Etaamb.openjustice.be
Decreet van 03 mei 2019
gepubliceerd op 19 september 2019

Decreet houdende de boeken 1 en 2 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, en tot instelling van de gemeenschappelijke kern

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2019030854
pub.
19/09/2019
prom.
03/05/2019
ELI
eli/decreet/2019/05/03/2019030854/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 MEI 2019. - Decreet houdende de boeken 1 en 2 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, en tot instelling van de gemeenschappelijke kern


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt: HOOFDSTUK 1. - Invoering van het wetboek voor het basis- en secundair onderwijs

Artikel 1.Er wordt een Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs ingevoerd.

Invoeging van de boeken 1 en 2 in het Wetboek van het basis- en secundair onderwijs. HOOFDSTUK II. - Invoeging van de boeken 1 en 2 in het wetboek voor het basis- en secundair onderwijs

Art. 2.In het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs worden de boeken 1 en 2 ingevoegd met de volgende inhoud: Algemene bepalingen Inleidende bepalingen Art.1.1.1-1. Dit Wetboek is van toepassing op het gewoon en gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.

Dit Wetboek is niet van toepassing op het onderwijs voor sociale promotie noch op het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan.

Art.1.1.1-2. Voor de goede leesbaarheid van dit Wetboek is het gebruik in dit decreet van mannelijke namen voor de verschillende titels en functies gemeenslachtig, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, Raad of titel.

Art.1.1.1-3. De Regering kan de verwoording van bepalingen die niet zijn opgenomen in dit Wetboek aanpassen om coherentie met de definities bedoeld in artikel 1.3.1-1 te garanderen. Ze kan de verwijzingen naar de wetten waarvoor het Wetboek in de plaats komt, vervangen door verwijzingen naar de corresponderende bepalingen van het Wetboek. Ze kan ook de nummering van de bepalingen van dit Wetboek aanpassen.

TITEL II. - Algemene structuur van het basis- en secundair onderwijs Art.2.2.1-1. Het basisonderwijs bestaat uit het kleuteronderwijs en het lager onderwijs.

Art.2.2.1-2. Het kleuteronderwijs is bestemd voor kinderen vanaf 2,5 jaar. Het gaat vooraf aan het lager onderwijs.

In afwijking van lid 1 mogen leerlingen die op 30 september twee jaar en zes maanden zijn vanaf 1 september deelnemen aan het kleuteronderwijs.

Art.2.2.1-3. Het lager onderwijs is georganiseerd in zes leerjaren.

Het is bedoeld voor kinderen vanaf 1 september van het kalenderjaar waarin ze zes jaar worden. Het gaat vooraf aan het secundair onderwijs.

In afwijking van lid 1 mag een leerling na het advies van de directeur en het PMS-centrum en een beslissing van de ouders, vanaf het schooljaar waarin hij vijf jaar wordt op 1 september schoollopen in het eerste leerjaar van het lager onderwijs. Daarnaast mag een leerling van zes jaar op 1 september van het schooljaar in kwestie uitzonderlijk deelnemen aan het kleuteronderwijs volgens de nadere regels van artikel 2.3.1-8. In dat geval moet de leerling regelmatig naar school komen.

Art.2.2.1-4. Het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 wordt georganiseerd in zes of zeven schooljaren. De drie eerste jaren vormen de lagere Raad. De volgende jaren vormen de hogere Raad.

In afwijking van lid 1 mag een aanvullend secundair beroepsonderwijs dat bestaat uit minstens twee schooljaren, worden gevolgd na het zesde jaar van het secundair onderwijs.

Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 wordt georganiseerd in één fase.

Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 2 wordt georganiseerd in twee fasen.

Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 wordt georganiseerd in drie fasen.

Art.2.2.1-5. Het kleuteronderwijs, het lager onderwijs en de lagere Raad van het secundair onderwijs zijn georganiseerd in één gemeenschappelijke polytechnische en multidisciplinaire kern volgens het pedagogische continuüm waarvan de nadere regels worden bepaald in Boek 2.

Op gezamenlijk voorstel van de Algemene Raad voor het Basisonderwijs en de Algemene Raad voor het Secundair Onderwijs kan de Regering het pedagogische continuüm voor gespecialiseerd onderwijs aanpassen.

Art.2.2.1-6. De hogere Raad van het gewoon secundair onderwijs en van het gespecialiseerd onderwijs van vorm 4 worden georganiseerd in één overgangsafdeling en één kwalificatieafdeling. Deze twee afdelingen garanderen een humane opleiding en een opleiding tot burgerzin in het perspectief van de prioritaire opdrachten beschreven in artikel 1.4.1-1.

De humaniora overgangsafdeling dient hoofdzakelijk als voorbereiding op het hoger onderwijs. Maar ze biedt ook toegang tot het beroepsleven.

De kwalificatieafdeling dient hoofdzakelijk als voorbereiding op het beroepsleven. Ze biedt ook toegang tot het hoger onderwijs.

Art.2.2.1-7. Het secundair onderwijs wordt georganiseerd met een volledig leerplan of alternerend, naargelang de nadere regels bedoeld in dit Wetboek.

Art.2.2.1-8. Basis- en secundair onderwijs worden georganiseerd in het kader van een gewoon onderwijs en van een gespecialiseerd onderwijs bedoeld voor leerlingen met specifieke behoeften die niet kunnen worden opgenomen in het gewoon onderwijs.

Art.2.2.1-9. - § 1. Het gespecialiseerd onderwijs wordt in verschillende types onderverdeeld.

Elk van die types omvat het onderwijs dat aangepast is aan de algemene en bijzondere opvoedingsbehoeften van de leerlingen die ressorteren onder het gespecialiseerd onderwijs en tot eenzelfde groep behoren, waarbij die behoeften bepaald worden op grond van de hoofdhandicap die voor die groep gemeenschappelijk is.

Voor de leerlingen die door verschillende handicaps getroffen worden, wordt het type van gespecialiseerd onderwijs bepaald op grond van de opvoedingsbehoeften waarin, gelet op de leeftijd en de capaciteiten van de betrokkenen, bij voorrang moet worden voorzien. § 2. De volgende types van gespecialiseerd onderwijs kunnen door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd, gesubsidieerd of erkend: 1° type 1 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met een lichte mentale achterstand;2° type 2 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met een gemiddelde of ernstige mentale achterstand;3° type 3 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met gedragsstoornissen;4° type 4 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met lichamelijke beperkingen;5° type 5 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van zieke en/of herstellende leerlingen;6° type 6 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met visuele beperkingen;7° type 7 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met auditieve beperkingen;8° type 8 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met leermoeilijkheden. § 3. Elke wijziging van een type wordt voor advies vooraf voorgelegd aan de Hoge Raad voor gespecialiseerd onderwijs zoals bepaald in hoofdstuk XIV van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.

Art.2.2.1-10. In het gespecialiseerd secundair onderwijs kunnen, naargelang van de types gespecialiseerd onderwijs en volgens de mogelijkheden van de leerlingen, de volgende onderwijsvormen worden georganiseerd: 1° gespecialiseerd secundair onderwijs voor integratie in de samenleving, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1" genoemd;2° gespecialiseerd secundair onderwijs voor integratie in de samenleving en inschakeling in het arbeidsproces, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 2" genoemd;3° gespecialiseerd beroepssecundair onderwijs, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3" genoemd;4° secundair onderwijs in de doorstromings- of kwalificatieafdeling, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4" genoemd. TITEL III. - Definities Art.1.1.3.1-1. In dit Wetboek, wordt verstaan onder: 1° redelijke aanpassingen: overeenkomstig artikel 3, 9° van het decreet van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie, het treffen van aangepaste maatregelen, genomen in functie van de behoeften in een concrete toestand, om een persoon die specifieke behoeften vertoont toe te laten toegang te krijgen tot, deel te nemen aan of vorderingen te maken tijdens zijn schooltraject, behoudens als deze maatregelen voor de inrichting die ertoe verplicht wordt ze uit te voeren een onevenredige last met zich meebrengen;2° taalbadonderwijs: het opvoedkundige procedure dat tot doel heeft de verwachte competenties te laten verwerven door een deel van de cursussen van het lesrooster te verstrekken en een deel van de opvoedkundige activiteiten van het lesrooster uit te oefenen in een andere taal dan het Frans met het oog op de progressieve verwerving van die andere taal;3° oudervereniging: de groepering van ouders van leerlingen ingeschreven in een school, die ten doel heeft ze te vertegenwoordigen;4° verwacht: het voor leerlingen beoogde beheersingsniveau van de leerinhoud na een bepaald jaar of een curriculum.Behaalt de leerling na afloop van het curriculum het verwachte beheersingsniveau, wordt een getuigschrift uitgereikt; 5° specifieke behoeften: behoefte voortvloeiend uit een permanente of half-permanente particulariteit, stoornis, toestand van psychologische, mentale, fysische, psychisch-affectieve aard die de persoon belet het leerproject te volgen en waarvoor, binnen de school, bijkomende steun noodzakelijk is om de leerling in staat te stellen regelmatig en harmonieus een schooltraject te volbrengen in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs;6° plaatselijke overlegcel: de cel bedoeld in artikel 4, § 3 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;7° steun- en begeleidingscel: de cel bedoeld in artikel 3 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs;8° PMS-centrum: het psycho-medisch-sociaal centrum bedoeld door de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra;9° kwalificatie uitgedrukt in eenheden van leerresultaten (CPU): een stelsel tot regeling van de evaluatie en validatie van de beroepskennis, -vaardigheden en -competenties, uitgedrukt in eenheden van leerresultaten;10° competentie: het vermogen om een georganiseerd geheel van kennis, knowhow en gedragingen te gebruiken waarmee een aantal opdrachten kunnen worden vervuld;11° competenties betreffende een studierichting: de competenties die aangeleerd moeten worden in een schoolse studierichting;12° multidisciplinaire competenties: houdingen, mentale benaderingswijzen en methodologische benaderingswijzen die gemeenschappelijk zijn aan de diverse aan te leren vakken en die in de praktijk moeten worden omgezet tijdens de opbouw van diverse kennis en knowhow;hun beheersing beoogt een groeiende zelfstandigheid van leercapaciteit van de leerlingen; 13° confessie/geloof: in het onderwijs met confessioneel karakter de godsdienst waarop het educatief en opvoedkundig project van de school steunt;14° klassenraad: in het gewoon secundair onderwijs het geheel van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel die belast zijn met het verstrekken van onderwijs aan de leerlingen van een welbepaalde klas;15° algemene Raad voor het basisonderwijs: de Raad opgericht door Hoofdstuk V van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen;16° algemene Raad voor het secundair onderwijs: de Raad opgericht door van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs;17° leerinhouden: het geheel van kennis, knowhow en competenties dat samen de tijdens een bepaald schooljaar te onderwijzen leerstof inhoudt;18° pedagogisch continuüm: het leertraject waarbij een geheel van jaarlijkse verwachtingen de evolutie van leerlingen garandeert om de vastgelegde verwachtingen van de gemeenschappelijke kern te behalen en waarbij de basisleerstof wordt behandeld in alle vakken;19° coördinerende afgevaardigde: de coördinerende afgevaardigde bedoeld in artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;20° afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst: de afgevaardigde van de diensten van de Regering zoals aangesteld door artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;21° directeur: het personeelslid dat een van de functies van directeur uitoefent zoals bepaald door het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs;22° zonedirecteur: de afgevaardigde van de diensten van de Regering zoals aangesteld door artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;23° school: onderwijsinstelling bestaande uit een of meer vestigingen onder leiding van een directeur en georganiseerd door een inrichtende macht;24° confessionele school of school met confessioneel karakter: school waarvan het educatieve en opvoedkundige project is opgebouwd met verwijzing naar een van de erkende godsdiensten en waar het onderwijs wordt gegeven met het akkoord van de bevoegde autoriteit van de godsdienst in kwestie;25° vrije school: gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en georganiseerd door een privaatrechtelijke rechtspersoon;26° niet-confessionele school of school met niet-confessioneel karakter: de officiële of vrije school waarvan de inrichtende macht zich niet beroept op een confessie;27° officiële school: de school georganiseerd door de gemeenten, provincies, de Franse Gemeenschapscommissie, Wallonië-Brussel Enseignement of elke andere publiekrechtelijke rechtspersoon;28° georganiseerde school: de school georganiseerd door de Franse Gemeenschap krachtens artikel 24, § 1, lid 3, van de Grondwet;29° gesubsidieerde school: school waarvan de inrichtende macht subsidies ontvangt van de Franse Gemeenschap;30° regelmatig ingeschreven leerling: de leerling die beantwoordt aan de toelatingsvoorwaarden en die is ingeschreven voor het geheel van de cursussen van een bepaalde onderwijsvorm, afdeling en studierichting; 31° huisonderwijs: onderwijs dat niet wordt gegeven in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2; 32° onderwijsteam: het bestuurs- en onderwijzend personeel, het paramedisch personeel, het sociaal personeel, het psychologisch personeel en het onderwijzend hulppersoneel dat zijn functie volledig of gedeeltelijk uitoefent in eenzelfde school of in eenzelfde vestiging;33° pedagogisch team: het bestuurs- en onderwijzend personeel dat zijn functie volledig of gedeeltelijk uitoefent in eenzelfde school of in eenzelfde vestiging;34° certificatieve evaluatie: evaluatie bij afgifte van een getuigschrift;35° externe evaluatie: evaluatie waarbij het concept en de uitvoering worden toevertrouwd aan instanties buiten het pedagogisch team van een school;36° formatieve evaluatie: evaluatie tijdens het leerproces bedoeld om de voortgang van de leerling te beoordelen, de verworven kennis van de leerling te meten en te begrijpen welke moeilijkheden hij ervaart tijdens het leerproces;deze evaluatie heeft als doel het traject van de leerling tegenover het leerproces en de beoogde verwachtingen te verbeteren, te corrigeren of bij te stellen; ze kan gedeeltelijk gebaseerd zijn op zelfevaluatie; 37° summatieve evaluatie: alle bewijzen waarmee leerkrachten een balans kunnen opmaken van de verwezenlijkingen van leerlingen tegenover de verwachtingen na afloop van een of meer leersequenties;38° federatie van inrichtende machten: het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de aangesloten inrichtende machten;39° schoolkosten: de kosten voor diensten en benodigdheden die betrekking hebben op activiteiten die worden georganiseerd in het kader van het onderwijs door scholen die worden georganiseerd of gesubsidieerd tijdens de leerperiodes die in de lestijden van de leerlingen zijn voorgeschreven.De schoolkosten omvatten ook de kosten voor toegang tot het zwembad, de kosten voor culturele en sportieve activiteiten en de kosten voor pedagogische korte reizen met overnachting(en); 40° lesrooster: lijst van de verschillende lessen die wekelijks worden gegeven met vermelding van het aantal lestijden dat aan elke les wordt besteed;41° vestigingsplaats: gebouw of gebouwencomplex waar onderwijs verstrekt wordt;42° schoolwerkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag, met uitzondering van deze die samenvallen met een feestdag, met de schoolvakantie of met elke andere door de Regering vastgelegde schoolverlofdag;43° minister: de minister die bevoegd is voor basis- en secundair onderwijs;44° plaatselijke organen voor sociaal overleg: de instanties voor lokaal overleg ingericht krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 september 1995 betreffende de oprichting, samenstelling en bevoegdheid van de plaatselijke paritaire commissies in het officieel gesubsidieerd onderwijs, van de besluiten van de Regering van Franse Gemeenschap van 27 maart 1996 waarbij algemeen bindend wordt verklaard de beslissing van 24 januari 1996 van het paritair comité voor het confessioneel vrij basisonderwijs voor de oprichting van een instantie voor lokaal overleg tussen inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen en het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 juni 1999 waarbij algemeen bindend wordt verklaard de beslissing van 31 mei 1999 van het paritair comité voor het niet-confessioneel vrij basisonderwijs voor de oprichting van instantie van lokaal overleg tussen inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen;45° ouder: elke persoon belast met het ouderlijke gezag volgens de principes bepaald in artikel 371 tot 387 van het Burgerlijk Wetboek, of die een minderjarig, leerplichtig kind in rechte of in feite onder zijn bewaring heeft;46° inrichtende macht: de publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de school;47° kwalificatieprofiel: het referentiedocument dat het verband beschrijft tussen een gegroepeerde basisoptie of een opleiding en één of meer opleidingsprofiel(en) vastgesteld door de Service francophone des métiers et des qualifications en behoorlijk goedgekeurd door de Regering;48° opleidingsprofiel: het profiel samengesteld uit eenheden leerresultaten gecombineerd met de kernactiviteiten van het vak, een evaluatieprofiel, een tijdelijke beoordelingsindex en een uitrustingsprofiel;het opleidingsprofiel wordt opgesteld door de Service francophone des métiers et des qualifications en goedgekeurd door de Regering; 49° studieprogramma's: het geheel van methodologische beleidslijnen, hulpmiddelen en opvoedkundige situaties die de leerinhouden integreren, d.w.z. de kennis, knowhow en competenties, en de verwachtingen bepaald in de maatstaven bedoeld in Titel 4, hoofdstukken 2 en 3; 50° referentiesysteem: het referentiesysteem geeft op een gestructureerde manier de voor een of meerdere vakken te verwerven kennis, knowhow en competenties weer;51° kennis: feit of geheel van feiten, definitie, concept, theorie, model of taalkundig hulpmiddel;52° sociale vaardigheden: de houding of het geheel van houdingen om zich aan te passen aan verschillende sociale contexten;53° knowhow: procedure, gebaar, techniek, oplossingsschema, gestandaardiseerd en geautomatiseerd door leren en oefenen;54° commissie voor gezondheidspromotie op school: de commissie die in gesubsidieerde scholen de opdrachten uitoefent zoals bepaald in het decreet van 14 maart 2019 voor de gezondheidspromotie op school en in het hoger onderwijs buiten de universiteiten;55° Service francophone des métiers et des qualifications: de dienst ingesteld met het samenwerkingsakkoord van 29 oktober 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie over de Service Francophone des Métiers et des Qualifications (afgekort SFMQ), waaraan instemming werd gegeven met het decreet van 10 december 2015;56° algemene inspectiedienst: de dienst bedoeld in artikel 3 van het decreet van 10 januari 2019 over de algemene inspectiedienst;57° services d'accrochage scolaire (SAS): de structuren opgericht door Titel I, Hoofdstuk 3, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;58° statistieke follow-up van leerlingen: de follow-up van het leerlingentraject in het educatief systeem, ongeacht het schoolniveau in kwestie, van de eerste tot de laatste dag, met inbegrip van niet-verplicht onderwijs;59° taak: de aan de leerling voorgestelde activiteit om specifieke leerstof of een geheel van geïntegreerde leerstof voor te bereiden, te oefenen of te evalueren;60° persoonlijk werk: de activiteit waarvan de uitvoering kan worden gevraagd aan de leerling door een lid van het pedagogisch team of door een lid van het opvoedend hulppersoneel;61° huiswerk: persoonlijk werk gerealiseerd buiten de lesuren;62° Wallonie-Bruxelles Enseignement (WBE): het autonoom publiek orgaan waaraan de Franse Gemeenschap de bevoegdheden van inrichtende macht heeft toegekend krachtens het bijzonder decreet van 7 februari 2019 tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Gemeenschap;63° zones: de overlegzones zoals bepaald door de Regering op basis van artikel 24, lid 1, 3°, van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan en van artikel 13 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen. TITEL IV. - Opdrachten van het basis- en secundair onderwijs HOOFDSTUK I. - Prioritaire opdrachten Art.1.4.1-1. De Franse Gemeenschap, de inrichtende machten en de onderwijsteams vervullen tegelijkertijd en zonder hiërarchie de volgende prioritaire opdrachten: 1° het zelfvertrouwen en de ontwikkeling van de persoon van elk van de leerlingen bevorderen;2° alle leerlingen ertoe brengen kennis, knowhow en competenties te verwerven, waaronder de beheersing van de Franse taal, die hen in staat stellen gedurende hun hele leven te leren en een actieve plaats in te nemen in het economisch, sociaal en cultureel leven;3° alle leerlingen erop voorbereiden verantwoordelijke burgers te zijn, die in staat zijn mee te werken aan de ontwikkeling van een democratische, solidaire gemeenschap die pluralistisch is, respect heeft voor het milieu en openstaat voor andere culturen;4° aan alle leerlingen gelijke kansen garanderen op sociale emancipatie. Art.1.4.1-2. De kennis, knowhow en competenties worden geplaatst in het perspectief van deze prioritaire opdrachten. Ze garanderen het verwerven van alle kennis van een gemeenschappelijke cultuur, van inzichten in en acties over de wereld, van vaardigheden en gedragingen van burgers.

De kennis, knowhow en competenties worden verworven zowel tijdens de lessen als tijdens de andere educatieve activiteiten en, in het algemeen, bij de organisatie van het dagelijks leven op school. In het kader hiervan waken de Franse Gemeenschap, de inrichtende machten en de onderwijsteams erover dat de school: 1° de leerling in situaties plaatst die hem ertoe aanzetten op eenzelfde benaderingswijze beroep te doen op zijn multidisciplinaire en de in de studierichting begrepen kennis, knowhow en competenties;2° activiteiten bevorderen die de nadruk leggen op ontdekking, productie en creatie;3° theorie en praktijk verduidelijkt, en zo onder andere het opbouwen van concepten mogelijk maakt op basis van de praktijk;4° evenwicht brengt in de individuele en gezamenlijke werktijd en de capaciteit ontwikkelt om inspanningen te leveren om een doel te bereiken;5° door elke leerling de verplichting doet eerbiedigen om deel te nemen aan alle activiteiten die verbonden zijn aan de certificatie georganiseerd door de school en de opdrachten te vervullen die eruit voortvloeien;6° voldoende ruimte creëert voor lichamelijke activiteiten, welzijn en gezondheid door voor alle leerlingen de juiste omstandigheden te creëren om hun lichamelijke capaciteiten te ontwikkelen, alsook de juiste omstandigheden voor hun welzijn en hun lichamelijke gezondheid;7° de oriëntatie binnen het eigenlijke educatieve proces integreert, onder andere door de aandacht te vestigen op de beroepen en ambachten, en door de leerlingen te informeren over de vakkenkeuze voor de vorming;8° beroep doet op communicatie- en informatietechnologie en op digitale hulpmiddelen in de mate dat ze hulpmiddelen zijn bij de ontwikkeling, bij zelfstandig worden en bij de individualisering van het leerparcours;9° aandacht opwekt voor cultuur, gevoeligheid en artistieke expressie, en de deelname bevordert aan culturele en artistieke activiteiten door een medewerking met de betrokken spelers;10° creativiteit stimuleert, met name door alle leerlingen een cultureel en artistiek opvoedingstraject aan te bieden, alsook hun engagement en ondernemingszin aan te wakkeren en hen in staat te stellen woorden om te zetten in daden;11° een kritische geest ontwikkelt;12° opvoedt met aandacht voor het respecteren van ieders persoonlijkheid en overtuiging, voor de plicht zowel fysiek als geestelijk geweld uit te sluiten, voor het relationele, affectieve en seksuele leven alsook democratische gebruiken vastlegt voor verantwoordelijk burgerschap op school;13° deelneemt aan het leven in haar wijk of dorp, en dientengevolge haar gemeente, en er zich op een harmonieuze manier integreert door open te staan voor een democratisch debat. Om deze opdrachten te vervullen kan het onderwijsteam een beroep doen op externe partijen. In dat geval zal een dergelijke samenwerking het onderwijsteam niet vrijstellen van zijn hoofdaansprakelijkheid voor het realiseren van deze opdrachten.

Art.1.4.1-3. De inrichtende machten passen de definitie van de studieprogramma's en hun opvoedkundige project aan: 1° aan de prioritaire opdrachten van het basisonderwijs en secundair onderwijs zoals bepaald in artikel 1.4.1-1 en 1.4.1-2; 2° aan het aanleren, verdiepen en beheersen van de Franse taal;3° aan het aanleren van wiskundige hulpmiddelen;4° aan het belang van andere talen te kennen (behalve het Frans) en, in de eerste plaats, in deze talen te communiceren;5° aan het belang van kunst, opvoeding in media en de lichamelijke uitdrukking;6° aan het begrijpen van wetenschappen en technieken en hun onderlinge afhankelijkheid;7° aan het doorgeven van het cultureel erfgoed in al zijn aspecten en aan het ontdekken van andere culturen die, samen, tekenen van erkenning geven en meewerken aan een sociale band;8° aan het bewaren van de herinnering aan gebeurtenissen die helpen het verleden en het heden te begrijpen, in het perspectief van een persoonlijke en gezamenlijke gehechtheid aan de idealen die de grondslagen zijn van de democratie;9° aan het begrijpen van het leefmilieu, van de geschiedenis en, meer bepaald, aan de redenen en gevolgen van de Europese eenmaking;10° aan het begrijpen van het Belgische politieke systeem;11° aan de opvoeding tot filosofie en burgerzin zoals bedoeld in Titel 7, Hoofdstuk 6. Art.1.4.1-4. Elke inrichtende macht waakt erover dat: 1° alle maatregelen die zouden kunnen leiden tot het ontstaan van een hiërarchie tussen scholen of onderwijsafdelingen worden verboden;2° het gewoon en gespecialiseerd onderwijs, de verschillende afdelingen en types beschouwen als verschillende manieren om de prioritaire opdrachten van dit Hoofdstuk te realiseren;3° meisjes en jongens op dezelfde manier toegang hebben tot en kunnen deelnemen aan alle opleidingen. Art.1.4.1-5. De inrichtende machten waken erover dat de scholen waarvoor ze verantwoordelijk zijn rekening houden met de sociale en culturele achtergrond van de leerlingen teneinde aan elk van hen gelijke kansen voor sociale, professionele en culturele integratie te bieden. HOOFDSTUK II. - Specifieke opdrachten binnen gemeenschappelijk kern Art.1.4.2-1. § 1. In het kleuteronderwijs worden de leerlingen aangespoord om hun kennis, knowhow en competenties die op gestructureerde wijze worden voorgesteld in het referentiesysteem van initiële competenties, te ontwikkelen. Dit laatste heeft tot doel een harmonieuze overgang tussen het kleuter- en het lager onderwijs te garanderen zonder getuigschrift. § 2. Het referentiesysteem van initiële competenties geeft voorrang aan de psychomotorische, intellectuele, sociale, affectieve en artistieke ontwikkeling van de leerling.

Het definieert de beoogde vaardigheden en/of leerprocessen inzake: 1° de ontwikkeling van zelfstandigheid, creativiteit en de gedachten;2° taalbeheersing en kennis van de schoolcultuur;3° een benadering van lezen, rekenen en de verschillende artistieke disciplines;4° de eerste hulpmiddelen voor het experimenteren, structureren, indelen en ontdekken van de wereld. Het legt het kader vast voor de te ontwikkelen lichamelijke en culturele activiteiten.

Op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs worden de prioriteiten bedoeld in paragraaf 1 en 2 aangepast aan de leerproblemen en aan de moeilijkheden waarmee leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs te maken krijgen. § 3. Het referentiesysteem van initiële competenties past in de gemeenschappelijke kern zoals bepaald in artikel 1.2.1-5.

Het wordt aangepast volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.

Art.1.4.2-2. § 1. Van het eerste jaar van het lager onderwijs tot aan het einde van de lagere Raad van het secundair onderwijs worden de leerlingen aangespoord om hun kennis, knowhow en competenties die op gestructureerde wijze worden voorgesteld in het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern, in de vorm van leerinhouden en verwachtingen, te ontwikkelen.

Op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs en de algemene Raad voor het secundair onderwijs wordt het referentiesysteem aangepast aan de leerproblemen en aan de moeilijkheden waarmee leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs te maken krijgen. § 2. De referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern worden aangepast volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.

Art.1.4.2-3. De lessen en activiteiten van de gemeenschappelijke kern passen binnen de volgende zeven leerdomeinen: 1° het domein "Frans, kunst en cultuur";2° het domein "moderne talen";3° het domein "wiskunde, wetenschap en techniek";4° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek";5° het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid";6° het domein "creativiteit, engagement en ondernemingszin";7° het domein "leren leren en keuzes maken". Art.1.4.2-4. Van het kleuteronderwijs tot aan het einde van de lagere Raad van het secundair onderwijs omvat de controle van het studieniveau bedoeld in artikel 1.5.1-1 en 1.7.3-1, § 2, ook het nazicht van: 1° de overeenstemming tussen de aan de leerlingen aangeboden activiteiten en de referentiesystemen;2° de naleving van de referentiesystemen; 3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatieproeven afgenomen van de leerlingen met dat van de tests ontwikkeld door de commissie voor evaluatiehulpmiddelen van de gemeenschappelijk kern bedoeld in artikel 1.4.4-4. HOOFDSTUK III. - Specifieke opdrachten van de hogere Raad van het secundair onderwijs Art.1.4.3-1. § 1. In de hogere Raad van het secundair overgangsonderwijs wordt de leerling aangespoord om het volgende te ontwikkelen: 1° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist voor alle leerlingen;2° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist in de verschillende vakken van de overgangsafdeling;3° de minimumcompetenties voor communicatie in een andere moderne taal dan het Frans op het einde van de overgangsafdeling. § 2. Deze competenties en vereiste kennis worden op een gestructureerde manier voorgesteld in referentiesystemen aangenomen volgens de nadere regels bedoeld in artikel 1.4.4-1.

Art.1.4.3-2. § 1. In de hogere Raad van het secundair kwalificatie-onderwijs bestaat het onderwijs uit algemene cursussen en een kwalificerende opleiding. § 2. In de algemene cursussen wordt de leerling aangespoord om het volgende te ontwikkelen: 1° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist voor alle leerlingen op het einde van de kwalificatieafdeling;2° de minimumcompetenties voor wiskunde na afloop van de kwalificatieafdeling wanneer het aanleren van wiskunde is opgenomen in het studieprogramma;3° het verwerven van de minimumcompetenties in een andere moderne taal dan het Frans op het einde van de kwalificatieafdeling. In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 wordt de leerling aangespoord om de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis te ontwikkelen, die vereist zijn voor alle leerlingen op het einde van de derde fase die resulteert in de uitgifte van een getuigschrift van lager secundair onderwijs dat gelijkwaardig is aan het getuigschrift van secundair onderwijs van de tweede Raad.

Deze competenties en vereiste kennis worden op een gestructureerde manier voorgesteld in referentiesystemen aangenomen volgens de nadere regels bedoeld in artikel 1.4.4-1. § 3. De kwalificerende opleiding beoogt het beheersen van de leerresultaten vastgelegd door een certificeringsprofiel. § 4. Na advies te hebben ingewonnen bij de algemene Raad voor het secundair onderwijs en na het conformiteitsadvies te hebben gekregen zoals bedoeld in artikel 17, 10°, b, van het samenwerkingsakkoord van 29 oktober 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie over de Service Francophone des Métiers et des Qualifications, conform het artikel 30, definieert de Regering de toepasselijke certificeringsprofielen: 1° voor het gewoon of gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, met een volledig leerplan of alternerend;2° voor de opties van het hoger aanvullend secundair beroepsonderwijs;3° voor de opleidingen van het alternerend secundair onderwijs bedoeld in artikel 2bis, § 1, 2°, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend onderwijs;4° voor opleidingen van het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3. De Regering kan specifieke certificeringsprofielen definiëren voor het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in lid 1.

De Regering kan overeenkomsten sluiten met de Franse Gemeenschapscommissie of met het Waals Gewest om gemeenschappelijke opleidingsprofielen toe te passen voor de verschillende operatoren van beroepsopleidingen met inachtneming van de competenties van de Franse Gemeenschap inzake certificering.

Art.1.4.3-3. In de hogere Raad van het secundair onderwijs omvat de controle van het studieniveau bedoeld in artikel 1.5.1-1 en 1.7.3-1, § 2, ook het nazicht van: 1° de overeenstemming tussen de aan de leerlingen aangeboden activiteiten en de referentiesystemen;2° de naleving van de referentiesystemen; 3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatieproeven afgenomen van de leerlingen met dat van de proeven ontwikkeld door de commissies voor de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 1.4.4-4. HOOFDSTUK IV. - Werking van de referentiesystemen, opvoedkundige hulpmiddelen en evaluatiehulpmiddelen Art.1.4.4-1. § 1. De Regering bepaalt de referentiesystemen.

De besluiten worden ter goedkeuring voorgelegd aan het Parlement binnen zes maanden na aanvaarding.

Het bevestigingsdecreet bepaalt de procedure om af te wijken van de referentiesystemen. § 2. Er worden werkgroepen opgericht om de referentiesystemen uit te werken. De Regering bepaalt de samenstelling en nadere regels van de werking van deze groepen.

De diensten van de Regering stellen een van hun leden aan om het secretariaat te verzorgen.

De werkgroepen horen, als deskundige, elke persoon die ze nuttig achten.

Telkens een van de in dit artikel bedoelde werkgroepen zorgt voor gespecialiseerd onderwijs, moet hij deskundigen of vertegenwoordigers uit het gespecialiseerde onderwijs horen.

De samenstelling van de werkgroepen bevat, voor de certificeringsprofielen, minstens: 1° één vertegenwoordiger van de Minister, die de vergaderingen voorzit en ook de agenda bepaalt;2° vertegenwoordigers van federaties van inrichtende machten en van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap;3° een vertegenwoordiger van de algemene inspectiedienst;4° een vertegenwoordiger van de diensten van de Regering;5° vertegenwoordigers van de steun- en begeleidingscellen. § 3. Om de activiteiten van de werkgroepen af te bakenen, neemt de Regering een handvest van referentiesystemen aan dat een geheel van afbakenende teksten en een opstelschema bepaalt. De Regering bezorgt een bijzonder bestek aan elk van de werkgroepen. Dit document geeft inzonderheid verduidelijkingen over het kader van de opdracht, de werkingswijze van de werkgroep, de bedoelingen van het behandelde vak en de verwachte specifieke resultaten. § 4. Een leescomité wordt gebonden aan elke werkgroep.

Het leescomité is geheel vrij om de producties van de werkgroep uit te leggen, om de integratie van de leerinhouden voor te stellen, om het realisme en de begrijpelijkheid van de voorgestelde leerinhouden te evalueren. Als adviesinstantie is het leescomité nochtans niet bevoegd om de werkelijke toepassing van hun aanbevelingen te eisen.

De Regering bepaalt de werking en samenstelling van de leescomités.

Art.1.4.4-2. De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1 coördineert de werken van de werkgroepen die worden belast met de productie van de referentiesystemen en de verschillende onderdelen van het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern. Deze referentiesystemen worden opgesteld in de vorm van leerinhouden die de kennis, knowhow en competenties bepalen die het voorwerp moeten uitmaken van onderwijs alsook de bijbehorende verwachtingen. Indien nodig doet de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern aanbevelingen voor de richting die de werkgroepen uit moeten.

Art.1.4.4-3. De opvoedkundige diensten van de verschillende inrichtende machten en federaties van inrichtende machten produceren programma's en opvoedkundige hulpmiddelen om de verwachtingen van de referentiesystemen bedoeld in Hoofdstuk 2 en 3 in te lossen. Deze opvoedkundige hulpmiddelen en deze programma's kunnen worden gebruikt en moeten beschikbaar zijn voor om het even welke school die wordt georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.

Na het advies te hebben ingewonnen van de algemene Raad voor het basisonderwijs en de algemene Raad voor het secundair onderwijs bepaalt de Regering de nadere regels voor de verspreiding ervan ten voordele van alle inrichtende machten.

Er mogen voor het gespecialiseerd onderwijs ook specifieke opvoedkundige hulpmiddelen worden aangemaakt als aanvulling op de voor iedereen gemeenschappelijke hulpmiddelen.

Art.1.4.4-4. Er wordt een commissie voor evaluatiemiddelen van de gemeenschappelijke kern, een commissie voor evaluatiemiddelen van de overgangsafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs en een commissie voor evaluatiemiddelen van de kwalificatieafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs opgericht volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels.

Deze commissies stellen, onder coördinatie van de commissie voor evaluaties bedoeld in artikel 1.6.4-1, evaluatieproeven en didactische pistes op met betrekking tot evaluatieproeven die overeenkomen met de referentiesystemen bedoeld in Hoofdstuk 2 en 3.

De Regering verspreidt ze, ter informatie, onder alle scholen die worden georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, volgens de door zichzelf vastgelegde nadere regels. Deze proevenreeksen worden ook overgemaakt aan de instellingen die belast zijn met de initiële opleiding of de voortgezette opleiding van leerkrachten.

Deze reeksen van evaluatieproeven mogen ook worden aangepast voor het gespecialiseerd onderwijs, naargelang de specifieke behoeften van de leerlingen in kwestie en als aanvulling op de voor iedereen gemeenschappelijke reeksen.

Art.1.4.4-5. De commissie voor evaluatiehulpmiddelen van de gemeenschappelijke kern telt: 1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs;2° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;3° drie vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;4° een afgevaardigde van de van de algemene administratie, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal. De commissie voor evaluatiemiddelen van de overgangsafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs en de commissie voor evaluatiemiddelen van de kwalificatieafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs tellen elk: 1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;2° twee vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;3° een afgevaardigde van de van de algemene administratie, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal. De mandaten hebben een duur van vier jaar. Ze zijn hernieuwbaar. Hun bezoldiging wordt vastgelegd door de Regering.

Elke commissie voor evaluatiehulpmiddelen kiest haar eigen voorzitter.

Ze geeft advies met een tweederdemeerderheid.

TITEL V. - Autonomie van scholen, hun bestuur en de participatie HOOFDSTUK I. - Autonomie van scholen Afdeling I. - Educatief project en opvoedkundig project

Art 1.5.1-1. Elke inrichtende macht kan vrij haar opvoedkundige methodes kiezen.

Op voorwaarde dat ze de voorschriften van dit Wetboek inzake de lesroosters van leerlingen en de klasdagen respecteert, is elke inrichtende macht vrij om haar lesroosters zelf op te stellen, en onder voorbehoud van de goedkeuring van de Regering om het studieniveau te waarborgen, haar programma's uit te werken.

Art.1.5.1-2. Elke inrichtende macht stelt haar eigen educatief project en haar eigen opvoedkundig project op.

Het educatief project bepaalt, met inachtneming van de prioritaire en specifieke opdrachten vastgelegd in Titel 4, alle waarden, maatschappelijke keuzes en referenties op basis waarvan een inrichtende macht of een federatie van inrichtende machten hun educatieve doelstellingen bepalen.

Het opvoedkundig project bepaalt de opvoedkundige plannen en de methodologische keuzes die het voor een inrichtende macht of een federatie van inrichtende machten mogelijk maken om hun educatief project te verwezenlijken.

Het educatief en opvoedkundig project worden bezorgd op aanvraag en kunnen het voorwerp uitmaken van één enkel document.

Elke inrichtende macht houdt haar educatief en opvoedkundig project ter beschikking van de diensten van de Regering.

Art.1.5.1-3. Elke federatie van inrichtende machten stelt haar eigen educatief project op. Ze bepaalt ook de hoofdlijnen van het opvoedkundig project dat ze voorrang wil geven.

Het educatief en opvoedkundig project van een inrichtende macht die behoort tot een federatie van inrichtende machten moet overeenstemmen met het educatief en opvoedkundig project van deze federatie. Afdeling II. - Studieprogramma's

Art.1.1.5.1-4. § 1. De studieprogramma's zijn de bevoegdheid van de inrichtende machten. Zij kunnen deze bevoegdheid delegeren aan de federatie van inrichtende machten waartoe ze behoren.

In het gesubsidieerd officieel onderwijs mag de duur van de in lid 1 bedoelde delegatie de termijn van het electief mandaat van de inrichtende macht niet overschrijden.

In het vrij onderwijs bedraagt de duur van de in lid 1 bedoelde delegatie zes jaar en is ze hernieuwbaar.

De Regering bepaalt de nadere regels voor delegatie. § 2. De Regering keurt de studieprogramma's goed nadat ze het advies heeft ingewonnen van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1 of van een programmacommissie bedoeld in artikel 1.6.2-4. Afdeling III. - Schoolproject

Art.1.1.5.1-5. § 1. Elke school heeft een schoolproject.

Het schoolproject bepaalt de educatieve en opvoedkundige prioriteiten en de specifieke concrete acties die het educatief team van de school wil verwezenlijken in samenwerking met alle leden van de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-2, om de educatieve en opvoedkundige projecten van de inrichtende macht te realiseren.

Het schoolproject is een hulpmiddel om de prioritaire opdrachten en de specifieke opdrachten van het educatief systeem te bereiken. Het bepaalt de nadere regels waardoor, in de gemeenschappelijke kern, elke school de differentiatiepraktijken en vormevaluatie bedoeld in artikel 2.3.1-1 implementeert.

