnen niet gelijktijdig worden toegepast ten aanzien van dezelfde persoon. In afwijking van het tweede lid kan een besluit tot toepassing van bestuursdwang te allen tijde worden vervangen door een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom of omgekeerd.".
Art. 81.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 1, ingevoegd bij artikel 78, een artikel 6.4.3 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.3. § 1. Een bestuurlijke maatregel mag geen afbreuk doen aan het gezag van gewijsde van een eerder tussengekomen rechterlijke beslissing die overeenkomstig deze titel werd genomen.
Een bestuurlijke maatregel kan niet worden opgelegd aan de overtreder die voor dezelfde feiten werd gedagvaard voor de strafrechter of naar deze rechter werd verwezen. Hetzelfde geldt voor de overtreder die met toepassing van artikel 6.3.3 voor dezelfde feiten werd gedagvaard voor de burgerlijke rechter. § 2. Artikel 6.3.3, § 3, is van toepassing op de verjaring van de mogelijkheid tot het opleggen van bestuurlijke maatregelen.".
Art. 82.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan hoofdstuk IV, ingevoegd bij artikel 77, een afdeling 2 toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 2. - Stakingsbevel"
Art. 83.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 2, ingevoegd bij artikel 82, een artikel 6.4.4 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.4. § 1. De ambtenaren, personeelsleden, agenten of officieren van gerechtelijke politie, vermeld in artikel 6.2.3, kunnen mondeling ter plaatse de onmiddellijke staking van handelingen bevelen als ze vaststellen dat die handeling voldoet aan de materiële omschrijving van een misdrijf of inbreuk als vermeld in artikel 6.2.1 en 6.2.2, of daarvan het gevolg is. Een dergelijk stakingsbevel is een preventieve maatregel, gericht op het voorkomen van misdrijven of het voorkomen van schade aan de goede ruimtelijke ordening.
Als de ambtenaren, personeelsleden, agenten of officieren van gerechtelijke politie, vermeld in het eerste lid, ter plaatse niemand aantreffen, wordt ter plaatse een schriftelijk bevel tot onmiddellijke staking op een zichtbare plaats aangebracht, of wordt het stakingsbevel alsnog mondeling gegeven tijdens een verhoor van de overtreder. § 2. Het proces-verbaal van de vaststelling wordt binnen acht dagen met een beveiligde zending betekend aan de initiatiefnemer, de architect, de persoon of aannemer die de handelingen uitvoert, en de gebruiker van het goed.
Tegelijkertijd wordt per beveiligde zending een afschrift van het proces-verbaal verzonden naar de gemeente waar de handelingen hebben plaatsgevonden en naar de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur. § 3. Het stakingsbevel moet op straffe van verval binnen acht dagen na de betekening van het proces-verbaal door de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur worden bekrachtigd. Die bekrachtiging wordt binnen twee werkdagen met een beveiligde zending verzonden naar de personen, vermeld in paragraaf 2. § 4. Elke belanghebbende kan in kort geding de opheffing van de maatregel vorderen tegen de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, die optreedt namens het Vlaamse Gewest. De vordering wordt gebracht voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in het ambtsgebied waarin de handelingen zijn uitgevoerd of het gebruik heeft plaatsgevonden. Deel IV, boek II, titel VI, van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de inleiding en de behandeling van de vordering.".
Art. 84.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 2, ingevoegd bij artikel 82, een artikel 6.4.5 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.5. De ambtenaren, personeelsleden, agenten of officieren van gerechtelijke politie, vermeld in artikel 6.2.4, zijn gerechtigd tot het nemen van alle maatregelen, met inbegrip van verzegeling, inbeslagname van materiaal en materieel, om het bevel tot staking, de bekrachtigingsbeslissing of, in voorkomend geval, de beschikking in kort geding onmiddellijk te kunnen toepassen.".
Art. 85.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 2, ingevoegd bij artikel 82, een artikel 6.4.6 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.6. Onverminderd artikel 6.4.4, § 4, kan een stakingsbevel uitsluitend door de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur worden ingetrokken of in omvang worden beperkt, zowel ambtshalve als op verzoek van belanghebbenden. De gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur kan daarnaast de toestemming of het bevel geven tot het uitvoeren van beveiligingsmaatregelen. Het bevel neemt de vorm aan van een besluit als vermeld in afdeling 3 of 4.".
Art. 86.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan hoofdstuk IV, ingevoegd bij artikel 77, een afdeling 3 toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 3. - Bestuursdwang"
Art. 87.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 3, ingevoegd bij artikel 86, een artikel 6.4.7 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.7. § 1. De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester kan beslissen om bestuursdwang toe te passen. Bestuursdwang houdt in dat bestuurlijke maatregelen aan overtreders worden opgelegd door middel van een bestuurlijke beslissing die onmiddellijk uitvoerbaar is en steeds het recht op ambtshalve uitvoering insluit.
De beslissing, vermeld in het eerste lid, wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing wordt een besluit genoemd. § 2. De bestuurlijke maatregelen, genomen in het kader van bestuursdwang, hebben dezelfde inhoud als de herstelmaatregelen, vermeld in artikel 6.3.1, § 1, en respecteren de rangorde, vermeld in het voormelde artikel.
Het bedrag van de meerwaarde wordt door de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester vastgesteld conform artikel 6.3.1, § 5, tweede lid. § 3. Het besluit bevat minstens : 1° de kadastrale omschrijving van het onroerend goed dat het voorwerp is van de inbreuk of het misdrijf en de identificatie van de personen die zakelijke rechten hebben op het goed en de overtreders aan wie het besluit zal worden betekend;2° een vermelding van de voorschriften die worden of werden geschonden;3° een overzicht van de vaststellingen van de inbreuk of het misdrijf;4° een omschrijving van de opgelegde bestuurlijke maatregelen;5° de vermelding dat tegen het besluit houdende de bestuurlijke maatregelen in beroep kan worden gegaan, alsook een omschrijving van de procedure om in beroep te gaan. Het besluit wordt bij gerechtsdeurwaardersexploot of met een beveiligde zending betekend aan de overtreders en aan de rechthebbenden op de zaak ten aanzien van wie de bestuursdwang zal worden toegepast.
