Etaamb.openjustice.be
Decreet van 01 juli 2016
gepubliceerd op 19 augustus 2016

Decreet tot wijziging van de regelgeving voor ruimtelijke uitvoeringsplannen teneinde de planmilieueffectrapportage en andere effectbeoordelingen in het planningsproces voor ruimtelijke uitvoeringsplannen te integreren door wijziging van diverse decreten

bron
vlaamse overheid
numac
2016036276
pub.
19/08/2016
prom.
01/07/2016
ELI
eli/decreet/2016/07/01/2016036276/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 JULI 2016. - Decreet tot wijziging van de regelgeving voor ruimtelijke uitvoeringsplannen teneinde de planmilieueffectrapportage en andere effectbeoordelingen in het planningsproces voor ruimtelijke uitvoeringsplannen te integreren door wijziging van diverse decreten (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet tot wijziging van de regelgeving voor ruimtelijke uitvoeringsplannen teneinde de planmilieueffectrapportage en andere effectbeoordelingen in het planningsproces voor ruimtelijke uitvoeringsplannen te integreren door wijziging van diverse decreten HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid

Art. 2.In artikel 4.1.1, § 1, 13°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2002 en vervangen bij de decreten van 12 december 2008 en 18 december 2015, wordt de zinsnede "overeenkomstig artikelen 41, 44 en 48 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening" telkens vervangen door de zinsnede "overeenkomstig de artikelen 2.2.7, 2.2.12 en 2.2.18 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening".

Art. 3.In artikel 4.2.4, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2002, vervangen bij het decreet van 27 april 2007 en gewijzigd bij het decreet van 28 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de zinsnede "dit hoofdstuk aan de opmaak van een plan-MER is onderworpen," wordt vervangen door de zinsnede "artikel 4.2.1, onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt,"; 2° tussen de woorden "worden bepaald op welke wijze het" en de woorden "plan-MER in de opmaakprocedure" worden de woorden "onderzoek tot milieueffectrapportage of het" ingevoegd;3° in punt 2° wordt het woord "plan-MER" vervangen door de woorden "ontwerp van plan-MER";4° in punt 3° worden tussen de zinsnede "verdragspartijen en/of gewesten daarom verzoeken, wordt het" en de woorden "plan-MER samen met het ontwerpplan of ontwerpprogramma" de woorden "onderzoek tot milieueffectrapportage of het ontwerp van" ingevoegd;5° in punt 5°, b), 2), wordt het woord "goedgekeurde" vervangen door het woord "definitieve".

Art. 4.In artikel 4.2.8 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2002, vervangen bij het decreet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de decreten van 23 december 2010 en 28 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, tweede lid, wordt punt 5° vervangen door wat volgt : "5° een voorstel van reikwijdte en detailleringsniveau van het plan-MER;"; 2° er wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, die luidt als volgt : " § 1bis.Het plan-MER moet ten minste de volgende gegevens bevatten : 1° een schets van de inhoud, een omschrijving van de voornaamste doelstellingen van het plan of van het programma en het verband met andere relevante plannen en programma's;2° de relevante aspecten van de bestaande situatie van het milieu en de mogelijke ontwikkeling ervan als het plan of het programma niet wordt uitgevoerd;3° de milieukenmerken van de gebieden waarvoor de gevolgen aanzienlijk kunnen zijn;4° alle bestaande milieuproblemen die relevant zijn voor het plan of programma, met inbegrip van met name milieuproblemen in gebieden die vanuit milieuoogpunt van bijzonder belang zijn, zoals gebieden die overeenkomstig richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG zijn aangewezen;5° de relevante doelstellingen voor de milieubescherming en de wijze waarop rekening wordt gehouden met die doelstellingen en de milieuoverwegingen bij de voorbereiding van het plan of programma;6° een beschrijving en onderbouwde beoordeling van de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van het plan of programma en van de onderzochte redelijke alternatieven op, in voorkomend geval, de gezondheid en veiligheid van de mens, de ruimtelijke ordening, de biodiversiteit, de fauna en flora, de energie- en grondstoffenvoorraden, de bodem, het water, de atmosfeer, de klimatologische factoren, het geluid, het licht, de stoffelijke goederen, het cultureel erfgoed met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, het landschap, de mobiliteit, en de samenhang tussen de vermelde factoren.De beschrijving van de milieueffecten omvat de directe en, in voorkomend geval, de indirecte, secundaire, cumulatieve en synergetische effecten, permanent en tijdelijk, positief en negatief, op korte, middellange en lange termijn van het plan of programma. De aanzienlijke milieueffecten worden onder meer beoordeeld in het licht van de milieukwaliteitsnormen die zijn vastgesteld conform hoofdstuk II van titel II van dit decreet; 7° de maatregelen om aanzienlijke negatieve milieueffecten als gevolg van de uitvoering van het plan of programma te voorkomen, te beperken of zo veel mogelijk teniet te doen;8° een schets met opgave van de redenen voor de selectie van de onderzochte alternatieven en een omschrijving van de wijze waarop de evaluatie is doorgevoerd, met inbegrip van de moeilijkheden die ondervonden zijn bij het inzamelen van de vereiste gegevens, zoals technische tekortkomingen of gebrek aan kennis;9° een omschrijving van de monitoringsmaatregelen;10° een niet-technische samenvatting van de gegevens, vermeld in punt 1° tot en met punt 9° ; 11° de nuttige informatie over de milieueffecten van de plannen en programma's die op andere besluitvormingsniveaus of krachtens andere wetgevingen ingewonnen wordt en kan worden gebruikt om de gegevens, vermeld in punt 1° tot en met 9°, te verstrekken."; 3° in paragraaf 6, eerste lid, 2°, worden de woorden "en aanvullende bijzondere" opgeheven.

Art. 5.Artikel 4.2.10 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2009 en 28 februari 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 4.2.10. De initiatiefnemer informeert de administratie op geregelde tijdstippen over de voortgang van het ontwerp van plan-MER en van het planningsproces. De administratie toetst het ontwerp van plan-MER en de daarin opgenomen informatie tijdens het planningsproces inhoudelijk aan de beslissing, vermeld in artikel 4.2.8, § 6. De initiatiefnemer zorgt ervoor dat de noodzakelijke informatie daarvoor tijdig en op elk moment beschikbaar is voor de administratie.".

Art. 6.Artikel 4.2.11 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 27 april 2007 en gewijzigd bij het decreet van 28 februari 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 4.2.11. § 1. De initiatiefnemer bezorgt, als dat nodig is, het ontwerp van plan of programma samen met het ontwerp van plan-MER en de beslissing, vermeld in artikel 4.2.8, § 6, aan het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarvoor het ontwerp van plan of programma relevant is. Die gemeenten organiseren een openbaar onderzoek dat minstens zestig dagen duurt. Als al op basis van andere toepasselijke wetgeving een openbaar onderzoek moet worden georganiseerd, gelden de procedureregels van die wetgeving voor het openbaar onderzoek.

Het openbaar onderzoek vindt in elk geval plaats vóór het plan of programma wordt vastgesteld of aan de wetgevingsprocedure wordt onderworpen.

Opmerkingen worden schriftelijk bij het college van burgemeester en schepenen ingediend vóór het einde van de termijn van het openbaar onderzoek. Ze worden gevoegd bij het proces-verbaal tot sluiting van het openbaar onderzoek, dat binnen veertien dagen na de sluiting ervan door het college van burgemeester en schepenen wordt opgesteld. Het college van burgemeester en schepenen stuurt de opmerkingen en het proces-verbaal tot sluiting van het openbaar onderzoek binnen dertig dagen na de sluiting naar de initiatiefnemer.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor het openbaar onderzoek. § 2. Op het ogenblik dat de initiatiefnemer de documenten, vermeld in paragraaf 1, in openbaar onderzoek laat brengen, bezorgt hij die documenten ook voor advies aan de reeds geraadpleegde instanties.

Als het voorgenomen plan of programma aanzienlijke effecten kan hebben voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie, of in verdragspartijen bij het Verdrag, of in andere gewesten, of als de bevoegde autoriteiten van die lidstaten, verdragspartijen of gewesten daarom verzoeken, bezorgt de initiatiefnemer de documenten, vermeld in paragraaf 1, voor advies aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen of gewesten.

De adviezen moeten binnen vijfenveertig dagen na de adviesaanvraag worden bezorgd aan de initiatiefnemer. Als er sprake is van grens- of gewestoverschrijdende milieueffecten als vermeld in het tweede lid, wordt de termijn met zestig dagen verlengd.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de wijze waarop de bevoegde autoriteiten en de burgers van de lidstaten, verdragspartijen of gewesten hun mening over het ontwerp van plan-MER en het ontwerp van plan of programma kunnen meedelen, alsook over de wijze waarop overleg daarover wordt gepleegd. § 3. De initiatiefnemer bezorgt de opmerkingen en adviezen, vermeld in paragraaf 1 en 2, en het voltooide plan-MER door betekening of door afgifte tegen ontvangstbewijs aan de administratie. § 4. De administratie toetst het plan-MER inhoudelijk aan de beslissing, vermeld in artikel 4.2.8, § 6, rekening houdend met de opmerkingen en de adviezen, vermeld in paragraaf 1 en 2.

De administratie beslist uiterlijk voor de definitieve vaststelling van het plan of programma over de goedkeuring of afkeuring van het plan-MER. Ze betekent die beslissing onverwijld aan de initiatiefnemer en de geraadpleegde administraties, instanties, autoriteiten van lidstaten, verdragspartijen of gewesten. In geval van afkeuring geeft ze aan waar het plan-MER tekortschiet. § 5. De beslissing, vermeld in paragraaf 4, vermeldt dat de initiatiefnemer tegen de beslissing een gemotiveerd verzoek tot heroverweging kan betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van twintig dagen vanaf de ontvangst van de beslissing.

Bij heroverweging beslist de administratie na advies van de adviescommissie als vermeld in artikel 4.6.4.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de procedure tot heroverweging. § 6. Bij de voorbereiding, en vóór de vaststelling of onderwerping van het plan of programma aan de wetgevingsprocedure, wordt rekening gehouden met : 1° het conform paragraaf 4 goedgekeurde plan-MER;2° de opmerkingen, adviezen en het resultaat van de grens- of gewestoverschrijdende raadpleging, vermeld in paragraaf 1 en 2. § 7. Als een plan of programma wordt vastgesteld, brengt de initiatiefnemer de instanties, bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, het publiek en de autoriteiten van alle lidstaten, van de Europese Unie, verdragspartijen of gewesten, geraadpleegd uit hoofde van paragraaf 2, tweede lid, op de hoogte van de volgende documenten : 1° het plan of programma zoals het is vastgesteld;2° een verklaring die samenvat : a) hoe de milieuoverwegingen in het plan of programma zijn geïntegreerd;b) hoe rekening is gehouden met het conform paragraaf 4 goedgekeurde plan-MER en de conform paragraaf 1 en 2 gegeven opmerkingen, adviezen en het resultaat van de grens- of gewestoverschrijdende raadpleging;c) de redenen waarom is gekozen voor het plan of programma zoals het is aangenomen, in het licht van de andere redelijke alternatieven die zijn behandeld; 3° de monitoringsmaatregelen waartoe wordt besloten met toepassing van artikel 4.6.3bis.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor die informatie en de wijze van kennisgeving.".