Het schoolproject wordt opgesteld rekening houdend met: 1° de leerlingen die ingeschreven zijn in de school, hun kenmerken, zowel de culturele als de sociale, hun behoeften en hun hulpmiddelen tijdens het verwervingsproces van competenties en kennis;2° de aspiraties van de leerlingen en hun ouders betreffende het plannen van een beroepsleven en het voortzetten van de studies;3° het sociale, culturele en economisch milieu van de school;4° het natuurlijke milieu, de buurt, de stad, het dorp waarin de school zich bevindt. Indien nodig wordt het schoolproject aangepast om te garanderen dat het in overeenstemming is met het sturingsplan bedoeld in artikel 1.5.2-1. § 2. Elke school die basisonderwijs, kleuteronderwijs, lager onderwijs of de lagere Raad van het secundair onderwijs organiseert bepaalt, in haar schoolproject, de middelen die ze zal aanwenden om de overstap van het kleuteronderwijs en het lager onderwijs enerzijds, en tussen de twee laatste jaren van het lager onderwijs en de lagere Raad van het secundair onderwijs anderzijds te vergemakkelijken.

Art.1.5.1-6. § 1. Elke inrichtende macht kan de scholen die ze inricht de toestemming geven om, in het kader van haar schoolproject, het wekelijkse lesrooster aan te passen zodat per vak of voor een reeks vakken activiteiten worden toegevoegd waarmee de prioritaire opdrachten bepaald in artikel 1.4.1-1 kunnen worden vervuld. § 2. In het kader van het opvoedkundig project en het pedagogisch project van haar inrichtende macht kan elke secundaire school de lesvolumes toebedeeld aan één, meerdere of alle vakken in functionele studiegehelen herverdelen over meerdere weken.

De tijd toebedeeld aan diverse vakken kan ook gegroepeerd worden voor interdisciplinaire of culturele activiteiten.

Wenst zij gebruik te maken van deze bepaling is de enige verplichting voor de school opgeven hoe de buitengewone procedures die ze gebruikt het mogelijk maken de prioritaire opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 en de kennis, knowhow en competenties bepaald in de referentiesystemen te vervullen in het kader van studieprogramma's aangenomen door haar inrichtende macht.

Met uitzondering van de lessen lichamelijke opvoeding kunnen de lessen die een lesvolume hebben van minder dan drie wekelijkse lesuren, worden samengevoegd binnen één semester per jaar.

Art.1.5.1-7. Het schoolproject en de latere wijzigingen ervan worden ter goedkeuring voorgelegd aan de inrichtende macht binnen de door de Regering bepaalde termijnen.

In het officieel onderwijs wordt het schoolproject overgemaakt aan het lokaal orgaan voor sociaal overleg dat moet controleren of het in overeenstemming is met het opvoedkundig project van de inrichtende macht. De eventuele implicaties voor de arbeidsomstandigheden en de statutaire situaties van de personeelsleden worden onderhandeld binnen het lokaal orgaan voor sociaal overleg. Afdeling IV. - Studiereglement

Art.1.1.5.1-8. § 1. Elke inrichtende macht stelt voor elk onderwijsniveau een studiereglement op. Ze kan voor elke vestiging voorzien in een apart studiereglement.

Het studiereglement bepaalt met name: 1° de criteria voor een kwaliteitsvol schoolwerk;2° de evaluatie- en deliberatieprocedures van de klassenraden en de mededeling van hun beslissingen. § 2. De criteria voor kwaliteitsvol schoolwerk bepalen, op de meest duidelijke manier, de taak die van de leerling geëist wordt in het kader van de prioritaire en specifieke opdrachten bepaald in dit Wetboek.

Met het oog hierop behandelt het studiereglement onder andere en op een manier die is aangepast aan het betrokken onderwijsniveau, de volgende punten: 1° individueel werk;2° groepswerk;3° opzoekingswerk;4° groepslessen;5° persoonlijk werk;6° huiswerk;7° officiële evaluatiemomenten. § 3. Kwaliteitsvol schoolwerk impliceert met name de volgende eisen: 1° vrijwillig voldoen aan wat wordt gevraagd door de instellingen met inachtneming van: a.de door de inrichtende macht en het educatief team vastgelegde regels; b. de lesroosters;c. deadlines en termijnen;d. instructies zonder zin voor kritiek uit te sluiten;2° een werkmethode ontwikkelen die bijdraagt aan het begrijpen van de leerdoelen, een gevoel voor persoonlijke efficiëntie ontwikkelen en belangstelling tonen voor de onderwezen leerstof;3° aanvaarden dat men tot een groep behoort met inbegrip van: a.respect voor volwassenen en andere leerlingen; b. in staat zijn zich te integreren in een team en opdrachten alleen kunnen uitvoeren;4° actief deelnemen aan de schoolactiviteiten door te luisteren, betrokkenheid te tonen, initiatief te nemen, zich te engageren en verantwoordelijkheid op te nemen. § 4. Onverminderd artikel 2.5.1-1 mag elke inrichtende macht huiswerk geven voor elk onderwijsniveau. Afdeling V. - Huishoudelijk reglement van de school

Art.1.5.1-9. De inrichtende macht bepaalt het huishoudelijk reglement van de school dat van toepassing is op de leerlingen. Het bevat met name de regels met betrekking tot het gezamenlijke leven, tuchtsancties, beroepsprocedures die hiertegen kunnen worden ingesteld en de zware feiten bedoeld in artikel 1.7.9-2. Afdeling VI. - Toegang tot de scholen

Art.1.5.1-10. De personeelsleden, de leerlingen en de leden van de PMS-centra en de commissie voor gezondheidspromotie op school hebben toegang tot de lokalen tijdens en buiten de schooluren, naargelang de behoeften van de dienst en de opvoedkundige activiteiten, volgens de door de inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalde nadere regels.

Ook de ouders hebben toegang tot de school volgens de door de inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalde nadere regels.

Behalve met de uitdrukkelijke toestemming van de inrichtende macht of haar afgevaardigde, hebben ouders geen toegang tot de lokalen op het moment dat de lessen en de verschillende opvoedkundige activiteiten plaatsvinden.

Art.1.5.1-11. § 1. Bij het uitoefenen van hun functie hebben ook de volgende personen toegang tot de school: 1° de afgevaardigden van de Regering;2° de afgevaardigden van de inrichtende macht voor het onderwijs dat ze organiseert;3° de hiertoe behoorlijk aangestelde inspecteurs en controleurs van de Franse Gemeenschap;4° de afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, de zonedirecteurs en de coördinerende afgevaardigde;5° de inspecteurs en afgevaardigden van de verschillende overheidsdiensten belast met inspecties op het vlak van volksgezondheid en de naleving van de arbeidswetgeving;6° de burgemeester en zijn afgevaardigden inzake brandpreventie;7° de officiers van gerechtelijke politie, de officiers van het openbaar ministerie, de politiediensten in het bezit van een bevel tot medebrenging, een aanhoudingsbevel of een huiszoekingsbevel of in geval van een misdaad of wanbedrijf op heterdaad;8° medisch en verpleegkundig personeel dat werd opgeroepen. Behalve in geval van een misdaad of wanbedrijf op heterdaad moet elke persoon bedoeld in lid 1 zich vooraf melden bij de directeur of zijn afgevaardigde en uitdrukkelijk het doel van zijn bezoek kenbaar maken. § 2. In het onderwijs met niet-confessioneel karakter hebben de hoofden van de godsdienst en hun afgevaardigden van rechtswege toegang tot de lokalen waar de godsdienstlessen plaatsvinden, tijdens de uren dat deze lessen doorgaan.

Ze melden zich eerst bij de directeur of zijn afgevaardigde.

Art.1.5.1-12. § 1. Elke persoon die niet voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 1.5.1-10 tot 1.5.1-11 moet vooraf aan de schooldirecteur of zijn afgevaardigde de toestemming vragen om de lokalen te betreden. § 2. Elke persoon die de lokalen betreedt tegen de wil van de directeur of zijn afgevaardigde, met behulp van bedreiging of geweld tegen personen, of door middel van braak, inklimming of valse sleutels wordt bestraft in toepassing van artikel 439 van het Strafwetboek. § 3. Tijdens de open dagen verliezen scholen de bescherming toegekend volgens hun hoedanigheid van woonst. HOOFDSTUK II. - Sturing van scholen Afdeling I. - Sturingsplan en doelstellingenovereenkomsten

Art.1.5.2-1. Elke school moet een sturingsplan opstellen in overeenstemming met haar schoolproject, dat, na afloop van de contractualiseringsprocedure bedoeld in artikel 1.5.2-5, haar doelstellingenovereenkomst uitmaakt voor een periode van zes jaar.

Scholen mogen beslissen om voor elke vestiging een sturingsplan op te stellen. De sturingsplannen moeten worden opgesteld volgens de door de Regering bepaalde elementen en nadere regels.

De sturingsplannen worden overgemaakt aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst tussen 1 januari en 30 april van het jaar waarin ze moeten worden afgesloten.

Art.1.5.2-2. Voor de opstelling van de sturingsplannen en de contractualisering hiervan in objectieve overeenkomsten, volgen de scholen de verbeteringsdoelen waarmee het opvoedkundig systeem: 1° de kennis, knowhow en competenties van de leerlingen aanzienlijk kan verbeteren;2° het aandeel jonge gediplomeerden uit het hoger secundair onderwijs kan verhogen;3° de verschillen tussen de resultaten van de vanuit sociaaleconomisch standpunt meest bevoorrechte leerlingen en die van de minst bevoorrechte leerlingen kan verkleinen;4° het aantal leerlingen dat dubbelt of afhaakt kan verminderen;5° de schoolwijzigingen binnen de gemeenschappelijke kern kan verminderen;6° de inclusie van leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon onderwijs geleidelijk kan vergroten;7° de indexen voor welzijn op school en de verbetering van het schoolklimaat kan verhogen. De indicatoren en referentiewaarden verbonden aan deze doelstellingen zijn bij dit Wetboek gevoegd.

De Regering kan, indien nodig, specifieke doelstellingen vastleggen voor bepaalde categorieën van scholen en hierbij rekening houden met het onderwijsniveau, het type school en de specifieke kenmerken van de zones waarin deze scholen gevestigd zijn, met name om de sociale mix in deze scholen te versterken.

De categorieën van scholen bedoeld in lid 3 zijn bijvoorbeeld: 1° scholen waarvan een of meer vestigingen genieten van een gedifferentieerde omkadering;2° scholen die vallen onder het decreet van 12 juli 2012 tot organisatie van de kwalificatie in eenheden van leerresultaten (KEL) in het secundair onderwijs tot kwalificatie en wijziging van diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs; 3° scholen die een immersiestage organiseren zoals bepaald in artikel 1.3.1-1, 2° ; 4° scholen die de lagere Raad van het gewoon secundair onderwijs organiseren;5° scholen die gespecialiseerd onderwijs organiseren. De Regering waakt over de algemene coherentie van de doelstellingen die de scholen vastleggen, op basis van hun beginsituatie, tegenover de verbeteringsdoelen van het opvoedkundig systeem. De Regering evalueert jaarlijks de mate waarin de verbeteringsdoelen bedoeld in lid 1 en, in voorkomend geval, de bijzondere doelstellingen bedoeld in lid 3 werden nagekomen en brengt hierover verslag uit aan het Parlement.

Art.1.5.2-3. § 1. Het sturingsplan van elke school wordt opgesteld in het kader van deze verbeteringsdoelen en, in voorkomend geval, van deze bijzondere doelstellingen en omvat met name de volgende elementen: 1° de specifieke doelstellingen die de school moet halen om een bijdrage te leveren aan de verbeteringsdoelen en, in voorkomend geval, aan de bijzondere doelstellingen;2° een collectieve diagnose opgesteld door de directeur, in samenwerking met het educatief team van de school, dat alle sterke en zwakke punten van de school bevat ten aanzien van de verbeteringsdoelen en, in voorkomend geval, de bijzondere doelstellingen en hun oorzaken.Deze diagnose wordt opgesteld rekening houdend met de indicatoren die eigen zijn aan de situatie van de school die door de diensten van de Regering zijn overgemaakt aan de directeur en de inrichtende macht van de school, onverminderd andere elementen die de school zelf mag ontwikkelen. De indeling van de indicatoren wordt bepaald door de Regering. Onverminderd de voorgelegde elementen van de diagnose, ter gelegenheid van de presentatie van het sturingsplan aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1, mag deze diagnose, die vertrouwelijk is en uitsluitend mag worden gebruikt door het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering en de inrichtende macht in kwestie, niet worden overgemaakt aan derden, behalve, in voorkomend geval, aan de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten of in de gevallen bepaald door de Regering, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden.

De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting; 3° een bijlage met daarin, volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels, de voor een meerdere jaren berekende referentiewaarden die de school wil halen op basis van haar situatie, voor elk van haar specifieke doelstellingen waarvoor er een kwantitatieve indicator bestaat. Deze bijlage, die uitsluitend mag worden gebruikt door het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering en de inrichtende macht in kwestie, mag niet worden overgemaakt aan derden, behalve, in voorkomend geval, aan de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten, behalve in door de Regering vastgestelde gevallen, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden. De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting; 4° de samenwerkingsmodaliteiten voor het hele opvoedkundig team van de school waardoor met name het sturingsplan kan worden opgesteld en verwezenlijkt;5° het opleidingsplan bedoeld in artikel 12, § 1, van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het gewoon basisonderwijs of artikel 19, § 1, van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het gespecialiseerd onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psychisch-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan;6° de nadere regels voor de uitvoering van het pedagogisch continuüm willen, gedurende de hele gemeenschappelijke kern, voor alle leerlingen de initiële competenties en de kennis, knowhow en competenties van het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern garanderen, die vereist zijn voor hun persoonlijke ontplooiing, hun sociale integratie en de voortzetting van hun studies, in de mate en volgens het ritme van de school, met inbegrip van de differentiatiemodaliteiten van de leerstof en de persoonlijke begeleiding;7° de door de school uit te voeren strategieën om de specifieke doelstellingen te halen zoals bedoeld in 1° ; 8° de jaarlijkse evaluatiemethode van de door de school uit te voeren doelstellingenovereenkomst, onverminderd artikel 1.5.2-9. § 2. Bij het opstellen van de strategieën bedoeld in lid 1, 7°, identificeert de school uit de volgende thema's die thema's die geen nieuwe acties vereisen die bij voorrang moeten worden uitgevoerd: 1° de opvoedkundige acties om elke leerling te doen slagen en in staat te stellen de leerstof te beheersen en de verwachte doelstellingen te halen, met inbegrip van de nadere regels voor de evaluatie van het aanleren van de kennis, knowhow en competenties;2° de hulpmiddelen voor schoolinschakeling;3° de specifieke hulpmiddelen voor aanpassen en omkaderen waaronder die bestemd voor nieuwkomers;4° redelijke voorzieningen voor leerlingen met erkende specifieke behoeften alsook de integratie van leerlingen in het gewoon onderwijs, in overeenstemming met de bepalingen van Hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;5° de oriëntatie van leerlingen en de promotie van hulpmiddelen voor oriëntatie op het schooltraject van elke leerling;6° de bevordering van burgerschap, gezondheid, mediageletterdheid, milieu en duurzame ontwikkeling;7° preventie en behandeling van discriminatie en geweld binnen de school, met inbegrip van specifieke procedures voor pesterijen, cyberpesten en uitzonderlijke gebeurtenissen alsook de samenwerking met de diensten van hulpverlening aan de jeugd en bemiddeling op school;8° de invoering van digitale hulpmiddelen in de leerprocessen en het beheer van de school, alsook digitale apparatuur;9° onthaal en begeleiding van nieuwe leerkrachten;10° samenwerking met en medewerking van de ouders van de leerlingen van de school, in overleg met de participatieraad;11° onderwijs in en toegang tot cultuur en lezen, alsook samenwerkingsverbanden met culturele instellingen en openbare leesinstellingen in de zone;12° onderwijs in en toegang tot sport, alsook samenwerkingsverbanden met sportinstellingen in de zone;13° bij een kwalificerend onderwijsaanbod, de partnerschappen met bedrijven en werkgevers uit de sectoren in kwestie;14° onderhoud en verbetering van de schoolinfrastructuur;15° het beleid van de school inzake schoolkosten. De school beschrijft bovendien de bestaande acties die zij in het kader van elk van deze thema's blijft uitvoeren, rekening houdend met de specifieke context van de school, het schoolproject en de richtlijnen die door de inrichtende macht zijn vastgesteld en beschikbare middelen.

De categorieën van scholen bedoeld in artikel 1.5.2-2, lid 4, preciseren, elk voor wat hen aanbelangt, door enkele concrete acties en met welke hulpmiddelen de doelstellingen zullen worden gehaald die zijn bedoeld in: 1° artikel 2 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, door inzonderheid de acties van de thema's 1°, 2° en 7° te ontwikkelen, voor de scholen waarvan een of meer vestigingen genieten van een gedifferentieerde omkadering;zij moeten ook in detail aangeven welke werkingsmiddelen en menselijke middelen zijn toegekend in het kader van en met inachtneming van het hiervoor genoemde decreet; 2° artikel 3 van het decreet van 12 juli 2012 tot regeling van de kwalificatie uitgedrukt in eenheden van leerresultaten (KEL) in het secundair kwalificatieonderwijs en tot wijziging van verschillende bepalingen betreffende het secundair onderwijs voor de scholen die eraan onderworpen zijn, door inzonderheid de acties van de thema's 1°, 2° en 13° te ontwikkelen; 3° artikel 1.8.3-1, door inzonderheid de strategieën 1° en 8° te ontwikkelen, voor de scholen die immersiestages organiseren; 4° artikel 1.5.2-3, § 3, door inzonderheid de acties van thema 1° bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, te ontwikkelen voor de scholen die de lagere Raad van het secundair onderwijs organiseren; 5° Hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, door inzonderheid de acties van thema 4° bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, te ontwikkelen voor de scholen die gespecialiseerd onderwijs organiseren. § 3. In het kader van haar sturingsplan bepaalt elke school die de lagere Raad van het gewoon secundair onderwijs organiseert de acties en specifieke hulpmiddelen die het educatief team moet implementeren, in overleg met het team van het PMS-centrum, zodat de leerlingen de na afloop van de gemeenschappelijke kern beoogde verwachtingen halen.

Art.1.5.2-4. Het sturingsplan wordt opgesteld door de directeur, in samenwerking met het educatief team van de inrichting en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum en de vertegenwoordigers van de ouders van de school, rekening houdend met de specifieke context van de school, het schoolproject, de richtlijnen van de inrichtende macht en de beschikbare middelen.

De steun- en begeleidingscel biedt ondersteuning aan de school voor de ontwikkeling van het sturingsplan. Voor de uitvoering van deze ondersteuning wordt een overeenkomst voor begeleiding en, indien dit het geval is, voor opvolging vastgelegd in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, tussen de directeur en de dienst voor ondersteuning en begeleiding en, in het gesubsidieerd onderwijs, tussen de inrichtende macht en de federatie van de inrichtende machten waarbij de school aangesloten is of waarmee een overeenkomst gesloten is.

Met instemming van de betrokken inrichtende macht delen de diensten van de Regering aan de federaties van de inrichtende machten of aan de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap de indicatoren bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, 2°, mee die betrekking hebben op de inrichtingen die bij hen aangesloten zijn of die een overeenkomst gesloten hebben. De meegedeelde indicatoren zijn erop gericht om elke federatie van de inrichtende machten en de inrichtende macht van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs in staat te stellen de informatie te hebben die nodig is om de inrichting te ondersteunen in het kader van de ontwikkeling van het sturingsplan, de begeleiding ervan en, in voorkomend geval, de opvolging ervan. Het is verboden deze indicatoren aan derden te melden, behalve in gevallen die door de Regering worden bepaald.

Het sturingsplan wordt door de directeur voorgesteld volgens de vormvereisten die door de Regering zijn vastgesteld, via de toepassing ontwikkeld door het "Entreprise publique des Technologies nouvelles de l'Information et de la Communication de la Communauté française (ETNIC)" (overheidsbedrijf voor nieuwe informatie- en communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap), aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, na advies van de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad, ingezameld in overeenstemming met de geheimhoudingsregels bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1 en de goedkeuring van de inrichtende macht. De Regering bepaalt de regels voor de toegang tot deze toepassing.

Art.1.5.2-5. § 1. Binnen 60 kalenderdagen na het indienen van het sturingsplan, analyseert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, na overleg met de directeur en de inrichtende macht, de overeenstemming van het sturingsplan met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de overeenstemming met de bepalingen van de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en, de uitvoeringsbesluiten ervan, volgens de procedure en de nadere regels die door de Regering worden bepaald.

De analyse van de overeenstemming van het sturingsplan van de school met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 bestaat in het opsporen van een mogelijke duidelijke beoordelingsfout bij de vaststelling van specifieke doelstellingen die het sturingsplan van de school bevat, gelet op de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, op de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, of in de strategieën die bepaald worden om ze uit te voeren.

Om deze analyse uit te voeren, kan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, onder andere, de inrichtende macht, de directeur, het educatief team van de school, de vertegenwoordigers van de ouders, de vertegenwoordigers van de plaatselijke organen voor sociaal overleg ontmoeten en, voor het secundair onderwijs, de vertegenwoordigers van de leerlingen. § 2. Indien, na deze analyse, het sturingsplan goedgekeurd wordt, wordt het teruggestuurd naar de school, ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde belast met de doelstellingenovereenkomst binnen de termijn bedoeld in paragraaf 1, lid 1, en volgens de nadere regels bepaald door de Regering. Het wordt daardoor de doelstellingenovereenkomst van de school. Het wordt gesloten tussen de inrichtende macht en de Regering. Het wordt medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van de overeenkomst. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.

In uitzonderlijke gevallen waarin de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst de termijn bedoeld in paragraaf 1, lid 1 niet heeft nageleefd, wordt de analyse van de overeenstemming van het sturingsplan zoals bedoeld in paragraaf 1 uitgevoerd door de zonedirecteur die over 20 aanvullende kalenderdagen beschikt. § 3. Als het sturingsplan niet geacht wordt in overeenstemming te zijn met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 of niet vastgesteld werd overeenkomstig de artikelen 1.5.2-1 à 1.5.2-4 en in hun uitvoeringsbesluiten, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst gemotiveerde aanbevelingen aan de directeur en de inrichtende macht om het sturingsplan aan te passen.

De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.

De directeur, in samenwerking met het educatief team van de school en, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en met de teams van het PMS-centrum en de vertegenwoordigers van de ouders, past het sturingsplan aan. Hij legt het voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht.

Het aangepaste sturingsplan wordt teruggestuurd naar de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst binnen een termijn van 40 schoolwerkdagen na kennisgeving van de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, met het oog op een nieuwe analyse van de overeenstemming ervan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de overeenstemming ervan met de bepalingen van de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en de uitvoeringsbesluiten ervan.

De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst beschikt vervolgens over 21 kalenderdagen om een nieuwe analyse uit te voeren van de overeenstemming van het sturingsplan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de overeenstemming ervan met de bepalingen van de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en de uitvoeringsbesluiten ervan.

Als het dan wordt goedgekeurd, wordt het teruggestuurd naar de school, ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Het wordt daardoor de doelstellingenovereenkomst van de school. Het wordt gesloten tussen de inrichtende macht en de Regering. Het wordt medeondertekend door de directeur van de inrichting in functie bij ondertekening van de overeenkomst. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.

Art.1.5.2-6. Met inachtneming van de vertrouwelijkheidsregels bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, stelt de directeur de doelstellingenovereenkomst voor: 1° aan het educatief team van de school;2° aan de teams van het PMS-centrum, als deze teams aan de uitwerking ervan hebben deelgenomen;3° aan de steun- en begeleidingscel, als deze cel aan de uitwerking ervan heeft deelgenomen;4° aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg; 5° aan de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1 en volgende.

De doelstellingenovereenkomst wordt ten laatste vanaf 1 september volgend op de ondertekening ervan uitgevoerd. Als de doelstellingenovereenkomst echter niet voor 1 september is afgesloten, wordt ze uiterlijk vanaf 1 januari volgend op de ondertekening van de doelstellingenovereenkomst uitgevoerd.

Art.1.5.2-7. Bij aanhoudende onenigheid tussen een school en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot de beoordeling van de laatstgenoemde over de overeenstemming van een sturingsplan met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 of over de overeenstemming ervan met de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en met de uitvoeringsbesluiten ervan, kan de school, op basis van een met redenen omkleed verzoek, de zaak verwijzen naar een collegiale instantie bestaande uit de coördinerende afgevaardigde en de betrokken zonedirecteur binnen de termijn bepaald voor de aanpassing van het sturingsplan. In voorkomend geval kan deze instantie de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst aanpassen aan de doelstellingenovereenkomst en de termijn verlengen die de school wordt toegestaan om hieraan te voldoen.

Art.1.5.2-8.

In geval van weigering of onvermogen van de school om een sturingsplan op te stellen, wordt een opvolgingsproces door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst ontwikkeld.

In dit verband kan een externe audit worden uitgevoerd door de algemene inspectiedienst volgens de door de Regering vastgestelde nadere regels, op verzoek van de zonedirecteur of de inrichtende macht. Op basis van de auditresultaten wordt het sturingsplan door de school opgesteld, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst overeenkomstig de vorige artikelen.

In dit geval, nadat de doelstellingenovereenkomst wordt goedgekeurd, keert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst jaarlijks terug naar de inrichting om de uitvoering ervan te evalueren. Als de school niet aan dit opvolgingsproces voldoet, wordt de in artikel 1.5.2-11 bedoelde procedure door de zonedirecteur gestart.

Art.1.5.2-9. § 1. De doelstellingenovereenkomst is onderworpen aan een tussentijdse evaluatie na drie jaar uitvoering en wordt, indien nodig, gewijzigd overeenkomstig paragraaf 2. Ze is ook aan een eindevaluatie tijdens haar zesde jaar van uitvoering onderworpen. Deze evaluaties worden uitgevoerd door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, volgens de nadere regels die door de Regering zijn vastgesteld.

De evaluaties betreffen de uitvoering van de strategieën en de doeltreffendheid ervan met betrekking tot de specifieke doelstellingen die vastgesteld worden, in het licht van de cijfers vermeld in de bijlage bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, 3°. Met het oog hierop kan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst onder andere de inrichtende macht, de directeur, het educatief team, de vertegenwoordigers van de ouders, de vertegenwoordigers van de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de studentenvertegenwoordigers ontmoeten.

De evaluaties worden gemotiveerd door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes. § 2. Wanneer uit de tussentijdse evaluatie bedoeld in paragraaf 1 blijkt dat de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst niet voldoet aan zijn doelstellingen, doordat de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 werden aangepast door de Regering of doordat de beschikbare middelen bedoeld in artikel 1.5.2-4, lid 1, veranderd zijn, stelt de directeur een wijziging van deze overeenkomst voor binnen 75 schoolwerkdagen na kennisgeving van de tussentijdse evaluatie. De voorgestelde wijziging wordt uitgewerkt in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum en met de vertegenwoordigers van de ouders.

Ze wordt voor advies voorgelegd aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht Voor de wijziging van de doelstellingenovereenkomst en de opvolging ervan, biedt de steun- en begeleidingscel zijn steun aan de school aan.

Binnen 30 kalenderdagen na indiening van het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst analyseert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst deze wijziging met de directeur en de inrichtende macht.

Indien hij van mening is dat deze wijziging in overeenstemming is met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, legt hij de gewijzigde doelstellingenovereenkomst voor ondertekening voor aan de zonedirecteur. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd overeenkomstig de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs.

Indien het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst niet geacht wordt in overeenstemming te zijn met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5-2.2, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst gemotiveerde aanbevelingen aan de directeur en de inrichtende macht om het sturingsplan aan te passen.

De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.

De directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum, past het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst aan. Hij legt het voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring van de inrichtende macht.

Het aangepaste voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst wordt binnen de 40 schoolwerkdagen na kennisgeving van de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst teruggestuurd naar de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Deze afgevaardigde heeft dan 21 kalenderdagen om een nieuwe analyse uit te voeren van de overeenstemming ervan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2.

Indien hij van mening is dat de wijziging in overeenstemming is met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, legt hij de gewijzigde doelstellingenovereenkomst voor ondertekening voor aan de zonedirecteur. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs. § 3. Bij aanhoudende onenigheid tussen een school en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot de evaluatie van een doelstellingenovereenkomst, kan de school, op basis van een met redenen omkleed verzoek, de zaak verwijzen naar een collegiale instantie bestaande uit de coördinerende afgevaardigde en de betrokken zonedirecteur binnen de termijn bepaald voor de aanpassing van het sturingsplan. In voorkomend geval kan deze instantie de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst aanpassen en de termijn verlengen die de school wordt toegestaan om hieraan te voldoen.

Art.1.5.2-10. Wanneer uit de tussentijdse evaluatie bedoeld in artikel 1.5.2-9 blijkt dat er sprake is van kennelijke slecht wil om de doelstellingenovereenkomst uit te voeren of van een duidelijk onvermogen om de daarin bedoelde doelstellingen te bereiken, stelt de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een opvolgingsproces van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst in.

De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst keert jaarlijks in de school terug om de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst te evalueren.

In dit verband kan een externe audit worden uitgevoerd door de algemene inspectiedienst volgens de door de Regering vastgestelde nadere regels, op verzoek van de zonedirecteur of de inrichtende macht. Op basis van de auditresultaten kan de zonedirecteur ook een wijziging van de doelstellingenovereenkomst goedkeuren, na overleg tussen de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, de directeur en de inrichtende macht.

Daartoe stelt de directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum, de wijziging van de doelstellingenovereenkomst voor. Hij legt ze voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.

Art.1.5.2-11. § 1. In de gevallen waarin een doelstellingenovereenkomst niet kan worden gewijzigd in toepassing van artikel 1.5.2-9, § 2, en/of indien een opvolgingsproces zoals bedoeld in artikel 1.5.2-8 of 1.5.2-10 niet kan worden ontwikkeld of niet wordt nageleefd door de school of door de inrichtende macht, stuurt de zonedirecteur een aangetekende brief met ontvangstbevestiging naar de inrichtende macht, waarbij hij gelast wordt ofwel met de wijziging van de doelstellingenovereenkomst, ofwel met de naleving van het opvolgingsproces binnen een termijn van 30 schoolkalenderdagen. Een afschrift van deze brief wordt ter informatie aan de betrokken federatie van inrichtende machten gestuurd. § 2. Als de inrichtende macht niet aan deze eisen voldoet, kan de Regering beslissen om, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de werkingsdotaties te verminderen zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, voor het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de werkingssubsidies van de inrichting bedoeld in artikel 32 van het bovenvermelde wet van 29 mei 1959, met maximaal 5 % te verminderen.

Alvorens een beslissing tot vermindering van de werkingssubsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden. De vermindering van de dotaties of van de werkingssubsidies gaat in vanaf de kennisgeving van de beslissing van de Regering totdat de inrichtende macht meewerkt aan de uitwerking of de correcte uitvoering van de doelstellingenovereenkomst. § 3. Wanneer de Regering een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies neemt en bij gebrek aan bewijs dat de school binnen een termijn van zes maanden na kennisgeving van de beslissing bedoeld in paragraaf 2, lid 2, aan het bevel van de Regering heeft voldaan, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en de werkingsdotaties af, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959.

Art.1.5.2-12. § 1. De Regering kan echter, op basis van de schriftelijke opmerkingen bedoeld in artikel 1.5.2-11, § 2, lid 2, in plaats van deze vermindering, de inrichtende macht verzoeken om een crisismanager aan te stellen.

Hiertoe zendt de Regering hem een aangetekende brief met ontvangstbevestiging en geeft zij hem opdracht binnen de 30 kalenderdagen een crisismanager aan te stellen.

In het gesubsidieerde onderwijs kan de inrichtende macht de federatie van inrichtende machten waarbij hij aangesloten is, machtigen voor de aanstelling van de crisismanager, indien haar statuten of de beslissing tot toetreding tot deze federatie zo'n machtiging bevatten of indien de inrichtende macht deze machtiging schriftelijk heeft gegeven, met vermelding van de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht is aangesloten. In dit geval wordt een afschrift van de brief waarin de inrichtende macht gevraagd wordt een crisismanager aan te stellen, ter informatie naar deze federatie van inrichtende machten gestuurd.

De crisismanager wordt aangesteld volgens de regels die specifiek zijn voor de inrichtende macht of, in voorkomend geval, voor de federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt, en op hun kosten. Indien de inrichtende macht of, in voorkomend geval, zijn federatie van inrichtende machten, indien zij daartoe gemachtigd is, geen crisismanager aanstelt binnen een termijn van 30 dagen bedoeld in het tweede lid, stuurt de Regering hem een ingebrekestelling waarin hij verzocht wordt de crisismanager aan te stellen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling.

Indien, na het verstrijken van deze termijn van vijftien kalenderdagen, de inrichtende macht of, in voorkomend geval, de federatie van inrichtende machten indien ze hiertoe gemachtigd is, geen bewijs heeft geleverd van de aanstelling van een crisismanager, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af. § 2. De crisismanager wordt aangesteld voor een of meer periodes waarvan de duur met de zonedirecteur wordt overlegd, met een maximum van 36 maanden.

Het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg en de participatieraad worden geïnformeerd van de aanstelling van de crisismanager voordat deze zijn ambt bekleedt.

In het kader van de uitvoering van zijn opdracht, analyseert de crisismanager de toestand van de school op basis van het tussentijdse evaluatieverslag bedoeld in artikel 1.5.2-9, de evaluatie van de evolutie van het opvolgingsproces en van de externe audit bedoeld in de artikelen 1.5.2-8 en 1.5.2-10.

Hij formuleert voorstellen, na Raadpleging van de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum met als doel het verwezenlijken van de doelstellingen van de doelstellingenovereenkomst of het wijzigen ervan.

Hij informeert de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad. Hij legt deze voorstellen ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht.

Op basis van deze voorstellen maakt de doelstellingenovereenkomst, in voorkomend geval, het voorwerp uit van een voorstel tot wijziging door de inrichtende macht, in overleg met de crisismanager.

Dit voorstel tot wijziging wordt dan overgemaakt aan de zonedirecteur.

Als hij het goedkeurt, maakt het integraal deel uit van de doelstellingenovereenkomst van de school. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs. De crisismanager voert de doelstellingenovereenkomst uit in samenwerking met de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum, in het kader van een opvolgingsproces zoals bedoeld in artikel 1.5.2-10. § 3. De zonedirecteur en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst evalueren ten laatste één maand voor de opdracht van de crisismanager afloopt, de verwezenlijking en het resultaat van deze opdracht in overleg met de inrichtende macht en, in voorkomend geval, met zijn federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt indien deze de crisismanager heeft aangesteld.

Na deze evaluatie deelt de zonedirecteur aan de Regering, na Raadpleging van de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van zijn federatie van inrichtende machten als deze deel heeft genomen aan het aanstellingsproces van de crisismanager, een verslag mee waarin hij op het einde tot de voldoende of onvoldoende toepassing van de doelstellingenovereenkomst concludeert.

Wanneer het verslag tot de onvoldoende toepassing van de doelstellingenovereenkomst concludeert, schaft de Regering, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het onderwijs gesubsidieerd door Franse Gemeenschap, de weddesubsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.

Alvorens de beslissing tot afschaffing van de wedden en dotaties of subsidies te nemen, stuurt de Regering een ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden. § 4. De betrokken directeur behoudt, tijdens de periode van aanstelling van de crisismanager, zijn tijdelijke benoeming als directeur of zijn aanstelling als directeur tot de stage toegelaten of zijn vaste benoeming als directeur alsook zijn bezoldiging, onverminderd echter artikel 43 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs in het onderwijs, de Hoofdstukken IX en IXbis van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, secundair, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, de Hoofdstukken VIII en IX van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, de Hoofdstukken IX en X van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.

Onverminderd de mogelijke tucht- of afdankingsprocedures die door de inrichtende macht in geval van ernstig en bewezen feiten ingesteld kunnen worden, kan de directeur of een lid van het educatief team het voorwerp uitmaken van een procedure tot preventieve schorsing overeenkomstig de bepalingen betreffende zijn ambt, wanneer de aanstelling van de crisismanager op de volgende elementen berust: 1° de weigering of de onbevoegdheid van de directeur leidt ertoe dat het sturingsplan niet kan worden uitgewerkt;2° de duidelijke slechte wil van de directeur om de doelstellingenovereenkomst te verwezenlijken en/of het onvermogen om de erin bevatte doelstellingen te verwezenlijken;3° de onmogelijkheid die aan de directeur geweten kan worden om de doelstellingenovereenkomst te wijzigen of om de uitwerking van een opvolgingsproces toezicht uit te werken;4° de duidelijke slechte wil of het duidelijke en herhaalde onvermogen van het lid van het educatief team in het kader van de uitwerking van het sturingsplan, de toepassing van de overeenkomst voor de doelstellingen, of de uitvoering van een opvolgingsproces. Gedurende deze preventieve schorsing kunnen ontwikkelingsdoelstellingen door de inrichtende macht opgelegd worden aan het personeelslid, met de instemming van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst van de school.

Op het einde van de periode bepaald door de inrichtende macht wordt de verwezenlijking van deze doelstellingen geëvalueerd. De vaststellingen waarop deze evaluatie steunt, kunnen ernstige en bewezen elementen zijn die ertoe leiden dat de inrichtende macht op deze basis een tucht- of afdankingsprocedure kan aanvatten. De geldigheidsduur van deze evaluatie is echter beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint te lopen vanaf de datum van het opstellen ervan. Nochtans, wanneer op basis hiervan een tucht- of afdankingsprocedure wordt aangevat, binnen deze termijn, blijft de evaluatie geldig tot de datum waarop van de definitieve beslissing tot strafoplegging of afdanking aan het personeelslid wordt kennisgegeven.

Onverminderd artikel 124 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, vervangt de crisismanager het personeelslid tot de aanstelling van een nieuwe directeur in het onderwijs. Afdeling II. - Aanpassingsstelsel en samenwerkingsprotocol

Art.1.5.2-13. Na advies van de Sturingscommissie bedoeld in artikel 1.6.1-1 bepaalt de Regering het begrip van resultaten die een beduidende afwijking vertonen onder het gemiddelde van de vergeleken scholen.

Daartoe steunt zij op een vergelijkende analyse van gekruiste en terugkerende indicatoren voor een geheel van scholen met eenzelfde profiel, die tot dezelfde klasgroep behoren, zoals bedoeld bij artikel 4 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving. De gekozen indicatoren houden inzonderheid verband met het klimaat van de school, de trajecten en resultaten van de leerlingen en de pedagogisch teams.

Art.1.5.2-14. De Algemene Inspectiedienst gaat over tot een audit op basis waarvan hij een diagnose opstelt van de school waarvan de resultaten beduidend afwijkend zijn in de zin van artikel 1.5.2-13.

De Regering bepaalt de nadere regels voor de audit, het verslag en de diagnose.

Art.1.5.2-15. De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst of de bevoegde zonedirecteur bepaalt de aanpassingscriteria van de school die rekening houden met de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14.

Hij stelt verder de steun of de middelen, waarvan de lijst door de Regering wordt vastgesteld, die door haar ter beschikking van de school zullen kunnen worden gesteld in het kader van de toepassing van de uitvoering van het samenwerkingsprotocol bedoeld in artikel 1.5.2-17, om de verwezenlijking van deze aanpassingsdoelstellingen mogelijk te maken.

De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de diagnose en de aanpassingsdoelstellingen aan de directeur, de inrichtende macht en, in voorkomend geval, haar federatie van inrichtende machten worden voorgelegd en medegedeeld.

Art.1.5.2-16. § 1. Er wordt een voorstel van "aanpassingsstelsel" aangepast aan de toestand van de school en aan de diagnose en dat de verwezenlijking van de aanpassingsdoelstellingen zoals bepaald in artikel 1.5.2-15 beoogt, opgemaakt door de directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum, volgens de elementen en de nadere regels vastgesteld door de Regering.

Om het voorstel van "aanpassingsstelsel" te verwoorden, steunt de steun- en begeleidingscel de directeur en zijn educatief team in het kader van een overeenkomst voor begeleiding en opvolging.

Het voorstel van "aanpassingsstelsel" bepaalt de prioritaire acties om deze aanpassingsdoelstellingen te bereiken en stelt de methodes vast voor het meten en evalueren van de verwachte resultaten alsook de termijnen voor het bereiken ervan.

In het voorstel wordt verder bepaald welke middelen intern kunnen worden aangevraagd bij de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van haar federatie van inrichtende machten, en de dragers of middelen die extern moeten worden aangevraagd, namelijk bij de Regering op basis van de in artikel 1.5.2-15 bedoelde lijst. § 2. Het voorstel van "aanpassingsstelsel" wordt ter advies voorgelegd aan de plaatselijke overlegorganen, alsook aan de steun- en begeleidingscel.