Een afschrift van het besluit wordt aan de gemeente en de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur gezonden. § 4. In het besluit wordt een termijn bepaald waarbinnen de overtreder en de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf de bevolen maatregelen uit te voeren. De uitvoeringstermijn kan zo nodig worden gefaseerd of gedifferentieerd per maatregel.
Voor wat de betaling van de meerwaarde betreft, kan de overtreder zich ook op een geldige wijze kwijten door binnen de uitvoeringstermijn de legaliteit te herstellen door het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand, het staken van het strijdige gebruik of het verkrijgen van een regularisatievergunning en de uitvoering van de daarin begrepen voorwaarden.
De uitvoeringstermijn neemt een aanvang de dag na de betekening. § 5. Het besluit wordt binnen een termijn van twee maanden overgeschreven in het hypotheekkantoor van het gebied waar het onroerend goed ligt. De beslissing, vermeld in artikel 6.4.8, § 2, tweede lid, wordt binnen een termijn van twee maanden nadat ze is gewezen, ingeschreven op de kant van die overschrijving, op de wijze, vermeld in artikel 84 van de Hypotheekwet van 16 december 1851.
Hetzelfde geldt voor elke rechterlijke beslissing over de schorsing of vernietiging van het besluit of de beslissing, vermeld in artikel 6.4.8, § 2, tweede lid. § 6. De beslissing tot toepassing van bestuursdwang en elke volgende beslissing die in de zaak gewezen is, zijn tegenwerpelijk aan alle belanghebbenden, die de gevolgen ervan moeten dragen.".
Art. 88.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 3, ingevoegd bij artikel 86, een artikel 6.4.8 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.8. § 1. Tegen de beslissing tot toepassing van bestuursdwang kan de vermoedelijke overtreder beroep instellen bij de Vlaamse Regering. Dat beroep kan strekken tot het ongedaan maken van de beslissing tot toepassing van bestuursdwang of tot de matiging of modulering van de daarin opgelegde maatregelen. Het beroep heeft schorsende werking.
Het beroep is alleen ontvankelijk als het wordt ingesteld bij een met redenen omklede brief binnen een termijn van dertig dagen, die de dag na de betekening van het besluit aanvangt. Als de verzoeker gehoord wil worden, maakt hij daarvan melding in zijn beroepschrift. Het beroepschrift wordt met een beveiligde zending betekend. § 2. Binnen een termijn van negentig dagen na de betekening van het beroepschrift wordt er uitspraak over gedaan. Als hiervan binnen deze termijn kennis wordt gegeven aan de vermoedelijke overtreder en de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester die de beslissing heeft genomen, kan deze termijn eenmalig worden verlengd met negentig dagen. Bij gebrek aan een tijdige beslissing vervalt de beslissing tot bestuursdwang.
De beslissing over het beroep wordt binnen vijf werkdagen met een beveiligde zending verstuurd aan de persoon die beroep heeft ingesteld, de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de rechthebbenden op de zaak en de gemeente van het grondgebied waarop de bestuurlijke maatregelen moeten worden uitgevoerd. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen met betrekking tot dat beroep. § 3. De dag na de betekening van de beslissing tot verwerping van het beroep begint de door de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester bepaalde termijn opnieuw te lopen, verminderd met het aantal dagen die al verstreken waren op het ogenblik van het instellen van het beroep.".
Art. 89.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 3, ingevoegd bij artikel 86, een artikel 6.4.9 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.9. § 1. De overtreder brengt de bevoegde overheid onmiddellijk met een beveiligde zending op de hoogte van de vrijwillige uitvoering van de opgelegde maatregelen.
Daarop maakt de bevoegde overheid een proces-verbaal van vaststelling op.
Onder bevoegde overheid wordt verstaan : de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester die de titel heeft doen betekenen met bevel tot uitvoeren. Bij gebreke aan een dergelijke betekening, is enkel de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur bevoegd.
De bevoegde overheid bezorgt met een beveiligde zending een afschrift van het proces-verbaal van vaststelling aan de andere bevoegde overheden, vermeld in het derde lid, de overtreder, diens rechtsopvolgers en de personen die zakelijke rechten hebben op het onroerend goed dat het voorwerp uitmaakte van de opgelegde maatregelen.
Behalve in geval van bewijs van het tegendeel geldt alleen het proces-verbaal van vaststelling als bewijs van uitvoering van de maatregelen en van de datum van uitvoering. § 2. Het proces-verbaal van vaststelling, vermeld in paragraaf 1, wordt conform artikel 84 van de Hypotheekwet van 16 december 1851 ingeschreven op de kant van de overschrijving, vermeld in artikel 6.4.7, § 5.
Zolang de inschrijving, vermeld in het eerste lid, niet is gebeurd, moet de instrumenterende ambtenaar naar aanleiding van een akte die strekt tot de overdracht van een zakelijk recht, er in een afzonderlijke akte melding van maken dat op het onroerend goed ten gevolge van een uitvoerbare beslissing als vermeld in artikel 6.4.7 of 6.4.8, een verplichting rust om maatregelen als vermeld in artikel 6.4.7, § 2, uit te voeren. In die akte wordt ook bepaald dat de nieuwe titularis, voor zover de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke herstelmaatregel niet verjaard is, de verbintenis aangaat om de opgelegde maatregelen uit te voeren, onverminderd de verplichting van de overtreder.