Art. 7.Artikel 4.4.1, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2002, wordt vervangen door wat volgt : " § 2. De Vlaamse Regering stelt de criteria vast om te bepalen of voor een ruimtelijk uitvoeringsplan al dan niet een ruimtelijk veiligheidsrapport vereist is.".

Art. 8.In artikel 4.4.2, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2002, wordt tussen de woorden "moet in voorkomend geval de schriftelijke richtlijnen" en de woorden "van de administratie in acht nemen" de woorden "zoals geïntegreerd in de scopingnota vermeld in artikel 2.2.4, § 3, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening," ingevoegd.

Art. 9.Artikel 4.4.4 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2002 en gewijzigd bij het decreet van 28 februari 2014, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu

Art. 10.In artikel 17, § 3, tweede lid, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 2002, vervangen bij het decreet van 19 mei 2006 en gewijzigd bij het decreet van 1 maart 2013, wordt de zinsnede "artikel 2.2.13, § 1, respectievelijk 2.2.9, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening" vervangen door de zinsnede "artikel 2.2.20, tweede lid, respectievelijk artikel 2.2.14, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening of binnen de adviestermijn van eenentwintig dagen als er geen plenaire vergadering wordt georganiseerd zoals vermeld in artikel 2.2.20, zesde lid, respectievelijk artikel 2.2.14, zesde lid, van dezelfde codex".

Art. 11.In artikel 36ter, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 2002 en gewijzigd bij de decreten van 27 april 2007 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het vierde en het vijfde lid worden twee leden ingevoegd, die luiden als volgt : "Wat betreft een plan of programma als vermeld in het vierde lid, dat geen ruimtelijk uitvoeringsplan is, maakt de passende beoordeling deel uit van de documenten die de initiatiefnemer bij het onderzoek tot milieueffectrapportage, vermeld in titel IV, hoofdstuk II, afdeling 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, bezorgt aan de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage.Als de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de verplichting inzake milieueffectrapportage indient als vermeld in artikel 4.2.3, § 3ter, van het voormelde decreet, maakt de passende beoordeling deel uit van dat verzoek. Als een plan-MER wordt opgemaakt, wordt de passende beoordeling daarin geïntegreerd.

Bij een plan of programma als vermeld in het vierde lid, dat een ruimtelijk uitvoeringsplan is, maakt de passende beoordeling, als er geen plan-MER moet worden opgemaakt, zo mogelijk al deel uit van de startnota, vermeld in artikel 2.2.4 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, en in elk geval van de scopingnota, vermeld in het voormelde artikel. Als uit de scopingnota blijkt dat een plan-MER moet worden opgemaakt, wordt de passende beoordeling in het plan-MER geïntegreerd."; 2° het bestaande zesde lid, dat het achtste lid wordt, wordt vervangen door wat volgt : "De passende beoordeling wordt geïntegreerd in het project-MER of in het gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de verplichting tot het opstellen van een project-MER, vermeld in artikel 4.3.3, § 4, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid."; 3° tussen het bestaande zesde en het zevende lid, die het achtste en het tiende lid worden, wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "De Vlaamse Regering kan nadere regels van integratie en herkenbaarheid van de passende beoordeling in de milieueffectrapportage bepalen.". HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 Afdeling 1. - Wijziging van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van

15 mei 2009, wat betreft de ruimtelijke uitvoeringsplannen

Art. 12.In artikel 1.1.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, gewijzigd bij de decreten van 11 mei 2012, 4 april 2014 en 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een punt 4° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "4° /1 effectbeoordeling : de effectonderzoeken en effectrapportages die noodzakelijk zijn om een ruimtelijk uitvoeringsplan te onderbouwen, of als ondersteuning voor de te nemen beslissingen;"; 2° er wordt een punt 4° /2 ingevoegd, dat luidt als volgt : "4° /2 erkennings-, rangschikkings- en beschermingsbesluiten inzake onroerend erfgoed : de erkennings-, rangschikkings- en beschermingsbesluiten, genomen met toepassing van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten, het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg en het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;"; 3° punt 6°, opgeheven door het decreet van 4 april 2014, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : "6° grondruilplan : het grondruilplan, vermeld in artikel 2.1.65 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;"; 4° punt 8°, opgeheven door het decreet van 4 april 2014, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : "8° herverkaveling uit kracht van wet met planologische ruil : de herverkaveling uit kracht van wet met planologische ruil, vermeld in artikel 2.1.61 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;"; 5° er wordt een punt 8° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "8° /1 kwaliteitsbeoordeling : de kwaliteitsbeoordeling van de effectrapportages door de diensten, bevoegd voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage, waarin wordt beoordeeld of de effectrapportages voldoen aan de essentiële kenmerken, vermeld in artikel 4.1.4, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, door : a) vast te stellen dat geen milieueffectrapport of ruimtelijk veiligheidsrapport vereist is; b) de inhoudsafbakening van het milieueffectrapport of ruimtelijk veiligheidsrapport te bepalen en het milieueffectrapport of ruimtelijk veiligheidsrapport daaraan te toetsen;"; 6° punt 13° wordt vervangen door wat volgt : "13° stedenbouwkundig voorschrift : een reglementaire bepaling : a) opgenomen in een ruimtelijk uitvoeringsplan;b) opgenomen in een plan van aanleg;c) van stedenbouwkundige aard opgenomen in een stedenbouwkundige verordening, of een bouwverordening vastgelegd op grond van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996; d) opgenomen in het herkenbare onderdeel van een projectbesluit dat geldt als ruimtelijk uitvoeringsplan;".

Art. 13.Artikel 2.2.1 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 4 april 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.1. § 1. Een ruimtelijk uitvoeringsplan is het resultaat van een ruimtelijk planningsproces waarbij de effectbeoordelingen procedureel en inhoudelijk geïntegreerd worden in het proces, hierna genoemd : geïntegreerd planningsproces. Die integratie houdt in dat de effectbeoordelingen plaatsvinden tijdens het proces voor de opmaak van het ruimtelijk uitvoeringsplan. De effectbeoordelingen leveren gegevens over de mogelijke effecten van het voorgenomen ruimtelijk uitvoeringsplan. Die gegevens worden verwerkt in het planningsproces voor het voorgenomen ruimtelijk uitvoeringsplan.

De procedure en de termijnen voor de opmaak van de effectbeoordelingen zijn geregeld in hoofdstuk II Ruimtelijke Uitvoeringsplannen van deze codex. Voor de overige aspecten van de effectbeoordelingen zijn artikel 4.2.3, 4.2.4, 4.2.8, § 1bis en § 6, artikel 4.2.9, § 1 en § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid voor de planmilieueffectrapportage van toepassing, en titel IV, hoofdstuk IV, van het voormelde decreet voor de ruimtelijke veiligheidsrapportage.

De effectrapporten bevatten de informatie zoals voorgeschreven in de toepasselijke regelgeving, met dien verstande dat naar de informatie die overeenkomstig de bepalingen van deze codex al in het ruimtelijk uitvoeringsplan is opgenomen, verwezen wordt in de effectrapporten.

In functie van het geïntegreerde planningsproces wordt een procesnota opgesteld die het volledige verloop van het planningsproces beschrijft. Het is een informatief en evolutief document dat in de loop van het planningsproces kan worden aangevuld. De procesnota geeft aan hoe het proces zal verlopen en bevat informatie over : 1° welke actoren betrokken worden bij het planningsproces, op welke wijze de participatie georganiseerd zal worden en hoe omgegaan wordt met de resultaten van de participatie;2° hoe en wanneer de informatieverstrekking zal verlopen als ze niet geregeld wordt door de Vlaamse Regering. De procesnota en de aangevulde procesnota worden op dezelfde wijze gepubliceerd. § 2. De Vlaamse Regering stelt een handleiding ter beschikking die de procesaanpak van het geïntegreerde planningsproces verduidelijkt.".

Art. 14.Artikel 2.2.2 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 12 juli 2013, 28 maart 2014 en 4 april 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.2. § 1. Er worden ruimtelijke uitvoeringsplannen op de volgende niveaus opgemaakt : 1° gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen voor een of meer delen van het grondgebied van het gewest;2° provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen voor een of meer delen van het grondgebied van de provincie;3° gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen voor een of meer delen van het grondgebied van de gemeente. § 2. Een planningsniveau kan een planningsbevoegdheid delegeren aan een ander planningsniveau.

De delegatie, vermeld in het eerste lid, wordt verleend door de Vlaamse Regering, de deputatie, respectievelijk het college van burgemeester en schepenen. Ze wordt schriftelijk gegeven, uiterlijk op of naar aanleiding van de plenaire vergadering of de adviesvraag over het voorontwerp van plan waarvoor de delegatie vereist is. Het delegatiebesluit bevat een omschrijving van het te plannen onderwerp en van het gebied waarop het plan of planonderdeel betrekking heeft.

De delegatie kan gecombineerd worden met een instemming als vermeld in artikel 2.2.12, § 1, derde lid, of artikel 2.2.18, § 1, derde lid.

Bij het verlenen van de delegatie, vermeld in het eerste lid, kunnen de planningsniveaus afspraken maken over de verdeling van de kosten die verbonden zijn aan de opmaak van het ruimtelijk uitvoeringsplan en van financiële lasten of opbrengsten ten gevolge van de planschadevergoeding of de planbatenheffing die in voorkomend geval uit het ruimtelijk uitvoeringsplan zal ontstaan. In voorkomend geval kan daarbij worden afgeweken van artikel 2.6.17, § 3, eerste lid, 2° tot en met 5°.

De delegatie, vermeld in het eerste lid, vervalt vanaf de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan.

De principieel bevoegde planningsniveaus kunnen het in werking getreden ruimtelijk uitvoeringsplan later geheel of gedeeltelijk vervangen binnen hun eigen planningsbevoegdheden. In voorkomend geval wordt daarbij het beginsel dat lagere ruimtelijke uitvoeringsplannen niet mogen afwijken van hogere uitvoeringsplannen als vermeld in artikel 2.2.12, § 1, derde lid, en artikel 2.2.18, § 1, derde lid, buiten toepassing gelaten.".

Art. 15.Artikel 2.2.3 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.3. Het ontwerp van een ruimtelijk uitvoeringsplan wordt opgemaakt door een planteam dat kan bestaan uit verschillende personen die werken in een samenwerkingsverband, waaronder minstens een ruimtelijk planner.

Het planteam voert het geïntegreerde planningsproces, begeleidt de verschillende onderzoeken, integreert de tussentijdse resultaten in het planningsproces en zorgt voor een continue kwaliteitsbewaking.