Het moet dan worden goedgekeurd door de inrichtende machten voordat het wordt voorgesteld aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. § 3. Het voorstel van "aanpassingsstelsel" als bedoeld in paragraaf 1 wordt volgens de door de Regering vastgelegde vormvoorwaarden voorgesteld aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst binnen 55 schoolwerkdagen na de mededeling van de diagnose en de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15, lid 3.

Art.1.5.2-17. § 1. Binnen de 20 schoolwerkdagen na indiening van het voorstel van "aanpassingsstelsel" analyseert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, na overleg met de directeur en de inrichtende macht, of het voorstel van "aanpassingsstelsel" overeenstemt met de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15 en met de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14, volgens de door de Regering vastgestelde procedure en nadere regels.

De analyse van de geschiktheid van het "aanpassingsstelsel" aan de in artikel 1.5.2-15 bedoelde aanpassingsdoelstellingen en de in artikel 1.5.2-14 bedoelde diagnose bestaat in het opsporen van mogelijke duidelijke beoordelingsfout inzake de overeenstemming tussen het "aanpassingsstelsel", de diagnose en de nagestreefde doelstellingen.

In uitzonderlijke gevallen waarin de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst de in lid 1 bedoelde termijn niet heeft nageleefd, moet de analyse van de aangepastheid van het voorstel van "aanpassingsstelsel", als bedoeld in lid 1 wordt verwezenlijkt door de zonedirecteur met een aanvullende termijn van 14 kalenderdagen om dit te doen. § 2. Als op het einde van deze analyse het aanpassingsstelsel wordt goedgekeurd, wordt het teruggestuurd naar de school ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Dit aldus goedgekeurde "aanpassingsstelsel" vormt derhalve het samenwerkingsprotocol dat wordt gesloten tussen de inrichtende macht en, in voorkomend geval, haar federatie van inrichtende machten en de Regering. Het wordt ondertekend door alle partijen en medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van het samenwerkingsprotocol. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs. § 3. Indien het aanpassingsstelsel niet wordt geacht in overeenstemming te zijn met de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2.15 en de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met redenen omklede aanbevelingen ter attentie van de inrichtende macht en haar federatie van inrichtende machten, zodat het "aanpassingsstelsel" wordt aangepast. De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.

Om het "aanpassingsstelsel" aan te passen beschikt de directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, met de teams van het PMS-Centrum, over 35 schoolwerkdagen om aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst het "aanpassingsstelsel" terug te sturen, na advies en goedkeuring zoals bedoeld in artikel 1.5.2-16, § 2.

De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst heeft dan 21 schoolwerkdagen om een nieuwe analyse uit te voeren van de aangepastheid van het aanpassingsstelsel aan de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15 en de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14.

Als het dan wordt goedgekeurd, wordt het ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst teruggestuurd naar de school. Het wordt daardoor het samenwerkingsprotocol dat wordt gesloten tussen de inrichtende macht en, in voorkomend geval, haar federatie van inrichtende machten en de Regering. Het wordt ondertekend door alle partijen en medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van het samenwerkingsprotocol. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs. § 4. Het samenwerkingsprotocol is voor het exclusieve en vertrouwelijke gebruik van het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering, de betrokken inrichtende macht en, in voorkomend geval, de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten en kan niet het voorwerp zijn van een mededeling aan derden buiten de school, behalve in door de Regering vastgestelde gevallen, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden. De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting.

Art.1.5.2-18. Bij aanhoudende onenigheid tussen een school en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot de beoordeling van de laatstgenoemde over de overeenstemming van een "aanpassingsstelsel" met de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15 en met de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14, kan de school, op basis van een met redenen omkleed verzoek, de zaak verwijzen naar een collegiale instantie bestaande uit de coördinerende afgevaardigde en de betrokken zonedirecteur binnen de termijn bepaald voor de aanpassing van het sturingsplan. In voorkomend geval kan deze instantie de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst aanpassen en de termijn verlengen die de school wordt toegestaan om hieraan te voldoen.

Art.1.5.2-19. De directeur en de inrichtende macht stellen het samenwerkingsprotocol aan het educatief team van de school, aan de teams van het PMS-centrum in aanwezigheid van de steun- en begeleidingscel, aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad.

Het samenwerkingsprotocol wordt uitgevoerd zodra het is ondertekend.

Tegelijkertijd wordt door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een opvolgingsproces opgezet voor de implementatie van het samenwerkingsprotocol.

De Regering stelt de nadere regels vast voor de evaluatie van de implementatie van het samenwerkingsprotocol door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.

Art.1.5.2-20. In geval van weigering of onvermogen van de school om een aanpassingsstelsel in te stellen en de goedkeuring en ondertekening van het samenwerkingsprotocol mogelijk te maken, in overeenstemming met artikel 1.5.2-17, of wanneer de evaluatie van de implementatie van het samenwerkingsprotocol een onwil of een manifest onvermogen aantoont om de aanpassingsdoelen van het protocol te bereiken, stuurt de zonedirecteur een aangetekende brief met ontvangstbevestiging aan de inrichtende macht.

Deze brief beveelt de directeur en de inrichtende macht aan: 1° ofwel om een aanpassingsstelsel in te stellen om de goedkeuring en ondertekening van het samenwerkingsprotocol mogelijk te maken;2° ofwel om het samenwerkingsprotocol en het opvolgingsproces voor de implementatie ervan in acht te nemen. In voorkomend geval wordt een kopie van deze brief verzonden naar de federatie van betrokken inrichtende machten.

Als het bevel niet binnen de 30 schoolwerkdagen wordt nageleefd, kan de Regering beslissen om, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de werkingsdotaties te verminderen zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, voor het gesubsidieerd onderwijs, de werkingssubsidies van de school bedoeld in artikel 32 van het bovenvermelde wet van 29 mei 1959, met maximaal 5 % te verminderen.

Alvorens een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van 30 schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden. De vermindering van de dotaties of van de werkingssubsidies gaat in vanaf de kennisgeving van de beslissing van de Regering totdat de inrichtende macht meewerkt aan de uitwerking of de correcte uitvoering van het samenwerkingsprotocol en het opvolgingsproces.

Wanneer de Regering een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies neemt en bij gebrek aan bewijs dat de school binnen een termijn van zes maanden na kennisgeving van de beslissing bedoeld in lid 5, aan het bevel van de Regering heeft voldaan, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en de werkingsdotaties af, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959.

Art.1.5.2-21. § 1. De Regering kan echter, op basis van de schriftelijke opmerkingen bedoeld in artikel 1.5.2-20, in plaats van deze vermindering, de inrichtende macht verzoeken om een crisismanager aan te stellen.

Hiertoe zendt de Regering hem een aangetekende brief met ontvangstbevestiging en geeft zij hem opdracht binnen de 30 kalenderdagen een crisismanager aan te stellen.

In het gesubsidieerde onderwijs kan de inrichtende macht de federatie van inrichtende machten waarbij zij aangesloten is, machtigen voor de aanstelling van de crisismanager, indien haar statuten of de beslissing tot toetreding tot deze federatie een dergelijke machtiging bevatten of indien de inrichtende macht deze machtiging schriftelijk heeft gegeven, met vermelding van de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht is aangesloten. In dit geval wordt een afschrift van de brief waarin de inrichtende macht gevraagd wordt een crisismanager aan te stellen ter informatie naar deze federatie van inrichtende machten gestuurd. § 2. De crisismanager wordt aangesteld volgens de regels die specifiek zijn voor de inrichtende macht of, in voorkomend geval, voor de federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt, en op hun kosten.

Indien de inrichtende macht of, in voorkomend geval, haar federatie van inrichtende machten, indien zij daartoe gemachtigd is, geen crisismanager aanstelt binnen een termijn van 30 dagen bedoeld in het tweede lid van artikel 1.5.2-21, § 1, stuurt de Regering hem een ingebrekestelling waarin hij verzocht wordt de crisismanager aan te stellen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling.

Indien, na het verstrijken van deze termijn van vijftien kalenderdagen, de inrichtende macht of, in voorkomend geval, de federatie van inrichtende machten indien ze hiertoe gemachtigd is, geen bewijs heeft geleverd van de aanstelling van een crisismanager, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.

De crisismanager wordt aangesteld voor één of meer periodes waarvan de duur met de zonedirecteur wordt overlegd, met een maximum van 36 maanden.

Het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg en de participatieraad worden geïnformeerd van de aanstelling van de crisismanager voordat deze zijn ambt bekleedt.

In het kader van de uitvoering van zijn opdracht, analyseert de crisismanager de toestand van de school op basis van de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14 en, in voorkomend geval, van de evaluatie van de uitvoering van het samenwerkingsprotocol bedoeld in de artikelen 1.5.2-19.

Hij formuleert voorstellen, na Raadpleging van de inrichtende macht, de directeur, het educatief team, de federatie van inrichtende machten en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum met als doel het verwezenlijken van de doelstellingen van het samenwerkingsprotocol of het wijzigen ervan.

Hij informeert de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad. Hij legt deze voorstellen ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht.

Op basis van deze voorstellen maakt het samenwerkingsprotocol, in voorkomend geval, het voorwerp uit van een voorstel tot wijziging door de inrichtende macht, in overleg met de crisismanager.

Dit voorstel tot wijziging wordt dan overgemaakt aan de zonedirecteur.

Als hij het goedkeurt, maakt het integraal deel uit van het samenwerkingsprotocol van de school. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs in het onderwijs.

De crisismanager voert het samenwerkingsprotocol uit in samenwerking met de inrichtende macht, de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum, in het kader van een opvolgingsproces zoals bedoeld in artikel 1.5.2-19, lid 2. § 3. De zonedirecteur en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst evalueren ten laatste één maand voor de opdracht van de crisismanager afloopt, de verwezenlijking en het resultaat van deze opdracht in overleg met de inrichtende macht en, in voorkomend geval, met haar federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt indien deze de crisismanager heeft aangesteld.

Na deze evaluatie deelt de zonedirecteur aan de Regering, na Raadpleging van de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van haar federatie van inrichtende machten als deze deel heeft genomen aan het aanstellingsproces van de crisismanager, een verslag mee waarin hij op het einde tot de voldoende of onvoldoende toepassing van het samenwerkingsprotocol concludeert.

Wanneer het verslag tot de onvoldoende toepassing van het samenwerkingsprotocol concludeert, schaft de Regering, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het gesubsidieerd onderwijs, de weddesubsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.

Alvorens een beslissing tot afschaffing van de dotaties, wedden of subsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van 30 kalenderdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden. § 4. De betrokken directeur behoudt, tijdens de periode van aanstelling van de crisismanager, zijn tijdelijke benoeming als directeur of zijn aanstelling als directeur tot de stage toegelaten of zijn vaste benoeming als directeur alsook zijn bezoldiging, onverminderd echter artikel 43 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, de Hoofdstukken IX en IXbis van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, de Hoofdstukken VIII en IX van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, de Hoofdstukken IX en X van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.

Onverminderd de mogelijke tucht- of afdankingsprocedures die door de inrichtende macht in geval van ernstig en bewezen feiten ingesteld kunnen worden, kan de directeur of een lid van het educatief team het voorwerp uitmaken van een procedure tot preventieve schorsing overeenkomstig de bepalingen betreffende zijn ambt, wanneer de aanstelling van de crisismanager op de volgende elementen berust: 1° de weigering of de onbevoegdheid van de directeur leidt ertoe dat het aanpassingsstelsel niet kan worden uitgewerkt;2° de duidelijke slechte wil van de directeur om het samenwerkingsprotocol te verwezenlijken en/of het onvermogen om de erin bevatte doelstellingen te verwezenlijken;3° de onmogelijkheid die aan de directeur geweten kan worden om het samenwerkingsprotocol te wijzigen of om de uitwerking van een opvolgingsproces toezicht uit te werken;4° de duidelijke slechte wil of het duidelijke en herhaalde onvermogen van het lid van het educatief team in het kader van de uitwerking van het aanpassingsstelsel, de toepassing van het samenwerkingsprotocol of de uitvoering van een opvolgingsproces. Gedurende deze preventieve schorsing kunnen ontwikkelingsdoelstellingen door de inrichtende macht opgelegd worden aan het personeelslid, met de instemming van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst van de school.

Op het einde van de periode bepaald door de inrichtende macht wordt de verwezenlijking van deze doelstellingen geëvalueerd. De vaststellingen waarop deze evaluatie steunt, kunnen ernstige en bewezen elementen zijn die ertoe leiden dat de inrichtende macht op deze basis een tucht- of afdankingsprocedure kan aanvatten. De geldigheidsduur van deze evaluatie is echter beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint te lopen vanaf de datum van het opstellen ervan.

Nochtans, wanneer op basis hiervan een tucht- of afdankingsprocedure wordt aangevat, binnen deze termijn, blijft de evaluatie geldig tot de datum waarop van de definitieve beslissing tot strafoplegging of afdanking aan het personeelslid wordt kennisgegeven.

Onverminderd artikel 124 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, vervangt de crisismanager het personeelslid tot de aanstelling van een nieuwe directeur.

Art.1.5.2-22. Het samenwerkingsprotocol vervangt de doelstellingenovereenkomst van de school tijdens de door het protocol bepaalde periode en voor maximaal drie jaar. Afdeling III. - Evaluatie van maatregelen inzake sturing van scholen

Art.1.5.2-23. De Regering evalueert de uitvoering van de bepalingen bedoeld in dit Hoofdstuk en brengt verslag hierover aan het Parlement uit in de loop van schooljaar 2022-2023. HOOFDSTUK III. - Participatie Afdeling I. - Participatieraad

Art.1.5.3-1. § 1. In elke school wordt een participatieraad opgericht.

In afwijking van lid 1 kan de inrichtende macht die meerdere scholen organiseert een gemeenschappelijke participatieraad samenstellen voor twee, drie of vier scholen, na het advies te hebben ingewonnen van de betrokken participatieraden.

Wanneer de in lid 2 bedoelde afwijking aangewend wordt, is voor elk van de in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3, 1 en 2, bedoelde categorieën ten minste één vertegenwoordiger van elke school lid van de participatieraad.

Na gunstig advies van de participatieraad kan de inrichtende macht ofwel de hergroepering opgeven ofwel deze wijzigen. De hergroepering of wijziging zijn slechts toegestaan nadat de betrokken participatieraad al drie jaar actief was. § 2. De participatieraad is belast met: 1° het debatteren over en advies uitbrengen over het schoolproject inzonderheid gebaseerd op de voorstellen van de afgevaardigden van de inrichtende macht, het amenderen en aanvullen ervan, het voorstellen ervan ter goedkeuring van de inrichtende macht; 2° het voorstellen van aanpassingen overeenkomstig artikel 1.5.1-5, § 1; 3° het uitvoeren van een globale bezinning op de uitgaven die gedurende het jaar worden geëist, in het bijzonder die verband houden met culturele en sportieve activiteiten die deel uitmaken van het schoolproject;4° het bestuderen en voorstellen van een solidariteitsmechanisme tussen de leerlingen voor de betaling van de schoolkosten bedoeld in 3° ;5° het onderzoeken en voorstellen van steun- en begeleidingsacties voor leerlingen die zijn ingeschreven op basis van het sociaaleconomische indexcijfer van hun oorspronkelijke basis- of lagere school; 6° het uitbrengen van een advies over het sturingsplan overeenkomstig artikel 1.5.2-4, lid 4, en 1.5.2-5, § 3, lid 5, en over de voorgestelde wijziging van de doelstellingenovereenkomst overeenkomstig artikel 1.5.2-9, § 2, lid 1 en 6, en artikel 1.5.2-10, lid 4, door in dit verband nuttige voorstellen te doen; 7° het debatteren over en een advies uitbrengen over het huishoudelijk reglement van de school en, in voorkomend geval, het amenderen en aanvullen ervan;8° het informeren van de ouders of de meerderjarige leerlingen over de decretale of reglementaire bepalingen die van toepassing zijn inzake de kosteloosheid van de toegang tot onderwijs en erop toezien dat deze correct worden toegepast binnen de school;9° het ontvangen van duidelijke en transparante informatie van de inrichtende macht over de, rechtstreeks on onrechtstreeks, ontvangen of verzamelde middelen met betrekking tot de kosteloosheid van de toegang, en het gebruik ervan. Art.1.5.3-2. § 1. De participatieraad omvat van rechtswege leden, verkozen leden en leden die het sociale, culturele en economische milieu van de school vertegenwoordigen.

De van rechtswege leden zijn de directeur en afgevaardigden aangesteld door de inrichtende macht.

Verkozen leden zijn: 1° de vertegenwoordigers van leerkrachten, het opvoedende, psychologische, sociale en paramedische hulppersoneel;2° de vertegenwoordigers van de ouders;3° studentenvertegenwoordigers, onverminderd paragraaf 4;4° een vertegenwoordiger van het werkliedenpersoneel en het administratief personeel, waar hij verbonden is aan de school. De leden die het sociale, culturele en economische milieu van de school vertegenwoordigen, worden aangesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde.

Elk lid van de participatieraad kan worden vervangen door een aangewezen of verkozen plaatsvervanger volgens dezelfde nadere regels als het werkende lid.

Het aantal vertegenwoordigers bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3°, is voor elke categorie identiek.

Dit aantal wordt vastgesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde. Het kan niet minder dan drie en niet meer dan zes zijn.

Noch de afgevaardigden van de inrichtende macht, noch de leden die het sociale, culturele en economische milieu van de school vertegenwoordigen, mogen het aantal overschrijden dat is toegewezen aan elk van de categorieën bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3°.

Wanneer echter gebruik wordt gemaakt van de afwijking bedoeld in artikel 1.5.3-1, § 1, lid 2, mag de afvaardiging van de inrichtende macht een groter aantal bevatten dan dat is toegekend aan elk van de categorieën bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3° zodat het aantal afgevaardigden van de inrichtende macht die geen directeur zijn, met één eenheid hoger is dan het aantal directeurs. § 2. De vertegenwoordigers van het personeel bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1°, omvatten: 1° in het officiële onderwijs, afgevaardigden verkozen uit hun midden en bij geheime stemming door alle leden van het betrokken personeel, die vast benoemd of tijdelijk aangewezen voor een volledig schooljaar zijn;2° in het vrij onderwijs, a) drie afgevaardigden, die personeelsleden van de school voor een volledig schooljaar zijn, benoemd door de representatieve vakverenigingen in evenredigheid met het resultaat van de sociale verkiezingen in de school, dat wil zeggen ondernemingsraden of, bij gebreke daaraan, het comité voor de bescherming op het werk, of bij gebreke hieraan, in de plaatselijke overleginstanties;b) een maximum van drie afgevaardigden verkozen uit hun midden en bij geheime stemming door de alle relevante personeelsleden die in vast verband aangeworven of tijdelijk aangeworven voor een volledig schooljaar zijn. De vertegenwoordigers bedoeld in lid 1, 2°, mogen niet deel uitmaken van de Raad van bestuur of de algemene vergadering van de inrichtende macht. De Regering kan een afwijking van deze bepaling toestaan wanneer alle personeelsleden van rechtswege lid zijn van de inrichtende macht.

De vertegenwoordigers bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1° ° en 4°, moeten verplicht minstens een halftijdse opdracht hebben in de school. § 3. De vertegenwoordigers van de leerlingen worden in hun midden verkozen, nadat de kandidaten opgeroepen werden, hetzij door alle leerlingen van de school, hetzij door alle leerlingen van het secundair niveau van de school, hetzij door alle leerlingen van de derde en de vierde Raad van het secundair onderwijs.

Het mandaat mag noch nadelen noch voordelen meebrengen voor degene die het uitoefent.

De keuze tussen de drie modaliteiten bepaald in lid 1, valt onder de bevoegdheid van de inrichtende macht die haar ook kan afvaardigen. § 4. In het basisonderwijs kan de inrichtende macht, op voorstel van ten minste twee derde van de leden van de participatieraad, beslissen de participatieraad open te stellen voor afgevaardigden van de leerlingen, hetzij permanent, hetzij tijdelijk. § 5. Indien er binnen de school een oudervereniging bestaat die lid is van een van de verenigingen die de ouders vertegenwoordigen en van verenigingen van ouders van leerlingen bedoeld in artikel 1.6.6-1, wordt de verkiezingsorganisatie voor de vertegenwoordigers van de ouders geregeld door deze organisatie.

Anders wordt de eerste algemene vergadering van de ouders gehouden op initiatief van de inrichtende macht of haar afgevaardigde.

In het ene zowel als in het andere geval verkiest de algemene vergadering van de ouders haar vertegenwoordigers bij middel van een geheime stemming. De samenroeping en de notulen van elke algemene vergadering worden aan alle ouders meegedeeld. Alle ouders aanwezig tijdens de algemene vergadering kunnen deelnemen aan de stemming en zich zonder andere voorwaarden kandidaat stellen.

De vertegenwoordigers van de ouders bedoeld in paragraaf 1, lid 3, kunnen deel uitmaken noch van de Raad van bestuur, noch van de algemene vergadering van de inrichtende macht, noch lid zijn van het personeel van de inrichting. De Regering kan een afwijking toestaan op deze beschikking wanneer alle ouders leden van rechtswege zijn van de inrichtende macht. § 6. Het werklieden- en administratief personeel verkiest zijn vertegenwoordiger. § 7. De verkozen leden die de leerkrachten vertegenwoordigen en de leden die het sociaal, cultureel en economisch milieu vertegenwoordigen, oefenen een vernieuwbaar mandaat van vier jaar uit.

De verkozen leden die de ouders en de leerlingen vertegenwoordigen, oefenen een vernieuwbaar mandaat van twee jaar uit.

Elk lid dat niet meer aan de voorwaarden voor verkiesbaarheid voldoet, wordt vervangen overeenkomstig de nadere regels bepaald door het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 1.5.3-3, § 3.

Wanneer voor een bepaalde categorie het aantal kandidaten het aantal te begeven posten niet overschrijdt, dan zijn de kandidaten ambtshalve verkozen. § 8. De participatieraad mag leden coöpteren die een adviserende stem hebben. Deze laatsten mogen niet hoger zijn in aantal dan dat toegekend aan elk van de categorieën bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1°, 2°, 3°.

Art.1.5.3-3. § 1. De participatieraad komt ten minste vier keer per jaar samen. Hij moet samengeroepen worden met een vraag van ten minste de helft van zijn leden, gericht aan de voorzitter.

De vertegenwoordigers van de verschillende categorieën van de participatieraad moeten vergaderingen organiseren van hun mandanten, teneinde de problemen die worden opgeworpen tijdens de participatieraad te bespreken.

De inrichtende macht of haar afgevaardigde wijst de voorzitter aan van de participatieraad. § 2. De participatieraad streeft ernaar zijn adviezen bij consensus te geven.

Bij gebreke daaraan, wordt in het officieel onderwijs het advies uitgebracht met een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden, voor zover de meerderheid voorhanden is: 1° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 2; 2° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3 en 4, waarbij de onthoudingen niet geldig zijn bij de telling van de stemmen.

Bij gebreke daaraan, wordt in het vrij onderwijs het advies uitgebracht met een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden, voor zover de meerderheid voorhanden is: 1° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 2; 2° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3, 2°, 3° en 4°, en lid 5; 3° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 2, lid 1, 2°, waarbij de onthoudingen niet geldig zijn bij de telling van de stemmen.

Wordt er geen consensus bereikt, kan elke categorie bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1 een minderheidsnota indienen. § 3. De participatieraad bepaalt zijn huishoudelijk reglement en legt het ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht. Afdeling II. - Afgevaardigden van leerlingen

Art.1.5.3-4. De afgevaardigden van de leerlingen worden verkozen in het vijfde en zesde jaar van de lagere school, alsook in het secundair onderwijs.

In het type 2 van het gespecialiseerd basisonderwijs en in vorm 1 van het gespecialiseerd secundair onderwijs alsook in het gespecialiseerd onderwijs voor leerlingen met meerdere handicaps, voor leerlingen met autisme, voor afatische of dysfatische leerlingen of voor leerlingen met een ernstige lichamelijke handicap, is het de directeur of de inrichtende macht die een klasafgevaardigde moet aanstellen uit de leerlingen van de betrokken klassen.

Art.1.5.3-5. De inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalt de verkiezingsmodaliteiten van afgevaardigden van leerlingen en erkent het bestaan van leerlingenraden.

De bepalingen bedoeld in lid 1 voorzien inzonderheid in een verkiezing van de afgevaardigden van leerlingen en hun plaatsvervangers door hun medeleerlingen, bij het begin van elk schooljaar, binnen elke klas.

Art.1.5.3-6. § 1. Er bestaat een leerlingenraad voor leerlingenvertegenwoordigers: 1° uit het vijfde en zesde jaar van de lagere school;2° uit de lagere Raad van het secundair onderwijs;3° uit de hogere Raad van het secundair onderwijs. De leerlingenraad is een praatgroep waar problemen in verband met de school of met bepaalde klassen worden behandeld.

Deze Raad heeft als taak vragen, verzoeken, advies en voorstellen van leerlingen over het leven op school te centraliseren en door te geven aan de participatieraad, de directeur en de inrichtende macht. Hij heeft ook als taak de leerlingen uit de verschillende klassen te informeren over de antwoorden van de participatieraad, de directeur en de inrichtende macht. § 2. Elke leerlingenraad stelt zijn eigen huishoudelijk reglement op.

Hij komt minstens zes keer per jaar samen. § 3. Alle leerlingenraden komen minstens één keer per jaar samen om prioritaire vragen te bespreken en, in voorkomend geval, de afgevaardigden van leerlingen te verkiezen die zetelen in de participatieraad.

Art.1.5.3-7. Voor elke categorie bedoeld in artikel 1.5.3-6, § 1, lid 1, worden minstens twee leden van het pedagogisch team aangesteld als begeleiders van het "Leerlingenraad"-project.

Zij zijn, als deskundige, aanwezig op de vergaderingen van de leerlingenraad van de studiejaren waarin ze actief zijn.

Art.1.5.3-8. In afwijking van de bepalingen van artikel 1.5.3-4 tot 1.5.3-7, wanneer het aantal leerlingen uit het vijfde en zesde jaar van de lagere school dat is ingeschreven in de school of in de vestiging minder bedraagt dan 15, organiseert de inrichtende macht of haar afgevaardigde de deelname van de leerlingen volgens de nadere regels aangepast aan dit lager aantal leerlingen.

Art.1.5.3-9. De opleiding tot leerlingenafgevaardigde of tot bemiddelaar voor medeleerlingen is bedoeld om een positieve dynamiek te creëren en democratische praktijken binnen de school te implementeren.

Art.1.5.3-10. § 1. De Regering bepaalt de selectiecriteria voor aanbieders van opleidingen en bepaalt de lijst met aanbieders die gesubsidieerd kunnen zijn, met name op basis van hun expertise en een evenwichtige verdeling ervan. § 2. Zoals na een oproeping voor kandidaten selecteert zij op voorstel van de Commissie bedoeld in paragraaf 3, die scholen waarvan vertegenwoordigers worden toegelaten tot de opleiding bedoeld in artikel 1.5.3-9, met aandacht voor een juiste verdeling tussen de netwerken en met voorrang voor scholen die nog niet hebben deelgenomen aan deze opleiding.

Zij bepaalt de selectiecriteria voor de kandidaturen van scholen. § 3. Er wordt een Selectiecommissie opgericht voor de kandidaturen bedoeld in paragraaf 2.

Deze wordt samengesteld, met inachtneming van een evenwicht tussen de karakters, uit zeven vertegenwoordigers voorgesteld door de federaties van inrichtende machten, één vertegenwoordiger voorgesteld door Wallonie-Bruxelles Enseignement, alsook uit de directeur-generaal van verplicht onderwijs -of zijn afgevaardigde, die de Commissie voorzit.

De Regering stelt de leden aan en bepaalt de werkingsmodaliteiten.

Het secretariaat van de Commissie wordt verzorgd door de diensten van de Regering. Afdeling III. - Ouderverenigingen

Art.1.5.3-11. Er kan een oudervereniging worden opgericht door de ouders van een kleuterschool, een lagere school, een basisschool of een secundaire school.

De oudervereniging groepeert uitsluitend ouders van regelmatig ingeschreven leerlingen.

Art.1.5.3-12. De oudervereniging past binnen het kader van het pedagogisch project van de school.

Ze heeft als opdracht de betrekkingen tussen de ouders van leerlingen en het geheel van de onderwijsgemeenschap te vergemakkelijken, in het belang van alle leerlingen, hun succes en hun ontwikkeling met inachtneming van de rechten en plichten van iedereen.

De oudervereniging organiseert een passieve en actieve wacht om alle ouders van leerlingen zo objectief mogelijk te informeren Art.1.5.3-13. § 1. Bij gebrek aan initiatief van de ouders van een school, organiseert de inrichtende macht of haar afgevaardigde elk jaar vóór 1 november een eerste algemene vergadering van ouders met het oog op de oprichting van de oudervereniging in functie van de verplichtende regels die eigen zijn aan de school of volgens de bestaande praktijken. De samenwerking van de participatieraad en de vereniging die de ouders van leerlingen vertegenwoordigt en ouderverenigingen zal worden vereist in het kader van deze benaderingswijze. § 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde roept ten minste één keer per jaar een algemene vergadering van ouders van de schoolinrichting bijeen. Deze vergadering zal vóór 1 november georganiseerd moeten worden. Tijdens deze vergadering zullen in het bijzonder de rol en de werking van de participatieraad en de rol van de oudervereniging aan bod komen.

Deze algemene vereniging van ouders kan worden kan gelijkgesteld worden met de algemene vergadering van ouders die ten doel heeft de vertegenwoordigers van de ouders binnen de participatieraad te verkiezen, zoals bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 5. § 3. Elke ouder van een minderjarige of meerjarige leerling, is van rechtswege lid van de oudervereniging van de school waar de leerling regelmatig ingeschreven is.

Art.1.5.3-14. § 1. Het comité van de oudervereniging vertegenwoordigt de oudervereniging tussen twee algemene vergaderingen van ouders. Het is samengesteld uit minstens drie leden, verkozen bij geheime stemming voor een hernieuwbare periode van maximaal twee jaar, uit en door de ouders van leerlingen die lid zijn van de oudervereniging en die in algemene vergadering bijeenkomen. Het comité bepaalt zijn huishoudelijk reglement tijdens zijn eerste vergadering.

Om de onafhankelijkheid van de debatten binnen het comité te garanderen, mogen geen enkel van de volgende personen lid zijn van het comité: 1° de leden van de inrichtende macht;2° de leden van de directie;3° de leden van het opvoedkundig personeel;4° alle andere personeelsleden. Er kan worden afgeweken van lid 2, 1° wanneer alle ouders leden van rechtswege zijn van de inrichtende macht.

De ouders die verkozen worden binnen de participatieraad kunnen deel uitmaken van het comité voor de oudervereniging. § 2. Het comité van de oudervereniging heeft de volgende opdrachten: 1° ten minste één keer per jaar, samen met de directie van de school, een algemene vergadering van ouders organiseren;2° vergaderingen van ouders organiseren om inzonderheid de vragen gesteld door de participatieraad te bespreken;3° informatie verspreiden tussen de ouders van leerlingen van de school en hun mogelijke representatieve organen;4° de ouders van de leerlingen van de school aanzetten om actief deel te nemen zodat ze volledig een actieve en verantwoordelijke rol kunnen spelen binnen de school van hun kinderen;5° op eigen initiatief adviezen en/of voorstellen geven aan de betrokken spelers. § 3. Wordt geacht aftredend te zijn het lid van het comité of de vertegenwoordiger dat/die geen kind meer heeft dat regelmatig ingeschreven is in de school. Elk aftredend lid van het comité wordt vervangen op de volgende algemene vergadering overeenkomstig paragraaf 1. § 4. Opdat de oudervereniging erkend zou worden tot lid van een representatieve organisatie van ouders van leerlingen bedoeld in artikel 166-1, moeten haar statuten of werkingsregels overeenstemmen met dit Wetboek en met de statuten van de betrokken gemeenschapsorganisatie. § 5. De oudervereniging die in algemene vergadering bijeenkomt, verkiest ook, indien nodig, voor twee jaar een vertegenwoordiger die belast wordt met de betrekkingen met de betrokken representatieve organisatie van ouders van leerlingen, en een plaatsvervanger. Het comité heeft als opdracht de representatieve organisatie waartoe het behoort, te informeren over deze aanstelling.

Art.1.5.3-15. § 1. De inrichtende macht zorgt voor de terbeschikkingstelling van de infrastructuur en het materiaal aan de oudervereniging die vereist zijn voor de uitvoering van haar opdrachten zonder de goede werking van de school te benadelen en volgens de nadere regels afgesproken tussen het comité van de oudervereniging en de inrichtende macht of haar afgevaardigde, inzonderheid inzake de overeenkomst en de verzekering wat betreft de bezetting van lokalen. § 2. Het comité van de oudervereniging moet zich bekend kunnen maken aan alle ouders van leerlingen van de school. Daartoe zullen de persoonsgegevens van de leden van het comité bij het begin van het schooljaar door de directeur aan alle ouders meegedeeld worden.

In elke school zal de oudervereniging over een aanplakbord kunnen beschikken, in een plaats die gemakkelijk toegankelijk is voor de ouders met eventueel de namen en persoonsgegevens van de leden van het comité voor de oudervereniging. § 3. De Regering, de diensten van de Regering en de inrichtende machten zullen de omzendbrieven en richtlijnen in verband met de ouderverenigingen duidelijk identificeren.

Het comité van de oudervereniging heeft toegang tot deze documenten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn opdrachten onder dezelfde voorwaarden als de andere partners van de onderwijsgemeenschap. De inrichtende macht of haar vertegenwoordiger binnen de school wordt verzocht deze documenten tijdig te bezorgen. § 4. De inrichtende macht of haar afgevaardigde zullen zorgen voor de verspreiding van documenten van de oudervereniging die duidelijk geïdentificeerd moeten worden als documenten uitgaande van de oudervereniging.

De nadere regels voor deze verspreiding zullen worden bepaald in overleg met de inrichtende macht of haar afgevaardigde en het comité van de oudervereniging.

Elke beslissing tot weigering van verspreiding van documenten uitgaande van de oudervereniging die genomen wordt door de inrichtende macht moet gemotiveerd worden tegenover de oudervereniging.

De inhoud van de documenten verspreid door de oudervereniging moet inzonderheid de bepalingen betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer naleven en moet elke propaganda voor een politieke partij, elke handelsactiviteit of elk gedrag behorende tot de oneerlijke concurrentie tussen de scholen verbieden overeenkomstig artikel 1.7.3-3. In de betrokken scholen moet zij de verplichtingen die verband houden met de neutraliteit bepaald onder Titel 7, Hoofdstuk 4, van dit Wetboek respecteren.

TITEL VI. - Beheer van het onderwijssysteem HOOFDSTUK I. - Sturing van het onderwijssysteem Afdeling I. - Sturingscommissie

Art.1.6.1-1. Er wordt een Sturingscommissie opgericht voor het basis- en secundair onderwijs.

De opdrachten, de werking en de samenstelling van de Sturingscommissie worden bepaald door het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap. Afdeling II. - De cel voor coördinatiebemiddeling

Art.1.6.1-2. § 1. Binnen het Ministerie wordt een cel voor coördinatiebemiddeling opgericht die bestaat uit: 1° de ambtenaar-generaal belast met de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde;2° de coördinerende inspecteur-generaal van de algemene inspectiedienst of zijn afgevaardigde;3° de coördinerende afgevaardigde. De cel voor coördinatiebemiddeling: 1° voert de coördinatie tussen de algemene inspectiedienst en de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra, alsook de coördinatie tussen beide hiervoor genoemde algemene diensten en de diensten en directies binnen de algemene directie voor begeleiding van het onderwijssysteem;2° oefent de opdrachten uit die aan haar werden toevertrouwd met het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst;3° oefent de opdrachten uit die aan haar werden toevertrouwd met het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;4° oefent elke andere taak uit die aan haar werden toevertrouwd door de Regering. § 2. De cel voor coördinatiebemiddeling stelt haar eigen huishoudelijk reglement op. Dit wordt goedgekeurd door de Regering. Het stelt ten minste dat: 1° de ambtenaar belast met de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde optreedt als voorzitter en de agenda bepaalt;2° de cel voor coördinatiebemiddeling komt minstens één keer per maand samen, behalve tijdens de maanden juli en augustus, en bepaalt de andere regels voor spoedoverleg, inzonderheid in geval van specifieke onderzoeks- en toezichthoudende opdrachten;3° de beslissingen worden genomen met naleving van de consensusregeling;4° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 2°, zetelt de coördinerende afgevaardigde van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra of zijn afgevaardigde als waarnemer;5° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 3°, zetelt de coördinerende inspecteur-generaal van de algemene inspectiedienst of zijn afgevaardigde als waarnemer;6° als de cel voor coördinatiebemiddeling een taak die verband houdt met de artikelen 4, § 2 en 5, 5, § 2, 3, en 8, 6, § 1 en 4, en 7, § 2 en 5, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst, nodigt ze de directeur van de directie voor educatieve standaards en evaluaties alsook de ambtenaar-generaal belast met de algemene dienst voor analyses en prospecties uit om te zetelen als waarnemers;7° als de cel voor coördinatiebemiddeling een taak die verband houdt met artikel 5, § 1, 5 en 7, § 1, 4, van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, nodigt ze de directeur van de directie voor educatieve standaards en evaluaties alsook de ambtenaar-generaal belast met de algemene dienst voor analyses en prospecties uit om te zetelen als waarnemers. HOOFDSTUK II. - Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern en programmacommissies Afdeling I. - Commissie voor referentiesystemen en programma's van de

gemeenschappelijke kern Art.1.6.2-1. § 1. Er wordt een commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern opgericht. § 2. Wat de referentiesystemen betreft, zorgt de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern: 1° voor de goede toepassing van het handvest van de referentiesystemen bedoeld in artikel 1.4.4-1, § 3, inzonderheid de naleving van de verwachte kwaliteiten en de studierichtingen bepaald door deze laatste; 2° voor de coherentie van de referentiesystemen onder elkaar, tegelijkertijd verticaal (tussen jaren en niveaus) en horizontaal (tussen domeinen en vakken);3° ervoor dat de leerinhouden en de verwachte competenties die de beheersingsniveaus bepalen, voor elk domein en vak worden bepaald;4° ervoor zorgen dat de transversale en interdisciplinaire benaderingen van de gemeenschappelijke kern, effectief door de werkgroepen worden behandeld;5° voor het realisme, de leesbaarheid, de precisie en de begrijpelijkheid van de referentiesystemen voor de verschillende gebruikers en de motivering van de gemaakte keuzes;6° voor de instelling van de leescomités in verband met elke werkgroep voor de uitwerking van de referentiesystemen; 7° voor de naleving van de vrijheid van de inrichtende machten inzake pedagogische methodes bedoeld in artikel 1.5.1-1.

De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern oefent een arbitragerol uit voor mogelijke geschillen binnen de werkgroepen of onder hen.

Wanneer de werkgroepen belast met het opstellen van voorstellen van referentiesystemen na hun werkzaamheden deze voorstellen voor referentiesystemen overmaken aan de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern, kan de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern die wijzigingen aanbrengen die zij noodzakelijk acht alvorens de voorstellen voor referentiesystemen door te sturen naar de Regering samen met haar advies erover. De commissie voor referentiesystemen motiveert in haar advies de aan de oorspronkelijke voorstellen van de werkgroepen aangebrachte wijzigingen.

De voorzitter van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern brengt aan het Parlement verslag uit over de voortgang van de werken van de werkgroepen als het Parlement hierom vraagt. § 3. Wat de programma's betreft, controleert de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern of de studieprogramma's het mogelijk maken de verwachte competenties te halen zoals bepaald in de referentiesystemen voor initiële competenties en de gemeenschappelijke kern bedoeld in Titel 4, Hoofdstuk 2.

Ze controleert, voor het gespecialiseerd onderwijs van vorm 4, of de studieprogramma's het voor leerlingen met specifieke behoeften mogelijk maken op een optimale manier te evolueren.

De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern oefent geen controle uit op de pedagogische methoden.

Art.1.6.2-2. De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern wordt voorgezeten door de administrateur-generaal van het Algemeen Bestuur Onderwijs of een persoon aangesteld door hem.

Ze is als volgt samengesteld: 1° een vertegenwoordiger van de Minister;2° twee vertegenwoordigers van de Algemene Inspectiedienst in de persoon van de inspecteur-generaal van het basisonderwijs en van de inspecteur-generaal van het secundair onderwijs; 3° twee leden van de algemene directie van de sturing van het onderwijssysteem, die ook lid zijn van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1; 4° zeven vertegenwoordigers van de inrichtende machten waaronder: a) drie vertegenwoordigers van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 3° ; b) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 4° ; c) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 1° ; d) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 2° ; e) één vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles - Enseignement; 5° vijf deskundigen afkomstig uit inrichtingen van het hoger onderwijs met een ervaring of een bekwaamheid inzake schoolcurricula of in één van de domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3, 1° tot 5°.