De kosten verbonden aan de afzonderlijke akte, vermeld in het vorige lid, vallen steeds ten laste van de overdrager van het zakelijk recht.
De instrumenterende ambtenaar stuurt een afschrift van die akte naar de stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester, en is ertoe gehouden de grosse af te leveren op hun verzoek.".
Art. 90.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 3, ingevoegd bij artikel 86, een artikel 6.4.10 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.10. § 1. Elke overtreder aan wie het besluit, vermeld in artikel 6.4.7, en in voorkomend geval de beslissing, vermeld in artikel 6.4.8, werd betekend, is hoofdelijk gehouden tot het betalen van de meerwaarde en de kosten die verbonden zijn aan de toepassing van bestuursdwang, met inbegrip van de kosten voor de voorbereiding ervan.
Het besluit en de beslissing, vermeld in het eerste lid, maken daarvan melding. § 2. De meerwaarde en de kosten, vermeld in paragraaf 1, kunnen ook worden verhaald op de persoon die een zakelijk recht heeft op het goed dat het voorwerp van de bestuursdwang uitmaakte.
Op voorwaarde dat de titel van de houder van het zakelijk recht al was overgeschreven vóór de overschrijving van het besluit, vermeld in artikel 6.4.7, § 5, blijft het verhaal van de kosten evenwel beperkt tot de verrijking die de titularis van het zakelijk recht ten gevolge van de uitvoering van de opgelegde herstelmaatregel heeft verkregen. § 3. De meerwaarde en de kosten, vermeld in paragraaf 1 en 2, worden gewaarborgd door een wettelijke hypotheek, met overeenkomstige toepassing van artikel 6.3.4, § 3. De hypotheek wordt ingeschreven op voorlegging van een afschrift van het besluit of de beslissing over beroep.".
Art. 91.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 3, ingevoegd bij artikel 86, een artikel 6.4.11 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.11. De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester die bestuursdwang heeft toegepast, kan van de overtreder bij dwangbevel de verschuldigde kosten, verhoogd met de invorderingskosten, invorderen.
Hetzelfde geldt voor de meerwaarde die na het einde van de uitvoeringstermijn nog verschuldigd is. Het dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de ambtenaar die de Vlaamse Regering of het college van burgemeester en schepenen daarvoor heeft aangewezen.
Het dwangbevel wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot of met een beveiligde zending.
Op het dwangbevel, vermeld in het eerste lid, zijn de bepalingen van deel V van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing.".
Art. 92.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 3, ingevoegd bij artikel 86, een artikel 6.4.12 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.12. Tenzij de tenuitvoerlegging gebeurt met expliciete of impliciete instemming van de gebruiker en de personen die zakelijke rechten hebben op het onroerend goed dat het voorwerp uitmaakt van de beslissing tot toepassing van bestuursdwang, is de uitvoering van handelingen in de plaats en op kosten van de overtreder alleen mogelijk door een gerechtsdeurwaarder na voorafgaande betekening van het uitvoerbare besluit, vermeld in artikel 6.4.7, of, als beroep werd ingesteld tegen het besluit, na voorafgaande betekening van het besluit en de beslissing, vermeld in artikel 6.4.8.
Om aan een beslissing tot toepassing van bestuursdwang uitvoering te geven, hebben personen die daartoe zijn aangewezen door, naar gelang van het geval, de gerechtsdeurwaarder, de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, toegang tot elke plaats als dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.".
Art. 93.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 3, ingevoegd bij artikel 86, een artikel 6.4.13 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.13. Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het verzegelen van gebouwen en terreinen, en wat zich daarin of daarop bevindt, alsook het meevoeren en opslaan van voor bestuursdwang vatbare zaken, als de toepassing van bestuursdwang dat vereist.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de bewaring en de teruggave aan de rechthebbenden van de meegevoerde zaken.".
Art. 94.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan hoofdstuk IV, ingevoegd bij artikel 77, een afdeling 4 toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 4. - Last onder dwangsom"
Art. 95.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 4, ingevoegd bij artikel 94, een artikel 6.4.14 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.14. De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester is bevoegd om aan de overtreder een last onder dwangsom op te leggen.
Last onder dwangsom houdt in dat bestuurlijke maatregelen aan overtreders worden opgelegd door middel van een bestuurlijke beslissing, die onmiddellijk uitvoerbaar is en steeds de verbeurte van een dwangsom als sanctie bij negatie insluit.
De beslissing, vermeld in het eerste lid, wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing wordt een besluit genoemd.
Artikel 6.4.7, § 2 tot en met § 6, is ook van toepassing op het besluit, vermeld in het eerste lid, met het voorbehoud dat een last onder dwangsom nooit de betaling van een meerwaarde als enig voorwerp kan hebben.
De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester stelt de dwangsom in het besluit vast op een bedrag ineens, op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd of per overtreding van de last, zonder dat die dwangsom betrekking kan hebben op de betaling van de meerwaarde als onderdeel van deze last. De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester kan een bedrag vaststellen waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
Een dwangsom wordt pas verbeurd verklaard na de betekening van het uitvoerbare besluit, vermeld in het eerste lid, in voorkomend geval samen met de beslissing over het beroep.".
Art. 96.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 4, ingevoegd bij artikel 94, een artikel 6.4.15 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.15. § 1. Tegen de beslissing tot het opleggen van een last onder dwangsom kan de vermoedelijke overtreder beroep instellen bij de Vlaamse Regering. Dat beroep kan strekken tot het ongedaan maken van de last onder dwangsom, tot de matiging of modulering van de maatregelen die de overtreder ten gevolge van de last onder dwangsom moet uitvoeren, of tot de aanpassing van de dwangsom of van de voorwaarden van de dwangsom. Het beroep heeft schorsende werking.