De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaraan een of meer fysieke personen of rechtspersonen, of een gewestelijk, provinciaal of gemeentelijk bestuur moeten voldoen om te kunnen worden aangewezen als ruimtelijk planner. Die voorwaarden kunnen onder meer variëren naargelang van het planningsniveau of naargelang van de grootte en de aard van de gemeente wat het gemeentelijke niveau betreft.".

Art. 16.Artikel 2.2.4 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.4. § 1. Het geïntegreerde planningsproces bestaat uit vijf fasen, waarbij het resultaat telkens geconsolideerd wordt in een van de volgende documenten : 1° de startnota;2° de scopingnota;3° het voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan;4° het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan;5° het definitieve ruimtelijk uitvoeringsplan. De informatie over de inspraak of adviesvraag in elke fase geeft duidelijk aan waarover de inspraak of adviesvraag gaat. § 2. De startnota bevat : 1° een beschrijving en verduidelijking van de doelstellingen van het voorgenomen ruimtelijk uitvoeringsplan;2° een afbakening van het gebied of de gebieden waarop het plan betrekking heeft;3° een beknopte beschrijving van de alternatieven voor het ontwerpplan of voor onderdelen ervan, die de initiatiefnemer heeft overwogen, en een beknopte beschrijving van de voor- en nadelen van de verschillende alternatieven;4° een beschrijving van de reikwijdte en het detailleringsniveau van het voorgenomen ruimtelijk uitvoeringsplan en daaraan gekoppeld de reikwijdte en het detailleringsniveau van de te voeren effectonderzoeken zoals in die fase gekend;5° de relatie met het ruimtelijk structuurplan en, in voorkomend geval, met andere relevante beleidsplannen;6° de beschrijving van de te onderzoeken effecten en van de inhoudelijke aanpak van de effectbeoordelingen, met inbegrip van de methodologie, zoals bepaald door de wetgeving van de op te maken effectbeoordelingen en van andere onderzoeken die nodig zijn voor het plan.In voorkomend geval bevat de startnota ook een weergave van de gedane analyse, vermeld in artikel 4.2.6, § 1, 5°, en artikel 4.4.1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, met inbegrip van de redenen waarom geen planmilieueffectrapport, respectievelijk ruimtelijk veiligheidsrapport moet worden opgemaakt; 7° in voorkomend geval, relevante gegevens uit vorige effectbeoordelingen of uit de goedgekeurde rapporten die daaruit zijn voortgekomen;8° in voorkomend geval, de impact of het effect dat het geïntegreerde planningsproces kan hebben op mens of milieu in een ander gewest of land of op de gebieden die onder de federale bevoegdheid vallen;9° een overzicht van instrumenten die samen met het voorgenomen ruimtelijk uitvoeringsplan ingezet kunnen worden, als die al bekend zijn in deze fase. § 3. De scopingnota bouwt voort op de startnota en bevat minstens dezelfde onderdelen als de startnota. De scopingnota bepaalt de te onderzoeken ruimtelijke aspecten en de effectbeoordelingen die moeten worden uitgevoerd, alsook de methode ervan. Bij de opmaak wordt rekening gehouden met de adviezen en het resultaat van de participatie, vermeld in artikel 2.2.7, § 2, artikel 2.2.12, § 2, en artikel 2.2.18, § 2, van deze codex. De diensten, bevoegd voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage, integreren hun kwaliteitsbeoordeling over de inhoudsafbakening van het planmilieueffectrapport conform artikel 4.2.8, § 6, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, respectievelijk van het ruimtelijk veiligheidsrapport conform artikel 4.4.2, § 3, van het voormelde decreet, in de scopingnota. De scopingnota is samen met de procesnota de leidraad voor het verdere verloop van het geïntegreerde planningsproces dat leidt tot de opmaak van het voorontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan.

Als uit de scopingnota blijkt dat een milieueffectrapport of een ruimtelijk veiligheidsrapport opgemaakt moet worden, maakt de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, respectievelijk de dienst bevoegd voor veiligheidsrapportage, voor het verdere verloop van het geïntegreerde planningsproces deel uit van het planteam in functie van de effectrapportage.

Uiterlijk voor de voorlopige vaststelling van het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan wordt in de scopingnota door de dienst bevoegd voor milieueffectrapportage bepaald of een milieueffectrapport moet worden opgemaakt.

Uiterlijk voor de voorlopige vaststelling van het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan wordt in de scopingnota door de dienst bevoegd voor veiligheidsrapportage, in de gevallen bepaald overeenkomstig artikel 4.4.1, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, bepaald of een ruimtelijk veiligheidsrapport moet worden opgemaakt.

De scopingnota kan tijdens het geïntegreerde planningsproces aangevuld worden. De aangevulde scopingnota wordt op dezelfde wijze gepubliceerd als de oorspronkelijke scopingnota. § 4. De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze de startnota, de scopingnota en de procesnota worden gepubliceerd.".

Art. 17.Artikel 2.2.5 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.5. § 1. Een ruimtelijk uitvoeringsplan bevat : 1° een beschrijving en verantwoording van de doelstellingen van het plan;2° een grafisch plan dat aangeeft voor welk gebied of welke gebieden het plan van toepassing is; 3° de bijbehorende stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming, de inrichting of het beheer en, in voorkomend geval, de normen, vermeld in artikel 4.2.4 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid; 4° een weergave van de juridische toestand;5° een weergave van de feitelijke ruimtelijke toestand en de toestand van het leefmilieu, de natuur en andere relevante feitelijke gegevens;6° de relatie met het ruimtelijk structuurplan of de ruimtelijke structuurplannen waarvan het een uitvoering is en, in voorkomend geval, een omschrijving van andere relevante beleidsplannen;7° in voorkomend geval, een zo mogelijk limitatieve opgave van de voorschriften die strijdig zijn met het ruimtelijk uitvoeringsplan en die opgeheven worden; 8° de kwaliteitsbeoordeling en, in voorkomend geval, de verklaring, vermeld in artikel 4.2.11, § 7, eerste lid, 2°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, en, in voorkomend geval, een overzicht van de conclusies van de volgende effectbeoordelingen waarbij aangegeven wordt hoe die geïntegreerd zijn in het plan : a) het planmilieueffectrapport;b) de passende beoordeling;c) het ruimtelijk veiligheidsrapport;d) andere verplicht voorgeschreven of gemaakte effectenrapporten; in voorkomend geval de monitoringsmaatregelen in het kader van de uitgevoerde effectbeoordelingen; 9° in voorkomend geval, een register, al dan niet grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding als vermeld in artikel 2.6.1 van deze codex, een planbatenheffing als vermeld in artikel 2.6.4 van deze codex, of een compensatie als vermeld in boek 6, titel 2 of titel 3, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid; 10° in voorkomend geval, een register, al dan niet grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd of een overdruk wordt toegevoegd die aanleiding kan geven tot gebruikerscompensatie als vermeld in het decreet van 27 maart 2009 houdende vaststelling van een kader voor de gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen; 11° voor de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, in voorkomend geval, een overzicht van de geheel of gedeeltelijk gewijzigde of opgeheven erkennings-, rangschikkings- en beschermingsbesluiten inzake onroerend erfgoed, samen met de gegevens, vermeld in artikel 6.2.5 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, met uitzondering van de aanduiding van de plaats van de aanplakking van het bericht over het openbaar onderzoek op het gegeorefereerde plan; 12° in voorkomend geval, het grondruilplan, vermeld in artikel 2.1.65 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting; 13° in voorkomend geval, de inrichtingsnota, vermeld in artikel 4.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting; 14° in voorkomend geval, een overzicht van de instrumenten waarover samen met het ruimtelijk uitvoeringsplan een beslissing genomen wordt door de bevoegde overheid om die aspecten te regelen of om de maatregelen of voorwaarden te bepalen die de bevoegde overheid op basis van het planningsproces, in het bijzonder de effectbeoordelingen, noodzakelijk acht voor de vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan en die niet geregeld worden met toepassing van punten 1° tot en met 13°. Het grafische plan dat aangeeft voor welk gebied of welke gebieden het plan van toepassing is en de bijbehorende stedenbouwkundige voorschriften hebben verordenende kracht. § 2. Samen met het ruimtelijk uitvoeringsplan kan de bevoegde overheid stedenbouwkundige verordeningen vaststellen met voorschriften die niet als stedenbouwkundig voorschrift worden opgenomen in het ruimtelijk uitvoeringsplan. De betrokken voorschriften garanderen de uitvoering van maatregelen of het naleven van voorwaarden die het ruimtelijk uitvoeringsplan begeleiden en die uit het planningsproces resulteren.

Voorafgaandelijk aan of gelijktijdig met de beslissing over het ruimtelijk uitvoeringsplan kan de bevoegde overheid overeenkomsten met publiekrechtelijke rechtspersonen, met privaatrechtelijke rechtspersonen of met natuurlijke personen afsluiten om het ruimtelijk uitvoeringsplan te kunnen realiseren.

De stedenbouwkundige verordening, bedoeld in het eerste lid, wordt samen met het ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig en definitief vastgesteld en wordt onderworpen aan hetzelfde openbaar onderzoek. Als de stedenbouwkundige verordening niet samen met het ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig wordt vastgesteld en onderworpen aan een openbaar onderzoek maar gebaseerd is op of voortvloeit uit de adviezen, opmerkingen en bezwaren die tijdens het openbaar onderzoek geformuleerd zijn, dan wordt deze stedenbouwkundige verordening door de bevoegde overheid na het openbaar onderzoek over het ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig vastgesteld en onderworpen aan een afzonderlijk openbaar onderzoek. Ze wordt dan samen met het ruimtelijk uitvoeringsplan definitief vastgesteld. De termijn voor definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan wordt in dit geval opgeschort met de termijn die nodig is om de stedenbouwkundige verordening en het ruimtelijk uitvoeringsplan op dezelfde datum definitief te kunnen vaststellen waarbij de vervaltermijn voor de stedenbouwkundige verordening in dit geval de bepalende termijn is voor de duur van opschorting. De termijnen uit artikel 2.2.10, 2.2.15 en 2.2.21 van deze codex zijn van toepassing.

Een stedenbouwkundige verordening die vastgesteld wordt met het ruimtelijk uitvoeringsplan of een overeenkomst die afgesloten wordt voor of samen met de vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan, kan worden gewijzigd op voorwaarde dat daarbij steeds de doelstelling van de stedenbouwkundige verordening of overeenkomst gerespecteerd blijft. De wijziging van een stedenbouwkundige verordening volgt dezelfde procedure als vermeld in artikel 2.3.1, 2.3.2 en 2.3.3 van deze codex.