De leden bedoeld in lid 2, 5°, worden aangesteld op voorstel van de Minister.

De leden van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern worden aangesteld op voorstel van de Regering. Met uitzondering van de deskundigen, wordt voor elk werkend lid ook een plaatsvervangend lid aangesteld.

De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern mag haar werkzaamheden organiseren door specifieke werkgroepen op te richten.

Art.1.6.2-3. De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern legt haar eigen werkingsregels vast, met inachtneming van de nadere regels opgesteld door de Regering en onverminderd artikel 1.4.4-2.

De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern mag op eigen initiatief leescomités instellen.

Wanneer de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern advies uitbrengt over een programma, neemt ze beslissingen met een tweederdemeerderheid. De leden bedoeld in artikel 1.6.2-2, lid 2, 4°, nemen niet deel aan deze besluitvorming. Ze mogen wel, indien ze dat wensen, worden gehoord als adviseurs. Afdeling II. - Programmacommissies

Art.1.6.2-4. Er wordt een programmacommissie opgericht voor de overgangsafdeling van de hogere Raad van het gewoon secundair onderwijs, een programmacommissie voor de kwalificatieafdeling van de hogere Raad van het gewoon secundair onderwijs en een programmacommissie voor het gespecialiseerd onderwijs.

De programmacommissies controleren of de studieprogramma's van die aard zijn dat ze het mogelijk maken de verwachte competenties zoals vastgelegd in de respectieve referentiesystemen te halen.

De programmacommissies oefenen geen controle uit op de pedagogische methodes.

Art.1.6.2-5. Elke programmacommissie omvat: 1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;2° twee vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;3° een afgevaardigde van het Algemeen Bestuur Onderwijs, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal onderwijs die de commissie voorzit. De mandaten hebben een duur van vier jaar. Ze zijn hernieuwbaar.

Art.1.6.2-6. Elke programmacommissie legt haar eigen werkingsregels vast, met inachtneming van de nadere regels vastgelegd door de Regering. De adviezen van de programmacommissies worden aangenomen met een tweederdemeerderheid. HOOFDSTUK III. - Externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd Afdeling I. - Definities en doelstellingen

Art.1.6.3-1. En externe evaluatie die niet met een getuigschrift wordt bekrachtigd betreft ofwel de leerlingen van alle scholen, ofwel een representatieve steekproef van de leerlingen van de Franse Gemeenschap.

De scholen worden ertoe gehouden hun leerlingen te onderwerpen aan de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift en die hen betreffen.

Art.1.6.3-2. De externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift hebben betrekking op de beheersing van de kennis, knowhow en competenties zoals bepaald in de artikelen 1.4.2-2, 1.4.3-1 en 1.4.3-2.

Art.1.6.3-3. De externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift geven informatie over het bevorderingsniveau van de leerlingen waarbij minstens één van de volgende doelstellingen wordt nagestreefd: 1° het mogelijk maken voor elk pedagogisch team om de doeltreffendheid van zijn acties te waarderen door de verworven kennis van zijn leerlingen vast te stellen ten aanzien van de verwachte jaarlijkse competenties en door de resultaten van haar leerlingen te situeren ten aanzien van de globale resultaten van de leerlingen van alle scholen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en, in voorkomend geval, op vraag van de inrichtende macht bij de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst ten aanzien van de resultaten geleverd door de sociaaleconomische index in kwartiel;2° het mogelijk maken om ook de doeltreffendheid van deze actie te waarderen op het niveau van elke zone;3° de overheden en het geheel van actoren in te lichten over de verworven kennis van de leerlingen van een studiejaar of van een bepaalde leeftijd die naar het geheel van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen gaan;4° de overheden en het geheel van de actoren in te lichten over de evolutie van de verworven kennis van een groep leerlingen op verschillende ogenblikken van het studieprogramma. Art.1.6.3-4. Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 1.6.3-14, § 1, lid 5, worden de resultaten van de leerlingen en van de schoolinrichtingen voor de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, anoniem gehouden behalve voor de betrokken school, de steun- en begeleidingsdiensten en de algemene sturingsdienst voor scholen en de PMS-centra, onverminderd de hierna vermelde bepalingen bedoeld in artikel 1.6.3-15, § 2.

Het is verboden dit te vermelden, inzonderheid voor doeleinden inzake reclame of concurrentie tussen scholen.

De resultaten behaald bij de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, mogen geen aanleiding geven tot een rangschikking van leerlingen of scholen, behalve voor de behoeften die het resultaat zijn van de toepassing voor de diensten van de Regering van de decretale of reglementaire bepalingen.

De leden van de algemene inspectiedienst, de leden van de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra, de ambtenaren van het Algemeen Bestuur Onderwijs, de leden van de steun- en begeleidingscellen, de personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten kennen van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, zijn daartoe gehouden tot het beroepsgeheim. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3. Afdeling II. - Organisatie

Art.1.6.3-5. § 1. Wat betreft de gemeenschappelijk kern bepaald in artikel 1.2.1-5, worden de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift georganiseerd voor alle leerlingen van het derde en vijfde jaar van het basisonderwijs, over de beheersing van het en het produceren van geschreven stukken en wiskundige en wetenschappelijke basiskennis, alsook, in het vijfde jaar van het basisonderwijs, over andere domeinen bepaald door de Regering waaronder die opgenomen in artikel 1.4.2-3.

De Regering bepaalt de maturiteitsgraden alsook de vormen van het gespecialiseerd onderwijs die betrokken zijn bij de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift zoals bedoeld in lid 1.

Door de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift zal ervoor gezorgd worden dat de evolutie van de beheersing van dezelfde kennis, knowhow en competenties wordt beoordeeld op de bedoelde diverse ogenblikken van de schooljaren.

Op basis van een advies uitgebracht door de evaluatiecommissie ingericht door artikel 1.6.4-1 kan de Regering beslissen om één of meer bijkomende externe evaluaties te organiseren die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift. § 2. Wat betreft de hogere Raad van het secundair onderwijs bedoeld in artikel 1.2.1-6, stelt de Regering, om de drie jaar, op voorstel van de evaluatiecommissie ingericht door artikel 1.6.4-1, een driejarenplan vast met betrekking tot de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, dat de planning bevat van alle externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift en die op dat gebied georganiseerd worden en maakt een onderscheid tussen: 1° externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, die betrekking hebben op alle scholen en op een representatieve steekproef;2° de bedoelde domeinen van bekwaamheden alsook de betrokken studiejaren of leeftijdscategorieën;3° in voorkomend geval de bedoelde types en vormen van gespecialiseerd onderwijs. Het driejarenplan van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, houdt rekening met de volgende prioritaire assen: 1° elk jaar wordt minstens één externe evaluatieproef georganiseerd die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift;2° één externe evaluatieproef die betrekking heeft op de beheersing van het lezen wordt minstens één keer tijdens de driejaarlijkse cyclus georganiseerd. Wat betreft de moderne talen worden de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, georganiseerd volgens de volgende nadere regels: 1° om de drie jaar wordt een externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, georganiseerd voor alle leerlingen van het vierde jaar van het secundair onderwijs over de eerste moderne taal; 2° na advies van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1, kan de Regering beslissen om een of meer bijkomende externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift te organiseren over de beheersing van de tweede moderne taal en, in voorkomend geval, de derde gestudeerde moderne taal; 3° in het kader van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift bedoeld in het eerste lid, zijn specifieke proeven bedoeld voor leerlingen die taalbadonderwijs volgens zoals bedoeld in Titel 8, Hoofdstuk 3, van dit Boek. § 3. De leerlingen worden onderworpen aan externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift zoals bedoeld in paragraaf 1 en 2, met uitzondering van die georganiseerd op het einde van het zesde jaar van het basisonderwijs, tussen 1 en 31 oktober van hetzelfde schooljaar.

Alle betrokken leerlingen worden op dezelfde datum onderworpen aan de evaluaties bedoeld in lid 1.

Art.1.6.3-6. § 1. Voor het ontwerpen van elke externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, wordt een werkgroep opgericht die als volgt wordt samengesteld: 1° de voorzitter van de evaluatiecommissie of zijn afgevaardigde, die de werkgroep voorzit;2° een universitair of interuniversitair onderzoeksteam;3° vier leden van de algemene inspectiedienst aangewezen door de Regering op voorstel van de administrateur-generaal van het Onderwijs;4° zes leerkrachten die zorgen voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht tijdens het studiejaar waarop de evaluatie betrekking heeft, aangewezen door de Regering op voorstel, wat betreft het gesubsidieerd onderwijs, van de federaties van inrichtende machten en na toestemming van hun inrichtende macht en, wat betreft het georganiseerd onderwijs, van Wallonie-Bruxelles Enseignement;5° een of meer leden van de steun- en begeleidingscellen aangewezen door de Regering op voorstel van Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van inrichtende machten waaronder ze vallen. Wat betreft het lager onderwijs worden de leerkrachten bedoeld in lid 1, 4°, als volgt verdeeld: drie leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het gesubsidieerd officieel onderwijs zorgen, twee leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vrij onderwijs zorgen en één leerkracht die voor zijn volledige of gedeeltelijke opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs zorgt.

Wat betreft het secundair onderwijs worden de leerkrachten bedoeld in lid 1, 4°, als volgt verdeeld: één of twee leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het gesubsidieerd officieel onderwijs zorgen, drie leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vrij onderwijs zorgen en één of twee leerkrachten die voor zijn volledige of gedeeltelijke opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs zorgt.

Deze leerkrachten zijn belast met een opdracht in de zin van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs.

De Regering bepaalt de nadere regels voor de detachering van leerkrachten die deelnemen aan de werkgroepen belast met externe evaluaties die niet worden bekrachtig met een getuigschrift.

Wat betreft het lager onderwijs worden de leden bedoeld in lid 1, 5°, als volgt verdeeld: drie leden uit de steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd officieel onderwijs, twee leden uit een steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en één lid uit de steun- en begeleidingscel van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.

Wat betreft het secundair onderwijs worden de leden bedoeld in lid 1, 5°, als volgt verdeeld: één of twee leden uit de steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd officieel onderwijs, drie leden uit een steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en één of twee leden uit de steun- en begeleidingscel van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.

Indien Wallonie-Bruxelles Enseignement of een federatie van inrichtende machten geen vertegenwoordiger(s) voorstelt die het moet voorstellen, wordt toch aangenomen dat de werkgroep correct is samengesteld.

Het secretariaat van de werkgroep wordt verzekerd door een ambtenaar van het Algemeen Bestuur Onderwijs. § 2. De leerkrachten belast met een opdracht zoals bepaald in paragraaf 1 van dit artikel worden hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering.

Art.1.6.3-7. Elke werkgroep, wat betreft de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast is, heeft als volgende opdrachten: 1° de organisatie van de proef met het oog op de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift;2° het ontwerp van de informatie betreffende de voormelde proef;3° de omschrijving van de instructies voor het afnemen en verbeteren van de proef;4° het opstellen van een sociaal-culturele vragenlijst bestemd voor de leerling en van een vragenlijst betreffende de pedagogische praktijken bestemd voor de leerkracht;5° het opstellen van een document met didactische pistes die verband houden met de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift. Art.1.6.3-8. De leden van de werkgroepen en de universitaire onderzoeksteams alsook elke andere persoon die bij deze werkzaamheden betrokken is, zijn tot de striktste geheimhouding gehouden wat betreft de inhoud van de proeven, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

Art.1.6.3-9. Het Algemeen Bestuur Onderwijs is belast met de organisatie van de proeven.

Art.1.6.3-10. De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende het afnemen behoort tot de verantwoordelijkheid van de directeur van de school. Deze is gehouden tot geheimhouding gehouden wat betreft de inhoud van de proeven tot op het moment dat ze worden afgenomen.

De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende de verbetering behoort tot de verantwoordelijkheid van elke inspecteur voor de scholen waar hij zijn opdrachten uitvoert.

In dit kader zorgt hij ervoor een verdeling te organiseren van de protocollen die ingevuld worden door de leerlingen zodat een leerkracht de door de leerlingen waarvoor hij een opdracht heeft ingevulde protocollen niet moet verbeteren, noch, behoudens uitzonderlijke toestand, deze ingevuld door de leerlingen van een school waar hij zijn ambt uitoefent.

Alle betrokken leerkrachten verbeteren de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift.

Wanneer de leerkrachten aan de verbeteringen deelnemen, worden ze beschouwd als in dienstactiviteit te zijn.

De scholen maken de resultaten van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift van hun leerlingen over aan het Algemeen Bestuur Onderwijs volgens de door hem bepaalde nadere regels.

Art.1.6.3-11. § 1. De werkgroep wordt belast met het analyseren en voorstellen van de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast werd.

Deze voorstelling moet het mogelijk maken om zowel het niveau van beheersing van het geheel van de geëvalueerde kennis, knowhow en competenties te beoordelen als het niveau van beheersing van elke bekwaamheid, waarbij niet alleen het gemiddelde niveau maar ook de verspreiding van de resultaten onder de leerlingen en de scholen in aanmerking worden genomen.

Met deze voorstelling kan ook het beheersingsniveau dat door de leerlingen wordt bereikt, worden beoordeeld door rekening te houden met de specifieke kenmerken van het schoolpubliek.

Met deze voorstelling moet de bepaling bedoeld in artikel 1.6.3-14, § 1, lid 5 mogelijk worden.

Deze voorstelling mag in geen enkel geval de identificatie van de leerlingen of van de scholen toelaten. § 2. De werkgroep wordt belast met het opstellen van een document met didactische pistes die verband houden met de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast werd.

Dit document moet de pedagogisch teams helpen bij het analyseren van de antwoorden en geschriften van hun leerlingen tegenover onderdelen die deel uitmaken van de externe evaluatie die niet wordt bekrachtigd met een getuigschrift en bij het verbeteren van de beheersing van de geëvalueerde kennis, knowhow en competenties inzonderheid via de implementatie van activiteiten die het mogelijk maken de vastgestelde fouten te herstellen.

Art.1.6.3-12. De resultaten en analyse van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, worden door de voorzitters van de werkgroepen overgemaakt aan de voorzitter van de sturingscommissie. Afdeling III. - Verwerking van resultaten

Art.1.6.3-13. Het verslag en de analyse van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, worden door de voorzitter van de sturingscommissie overgemaakt aan de Regering.

Op basis van de resultaten van elke externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, brengt de sturingscommissie advies uit aan de Regering met, in voorkomend geval, de aanbevelingen die deze resultaten zouden kunnen verbeteren.

Art.1.6.3-14. § 1. Naast de resultaten van alle leerlingen samen alsook die van elk van hen, beschikt elke inrichtende macht en elke school over de globale resultaten van alle leerlingen van de Franse Gemeenschap die haar worden meegedeeld in de voorstelling bedoeld in artikel 1.6.3-11 door het Algemeen Bestuur Onderwijs en, in voorkomend geval, op vraag van de inrichtende macht bij de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, per sociaaleconomische index in kwartiel.

De personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift kennen, zijn daartoe tot beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

De mededeling van de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, wordt gevolgd door voorstellen in de vorm van pedagogische hulpmiddelen die ten doel hebben in te spelen op de vastgestelde moeilijkheden.

Elke inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgt ervoor dat de resultaten geanalyseerd en verwerkt worden met, in voorkomend geval, de hulp van de steun- en begeleidingsdienst van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of van de federaties van de inrichtende machten naargelang het geval. Het verwerken van de resultaten bestaat inzonderheid in het ontwikkelen en invoeren van pedagogische of organisatorische strategieën die deze resultaten zouden kunnen verbeteren.

Elke inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgt ervoor dat elke ouder toegang heeft tot de resultaten van het kind waarvoor hij verantwoordelijk is in vergelijking met de globale resultaten van alle leerlingen van de Franse Gemeenschap. § 2. De anonieme resultaten worden ook opgemaakt op het niveau van alle scholen van eenzelfde zone en overgemaakt aan de zoneraden.

Art.1.6.3-15. § 1. Elke school stelt de resultaten van haar leerlingen ter beschikking van de leden van de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra, de betrokken inspectiediensten en de betrokken steun- en begeleidingscel zodat deze, naast de globale resultaten van alle leerlingen van de Franse Gemeenschap, beschikken over alle resultaten van de leerlingen van elke school waar ze hun opdrachten uitoefenen.

De leden van de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra, de inspecteurs en adviseurs voor steun en begeleiding die de resultaten kennen van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, zijn daartoe tot het beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

De betrokken inspectiediensten en de adviseurs voor steun en begeleiding zorgen ervoor dat deze resultaten geïntegreerd worden in hun eigen onderzoek in het kader van hun respectieve evaluatieopdrachten betreffende het studieniveau en het niveau van de begeleiding. Ze verlenen hulp aan scholen bij het analyseren en verwerken van de resultaten. § 2. Wat betreft de mededeling van de resultaten van de leerlingen van scholen die een voor een beschouwd worden, heeft de mededeling aan de steun- en begeleidingsdienst slechts betrekking op de scholen die behoren tot ofwel het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, ofwel een inrichtende macht aangesloten bij een federatie van inrichtende machten. In dit geval wordt de mededeling onderworpen aan de toestemming van de inrichtende macht. De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de inrichtende macht deze toestemming meedeelt. Afdeling IV. - Maatregelen ter bescherming van de geheimhouding van de

inhoud van externe evaluaties die niet worden bekrachtigd met een getuigschrift Art.1.6.3-16. De leden van de diensten van de Regering en van de algemene inspectiedienst zijn gehouden aan het beroepsgeheim wat betreft de inhoud van de proeven voor externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd.

Ambtenaren die alle of een deel van de inhoud van deze proeven vrijgeven voor dat deze proeven zijn voltooid door de leerlingen, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering, plegen een misdrijf. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

Art.1.6.3-17. De directeur, de personeelsleden die werkzaam zijn in de scholen en, in voorkomend geval, het personeel met een vrijwilligerscontract dat prestaties levert in de scholen, zijn gebonden aan het beroepsgeheim wat betreft de inhoud van de externe proeven en alle informatie aan de hand waarvan deze toegankelijk zijn.

Bij een inbreuk op deze geheimhoudingsplicht wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

Art.1.6.3-18. Hij die, in strijd met de instructies en regels voor het afnemen van proeven, een verzegeld pakje met een of meer exemplaren van proeven opent voor gebruik ervan in het kader van deze proeven, wordt gestraft met dezelfde straffen als vastgelegd in artikel 460 van het Strafwetboek.

Hij die alle of een deel van de inhoud van de proeven, voor gebruik ervan in het kader van deze proeven, verbergt, ruilt of om niet ontvangt, bezit in om het even welke vorm, koopt, reproduceert of overdraagt op om het even welke manier zonder hiervoor de toelating te hebben van de Regering of zijn afgevaardigde, wordt gestraft met dezelfde straffen. HOOFDSTUK IV. - Evaluatiecommissie Art.1.6.4-1. Er wordt een evaluatiecommissie opgericht die belast is met: 1° het coördineren en verzorgen van de overeenstemming van de externe evaluaties die al dan niet worden bekrachtigd met een getuigschrift, en de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 1.4.4-4; 2° het garanderen van de briefwisseling over de evaluaties en referentiesystemen;3° het opstellen van een globale planning voor de externe evaluaties, rekening houdend met internationale evaluaties;4° het harmoniseren van de nadere regels voor het afnemen van externe proeven die bekrachtigd worden met een getuigschrift in scholen, met inbegrip van het organiseren (of niet) van een tweede sessie;5° het voorstellen aan de Regering van raamdocumenten voor evaluaties;6° het valideren van evaluatievoorwerpen en controleren of deze geschikt zijn aan de hand van de raamdocumenten; 7° het sturen van de werkgroepen belast met het ontwerpen van de externe evaluaties of proevenreeksen bedoeld in artikel 1.4.4-4.

De raamdocumenten bedoeld in lid 1, 5°, vermelden, voor elk evaluatievoorwerp: 1° het beoogde doel, het doelpubliek, de aard van de proef en de vorm ervan;2° de samenstelling van de werkgroep belast met het ontwerpen van de evaluatie;3° de planning van het afnemen van deze voorwerpen in het curriculum;4° het te respecteren schema. Art.1.6.4-2. De evaluatiecommissie wordt voorgezeten door de administrateur-generaal van het Algemeen Bestuur Onderwijs of een persoon aangesteld door hem. Volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels bevat ze de volgende vertegenwoordigers van: 1° de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem;2° de algemene inspectiedienst;3° de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern en programmacommissies;4° Wallonie-Bruxelles Enseignement en federaties van inrichtende machten van onderwijs;5° de Regering;6° de academische wereld gespecialiseerd in algemene pedagogie of docimologie. Art.1.6.4-3. De Regering legt de nadere regels voor de werking van de evaluatiecommissie vast. HOOFDSTUK V. - Onderhandelingen tussen de Regering en de inrichtende machten Art.1.6.5-1. De fundamentele onderwijshervormingen zijn het voorwerp van voorafgaande onderhandelingen tussen de Regering, Wallonie-Bruxelles Enseignement en de door de Regering erkende federaties van inrichtende machten.

Art.1.6.5-2. § 1. De Regering erkent als federatie van inrichtende machten elk orgaan dat voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° minstens 20 % van alle inrichtende machten uit de eerste drie van volgende categorieën doen aansluiten aan eenzelfde net met eenzelfde karakter: a) inrichtende machten die scholen voor basisonderwijs, gewoon lager en kleuteronderwijs organiseren;b) inrichtende machten die scholen voor gewoon secundair onderwijs organiseren;c) inrichtende machten die scholen voor gespecialiseerd onderwijs organiseren;d) inrichtende machten die scholen voor sociale promotie organiseren;e) inrichtende machten die PMS-centra organiseren;f) inrichtende machten die scholen voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan organiseren.2° minstens 10 % van de inrichtende machten doen aansluiten, binnen dit net en met dit karakter, in minstens twee provincies en in het arrondissement van het Brussel-Hoofdstad en dit, voor elk van de drie categorieën in elk van de drie bovengenoemde administratieve zones;3° de inrichtende machten die scholen inrichten waar minstens 20 % van de schoolbevolking van dit geheel bestaat uit leerlingen die school lopen in het basisonderwijs, gewoon lager en kleuteronderwijs, in scholen voor gewoon secundair onderwijs en scholen voor bijzonder onderwijs, binnen dit net en met dit karakter aansluiten. De Regering kan afwijken van de in het eerste lid bedoelde criteria op grond van een met voldoende redenen omkleed verzoek.

Zolang de federatie van inrichtende machten inrichtende machten van secundaire onderwijsscholen tot lid maakt, moeten voornoemde scholen bevatten die de overgangsafdeling en kwalificatieafdeling organiseren.

Een inrichtende macht die weigert zich aan te sluiten bij een federatie van inrichtende machten kan enkel in aanmerking worden genomen voor de erkenning van een andere federatie dan ten vroegste zes maanden na kennisgeving van deze weigering.

De Regering erkent minstens, desgevallend in afwijking van het eerste lid: 1° een federatie ter vertegenwoordiging van gesubsidieerde overheden die basisscholen, gewone en bijzondere kleuter- en lagere scholen, bijzondere secundaire scholen en secundaire kunstscholen met beperkt leerplan organiseren;2° een federatie ter vertegenwoordiging van gesubsidieerde overheden die gewone secundaire scholen organiseren;3° een federatie ter vertegenwoordiging van de inrichtende machten van het confessioneel vrij onderwijs;4° een federatie ter vertegenwoordiging van de inrichtende machten van het niet-confessioneel vrij onderwijs. § 2. Opdat een federatie door de Regering erkend zou worden: 1° moet de federatie samenhang vertonen met het educatief en pedagogisch project van een inrichtende macht die lid wordt van deze federatie en met het educatief project en de hoofdlijnen van deze federatie;2° moet de federatie: a) voorzien in zijn statuten dat de algemene vergadering is samengesteld uit: - minstens 80 % aangesloten inrichtende machten of vertegenwoordigers gekozen in hun midden door verschillende inrichtende machten; - hoogstens 20 % door de eerste groep gecoöpteerde leden; b) voorzien in zijn statuten dat de algemene vergadering beslissingen neemt omtrent de wijzigingen aan de statuten, de vaststelling van het eventueel lidgeld bedoeld in artikel 1.6.5-5 en de aanstelling van de Raad van bestuur, welke zetelt voor een hernieuwbare periode van maximaal zes jaar; c) instaan voor de openbaarmaking van de informatie aan zijn leden alsook van de aansluitingsregels tot de federatie en de toegang tot de activiteiten, programma's en diensten die hij aanbiedt;d) bij de verzending van zijn verzoek om erkenning, een kopie van de toetredingsresoluties van de aangesloten inrichtende machten zenden naar de Regering, alsmede de namen en voornamen van de leden van de verschillende instanties van dit orgaan én een kopie van zijn statuten en reglementen en, vervolgens, zodra de erkenning is aangenomen, iedere wijziging aan deze verscheidene elementen.3° moet de Raad van bestuur van de federatie: a) bestaan uit een meerderheid van de leden die zijn gekozen uit diegenen bedoeld in het eerste streepje van voornoemd punt 2°, a), eerste streepje; b) voor een periode van maximaal zes jaar welke hernieuwbaar is, de personen aanduiden gemachtigd om, in zijn naam, de protocollen te tekenen welke gesloten worden na het overleg bedoeld in artikel 1.6.5-1. § 3. De erkenning wordt verleend voor een duur van zes jaar. § 4. De Regering trekt de erkenning in van die federaties van inrichtende machten die de in § 1 en 2 bepaalde voorwaarden niet langer naleven De Regering beslist over de procedure voor erkenning, voor weigering van erkenning en voor intrekking van erkenning.

De procedure bedoelt in lid 2 beschrijft ten minste: 1° dat de federatie uiterlijk op 15 november van het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar dat deze erkenning in werking is getreden, een verzoek indient bij de Regering;2° de nadere regels voor het indienen van het verzoek tot erkenning;3° de mogelijkheid voor de federatie om in beroep te gaan tegen een beslissing tot weigering of intrekking van een erkenning alsook de vormen en termijnen hiervan;4° de mogelijkheid voor de federatie om te worden gehoord tijdens een beroep;5° de termijnen waarbinnen de beslissingen moeten worden genomen over toekenning, weigering of intrekking van een erkenning. Art.1.6.5-3. Elke federatie van inrichtende machten wordt belast met een algemene opdracht voor vertegenwoordiging, coördinatie, ondersteuning en begeleiding van de inrichtende machten die aangesloten zijn of met wie ze een overeenkomst heeft afgesloten en dit volgens de in deze overeenkomst vastgelegde voorwaarden.

In het kader hiervan sluit elke federatie van inrichtende machten met de Regering de overeenkomst af bedoeld in artikel 14 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van de adviseurs belast met ondersteuning en begeleiding, en geniet ook van de subsidie bedoeld in artikel 12, lid 1, van hetzelfde decreet, volgens de door haar bepaalde voorwaarden en nadere regels.

Art.1.6.5-4. Wallonie-Bruxelles Enseignement wordt belast met een algemene opdracht voor vertegenwoordiging, coördinatie, ondersteuning en begeleiding van de scholen die het organiseert en met wie ze een overeenkomst heeft afgesloten in toepassing van artikel 1.7.3-1, § 2, 5°, en dit volgens de in deze overeenkomst vastgelegde voorwaarden.

In het kader hiervan sluit Wallonie-Bruxelles Enseignement met de Regering de overeenkomst af bedoeld in artikel 14 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van de adviseurs belast met ondersteuning en begeleiding, en geniet ook van de subsidie bedoeld in artikel 12, lid 1, van hetzelfde decreet, volgens de door haar bepaalde voorwaarden en nadere regels.

Art.1.6.5-5. Elke inrichtende macht kan van de dotaties of werkingssubsidies van de scholen die ze organiseert het bedrag afhouden van de bijdrage die zij betaalt aan een van de federaties van inrichtende machten.

Art.1.6.5-6. Er wordt een overlegcomité opgericht tussen de Regering van de Franse Gemeenschap, Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten.

Worden genomen, na overleg van het comité en voor zover ze een rechtstreekse invloed hebben op de actie van de inrichtende machten, de voorontwerpen van decreten en de besluitontwerpen van de Regering voor de volgende onderwerpen: 1° De prioritaire en specifieke opdrachten van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs;2° De algemene studierichtingen, de opdrachten, de organisatie van PMS-centra;3° De algemene studierichtingen of de duur van de studies;4° De algemene structuur en de organisatie van het onderwijs;5° De voorwaarden tot toelating, inschrijving, herinschrijving, uitsluiting, toegang en overgang van de leerlingen of studenten;6° Het algemeen reglement van de studies en examens, daar waar ze bestaan;7° De regeling van het aanbod inzake onderwijs, de programmering, de plaatsen en de regels van het overleg, de normen inzake oprichting en behoud;8° De wijze van omschrijving en herziening van de referentiesystemen;9° De nadere regels voor de goedkeuring van studieprogramma's door de Regering;10° De externe evaluatie;11° Het beleid inzake positieve discriminatie en gedifferentieerde omkadering;12° De subsidiëring en de nadere regels ervan;13° De wijzen van nazicht en bekendmaking van de jaarrekening voor zover ze bijkomende regels zouden opleggen aan de regels die al van toepassing zijn en die eigen zijn aan de juridische aard van de inrichtende machten;14° De financiering van gebouwen;15° De nadere regels voor gratis onderwijs en de toepassing ervan;16° Het beleid, de verdeling en de terbeschikkingstelling van de specifieke uitrustingen van de scholen;17° De sociale en andere voordelen toegekend aan de scholen; 18° De financiering, de werking en de uitrusting van de inrichtende machten met inbegrip van de winst en de globale verdeling van GECO-overeenkomsten (gesubsidieerd contractuele ambtenaar), APE-contracten (arbeidspromotie), PTP-contracten (programma voor beroepsdoorstroming) (... ); 19° De statutaire regels van het gesubsidieerde personeel;20° De reaffectatie en het beheer van de tewerkstellingen;21° De basisopleiding van de personeelsleden en de opleiding tijdens de loopbaan. Art.1.6.5-7. § 1. Het overlegcomité is samengesteld uit een delegatie van de overheid, een delegatie van Wallonie-Bruxelles Enseignement en een delegatie van de federaties van de inrichtende machten. § 2. De overheidsdelegatie, met inbegrip van de voorzitter en, in voorkomend geval, de ondervoorzitter(s), bestaat uit hoogstens 12 leden. De overheidsdelegatie bestaat uit de minister die bevoegd is voor Onderwijs, de minister van Begroting of hun behoorlijk gemachtigde vertegenwoordigers. De andere leden van de overheidsdelegatie worden door de voorzitter gekozen uit de personen die, ongeacht de hoedanigheid, bevoegd zijn om de Regering van de Franse Gemeenschap te verbinden.

De voorzitter en de ondervoorzitter(s) worden aangesteld door de Regering. Ze kunnen zich laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde vertegenwoordiger.

De overheidsdelegatie kan zich laten begeleiden door technici. Het aantal technici kan evenwel het aantal aanwezige leden niet overschrijden. § 3. De delegatie van de inrichtende machten bestaat uit 12 leden.

Wallonie-Bruxelles Enseignement en federaties van inrichtende machten kiezen vrij hun vertegenwoordigers.

De delegatie is samengesteld uit hoogstens: 1° 4 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 3° ; 2° 1 lid dat de inrichtende machten vertegenwoordigt zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 4° ; 3° 3 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 1° ; 4° 2 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 2° ; 5° 2 leden die Wallonie-Bruxelles Enseignement vertegenwoordigen. De delegatie van de inrichtende machten kan zich laten begeleiden door technici. Het aantal technici van elke delegatie kan evenwel het aantal leden die deze laatste samenstellen, niet overschrijden.

Art.1.6.5-8. De voorzitter zorgt voor de goede werking van het comité en stelt de secretaris aan, alsook de administratieve dienst die het secretariaat regelt. Het comité stelt zijn huishoudelijk reglement op.

Dit reglement wordt door de Regering goedgekeurd.

Art.1.6.5-9. Een vraag wordt tot onderhandeling binnen het bevoegde onderhandelingscomité voorgelegd op initiatief van de overheid, Wallonie-Bruxelles Enseignement of een federatie van inrichtende machten.

Met het oog op de onderhandeling ontvangen Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten al de nodige documentatie.

Art.1.6.5-10. De voorzitter stelt de agenda op, rekening houdend met de initiatieven bedoeld in artikel 1.6.5-9. Hij bepaalt de datum van de vergaderingen. Hij leidt de debatten en verzekert het goede verloop van de vergaderingen.

De agenda vermeldt in welke beide termijnen bedoeld in artikel 1.6.5-14, de onderhandeling dient te worden beëindigd.

Art.1.6.5-11. § 1. De secretaris verstuurt de oproepingsbrieven met de agendapunten en de vereiste documentatie naar de delegaties en dit minstens tien werkdagen vóór de datum van de vergadering.

Wanneer de voorzitter het dringend acht, kan hij de termijn tot drie schoolwerkdagen beperken, zonder dat dit noodzakelijkerwijs tot de toepassing leidt van artikel 1.6.5-14. § 2. De voorzitter kan de onderhandeling via elektronische weg organiseren wanneer dit punt vooraf unaniem werd aanvaard binnen een overlegorgaan waarin Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende zijn vertegenwoordigd.

Bezwaren die via mail worden overgemaakt binnen drie schoolwerkdagen na ontvangst van de oproeping van Wallonie-Bruxelles Enseignement of één federatie van inrichtende machten volstaat opdat de procedure bepaald in paragraaf 1 van toepassing zou zijn.

Art.1.6.5-12. Tijdens de vergadering heeft iedere delegatie het recht om wijzigingen aan de agenda voor te stellen. Om van toepassing te zijn, dienen deze wijzigingen unaniem door de aanwezige delegaties te worden aanvaard.

Art.1.6.5-13. De afwezigheid van een of meer, regelmatig opgeroepen leden, van de overheidsdelegatie, leidt tot de ongeldigheid van het overleg.

Art.1.6.5-14. De onderhandeling wordt beëindigd binnen een termijn van dertig dagen vanaf de dag van de vergadering waarin het punt voor de eerste maal werd behandeld. De termijn kan bij onderlinge overeenstemming tussen de aanwezige delegaties worden verlengd.

De voorzitter kan de termijn tot tien dagen beperken, wanneer hij de behandeling van een punt dringend acht.

Art.1.6.5-15. Na de onderhandeling neemt het comité de conclusies van de onderhandeling in een protocol op dat het volgende vermeldt: 1° ofwel het unanieme akkoord van alle partijen;2° ofwel het akkoord tussen de overheidsdelegatie en de delegatie Wallonie-Bruxelles Enseignement of een of meer federaties van inrichtende machten, alsook het standpunt van de andere leden van deze delegatie;3° ofwel het respectieve standpunt van iedere delegatie. Art.1.6.5-16. De secretaris stelt de notulen op van de vergaderingen.

De notulen van iedere vergadering vermelden: 1° de agendapunten;2° de naam van de leden van de overheidsdelegatie die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn;3° de naam van de leden van Wallonie-Bruxelles Enseignement die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn;4° de naam van de federaties van inrichtende machten die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn en de naam van de leden van de delegaties van deze federaties die aanwezig of verontschuldigd zijn;5° de naam van de technici;6° de beknopte samenvatting van de besprekingen. De notulen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

Ze worden aan de delegaties verstuurd waaruit het comité is samengesteld.

Art.1.6.5-17. § 1. Binnen de vijftien dagen volgend op de vergadering wordt een afschrift van het protocol, per aangetekende brief, verstuurd naar de leden van de overheidsdelegatie en naar de leden van de delegatie van de betrokken inrichtende machten. § 2. De leden van de overheidsdelegatie en van de delegatie van inrichtende machten beschikken over een termijn van vijftien werkdagen vanaf de verzending van het protocol om hun opmerkingen aan de voorzitter mee te delen. De postdatum geldt als verzendingsbewijs.

De voorzitter kan deze termijn echter aanpassen, op verzoek van een delegatie en na de andere delegaties betrokken bij de voornoemde termijn van vijftien werkdagen te hebben gehoord. Wanneer geen enkele tekstwijziging binnen de termijn wordt voorgesteld, wordt het protocol overgenomen als definitieve tekst. Het verzoek om rechtzetting wordt tijdens de volgende vergadering door de voorzitter aan het comité voorgelegd.

Wanneer geen enkel akkoord wordt bereikt, worden de uiteenlopende standpunten in het protocol opgenomen. § 3. Een afschrift van het protocol wordt verstuurd naar: 1° de minister die bevoegd is voor Onderwijs;2° de minister van Begroting;3° de Minister-President. Art.1.6.5-18. § 1. Wanneer het onderzoek van een vraag eigen is aan het gesubsidieerd officieel onderwijs, ofwel aan het gesubsidieerd vrij onderwijs, kan de voorzitter van het overlegcomité beslissen de bovenvermelde vraag aan een subcomité toe te vertrouwen.

Dit subcomité bestaat uit de overheidsdelegatie en de vertegenwoordigers van het onderwijsnet bedoeld binnen de delegatie van de federatie van inrichtende machten. § 2. Wanneer het onderzoek van een vraag eigen is aan het confessioneel onderwijs, ofwel aan het niet-confessionneel onderwijs, kan de voorzitter van het onderhandelingcomité beslissen dit onderzoek aan een subcomité toe te vertrouwen.

Dit subcomité bestaat uit de overheidsdelegatie en de vertegenwoordigers van de betrokken inrichtende machten bedoeld binnen de delegatie van de inrichtende machten. § 3. De onderhandeling procedure is van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen van de subcomités die bij de § 1 en 2 van dit artikel worden opgericht.

Art.1.6.5-19. Binnen het comité kan worden overeengekomen dat de communicatie bedoeld in de artikelen 1.6.5-9, 1.6.5-11, 1.6.5-16 en 1.6.5-17 via elektronische weg worden verzonden. De meer specifieke regels voor elektronische verzending en communicatie worden in voorkomend geval bepaald in het huishoudelijk reglement. HOOFDSTUK VI. - Representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen Art.1.6.6-1. § 1. Representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen zijn: 1° "la Fédération des Associations de Parents de l'Enseignement Officiel (FAPEO)" (de federatie van ouderverenigingen van het officieel onderwijs) voor de officiële scholen;2° "l'Union francophone des associations de parents de l'enseignement catholique (UFAPEC)" (de Unie van federaties van ouderverenigingen van het katholiek onderwijs) voor scholen van het vrij katholiek onderwijs. § 2. De leden van elke representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen worden verkozen op de algemene vergadering van de ouders die ze vertegenwoordigen, volgens de nadere regels die eigen zijn aan hun respectieve statuten.

De representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen worden opgericht in de vorm van een vzw: Ze maken aan de Regering een afschrift van hun statuten en reglementen over, alsook hun jaarrekening en balans van het afgelopen jaar.

Art.1.6.6-2. § 1. De representatieve organisaties van ouders van leerlingen hebben de opdrachten die zich tot het hele schoolpubliek richten: 1° de belangen van alle leerlingen verdedigen en bevorderen;2° alle ouders van leerlingen aanzetten om zich actief in te zetten zodat ze hun rol van actieve en verantwoordelijke burgers binnen de samenleving en de scholen kunnen ten volle vervullen;3° informatie bij en uitgaande van de ouders en de ouderverenigingen verspreiden;4° voor alle ouders specifieke opleidingen aanbieden om hen in staat te stellen hun rol van vertegenwoordigers van de ouders ten volle op te nemen; 5° een verzoenende rol vervullen bij niet-naleving van de artikelen 1.5.3-11 tot 1.5.3-15 en 1.5.3-2, § 5, of bij problemen bij de werking van een oudervereniging. § 2. Om de in de eerste paragraaf beschreven opdrachten te vervullen, krijgt elke representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen, naargelang de beschikbare budgettaire middelen, een jaarlijkse subsidie van minstens 100 000 euro toegekend.

Vanaf boekjaar 2010 wordt dit bedrag jaarlijks geïndexeerd op basis van de evolutie van de algemene index van de consumptieprijzen van de maand januari.

Art.1.6.6-3. De Regering Raadpleegt de representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen over de uitvoeringsmaatregelen bepaald in dit Hoofdstuk, en over elk voorontwerp van decreet of ontwerpbesluit dat, tegelijkertijd, de werking van de scholen wijzigt en een rechtstreekse invloed heeft op het leven van leerlingen en de uitoefening van de verantwoordelijkheid van de ouders betreft.

De Regering bepaalt de nadere regels voor overleg van de representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen.