Het beroep is alleen ontvankelijk als het wordt ingesteld bij een met redenen omklede brief binnen een termijn van dertig dagen, die de dag na de betekening van het besluit aanvangt. Als de verzoeker gehoord wil worden, maakt hij daarvan melding in zijn beroepschrift. § 2. Artikel 6.4.8, § 2 en § 3, en artikel 6.4.9 zijn van toepassing op deze onderafdeling.
Artikel 6.4.10 is van toepassing op de meerwaarde die in de last onder dwangsom is begrepen.".
Art. 97.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 4, ingevoegd bij artikel 94, een artikel 6.4.16 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.16. De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester kan de verbeurde dwangsommen en de meerwaarde, verhoogd met de invorderingskosten, invorderen bij dwangbevel. Artikel 6.4.11 is van toepassing op dat dwangbevel.
De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester die belast is met de invordering van de dwangsom, is ertoe gemachtigd aan de schuldenaars die bijzondere omstandigheden kunnen bewijzen, uitstel of spreiding van betaling toe te staan.
De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester kan op gemotiveerd verzoek en rekening houdend met de gestelde handelingen en de genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de herstelmaatregelen, beslissen dat een opeisbare dwangsomschuld niet of slechts gedeeltelijk wordt ingevorderd zonder dat dit betrekking kan hebben op de gerechts- en uitvoeringskosten die zijn gemaakt. De Vlaamse Regering kan nadere voorwaarden vastleggen en procedurele regelen bepalen voor de toepassing van dit lid.".
Art. 98.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 4, ingevoegd bij artikel 94, een artikel 6.4.17 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.17. De rechtbank van eerste aanleg kan op verzoek van de overtreder de dwangsom opheffen, de looptijd ervan voor een bepaalde termijn opschorten of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen. De overtreder dagvaardt daarvoor de stedenbouwkundige inspecteur die de dwangsomtitel heeft doen betekenen.".
Art. 99.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 4, ingevoegd bij artikel 94, een artikel 6.4.18 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.18. De vordering tot betaling van verbeurde bedragen verjaart na verloop van zes maanden na de dag waarop de bedragen verbeurd zijn. De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden, vermeld in artikel 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.
De verjaring wordt geschorst door faillissement en ieder ander wettelijk beletsel voor invordering van de dwangsom.".
Art. 100.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan hoofdstuk IV, ingevoegd bij artikel 77, een afdeling 5 toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 5. - Minnelijke schikking"
Art. 101.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 5, ingevoegd bij artikel 100, een artikel 6.4.19 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.19. § 1. De stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester kan, respectievelijk in naam van het Vlaamse Gewest of de gemeente, met de overtreder, overtreders of andere belanghebbenden een minnelijke schikking aangaan onder de volgende voorwaarden : 1° het voorwerp van de minnelijke schikking is in overeenstemming met artikel 6.3.1; 2° de minnelijke schikking doet geen afbreuk aan het gezag van gewijsde van een overeenkomstig hoofdstuk III tussengekomen rechterlijke beslissing noch aan een beslissing tot toepassing van bestuursdwang of last onder dwangsom;3° de zakelijke rechten op het onroerend goed waarop de minnelijke schikking betrekking heeft, behoren toe aan een of meer personen die zich door de minnelijke schikking verbinden;4° de termijn voor de uitvoering van de herstelmaatregelen bedraagt niet meer dan vijf jaar. De miskenning van een van de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, heeft van rechtswege de nietigheid van de minnelijke schikking tot gevolg. § 2. De minnelijke schikking wordt aangevraagd door de personen die zich door de minnelijke schikking wensen te verbinden, volgens de regels, bepaald door de Vlaamse Regering. § 3. Een aanvraag tot minnelijke schikking schorst de verjaring van de herstelvordering. De schorsing vangt aan vanaf de datum van betekening van de aanvraag aan de bevoegde overheid. De schorsing neemt een einde vanaf : 1° de datum waarop de minnelijke schikking tot stand komt conform artikel 6.4.20; 2° de datum waarop de minnelijke schikking wordt geweigerd.".
Art. 102.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 5, ingevoegd bij artikel 100, een artikel 6.4.20 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.20. De minnelijke schikking wordt op schrift gesteld. De minnelijke schikking wordt ondertekend door de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, en door de overtreder of overtreders of andere belanghebbenden met wie de minnelijke schikking wordt aangegaan. De minnelijke schikking wordt binnen een termijn van twee maanden overgeschreven in het hypotheekkantoor van het gebied waarin het onroerend goed gelegen is. Een afschrift van de minnelijke schikking wordt verzonden aan de bevoegde overheden, bedoeld in artikel 6.3.1, § 2.".
Art. 103.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 5, ingevoegd bij artikel 102, een artikel 6.4.21 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.21. Artikel 6.4.9 is van toepassing op deze afdeling, met dien verstande dat het proces-verbaal van vaststelling wordt overgeschreven op de kant van de overschrijving, vermeld in artikel 6.4.20.
De uitvoering van de minnelijke schikking, bevestigd in het proces-verbaal van vaststelling, dooft elk verder recht op herstel of vergoeding van schade, geleden door het algemeen belang naar aanleiding van de inbreuken of misdrijven die omschreven zijn in de akte, vermeld in artikel 6.4.20.".
Art. 104.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan afdeling 5, ingevoegd bij artikel 100, een artikel 6.4.22 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.4.22. De miskenning van de verplichtingen die in de minnelijke schikking zijn opgenomen, vormt ten aanzien van de overtreders of andere belanghebbenden die de minnelijke schikking hebben ondertekend, een grondslag voor de toepassing van bestuursdwang of last onder dwangsom.".