Alle aangelegenheden die krachtens artikel 2.3.1 geregeld kunnen worden in stedenbouwkundige verordeningen, met uitsluiting van artikel 2.3.1, eerste lid, 11° en 13°, kunnen het voorwerp uitmaken van een stedenbouwkundig voorschrift van een ruimtelijk uitvoeringsplan. § 3. Ruimtelijke uitvoeringsplannen blijven gelden tot ze worden vervangen. Ze kunnen op elk moment geheel of gedeeltelijk worden vervangen.

De regels voor de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn ook van toepassing op de vervanging ervan. § 4. De voorschriften van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan heffen de voorschriften van de provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die er strijdig mee zijn, van rechtswege op.

De voorschriften van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan heffen de voorschriften van de gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die er strijdig mee zijn, van rechtswege op.".

Art. 18.In titel II, hoofdstuk II, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij decreet van 18 december 2015, wordt het opschrift "Afdeling 2. Gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen" opgeheven.

Art. 19.Artikel 2.2.6 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 18 november 2011 en 28 maart 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.6. § 1. De stedenbouwkundige voorschriften kunnen eigendomsbeperkingen inhouden, met inbegrip van bouwverbod.

De stedenbouwkundige voorschriften kunnen van die aard zijn dat ze een tijdelijk ruimtegebruik toelaten, na verloop van tijd in werking treden, dat de inhoud op een bepaald tijdstip verandert of dat een onderdeel van een voorschrift in werking treedt als de opgenomen voorwaarde vervuld is.

De stedenbouwkundige voorschriften kunnen modaliteiten voorschrijven die bij de inrichting van het gebied in acht moeten worden genomen.

Stedenbouwkundige voorschriften kunnen bepalen dat de uitvoering ervan afhankelijk is van de vaststelling of uitvoering van één of meer van de volgende instrumenten : 1° de vaststelling van een instrument uit het overzicht, vermeld in artikel 2.2.5, § 1, 14°, van deze codex; 2° de vaststelling of uitvoering van een instrument van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting indien dit ingezet wordt via een inrichtingsnota vermeld in artikel 4.2.1 van dat decreet en op voorwaarde dat deze inrichtingsnota deel uitmaakt van het ruimtelijk uitvoeringsplan.

Zij kunnen tevens bepalen dat zij niet langer uitvoerbaar zijn indien de stedenbouwkundige verordening of een ander instrument uit het overzicht, vermeld in artikel 2.2.5, § 1, 14°, niet langer rechtskracht heeft of gewijzigd is in strijd met artikel 2.2.5, § 2, vierde lid. § 2. Een stedenbouwkundig voorschrift in een ruimtelijk uitvoeringsplan ressorteert op elk moment onder een categorie of een subcategorie van gebiedsaanduiding.

De gebiedsaanduiding bestaat uit de volgende categorieën : 1° wonen.Deze categorie bestaat ten minste uit de volgende subcategorieën van gebiedsaanduiding : a) woongebied : in hoofdzaak bestemd voor wonen en aan wonen verwante activiteiten en voorzieningen;b) gebied voor wonen en voor landbouw : in hoofdzaak bestemd voor wonen, landbouw, openbare groene ruimten en openbare verharde ruimten en aan wonen verwante activiteiten;2° bedrijvigheid : in hoofdzaak bestemd voor bedrijfsactiviteiten of kantoren;3° recreatie : in hoofdzaak bestemd voor recreatie, dagrecreatie of verblijfsrecreatie;4° landbouw.Deze categorie bestaat ten minste uit de volgende subcategorieën van gebiedsaanduiding : a) agrarisch gebied : in hoofdzaak bestemd voor beroepslandbouw;b) agrarische bedrijvenzone : in hoofdzaak bestemd voor de inplanting van agrarische bedrijven, in het bijzonder glastuinbouw;c) bouwvrij agrarisch gebied : in hoofdzaak bestemd voor beroepslandbouw, met dien verstande dat de oprichting van gebouwen er niet is toegelaten;5° bos : in hoofdzaak bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van het bos;6° overig groen.Deze categorie bestaat ten minste uit de volgende subcategorieën van gebiedsaanduiding : a) gemengd openruimtegebied : waarbij natuurbehoud, bosbouw, onroerend erfgoed, landbouw en recreatie nevengeschikte functies zijn;b) parkgebied : in hoofdzaak bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van een of meer parken;7° reservaat en natuur : in hoofdzaak bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en het bos;8° lijninfrastructuur : in hoofdzaak bestemd voor verkeers- en vervoersinfrastructuur, weginfrastructuur, spoorinfrastructuur of waterweginfrastructuur en de aanhorigheden ervan;9° gemeenschaps- en nutsvoorzieningen : in hoofdzaak bestemd voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen of infrastructuur van openbaar nut voor de zuivering van afvalwater;10° ontginning en waterwinning.Deze categorie bestaat ten minste uit de volgende subcategorieën van gebiedsaanduiding : a) gebied voor infrastructuur voor duurzame watervoorziening : in hoofdzaak bestemd voor infrastructuur van openbaar nut voor duurzame watervoorziening;b) gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen : in hoofdzaak bestemd voor de ontginning van delfstoffen;c) gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen : in hoofdzaak bestemd voor bedrijven die oppervlaktedelfstoffen verwerken. De Vlaamse Regering kan bijkomende subcategorieën van gebiedsaanduiding bepalen. § 3. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen. § 4. Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering (ook financiële) ondersteuning verlenen aan de provincies en gemeenten voor het vervullen van hun taken met betrekking tot de ruimtelijke uitvoeringsplannen en de bijzondere plannen van aanleg.

De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en nadere regels hiertoe.".

Art. 20.In titel II, hoofdstuk II, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij decreet van 18 december 2015, wordt tussen artikel 2.2.6 en 2.2.7 het volgende opschrift ingevoegd : "Afdeling 2. Gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen".

Art. 21.Artikel 2.2.7 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 18 november 2011, 12 juli 2013, 4 april 2014 en 18 december 2015, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.7. § 1. De Vlaamse Regering is belast met de opmaak van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en neemt de nodige maatregelen voor de samenstelling van het planteam en voor het voeren van het geïntegreerde planningsproces, vermeld in artikel 2.2.1.

Gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen worden opgemaakt ter uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. § 2. De Vlaamse Regering vraagt advies over de startnota aan : 1° de strategische adviesraad en de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen;2° de deputaties van de betrokken provincies;3° de colleges van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten;4° de door de Vlaamse Regering aangewezen diensten;5° als het plan grenst aan een ander gewest of land of aanzienlijke effecten kan hebben op mens of milieu in een ander gewest of land, wordt het advies van het gewest of het land in kwestie gevraagd.Als het plan grenst aan of aanzienlijke effecten kan hebben op gebieden die onder de federale bevoegdheid vallen, wordt het advies van de federale overheid gevraagd. Als een land, een gewest, de federale overheid, een gemeente of een provincie verzoekt om de startnota te bezorgen, wordt ook advies gevraagd.

Het advies wordt uitgebracht binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de adviesvraag. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.

De Vlaamse Regering informeert de bevolking van de betrokken gemeenten uiterlijk de eerste dag van de termijn van zestig dagen over de inhoud van de startnota, raadpleegt de bevolking over de startnota gedurende dezelfde termijn, organiseert hierover ten minste één participatiemoment en maakt daarvan een verslag.

De reacties worden uiterlijk de laatste dag van de termijn van de inspraak aan de Vlaamse Regering bezorgd. De wijze waarop reacties bezorgd kunnen worden, alsook de uiterste datum worden uitdrukkelijk vermeld in de informatie over de startnota.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor deze adviesvraag en inspraak.".

Art. 22.Artikel 2.2.8 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 18 juli 2011, 12 juli 2013 en 4 april 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.8. De Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen voor de opmaak van de scopingnota.''.

Art. 23.In titel II, hoofdstuk II, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij decreet van 18 december 2015, wordt het opschrift "Afdeling 3. Provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen" opgeheven.

Art. 24.Artikel 2.2.9 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 28 maart 2014 en 4 april 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.9. De Vlaamse Regering stuurt het voorontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en, in voorkomend geval, de ontwerpen van planmilieueffectrapport, ruimtelijk veiligheidsrapport en andere verplicht voorgeschreven of gemaakte effectbeoordelingsrapporten voor advies naar de deputatie van de betrokken provincies, de colleges van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten en de door de Vlaamse Regering aangewezen adviserende diensten. Als het plan grenst aan een ander gewest of land of aanzienlijke grensoverschrijdende effecten voor mens of milieu kan hebben, zoals blijkt uit de startnota, de scopingnota of de ontwerprapporten, wordt het advies van het desbetreffende gewest of land gevraagd. Als het plan grenst aan of een aanzienlijk effect kan hebben op gebieden die onder de federale bevoegdheid vallen, wordt het advies van de federale overheid gevraagd. Als een land, een gewest, de federale overheid, een gemeente of een provincie verzoekt om de scopingnota of de ontwerprapporten te bezorgen of al een advies heeft verleend over de startnota, wordt ook een advies gevraagd.

De Vlaamse Regering kan beslissen om al dan niet een of meer plenaire vergaderingen te houden. Als de Vlaamse Regering een plenaire vergadering organiseert met de instanties, vermeld in het eerste lid, vindt die op zijn vroegst plaats de eenentwintigste dag na het versturen van het voorontwerp door de Vlaamse Regering.

Uiterlijk tijdens de plenaire vergadering brengen de deputaties en de colleges van burgemeester en schepenen en, in voorkomend geval, een ander land, de federale overheid of een gewest, schriftelijk advies uit, en delen de adviserende diensten, vermeld in het eerste lid, hun schriftelijke opmerkingen mee. De vertegenwoordigers van die instanties moeten gemandateerd zijn om een standpunt in te nemen tijdens de vergadering.

Van de plenaire vergadering wordt een schriftelijk verslag opgemaakt.

Dat verslag wordt binnen veertien dagen bezorgd aan de instanties die op de plenaire vergadering aanwezig moesten zijn. Eventuele reacties op het verslag kunnen worden ingediend door de instanties die effectief aanwezig waren op de plenaire vergadering, en moeten binnen veertien dagen na de ontvangst van het verslag bezorgd worden aan de Vlaamse Regering.

Als er geen plenaire vergadering wordt georganiseerd, wordt een schriftelijk advies uitgebracht binnen een termijn van eenentwintig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van het voorontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.

De Vlaamse Regering kan te allen tijde beslissen om alsnog een plenaire vergadering te organiseren, ook na het ontvangen van de schriftelijke adviezen.".

Art. 25.Artikel 2.2.10 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.10. § 1. De Vlaamse Regering stelt het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig vast. § 2. De Vlaamse Regering onderwerpt het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan samen met het ontwerp van de effectbeoordelingsrapporten aan een openbaar onderzoek dat binnen dertig dagen na de voorlopige vaststelling, vermeld in paragraaf 1, minstens wordt aangekondigd door een bericht in het Belgisch Staatsblad. Die termijn is een termijn van orde.

De Vlaamse Regering stelt nadere regels voor het openbaar onderzoek vast.