Art.1.6.6-4. De representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen zijn als enige gemachtigd om de vertegenwoordigers van ouders van leerlingen te erkennen die zetelen binnen de verschillende raden en commissies in het kader van de plaatselijke, gewest- of gemeenschapsstructuren in de Franse Gemeenschap.

TITEL VII. - Rechten en plichten van leerlingen en hun ouders HOOFDSTUK I. - Leerplicht Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art.1.7.1-1. Het begin en einde van de leerplicht worden bepaald in artikel 1, § 1, lid 1, en § 3, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht.

Art.1.7.1-2. § 1. De leerplicht is voltijds totdat de leeftijd van vijftien jaar is bereikt en omvat ten minste de eerste twee leerjaren van het secundair onderwijs. De voltijdse leerplicht duurt in geen geval voort na zestien jaar. De leerling voldoet aan de voltijdse leerplicht door het volgen van het onderwijs met volledig leerplan.

De periode van voltijdse leerplicht wordt gevolgd door een periode van deeltijdse leerplicht.

Met inachtneming van de opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 kan aan de deeltijdse leerplicht worden voldaan door het volgen van: 1° het secundair onderwijs met volledig leerplan;2° het alternerend secundair onderwijs;3° een alternerende opleiding georganiseerd door het Institut wallon de formation en alternance et des indépendants et des petites et moyennes entreprises (IFAPME) of de Service formation petites et moyennes entreprises créé au sein des services de la Commission communautaire française (SFPME);4° een opleiding erkend door de Regering die beantwoordt aan de eisen van de deeltijdse leerplicht, op advies van een commissie ingericht bij de diensten van de Regering. Om te worden erkend moet de opleiding bedoeld in lid 3, 3° en 4°, bestaan uit: 1° minstens 360 uur per jaar, wanneer ze wordt gevolgd voor het einde van het schooljaar van het jaar waarin de leerplichtige leerling zestien jaar wordt;2° minstens 240 uur per jaar, wanneer ze wordt gevolgd tussen 1 juli van het jaar waarin de leerplichtige leerling de leeftijd van zestien jaar bereikt en het einde van het schooljaar van het jaar waarin hij achttien jaar wordt. § 2. Geacht wordt te voldoen aan de leerplicht het onderwijs gegeven in een school: 1° georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Franse Gemeenschap;2° georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door een andere gemeenschap;3° waarvan het onderwijs tot het behalen van een bekwaamheidsbewijs kan leiden dat gelijkwaardig kan worden verklaard bij wijze van algemene bepaling;4° waarvan het onderwijs tot het behalen van een diploma of een getuigschrift bekomen onder een buitenlands stelsel kan leiden en waarvan het onderwijs erkend is door de Regering, op aanvraag van de school of de ouders van de leerplichtige leerling, dat het mogelijk maakt om de leerplicht te voldoen;5° gelegen op het grondgebied van een aan België grenzende staat en waarvan de aanwezigheid kan leiden tot het uitreiken van een door de Regering van die staat erkend diploma of getuigschrift. Voor de toepassing van 4° controleert de Regering dat het verstrekte onderwijs van gelijkwaardig niveau is als dat verstrekt in de Franse Gemeenschap, dat het in overeenstemming is met titel II van de Grondwet en in geen enkel opzicht waarden vooropstelt die duidelijk onverenigbaar zijn met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, getekend te Rome, op 4 november 1950, en Verdrag inzake de Rechten van het Kind respecteert, ondertekend in New York op 20 november 1989.

De Regering baseert haar beslissing op de studieprogramma's gevolgd binnen de school.

Wanneer de Regering acht dat het verstrekte onderwijs niet toelaat aan de leerplicht te voldoen, wordt van de beslissing kennisgegeven aan de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de school alsook aan de ouders die de leerplichtige leerling ingeschreven hebben in deze school.

Het bewijs van de inschrijving in een school bedoeld in lid 1, 2° tot 5°, wordt ieder jaar geleverd bij de berichtgeving bedoeld in artikel 1.7.1-12. § 3. De Minister kan oordelen dat de leerling die school vroegtijdig heeft verlaten en wordt begeleid volgens de nadere regels van artikel 1.7.1-29 voldoet aan de leerplicht. § 4. De ouders of de directeur van een gespecialiseerde school mogen aan de Regering vragen dat ze worden vrijgesteld van elke leerplicht van een leerling volgens de nadere regels van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs. § 5. De leerling kan de toelating krijgen om deeltijds onderwijs te volgen in een structuur gesubsidieerd en erkend door het Waals Gewest, door de Franse Gemeenschapscommissie of door het RIZIV. De begeleiding van de leerling door dit type structuur mag niet meer bedragen dan 4 halve dagen per week. Buiten deze begeleiding bezoekt de leerling zijn school zoals gewoonlijk.

In afwijking toegekend door de Minister, tijdens de drie eerste maanden van de uitvoering van het project voor deeltijdse leerplicht, wordt aangenomen dat de leerling beantwoordt aan de leerplicht indien hij de school minstens een halve dag per week bezoekt.

Voor elke betrokken leerling wordt voor het project voor deeltijdse herinschakeling een overeenkomst gesloten tussen de gewone of gespecialiseerde school, de structuur gesubsidieerd of erkend door het Waals Gewest, de Franse Gemeenschapscommissie of het RIZIV, het PMS-centrum en de ouders. § 6. De minderjarige kan voldoen aan de leerplicht door huisonderwijs te volgen volgens de voorwaarden van Afdeling 3 of, voor de leerlingen met specifieke behoeften, volgens de nadere regels van Hoofdstuk XI van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.

Art.1.7.1-3. Met uitzondering van diegenen die tijdens het schooljaar uit het buitenland komen, moeten de ouders die kiezen voor huisonderwijs of voor een school of een onderwijsinrichting die niet wordt georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Franse Gemeenschapscommissie de diensten van de Regering voor 1 oktober informeren over deze keuze.

De directeur van de school of het opleidingscentrum kan aan deze verplichting voldoen in naam van de ouders, die hiervoor wel verantwoordelijk blijven.

Art.1.7.1-4. § 1. Om de controle van de inschrijvingen mogelijk te maken, vragen de diensten van de Regering jaarlijks aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken een uittreksel van het rijksregister per 1 september. § 2. De diensten van de Regering controleren de inschrijvingen volgens de nadere regels die door de Regering worden bepaald.

De dossiers van leerplichtige leerlingen die onvoldoende garanties voorleggen dat ze voldoen aan deze verplichting, worden door de diensten van de Regering overgemaakt aan de procureur des Konings.

Art.1.7.1-5. De minderjarige met buitenlandse nationaliteit wordt onderworpen aan de bepalingen van deze Afdeling vanaf de zestigste dag nadat hij, naargelang het geval, is ingeschreven in het vreemdelingenregister of het bevolkingsregister van de gemeente van verblijf.

Art.1.7.1-6. § 1. Op vordering van het Openbaar Ministerie kent de politierechtbank inbreuken op de verplichtingen van de artikelen van dit Hoofdstuk of krachtens deze, gepleegd door de ouders.

Deze inbreuken worden gestraft met een boete van 25 tot 200 euro voor elke minderjarige uit hoofde waarvan de inbreuk wordt vastgesteld.

Bij recidive kunnen de boetes worden verdubbeld of kan een gevangenisstraf van één dag tot één maand worden uitgesproken.

Om als recidivist in aanmerking te komen, volstaat het dat de vervolgde ouder de voorbije twee jaar reeds minstens één keer is veroordeeld voor afwezigheden van de minderjarige. § 2. De bepalingen van het Eerste Boek van het Strafwetboek, met uitzondering van Hoofdstuk V, maar met inbegrip van Hoofdstuk VII, zijn van toepassing voor inbreuken bestraft door dit Hoofdstuk. § 3. De uitvoering van het vonnis, ongeacht of dat een boete of een gevangenisstraf betreft, kan altijd worden uitgesteld met zes maanden vanaf de datum van het vonnis.

De toekenning van deze termijn moet het mogelijk maken om vast te stellen dat de wettelijke verplichting wordt nageleefd. De veroordeling zal als ongeldig worden beschouwd wanneer de veroordeelde, tijdens deze termijn, de wetgeving inzake leerplicht nakomt. Afdeling II. - Regelmatig schoolbezoek

Art.1.7.1-7. Behalve bij huisonderwijs moeten de ouders erop toezien dat hun minderjarig kind, tijdens de hele duur van de leerplicht, regelmatig de school of het opleidingscentrum bezoekt, waarin het behoorlijk is ingeschreven.

Art.1.7.1-8. De directeurs controleren de regelmatige aanwezigheid op school van de leerlingen. De Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie van deze controles en voor het bijhouden van de aanwezigheidsregisters.

De Regering bepaalt de aard en duur van de afwezigheden die worden beschouwd als gewettigd, zoals ziekte van de leerling met een medisch attest, oproeping door een overheidsinstantie, overlijden van een ouder, deelname aan sportwedstrijden op hoog niveau. Ze bepaalt ook de aard en duur van afwezigheden waarvan de wettiging wordt overgelaten aan het goeddunken van de directeur, bijvoorbeeld in gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, familiale problemen, geestelijke of lichamelijke gezondheid van de leerling, vervoer. Het huishoudelijk reglement van de school vermeldt deze bepalingen.

Art.1.7.1-9. Wanneer een minderjarige leerling negen halve dagen ongewettigd afwezig is, meldt de directeur dit uiterlijk op de vijfde daaropvolgende schoolwerkdag aan de Algemene Directie van verplicht onderwijs. Elke halve dag ongewettigde afwezigheid moet op het einde van elke maand aan hen worden gemeld.

Wanneer een leerling niet wordt gemeld overeenkomstig lid 1 voor 15 januari, wordt hij niet meer beschouwd als regelmatig ingeschreven en wordt hij bijgevolg niet ingeboekt voor de berekening van de lestijdenpakketten en dotaties of werkingssubsidies van de school voor het volgende schooljaar.

Er wordt rekening gehouden met de afwezigheden vanaf: 1° de eerste schooldag in de jaren van de gemeenschappelijke kern waarvoor de leerplicht geldt;2° de vijfde schoolwerkdag van september in de hogere Raad van het secundair onderwijs. Art.1.7.1-10. Uiterlijk vanaf de negende halve dag ongewettigde afwezigheid van een leerling, stuurt de directeur of zijn afgevaardigde de leerling en zijn ouders indien het een minderjarige betreft, per aangetekend schrijven, een dagvaarding volgens de nadere regels vastgelegd door de Regering.

De directeur of zijn afgevaardigde herinnert de leerling en zijn ouders indien het een minderjarige betreft, aan de bepalingen inzake afwezigheden op school. Hij bespreekt met hen de acties om afwezigheden te voorkomen en herinnert hen aan hun verantwoordelijkheden.

Wordt er niet ingegaan op de dagvaarding bedoeld in lid 1 en telkens hij dat nuttig acht na evaluatie van de situatie, zal de directeur: 1° ofwel een lid van het onderwijzend hulppersoneel naar de woning of verblijfplaats van de leerling sturen of hem de opdracht geven om contact op te nemen met de familie met alle andere middelen;2° ofwel, bij de coördinator bevoegd voor de bemiddelingsdienst bedoeld in artikel 7 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie, de tussenkomst van een bemiddelaar vragen;3° ofwel, bij de directeur van een PMS-centrum, de tussenkomst van een lid van zijn team vragen. In de hogere Raad van het secundair onderwijs, voldoet de leerling die, tijdens eenzelfde schooljaar, meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig is, niet meer aan de verplichting om de lessen daadwerkelijk en regelmatig te volgen, zoals bepaald in artikel 2, 9° en 10°, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, en kan dus niet meer in aanmerking komen voor de bekrachtiging van studies op het einde van het schooljaar, behalve met een gunstige beslissing van de klassenraad zoals bedoeld in artikel 21bis, § 1, lid 2, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs.

Wanneer een leerling meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig is gebleven, informeert de directeur de ouders of de leerling zelf indien hij meerderjarig is, schriftelijk over de gevolgen ervan op de bekrachtiging van de studies. De directeur bepaalt ook dat doelstellingen aan de leerling zullen worden toegewezen zodra hij in de schoolinrichting terugkomt zodat hij de toelating krijgt om de eindejaarsexamens af te leggen.

Bij de terugkomst van de leerling bepaalt het opvoedingsteam, in overleg met het PMS-centrum, collegiaal, de doelstellingen ter bevordering van de schoolherinschakeling van de leerling, in verband met het sturingsplan bedoeld in artikel 1.5.2-1. Deze doelstellingen worden naargelang het geval bepaald en beantwoorden aan de behoefte(n) van de leerling.

Het document met het geheel van de doelstellingen wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de ouders of aan de leerling zelf indien hij meerderjarig is.

Tussen 15 mei en 31 mei behoort het tot de klassenraad om de toelating al dan niet te geven aan de leerling om de eindejaarsexamens af te leggen op basis van de naleving van de doelstellingen die hem werden toegewezen. De beslissing om de studies van de leerling al dan niet te bekrachtigen leidt niet tot een oriëntatieattest C, zoals bedoeld in artikel 23, § 2, 3°, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs.

De doelstellingen die aan de leerling worden toegewezen, maken deel uit van zijn dossier. Bijgevolg, ingeval van een schoolverandering nadat de leerling meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig is gebleven, stuurt de oorspronkelijke inrichting het document met de lijst van de doelstellingen aan de nieuwe inrichting, die ze in de huidige staat kan behouden of aanpassen, in welk geval dit document opnieuw zal moeten worden goedgekeurd door de ouders van de leerling indien hij minderjarig is, of door zichzelf indien hij meerderjarig is.

De leerling die na 31 mei het aantal van 20 halve dagen ongewettigde afwezigheid overschrijdt, kan aanspraak maken op de bekrachtiging van studies zonder voorafgaande beslissing van de klassenraad.

De directeur bezorgt de Regering, voor 30 juni van elk schooljaar, de lijst van de leerlingen die meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig zijn gebleven tijdens dat schooljaar door een onderscheid te maken tussen: 1° de leerlingen die in de school niet meer zijn verschenen sinds ze meer 20 halve dagen ongewettigd afwezig waren;2° de leerlingen die opnieuw naar de school komen maar waarvan de ouders, of zijzelf, de doelstellingen niet hebben goedgekeurd die hen werden toegewezen;3° de leerlingen die opnieuw naar de school komen maar waarvan de ouders of zijzelf de doelstellingen niet hebben goedgekeurd die hen werden toegewezen;4° de leerlingen van wie de ouders of zijzelf de vastgestelde doelstellingen hebben goedgekeurd, maar waarvoor de klassenraad van mening was dat ze deze doelstellingen niet hebben bereikt en hen bijgevolg niet de toelating heeft gegeven om de eindejaarsexamens af te leggen. De meerderjarige leerling die, tijdens eenzelfde schooljaar, meer dan 20 halve dagen ongewettigd afwezig blijft, kan worden uitgesloten van de school volgende de nadere regels bepaald in de artikelen 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7 en 1.7.9-9.

In toepassing van lid 4 en 12, wordt geen rekening gehouden met de niet-gewettigde afwezigheden in het gewoon onderwijs met volledig leerplan wanneer een leerling zich tijdens hetzelfde schooljaar inschrijft in het gespecialiseerd onderwijs of in het alternerend secundair onderwijs.

Indien ze op de hoogte zijn van een situatie van schooluitval van een minderjarige, kunnen de diensten van de Regering een tussenkomst vragen van de mobiele teams bedoeld in Titel II, Hoofdstuk 1, Afdeling IV, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie bij deze minderjarige en zijn ouders.

Art.1.7.1-11. Wanneer de directeur vaststelt over een minderjarige leerplichtige leerling ofwel dat hij in moeilijkheden zit, ofwel dat zijn gezondheid of veiligheid in gevaar is, ofwel dat zijn opvoedingsvoorwaarden in het gedrang komen door zijn gedrag, dat van zijn gezin of van zijn leefgenoten, met name in geval van vermoed absenteïsme, is hij verplicht dit te melden aan de adviseur van de hulpverlening aan de jeugd volgens de nadere regels voor communicatie en motivatie die vooraf met deze laatste werden vastgelegd. Afdeling III. - Huisonderwijs

Art.1.7.1-12. Ressorteren onder het huisonderwijs, de minderjarigen die niet ingeschreven zijn in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.

De ouders van de leerplichtige minderjarige die onderwijs willen verstrekken buiten een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap sturen, uiterlijk op 5 september van elk jaar, een verklaring naar de diensten van de Regering. Deze verklaring mag ook na deze datum worden ingediend wanneer de leerplichtige minderjarige pas in de loop van het schooljaar zijn verblijfplaats in België vestigt.

Wanneer deze personen hun kinderen inschrijven in een school die niet georganiseerd noch gesubsidieerd wordt door de Franse Gemeenschap, mogen ze, op eigen verantwoordelijkheid, deze verplichting overdragen op de directie van deze school.

De vorm van de verklaring wordt bepaald door de Regering Art.1.7.1-13. § 1. Er wordt een commissie voor huisonderwijs opgericht. § 2. De commissie voor huisonderwijs is samengesteld uit: 1° een ambtenaar-generaal of diens afgevaardigde, die de commissie voorzit;2° vier leden van de algemene inspectiedienst;3° een lid uit de Algemene Directie Leerplichtonderwijs. Deze leden worden benoemd door de Regering.

De leden van de algemene inspectiedienst worden benoemd op de voordracht van de coördinerend inspecteur-generaal. Ze kunnen niet deelnemen aan de controle van het studieniveau in het kader van het huisonderwijs. § 3. De commissie voor huisonderwijs neemt haar beslissingen bij gewone meerderheid. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter beslissend.

De Regering bepaalt de andere nadere regels voor de werking van de commissie.

Art.1.7.1-14. § 1. De algemene inspectiedienst wordt belast met de controle van het studieniveau in het kader van het huisonderwijs. Hij zorgt ervoor dat het verstrekte onderwijs de leerplichtige minderjarige de mogelijkheid biedt een studieniveau te verwerven dat gelijkwaardig is aan het referentiesysteem bedoeld in artikel 1.4.2-2, 1.4.3-1 en 1.4.3-2.

De algemene inspectiedienst zorgt er ook voor dat het verstrekte onderwijs: 1° voldoet aan de prioritaire opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 ; 2° in overeenstemming is met Titel II van de Grondwet;3° in geen enkel opzicht waarden vooropstelt die duidelijk onverenigbaar zijn met het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, getekend te Rome, op 4 november 1950;4° het Verdrag inzake de Rechten van het Kind respecteert, ondertekend in New York op 20 november 1989. § 2. In afwijking van paragraaf 1, kan het te bereiken studieniveau worden aangepast wanneer de leerplichtige minderjarige gezondheids-, leer-, gedragsproblemen ervaart of wanneer hij aan een motorische, sensorische of mentale handicap lijdt.

In deze gevallen dienen de ouders, samen met de verklaring bedoeld in artikel 1.7.1-12, lid 2, een met redenen omkleed verzoek tot wijziging in.

De commissie voor huisonderwijs bepaalt de vereiste aanpassingen na advies van de algemene inspectiedienst.

Art.1.7.1-15. De ouders bezorgen de algemene inspectiedienst de documenten over waarop het huisonderwijs is gebaseerd, inzonderheid de gebruikte schoolboeken, het opgestelde en gebruikte pedagogisch materiaal, de mappen en schriften, de schriftstukken van de leerplichtige minderjarige, een individueel opleidingsplan. Op basis van deze documenten zorgt de algemene inspectiedienst ervoor dat de minderjarige voldoende pedagogische omkadering krijgt om het studieniveau te bereiken zoals bedoeld in artikel 1.7.1-14, § 1, of dat vastgelegd door de commissie voor huisonderwijs in toepassing van artikel 1.7.1-14, § 2.

Art.1.7.1-16. De algemene inspectiedienst kan elk ogenblik overgaan tot de controle van het studieniveau, op eigen initiatief of op vraag van de Regering of van de commissie voor huisonderwijs, en baseert zijn controle op de vernomen feiten namelijk via de ontleding van de documenten bedoeld in artikel 1.7.1-15 en op de ondervraging van de leerlingen.

Er gebeuren in elk geval controles minstens tijdens de jaren waarin de leerplichtige minderjarige de leeftijd van acht en tien jaar bereikt.

De algemene inspectiedienst bepaalt de datum voor de controle en geeft er kennis van aan de ouders minstens een maand op voorhand.

Art.1.7.1-17. § 1. De algemene inspectiedienst organiseert de controle van het studieniveau op individuele basis of voor het geheel van de leerplichtige minderjarigen die thuis les volgen, gedomicilieerd in eenzelfde zone. De controle van het studieniveau kan ook gecentraliseerd worden georganiseerd, in gebouwen gevestigd naast de administratieve zetel van de algemene inspectiedienst. § 2. De controle van het studieniveau vindt plaats in een gebouw van de overheid dat door de algemene inspectiedienst gekozen wordt.

Op met redenen omklede aanvraag van de ouders en inzonderheid steunend op ernstige mobiliteitsmoeilijkheden voortvloeiend uit de gezondheidstoestand of de handicap van de leerplichtige minderjarige, kan de controle echter op een andere plaats gebeuren.

Art.1.7.1-18. § 1. Na de controle van het studieniveau, stelt de algemene inspectiedienst een verslag op en brengt een advies uit over de overeenstemming met artikel 1.7.1-14. Ze spreekt zich ook uit over de aangepastheid aan de te behalen doelstellingen van de documenten bedoeld in artikel 1.7.1-15. Aan de ouders wordt kennisgegeven van het verslag en het advies. Zij kunnen hun opmerkingen schriftelijk aan de commissie voor huisonderwijs meedelen.

Het advies van de algemene inspectiedienst wordt ten laatste gedurende de maand die volgt op de datum van de controle aan de commissie voor huisonderwijs overgemaakt.

In geval van een negatieve beslissing gebaseerd op de niet-conformiteit van artikel 1.7.1-14, § 1, wordt een nieuwe controle uitgeoefend, volgens dezelfde nadere regels, minimaal twee maanden en maximaal zes maanden na kennisgeving van de beslissing.

Indien de algemene inspectiedienst acht dat het verstrekte huisonderwijs nog steeds niet in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14, besluit hij zijn verslag met een advies over de nadere regels voor de integratie van de leerplichtige minderjarige in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. De ouders kunnen hun opmerkingen laten gelden overeenkomstig het eerste lid.

Indien, na de tweede controle, de commissie voor huisonderwijs beslist dat het studieniveau niet in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of in een inrichting bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2. § 2. Wanneer de controle van het studieniveau niet kon worden uitgevoerd door de afwezigheid van de leerplichtige minderjarige, als de commissie voor huisonderwijs beslist dat deze afwezigheid ongewettigd is, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.

Art.1.7.1-19. Uiterlijk in het schooljaar waarin hij 12 jaar wordt, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige die huisonderwijs volgt in voor de externe proef bedoeld in artikel 2.3.2-3 georganiseerd voor het verkrijgen van het getuigschrift basisonderwijs.

Slaagt hij niet voor de proef bepaald in lid 1, heeft de leerplichtige minderjarige één schooljaar de tijd om de proef opnieuw af te leggen.

Binnen deze termijn wordt hij twee keer aan een controle van het studieniveau op individuele basis en met inachtneming van de nadere regels bepaald bij artikel 1.7.1-18, § 1, eerste en tweede lid, onderworpen.

Wanneer de minderjarige deze termijn heeft genoten, beschikt hij over dezelfde termijn om de proef bedoeld in artikel 1.7.1-20 af te leggen.

Art.1.7.1-20. Uiterlijk tijdens het schooljaar waarin hij 15 jaar wordt, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige die huisonderwijs volgt, in voor de gemeenschappelijke externe proef bedoeld in artikel 2.3.3-2 georganiseerd voor het behalen van getuigschrift van de gemeenschappelijke kern.

Art.1.7.1-21. § 1. De ouders schrijven de leerplichtige minderjarige in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2 in indien hij het getuigschrift van het basisonderwijs niet heeft behaald binnen de termijnen bedoeld in artikel 1.7.1-19 termijnen en voor wie de controles van het studieniveau bedoeld bij artikel 1.7.1-19, tweede lid, hebben geleid tot een negatieve beslissing van de commissie voor huisonderwijs. Indien slechts een van beide controles aanleiding heeft gegeven tot een negatieve beslissing van de commissie voor huisonderwijs, beoordeelt zij of de leerplichtige minderjarige thuis zijn schoolopleiding kan voortzetten.

De ouders schrijven de leerplichtige minderjarige die huisonderwijs volgt in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2 indien hij het getuigschrift voor de gemeenschappelijke kern niet heeft behaald met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 1.7.1-20. § 2. Voor minderjarige leerplichtige kinderen die zijn ingeschreven in een school die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd op grond van een beslissing van de commissie voor huisonderwijs of in toepassing van paragraaf 1, bepaalt de commissie voor het huisonderwijs voor het gewoon onderwijs en, met inachtneming van paragraaf 3, voor het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, de afdeling en het studiejaar waarvoor de leerplichtige minderjarigen moeten worden ingeschreven.

De commissie voor huisonderwijs bepaalt, voor het gespecialiseerd onderwijs, de aard en, in voorkomend geval, de vorm alsook de mate van rijpheid of de fase voor de inschrijving van de leerplichtige minderjarige.

De commissie voor huisonderwijs kan een dergelijke beslissing ook nemen wanneer de verantwoordelijke personen om redenen die niet voorzien konden worden bij de in artikel 1.7.1-12, lid 2 bedoelde verklaring, afzien van het geven van huisonderwijs aan de leerplichtige minderjarige, teneinde hem in te schrijven in een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school. § 3. Wanneer het in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 3, bedoelde advies van de algemene inspectiedienst tot de conclusie komt dat de leerplichtige minderjarige in het gespecialiseerd onderwijs is opgenomen, wordt dit advies ter kennis gebracht van de ouders, die bezwaar kunnen aantekenen tegen deze integratie bij de commissie voor gespecialiseerd onderwijs binnen de vijftien kalenderdagen na kennisgeving van het advies. Indien er binnen de termijn overeenstemming is bereikt of geen bezwaar wordt gemaakt, laten de ouders de examens bedoeld in artikel 12, § 1, van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs plaatsvinden. Het verslag van deze examens wordt ter beslissing aan de commissie voor huisonderwijs toegezonden.

Indien ouders, in toepassing van paragraaf 1, van plan zijn om de leerplichtige minderjarige in te schrijven voor het gespecialiseerd onderwijs, stellen zij de commissie voor huisonderwijs binnen 15 kalenderdagen na de bekendmaking van de resultaten of de beslissing om het getuigschrift van het basisonderwijs niet toe te kennen, hiervan in kennis en laten zij de examens bedoeld in artikel 12, lid 1, van het decreet van 3 maart 2004 betreffende het gespecialiseerd onderwijs afnemen. Het verslag van deze examens wordt aan de commissie voor huisonderwijs toegezonden.

In geval van beroep tegen de beslissing om het getuigschrift van het basisonderwijs niet toe te kennen, vangt de in het lid 2 bedoelde termijn voor kennisgeving aan de commissie voor huisonderwijs aan op de dag waarop de beslissing van de Raad van beroep ter kennis wordt gebracht. § 4. Voor de toepassing van de artikelen 2 en 3 kan de commissie voor huisonderwijs afwijken van de toelatingsvoorwaarden. Haar beslissing is gebaseerd op de leeftijd en, indien van toepassing, de vooropleiding en de kennis, knowhow en competenties die de minderjarige in het kader van de leerplicht heeft verworven.

Indien de commissie voor huisonderwijs zich onvoldoende geïnformeerd acht, kan zij de algemene inspectiedienst verzoeken een verslag als bedoeld in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 4, op te stellen. Wanneer de conclusie van dit verslag luidt dat integratie in het gespecialiseerd onderwijs noodzakelijk is, zijn de formaliteiten van paragraaf 3, van toepassing. Wanneer de ouders de minderjarige inschrijven bij een school die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd, kan de commissie voor huisonderwijs deze school ook verzoeken een verslag op te stellen waarin de door de minderjarige verworven vaardigheden en kennis worden gespecificeerd en een oriëntatie wordt voorgesteld. § 5. De leerplichtige minderjarige die ingeschreven is in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2, na een beslissing van de commissie voor huisonderwijs of in toepassing van paragraaf 1, blijft gedurende minstens één volledig schooljaar ingeschreven. Indien de ouders hem op het einde van het schooljaar opnieuw buiten een van deze scholen onderwijs willen geven, voegen zij bij de in artikel 1.7.1-12, lid 2, bedoelde verklaring een individueel opleidingsplan en alle relevante documenten die kunnen aantonen dat het thuis verstrekte onderwijs in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14.

Indien de commissie voor huisonderwijs van oordeel is dat niet is vastgesteld dat aan artikel 1.7.1-14 van het huisonderwijs is voldaan, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in bij een inrichting als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.

Art.1.7.1-22. § 1. Na een met redenen omkleed verzoek van de ouders kan de commissie, na advies van de algemene inspectiedienst, de leerplichtige minderjarigen die in aanmerking komen voor een afwijking bepaald in artikel 1.7.1-14, § 2, vrijstellen van de verplichting om de in artikel 1.7.1-19 en 1.7.1-20 bedoelde bewijsstukken voor te leggen. Ze kan ook een bijkomende termijn toekennen om deze bewijsstukken voor te leggen. § 2. De ouders van een leerplichtige minderjarige die niet voldoet aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 1.7.1-19 en 1.7.1-20, kunnen een gemotiveerd verzoek tot afwijking indienen. Dit verzoek vermeldt de redenen waarom niet aan deze voorwaarden is voldaan en de doelstellingen van het huisonderwijs. Het bevat een individueel opleidingsplan en bewijsstukken.

De voorzitter van de commissie bedoeld in artikel 1.7.1-13 verwerpt het verzoek indien het dossier duidelijk onvolledig is of wanneer het verzoek duidelijk ongegrond is.

Voor ontvankelijke verzoeken kan de commissie, na advies van de algemene inspectiedienst, een afwijking toekennen. In dat geval bepaalt zij de termijn waarbinnen aan de certificeringsvoorwaarden en de nadere regels voor de opvolging van huisonderwijs moet worden voldaan en onderzoekt zij, in voorkomend geval, het verzoek in het licht van artikel 1.7.1-14, § 2.

In geval van weigering schrijven de verantwoordelijke personen de leerplichtige minderjarige in bij een schoolinrichting georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of bij een inrichting bedoeld in artikel 3. De commissie bepaalt de termijn waarbinnen de verantwoordelijke personen het inschrijvingsbewijs moeten voorleggen.

Art.1.7.1-23. De Regering is bevoegd om het beroep tegen beslissingen van de commissie voor huisonderwijs te beoordelen. Zij doet een uitspraak binnen de maand na kennisgeving van het beroep.

Art.1.7.1-24. De ouders dienen het beroep in via een aangetekend schrijven binnen vijftien dagen na kennisgeving van de beslissing van de commissie voor huisonderwijs.

In geval van beroep worden de termijn vastgelegd in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 3, en de verplichting die het gevolg is van artikel 1.7.1-18, § 2, lid 1, geschorst. Afdeling IV. - Schoolherinschakeling

Art.1.7.1-25. § 1. Bevindt zich in een situatie van schooluitval, de leerplichtige leerling: 1° die in een school is ingeschreven, maar er zonder geldige reden feitelijk niet naartoe is gegaan, of die in geen inrichting ingeschreven is en geen lessen thuis volgt, behalve indien hij zich in een situatie bevindt zoals bedoeld in de artikelen 1.7.1-18, § 1, lid 3 tot 5, en § 2, en 1.7.1-21, § 1; 2° die in een inrichting ingeschreven is, maar die daar meer dan 9 halve dagen ongewettigde afwezigheid telt. § 2. Bevindt zich in een situatie van schoolverzuim, de leerplichtige leerling die, hoewel hij regelmatig ingeschreven is, zonder geldige reden, vaak de lessen niet bijwoont.

Art.1.7.1-26. § 1. In het kader van hun schoolproject kunnen de secundaire scholen een intern stelsel voor schoolherinschakeling invoeren. § 2. Het intern stelsel voor schoolherinschakeling heeft tot doel: 1° de in artikel 1.7.1-25, § 1er, 2°, bedoelde schooluitval van leerlingen die moeilijkheden met de school hebben, te voorkomen; 2° de leerlingen die dit genieten, helpen zelfvertrouwen en zelfachting opnieuw te verwerven en zowel een persoonlijk project als een opleidingsproject te ontwikkelen. Dit project kadert in een globaal inrichtingsbeleid om een welzijnssfeer in de school te creëren, dat, in voorkomend geval, binnen de plaatselijke overlegcel wordt bepaald. § 3. De opvatting en het beheer van het intern stelsel voor schoolherinschakeling worden toevertrouwd aan een multidisciplinair team, dat kan worden samengesteld uit leerkrachten, leden van het opvoedend hulppersoneel, leden van het team van het PMS-centrum. Er kan ook een beroep worden gedaan op externe partners.

Art.1.7.1-27. De klassenraad wijst de leerlingen aan die het intern stelsel voor schoolherinschakeling kunnen genieten.

Voor minderjarige leerlingen is de toestemming van de ouders vereist.

De leerlingen die het intern stelsel voor schoolherinschakeling genieten, blijven in hun oorspronkelijke klas ingeschreven; hun administratieve toestand wordt niet gewijzigd.

Art.1.7.1-28. § 1. Samen met het PMS-centrum en met de leden van het team dat met het intern stelsel voor schoolherinschakeling wordt belast, stelt de klassenraad een persoonlijk plan op voor elk van de leerlingen bedoeld in artikel 1.7.1-27, na overleg met de leerling en zijn ouders als hij minderjarig is. § 2. Het persoonlijk plan, dat voor en met de jongere wordt opgemaakt, kan de volgende gegevens inhouden: 1° lessen gemeenschappelijke vorming;2° aanvullende activiteiten;3° workshops voor samenwerking, socialisatie, mededeling of expressie;4° tijd en acties voor schooloriëntatie, voor opmaken van een persoonlijk project;5° observatie- en initiatiestages;6° activiteiten ter bevordering van motivatie, zelfvertrouwen, zelfachting;7° taalbadonderwijs in verschillende onderwijsvormen en -richtingen;8° verwezenlijking van een project op een bepaald gebied of een interdisciplinair project, een artistiek, technologisch, sport- of ander project;9° verwezenlijking door een externe dienst;10° sociale, burger- (inter)culturele acties;11° voorbereiding tot de voorstelling van een externe examencommissie. § 3. De klassenraad wordt belast met het beoordelen, het nader bepalen, of zelfs het wijzigen van het persoonlijk plan. § 4. Het persoonlijk plan wordt voor een periode van één maand opgemaakt, met als doel, op het einde van de bepaalde periode, de leerling opnieuw in te schakelen in zijn klas of in een ander schooltraject, met inachtneming van de toelatingsvoorwaarden. § 5. Na de beoordeling kan het persoonlijk plan elke maand door de klassenraad worden verlengd. De ouders worden daarvan op de hoogte gebracht. § 6. De betrokken leerling kan te allen tijde door een dienst voor schoolherinschakeling worden begeleid, met inachtneming van de toelatingsvoorwaarden. § 7. Het persoonlijk plan wordt ter beschikking van de algemene inspectiedienst en van de diensten van de Regering gehouden. § 8. Iedere leerling die een persoonlijk plan in het kader van een intern stelsel voor schoolherinschakeling volgt, geniet de begeleiding van een refertepersoon. § 9. De begeleiding van activiteiten in verband met het persoonlijk plan kan in het kader van zijn ambt worden toegekend aan ieder lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel of van het opvoedend hulppersoneel.

Art.1.7.1-29. Wanneer een uitgesloten minderjarige niet opnieuw in een schoolinrichting kan worden ingeschakeld, overeenkomstig artikel 1.7.9-9, lid 4, en 1.7.9-10, § 2, lid 5, kan de Minister hem beschouwen als voldoend aan de verplichtingen inzake schoolaanwezigheid: 1° de begeleiding, voor een één keer hernieuwbare periode van niet meer dan drie maanden, van een jongere door de diensten die hun bijstand verlenen aan de uitvoering van individuele beslissingen in het kader van hulpverleningsprogramma's die ofwel door de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd ofwel door de directeur voor jeugdbescherming, ofwel door de jeugdrechtbank worden opgemaakt;2° de begeleiding, voor een één keer hernieuwbare periode van niet meer dan drie maanden, van een jongere door een van de diensten voor schoolherinschakeling. Op grond van een met redenen omklede aanvraag die door de dienst voor schoolherinschakeling aan de algemene directie leerplichtonderwijs wordt gericht, kan de Minister een jongere een vrijstelling verlenen opdat hij zou kunnen worden begeleid door de dienst voor schoolherinschakeling na 15 april en tot het einde van het lopende schooljaar, ook al is de totale duur van het ten laste nemen langer dan de in artikel 1.7.1-32 vastgestelde maximumduur.

De adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, de directeur voor jeugdbescherming, de jeugdrechtbank of de dienst voor schoolherinschakeling delen de algemene directie leerplichtonderwijs de datum van het begin en van het einde van het ten laste nemen mee, volgens door de Regering nader te bepalen regels Art.1.7.1-30. In de toestanden bedoeld in artikel 1.7.5-25, § 1, 1°, op gezamenlijke aanvraag van de minderjarige en zijn ouders, na het gunstig advies van de zonecommissie voor inschrijvingen of de gedecentraliseerde commissie of bij gebrek daaraan de federatie van inrichtende machten, kan de Minister een leerling er ook toe machtigen, voor een één keer hernieuwbare periode van niet meer dan drie maanden, te worden begeleid door: 1° diensten die hun bijstand verlenen aan de uitvoering van individuele beslissingen in het kader van hulpverleningsprogramma's die ofwel door de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, ofwel door de directeur voor jeugdbescherming, ofwel door de jeugdrechtbank worden opgemaakt;2° een van de diensten voor schoolherinschakeling. Op grond van een met redenen omklede aanvraag die door de dienst voor schoolherinschakeling aan de algemene directie leerplichtonderwijs wordt gericht, kan de Minister een jongere een vrijstelling verlenen opdat hij zou kunnen worden begeleid door de dienst voor schoolherinschakeling na 15 april en tot het einde van het lopende schooljaar, ook al is de totale duur van het ten laste nemen langer dan de in artikel 1.7.1-32 vastgestelde maximumduur.

De adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, de directeur voor jeugdbescherming, de jeugdrechtbank of de dienst voor schoolherinschakeling delen de algemene directie leerplichtonderwijs de datum van het begin en van het einde van het ten laste nemen mee, volgens door de Regering nader te bepalen regels Art.1.7.1-31. In geval van schoolverzuim, een crisissituatie of een situatie van schooluitval bedoeld in artikel 1.7.5-25, § 1, 2°, op gezamenlijk verzoek van de minderjarige leerling, zijn ouders, de inrichtende macht of haar afgevaardigde, na het advies te hebben ingewonnen van de klassenraad en het PMS-centrum, kan de Minister een leerling, die regelmatig ingeschreven blijft in zijn school, er ook toe machtigen om te worden begeleid voor een één keer hernieuwbare periode van maximaal drie maanden door: 1° diensten die hun bijstand verlenen aan de uitvoering van individuele beslissingen in het kader van hulpverleningsprogramma's die ofwel door de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, ofwel door de directeur voor jeugdbescherming, ofwel door de jeugdrechtbank worden opgemaakt;2° een van de diensten voor schoolherinschakeling. Indien het PMS-centrum het in lid 1 bedoeld advies niet binnen 10 werkdagen na het verzoek verstrekt, wordt aangenomen dat het advies gunstig is.

Op grond van een met redenen omklede aanvraag die door de dienst voor schoolherinschakeling aan de algemene directie leerplichtonderwijs wordt gericht, kan de Minister een jongere een vrijstelling verlenen opdat hij zou kunnen worden begeleid door de dienst voor schoolherinschakeling na 15 april en tot het einde van het lopende schooljaar, ook al is de totale duur van het ten laste nemen langer dan de in artikel 1.7.1-32 vastgestelde maximumduur.

De adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, de directeur voor jeugdbescherming, de jeugdrechtbank of de dienst voor schoolherinschakeling delen de algemene directie leerplichtonderwijs de datum van het begin en van het einde van het ten laste nemen mee, volgens door de Regering nader te bepalen regels Art.1.7.1-32. Het ten laste nemen van een minderjarige door een van de diensten bedoeld in artikel 1.7.1-29 à 1.7.1-31, kan in totaal niet langer dan zes maanden per schooljaar en niet langer dan één jaar voor de gehele schooltijd van de minderjarige duren. Het ten laste nemen periode gedurende de verlof- en schoolvakanties wordt niet in aanmerking genomen bij de berekening van de duur van het ten laste nemen van de minderjarige.