Art. 105.Aan titel VI van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt een hoofdstuk V toegevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk V. - Inkomsten uit handhaving"
Art. 106.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan hoofdstuk V, ingevoegd bij artikel 105, een artikel 6.5.1 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.5.1. Er wordt een Herstelfonds opgericht als gewestdienst met afzonderlijk beheer als vermeld in artikel 3 van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof.
Aan het Herstelfonds worden toegewezen : 1° alle ontvangsten die voortvloeien uit de toepassing van titel VI; 2° het saldo van alle middelen die op 31 december 2005 beschikbaar zijn op het Grondfonds, vermeld in artikel 5.6.3, verminderd met het bedrag dat voor planschadevergoedingen op de begroting van 2005 van het Grondfonds werd ingeschreven en de helft van het bedrag dat in hetzelfde jaar werd ingeschreven als naar het volgende begrotingsjaar over te dragen saldo; 3° het saldo van het Herstelfonds dat per 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar, beschikbaar is. Het Herstelfonds dat op basis van de ontvangsten, vermeld in het tweede lid, is gevormd, is bestemd voor alle uitgaven die voortvloeien uit de toepassing van titel VI. Alle schulden, vorderingen en tegoeden van het Grondfonds die betrekking hebben op de toepassing van titel VI, worden overgenomen door het Herstelfonds.".
Art. 107.Aan titel VI van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt een hoofdstuk VI toegevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk VI. - Diverse bepalingen"
Art. 108.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan hoofdstuk VI, ingevoegd bij artikel 107, een artikel 6.6.1 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.6.1. § 1. De uitvoering van de maatregelen die krachtens deze titel begrepen zijn in een uitvoerbare rechterlijke of bestuurlijke beslissing, of minnelijke schikking, is nimmer vergunnings- of meldingsplichtig op grond van dit decreet. § 2. Vanaf de datum van afgifte van het proces-verbaal van vaststelling van uitvoering, vermeld in artikel 6.3.6, 6.4.9, 6.4.15, § 2, en artikel 6.4.21, kunnen ten aanzien van het voorwerp van de uitgevoerde herstelmaatregelen, stabiliteitswerken als vermeld in artikel 4.1.1, 11°, worden vergund. § 3. Vanaf de datum, vermeld in paragraaf 2, kan met betrekking tot het voorwerp van de uitgevoerde herstelmaatregelen, een herstelattest worden verleend. Dat attest bevestigt dat het voorwerp van de uitgevoerde herstelmaatregelen in de door het herstelattest gedocumenteerde staat behouden kan blijven.
Het herstelattest, vermeld in het eerste lid, wordt aangevraagd volgens regels die de Vlaamse Regering bepaalt, en wordt afgegeven door het college van burgemeester en schepenen.".
Art. 109.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan hoofdstuk VI, toegevoegd bij artikel 107, een artikel 6.6.2 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.6.2. De rechtbank kan de titel van eigendomsverkrijging of van huur vernietigen op vordering van de kopers of de huurders van een goed dat het voorwerp uitmaakt of kan uitmaken van gerechtelijke of bestuurlijke herstelmaatregelen, onverminderd het recht van de kopers of huurders om schadevergoeding te eisen.
De vordering tot vernietiging kan niet meer worden ingeroepen als de inbreuk op de informatieplicht met betrekking tot de publiciteit en de onderhandse overeenkomst is rechtgezet bij de authentieke akteverlening en de informatiegerechtigde in deze akte verzaakt aan de vordering tot nietigverklaring op basis van een inbreuk op de informatieplicht.".
Art. 110.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt aan hoofdstuk VI, toegevoegd bij artikel 107, een artikel 6.6.3 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 6.6.3. De dagvaarding voor de correctionele rechtbank of het exploot tot inleiding van het geding, vermeld in artikel 6.3.1 en 6.3.3, wordt in het vergunningenregister van de gemeente waar het onroerend goed gelegen is, ingeschreven op verzoek van de deurwaarder die het exploot heeft opgemaakt.".
Art. 111.Artikel 7.7.1 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. 7.7.1. De strafrechter kan de herstelvordering die regelmatig bij hem aanhangig is gemaakt en die gegrond is op instandhouding, nog steeds inwilligen als de beklaagde hieraan schuldig wordt bevonden en deze instandhouding op het ogenblik van de uitspraak een stedenbouwkundige inbreuk uitmaakt als vermeld in artikel 6.2.2, 1°.
Hetzelfde geldt voor de herstelvordering die gegrond is op het toestaan of aanvaarden door de eigenaar van feiten van instandhouding als vermeld in het eerste lid.
Een herstelvordering die door de stedenbouwkundige inspecteur is ingesteld op grond van instandhouding van handelingen kan vanaf 1 september 2009 niet langer worden ingewilligd als die instandhouding op het ogenblik van de uitspraak geen stedenbouwkundig misdrijf of stedenbouwkundige inbreuk meer uitmaakt.".
Art. 112.Artikel 7.7.2 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. 7.7.2. Als het recht van de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester om een herstelvordering in te stellen ontstaan is vóór 1 september 2009, beginnen de termijnen, vermeld in artikel 6.3.3, § 3, pas te lopen vanaf die datum. De totale duur van de verjaringstermijn mag evenwel niet meer bedragen dan de termijnen, vermeld in artikel 2262bis, § 1, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek.
Het eerste lid verhindert de toepassing van artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering niet.
Als de herstelvordering bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing verjaard is verklaard voor de datum van 1 september 2009, vermeld in het eerste lid, kan de inwerkingtreding van het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid niet tot gevolg hebben dat een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen.".
Art. 113.Artikel 7.7.3 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. 7.7.3. Het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010, vastgesteld door de Vlaamse Regering op 16 juli 2010, blijft van kracht zolang het niet werd vervangen door een Gewestelijk Handhavingsprogramma Ruimtelijke Ordening als vermeld in artikel 6.1.3.".