De Vlaamse Regering stuurt een individuele kennisgeving met een beveiligde zending naar de eigenaar, de blote eigenaar, de erfpachthouder, de opstalhouder of de leasinggever van de betrokken beschermde onroerende goederen als in het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan een erkennings-, rangschikkings- of beschermingsbesluit inzake onroerend erfgoed geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd of opgeheven. Die personen brengen de gebruikers en eigenaars van de cultuurgoederen met een beveiligde zending op de hoogte van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de kennisgeving. Ze brengen het departement met een beveiligde zending op de hoogte van de eventuele verkoop of overdracht van het eigendomsrecht of van de overdracht van een ander zakelijk recht, met de bijbehorende stavingsdocumenten, binnen een termijn van tien dagen, die ingaat op de dag na de kennisgeving. Die verplichting wordt in de kennisgeving van de Vlaamse Regering vermeld. De nieuwe eigenaars of de nieuwe houders van het zakelijk recht worden op hun beurt door de Vlaamse Regering met een beveiligde zending van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan op de hoogte gebracht. § 3. Na de aankondiging worden het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en het ontwerp van de effectbeoordelingsrapporten gedurende zestig dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis van elke gemeente waarvan het grondgebied door het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan of effectbeoordelingsrapporten geheel of gedeeltelijk wordt bestreken, en worden de ontwerpen gepubliceerd op de website, zoals gespecificeerd door de Vlaamse Regering.

Het openbaar onderzoek start uiterlijk op de dertigste dag nadat de aankondiging ervan in het Belgisch Staatsblad verschenen is. Die termijn is een termijn van orde. § 4. Adviezen, opmerkingen en bezwaren worden uiterlijk de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek schriftelijk of digitaal aan de Vlaamse Regering bezorgd.

De adviezen, opmerkingen en bezwaren kunnen uiterlijk de laatste dag van die termijn in het gemeentehuis van elke gemeente, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. De gemeente bezorgt in dat geval uiterlijk de derde werkdag na het openbaar onderzoek de adviezen, opmerkingen en bezwaren aan de Vlaamse Regering. Met adviezen, opmerkingen en bezwaren die te laat aan de Vlaamse Regering worden bezorgd, hoeft geen rekening te worden gehouden. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de ontvangst en het bijhouden van de adviezen, opmerkingen en bezwaren door de gemeente en voor de wijze waarop ze aan de Vlaamse Regering worden bezorgd.

De gemeenteraad en de provincieraad van respectievelijk de gemeenten en de provincies waarvan het grondgebied door het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan of effectbeoordelingsrapporten geheel of gedeeltelijk wordt bestreken of die grenzen aan gemeenten waarvan het grondgebied door het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk wordt bestreken, bezorgen hun advies aan de Vlaamse Regering uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek. Als geen advies is verleend binnen die termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan. § 5. De Vlaamse Regering stelt binnen honderdtachtig dagen na het einde van het openbaar onderzoek het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan definitief vast.

De bevoegde diensten voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage beoordelen voorafgaand aan de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan de kwaliteit van het planmilieueffectrapport respectievelijk ruimtelijk veiligheidsrapport.

Ze toetsen aan de scopingnota en aan de gegevens die vereist zijn conform artikel 4.2.8, § 1bis, respectievelijk artikel 4.4.3 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, en ze houden rekening met de tijdens het openbaar onderzoek geformuleerde adviezen, opmerkingen en bezwaren.

Bij de definitieve vaststelling van het plan kunnen ten opzichte van het voorlopig vastgestelde plan alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit de adviezen, opmerkingen en bezwaren die tijdens het openbaar onderzoek geformuleerd zijn.

De definitieve vaststelling van het plan kan echter geen betrekking hebben op delen van het grondgebied die niet opgenomen zijn in het voorlopig vastgestelde plan.

Op gemotiveerd verzoek van het departement beslist de Vlaamse Regering over een verlenging met zestig dagen van de termijn waarin het plan moet worden vastgesteld. § 6. Als het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan niet definitief wordt vastgesteld binnen de termijn, vermeld in paragraaf 5, eerste lid, vervalt het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

Als een advies van de Raad van State nodig is, wordt de termijn geschorst gedurende de volledige duur van de behandeling van de adviesaanvraag door de afdeling Wetgeving van de Raad van State, met een maximum van dertig dagen. § 7. De Vlaamse Regering kan, met het oog op het herstel van een onregelmatigheid, het besluit houdende definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk intrekken en hernemen, waarbij het wettigheidsgebrek wordt rechtgezet.

De bepalingen van paragraaf 5 zijn onverminderd van toepassing, met uitzondering van de vervaltermijn van honderdtachtig dagen.".

Art. 26.Artikel 2.2.11 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 4 april 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.11. Het besluit houdende definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt door de Vlaamse Regering bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad binnen zestig dagen na de definitieve vaststelling en wordt binnen dezelfde termijn volledig bekendgemaakt op de website, vermeld in het Belgisch Staatsblad.

Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

De Vlaamse Regering stuurt een afschrift van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en van het vaststellingsbesluit naar de provincies in kwestie en naar elke gemeente waarvan het grondgebied door het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk wordt bestreken, waar die documenten kunnen worden ingezien.

Als in het definitief vastgestelde gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan een erkennings-, rangschikkings- of beschermingsbesluit geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd of opgeheven, wordt het definitief vastgestelde gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan met een beveiligde zending ter kennis gebracht van de eigenaar, de blote eigenaar, de erfpachthouders, de opstalhouder en de leasinggever van de betrokken beschermde onroerende goederen. Die personen brengen de gebruikers op de hoogte van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de kennisgeving. Ze brengen de administratie met een beveiligde zending op de hoogte van de eventuele verkoop, de overdracht van het eigendomsrecht of de overdracht van een ander zakelijk recht, met de bijbehorende stavingsdocumenten, binnen een termijn van tien dagen, die ingaat op de dag na de kennisgeving. Die verplichting wordt in de kennisgeving van de Vlaamse Regering vermeld.

De nieuwe eigenaars worden op hun beurt door de Vlaamse Regering met een beveiligde zending van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan op de hoogte gebracht.".

Art. 27.In titel II, hoofdstuk II, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij decreet van 18 december 2015, wordt tussen artikel 2.2.11 en 2.2.12 het volgende opschrift ingevoegd : "Afdeling 3. Provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen".

Art. 28.Artikel 2.2.12 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 4 april 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.12. § 1. De deputatie is belast met de opmaak van provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen en neemt de nodige maatregelen voor de samenstelling van het planteam en voor het voeren van het geïntegreerde planningsproces, vermeld in artikel 2.2.1.

De provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen worden opgemaakt ter uitvoering van het provinciaal ruimtelijk structuurplan.

De voorschriften van de provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen kunnen niet afwijken van de voorschriften van de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, tenzij de Vlaamse Regering daarvoor haar toestemming verleent. In dat geval vervangen de voorschriften van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan, voor het grondgebied waarop ze betrekking hebben, de voorschriften van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, tenzij het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan het uitdrukkelijk anders bepaalt.

De instemming, vermeld in het derde lid, wordt schriftelijk gegeven, uiterlijk op of naar aanleiding van de plenaire vergadering of de adviesvraag over het voorontwerp van plan waarvoor de instemming vereist is. Het besluit waarbij de instemming wordt verleend, bevat een omschrijving van het te plannen onderwerp en van het gebied waarop het plan of planonderdeel betrekking heeft, en vermeldt de voorschriften van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan die zullen worden opgeheven. § 2. De deputatie vraagt advies over de startnota aan : 1° het departement;2° de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening;3° de colleges van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten;4° de door de Vlaamse Regering aangewezen diensten;5° als het plan grenst aan een andere provincie, ander gewest of land of aanzienlijke effecten kan hebben op mens of milieu in een andere provincie, ander gewest of land, wordt het advies van de betrokken provincie, het gewest of het land in kwestie gevraagd.Als het plan grenst aan of aanzienlijke effecten kan hebben op gebieden die onder de federale bevoegdheid vallen, wordt het advies van de federale overheid gevraagd. Als een land, een gewest, de federale overheid, een gemeente of een provincie verzoekt om de startnota te bezorgen, wordt ook het advies gevraagd.

Het advies wordt uitgebracht binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de adviesvraag. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.

De deputatie informeert de bevolking van de betrokken gemeenten uiterlijk de eerste dag van de termijn van zestig dagen over de inhoud van de startnota, raadpleegt de bevolking over de startnota gedurende dezelfde termijn, organiseert hierover ten minste één participatiemoment en maakt daarvan een verslag.

De reacties worden uiterlijk de laatste dag van de termijn van de inspraak aan de deputatie bezorgd. De wijze waarop reacties bezorgd kunnen worden, alsook de uiterste datum worden uitdrukkelijk vermeld in de informatie over de startnota. De deputatie bezorgt de startnota, de adviezen, de reacties en het verslag van het participatiemoment aan de bevoegde dienst voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage binnen een termijn van drie dagen na het afsluiten van de termijn.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor deze adviesvraag en inspraak.".

Art. 29.In titel II, hoofdstuk II, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij decreet van 18 december 2015, wordt het opschrift "Afdeling 4. Gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen" opgeheven.

Art. 30.Artikel 2.2.13 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 28 maart 2014 en 4 april 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.13. De deputatie neemt de nodige maatregelen voor de opmaak van de scopingnota.''.

Art. 31.Artikel 2.2.14 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 11 mei 2012, 4 april 2014 en 18 december 2015, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.14. De deputatie stuurt het voorontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan en, in voorkomend geval, de ontwerpen van planmilieueffectrapport, ruimtelijk veiligheidsrapport en andere verplicht voorgeschreven of gemaakte effectbeoordelingsrapporten voor advies naar het departement, de colleges van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten en de adviserende diensten. De Vlaamse Regering kan bepalen aan welke adviserende diensten het voorontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan minstens moet worden voorgelegd. Als het plan grenst aan een andere provincie, een ander gewest of land of aanzienlijke grensoverschrijdende effecten voor mens of milieu kan hebben, zoals blijkt uit de startnota, de scopingnota of de ontwerprapporten, wordt het advies van de betrokken provincie, het gewest of land in kwestie gevraagd. Als het plan grenst aan of een aanzienlijk effect kan hebben op gebieden die onder de federale bevoegdheid vallen, wordt het advies van de federale overheid gevraagd.

Als een land, een gewest, de federale overheid, een gemeente of een provincie verzoekt om de scopingnota of de ontwerprapporten te bezorgen of al een advies heeft verleend over de startnota, wordt ook een advies gevraagd.

De deputatie kan beslissen om al dan niet een of meer plenaire vergaderingen te houden. Als de deputatie een plenaire vergadering organiseert met de instanties, vermeld in het eerste lid, vindt die op zijn vroegst plaats de eenentwintigste dag na het versturen van het voorontwerp door de deputatie.