Art.1.7.1-33. In het kader van artikel 1.7.1-29 tot 1.7.1-31, kan een partnerschapsovereenkomst waarvan het model door de Regering bepaald wordt, gesloten worden tussen de dienst voor schoolherinschakeling en een instelling die ofwel een publiekrechtelijke rechtspersoon is ofwel een vereniging zonder winstbejag met als hoofdzakelijk rechtsdoel de strijd tegen schooluitval en het falen op school, met inbegrip van de voorlopige begeleiding van een uitvallende minderjarige.

Art.1.7.1-34. § 1. De directeur stelt de bepalingen vast die, zowel op collectief als op individueel niveau, het een minderjarige die de diensten van een van de diensten voor schoolherinschakeling heeft genoten mogelijk zullen maken, opnieuw naar school te gaan in de beste omstandigheden. § 2. Het neemt de in paragraaf 1 bedoelde bepalingen in overleg met de betrokken actoren, binnen de plaatselijke overlegcel, als deze geïnstalleerd is.

Voor de toepassing ervan, 1° steunt hij op de interne stelsels, zoals die bepaald zijn in artikel 1, 4°, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplicht en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld en begeleiding van de studieoriëntatie;2° werkt hij nauw samen met het PMS-centrum, om de maatregelen inzake pedagogische begeleiding, die onder het onderwijsteam ressorteren, en de maatregelen inzake psycho-medisch-sociale kwesties, die onder het team van het PMS-centrum ressorteren, op elkaar af te stemmen. § 3. De leden van het team van het PMS-centrum bevorderen het optreden van de externe diensten, zoals bepaald in artikel 1, 5°, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplicht en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld en begeleiding van de studieoriëntatie, waarop de school een beroep kan doen om de inschakeling of herinschakeling van de jongere in de school en de opbouw van een persoonlijk project te vergemakkelijken.

Art.1.7.1-35. De leerling die in een school ingeschakeld of opnieuw ingeschakeld wordt op het einde van de begeleiding bedoeld in artikel 1.7.1-29 à 1.7.1-31, kan de dienst voor schoolherinschakeling die voor zijn begeleiding heeft gezorgd, Raadplegen in verhouding tot hoogstens twee halve dagen per week gedurende de twee maanden volgend op zijn inschakeling of herinschakeling.

De Raadpleging van de dienst voor schoolherinschakeling gedurende die periode wordt geregeld in een overeenkomst tussen de directeur, de leerling, zijn ouders, het PMS-centrum en de dienst voor schoolherinschakeling.

Art.1.7.1-36. De facilitatoren bedoeld in artikel 18 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplicht en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld en begeleiding van de studieoriëntatie die bijstand bieden voor het globaal op elkaar afstemmen van de acties die worden gevoerd in de zone waarvoor ze aangewezen zijn, zowel in de scholen als in de diensten voor schoolherinschakeling, ten aanzien van leerlingen begeleid door een van de diensten voor schoolherinschakeling, gedurende dit ten laste nemen en na de (her-)inschakeling van de leerling op school. HOOFDSTUK II. - Kosteloosheid Art.1.7.2-1. § 1. In het gewoon of gespecialiseerd kleuteronderwijs, lager onderwijs en secundair onderwijs mogen geen directe of indirecte kosten in rekening worden gebracht. Onverminderd artikel 1.7.2-2 kan een inrichtende macht in geen geval een aanvraag om directe of indirecte, facultatieve of verplichte betaling in de vorm van geld, diensten of benodigdheden indienen wanneer zij zich voor een school inschrijft of opnieuw inschrijft. § 2. In afwijking van paragraaf 1, kan een inschrijvingsgeld worden vastgelegd van maximaal 124 euro voor leerlingen die zich inschrijven voor het 7e jaar in de overgangsafdeling van het secundair onderwijs, als voorbereiding op het hoger onderwijs. Dit maximumbedrag wordt geschat op 62 euro voor begunstigden van een studietoelage.

De opbrengst van bedoeld inschrijvingsgeld wordt in mindering gebracht van de eerste schijf van de werkingssubsidies toegekend aan bedoelde scholen. § 3. In afwijking van paragraaf 1 wordt een specifiek inschrijvingsgeld gevraagd voor niet-leerplichtige leerlingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en waarvan de niet-Belgische ouders niet in België verblijven.

Leerlingen met een buitenlandse nationaliteit die zijn toegelaten om meer dan drie maanden in België te verblijven of gemachtigd zijn zich in België te vestigen, in toepassing van de artikelen 10 en 15 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zijn van rechtswege vrijgesteld van het specifieke inschrijvingsgeld.

De Regering bepaalt de categorieën van volledige of gedeeltelijke vrijstelling van het specifieke inschrijvingsgeld.

De Regering bepaalt de bedragen van het specifieke inschrijvingsgeld, voor elk studieniveau.

Het bedrag van het specifieke inschrijvingsgeld is opeisbaar bij inschrijving. § 4. Er worden jaarlijkse en forfaitaire dotaties en werkingssubsidies toegekend tot dekking van de kosten voor de werking en uitrusting van de scholen, en voor de kosteloze verspreiding van leerboeken en schoolbenodigdheden aan leerplichtige leerlingen.

Bovendien wordt in het gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs een forfaitair bedrag van 50 euro per ingeschreven leerling toegekend aan scholen die georganiseerd of gesubsidieerd zijn, specifiek voor de kosten en de schoolbenodigdheden. Dit bedrag is in de eerste plaats bestemd voor de aankoop van schoolbenodigdheden, d.w.z. al het materiaal dat nodig is om de basisvaardigheden te verwerven die in de initiële referentiesystemen van de Franse Gemeenschap zijn gedefinieerd. Dit bedrag kan ook de schoolkosten dekken die verband houden met de organisatie van schoolactiviteiten of pedagogische reizen met overnachting(en). Dit bedrag wordt elk jaar in maart betaald. Het wordt berekend op basis van het aantal leerlingen dat op 30 september van het voorafgaande jaar regelmatig op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met de coëfficiënt 1,2, en wordt naar boven afgerond als het eerste cijfer achter de komma ten minste 5 bedraagt, tot de lagere eenheid in de andere gevallen. Het wordt jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.

Elke inrichtende macht die de in lid 2 bedoelde bedragen heeft ontvangen, houdt uiterlijk op 31 januari van het jaar volgend op het schooljaar waarvoor de bedragen zijn toegekend, gedurende tien jaar bewijsstukken van alle uitgaven ter beschikking van de diensten van de Regering voor controle. Indien in het kader van een controle blijkt dat de ontvangen bedragen niet zijn gebruikt voor de aankoop van schoolbenodigdheden, het organiseren van schoolactiviteiten of pedagogische korte reizen met overnachting(en), moet het toegekende bedrag binnen 60 dagen na kennisgeving aan de betrokken inrichtende macht worden terugbetaald aan de diensten van de Regering.

Art.1.7.2-2. § 1. Onverminderd lid 2 en 3 mogen in het gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs geen schoolkosten worden ontvangen en, direct noch indirect, schoolbenodigdheden worden aangerekend aan de ouders.

In het gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs mogen alleen de volgende schoolkosten die op basis van de reële kostprijs worden vastgesteld, worden ontvangen: 1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen.De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het kleuteronderwijs aanspraak kan maken; 3° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen.De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van kleuteronderwijs aanspraak kan maken.

Alleen de volgende schoolbenodigdheden worden niet door de scholen geleverd: 1° de niet-gevulde schooltas;2° het niet-gevulde pennenzakje;3° de gebruikelijke kleding en sportkleding van de leerling. Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.

De toegestane schoolkosten, bedoeld in lid 1, 1 tot 3°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.

De onder lid 1, 2° en 3° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar. § 2. In het gewoon en gespecialiseerd lager onderwijs worden de volgende schoolkosten die op basis van de reële kostprijs worden vastgesteld, niet beschouwd als een bijdrage in het inschrijvingsgeld: 1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen.De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het lager onderwijs aanspraak kan maken. 3° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen.De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het lager onderwijs aanspraak kan maken.

Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.

De toegestane schoolkosten, bedoeld in lid 1, 1 tot 3°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.

De onder lid 1, 2° en 3° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar. § 3. In het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs worden de volgende schoolkosten die op basis van de werkelijke kosten worden vastgesteld, niet beschouwd als een bijdrage in het inschrijvingsgeld: 1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen.De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het secundair onderwijs aanspraak kan maken; 3° fotokopieën uitgedeeld aan studenten;op eensluidend advies van de algemene overlegraad voor het secundair onderwijs, stelt de Regering het maximumbedrag vast van de kosten van fotokopieën per leerling die in de loop van een schooljaar kunnen worden aangerekend. 4° het uitlenen van schoolboeken, persoonlijke uitrusting en gereedschap;5° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen.De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het secundair onderwijs aanspraak kan maken.

Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan meerderjarige leerlingen of ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.

De toegestane schoolkosten, bedoeld in lid 1, 1 tot 5°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.

De onder lid 1, 2° en 5° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar. § 4. In het gewoon en gespecialiseerd lager en secundair onderwijs kunnen de volgende schoolkosten worden voorgesteld aan de leerling indien deze meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is, op voorwaarde dat hij uitdrukkelijk is geïnformeerd over de facultatieve aard ervan: 1° groepsaankopen;2° de kosten voor de deelname aan optionele activiteiten;3° abonnementen op tijdschriften. Ze worden aangeboden tegen hun reële kostprijs voor zover ze gekoppeld zijn aan het pedagogische project.

Art.1.7.2-3. § 1. Bij de inning van de kosten nemen de inrichtende machten de bepalingen van artikel 1.4.1-5 in acht.

Ze kunnen, in het lager en secundair onderwijs, een betaling hanteren tegen de reële kostprijs van de schoolkosten. § 2. De inrichtende machten betrekken de minderjarige leerlingen niet bij het betalingsproces en de dialoog die zij met de ouders over de schoolkosten en de periodieke rekeningen voeren Het niet-betalen van de kosten kan voor de leerling in geen geval een reden zijn om inschrijving te weigeren of permanente uitsluiting of enige andere sanctie op te leggen, ook niet als deze kosten zijn opgenomen in het pedagogische project of in het schoolproject Er mogen geen inschrijvingsgeld of kosten, direct of indirect, worden gevraagd aan de leerling of zijn ouders voor de uitreiking van zijn diploma's en getuigschriften of zijn schoolrapport.

Art.1.7.2-4. § 1. Voor het begin van elk schooljaar, en ter informatie, wordt een raming van het bedrag van de aangerekende kosten en de verdeling ervan ter kennis gebracht van de leerling indien hij meerderjarig is, of van zijn ouders, indien hij minderjarig is. § 2. In de loop van elk schooljaar worden periodieke schriftelijke verklaringen afgelegd aan de leerling indien deze meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is.

In elke periodieke rekening worden per leerling en voor de betrokken periode alle aangevraagde kosten, de bedragen, het doel en de verplichte of facultatieve aard van deze kostenopgave vermeld, alsmede de voorwaarden en de eventuele betalingsfaciliteiten.

De periode die door een periodieke verrekening kan worden gedekt is minimaal één maand en maximaal vier maanden. Voor het begin van elk schooljaar stellen de inrichtende machten de leerling, of zijn ouders, indien hij minderjarig is, in kennis van de gekozen frequentie.

In afwijking van lid 3 moeten de inrichtende machten, op verzoek van de ouders en voor uitgaven van meer dan 50 euro, voorzien in de mogelijkheid om deze over verschillende periodieke opgaven te spreiden. De inrichtende machten stellen de leerling of zijn ouders, indien hij meerderjarig is, vooraf schriftelijk in kennis van het bestaan van deze mogelijkheid. Het totale te betalen bedrag en de afbetalingsvoorwaarden worden eveneens schriftelijk meegedeeld. Het aangerekende quotum voor de betrokken periode wordt in de periodieke opgave opgenomen.

Kosten die niet in een periodieke opgave staan, kunnen in geen geval worden aangerekend.

De inrichtende machten die geen kosten voor het gehele schooljaar aanvragen, zijn niet verplicht de in deze paragraaf bedoelde periodieke overzichten in te dienen.

Art.1.7.2-5. De wettelijke verwijzing en de integrale tekst van de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-3 staan vermeld in het huishoudelijk reglement van elke school alsook op de raming van de aangerekende schoolkosten bedoeld in artikel 1.7.2-4, § 1, en de periodieke opgaven bedoeld in artikel 1.7.2-4, § 2.

Art.1.7.2-6. § 1. Wanneer zij een inbreuk op de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-5 vaststelt, kan de Regering, overeenkomstig de procedure van de tweede paragraaf, een van de volgende straffen opleggen: 1° de waarschuwing;2° een boete, waarvan het bedrag niet minder dan 250 euro en niet meer dan 2500 euro mag zijn;3° in geval van herhaling binnen vijf jaar, de intrekking van alle dotaties of werkingssubsidies voor het lopende schooljaar voor de bedoelde school. Naast de toepassing van een van de in het eerste lid bedoelde straffen betaalt de inrichtende macht de onverschuldigde verkregen vergoedingen of bedragen volledig terug. In geval van weigering om terug te betalen of indien de te veel betaalde schoolkosten of de te veel betaalde bedragen het bedrag van de toegepaste straf overschrijden, schort de Regering de betaling van de aan de school toegekende dotaties en werkingssubsidies of loonsubsidies op totdat het teveel betaalde schoolgeld of de te veel betaalde bedragen volledig zijn terugbetaald.

Indien de boete niet binnen drie maanden na kennisgeving van de straf wordt terugbetaald, zal de Regering het bedrag van de boete verhoogd met 2,5% in mindering laten brengen van de dotaties of werkingssubsidies van de betrokken school. § 2. Zodra zij kennis krijgen van een klacht die of een feit dat een schending of overtreding van de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-5 zou kunnen zijn, onderzoeken de Regeringsdiensten de zaak en kunnen zij elke persoon horen die een nuttige bijdrage kan leveren tot hun informatie.

Wanneer zij bewijzen hebben dat een misdrijf is gepleegd, stellen de diensten van de Regering de bevoegde inrichtende macht in kennis van hun klachten. Deze heeft 30 dagen tijd om het dossier te Raadplegen en schriftelijke opmerkingen te maken.

De Regering neemt een beslissing binnen zestig dagen na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn Art.1.7.2-7. De Regering evalueert de uitvoering van de bepalingen bedoeld in dit Hoofdstuk en brengt verslag hierover aan het Parlement uit in de loop van 2024. HOOFDSTUK III. - Vrije keuze Art.1.7.3-1. § 1. Basis- en secundaire scholen worden zo nodig opgericht door de Franse Gemeenschap. § 2. De Franse Gemeenschap subsidieert de scholen met inachtneming van de voorwaarden opgelegd bij wet, decreet en reglementaire norm.

De diensten van de Regering worden belast met het controleren of elk van deze scholen bedoeld in lid 1 de volgende verplichtingen nakomt: 1° georganiseerd zijn door een rechtspersoon die daarvoor alle aansprakelijkheid aanvaardt en die voor de werking, direct noch indirect, kosten voor personeel en/of gebouwen, financieringen afkomstig van een andere Staat die geen lidstaat is van de Europese Unie of uitgaande van een instelling die ressorteert onder een andere Staat die geen lidstaat is van de Europese Unie geniet. De natuurlijke personen die de rechtspersoon uitmaken moeten: a) van onberispelijk gedrag zijn;b) hun burgerlijke en politieke rechten genieten;2° zich onderwerpen aan de controle van de inspectie;3° zijn gevestigd in lokalen die voldoen aan de voorschriften inzake veiligheid, hygiëne en gezondheid;4° beschikken over didactisch materiaal en de schooluitrusting voor de pedagogische noodwendigheden;5° indien de school niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten, van externe diensten van ondersteuning en begeleiding genieten, krachtens een overeenkomst afgesloten uiterlijk vier maanden na oprichting van de school of de afdeling van de school met een steun- en begeleidingscel.De steun- en begeleidingscel van Wallonie-Bruxelles Enseignement mag niet weigeren de hiervoor genoemde overeenkomst te ondertekenen; 6° een pedagogisch geheel vormen gelegen in eenzelfde gebouwencomplex of, in elk geval, in eenzelfde gemeente of agglomeratie, allemaal uitgezonderd de afwijking toegekend door de Regering in uitzonderlijke gevallen.De verplichting om gelegen te zijn in eenzelfde gemeente of agglomeratie wordt niet opgelegd aan een pedagogisch geheel onder de directie van eenzelfde directeur en het resultaat van een fusie of een herstructurering van scholen die behoorlijk gemachtigd zijn door de Regering; 7° beschikken over personeel dat de gezondheid van de leerlingen niet in gevaar brengt. § 3. Indien een inrichtende macht één of meer bepalingen betreffende de toekenning van de in § 2 vermelde werkingssubsidies niet naleeft, stuurt de Regering haar een ingebrekestelling waarbij zij haar verzoekt, binnen een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van die ingebrekestelling, zich naar de overtreden bepaling(en) te schikken en de wettelijke toestand te herstellen.

Indien de inrichtende macht, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van dertig schoolwerkdagen, het bewijs levert dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, worden de werkingssubsidies haar verder toegekend. De diensten van de Regering zullen echter, binnen een termijn van 6 maanden te rekenen vanaf de datum van het antwoord van de inrichtende macht, een controleopdracht moeten uitoefenen om zich ervan te vergewissen dat de overtreden bepaling(en) voortaan in acht worden genomen.

Indien de inrichtende macht, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van dertig schoolwerkdagen, niet het bewijs levert dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, past de Regering een aftrekking van 5 % toe van de werkingssubsidies die werden toegekend overeenkomstig § 2 en berekend op basis van de tijdens het vorige schooljaar toegekende subsidies.

Indien de inrichtende macht, na zes maanden na de beslissing tot aftrekking van 5 % van de werkingssubsidies, het bewijs nog altijd niet heeft geleverd dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, kan de Regering de toekenning van de werkingssubsidies voor een onbepaalde tijd onderbreken.

De werkingssubsidies worden door de Regering opnieuw toegekend op de datum, die door haar diensten worden vastgesteld, waarop alle subsidiëringsvoorwaarden opnieuw in acht zullen worden genomen.

Art.1.7.3-2. Het recht van de ouders om de wijze van opvoeding voor hun kinderen te kiezen, sluit de mogelijkheid in, over een school naar hun keuze op een redelijke afstand te beschikken.

Teneinde deze vrije keuze van de ouders te eerbiedigen, moet de Franse Gemeenschap, na Raadpleging van de betrokken algemene Raad: 1° op verzoek van ouders die niet-confessioneelonderwijs wensen en op een redelijke afstand geen officiële school noch een vrije school van niet-confessioneel karakter vinden: a) hetzij een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap openen;b) hetzij de kosten van het vervoer naar zulke school op zich nemen;c) hetzij een bestaande niet-confessionele vrije school in de subsidieregeling opnemen;2° op verzoek van ouders die confessioneel onderwijs wensen en op een redelijke afstand geen confessionele school vinden: a) hetzij een bestaande confessionele vrije school in de subsidieregeling opnemen;b) hetzij de kosten van vervoer naar zulke school op zich nemen. De Regering bepaalt hoeveel ouders er nodig zijn opdat de Franse Gemeenschap de in dit artikel bepaalde verplichtingen op zich dient te nemen. Zij bepaalt eveneens wat onder redelijke afstand moet worden verstaan.

Leerlingen die worden vervoerd naar de school van hun keuze moeten de prijs daarvan vooruitbetalen tegen het bedrag dat overeenkomt met de redelijke afstand bedoeld in het eerste lid.

Art.1.7.3-3. Elke politieke activiteit en propaganda, evenals elke commerciële activiteit zijn verboden in de scholen.

Ook elke praktijk van oneerlijke concurrentie is verboden tussen de scholen. De propaganda voor een bepaald onderwijs moet objectief blijven en elke aanval tegen een ander onderwijs uitsluiten.

Art.1.7.3-4. § 1. Er wordt een commissie opgericht belast met het kennisnemen van alle aanvragen met betrekking tot de bij artikel 1.7.3-3 inzake leerplichtonderwijs vastgestelde overtredingen van de wetten, decreten en reglementen die deze begrippen bepalen en tot het belang van het onderwijs.

De commissie brengt adviezen uit over het verzoek ingediend overeenkomstig artikel 1.7.3-5 of kan ook adviezen uitbrengen op vraag van de Regering. Om haar opdracht te vervullen, beschikt de commissie over een onderzoeksbevoegdheid die namelijk uitgeoefend zal worden via de diensten van de Regering en de algemene inspectiedienst mits inachtneming van de principes van het contradictorisch debat en van de rechten van de verdediging. § 2. De commissie bestaat uit: 1° twee vertegenwoordigers van de diensten van de Regering;2° vijf vertegenwoordigers van de federaties van inrichtende machten;3° één vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles Enseignement;4° drie vertegenwoordigers van de algemene inspectiedienst;5° zes vertegenwoordigers van de vakverenigingen van het onderwijspersoneel;6° één vertegenwoordiger van iedere representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen. De leden worden aangewezen voor een door de Regering hernieuwbare periode van vijf jaar. Voor ieder werkend lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen.

Elk werkend of plaatsvervangend lid dat de hoedanigheid verliest krachtens welke hij aangewezen werd, wordt als ontslagnemend beschouwd. De Regering wijst een nieuw lid aan dat het lopende mandaat voleindigt.

De aanwezigheid van technici, die niet stemgerechtigd zijn, kan worden toegelaten. Voor de dossiers aangaande handelspraktijken neemt een vertegenwoordiger van de consumenten die zetelt op de Raad van de Consumptie deel aan de werkzaamheden.

De commissie wordt voorgezeten door een voorzitter en een ondervoorzitter die eerstgenoemde vervangt bij diens afwezigheid; allebei worden door de Regering aangewezen onder de vertegenwoordigers van de diensten van de Regering. De mandaten worden uitgeoefend gedurende vijf jaar. Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door een ambtenaar aangewezen te dien einde door de Regering die, volgens dezelfde nadere regels, ook een adjunct-secretaris aanduidt. § 3. De beslissingen worden genomen bij een volstrekte meerderheid van de stemmen van de aanwezige leden van de commissie. Het minimale aanwezigheidsquorum wordt op 6 leden bepaald. De commissie dient een jaarlijks activiteitenverslag in dat aan de Regering wordt verstuurd die het Parlement erover inlicht. De commissie zorgt ervoor dat het verslag geen vermelding bevat waaruit de betrokken schoolinrichtingen zouden kunnen worden geïdentificeerd. § 4. De commissie neemt een huishoudelijk reglement aan dat aan de Regering ter goedkeuring wordt voorgelegd.

Art.1.7.3-5. § 1. Bij de commissie ingesteld volgens artikel 1.7.3-4 kan een verzoek ingediend worden door: 1° een inrichtende macht of haar afgevaardigde, wanneer zij dit verzoek vooraf binnen de participatieraad zal hebben onderzocht;2° een oudervereniging;3° een vakvereniging die het onderwijspersoneel vertegenwoordigt;4° de Regering;5° een federatie van inrichtende machten;6° een vereniging, organisatie of stichting die de verdediging, het onderzoek of de informatie van de consument of het onderwijs tot doel heeft. Naar aanleiding van de indiening van het verzoek bij de commissie volgens de nadere regels van lid 1, 1°, vraagt de voorzitter aan de indiener ervan om hem het verslag over te maken van het debat ingericht, wat betreft het verzoek, binnen de participatieraad. Als het verslag niet binnen een termijn van één maand vanaf de datum van de aanvraag wordt voorgelegd, beslist de commissie zonder verwijl over het verzoek. § 2. De voornoemde commissie kan op eigen initiatief met alle rechtsmiddelen feiten aanklagen die tegenstrijdig zijn met de bepalingen van artikel 1.7.3-3 en waarvan zij kennis zou hebben gehad. § 3. De commissie dient een advies uit te brengen binnen de maand na de beëindiging van het onderzoek van het dossier.

De commissie deelt haar advies aan de Regering mede, die de beslissing neemt. § 4. Worden haar beslissingen niet in acht genomen, dan zal de Regering een procedure voor ingebrekestelling opstarten om de financiering en subsidies terug te krijgen. HOOFDSTUK IV. - Neutraliteit Afdeling I. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art.1.7.4-1. De officiële scholen zijn neutraal.

De scholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap zijn verplicht de neutraliteit te respecteren zoals bepaald in Afdeling 2.

De scholen georganiseerd door ander publieke rechtspersonen zijn verplicht de neutraliteit te respecteren zoals bepaald in Afdeling 3.

Hun inrichtende macht kan, op elk moment, aansluiten bij het neutraliteitsbeginsel bepaald in Afdeling 2.

De vrije niet-confessionele scholen mogen bij het neutraliteitsbeginsel aansluiten, zoals bepaald in Afdeling 2 of Afdeling 3.

De Regering legt het aansluitingsmodel bepaald in lid 3 en 4 vast en bepaalt de nadere regels volgens welke deze aansluiting aan haar wordt meegedeeld. Wanneer een inrichtende macht aansluit bij het neutraliteitsbeginsel, zijn alle bepalingen terzake op haar van toepassing.

Art.1.7.4-2. Elke inrichtende macht waarop de neutraliteit van toepassing is of die aansluit bij de neutraliteit voegt een uitdrukkelijke verwijzing toe aan dit Hoofdstuk in zijn educatief project bedoeld in artikel 1.5.1-2 en reproduceert minstens de principes en garanties vermeld ofwel in de artikelen 1.7.4-6 tot 1.7.4-10, ofwel in de artikelen 1.7.4-11 tot 1.7.4-15.

Elk schooljaar, in de loop van het eerste trimester, in de basis- en secundaire scholen georganiseerd door een inrichtende macht waarop dit Hoofdstuk van toepassing is, worden de grote lijnen van het Hoofdstuk en de gevolgen ervan op het schoolproject voorgesteld aan de personeelsleden.

Art.1.7.4-3. § 1. Een opleiding tot neutraliteit wordt georganiseerd met 20 uur door: 1° de inrichtingen van hoger onderwijs in het kader van de initiële opleiding van de leerkrachten zoals bepaald in het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten;2° de inrichtingen van sociale promotie georganiseerd door de Franse Gemeenschap in het kader van studies die leiden tot het certificaat van bekwaamheid voor het onderwijs en tot de academische Raad van bachelor in het gespecialiseerd onderwijs in psycho-educatieve begeleiding. § 2. De opleiding betreft, inzonderheid, de bepalingen van dit Hoofdstuk, en op de grote basisteksten van de democratie en het moderne burgerschap.

Art.1.7.4-4. De controle van de naleving, binnen de scholen die ertoe gehouden zijn, van de principes van dit Hoofdstuk wordt verzekerd door de algemene inspectiedienst.

Voor elk inbreuk vastgesteld door een lid van de algemene inspectiedienst op de principes bedoeld in het eerste lid wordt een verslag opgesteld dat onmiddellijk via de hiërarchische weg wordt overgemaakt aan de coördinerende inspecteur of de betrokken algemeen inspecteur. Deze maakt het, samen met zijn advies over welk advies eraan moet worden gegeven, aan de administrateur-generaal van het Onderwijs.

Art.1.7.4-5. Elk personeelslid van een school bedoeld in artikel 1.7.4-1 is gehouden tot naleving van het neutraliteitsbeginsel bedoeld in Afdeling 2 of Afdeling 3, louter door het feit van zijn aanstelling of zijn aanwerving door een inrichtende macht die gehouden is dit Hoofdstuk na te leven. Hiertoe worden de educatieve en pedagogische projecten bedoeld in artikel 1.5.1-2 overgemaakt aan het personeelslid voor ondertekening, voorafgegaan door de vermelding "Geschreven en goedgekeurd". Afdeling II. - De neutraliteit van het onderwijs georganiseerd door de

Franse Gemeenschap Art.1.7.4-6. In de scholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap, worden feiten, zowel mondeling als schriftelijk, met de grootst mogelijke objectiviteit uiteengezet en besproken. Ook wordt er naar de waarheid gezocht met een constante intellectuele eerlijkheid, wordt de diversiteit van ideeën aanvaard, wordt de geest van verdraagzaamheid ontwikkeld en wordt iedereen voorbereid op zijn rol van verantwoordelijke burger in een pluralistische samenleving.

Art.1.7.4-7. De school staat in voor de opvoeding van de haar toevertrouwde leerlingen tot het inachtnemen van de basisvrijheden en -rechten zoals bepaald in de Grondwet, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de internationale overeenkomsten over mensenrechten en de rechten van het kind die worden opgelegd aan de Gemeenschap.

Zij mag geen leerstelling in verband met deze waarden bevoorrechten.

Zij weigert geen enkel domein van de kennis te bestuderen. Ze heeft als taak kennis en methodes over te maken aan de leerling waarmee deze zijn keuze vrij kan uitoefenen. Zij eerbiedigt de gewetensvrijheid van de leerlingen.

Art.1.7.4-8. De leerlingen worden geleidelijk opgeleid tot persoonlijk onderzoek; ze worden aangezet om hun beredeneerde en objectieve kennis te ontwikkelen en hun kritische zin te vormen.

De school waarborgt de leerling, gelet op zijn rijpheidsgraad, het recht zijn mening vrij te uiten over elke kwestie in verband met de school of betreffende de rechten van de mens.

Dat recht behelst de vrijheid om informatie en gedachten te vergaren, te ontvangen en te verspreiden door elk middel dat de leerling dienstig acht, mits de rechten van de mens gevrijwaard worden, alsook andermans goede naam, de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de openbare zedelijkheid, en het huishoudelijk reglement van de school in acht genomen wordt.

De vrijheid om zijn godsdienst of overtuiging/geloof te belijden en de vrijheid van vereniging en bijeenkomst gelden dezelfde voorwaarden.

Art.1.7.4-9. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 1.7.4-7, vormt het personeel van het onderwijs de leerlingen om het pluralisme van de waarden die het eigentijds humanisme samenstellen te erkennen. Te dien einde bezorgt het aan de leerlingen de informatie die bijdraagt tot de vrije en geleidelijke ontwikkeling van hun persoonlijkheid en die het hun mogelijk maakt de verschillende of uiteenlopende opties te begrijpen die in de opinie tot uiting komen.

Het behandelt de politieke, wijsgerige en ideologische verantwoording van de feiten, door de verscheidenheid van motivering uiteen te zetten.

Het behandelt de kwesties in verband met het innerlijk leven, het geloof, de politieke of wijsgerige overtuigingen, de godsdienstige opties van de mens, in bewoordingen die de gedachten en gevoelens van geen enkele leerling kunnen kwetsen.

Voor de leerlingen onthoudt het zich van elke partijdige houding of uitlating inzake ideologische, morele en sociale problemen die actueel zijn en waarover de opinie verdeeld is. Zo ook weigert het te getuigen voor een wijsgerig of politiek stelsel en buiten de cursussen bedoeld in artikel 1.7.4-10 vermijdt het ook voor een godsdienstig stelsel te getuigen. Zo ook waakt het ervoor dat onder zijn gezag geen godsdienst of wijsgerig proselitisme tot stand komt, en evenmin een politiek militantisme georganiseerd door of voor de leerlingen.

Art.1.7.4-10. De titularissen van de cursussen over erkende godsdiensten stoelt en de titularissen van de cursussen zedenleer geïnspireerd door het vrij onderzoek vermijden, de in parallelle cursussen uiteengezette standpunten te hekelen.

Waar de in vorig lid bedoelde cursussen wettelijk georganiseerd worden, staan ze op een voet van gelijkheid. Ze worden de vrije keus van de leerling, als hij meerderjarig is, of van zijn ouders, als hij minderjarig is, aangeboden. Het volgen van die cursussen is verplicht, behalve voor de leerlingen die ervan vrijgesteld worden. De vrijgestelde leerlingen van het lager en secundair onderwijs nemen verplicht deel aan een tweede lestijd voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.5-1. Afdeling III. - Neutraliteit van het gesubsidieerd officieel onderwijs

Art.1.7.4-11. In het gesubsidieerd officieel onderwijs worden feiten, zowel mondeling als schriftelijk, met de grootst mogelijke objectiviteit uiteengezet en besproken. Ook wordt de diversiteit van ideeën aanvaard, wordt de geest van verdraagzaamheid ontwikkeld en wordt iedereen voorbereid op zijn rol van verantwoordelijke burger in een pluralistische samenleving.

In het kader van zijn onderwijsopdrachten, zorgt de inrichtende macht ervoor dat er geen voorkeur wordt uitgedrukt, hoe dan ook, voor een bijzondere politieke, filosofische, ideologische of religieuze overtuiging.

Art.1.7.4-12. De school staat in voor de opvoeding van de haar toevertrouwde leerlingen tot het inachtnemen van de basisvrijheden en -rechten zoals bepaald in de Grondwet, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de internationale overeenkomsten over mensenrechten en de rechten van het kind die worden opgelegd aan de inrichtende machten.

Zij mag geen leerstelling in verband met deze waarden bevoorrechten.

Zij weigert geen enkel domein van de kennis te bestuderen. Zij eerbiedigt de gewetensvrijheid van de leerlingen.

Art.1.7.4-13. De school waarborgt de leerling het recht zijn kritische inzicht te beoefenen en, gelet op zijn rijpheidsgraad, het recht zijn mening vrij te uiten over elke kwestie in verband met de school of betreffende de rechten van de mens.

Dat recht behelst de vrijheid om informatie en gedachten te vergaren, te ontvangen en te verspreiden door elk middel dat de leerling dienstig acht, mits de rechten van de mens gevrijwaard worden, alsook andermans goede naam, de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de openbare zedelijkheid. Het huishoudelijk reglement van iedere school kan in de nadere regels voorzien voor het uitoefenen van voornoemde rechten en vrijheden.

De vrijheid om zijn godsdienst openbaar te maken of zijn meningen te uiten en erover te discussiëren, alsook de verenigings- en ontmoetingsvrijheid worden aan dezelfde voorwaarden onderworpen.

Er wordt geen waarheid aan de leerlingen opgelegd en ze worden ertoe aangemoedigd om in alle vrijheid hun waarheid te zoeken en op te bouwen.

Art.1.7.4-14. Om, onder andere, de keuze te waarborgen tussen het onderwijs van een erkende godsdienst en dat vaneen niet-confessionele zedenleer, moet het personeel: 1° een houding aannemen die terughoudend en objectief is, waarbij dat personeelslid voortdurend waakzaam moet blijven voor woorden of gedragen die bij leerlingen of studenten vooroordelen zouden kunnen doen ontstaan die deze keuze in het gedrang zouden brengen;2° de vragen in verband met het innerlijke leven, het geloof, de politieke en filosofische overtuigingen en religieuze opties van de mens, met woorden bespreken die noch de meningen noch de gevoelen van een enkele leerling mogen kwetsen;3° zich voor de leerlingen afhouden van woorden of gedragingen in ideologische, morele of maatschappelijke zaken die tot de actualiteit zouden behoren en waarover de publieke opinie nog onbepaald is.Hij zorgt ervoor dat de leerlingen de verschillende standpunten in verband met een toestand leren te kennen om ze vertrouwd te maken met de overtuigingen van de andere studenten. Op dezelfde manier, weigert het personeelslid zich gunstig uit te spreken over een specifiek filosofisch of politiek systeem. Nochtans zorgt hij ervoor inbreuken op democratische beginselen, inbreuken op de rechten van de mens en de gedragingen of woorden die door racisme, xenofobie of revisionisme ingegeven zijn, aan het licht te brengen. Bovendien zorgt hij ervoor dat er, onder zijn overheid, noch godsdienstig of filosofisch proselitisme noch politieke propaganda ontstaan door het toedoen van leerlingen of ter bestemming van leerlingen.

Art.1.7.4-15. De titularissen van de cursussen over erkende godsdiensten en niet-confessionele zedenleer onthouden zich ervan de stellingen verkondigd in de andere cursussen te denigreren.

Waar de in vorig lid bedoelde cursussen wettelijk georganiseerd worden, staan ze op een voet van gelijkheid. Ze worden de vrije keus van de leerling, als hij meerderjarig is, of van zijn ouders, als hij minderjarig is, aangeboden. Het volgen van die cursussen is verplicht, behalve voor de leerlingen die ervan vrijgesteld worden. De vrijgestelde leerlingen van het lager en secundair onderwijs nemen verplicht deel aan een tweede lestijd voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.5-1. HOOFDSTUK V. - Lessen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, keuze tussen deze lessen en de tweede periode filosofie en burgerschap Art.1.7.5-1. In de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienstonderwijs en niet-confessionele zedenleer, omvat het wekelijkse lesrooster in het lager en secundair onderwijs met een volledig leerplan één lestijd godsdienst of lestijd uur niet-confessionele zedenleer en één uur filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.6-1. Als de leerling wordt vrijgesteld van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer, omvat de wekelijkse lestijdenregeling een tweede lestijd filosofie en burgerzin.

In de vrije confessionele scholen omvat het wekelijkse lesrooster in het lager en secundair onderwijs met een volledig leerplan twee lestijden godsdienst.

In de vrije niet-confessionele vrije scholen die de keuze niet bieden tussen godsdienstonderwijs en niet-confessionele zedenleer, omvat het wekelijkse lesrooster in het lager en secundair onderwijs met een volledig leerplan twee lestijden niet-confessionele zedenleer.

Onder godsdienstonderwijs wordt verstaan het onderricht in de katholieke, protestantse, israëlitische, islamitische of orthodoxe godsdiensten en de op die godsdienst berustende zedenleer.

Art.1.7.5-2. § 1. In de scholen bedoeld in artikel 1.7.5-1, eerste lid, moet(en) de leerling, als hij meerderjarig is, of zijn ouders, als hij minderjarig is, elk jaar, bij ondertekende verklaring een formulier invullen, waarvan het model wordt bepaald door de Regering.

In dit formulier wordt: 1° in een eerste deel, de keuze voorgesteld tussen de cursus godsdienst en de cursus niet confessionele zedenleer.Indien de cursus godsdienst wordt gekozen, zal de verklaring de gekozen godsdienst uitdrukkelijk vermelden; 2° in een tweede deel, bepaald dat er een aanvraag tot vrijstelling van het volgen van een van de in het vorige lid bedoelde cursussen kan worden ingediend.Die aanvraag hoeft niet met redenen te worden omkleed.

Het formulier vermeldt bovendien uitdrukkelijk: 1° dat de gedane keuzes volledig vrij zijn;2° dat het uitdrukkelijk verboden is op de leerling die deze keuzen doet enige druk uit te oefenen en dat tuchtsancties zullen kunnen worden toegepast op personeelsleden die dat verbod zullen hebben overtreden;3° dat het formulier elk jaar behoorlijk wordt ingevuld bij inschrijving, zonder dat dit voor het betrokken schooljaar achteraf nog kan worden gewijzigd;4° dat voor leerlingen van wie wordt aangenomen dat ze in de school blijven waar ze reeds ingeschreven zijn, het keuzeformulier tijdens de eerste helft van de maand mei wordt bezorgd aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of zijn ouders, indien hij minderjarig is.Het behoorlijk ingevulde formulier wordt uiterlijk op 1 juni overgemaakt aan de directeur, zonder dat dit voor het betrokken schooljaar achteraf nog kan worden gewijzigd, behalve wanneer de leerling in de loop van het schooljaar van school verandert. § 2. De keuze van een cursus godsdienst of een cursus niet-confessionele zedenleer of, in het officieel onderwijs, het verzoek tot vrijstelling om een van deze cursussen te volgen, gebeurt elk jaar, bij inschrijving, in de scholen van het officieel onderwijs alsook die van het vrij niet-confessioneel onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende godsdienstcursussen of niet-confessionele zedenleer of, voor leerlingen van wie wordt aangenomen dat ze in de school blijven waar ze reeds ingeschreven zijn, uiterlijk op 1 juni. De keuze kan voor het betrokken schooljaar achteraf niet meer worden gewijzigd.

In afwijking van lid 1 kan de keuze nog wel worden gewijzigd wanneer de leerling in de loop van het schooljaar van school verandert.

Art.1.7.5-3. Op voorstel van de overheid van een godsdienst of de niet-confessionele zedenleer, en na het advies te hebben ontvangen van de sturingscommissie opgericht door het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap, stelt de Regering referentiesystemen op voor de cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer en legt ze ter goedkeuring voor aan het Parlement.

Bij afwezigheid of vakantie van de overheid van een godsdienst of de niet-confessionele zedenleer, voor zover dit kan worden aangetoond, stelt het Parlement de leden aan van een technische groep belast met het opstellen van de referentiesystemen van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer in kwestie.

Nadat ze ervan verzekerd is de betrokken cursus godsdienst en niet-confessionele zedenleer in overeenstemming zijn met de referentiesystemen, keurt de Regering de cursusprogramma's voor godsdienst en niet-confessionele zedenleer goed.