Art. 114.Artikel 7.7.4 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. 7.7.4. Artikel 6.6.1, § 3, is niet van toepassing op processen-verbaal van vaststelling van uitvoering als de uitgevoerde herstelmaatregelen zijn opgelegd voor de inwerkingtreding van artikel 56 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning.".
Art. 115.Aan titel VII, hoofdstuk VII, van dezelfde codex wordt een artikel 7.7.5 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 7.7.5. Vanaf de inwerkingtreding van titel VI, hoofdstuk III, afdeling 1, zoals gewijzigd bij artikelen 55 tot en met 61 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning nemen de burgemeester en de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur de taken en bevoegdheden over die voor de inwerkingtreding door het college van burgemeester en schepenen werden waargenomen in het kader van titel VI van deze codex, en zetten ze de herstelvorderingen voort die door het college van burgemeester en schepenen werden ingeleid bij het openbaar ministerie of voor de burgerlijke rechter.".
Art. 116.Aan titel VII, hoofdstuk VII, van dezelfde codex wordt een artikel 7.7.6 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 7.7.6. In afwijking van artikel 6.2.1, 3°, en artikel 6.2.6 kan de voortzetting van werken, handelingen en wijzigingen die voor de inwerkingtreding van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning zijn uitgevoerd en die in strijd zijn met een bekrachtigd stakingsbevel, uitsluitend worden bestraft met de administratieve geldboete, vermeld in artikel 6.1.49, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning. Titel VI, hoofdstuk II, afdeling 7, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning, blijft onverkort van toepassing op die feiten en de administratieve geldboetes die erop gegrond zijn of worden.".
Hoofdstuk 3. - Wijzigingen van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
Art. 117.In titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 maart 2013, worden de woorden "Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving" telkens vervangen door de woorden "Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu".
Art. 118.Aan artikel 16.1.1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, en gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 30 april 2009, 8 mei 2009, 23 december 2010, 23 december 2011 en 8 februari 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het eerste lid wordt een punt 19° ter toegevoegd, dat luidt als volgt : "19° ter : het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning voor zover het projecten betreft bedoeld in artikel 5, 1°, c, en 2°, b."; 2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk II en hoofdstuk IV, afdeling III en V, van deze titel zijn van toepassing op titel VI van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009.".
Art. 119.Artikel 16.2.1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 16.2.1. De Vlaamse Regering is belast met de coördinatie en de inhoudelijke invulling van het handhavingsbeleid inzake milieu en ruimtelijke ordening.".
Art. 120.Artikel 16.2.2 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 16.2.2. Ter ondersteuning van het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering wordt een gewestelijke raad voor de handhaving van de milieuwetgeving en de handhaving van de bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening opgericht, hierna de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu te noemen.".
Art. 121.Artikel 16.2.3 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 16.2.3. Met het oog op een doelmatige handhaving van de milieuwetgeving en de bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 pleegt de Vlaamse Regering, daarin bijgestaan door de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu, systematisch overleg met de daarvoor bevoegde overheden.
De op basis van dat overleg gemaakte afspraken worden in protocollen vastgelegd.
De Vlaamse Regering bepaalt de manier waarop de protocollen worden vastgelegd.".
Art. 122.Artikel 16.2.5 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 16.2.5. Jaarlijks stelt de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu een handhavingsrapport op. Alle overheden die deel uitmaken van het Vlaamse Gewest en die belast zijn met de handhaving van het milieurecht stellen, hetzij op eenvoudige vraag van de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu, hetzij uit eigen beweging, alle informatie waarover ze beschikken en die van nut kan zijn voor de opstelling van het handhavingsrapport, ter beschikking van de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu.
De Vlaamse Regering zal de overheden die belast zijn met de handhaving van het milieurecht en waarvoor het Vlaamse Gewest niet bevoegd is, uitnodigen om de informatie waarover ze beschikken en die ook van nut kan zijn voor de opstelling van het handhavingsrapport, vrijwillig ter beschikking te stellen van de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu.
Het handhavingsrapport omvat minstens de volgende onderdelen : 1° een algemene evaluatie van het in het afgelopen kalenderjaar gevoerde gewestelijke handhavingsbeleid;2° een specifieke evaluatie van de inzet van de afzonderlijke handhavingsinstrumenten;3° een overzicht van de gevallen waarin, binnen de gestelde termijn, geen uitspraak werd gedaan over de beroepen tegen besluiten houdende bestuurlijke maatregelen;4° een evaluatie van de beslissingspraktijk van de parketten inzake het al dan niet strafrechtelijk behandelen van een vastgesteld misdrijf inzake milieu;5° een overzicht en vergelijking van het door de gemeenten en provincies gevoerde handhavingsbeleid inzake milieu;6° een inventaris van de inzichten die tijdens de handhaving werden opgedaan en die kunnen worden aangewend voor de verbetering van de milieuregelgeving, beleidsvisies en beleidsuitvoering;7° aanbevelingen voor de verdere ontwikkeling van het handhavingsbeleid inzake milieu. Het handhavingsrapport van de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu kan naast de rapportering over de milieuhandhaving ook rapportering over de handhaving van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevatten. Alle overheden die deel uitmaken van het Vlaamse Gewest en die belast zijn met de handhaving van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, stellen daarvoor, hetzij op eenvoudige vraag van de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu, hetzij uit eigen beweging, alle informatie waarover ze beschikken en die van nut kan zijn voor de opstelling van het handhavingsrapport, ter beschikking van de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu. De rapportering over de handhaving van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening omvat minstens de onderdelen opgesomd in het vorige lid.
De Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu deelt het handhavingsrapport mee aan de Vlaamse Regering. Die bezorgt het handhavingsrapport aan het Vlaams Parlement, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed, de provincies en de gemeenten.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de inhoud, de opstelling en de verspreiding van het handhavingsrapport.".
Art. 123.Artikel 16.2.6 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 16.2.6. De Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu stelt de krachtlijnen en de prioriteiten van het beleid inzake de handhaving van de milieuwetgeving voor. Hij doet dat op eigen initiatief of op verzoek van het Vlaams Parlement of de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu kan op eigen initiatief of op verzoek van het Vlaams Parlement of de Vlaamse Regering voorstellen en adviezen formuleren in het kader van het handhavingsbeleid Ruimtelijke Ordening en ten aanzien van het gewestelijk handhavingsprogramma ruimtelijke ordening zoals bedoeld in artikel 6.1.3, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.".
Art. 124.Artikel 16.2.7 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 16.2.7. § 1. De Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu telt dertien leden, alsook een vaste secretaris. De Vlaamse Regering benoemt de leden na voordracht, en de voorzitter, de ondervoorzitter en de vaste secretaris onder de personen die deskundig zijn op het vlak van de handhaving van het milieurecht of op het vlak van de handhaving van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009. § 2. De Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu wordt als volgt samengesteld : 1° een voorzitter;2° een ondervoorzitter, deskundig op het vlak van de handhaving van de milieuwetgeving;3° een ondervoorzitter, deskundig op het vlak van de handhaving van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;4° zes leden op voordracht van de beleidsraad van het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie;5° twee leden op voordracht van de beleidsraad van het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed;6° een lid op voordracht van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen;7° een lid op voordracht van de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed;8° een lid op voordracht van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;9° een lid op voordracht van de Vereniging van de Vlaamse Provincies;10° een lid op voordracht van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten. Voor de leden, vermeld in het eerste lid, 4° tot en met 10°, wordt telkens een plaatsvervanger aangewezen.
De leden, vermeld in 4° tot en met 10°, worden voorgedragen op een dubbeltal dat in een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen voorziet.
Een lid mag geen verkozen politiek mandaat uitoefenen.
De samenstelling, vermeld in het eerste lid, kan verder worden uitgebreid met : 1° een vertegenwoordiger, aangewezen op voordracht van het college van procureurs-generaal, ter vertegenwoordiging van de parketten-generaal bij de hoven van beroep;2° een vertegenwoordiger, aangewezen op voordracht van het college van procureurs-generaal, ter vertegenwoordiging van de parketten bij de rechtbanken van eerste aanleg;3° een vertegenwoordiger, aangewezen op voordracht van de bevoegde minister van Binnenlandse Zaken, ter vertegenwoordiging van de federale politie;4° een vertegenwoordiger, aangewezen op voordracht van de bevoegde minister van Binnenlandse Zaken, ter vertegenwoordiging van de lokale politie. Voor de leden, vermeld in het vijfde lid, wordt ook telkens een plaatsvervanger aangewezen.
Het niet aanwijzen van de vertegenwoordigers, vermeld in het vijfde lid, heeft geen gevolgen, noch voor de werking van de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu, noch voor de geldigheid van de handelingen die de raad stelt. § 3. De leden van de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu worden benoemd voor vijf jaar. Hun benoeming is hernieuwbaar.
Een lid van wie het mandaat vacant verklaard wordt, wordt binnen drie maanden vervangen.".
Art. 125.Artikel 16.2.9 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 16.2.9. De Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu stelt zijn huishoudelijk reglement op, dat minstens het volgende regelt : 1° de bevoegdheden van de voorzitter en de ondervoorzitters;2° de wijze van bijeenroeping en beraadslaging;3° de frequentie van de vergaderingen;4° de voorwaarden waaronder de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu een beroep kan doen op externe deskundigen of op permanente of tijdelijke werkgroepen. Het huishoudelijk reglement en de wijzigingen ervan worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse Regering.".
Art. 126.Aan artikel 16.3.8 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 3. In afwijking van paragraaf 1 kunnen toezichthouders die toezicht uitoefenen op het decreet, met inbegrip van de uitvoeringsbesluiten, vermeld in artikel 16.1.1, eerste lid, 19° ter, en op titel V met inbegrip van de uitvoeringsbesluiten en die personeelsleden zijn van het agentschap Inspectie Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed ook de hoedanigheid hebben van officier van gerechtelijke politie.".
Art. 127.In artikel 16.3.23 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : "De Vlaamse Regering kan de vorm van het verslag van vaststelling bepalen, alsook welke andere overheden geïnformeerd kunnen worden over de vastgestelde milieu-inbreuken, vermeld in het eerste lid, en de wijze waarop dat moet gebeuren.".
Art. 128.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 maart 2013, wordt een artikel 16.3.23bis ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 16.3.23bis. De door het college van burgemeester en schepenen aangewezen ambtenaren, vermeld in artikel 6.2.4, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, die bevoegd zijn om misdrijven als vermeld in titel VI van de voormelde codex op te sporen en vast te stellen in een proces-verbaal, kunnen milieu-inbreuken die een schending uitmaken van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning en van titel V van dit decreet vaststellen in een verslag van vaststelling.
Een afschrift van het verslag van vaststelling wordt bezorgd aan de gewestelijke overheden, belast met de handhaving van de inbreuken. De Vlaamse Regering kan nader bepalen welke van deze gewestelijke overheden een afschrift ontvangt.".
Art. 129.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 maart 2013, wordt een artikel 16.3.24bis ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 16.3.24bis. De door het college van burgemeester en schepenen aangewezen ambtenaren, vermeld in artikel 6.2.4, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, die bevoegd zijn om misdrijven als vermeld in titel VI van de voormelde codex op te sporen en vast te stellen in een proces-verbaal, kunnen ook milieumisdrijven die een schending uitmaken van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning en van titel V van dit decreet vaststellen in een proces-verbaal.