Uiterlijk tijdens de plenaire vergadering brengt het departement schriftelijk advies uit over de verenigbaarheid met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen of, in voorkomend geval, over de overeenstemming met een ontwerp van Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en een of meer ontwerpen van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

Uiterlijk tijdens de plenaire vergadering brengen de colleges van burgemeester en schepenen en, in voorkomend geval, een ander land, de federale overheid of een gewest schriftelijk advies uit en delen de adviserende diensten, vermeld in het eerste lid, hun schriftelijke opmerkingen mee. De vertegenwoordigers van die instanties moeten gemandateerd zijn om een standpunt in te nemen tijdens de vergadering.

Van de plenaire vergadering wordt een schriftelijk verslag opgemaakt.

Dat verslag wordt binnen veertien dagen bezorgd aan de instanties die op de plenaire vergadering aanwezig moesten zijn. Eventuele reacties op het verslag kunnen worden ingediend door de instanties die effectief aanwezig waren op de plenaire vergadering, en moeten binnen veertien dagen na de ontvangst van het verslag bezorgd worden aan de deputatie.

Als er geen plenaire vergadering wordt georganiseerd, wordt een schriftelijk advies uitgebracht door de instanties, vermeld in het eerste lid, en door het departement binnen een termijn van eenentwintig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de adviesvraag. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.

De deputatie kan te allen tijde beslissen om alsnog een plenaire vergadering te organiseren, ook na het ontvangen van de schriftelijke adviezen.".

Art. 32.Artikel 2.2.15 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 4 april 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.15. § 1. De provincieraad stelt het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig vast.

Na de voorlopige vaststelling wordt het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan onmiddellijk naar de Vlaamse Regering gestuurd. § 2. De deputatie onderwerpt het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan samen met het ontwerp van de effectbeoordelingsrapporten aan een openbaar onderzoek dat binnen dertig dagen na de voorlopige vaststelling, vermeld in paragraaf 1, minstens wordt aangekondigd door een bericht in het Belgisch Staatsblad. Die termijn is een termijn van orde.

De Vlaamse Regering stelt nadere regels voor het openbaar onderzoek vast. § 3. Na de aankondiging worden het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan en het ontwerp van de effectbeoordelingsrapporten gedurende zestig dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis van elke gemeente waarvan het grondgebied door het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan of effectbeoordelingsrapporten geheel of gedeeltelijk wordt bestreken, en worden de ontwerpen gepubliceerd op de website, zoals gespecificeerd door de deputatie.

Het openbaar onderzoek start uiterlijk op de dertigste dag nadat de aankondiging ervan in het Belgisch Staatsblad verschenen is. Die termijn is een termijn van orde. § 4. De opmerkingen en de bezwaren worden uiterlijk op de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek schriftelijk of digitaal aan de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening bezorgd.

De opmerkingen en de bezwaren kunnen ook uiterlijk de laatste dag van die termijn in het gemeentehuis van elke gemeente, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. De gemeente bezorgt in dat geval uiterlijk de derde werkdag na het openbaar onderzoek de bezwaren en de opmerkingen aan de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening. Met de opmerkingen en de bezwaren die te laat aan de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening worden bezorgd, hoeft geen rekening te worden gehouden. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de ontvangst en het bijhouden van bezwaren en opmerkingen door de gemeente en voor de wijze waarop ze aan de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening worden bezorgd.

De gemeenteraad en de deputatie van respectievelijk de gemeenten en de provincies waarvan het grondgebied door het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan of effectbeoordelingsrapporten geheel of gedeeltelijk wordt bestreken of die grenzen aan gemeenten waarvan het grondgebied door het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk wordt bestreken, bezorgen hun advies aan de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3. Als er geen advies is verleend binnen die termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.

Het departement bezorgt de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening en het planteam binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3, een advies over de overeenstemming van het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, of, in voorkomend geval, de overeenstemming met een ontwerp van Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en een of meer ontwerpen van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. § 5. De provinciale commissie voor ruimtelijke ordening bundelt en coördineert alle adviezen, opmerkingen en bezwaren en brengt binnen negentig dagen na het einde van het openbaar onderzoek gemotiveerd advies uit bij de provincieraad. Dat advies bevat het integrale advies van het departement. Op hetzelfde ogenblik bezorgt de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening de deputatie de gebundelde adviezen, opmerkingen en bezwaren.

Op gemotiveerd verzoek van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening beslist de deputatie over de verlenging met dertig dagen van de termijn, vermeld in het eerste lid. Het verzoek tot verlenging moet worden ingediend uiterlijk de dertigste dag na het beëindigen van het openbaar onderzoek. Bij het uitblijven van een beslissing door de deputatie binnen een termijn van dertig dagen na het indienen van het verzoek wordt de verlenging geacht te zijn toegekend.

Als de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening geen advies heeft verleend binnen de gestelde termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan. In dat geval bezorgt ze onmiddellijk de gebundelde adviezen, opmerkingen en bezwaren aan de provincieraad. § 6. De provincieraad stelt binnen honderdtachtig dagen na het einde van het openbaar onderzoek, tweehonderdentien dagen in geval van verlenging van de termijn, vermeld in paragraaf 5, eerste lid, het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan definitief vast.

De bevoegde diensten voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage beoordelen voorafgaand aan de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan de kwaliteit van het planmilieueffectrapport respectievelijk ruimtelijk veiligheidsrapport.

Ze toetsen aan de scopingnota en aan de gegevens die vereist zijn conform artikel 4.2.8, § 1bis, respectievelijk artikel 4.4.3 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, en ze houden rekening met de tijdens het openbaar onderzoek geformuleerde adviezen, opmerkingen en bezwaren.

Bij de definitieve vaststelling van het plan kunnen ten opzichte van het voorlopig vastgestelde plan alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit de tijdens het openbaar onderzoek geformuleerde bezwaren en opmerkingen, of uit de adviezen, uitgebracht door de aangewezen diensten en overheden, door een ander land, gewest of door de federale overheid, of uit het advies van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening.

De definitieve vaststelling van het plan kan echter geen betrekking hebben op delen van het grondgebied die niet opgenomen zijn in het voorlopig vastgestelde plan.

Op gemotiveerd verzoek van de deputatie beslist de provincieraad over een verlenging met zestig dagen van de termijn waarin het plan moet worden vastgesteld. § 7. Als het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan niet definitief wordt vastgesteld binnen de termijn, vermeld in paragraaf 6, eerste lid, vervalt het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan. § 8. De provincieraad kan, met het oog op het herstel van een onregelmatigheid, het besluit houdende definitieve vaststelling van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk intrekken en hernemen, waarbij het wettigheidsgebrek wordt rechtgezet.

De bepalingen van paragraaf 6 zijn onverminderd van toepassing, met uitzondering van de vervaltermijn van honderdtachtig dagen.".

Art. 33.Artikel 2.2.16 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 4 april 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.16. § 1. Het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan wordt samen met het besluit van de provincieraad en het volledige advies van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan de Vlaamse Regering. § 2. De Vlaamse Regering beschikt over een termijn van dertig dagen, die ingaat de dag na de betekening, vermeld in paragraaf 1 of paragraaf 4, tweede lid, om de uitvoering van het besluit van de provincieraad tot definitieve vaststelling van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan te schorsen en om de deputatie daarvan met een beveiligde zending op de hoogte te brengen.

Als het provincieraadsbesluit tot definitieve vaststelling van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan wordt geschorst, is het schorsingsbesluit gemotiveerd. § 3. Het besluit van de provincieraad tot definitieve vaststelling van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan kan alleen worden geschorst : 1° als het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan kennelijk onverenigbaar is met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, met het provinciaal ruimtelijk structuurplan of, in voorkomend geval, met een ontwerp van Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen of een ontwerp van provinciaal ruimtelijk structuurplan; 2° als het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan strijdig is met een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan of, in voorkomend geval, met een ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, tenzij de Vlaamse Regering daarmee haar instemming heeft verleend met toepassing van artikel 2.2.12, § 1, derde en vierde lid; 3° als het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan strijdig is met direct werkende normen binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening of met de bindende delen van door de Vlaamse Regering vastgestelde beleidsplannen binnen andere beleidsdomeinen;4° wegens de niet-naleving van een substantiële vormvereiste. § 4. In geval van schorsing beschikt de provincieraad over een termijn van zestig dagen, die ingaat de dag na de verzending van het schorsingsbesluit aan de deputatie, om het ruimtelijk uitvoeringsplan opnieuw definitief vast te stellen. Onverminderd artikel 2.2.15, § 6, derde lid, kunnen bij de definitieve vaststelling van het plan ten opzichte van het geschorste plan alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit het schorsingsbesluit.

Het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan wordt samen met het nieuwe besluit van de provincieraad onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan de Vlaamse Regering.

Als de provincieraad binnen de termijn van zestig dagen, vermeld in het eerste lid, geen nieuw besluit tot definitieve vaststelling van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan neemt, vervalt het geschorste provincieraadsbesluit en het ontwerp van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan.".

Art. 34.Artikel 2.2.17 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 4 april 2014, wordt vervangen door wat volgt : ``Art. 2.2.17. Als het besluit van de provincieraad tot definitieve vaststelling van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan niet tijdig is geschorst, wordt de provincieraadsbeslissing houdende definitieve vaststelling van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan binnen zestig dagen na de definitieve vaststelling bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en wordt binnen dezelfde termijn volledig bekendgemaakt op de website, vermeld in het Belgisch Staatsblad.

Het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking van de provincieraadsbeslissing houdende definitieve vaststelling van het plan bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad.

De deputatie stuurt een afschrift van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan, van het advies van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening en van het vaststellingsbesluit naar elke gemeente waarvan het grondgebied door het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk wordt bestreken, waar die documenten kunnen worden ingezien.".

Art. 35.In titel II, hoofdstuk II, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij decreet van 18 december 2015, wordt tussen artikel 2.2.17 en 2.2.18 het volgende opschrift ingevoegd : "Afdeling 4. Gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen".

Art. 36.Artikel 2.2.18 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 4 april 2014, wordt vervangen door wat volgt : "Art. 2.2.18. § 1. Het college van burgemeester en schepenen is belast met de opmaak van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en neemt de nodige maatregelen voor de samenstelling van het planteam en voor het voeren van het geïntegreerde planningsproces, vermeld in artikel 2.2.1.

De gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen worden opgemaakt ter uitvoering van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan.

De voorschriften van de gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen kunnen niet afwijken van de voorschriften van de provinciale en de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, tenzij de provincieraad, respectievelijk de Vlaamse Regering instemming daarmee verleent. In dat geval vervangen de voorschriften van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, voor het grondgebied waarop ze betrekking hebben, de voorschriften van het provinciaal of gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, tenzij het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan het uitdrukkelijk anders bepaalt.