Art.1.7.5-4. In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 en 2, geniet de leerling die is vrijgesteld van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer een begeleidingsstelsel dat vrij wordt bepaald door de inrichtende macht. Die regeling wordt aangepast aan de specificiteit van elke leerling.

Art.1.7.5-5. De inspectie van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer wordt verzekerd door de inspecteurs van de cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer benoemd in overeenstemming met het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst.

Art.1.7.5-6. De resultaten van de leerling voor godsdienst of niet-confessionele zedenleer of, in geval van een vrijstelling, voor de tweede lestijd filosofie en burgerzin worden net zoals de andere cursussen in aanmerking genomen. HOOFDSTUK VI. - Opvoeding tot filosofie en burgerzin Art.1.7.6-1. Er wordt een opvoeding tot filosofie en burgerzin georganiseerd in het, gewoon en gespecialiseerd, basisonderwijs en secundair onderwijs.

Ze maakt deel uit van de verplichte vorming en wordt geëvalueerd.

De cursus filosofie en burgerzin wordt in aanmerking genomen voor de bekrachtiging van het slagen van de leerling.

Art.1.7.6-2. § 1. De opvoeding tot filosofie en burgerzin wordt georganiseerd op grond van de netoverschrijdende referentiesystemen voor opvoeding tot filosofie en burgerzin: 1° in het kader van een cursus filosofie en burgerzin voor de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen de verschillende erkende godsdiensten of de niet-confessionele zedenleer met het equivalent van één of, in geval van een vrijstelling, twee wekelijkse lestijden;2° in het kader van de cursussen van het lesrooster voor de confessionele vrije scholen en de niet-confessionele vrije scholen die uitsluitend twee lestijden niet-confessionele zedenleer aanbieden met het equivalent van één wekelijkse lestijd of minstens 30 lestijden per jaar. De opvoeding tot filosofie en burgerzin kan eveneens, in het kader van de in het eerste lid bedoelde lestijden en op grond van de netoverschrijdende referentiesystemen voor opvoeding tot filosofie en burgerzin, gedeeltelijk worden aangevuld met solidaire en culturele educatieve burgeractiviteiten die binnen of buiten de school worden ontwikkeld. § 2. De referentiesystemen worden opgesteld volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.

Art.1.7.6-3. De opvoeding tot filosofie en burgerzin heeft tot doel competenties en kennis te ontwikkelen inzonderheid in verband met de filosofische en ethische opvoeding en met de opvoeding tot democratisch werken. Hiermee wordt inzonderheid bedoeld: 1° Op het gebied van filosofische en ethische opvoeding: a) de kennis, in historisch en sociologisch perspectief, van de verschillende denkstromingen, filosofische stromingen en godsdiensten;b) de capaciteit tot het stellen van filosofische of ethische vragen, tot het ontwikkelen van ethisch onderscheidingsvermogen, eigen denken over vragen betreffende de zin en/of de maatschappij (twijfelen, begripsvorming, kritiek, test, relativeren, rationaliseren, argumenteren);c) de capaciteit om pluralistische overtuigingen en voorstellingen te eerbiedigen, en afstand te nemen van zijn eigen denkwijze om naar het standpunt van anderen te kunnen luisteren, waarbij zijn eigen ethische en filosofische keuzen worden behouden;d) de capaciteit om spanningen, uiteenlopende standpunten, conflicten enz.op niet conflictueuze wijze te beheren; e) deelneming aan debatten binnen of buiten de school.2° Op het gebied van opvoeding tot democratisch werken: a) de capaciteit om samen te leven op harmonieuze en respectvolle wijze in een democratische en interculturele maatschappij, zich erin in te schakelen en actief in te zetten;b) de capaciteit om zich te ontwikkelen als burger, die rechten en plichten heeft, solidair, vrij, autonoom, verdraagzaam, met een kritische geest, onder meer via de ontplooiing van attitudes als oog voor het algemeen welzijn, verantwoordelijkheidszin, wederzijds respect, eerbied voor verschillen, naleving van regels, dialoog, wellevendheid;c) de kennis van de oorsprong, de beginselen en de grondslag van democratie;d) de kennis van onze democratie: de rechtsnormen en -gronden, de fundamentele rechten van mensen, de verschillende machten, de organisatie van de instellingen;e) de bewustmaking van de politieke, sociale, economische, milieu- en culturele aspecten van burgerzin, zowel op lokaal als op globaal vlak;f) de kennis van de grote uitdagingen en debatten van hedendaagse maatschappijen;g) de kennis van communicatie en de verschillende informatiemiddelen en de ontwikkeling van kritische geest en analyse ervan;h) de deelneming aan activiteiten in verband met school- of lokale democratie. Opvoeden tot welzijn is overigens een doelstelling die gepaard gaat met de voormelde doelstellingen. Dit houdt inzonderheid het volgende in: het begrijpen van psychologie en menselijke betrekkingen, zelfbeheersing, opvoeding tot affectieve betrekkingen en verwerving van preventieve gedragingen inzake gezondheid en veiligheid voor zichzelf en andere personen.

Opvoeden tot filosofie en burgerzin heeft bovendien de volgende doelstellingen: ontwikkeling van kritische en autonome denkwijzen, argumentatie- en redeneringscapaciteit, alsook van verantwoordelijke, burger- en solidaire attitudes. De referentiesystemen bepalen de inhoud van kennis en competenties alsook de te ontwikkelen attitudes en stappen.

Art.1.7.6-4. § 1. De programma's voor opvoeding tot filosofie en burgerzin worden, op grond van de referentiesystemen bedoeld in artikel 1.7.6-2, uitgewerkt volgens de nadere regels bedoeld in dit artikel. § 2. Het programma voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.6-2, § 1, 1°, wordt uitgewerkt in overeenstemming met artikel 1.5.1-4. § 3. In de confessionele vrije scholen alsook in de niet-confessionele scholen die uitsluitend twee wekelijkse lestijden van de cursus niet-confessionele zedenleer aanbieden, worden de referentiesystemen bedoeld in artikel 1.7.6-2 uitgevoerd via de programma's van de cursussen van het lesrooster uitgewerkt volgens artikel 1.5.1-4. De inrichtende macht of, bij overdracht van bevoegdheden, de federatie van inrichtende zachten waartoe hij behoort, bezorgt de administratie een document met daarin, volgens de nadere regels bepaald door de Regering, de gedetailleerde manier waarmee deze referentiesystemen worden uitgevoerd in de verschillende hiervoor genoemde cursusprogramma's. HOOFDSTUK VII. - Inschrijvingsrecht Art.1.7.7-1. Vooraleer een leerling in te schrijven, legt de directeur volgende documenten en informatie ter inzage voor aan de leerling evenals aan zijn ouders indien hij minderjarig is: 1° het educatief en pedagogisch project van de inrichtende macht;2° het schoolproject;3° het studiereglement;4° het huishoudelijk reglement; 5° een informatief document over de kosteloosheid van de toegang tot het onderwijs opgesteld en ter beschikking gesteld door de diensten van de Regering met minstens de definitie van "schoolkosten" bedoeld in artikel 1.3.1-1, 39°, en de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-6.

Door zijn inschrijving in een school aanvaardt elke meerderjarige leerling of elke minderjarige leerling en zijn ouders het educatief project, het pedagogisch project, het schoolproject, het studiereglement en het huishoudelijk reglement.

Onverminderd de artikelen 1.7.9-4, 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7, 1.7.9-8 en 1.7.9-11, wordt aangenomen dat elk minderjarige leerling elk jaar opnieuw is ingeschreven zolang zijn ouders de school niet schriftelijk in kennis stellen van hun beslissing tot uitschrijving. Meerderjarige leerlingen die hun onderwijs willen voortzetten in dezelfde school, moeten zich echter elk jaar opnieuw inschrijven.

Bij inschrijving in de lagere Raad van het secundair onderwijs wordt de meerderjarige leerling geïnformeerd over zijn verplichting om contact op te nemen met de directeur of met het bevoegde PMS-centrum om een oriënteringsgesprek te voeren en een school en professioneel project uit te werken. Er moet minstens één keer per jaar een gesprek tussen deze leerling en een lid van het PMS-centrum plaatsvinden. Er wordt een evaluatie uitgevoerd van de uitvoering en naleving van dit project en deze wordt bij elke evaluatieperiode door de directeur of het PMS-centrum overgemaakt aan de klassenraad.

De inschrijving in een school van een meerderjarige leerling wordt onderworpen aan de voorwaarde dat hij vooraf, met de directeur of zijn afgevaardigde, een verklaring ondertekent waarin beide partijen verklaren de rechten en plichten van het educatief project, het schoolproject, het studiereglement en het huishoudelijk reglement te zullen naleven. Deze maatregel is niet verplicht voor de meerderjarige leerlingen van het gespecialiseerd onderwijs van vorm 1 of vorm 2.

In elk geval, onverminderd de leeftijdsvoorwaarden bedoeld in artikel 6, § 1, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs, mag de inschrijving in een centrum voor alternerend onderwijs van een meerderjarige leerling die het zesde jaar van het secundair onderwijs niet heeft beëindigd wanneer hij is ingeschreven in de overgangsafdeling of het vierde jaar van het secundair onderwijs wanneer hij is ingeschreven in de kwalificatieafdeling, niet worden geweigerd. Deze leerling geniet, met voorrang op de andere meerderjarige leerlingen en binnen de grenzen van de capaciteiten van de bedrijven, van een overeenkomst of een contract bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs.

Art.1.7.7-2. § 1. De inschrijving in een school vindt uiterlijk op de eerste schoolwerkdag van de maand september plaats. Omwille van uitzonderlijke en gemotiveerde redenen waar directeur over oordeelt, kan de inschrijving na deze datum gebeuren.

Voor leerlingen van de hogere Raad van het secundair onderwijs die meer dan 20 halve ongewettigd afwezig waren voor de eerste dag van de effectieve inschrijving in hun nieuwe school geldt de procedure bepaald in artikel 1.7.1-10, lid 5 en volgende.

In afwijking van het eerste lid is het mogelijk het hele jaar door in te schrijven in: 1° het gewoon kleuteronderwijs;2° het alternerend onderwijs;3° het gespecialiseerd onderwijs;4° voor leerlingen die zich pas in de loop van het schooljaar in België vestigen. Wallonie-Bruxelles Enseignement is niet verplicht leerlingen in te schrijven die zijn uitgesloten door een gesubsidieerde school en die na 30 september vragen om zich in te schrijven, indien hij de procedures niet volledig doorliep die bepaald worden in de artikelen 1.7.9-5, 1.7.9-6 en 1.7.9-9. § 2. De indiening van een beroep tegen een beslissing tot uitsluiting die wordt meegedeeld bij het begin van de maand september in overeenstemming met artikel 1.7.9-11, tegen een handhavingsbesluit in overeenstemming met artikel 2.3.1-6, § 2, of tegen een beslissing van een klassenraad bedoeld in artikel 98 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire opdrachten bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, ontslaat de ouders, in het geval van een minderjarige leerling, niet van de verplichting de leerling in te schrijven binnen de termijnen bedoeld in paragraaf 1.

De indiening van een beroep heeft geen opschortende werking op de beslissing van de betrokken inrichting.

Art.1.7.7-3. § 1. Minderjarige kinderen die illegaal op het grondgebied verblijven worden toegelaten in de scholen op voorwaarde dat ze worden begeleid door hun ouders.

De directeurs ontvangen ook de inschrijving van niet-begeleide minderjarige kinderen. In dat geval zien ze erop toe dat het minderjarige kind alle stappen onderneemt om te worden begeleid door een inrichting zodat de ouderlijke macht in zijn voordeel wordt uitgeoefend. § 2. Er wordt rekening gehouden met de leerling bedoeld in paragraaf 1 bij de berekening van de omkadering en de subsidies of dotaties binnen de school waar hij school loopt. § 3. Bij twijfel beslissen de diensten van de Regering: 1° of de leerling van wie de ouders de leeftijd niet kunnen bewijzen, al dan niet wordt beschouwd als minderjarig;2° of de leerling wordt beschouwd als begeleid door zijn ouders;3° of het schoolbezoek van de leerling wordt beschouwd als regelmatig. § 4. Wanneer hij meerderjarig wordt, wordt met de leerling bedoeld in paragraaf 1, die school loopt in een school waarop de bepaling bedoeld in paragraaf 2 van toepassing is, rekening gehouden bij de berekening van de omkadering en van de werkingsmiddelen in deze school, of als hij deze verlaat, van elke andere secundaire school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap waar hij is ingeschreven, op voorwaarde dat hij voldoet aan alle voorwaarden om een regelmatig ingeschreven leerling te zijn op het moment van de telling.

Art.1.7.7-4. § 1. De inrichtende machten zijn verplicht de meerderjarige leerling die hierom verzoekt of de minderjarige leerling van wie de ouders erom verzoeken, in te schrijven in de school van zijn keuze op voorwaarde dat hij voldoet aan de voorwaarden vereist om een regelmatig ingeschreven leerling te zijn en, in het gesubsidieerd onderwijs, op voorwaarde dat de leerling of de ouders aanvaarden om de educatieve en pedagogische projecten te onderschrijven.

Een inrichtende macht is niet verplicht om een meerderjarige leerling in te schrijven die weigert het document bedoeld in artikel 1.7.7-1, lid 5, te ondertekenen. Hij is ook niet verplicht een meerderjarige leerling in te schrijven die definitief werd uitgesloten in een school terwijl hij meerderjarig was.

Wanneer een inrichtende macht, wegens onvoldoende beschikbare lokalen, het leerlingenaantal dat hij kan ontvangen, moet beperken, zal hij de diensten van de Regering hierover onmiddellijk informeren.

In het basisonderwijs en het secundair onderwijs moet elke inrichtende macht de diensten van de Regering voor elke vestiging van zijn scholen informeren over het aantal beschikbare plaatsen in elk studiejaar, elke afdeling en elke richting van het gewoon onderwijs en elk type, elke vorm, elke fase, elke richting en elke maturiteit van het gespecialiseerd onderwijs.

Deze informatie moet op elk moment van het jaar voor het lopende schooljaar en vanaf de maand januari voor het volgende schooljaar beschikbaar zijn volgens de door de Regering bepaalde nadere regels. § 2. Onverminderd artikel 79/24 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire opdrachten bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, ongeacht het moment van het jaar, moet de directeur die een leerling niet kan inschrijven, de leerling zelf, indien hij meerderjarig is, of zijn ouders, als hij minderjarig is, een attest van de aanvraag tot inschrijving bezorgen, waarvan de Regering het model bepaalt. De directeur bezorgt onmiddellijk een afschrift van het attest, naargelang het geval, aan een van de zonecommissies voor inschrijvingen die Wallonie-Bruxelles Enseignement opricht of aan de betrokken federatie van inrichtende machten of aan de gedecentraliseerde commissie, die dan de diensten van de Regering inlicht. Indien de inrichtende macht van een gesubsidieerde school niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten, bezorgt hij het attest aan de diensten van de Regering.

Het attest van de aanvraag tot inschrijving vermeldt de redenen van de weigering en bij welke diensten van de Regering de leerling en zijn ouders hulp kunnen krijgen om de leerling in te schrijven in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. HOOFDSTUK VIII. - Leerlingen met specifieke behoeften Afdeling I. - Redelijke aanpassingen in het gewoon onderwijs

Art.1.7.8-1. § 1. Elke leerling van het gewoon basis- en secundair onderwijs, die specifieke behoeften vertoont en het recht heeft aangepaste materiële, organisatie- of pedagogische redelijke aanpassingen te genieten, voor zover zijn toestand er niet toe verplicht de leerling op te nemen pedagogische redelijke aanpassingen te genieten, voor zover zijn toestand er niet toe verplicht de leerling op te nemen in het gespecialiseerd onderwijs volgens de bepalingen van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.

De opgegeven diagnose om het implementeren van aanpassingen te verantwoorden, moet door een specialist op medisch, paramedisch of psychisch-medisch gebied, of door een multidisciplinaire medische ploeg gesteld worden. De Regering bepaalt de volledige lijst van de beroepen die ertoe gemachtigd worden deze diagnose te stellen.

Een beslissing van een openbare instelling belast met de integratie van personen met een handicap kan ook als basis dienen voor de aanvraag.

De diagnose waarop de aanvraag om een of meer redelijke aanpassingen wordt gestaafd, moet in elk geval minder dan één jaar oud zijn op het ogenblik dat de aanvraag voor de eerste keer bij een school ingediend wordt. § 2. De aanpassingen worden geïmplementeerd op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als deze meerderjarig is, of op vraag van het PMS-centrum gevoegd bij de school waar de leerling ingeschreven is, of op vraag van een lid van het educatief team. § 3. Deze aanpassingen worden uitgewerkt en geëvalueerd, naargelang de specificiteit van de behoeften van de leerlingen en van hun evolutie, in het kader van collegiale vergaderingen voor overleg tussen de volgende partners 1° de directeur of zijn afgevaardigde;2° het educatief team in het basisonderwijs, de klassenraad in het secundair onderwijs, of hun vertegenwoordigers;3° de vertegenwoordiger(s) van het PMS-centrum gevoegd bij de school;4° de ouders van de leerling of de leerling zelf als deze meerderjarig is. Op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als deze meerderjarig, of met hun instemming, mag een deskundige of een lid van het medisch, paramedisch, psychomedisch korps of een openbare instelling voor de integratie van personen met een handicap, in staat om de actoren en partners te helpen bij het bepalen van de aard of de begeleiding die nodig is voor erkende behoeften, aan de overlegvergadering deelnemen. Deze aanwezigheid, in elk geval, moet door de directeur worden toegestaan, na overleg met het opvoedend team en na Raadpleging, in voorkomend geval, van de PMS-centra of de centra erkend door de Franse Gemeenschap en bedoeld in artikel 12, § 1, derde lid, 1°, et 3°, van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs. § 4. Op basis van de overlegvergaderingen bedoeld bij paragraaf 3, worden de bepaalde redelijke aanpassingen binnen de kortste termijnen geïmplementeerd.

De materiële of organisatorische aanpassingen, alsook de partnerschappen met externe actoren vereisen een beslissing van de inrichtende macht of haar afgevaardigde.

Wanneer een school meerdere vestigingen heeft, heeft de inrichtende macht of haar afgevaardigde de mogelijkheid de materiële of organisatorische aanpassingen tot een van de vestigingen te beperken.

De aard, de duur en de nadere regels voor de pedagogische aanpassingen worden, in het basisonderwijs, bepaald door het opvoedend team en, in het secundair onderwijs, door de klassenraad, voorgezeten door de directeur of zijn vertegenwoordiger. De pedagogische aanpassingen wijzigen in geen geval de leerdoelstellingen bepaald door de netoverschrijdende referentiesystemen.

Deze aanpassingen hebben betrekking op de toegang van de leerling tot de school, de organisatie van de studies en de interne en externe evaluatieproeven, de stageperiodes, alsook het geheel van de activiteiten verbonden aan het studieprogramma en aan het schoolproject.

De aanpassingen worden in een protocol opgenomen ondertekend door, enerzijds, de inrichtende macht of haar afgevaardigde en, anderzijds, de ouders van de minderjarige leerling of de leerling zelf als hij meerderjarig is. Het protocol bepaalt de nadere regels en de perken voor de aanpassingen.

Een partnerschapovereenkomst tussen de school en de gespecialiseerde actoren van de medische, paramedische of psychomedische wereld of van de regionale openbare instellingen voor de integratie van personen met een handicap, kan worden gesloten met als doel specifieke begeleidingsacties ten bate van de leerling die aan de hiervoor beschreven voorwaarden voldoet.

In geval van verandering van school, Raad of niveau, zal, op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als hij meerderjarig is, het hierboven bedoelde protocol ter informatie worden overgemaakt aan de bevoegde persoon door de school die het opgesteld heeft. § 5. De redelijke aard van de aanpassing wordt, onder andere, bepaald door het onderzoek van de volgende indicatoren: 1° de financiële impact van de aanpassing, rekening houdend met de mogelijk financiële tegemoetkomingen om steun te verlenen;2° de organisatie-impact van de aanpassing, inzonderheid inzake begeleiding van de betrokken leerling;3° de frequentie en de duur bepaald voor de aanwending van de aanpassing voor de persoon met een handicap;4° de impact van de aanpassing op de levenskwaliteit van een of meerdere werkelijke gebruiker(s);5° de impact van de aanpassing op omgeving en de andere gebruikers;6° de afwezigheid van equivalente alternatieve oplossingen. § 6. De aanpassingen en begeleidingsacties bepaald op specifiek pedagogisch niveau moeten worden vastgelegd in een geïndividualiseerde voorziening voor differentiatie en begeleiding. Ze kunnen ook een aanpassing van het lesrooster inhouden. Deze nadere regels zijn van toepassing op elke leerling die erkende specifieke behoeften aan de dag legt, ongeacht het niveau of de vorm van het gewoon leerplichtonderwijs gevolgd door de leerling. Deze aanpassingen en begeleidingsacties inzake pedagogie hebben ook betrekking op de collectieve begeleidingsacties van het opvoedend team inzake inclusieve strategieën binnen iedere school, bepaald door het schoolproject en het sturingsplan zoals bedoeld in Titel 5, Hoofdstuk 2. § 7. De inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgen ervoor dat de implementering van de aanpassingen en begeleidingsacties als antwoord op de specifieke behoeften die behoorlijk gestaafd worden zoals bedoeld bij § 1, uitdrukkelijk in de opvoedende en pedagogische projecten van de school worden opgenomen, alsook in het sturingsplan en in de regelingen ter bepaling van de organisatie van de studies en de nadere regels voor het afnemen en afleggen van zowel interne als externe evaluatieproeven.

Op het ogenblik van de inschrijving, op basis van de informatie verstrekt door de ouders, neemt de directeur de bepalingen die nodig zijn om de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling expliciet te informeren over de mogelijkheid om specifieke aanpassingen of begeleidingsacties te organiseren in de situaties bedoeld in § 1 en bepaalt de nadere overleg- en implementatieregels zoals bedoeld in paragraaf 3 en 4.

Art.1.7.8-2. § 1. Bij onenigheid over het implementeren van redelijke aanpassingen, kunnen de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling, per aangetekende brief of via mail met een ontvangstbevestiging, een bemiddelingsaanvraag indienen bij de diensten van de Regering. De aanvragers voegen bij hun aanvraag de stukken die de aanvraag om aangepaste materiële, organisatorische, methodologische of pedagogische aanpassingen staven.

De diensten van de Regering hebben tot opdracht de bemiddeling te bevorderen tussen de inrichtende macht of haar afgevaardigde en de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling, binnen één maand na indiening van de aanvraag. Deze termijn loopt vanaf de eerste schoolwerkdag na ontvangst van de aangetekende brief. § 2. Als de bemiddeling faalt, kunnen de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling een beroep instellen bij de commissie ingesteld bij paragraaf 3. De beslissing genomen tijdens de interne bemiddelingsprocedure vermeldt het bestaan van een dergelijk beroep.

Op straffe van onontvankelijkheid, geschiedt het beroep per aangetekende brief of via mail met een ontvangstbevestiging binnen tien werkdagen na ontvangst van de beslissing. Deze termijn begin te lopen vanaf de eerste schoolwerkdag na ontvangst van de aangetekende brief, waarbij de postdatum of de datum van de verzending via mail als bewijs van verzending geldt. Er wordt een afschrift van de beslissing van de school, gemotiveerd op basis van de indicatoren zoals bepaald in artikel 1.7.8-1, § 5, bij het beroep gevoegd.

De commissie deelt haar met redenen omklede beslissing aan de ouders van de minderjarige leerling of aan de meerderjarige leerling, alsook aan de inrichtende macht of haar afgevaardigde mee binnen de dertig kalenderdagen, buiten het schoolverlof, na ontvangst per post. Wat betreft beroepen ingediend na 1 juni zal de commissie haar beslissing ten laatste op 31 juli van hetzelfde jaar meedelen.

In geval van gunstige beslissing voor de leerling, is deze beslissing bindend voor de school. § 3. Er wordt een commissie voor het basisonderwijs en het inclusief leerplichtonderwijs opgericht, die als volgt wordt samengesteld: 1° een vertegenwoordiger van de diensten van de Regering, die het voorzitterschap ervan waarneemt;2° de algemene afgevaardigde voor de kinderrechten of zijn vertegenwoordiger;3° de administrateur-generaal van Infrastructuur of zijn afgevaardigde;4° een vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht van de betrokken school is aangesloten;5° een vertegenwoordiger van de hoge Raad voor de PMS-centra;6° een vertegenwoordiger van de representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen waartoe de oudervereniging van de betrokken school behoort;7° een vertegenwoordiger van de algemene inspectiedienst. De vertegenwoordiger van het Bestuur Infrastructuur is enkel aanwezig in het kader van beroepen waarbij zijn expertise nuttig is.

De vertegenwoordigers van de openbare instellingen belast met de integratie van personen met een handicap, alsook een vertegenwoordiger van het interfederaal centrum voor gelijke kansen, wonen, facultatief en met Raadgevende stem, de vergadering bij.

De Regering bepaalt de nadere regels voor de werking van de commissie.

Art.1.7.8-3. In elke school is het pedagogisch team belast met de coördinatie van de actie inzake specifieke behoeften, volgens de nadere regels besproken met de directeur.

Art.1.7.8-4. De kwestie van specifieke behoeften wordt, in het secundair onderwijs, besproken tijdens de vergaderingen van de klassenraden en, in het basisonderwijs, tijdens de vergaderingen met de directeur, de leerkrachten van de leerling, de mogelijke logopedist en het PMS-centrum.

Bovendien zullen specifieke vergaderingen worden georganiseerd, a minima, op sleutelmomenten van het schooltraject om de specifieke behoeften binnen de school en hun begeleiding te bespreken.

Deze vergaderingen brengen de directeur, de leerkrachten, alsook het PMS-centrum en de mogelijke opvoeder of logopedist samen. Externe deskundigen kunnen erop uitgenodigd worden.

De sleutelmomenten bedoeld bij het vorige lid worden verdeeld als volgt: 1° één vergadering binnen de cursus van het kleuteronderwijs;2° twee vergaderingen binnen de cursus van het lager onderwijs;3° twee vergaderingen binnen de cursus van het secundair onderwijs. Afdeling II. - Integratie in het gewoon onderwijs

Art.1.7.8-5. Met het oog op de bevordering van de integratie in de samenleving en de opleiding van leerlingen met specifieke behoeften, kan de tijdelijke of permanente integratie in het gewoon onderwijs van een leerling die regelmatig ingeschreven is in het gespecialiseerd onderwijs worden georganiseerd volgens de nadere regels van Hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs. HOOFDSTUK IX. - Welzijn van de leerlingen, de preventie van geweld op school en discipline Art.1.7.9-1. § 1. De directeur en het onderwijsteam ontwikkelen een schoolomgeving die bevorderlijk is voor het welzijn van de leerlingen, het samenleven en de sereniteit die gunstig is voor de leeractiviteit.

Ze streven ernaar de toestand van de leerlingen te verbeteren, zowel op het vlak van hun studies als van hun persoonlijke ontwikkeling. § 2. Het team van het PMS-centrum en de dienst voor gezondheidspromotie op school dragen bij tot de in paragraaf 1 bedoelde doelstellingen § 3. Het team van het PMS-centrum draagt bij tot die doelstellingen, tot de interface tussen de schoolomgeving en betrokkenen van buiten de school.

Het begeleidt, op diens verzoek, iedere leerling, elke ouder, elk lid van het onderwijsteam.

Het steunt elke collectieve actie tot verbetering van de schoolomgeving. Het treedt op met begeleidingsacties die zijn afgestemd op situaties die als problematisch worden ondervonden. § 4. Jaarlijks organiseert de directeur een ontmoeting tussen de afgevaardigden van het onderwijsteam, het PMS-centrum en de dienst voor sociale promotie op school. De ontmoeting kan open staan voor andere actoren die met de school meewerken.

De schoolbemiddelaar die voor een bepaalde school aangewezen is, woont de ontmoeting bij.

Die ontmoeting heeft tot doel: 1° van gedachten te laten wisselen over: a) de educatieve, pedagogische en schoolprojecten bedoeld in artikel 1.5.1-2 en 1.5.1-5; b) het project van het PMS-centrum;c) het project van de dienst voor gezondheidspromotie op school;d) het project van de dienst voor schoolbemiddeling wanneer een bemiddelaar voor de inrichting aangewezen is;2° de specifieke behoeften van de school te bepalen inzake welzijn van jongeren, schoolherinschakeling, de preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie;3° prioriteiten voor de komende jaren te bepalen;4° inzetbare interne en externe hulpmiddelen te bepalen;5° de rol van iedereen te bepalen, inzonderheid een refertepersoon voor elke prioriteit aan te wijzen;6° ingeval een bemiddelaar voor een school aangewezen is, een medewerkingsprotocol tussen de betrokken actoren te bepalen;7° een balans van de ondernomen acties en van de ontwikkelde medewerkingsverbanden op te maken. § 5. Wanneer de plaatselijke overlegcel is ingericht, worden het overleg en de acties bedoeld in paragraaf 4 inzonderheid binnen die cel georganiseerd.

Art.1.7.9-2. Onder ernstige feiten wordt verstaan, in de zin van dit artikel, bewezen feiten van geweld tegen personen, afpersing en wapenbezit.

Na overleg met de federaties van inrichtende machten en Wallonie-Bruxelles Enseignement bepaalt de Regering de gemeenschappelijke bepalingen inzake ernstige feiten die opgenomen dienen te worden in het huishoudelijk reglement van elke school bedoeld in artikel 1.5.1-9.

Deze gemeenschappelijke bepalingen zullen, voor iedere feitencategorie, herinnering aan en, in voorkomend geval, expliciet bepalen: 1° de opgelopen tuchtsancties en de nadere regels voor de uitvoering ervan;2° de administratieve en, desgevallend, rechterlijke overheden die door de school zullen worden ingelicht;3° de maatregelen die getroffen kunnen worden om de leerling en, indien hij minderjarig is, zijn ouders, te begeleiden, zodra de straf is uitgesproken. Art.1.7.9-3. Onverminderd artikel 1.7.9-2 bepaalt elke inrichtende macht de tuchtsancties en de nadere regels volgens welke deze worden genomen in hun respectieve scholen.

De tijdelijke uitsluiting uit de school of een les mag, in de loop van eenzelfde schooljaar, niet meer dan 12 halve dagen bedragen.

Op vraag van de directeur kan de Minister in uitzonderlijke omstandigheden afwijken van het tweede lid.

Art.1.7.9-4. § 1. Een regelmatig ingeschreven leerling in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap mag alleen definitief worden uitgesloten wanneer de feiten waaraan de leerling zich schuldig maakte, een aantasting betekenen van de fysieke, psychologische of morele integriteit van een lid van het personeel of van een leerling, de organisatie of de goede werking van de school in het gedrang brengen of haar zware materiële of morele schade berokkenen.

Worden, inzonderheid, beschouwd als dusdanig: 1° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een andere leerling of aan een personeelslid binnen de school of daarbuiten, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid of ongeschiktheid om de lessen te volgen tot gevolg heeft gehad;2° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een afgevaardigde van de inrichtende macht, aan een lid van de diensten inspectie of verificatie, aan een afgevaardigde van de Franse Gemeenschap, binnen of buiten de school, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;3° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een persoon die gemachtigd is de school te betreden, wanneer die binnen de school wordt toegebracht, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;4° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ongeacht welk wapen dat, in ongeacht welke categorie, bedoeld is in artikel 3 van de wet van8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens;5° elk gebruik, buiten zijn didactische bestemming, van een instrument dat wordt gebruikt in het kader van sommige cursussen of pedagogische activiteiten, wanneer dat instrument verwondingen kan veroorzaken;6° het invoeren of bezitten door een leerling, zonder wettige reden, binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van elk instrument, werktuig, snijdend, stekend of kneuzend voorwerp;7° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ontvlambare stoffen, behalve als deze noodzakelijk zijn voor de pedagogische activiteiten en uitsluitend in het kader daarvan worden gebruikt;8° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van de stoffen bedoeld in artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;9° het afpersen, door middel van geweld of bedreigingen, van gelden, waarden, voorwerpen, beloften van een andere leerling of een personeelslid binnen of buiten de school;10° het opzettelijk en herhaaldelijk uitoefenen van onverdraaglijke psychologische druk op een andere leerling of op een personeelslid door scheldwoorden, beledigingen, laster of eerroof. De Regering stelt de bijzondere nadere regels vast voor de toepassing van het tweede lid, 4°, in de scholen die een optie "wapensector" organiseren. § 2. Wanneer het bewijs kan worden geleverd dat een persoon die niet behoort tot de school een van de in paragraaf 1 bedoelde ernstige feiten heeft gepleegd op aansporing van of met de medeplichtigheid van een leerling van de school, wordt deze beschouwd als iemand die een feit heeft gepleegd zoals bedoeld in paragraaf 1.

Het eerste lid is niet van toepassing op een minderjarige leerling, voor een feit dat door zijn ouders wordt gepleegd.

Art.1.7.9-5. Indien de ernst van de feiten dit rechtvaardigt, kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde de leerling voorlopig uit de inrichting verwijderen voor de duur van de definitieve uitsluitingsprocedure. De voorlopige verwijdering mag tien schoolwerkdagen niet overschrijden.

Art.1.7.9-6. § 1. Voor elke definitieve uitsluiting wordt de leerling, indien hij meerderjarig is, of de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is, met een aangetekend schrijven uitgenodigd door de directeur die hen in kennis stelt van de feiten en hen hoort.

Dit verhoor heeft plaats ten vroegste op de vierde werkdag die volgt op de kennisgeving.

Het verslag van het verhoor wordt ondertekend door de meerderjarige leerling of door de ouders van de minderjarige leerling. De weigering om het verslag te ondertekenen wordt vastgesteld door een lid van het onderwijzend of opvoedend hulppersoneel en belet geenszins dat de procedure wordt voortgezet. In voorkomend geval wordt een verslag van faling opgesteld en gaat de procedure verder. § 2. Na advies te hebben ingewonnen van de klassenraad, in het secundair onderwijs, of van het pedagogisch team, in het lager onderwijs, wordt de definitieve uitsluiting uitgesproken door de inrichtende macht of haar afgevaardigde. In het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt de definitieve uitsluiting uitgesproken door het Gemeentecollege in het Waals Gewest, het College van Burgemeester en Schepenen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Bestendige Deputatie, het College van de Franse Gemeenschapscommissie of de Raad van bestuur, of door hun afgevaardigde.

De definitieve uitsluiting wordt, behoorlijk gemotiveerd, met een aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging, meegedeeld aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is.

De inrichtende macht of haar afgevaardigde maakt een afschrift van de beslissing tot definitieve uitsluiting binnen tien werkdagen na de uitsluitingsdatum over aan de diensten van de Regering.

Art.1.7.9-7. § 1. Wanneer de inrichtende macht het recht tot uitsluiting overdraagt op een lid van zijn personeel, voorziet zij in een beroepsmogelijkheid, naargelang het geval, bij de Bestendige Deputatie, het Gemeentecollege in het Waals Gewest, het College van Burgemeester en Schepenen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het College van de Franse Gemeenschapscommissie of de Raad van bestuur, of door hun afgevaardigde. § 2. Het bestaan van een recht van beroep en de nadere regels daarvan, moeten worden vermeld in de aangetekende zending bedoeld in artikel 1.7.9-6, § 2, lid 2.

Wanneer er een recht van beroep bestaat, wordt dat uitgeoefend door de leerling, indien hij meerderjarig is, of door zijn ouders, indien hij minderjarig is. Het beroep wordt ingesteld per aangetekend schrijven binnen tien werkdagen na kennisgeving van de definitieve uitsluiting.

De indiening van een beroep heeft geen opschortende werking op de beslissing tot uitsluiting. § 3. De overheid bedoeld in paragraaf 1 beslist uiterlijk op de vijftiende schoolwerkdag na ontvangst van het beroepschrift over het beroep.

Komt het beroepschrift binnen voor de zomervakantie, beslist de bevoegde overheid voor 20 augustus.

In alle gevallen gebeurt de kennisgeving binnen de drie werkdagen volgend op de beslissing.

Art.1.7.9-8. Het PMS-centrum van de school van de leerling blijft ter beschikking van deze laatste en zijn ouders, indien hij minderjarig is, onder andere in het kader van een steun tot het opzoeken van een nieuwe school.

Art.1.7.9-9. In het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap maakt de directeur een afschrift van het volledige tuchtdossier van de uitgesloten leerling over aan Wallonie-Bruxelles Enseignement en aan de zonecommissie voor inschrijvingen bedoeld in het tweede lid, binnen twee schoolwerkdagen volgend op de uitsluitingsdatum.

Wallonie-Bruxelles Enseignement stelt aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders, voor om zich in te schrijven in een andere school op advies van de zonecommissie voor inschrijvingen.

Wallonie-Bruxelles Enseignement organiseert zonecommissies voor inschrijvingen die advies geven over inschrijvingsaangelegenheden.

Indien de zonecommissie van mening is dat de feiten waaraan de leerling zich schuldig maakte uiterst ernstig zijn, verhoort zij om beurten de leerling, indien hij meerderjarig is, en de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is. Indien de leerling minderjarig is, informeert ze de bevoegde Adviseur voor hulp aan de jeugd en vraagt zijn advies. Het advies van de Adviseur wordt bij het dossier gevoegd.

Indien de minderjarige een maatregel van verplichte hulp geniet in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, maakt de Adviseur voor hulpverlening aan de jeugd de aanvraag tot advies over aan de bevoegde dienst voor hulpverlening aan de jeugd. Het advies van de dienst voor de jeugdbescherming wordt bij het dossier gevoegd.

Indien de zonecommissie niet bij machte is de inschrijving van de uitgesloten leerling in een andere school van de Franse Gemeenschap voor te stellen, maakt ze het dossier over aan Wallonie-Bruxelles Enseignement dat een uitspraak doet.

Art.1.7.9-10. § 1. In het gesubsidieerd onderwijs kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde aan de uitgesloten leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders om zich in te schrijven in een andere school die hij organiseert. § 2. Indien een inrichtende zdie is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten niet aan de uitgesloten meerderjarige leerling of aan de uitgesloten minderjarige leerling en zijn ouders kan vragen om zich in te schrijven in een andere school die zij organiseert, bezorgt zij binnen tien schoolwerkdagen volgend op de uitsluitingsdatum, een afschrift van het volledige tuchtdossier disciplinaire van de uitgesloten leerling aan de federatie van inrichtende machten waartoe zij behoort. Deze stelt dan aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders, voor om zich in te schrijven in een andere, door hem georganiseerde school. De federatie van inrichtende machten kan een van de inrichtende machten die zij vertegenwoordigt, verplichten om een uitgesloten leerling van een andere school in te schrijven.

Elke federatie van inrichtende machten kan gedecentraliseerde commissies organiseren die advies geven over inschrijvingsaangelegenheden.

Indien de federatie van inrichtende machten of de gedecentraliseerde commissie bedoeld in het tweede lid van mening is dat de feiten waaraan de leerling zich schuldig maakte uiterst ernstig zijn, verhoort zij om beurt de leerling, indien hij meerderjarig is, en de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is. Indien de leerling minderjarig is, informeert ze de bevoegde Adviseur voor hulp aan de jeugd en vraagt zijn advies. Het advies van de Adviseur wordt bij het dossier gevoegd.

Indien de minderjarige een maatregel van verplichte hulp geniet in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, maakt de Adviseur voor hulpverlening aan de jeugd de aanvraag tot advies over aan de bevoegde dienst voor hulpverlening aan de jeugd. Het advies van de dienst voor de jeugdbescherming wordt bij het dossier gevoegd.

Indien de federatie van inrichtende machten of de gedecentraliseerde commissie oordeelt dat de inschrijving van de uitgesloten leerling in een andere school van een van de inrichtende machten die ze vertegenwoordigt niet wenselijk is, brengt ze hierover binnen twintig schoolwerkdagen na ontvangst van het dossier advies uit aan de diensten van de Regering. De diensten van de Regering sturen het dossier dan door naar de Minister die beslist over de inschrijving van de leerling in een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap. § 3. Indien een inrichtende macht die niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten niet aan de uitgesloten leerling kan vragen om zich in te schrijven in een andere school die zij organiseert, maakt zij een afschrift van het volledige tuchtdossier van de uitgesloten leerling over aan de diensten van de Regering.

In de gevallen bedoeld in het eerste lid, kan een recht van beroep worden uitgeoefend bij de Minister door de leerling, indien hij meerderjarig is, of door zijn ouders, indien hij minderjarig is. Het beroep wordt ingesteld per aangetekend schrijven binnen tien schoolwerkdagen na kennisgeving van de definitieve uitsluiting. Het beroep betreft uitsluitend de naleving van de uitsluitingsprocedures. § 4. Het bestaan van een recht van beroep en de nadere regels daarvan, moeten worden vermeld in de aangetekende zending bedoeld in artikel 1.7.9-6, § 2, lid 2.