Een afschrift van het proces-verbaal wordt bezorgd aan de gewestelijke overheden, belast met de handhaving van de misdrijven. De Vlaamse Regering kan nader bepalen welke van deze gewestelijke overheden een afschrift ontvangt.".
Art. 130.Aan artikel 16.3.25 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "De vaststelling van milieumisdrijven door de ambtenaren, vermeld in artikel 16.3.24bis, geldt niet tot bewijs van het tegendeel.".
Art. 131.In titel XVI, hoofdstuk IV, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, wordt het opschrift van afdeling III vervangen door wat volgt : "Afdeling III. - Het handhavingscollege"
Art. 132.In artikel 16.4.19 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 23 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord "Milieuhandhavingscollege" wordt telkens vervangen door het woord "handhavingscollege";2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : " § 2.Het handhavingscollege doet uitspraak over de beroepen die worden ingesteld tegen beslissingen van de gewestelijke entiteit over de oplegging van een alternatieve of een exclusieve bestuurlijke geldboete en, in voorkomend geval, een voordeelontneming als vermeld in hoofdstuk IV, afdeling IV. Het handhavingscollege doet ook uitspraak over de beroepen die worden ingesteld tegen beslissingen van de gewestelijke beboetingsambtenaar, vermeld in artikel 6.1.1, 2°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, over de oplegging van een alternatieve of een exclusieve bestuurlijke geldboete als vermeld in artikel 6.2.2, 6.2.6 en 6.2.11, § 4, van de voormelde codex.".
Art. 133.In artikel 16.4.23 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, wordt het woord "Milieuhandhavingscollege" vervangen door het woord "handhavingscollege".
Art. 134.In artikel 16.4.21, 16.4.39, 16.4.44, 16.4.62, 16.4.63 en 16.4.65 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en vervangen bij het decreet van 23 december 2010, wordt het woord "Milieuhandhavingscollege" telkens vervangen door het woord "handhavingscollege".
Art. 135.In artikel 16.4.22 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt het woord "Milieuhandhavingscollege" telkens vervangen door het woord "handhavingscollege".
Art. 136.Artikel 16.4.28 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij het decreet van 20 april 2012, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 16.4.28. Als de feiten die aan de gewestelijke entiteit worden voorgelegd, blijk geven van een samenloop tussen milieu-inbreuken of milieumisdrijven, gegrond op schendingen van het decreet, met inbegrip van de uitvoeringsbesluiten, vermeld in artikel 16.1.1, eerste lid, 19° ter, en op schendingen van titel V met inbegrip van de uitvoeringsbesluiten, enerzijds, en stedenbouwkundige inbreuken of stedenbouwkundige misdrijven anderzijds, verkrijgt de gewestelijke entiteit de bevoegdheid om voor de bij haar aanhangige stedenbouwkundige inbreuken of stedenbouwkundige misdrijven de bestuurlijke geldboetes op te leggen die in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 zijn bepaald.Dat gebeurt met inachtneming van de procedureregels van deze afdeling, met dien verstande dat vóór het opleggen van de bestuurlijke geldboete het advies wordt ingewonnen van de bevoegde stedenbouwkundige beboetingsambtenaar.".
Art. 137.In titel XVI, hoofdstuk IV, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, wordt het opschrift van afdeling V vervangen door wat volgt : "Afdeling V. - Zitting en uitspraak van het handhavingscollege"
Art. 138.In artikel 16.5.1, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en vervangen bij het decreet van 23 december 2010, wordt tussen de woorden "bestuurlijke geldboeten" en de zinsnede "en, in voorkomend geval" de zinsnede ", vermeld in artikel 16.4.19, § 4, en titel XVI, hoofdstuk IV, afdeling IV" ingevoegd.
Art. 139.In artikel 16.6.1, § 2, 3°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 23 december 2010, wordt het woord "Milieuhandhavingscollege" vervangen door het woord "handhavingscollege".
Art. 140.In artikel 16.6.2, § 2, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, worden de woorden "45,5 euro" vervangen door de woorden "58 euro".
Art. 141.In artikel 16.6.3, § 2, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, worden de woorden "45,5 euro" vervangen door de woorden "58 euro".
Art. 142.In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 maart 2013, wordt het opschrift van bijlage V vervangen door wat volgt : "Bijlage V. - Salarisschaal van de bestuursrechters van het handhavingscollege" Hoofdstuk 4. - Wijzigingen van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtcolleges
Art. 143.In het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtcolleges wordt het woord "Milieuhandhavingscollege" telkens vervangen door het woord "handhavingscollege".
Hoofdstuk 5. - Uitvoering en inwerkingtreding
Art. 144.De besluiten die de Vlaamse Regering vóór de datum van inwerkingtreding van dit decreet heeft vastgesteld ter uitvoering van titel VI van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, blijven geldig tot ze worden opgeheven.
Art. 145.Dit decreet treedt in werking op een door de Vlaamse Regering vast te stellen datum na de inwerkingtreding van het handhavingsprogramma Ruimtelijke Ordening.
In afwijking van het eerste lid treden artikel 17, 18, 19, 113 en 119 tot en met 125 in werking op de tiende dag na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
De Vlaamse Regering bezorgt binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding, bedoeld in het eerste lid, aan het Vlaams Parlement een verslag over de wijze waarop het is toegepast en doet eventueel de nodige voorstellen tot aanpassing van het decreet.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 25 april 2014.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE De Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, Ph. MUYTERS _______ Nota (1) Zitting 2013-2014 Stukken - Ontwerp van decreet : 2419 - Nr.1 - Amendementen : 2419 - Nr. 2 - Verslag : 2419 - Nr. 3 - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 2419 - Nr. 4 Handelingen - Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 23 april 2014.