De instemming, vermeld in het derde lid, wordt schriftelijk gegeven, uiterlijk op of naar aanleiding van de plenaire vergadering of de adviesvraag over het voorontwerp van plan waarvoor de instemming vereist is. Het besluit waarbij de instemming wordt verleend, bevat een omschrijving van het te plannen onderwerp en van het gebied waarop het plan of planonderdeel betrekking heeft, en vermeldt de voorschriften van het provinciaal of gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan die zullen worden opgeheven. § 2. Het college van burgemeester en schepenen vraagt advies over de startnota aan : 1° het departement;2° de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening;3° de deputatie van de provincie in kwestie;4° de door de Vlaamse Regering aangewezen diensten;5° als het plan grenst aan een andere gemeente, andere provincie, ander gewest of land of aanzienlijke effecten kan hebben op mens of milieu in een andere gemeente, een andere provincie, een ander gewest of land, wordt het advies van de betrokken gemeente, de betrokken provincie, het gewest of het land in kwestie gevraagd.Als het plan grenst aan of aanzienlijke effecten kan hebben op gebieden die onder de federale bevoegdheid vallen, wordt het advies van de federale overheid gevraagd. Als een gemeente, een provincie, een land, een gewest, de federale overheid, een gemeente of een provincie, verzoekt om de startnota te bezorgen, wordt ook het advies gevraagd.

Het advies wordt uitgebracht binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de adviesvraag. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.

Het college van burgemeester en schepenen informeert de bevolking van de gemeente uiterlijk de eerste dag van die termijn over de inhoud van de startnota, raadpleegt de bevolking over de startnota gedurende dezelfde termijn, organiseert hierover ten minste één participatiemoment en maakt daarvan een verslag.

De reacties worden uiterlijk de laatste dag van de termijn van de inspraak aan het college van burgemeester en schepenen bezorgd. De wijze waarop reacties bezorgd kunnen worden, alsook de uiterste datum worden uitdrukkelijk vermeld in de informatie over de startnota. Het college van burgemeester en schepenen bezorgt de startnota, de adviezen, de reacties en het verslag van het participatiemoment aan de bevoegde dienst voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage binnen een termijn van drie dagen na het afsluiten van de termijn.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor deze adviesvraag en inspraak.".

Art. 37.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij decreet van 18 december 2015, wordt een artikel 2.2.19 ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 2.2.19. Het college van burgemeester en schepenen neemt de nodige maatregelen voor de opmaak van de scopingnota.''.

Art. 38.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij decreet van 18 december 2015, wordt een artikel 2.2.20 ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 2.2.20. Het college van burgemeester en schepenen stuurt het voorontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en, in voorkomend geval, de ontwerpen van planmilieueffectrapport, ruimtelijk veiligheidsrapport en andere verplicht voorgeschreven of gemaakte effectbeoordelingsrapporten voor advies naar de deputatie, het departement en de andere adviserende diensten. De Vlaamse Regering kan bepalen aan welke adviserende diensten het voorontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan minstens moet worden voorgelegd. Als het plan grenst aan een andere gemeente, een andere provincie, een ander gewest of land of aanzienlijke grensoverschrijdende effecten voor mens of milieu kan hebben, zoals blijkt uit de startnota, de scopingnota of de ontwerprapporten, wordt het advies van de betrokken gemeente, de betrokken provincie, het gewest of land in kwestie gevraagd. Als het plan grenst aan of een aanzienlijk effect kan hebben op gebieden die onder de federale bevoegdheid vallen, wordt het advies van de federale overheid gevraagd. Als een land, een gewest, de federale overheid, een gemeente of een provincie verzoekt om de scopingnota of de ontwerprapporten te bezorgen of al een advies heeft verleend over de startnota, wordt ook een advies gevraagd.

Het college van burgemeester en schepenen kan beslissen om al dan niet een of meer plenaire vergaderingen te houden. Als het college van burgemeester en schepenen een plenaire vergadering organiseert met de instanties, vermeld in het eerste lid, vindt die op zijn vroegst plaats de eenentwintigste dag na het versturen van het voorontwerp door het college van burgemeester en schepenen.

Uiterlijk tijdens de plenaire vergadering brengt het departement schriftelijk advies uit over de verenigbaarheid met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, of, in voorkomend geval, de overeenstemming met een ontwerp van Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en een of meer ontwerpen van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

Uiterlijk tijdens de plenaire vergadering brengt de deputatie schriftelijk advies uit, en delen de adviserende diensten, vermeld in het eerste lid, hun al dan niet schriftelijke opmerkingen mee. De vertegenwoordigers van die instanties moeten gemandateerd zijn om een standpunt in te nemen tijdens de vergadering.

Van de plenaire vergadering wordt een schriftelijk verslag opgemaakt.

Dat verslag wordt binnen veertien dagen bezorgd aan de instanties die op de plenaire vergadering aanwezig moesten zijn. Eventuele reacties op het verslag kunnen worden ingediend door de instanties die effectief aanwezig waren op de plenaire vergadering, en moeten binnen veertien dagen na de ontvangst van het verslag bezorgd worden aan het college van burgemeester en schepenen.

Als er geen plenaire vergadering wordt georganiseerd, wordt een schriftelijk advies uitgebracht door de instanties, vermeld in het eerste lid, en door het departement binnen een termijn van eenentwintig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de adviesvraag. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.

Het college van burgemeester en schepenen kan te allen tijde beslissen om alsnog een plenaire vergadering te organiseren, ook na het ontvangen van de schriftelijke adviezen.".

Art. 39.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij decreet van 18 december 2015, wordt een artikel 2.2.21 ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 2.2.21. § 1. De gemeenteraad stelt het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig vast.

Na de voorlopige vaststelling wordt het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan onmiddellijk opgestuurd naar de deputatie van de provincie waarin de gemeente ligt, naar het departement en naar de Vlaamse Regering. § 2. Het college van burgemeester en schepenen onderwerpt het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan samen met het ontwerp van de effectbeoordelingsrapporten aan een openbaar onderzoek dat binnen dertig dagen na de voorlopige vaststelling, vermeld in paragraaf 1, minstens wordt aangekondigd door een bericht in het Belgisch Staatsblad. Die termijn is een termijn van orde.

De Vlaamse Regering stelt nadere regels voor het openbaar onderzoek vast. § 3. Na de aankondiging worden het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en het ontwerp van de effectbeoordelingsrapporten gedurende zestig dagen ter inzage gelegd in het gemeentehuis en worden de ontwerpen gepubliceerd op de website, zoals gespecificeerd door het college van burgemeester en schepenen. Voor zover de effectbeoordelingsrapporten geheel of gedeeltelijk het grondgebied van andere gemeenten bestrijken worden het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en het ontwerp van de effectbeoordelingsrapporten tevens ter inzage gelegd in die gemeentehuizen.

Het openbaar onderzoek start uiterlijk op de dertigste dag nadat de aankondiging ervan in het Belgisch Staatsblad verschenen is. Die termijn is een termijn van orde. § 4. De opmerkingen en de bezwaren worden uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek schriftelijk of digitaal aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening bezorgd.

De opmerkingen en de bezwaren kunnen ook uiterlijk de laatste dag van die termijn in het gemeentehuis worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. De gemeente bezorgt in dat geval uiterlijk de derde werkdag na het openbaar onderzoek de bezwaren en de opmerkingen aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening. Met de opmerkingen en de bezwaren die te laat aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening worden bezorgd, hoeft geen rekening te worden gehouden. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de ontvangst en het bijhouden van bezwaren en opmerkingen door de gemeente en voor de wijze waarop ze aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening worden bezorgd.

De deputatie van de provincie waarin de gemeente ligt, bezorgt de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3, een advies over de overeenstemming van het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan met het provinciaal ruimtelijk structuurplan en de provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen, of, in voorkomend geval, de overeenstemming met een ontwerp van provinciaal ruimtelijk structuurplan en een of meer ontwerpen van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan. Als er geen advies is verleend binnen die termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.

Het departement bezorgt de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening en het planteam binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3, een advies over de overeenstemming van het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, of, in voorkomend geval, de overeenstemming met een ontwerp van Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en een of meer ontwerpen van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

De gemeenteraad en de deputatie van respectievelijk de gemeenten en de provincies die grenzen aan de gemeente, kunnen de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening een advies bezorgen binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3. Als toepassing is gemaakt van artikel 2.2.20, eerste lid, ten aanzien van een ander land of gewest of ten aanzien van de federale overheid kunnen deze instanties een advies bezorgen binnen dezelfde termijn. § 5. De gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening bundelt en coördineert alle adviezen, opmerkingen en bezwaren en brengt binnen negentig dagen na het einde van het openbaar onderzoek gemotiveerd advies uit bij de gemeenteraad. Het advies bevat de integrale adviezen van de deputatie en van het departement. Op hetzelfde ogenblik bezorgt de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening het college van burgemeester en schepenen de gebundelde adviezen, opmerkingen en bezwaren.

Als de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening geen advies heeft verleend binnen de gestelde termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan. In dat geval bezorgt ze onmiddellijk de gebundelde adviezen, opmerkingen en bezwaren aan de gemeenteraad. § 6. De gemeenteraad stelt binnen honderdtachtig dagen na het einde van het openbaar onderzoek het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan definitief vast.

De bevoegde diensten voor milieueffectrapportage en veiligheidsrapportage beoordelen voorafgaand aan de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan de kwaliteit van het planmilieueffectrapport respectievelijk ruimtelijk veiligheidsrapport.

Ze toetsen aan de scopingnota en aan de gegevens die vereist zijn conform artikel 4.2.8, § 1bis, respectievelijk artikel 4.4.3 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, en ze houden rekening met de tijdens het openbaar onderzoek geformuleerde adviezen, opmerkingen en bezwaren.

Bij de definitieve vaststelling van het plan kunnen ten opzichte van het voorlopig vastgestelde plan alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit de tijdens het openbaar onderzoek geformuleerde bezwaren en opmerkingen, of uit de adviezen, uitgebracht door de aangewezen diensten en overheden, of uit het advies van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening.

De definitieve vaststelling van het plan kan echter geen betrekking hebben op delen van het grondgebied die niet opgenomen zijn in het voorlopig vastgestelde plan.

Op gemotiveerd verzoek van het college van burgemeester en schepenen beslist de gemeenteraad over een verlenging met zestig dagen van de termijn waarin het plan moet worden vastgesteld. § 7. Als het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan niet definitief wordt vastgesteld binnen de termijn, vermeld in paragraaf 6, eerste lid, vervalt het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. § 8. De gemeenteraad kan, met het oog op het herstel van een onregelmatigheid, het besluit houdende definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan geheel of gedeeltelijk intrekken en hernemen, waarbij het wettigheidsgebrek wordt rechtgezet.

De bepalingen van paragraaf 6 zijn onverminderd van toepassing, met uitzondering van de vervaltermijn van honderdtachtig dagen.".

Art. 40.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij decreet van 18 december 2015, wordt een artikel 2.2.22 ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 2.2.22. Het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt samen met het besluit van de gemeenteraad en het volledige advies van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie van de provincie waarin de gemeente ligt, en aan de Vlaamse Regering.".

Art. 41.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij decreet van 18 december 2015, wordt een artikel 2.2.23 ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 2.2.23. § 1. De Vlaamse Regering en de deputatie beschikken over een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de betekening, vermeld in paragraaf 3, tweede lid, of in artikel 2.2.22, om de uitvoering van het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan te schorsen en om het college van burgemeester en schepenen daarvan met een beveiligde zending op de hoogte te brengen.

Binnen de termijn, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, bezorgt de Vlaamse Regering een afschrift van het schorsingsbesluit aan de deputatie. Als de deputatie een schorsingsbesluit neemt, bezorgt ze een afschrift daarvan aan de Vlaamse Regering binnen de termijn, vermeld in paragraaf 1, eerste lid.

Als het gemeenteraadsbesluit tot definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt geschorst, is het schorsingsbesluit gemotiveerd. § 2. Het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kan alleen worden geschorst : 1° als het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kennelijk onverenigbaar is met een structuurplan of, in voorkomend geval, met een ontwerp van structuurplan; 2° als het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan strijdig is met een gewestelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan of, in voorkomend geval, met een ontwerp van gewestelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan, tenzij de Vlaamse Regering, respectievelijk de provincieraad daarmee haar instemming conform artikel 2.2.18, § 1, derde lid, heeft verleend; 3° als het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan strijdig is met direct werkende normen binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening of met bindende delen van een door de Vlaamse Regering vastgesteld beleidsplan;4° wegens de niet-naleving van een substantiële vormvereiste. § 3. In geval van schorsing beschikt de gemeenteraad over een termijn van zestig dagen, die ingaat op de dag na de verzending van het schorsingsbesluit aan de gemeente, om het ruimtelijk uitvoeringsplan opnieuw definitief vast te stellen. Onverminderd artikel 2.2.21, § 6, derde lid, kunnen bij de definitieve vaststelling van het plan ten opzichte van het geschorste plan alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit het schorsingsbesluit.

Het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt samen met het nieuwe besluit van de gemeenteraad onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie van de provincie waarin de gemeente ligt, en aan de Vlaamse Regering.

Als de gemeenteraad binnen de voormelde termijn van zestig dagen geen nieuw besluit tot definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan neemt, vervallen het geschorste gemeenteraadsbesluit en het ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.".

Art. 42.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij decreet van 18 december 2015, wordt een artikel 2.2.24 ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 2.2.24. Als het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan niet tijdig is geschorst, wordt de gemeenteraadsbeslissing houdende definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan binnen zestig dagen na de definitieve vaststelling bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en wordt ze binnen dezelfde termijn volledig bekendgemaakt op de website, vermeld in het Belgisch Staatsblad.".

Art. 43.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij decreet van 18 december 2015, wordt een artikel 2.2.25 ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 2.2.25. Het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking van de gemeenteraadsbeslissing houdende definitieve vaststelling van het plan bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad.

Het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, het advies van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening en het vaststellingsbesluit kunnen worden ingezien in de gemeente.". Afdeling 2. - Diverse wijzigingsbepalingen van de Vlaamse Codex

Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009

Art. 44.In artikel 2.3.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt in de tweede zin het woord "stedenbouwkundige" geschrapt; 2° aan de opsomming van het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, dat luidt als volgt : "13° de uitvoering van maatregelen of het naleven van voorwaarden die het ruimtelijk uitvoeringsplan begeleiden, in geval van toepassing van artikel 2.2.5, § 2, doch zonder dat ze milieuvoorwaarden kunnen bepalen die toepasbaar zijn op niveau van individuele ingedeelde inrichtingen, zoals bedoeld in het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of in titel 5 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid."; 3° aan de opsomming van het tweede lid worden de woorden "en aspecten waarvoor maatregelen vereist zijn met toepassing van artikel 2.2.5, § 2." toegevoegd; 4° in het vierde lid worden de woorden "van stedenbouwkundige aard" vervangen door de woorden "die verband houden met de ruimtelijke ordening".

Art. 45.In artikel 2.6.10, § 2, derde lid, van dezelfde codex wordt de zinsnede "artikel 2.2.3, § 2, eerste lid" vervangen door de zinsnede "artikel 2.2.6, § 2, eerste lid".

Art. 46.In artikel 2.6.17, § 3, van dezelfde codex wordt de zinsnede "artikel 2.2.1, § 2, vierde lid" vervangen door de zinsnede "artikel 2.2.2, § 2, vierde lid".

Art. 47.In artikel 4.1.1, eerste lid, 1°, d), van dezelfde codex wordt de zinsnede "artikel 2.2.2, § 1, eerste lid, 2° " vervangen door de zinsnede "artikel 2.2.5, § 1, eerste lid, 3° ".

Art. 48.In artikel 6.1.1, eerste lid, 2°, van dezelfde codex, gewijzigd bij decreet van 16 juli 2010, en te vervangen bij decreet van 25 april 2014, wordt de zinsnede "artikel 2.2.1 tot en met 2.2.18" vervangen door de zinsnede "titel II, hoofdstuk II".

Art. 49.In artikel 7.4.3, tweede lid, van dezelfde codex wordt de zinsnede "artikel 2.2.1 tot en met 2.2.5 en artikel 2.2.13 tot en met 2.2.18" vervangen door de zinsnede "artikel 2.2.1 tot en met 2.2.6 en artikel 2.2.12 tot en met 2.2.25".

Art. 50.In artikel 7.4.6 van dezelfde codex wordt de zinsnede "artikel 2.2.1 tot en met 2.2.5 en artikel 2.2.9 tot en met 2.2.12" vervangen door de zinsnede "artikel 2.2.1 tot en met 2.2.6 en artikel 2.2.12 tot en met 2.2.17".

Art. 51.In artikel 7.4.12, tweede lid, van dezelfde codex wordt de zinsnede "artikel 2.2.2, § 1, eerste lid, 7° " vervangen door de zinsnede "artikel 2.2.5, § 1, eerste lid, 9° en 10° ". HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen aan de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013

Art. 52.In artikel 2.1.5.0.6, derde lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 wordt de zinsnede "het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeld in artikel 2.2.8 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening" vervangen door de zinsnede "het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeld in artikel 2.2.11 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening".

Art. 53.In artikel 2.7.6.0.2, tweede lid, van dezelfde codex wordt de zinsnede "het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeld in artikel 2.2.8 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009" vervangen door de zinsnede "het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeld in artikel 2.2.11 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening". HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen aan het decreet van 28 maart 2014 betreffende de Landinrichting

Art. 54.In artikel 2.1.65, § 6, van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting wordt de zinsnede "vermeld in artikel 2.2.7, 2.2.10 of 2.2.14" vervangen door de zinsnede "vermeld in artikel 2.2.10, 2.2.15 of 2.2.21". HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen aan het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning

Art. 55.In artikel 30 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning wordt in het toe te voegen artikel 6.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening het eerste lid, 2°, vervangen door wat volgt : "2° het uitvoeren of voortzetten van de handelingen in strijd met een ruimtelijk uitvoeringsplan als vermeld in titel II, hoofdstuk II, of met de stedenbouwkundige en verkavelingsverordeningen, vermeld in artikel 2.3.1 tot en met 2.3.3, tenzij de uitgevoerde handelingen vergund zijn of tenzij het gaat om de handelingen, vermeld in artikel 6.2.2, 6° ;". HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen aan het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten

Art. 56.Aan artikel 8, § 3, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten wordt de volgende zin toegevoegd : "De dienst bevoegd voor milieueffectrapportage integreert zijn beslissing in de alternatievenonderzoeksnota.".

Art. 57.In artikel 10 en 20 van hetzelfde decreet worden de woorden "artikel 4.2.8, § 1, 5° " telkens vervangen door de woorden "artikel 4.2.8, § 1bis".

Art. 58.Artikel 12 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 59.In artikel 14, tweede lid, 5°, van hetzelfde decreet wordt het woord "goedgekeurde" vervangen door de woorden "ontwerp van".

Art. 60.In artikel 15, § 1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden tussen de woorden "onderwerpt het ontwerp van voorkeursbesluit" en de woorden "aan een openbaar onderzoek" de woorden "en het ontwerp van MER" ingevoegd;2° in het tweede lid, 3°, wordt het woord "goedgekeurde " vervangen door de woorden "ontwerp van".

Art. 61.In hetzelfde decreet wordt een artikel 15/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "

Art. 15/1.De dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, beoordeelt de kwaliteit van het ontwerp van MER en toetst het ontwerp van MER inhoudelijk aan de beslissing, vermeld in artikel 8, § 3, en aan de inhoudsvereisten, vermeld in artikel 10, eerste lid.

Voor het voorkeursbesluit vastgesteld wordt, beslist de dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, over de goedkeuring of afkeuring van het MER. Hij bezorgt die beslissing aan de procesverantwoordelijke en aan de instanties en bevoegde autoriteiten waaraan conform artikel 8, § 2, eerste en derde lid, om advies werd verzocht.

In geval van afkeuring geeft de dienst bevoegd voor milieueffectrapportage aan waar het MER tekortschiet. De beslissing vermeldt dat de procesverantwoordelijke een gemotiveerd verzoek tot heroverweging kan indienen tegen de afkeuringsbeslissing.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de procedure tot heroverweging, vermeld in het derde lid, en voor de bekendmaking van de beslissing, vermeld in het tweede lid.".

Art. 62.Aan artikel 18, § 3, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd : "De dienst, bevoegd voor milieueffectrapportage, integreert zijn beslissing in de projectonderzoeksnota.".

Art. 63.In artikel 23, derde lid, 8°, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "artikel 2.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, en dat de gegevens, vermeld in artikel 2.2.2, § 1" vervangen door de zinsnede "artikel 2.2.5. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, en dat de gegevens, vermeld in artikel 2.2.5, § 1".

Art. 64.In artikel 37, § 2, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "artikel 2.2.9, § 2, tweede lid, en artikel 2.2.13, § 3" vervangen door de zinsnede "artikel 2.2.12, § 1, derde lid, en artikel 2.2.18, § 1, derde lid". HOOFDSTUK 9. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 65.Artikel 48 van dit decreet wordt opgeheven op datum van inwerkingtreding van artikel 30 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning.

Art. 66.Dit decreet treedt in werking op een door de Vlaamse Regering vast te stellen datum.

Bij de vaststelling van de datum, vermeld in het eerste lid, bepaalt de Vlaamse Regering hoe de inwerkingtreding verloopt voor lopende planningsprocessen voor ruimtelijke uitvoeringsplannen.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 1 juli 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE _______ Nota (1) Zitting 2015-2016. Documenten. - Ontwerp van decreet, 687 - Nr. 1. - Amendementen, 687 - Nr. 2. - Verslag, 687 - Nr. 3. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 687 - Nr. 4.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 22 juni 2016.

^