De Minister beslist uiterlijk op de vijftiende schoolwerkdag na ontvangst van het beroepschrift over het beroep. Komt het beroepschrift binnen voor de zomervakantie, beslist de bevoegde overheid voor 20 augustus. In alle gevallen gebeurt de kennisgeving binnen de drie werkdagen volgend op de beslissing.

Wordt het beroep onontvankelijk of ongegrond verklaard of wordt geen beroep ingesteld, beslist de Minister over de inschrijving van de leerling in een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap.

Wordt het beroep gegrond verklaard, moet de inrichtende macht de leerling onmiddellijk opnieuw inschrijven. Weigert zij dat, verliest zij, voor een door de Regering bepaalde periode die niet korter mag zijn dan één maand en niet langer mag zijn dan een schooljaar, haar werkingssubsidies voor de school waar de leerling werd uitgesloten.

Art.1.7.9-11. De weigering tot herinschrijving voor volgende het schooljaar in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt behandeld als een definitieve uitsluiting. Deze moet uiterlijk op 5 september in kennis worden gebracht, in overeenstemming met de nadere regels bepaald in de artikelen 1.7.9-4 tot 1.7.9-8.

TITEL VIII. - Onderwijstaal HOOFDSTUK I - Algemene bepalingen Art.1.8.1-1. Voor de toepassing van deze Titel wordt verstaan onder: 1° gemeentes met een speciale regeling: de gemeentes Komen-Waasten, Moeskroen, Vloesberg, Edingen, Malmedy, Weismes, Baelen, Blieberg en Welkenraedt;2° moderne taal I: a) in het gewest van de Franse taal, met uitzondering van, voor het basisonderwijs, de gemeentes met een speciale regeling: Nederlands, Duits of Engels;b) in het tweetalige gewest van Brussel-Hoofdstad: Nederlands;c) voor het basisonderwijs in de gemeentes Komen-Waasten, Moeskroen, Vloesberg en Edingen: Nederlands;d) in de gemeente Malmedy: Duits;e) voor het basisonderwijs in de gemeentes Weismes, Baelen, Blieberg en Welkenraedt: Duits of Nederlands. HOOFDSTUK II. - Onderwijs van andere moderne talen dan het Frans Art.1.8.2-1. In het gewest van de Franse taal biedt de inrichtende macht of haar afgevaardigde, per school, na het advies te hebben ingewonnen van de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1, het taalonderricht van één moderne taal I of de keuze tussen twee moderne talen I aan. Een keuze tussen drie verschillende moderne talen I is volledig uitgesloten.

Art.1.8.2-2. Op vraag van de ouders zijn de kinderen met een buitenlandse nationaliteit van wie de ouders tewerkgesteld zijn bij een internationale organisatie, een diplomatieke vertegenwoordiging of niet in België verblijven, vrijgesteld van de cursus moderne taal I. HOOFDSTUK III. - Taalbadonderwijs Art.1.8.3-1. Een school kan taalbadonderwijs organiseren.

Taalbadonderwijs voldoet aan de prioritaire en specifieke opdrachten zoals bepaald in Titel 4 van dit Boek.

Art.1.8.3-2. § 1. Onverminderd de toepassing van paragraaf 2, tweede lid, mag de inschrijving in taalbadonderwijs niet worden onderworpen aan een voorafgaande selectie.

Het PMS-centrum wordt belast met dezelfde opdrachten voor de leerlingen die lessen volgen of willen volgen in een klas waarin het taalbadonderwijs wordt verstrekt als voor de andere leerlingen. § 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde kan in de school of de in de vestiging het aantal klassen beperken waarin het taalbadonderwijs wordt georganiseerd.

Die beperking wordt vermeld in het dossier bedoeld in artikel 1.8.3-8.

In voorkomend geval wordt de toelating om lessen in een van die klassen te volgen, verleend volgens de chronologische volgorde van de indiening van de aanvragen om die lessen te volgen in toepassing van de artikelen 79/17 en 79/18 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire opdrachten bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren.

Art.1.8.3-3. De talen waarin het taalbadonderwijs kan worden georganiseerd, zijn: 1° Nederlands, Engels en Duits;2° gebarentaal. In het derde jaar van het kleuteronderwijs, in het lager onderwijs en tijdens de drie eerste jaren van het secundair onderwijs, is de moderne taal waarin taalbadonderwijs kan worden gevolgd de moderne taal I vermeld in het lesrooster volgens de nadere regels bedoeld in Boek 2.

Vanaf het vierde jaar van het secundair onderwijs kan de leerling het taalbadonderwijs volgen dat hij volgde in de drie eerste jaren van het secundair onderwijs. Hij kan ook beginnen met taalbadonderwijs in moderne taal II. In de taalbadklassen voor gebarentaal kiezen de leerlingen een moderne taal in overeenstemming met de bepalingen van de artikelen 1.8.1-1, 1.8.2-1 en 1.8.2-2.

Art.1.8.3-4. In een school of vestiging waarbinnen taalbadonderwijs wordt georganiseerd, kan dat leerproces in maximaal twee talen worden georganiseerd onverminderd artikel 1.8.3-3.

Eenzelfde leerling mag echter de taalbadcursussen alleen in één enkele taal volgen.

In afwijking van het eerste lid en in een experimenteel kader van vier jaar, kan de Regering een school na een gunstig advies van de algemene Raad van het secundair onderwijs de toestemming geven om dit onderwijs in de drie talen te organiseren.

Uiterlijk op 31 mei 2025 evalueert de sturingscommissie van het educatief systeem dit afwijkingsmechanisme op basis van het verslag van de algemene inspectiedienst en van een advies van het orgaan voor het waarnemen en begeleiden van het taalbadonderwijs, bepaald in artikel 16 van het decreet van 11 mei 2007 betreffende het taalbadonderwijs.

In het kader van dit experimenteel kader worden geen aanvullende middelen in uren-leraar toegekend.

Art.1.8.3-5. De leerling begint met het taalbadonderwijs ofwel op het niveau van het laatste jaar van het kleuteronderwijs, ofwel op het niveau van het derde jaar van het lager onderwijs, ofwel op het niveau van het eerste jaar van het secundair onderwijs, ofwel op het niveau van het vierde jaar van het secundair onderwijs.

In afwijking van het eerste lid begint de leerling, indien de scholen enkel lager onderwijs organiseren, met het taalbadonderwijs ofwel op het niveau van het eerste jaar, ofwel op niveau van het derde jaar van het lager onderwijs.

In afwijking van het eerste lid kan een leerling, bij een schoolverandering, beginnen met taalbadonderwijs in het eerste jaar van het lager onderwijs, ook al heeft hij geen onderwijs gevolgd in de taal van het taalbadonderwijs op het niveau van het laatste jaar van het kleuteronderwijs.

De inrichtende macht of haar afgevaardigde kan buiten de studiejaren vermeld in het eerste lid inschrijven: 1° een leerling van wie minstens een van de ouders de taal van het taalbadonderwijs heeft als moedertaal;2° een leerling van een andere school die taalbadonderwijs organiseert in dezelfde taal;3° een leerling uit een school waarvan de onderwijstaal dezelfde is als de taal van het taalbadonderwijs. Art.1.8.3-6. § 1. Eenzelfde basis- of lagere school kan geen taalbadonderwijs organiseren vanaf het derde jaar van het kleuteronderwijs of vanaf het eerste jaar van het lager onderwijs en geen taalbadonderwijs vanaf het derde jaar van het lager onderwijs.

Een basisschool die het taalbadonderwijs organiseert, biedt de mogelijkheid om dat onderwijs ofwel gedurende het laatste jaar van het kleuteronderwijs en de zes jaren van het lager onderwijs, ofwel gedurende de vier laatste jaren van het lager onderwijs te volgen.

Een lagere school die het taalbadonderwijs organiseert, biedt de mogelijkheid om dat onderwijs ofwel gedurende de zes jaren van het lager onderwijs, ofwel gedurende de vier laatste jaren van het lager onderwijs te volgen.

Inrichtingen voor kleuteronderwijs, basisonderwijs of lager onderwijs kunnen tussen elkaar medewerkingsakkoorden sluiten om de bepalingen bedoeld in het tweede en derde lid na te leven.

In afwijking van de bepalingen bedoeld in het tweede en derde lid en onverminderd de bepaling bedoeld in het vierde lid, kan een basisschool of een lagere school het taalbadonderwijs geleidelijk organiseren, voor zover een leerling die begonnen is met het volgen van het taalbadonderwijs ofwel in het derde jaar van het kleuteronderwijs, ofwel in het eerste jaar van het lager onderwijs, ofwel in het derde jaar van het lager onderwijs dat taalbadonderwijs kan blijven volgen gedurende de volgende lagere schooljaren binnen dezelfde school § 2. Een secundaire school die het taalbadonderwijs organiseert op het niveau van het eerste jaar van het secundair onderwijs biedt de mogelijkheid om dat leerproces ten minste gedurende het tweede en derde jaar voort te zetten.

In afwijking van de bepaling bedoeld in het vorige lid, kan een secundaire school het taalbadonderwijs geleidelijk invoeren, voor zover een leerling die het eerste jaar van het secundair onderwijs heeft gevolgd in het kader van dat onderwijs, dit minstens in het tweede jaar en derde jaar van het secundair onderwijs binnen dezelfde school kan voortzetten. § 3. Een secundaire school die het taalbadonderwijs organiseert vanaf het vierde jaar biedt de mogelijkheid om dat leerproces gedurende de volgende jaren van het secundair onderwijs voort te zetten.

In afwijking van de bepalingen bedoeld in eerste lid, kan een secundaire school het taalbadonderwijs geleidelijk invoeren, voor zover een leerling die het vierde jaar in taalbadonderwijs heeft gevolgd, dit gedurende de volgende jaren van het secundair onderwijs binnen dezelfde school kan voortzetten.

Art.1.8.3-7. § 1. Op initiatief van de inrichtende macht of haar afgevaardigde, en voor zover de voorwaarden van dit Hoofdstuk worden nageleefd, kan een school of vestiging worden gefinancierd of gesubsidieerd om taalbadonderwijs te organiseren.

Alleen de scholen die de financiering of subsidiëring hebben aangevraagd en verkregen, kunnen aanspraak maken op de organisatie van het taalbadonderwijs. § 2. Wanneer een school of vestiging van een school taalbadonderwijs organiseert, wordt deze organisatie vermeld in het schoolproject bedoeld in artikel 1.5.1-5. § 3. Met uitzondering van de externe proeven die niet worden bekrachtigd met een getuigschrift bedoeld in artikel 1.6.3-1, de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift dat leidt tot het uitreiken van het basisstudiegetuigschrift zoals bedoeld in de artikelen 2.3.2-3 en 2.3.2-4, de externe proeven die leiden tot het uitreiken van het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 2.3.3-2 en de externe proeven die worden bekrachtigd met een getuigschrift na het hoger secundair onderwijs bedoeld in Titel III/2 van decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen uit het leerplichtonderwijs, kunnen evaluaties worden georganiseerd in de taal van het taalbadonderwijs voor de vakken die in het kader van het taalbadonderwijs worden onderwezen.

De leerlingen die lessen volgen in een klas waarin het taalbadonderwijs wordt georganiseerd, worden, in het Frans, onderworpen aan de externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd zoals bepaald in Boek 1, Titel 6, Hoofdstuk 3, van dit Wetboek.

De school die taalbadonderwijs organiseert ziet erop toe dat de leerlingen de specifieke woordenschat beheersen om te kunnen deelnemen aan de evaluaties bedoeld in het vorige lid.

Art.1.8.3-8. De inrichtende macht of haar afgevaardigde voegt bij de aanvraag voor financiering of subsidiëring voor de school of vestiging in kwestie een dossier met minstens de volgende stukken: 1° het advies van de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1. 2° het advies van het lokaal orgaan voor sociaal overleg. Art.1.8.3-9. § 1. Het dossier bedoeld in artikel 1.8.3-8 moet om de zes jaar worden ingediend.

In afwijking van het eerste lid, wordt de voortzetting van het taalbadonderwijs de drie jaar geëvalueerd. Deze termijn komt overeen met de tussentijdse evaluatie van de specifieke doelstellingen van het sturingsplan vermeld in de artikelen 1.5.2-3 tot 1.5.2-9. § 1. § 2. De Regering kan, op basis van een rapport opgesteld door de betrokken inspectiedienst, een ingebrekestelling sturen naar de inrichtende macht, waarin hij wordt verzocht om binnen een termijn van 60 kalenderdagen vanaf die ingebrekestelling alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de organisatie van het taalbadonderwijs in te voeren of voort te zetten overeenkomstig de bepalingen van dit Hoofdstuk.

Indien de inrichtende macht, na afloop van de termijn van 60 kalenderdagen bedoeld in eerste lid, geen bewijs heeft geleverd dat hij de maatregelen heeft genomen die noodzakelijk zijn om de organisatie van het taalbadonderwijs in te voeren of voort te zetten overeenkomstig de bepalingen van dit Hoofdstuk, schorst de Regering, op grond van een verslag opgesteld door de betrokken inspectiedienst, vanaf het volgende schooljaar, elke financiering of subsidiëring in verband met de organisatie van het taalbadonderwijs. § 3. De inrichtende machten die hebben verklaard de organisatie van het taalbadonderwijs in te voeren of voort te zetten en beslissen niet langer taalbadonderwijs te organiseren, moeten de diensten van de Regering daarvan op de hoogte brengen, met vermelding van de redenen waarom ze het taalbadonderwijs niet (meer) organiseren.

Art.1.8.3-10. Het orgaan bedoeld in artikel 16 van het decreet van 11 mei 2007 betreffende het taalbadonderwijs is belast met het waarnemen en begeleiden van het taalbadonderwijs.

TITEL IX. - Aantal schooldagen HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen Art.1.9.1-1. De Regering legt de school- en vakantiedagen vast. Het aantal schooldagen per jaar bedraagt 182 dagen. De Regering kan deze evenwel op een aantal bepalen tussen 180 en 184.

Art.1.9.1-2. De Regering beslist autonoom over de vakantiedagen in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd en gesubsidieerd onderwijs.

Art.1.9.1-3. De Regering kan reserveverlofdagen ter beschikking stellen van de inrichtende machten.

Art.1.9.1-4. In het gewoon basisonderwijs, in het gewoon secundair onderwijs met volledig leerplan en in het gespecialiseerd onderwijs, moeten de halve of hele dagen gedurende welke de lessen niet gegeven werden, worden ingehaald. Daartoe bericht de inrichtende macht of haar afgevaardigde spontaan de diensten van de Regering over de nadere regels om deze lessen in te halen, ten laatste binnen de twintig schoolwerkdagen vanaf de eerste halve dag schorsing, nadat de nadere regels om deze lessen in te halen werden bepaald binnen het lokale orgaan voor sociaal overleg, dat ervoor zal zorgen dat het aanbod inzake openbaar en/of schoolvervoer in aanmerking wordt genomen.

In afwijking van het eerste lid, moeten de lessen niet worden ingehaald indien de school voor een pedagogische lesvervangende activiteit heeft kunnen zorgen of indien de lessen zijn geschorst wegens overmacht.

Onder "overmacht" dient verstaan te worden: een evenement dat onweerstaanbaar is, niet op voorhand verwacht kan worden en dat buiten de wil van de persoon die er slachtoffer van is om, plaatsgrijpt.

In voorkomend geval verstrekt de inrichtende macht of haar afgevaardigde een attest dat een van de in het tweede lid bedoelde gebeurtenissen zich heeft voorgedaan door middel van een verklaring op eer overgezonden aan de diensten van de Regering, ten laatste binnen tien schoolwerkdagen vanaf de eerste halve dag van de schorsing van de lessen.

De diensten van de Regering zijn gemachtigd om na te gaan of de nadere regels voor het inhalen van de lessen, bedoeld in het eerste lid, nageleefd werden of dat de verklaring op eer bedoeld in het vierde lid met de werkelijkheid overeenstemt.

De leden 1 tot 5 zijn niet van toepassing: 1° indien de lessen geschorst werden ten gevolge van de afwezigheid van een leerkracht;2° indien een of meerdere leerkrachten aan een staking deelnamen;3° indien de lessen geschorst werden als gevolg van de organisatie van een halve of hele dag opleiding tijdens de loopbaan, de organisatie van een vergadering met ouders of de terbeschikkingstelling van de lokalen voor de organisatie van verkiezingen. De inrichtende macht of haar afgevaardigde die de lessen heeft geschorst zonder dat deze ingehaald moeten worden, moet niettemin alles in het werk stellen om, indien mogelijk, ervoor te zorgen dat de verwachte competenties bereikt zouden worden op het einde van het schooljaar. HOOFDSTUK II. - Specifieke bepalingen voor het gewoon basisonderwijs Art.1.9.2-1. De lessen kunnen worden opgeschort voor de organisatie van evaluatieproeven, de verbetering ervan en de deliberaties bedoeld in toepassing van artikel 2.3.1-6: 1° gedurende maximaal 5 dagen over een volledig schooljaar van het 1e tot het 4e jaar van de lagere school;2° gedurende maximaal 10 dagen over een volledig schooljaar in het 1e en het 6e jaar van de lagere school. Tijdens deze dagen moeten de leerlingen volgens de normale uren op school aanwezig zijn.

Art.1.9.2-2. § 1. De lessen worden maximaal zes halve dagen opgeschort om de personeelsleden toe te laten: 1° om twee halve dagen verplichte opleiding bij te wonen zoals bepaald in artikel 7, § 2, lid 2, 1°, en § 3, lid 2, 1°, van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van personeelsleden van inrichtingen voor gewoon basisonderwijs;2° om vier halve dagen verplichte opleiding bij te wonen zoals bepaald in artikel 7, § 2, lid 2, 2°, en § 3, lid 2, 2°, van datzelfde decreet. In afwijking van het eerste lid kan de Regering de lessen opschorten gedurende twee halve dagen om de organisatie mogelijk te maken van een extra opleidingsdag wegens uitzonderlijke omstandigheden en georganiseerd overeenkomstig artikel 3, § 1, 3° van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van personeelsleden van inrichtingen voor gewoon basisonderwijs. § 2. In geval van deeltijds werk moet het personeelslid dat vast benoemd of aangeworven is of slechts tijdelijk aangesteld of aangeworven is, enkel deelnemen aan de halve dagen van verplichte opleiding bedoeld in paragraaf 1, lid 1 en 2, op voorwaarde dat deze zijn opgenomen in het lesrooster. § 3. Tijdens deze dagen moeten de leerlingen niet op school aanwezig zijn. HOOFDSTUK III. - Specifieke bepalingen voor het gewoon secundair onderwijs Art.1.9.3-1. De lessen kunnen worden opgeschort voor de organisatie van evaluatietoetsen, de deliberatie van de klassenraad en de oudercontacten: 1° gedurende maximaal 18 dagen over een volledig schooljaar van de lagere Raad;2° gedurende maximaal 27 dagen over een volledig schooljaar van de hogere bovenaan. Bij de berekening van het aantal dagen bedoeld in het eerste lid wordt geen rekening gehouden met de externe proeven gekoppeld aan de uitgifte van het getuigschrift voor de gemeenschappelijke kern en van het kwalificatiegetuigschrift.

Tijdens de dagen bedoeld in het eerste lid, moeten de meerderjarige leerlingen die dit wensen en de minderjarige leerlingen van wie de ouders dat wensen, in de school worden verwelkomd en moeten ze er educatieve of pedagogische omkadering genieten.

Art.1.9.3-2. Met inachtneming van de maxima bedoeld in artikel 1.9.3-1, wanneer een inrichtende macht of haar afgevaardigde evaluatieproeven organiseert in de vorm van tussentijdse evaluaties of examens, zijn de volgende regels van toepassing: 1° in de loop van het schooljaar, mogen de evaluatieproeven, met uitzondering van die in juni en september, niet worden gespreid over meer dan acht schoolwerkdagen in de lagere Raad en twaalf schoolwerkdagen voor de hogere Raad.Zodra de proeven afgelopen zijn, starten de lessen de volgende dag opnieuw volgens het normale lesrooster, behalve wanneer het einde van de proevenreeks samenvalt met het begin van een schoolvakantie of weekend; in dat geval beginnen de lessen opnieuw vanaf de eerste dag volgend op de schoolvakantie of het weekend. Zodra de proeven afgelopen zijn, kunnen de lessen echter worden opgeschort, in voorkomend geval, voor maximaal vier dagen in de lagere Raad en vijf dagen in de hogere Raad, om de klassenraden te organiseren, waarvan maximaal één dag mag worden voorbehouden voor de uitreiking van de rapporten volgens een aangepast lesrooster. Deze dag(en) worden meegeteld in de acht en twaalf open schooldagen bepaald in dit lid. Wanneer een inrichtende macht of haar afgevaardigde deze dagen na afloop van de evaluatieproeven bedoeld in dit lid gedeeltelijk of volledig niet gebruikt, kunnen ze besteed worden aan de inrichting van klassenraden gedurende het schooljaar; 2° tijdens de maand juni, voor elk jaar van het secundair onderwijs, eindigen de evaluatieproeven uiterlijk op de negende schoolwerkdag voor de schoolvakantie.Wanneer de proeven voor de uitreiking van het kwalificatiegetuigschrift echter worden georganiseerd op het einde van de periode bestemd voor de evaluatieproeven, kunnen deze laatste voor de betrokken klassen uiterlijk op de twaalfde schoolwerkdag voor de schoolvakantie eindigen.

De interne procedure bedoeld bij het zesde lid van artikel 96 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire opdrachten bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, dient minstens tijdens de laatste twee schoolwerkdagen voor de schoolvakantie te worden uitgevoerd. Indien een inrichtende macht of haar afgevaardigde tijdens de in dit punt bepaalde periode stages organiseert zoals bepaald in artikel 7bis van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs, kan de Regering een afwijking toekennen voor de organisatie van evaluatieproeven voor de betrokken klassen op een ander ogenblik tijdens het jaar gedurende de eerste drie schoolwerkdagen van de maand september; 3° wanneer de inrichtende macht verkiest overgangsexamens te organiseren en deze worden gedeeltelijk of volledig georganiseerd in september, kunnen deze examens niet meer dan de eerste drie schoolwerkdagen bestrijken;4° naast de bepalingen bedoeld in de punten 1°, 2° en 3° van dit lid, kunnen de lessen worden opgeschort om klassenraden te organiseren tijdens maximaal drie schoolwerkdagen. De inrichtende macht of haar afgevaardigde, na het advies te hebben ingewonnen van de leerkrachten, beslist voor elk studiejaar over de keuze van de disciplines die onderworpen zijn aan dergelijke proeven en aan de andere nadere regels voor de organisatie van de proevenreeks. Naargelang het aantal proeven per reeks, per jaar en per onderwijsafdeling verspreidt de inrichtende macht of haar afgevaardigde deze over de hele periode die is voorbehouden voor de respectieve Raad.

De inrichtende macht of haar afgevaardigde stelt een planning op van de proevenreeksen inclusief de datums van de examens, de klassenraden en de oudercontacten. Tijdens het schooljaar organiseert de inrichtende macht of haar afgevaardigde na elke proevenreeks minstens één oudercontact.

De planning opgesteld in toepassing van deze bepaling wordt vooraf voorgelegd aan het lokaal orgaan voor sociaal overleg voor advies, met het recht om de zaak aanhangig te maken bij het overlegbureau in geval van onenigheid, alsook voor advies voor te leggen aan de participatieraad.

Uiterlijk op 15 november houdt de inrichtende macht of haar afgevaardigde de planning met het advies van het lokaal orgaan voor sociaal overleg ter beschikking van de diensten van de Regering en van de inspectie met de bedoeling na te gaan of deze overeenstemmen met de wettelijke bepalingen, ze worden ook meegedeeld aan de ouders.

Art.1.9.3-3. De diensten van de Regering zijn belast met de controle van de naleving van de bepalingen bedoeld in de artikelen 1.9.3-1 en 1.9.3-2.

Art.1.9.3-4. De lessen worden opgeschort gedurende maximaal zes halve dagen om de personeelsleden toe te laten deel te nemen aan opleidingen georganiseerd in het kader van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het gespecialiseerd onderwijs, het secundair onderwijs en de PMS-centra en tot oprichting van een instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan.

Op voorwaarde dat er socioculturele en pedagogische activiteiten zouden worden georganiseerd voor de betrokken leerlingen, mogen de lessen gedurende vijf bijkomende halve dagen worden opgeschort om de leden van het pedagogisch team toe te laten deel te nemen aan vijf halve dagen overleg rond begeleiding en opleidingen te volgen over thema's en prioritaire richtingen zoals bepaald door de Regering.

Alle personeelsleden in activiteit moeten deelnemen aan de opleidingen bedoeld in het eerste lid. HOOFDSTUK IV. - Specifieke bepalingen voor het gespecialiseerd onderwijs Art.1.9.4-1. In het gespecialiseerd basisonderwijs kunnen de lessen worden opgeschort voor maximaal drie dagen over een volledig schooljaar voor de organisatie, in het kader van het opstellen of aanpassen van het individueel leerplan, klassenraden en oudercontacten. Het onthaal van de leerlingen moet echter verzekerd zijn.

In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 en 2 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal 3 dagen over een volledig schooljaar.

In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal 15 dagen over een volledig schooljaar.

In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal 15 dagen in de lagere Raad en 25 dagen in de hogere Raad.

Art.1.9.4-2. De lessen worden opgeschort gedurende maximaal zes halve dagen om de personeelsleden toe te laten deel te nemen aan opleidingen georganiseerd in het kader van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het gespecialiseerd onderwijs, het secundair onderwijs en de PMS-centra en tot oprichting van een instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan.

Alle personeelsleden in activiteit moeten deelnemen aan de opleidingen bedoeld in het eerste lid.

BOEK II. - Gemeenschappelijke kern TITEL I. - Definities Art.2.1.1-1. In dit Boek, wordt verstaan onder: 1° persoonlijke begeleiding: de wekelijkse periodes in het lesrooster van alle leerlingen van een klas of meerdere klassen tegelijkertijd, tijdens dewelke een totale omkadering wordt bevorderd om een persoonlijke begeleiding van de leerlingen mogelijk te maken, individueel of in groepjes van verschillende grootte;2° psychomotorische activiteiten: activiteiten met het oog op de ontwikkeling van de integratie van de verschillende soorten psychomotoriek, namelijk: a) de psychomotoriek van de beleefde handeling of psychomotorische dynamiek die de drie dimensies van een mens integreert: de lichamelijke, affectieve en cognitieve functie vanuit de beleefde handeling;b) de psychomotoriek van de globale relatie of psychomotorische dynamiek die het kind met de tijd, zichzelf, de anderen en de voorwerpen in een globale beweging en in een beleefde handeling confronteert;c) de waarnemings-motorische psychomotoriek of de psychomotorische dynamiek die het kind toelaat een ruimte te ondervinden die steeds meer verscheidenheid vertoont en in een tijdruimte te handelen die steeds ingewikkelder is.3° geconcentreerd leren: in de lagere Raad van het secundair onderwijs, leerperiodes in halve of hele dagen, georganiseerd na elkaar tijdens weken waarin een speciaal lesrooster geldt of die verspreid zijn over het jaar;4° tweetalige klas Frans-gebarentaal: klas waarin een deel van de leerlingen onderwijs in het Frans geniet terwijl simultaan dove of slechthorende leerlingen gebarentaalbadonderwijs of onderwijs in de geschreven Franse taal genieten;5° onderwijs van de taal en de cultuur van oorsprong: sensibilisering voor de taal en de cultuur van het land of van landengroepen die aan de basis lagen van een belangrijke emigratie naar onze gemeenschap, verstrekt met het oog op de integratie in de gemeenschap;6° lessen gebarentaal en dovencultuur: initiatie gebarentaal en dovencultuur, verstrekt met het oog op het leggen van sociale banden tussen doven en tussen doven en horenden;7° indicatief lesrooster: in het basisonderwijs, de wekelijke voorstelling van de verdeling van de lessen door de klasleraar die deze, naargelang de behoeften van de groep-klas, mag aanpassen om alle leerlingen toe te laten de jaarlijkse vastgelegde verwachtingen te halen;8° referentielesrooster: in het secundair onderwijs, de wekelijkse voorstelling van de verdeling van de lessen die het mogelijk maakt de jaarlijkse volumes bedoeld voor de verschillende vakken en voor persoonlijke begeleiding te respecteren;9° leraar: in het basisonderwijs, het personeelslid belast met: a) de psychomotorische activiteiten;b) de les lichamelijke opvoeding en gezondheid;c) de les moderne taal I;d) de les filosofie en burgerzin;e) de les zedeneer of een van de erkende godsdiensten.10° differentiatiepraktijken: de maatregelen genomen om de middelen, inrichtingen en methodes gevarieerd in te zetten om de leerlingen aan te zetten minstens de in de referentiesystemen vastgelegde verwachtingen te halen, rekening houdend met de heterogeniteit van de klassen, en de diversiteit van de leermethodes en -behoeften van de leerlingen.Deze praktijken omvatten gedifferentieerde pedagogie, remediëring, overschrijdingsactiviteiten en persoonlijke begeleiding; 11° titularis: in het basisonderwijs, de onderwijzer belast met de lessen en pedagogische activiteiten zoals vastgelegd in het lesrooster van de leerlingen, met uitzondering van de lessen en pedagogische activiteiten gegeven door de leraars. TITEL II. - Lesrooster voor leerlingen HOOFDSTUK I. - Lesrooster voor leerlingen in het basisonderwijs Art.2.2.1-1. Het lesrooster van de leerlingen is doorlopend. Het omvat minstens een speeltijd van 15 minuten 's morgens en een onderbreking van één uur tussen de ochtendactiviteiten en de namiddagactiviteiten Art.2.2.1-2. In het basisonderwijs omvat het lesrooster van de leerlingen 28 lestijden van vijftig minuten en pedagogische activiteiten uit de domeinen en disciplines bedoeld in artikel 2.2.1-5, § 2 en 3.

De lestijden bedoeld in artikel 2.2.1-4, § 2, 1°, § 3, 1° en 2°, b), en 3°, zijn onsplitsbaar.

In afwijking van het eerste lid, in de tweetalige klassen Frans-gebarentaal, voor dove leerlingen, omvat het lesrooster twee extra lestijden voorbehouden voor gebarentaal en dovencultuur.

In afwijking van het eerste lid, in toepassing van artikel 2.2.1-7, § 1, in de gemeentes met een speciale regeling bedoeld in artikel 1.8.1-1, 1°, en in de gemeentes van het tweetalige gewest Brussel-Hoofdstad, omvat het lesrooster van de leerlingen vanaf het derde jaar van de lagere school 29 lestijden.

In het lager onderwijs kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde, na het advies te hebben ingewonnen van de participatieraad, het wekelijkse lesrooster vermeerderen tot maximaal 31 lestijden, wanneer het lesrooster meer dan drie lestijden moderne taal I bevat in toepassing van artikel 2.2.1-7, § 2. In dat geval moet hij de Regering hierover inlichten.

Art.2.2.1-3. De lessen taal en cultuur van herkomst die in een school gegeven worden bovenop de 28 wekelijkse lestijden kunnen in het lesrooster worden opgenomen indien de betrokken lessen onder een partnerschapsakkoord vallen dat door de Regering werd afgesloten. De inrichtende macht licht de Regering hierover in.

De lessen gebarentaal en dovencultuur die in een school gegeven worden bovenop de 28 wekelijkse lestijden, kunnen met toestemming van de Regering in het lesrooster worden opgenomen.

Art.2.2.1-4. § 1. De inrichtende macht of haar afgevaardigde organiseert het lesrooster. § 2. In het kleuteronderwijs omvat het lesrooster in elk geval de volgende lessen en activiteiten: 1° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid": a) lichamelijke opvoeding en gezondheid en psychomotoriek, tijdens twee lestijden.2° in het domein "moderne talen": a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd. § 3. In het lager onderwijs omvat het lesrooster in elk geval de volgende lessen en activiteiten: 1° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid": a) lichamelijke opvoeding en gezondheid, met het equivalent van twee lestijden in de eerste vier jaar, en drie lestijden in het vijfde en zesde jaar.2° in het domein "moderne talen": a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd in de eerste twee jaar. b) moderne taal I, met het equivalent van twee of drie lestijden in het derde tot zesde jaar volgens de nadere regels van artikel 2.2.1-6. 3° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek";a) een cursus filosofie en burgerzin in de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer met het equivalent van één of, in geval van een vrijstelling, twee lestijden;b) een cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer met het equivalent van twee lestijden in confessionele vrije scholen en de niet-confessionele vrije scholen die niet de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer, of één lestijd in officiële scholen en niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer;4° persoonlijke begeleiding, met het equivalent van twee lestijden. Art.2.2.1-5. § 1. Er wordt een indicatief lesrooster voorgesteld met inzonderheid de lessen en activiteiten bedoeld in artikel 2.2.1-4. Het indicatief lesrooster maakt het mogelijk de jaarlijks vastgelegde verwachtingen te halen die zijn vastgelegd in de referentiesystemen bedoeld in de artikelen 1.4.2-1 en 1.4.2-2.

De titularis bepaalt de tijd die hij per week besteedt aan het onderwijs van de verschillende domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3. § 2. Voor het kleuteronderwijs, zijn de lestijden van het indicatief lesrooster als volgt verdeeld: 1° het domein "Frans, kunst en cultuur": a) Frans, met het equivalent van tien lestijden;b) culturele en artistieke opvoeding, waaronder Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie, met het equivalent van vier lestijden;2° in het domein "moderne talen": a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd;3° het domein "wiskunde, wetenschap en techniek" en het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek": a) de eerste hulpmiddelen voor het experimenteren, structureren, indelen en ontdekken van de wereld, met het equivalent van elf lestijden.4° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid": a) lichamelijke opvoeding en gezondheid en psychomotoriek, tijdens twee lestijden. Twee van de lestijden bedoeld in lid 1, 1°, a), zijn bestemd voor het identificeren van leermoeilijkheden gebonden aan de onderwijstaal en het aanleren van de schoolcultuur. § 3. Voor het lager onderwijs, zijn de lestijden van het indicatief lesrooster als volgt verdeeld: 1° het domein "Frans, kunst en cultuur": a) Frans, met het equivalent van acht lestijden in het eerste en tweede jaar, zeven lestijden in het derde en vierde jaar en zes lestijden in het vijfde en zesde jaar;b) culturele en artistieke opvoeding, waaronder Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie, met het equivalent van twee lestijden;2° in het domein "moderne talen": a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd in de eerste en tweede jaar. b) moderne taal 1, met het equivalent van twee of drie lestijden in het derde tot zesde jaar volgens de nadere regels van artikel 2.2.1-6; 3° het domein "wiskunde, wetenschap en techniek" a) wiskunde, met het equivalent van zes lestijden;b) wetenschappen en technologische, manuele en digitale toepassingen, met het equivalent van drie lestijden;4° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek: a) de opleiding geschiedenis, aardrijkskunde, economie en sociale wetenschappen, met het equivalent van vier lestijden; b) een cursus filosofie en burgerzin in de officiële scholen en niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, volgens de nadere regels vastgelegd in artikel 2.2.1-4, § 3, 3° ; c) het onderwijs godsdienst of niet-confessionele zedenleer, volgens de nadere regels vastgelegd in artikel 2.2.1-4, § 3, 3° ; 5° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid": a) lichamelijke opvoeding en gezondheid, met het equivalent van twee lestijden in de eerste vier jaar, en drie lestijden in het vijfde en zesde jaar. De domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3, 6° en 7°, transversaal gegeven tijdens de andere lessen.

Art.2.2.1-6. § 1. Het onderwijs van moderne taal I is verplicht in het lager onderwijs vanaf het derde jaar, met het equivalent van twee wekelijkse lestijden in het gewest van de Franse taal en drie wekelijkse lestijden in het tweetalige gewest Brussel-Hoofdstad alsook in de gemeentes met een speciale regeling bedoeld in artikel 1.8.1-1, 1°. § 2. In het tweetalige gewest Brussel-Hoofdstad en in de gemeentes met een speciale regeling bedoeld in artikel 1.8.1-1, 1°, worden twee extra lestijden per week voorbehouden voor het onderwijs van moderne taal I in het vijfde en zesde jaar van het lager onderwijs.

Deze kunnen worden verzekerd door taalbadonderwijs in de lessen van de in artikel 1.4.2-3, 2°, 3°, bedoelde domeinen, met uitzondering van wiskunde, 4° en 5°, gegeven in moderne taal I. § 3. In de lagere scholen opgericht in toepassing van artikel 6 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs, wordt het aantal wekelijkse lestijden bedoeld in paragraaf 1 en 2 teruggebracht tot respectievelijk vier naar acht. § 4. Behalve indien de Minister een afwijking toekent in uitzonderlijke omstandigheden, mag de leerling zijn taalkeuze tussen het derde en zesde jaar van de lagere school niet wijzigen.

Art.2.2.1-7. § 1. Alle lessen van het lesrooster worden naargelang het geval toegekend aan een titularis of een leraar. § 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde bezorgt de Regering, volgens de door zichzelf bepaalde nadere regels, het wekelijkse lesrooster van zowel de leerlingen als de leerkrachten, na overleg binnen het lokaal orgaan voor sociaal overleg.

Het wekelijkse lesrooster van de leerlingen vermeldt ook de personeelsleden die de verschillende lessen geven. HOOFDSTUK II. - Lesrooster voor leerlingen in de lagere Raad van het secundair onderwijs Art.2.2.2-1. § 1. Het referentielesrooster maakt het mogelijk de jaarlijks vastgelegde verwachtingen te halen, die zijn vastgelegd in het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.4.2-2.

Het referentielesrooster omvat 32 wekelijkse lestijden van 50 minuten die als volgt worden verdeeld: 1° het domein "Frans, kunst en cultuur": a) Frans en de oude talen, met het equivalent van zes lestijden;b) culturele en artistieke opvoeding, waaronder Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie, met het equivalent van twee lestijden;2° in het domein "moderne talen": a) moderne taal I, met het equivalent van vier lestijden in het eerste jaar, en drie lestijden in het tweede en derde jaar;b) moderne taal II, met het equivalent drie lestijden in het tweede en derde jaar;3° in het domein "wiskunde, wetenschap en techniek": a) wiskunde, met het equivalent van vijf lestijden in het eerste jaar, en vier lestijden in het tweede en derde jaar;b) wetenschappen, met het equivalent van drie lestijden;c) technologische, manuele en digitale toepassingen, met het equivalent van drie lestijden in het eerste jaar, en twee lestijden in het tweede en derde jaar;4° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek: a) de opleiding geschiedenis, aardrijkskunde, economie en sociale wetenschappen, met het equivalent van vier lestijden;b) de cursus filosofie en burgerzin in de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, met het equivalent van één of, in geval van een vrijstelling, twee lestijden;c) een cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer met het equivalent van twee lestijden in confessionele vrije scholen en niet-confessionele vrije scholen die niet de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer, of één lestijd in officiële scholen en niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer.5° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid": a) lichamelijke opvoeding en gezondheid, met het equivalent van drie lestijden. § 2. De opleidingen bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 1°, a), 3°, b), 3°, c), en 4°, a), mogen elk worden gegeven in één les of aparte lessen.

Voor de lestijden bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 3°, c), moet een lestijd worden voorbehouden voor het digitale gedeelte in het eerste jaar, en minstens één lestijd in het tweede of derde jaar.

De inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalt de titel van de lessen en activiteiten bedoeld in paragraaf 1, lid 2, en bepaalt of ze overeenstemmen met de lessen en activiteiten bedoeld in artikel 7 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de titels en functies in het basis- en secundair onderwijs georganiseerd en gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. § 3. De domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3, 6° en 7°, komen overeen met zestig lestijden over drie jaar, transversaal gegeven tijdens de andere lessen.

Een persoonlijke begeleiding wordt verzekerd voor het equivalent van twee wekelijkse lestijden. Deze periodes van persoonlijke begeleiding worden georganiseerd over verschillende vakken of over alle vakken. Ze kunnen worden georganiseerd over heel het jaar of worden samengevoegd op bepaalde tijdstippen.

In de tweetalige klassen Frans-gebarentaal, worden de twee lestijden culturele en artistieke opvoeding of de lessen moderne taal II voorbehouden voor de lessen gebarentaal en dovencultuur.

Art.2.2.2-2. § 1. Na de collectieve actie waartoe het pedagogisch team heeft bijgedragen en na gunstig advies van het lokaal orgaan voor sociaal overleg, kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde beslissen om 2 lestijden toe te voegen die voorbehouden zijn aan persoonlijke begeleiding, zoals bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 3, aan de 32 lestijden bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1, en opteren voor een van de volgende alternatieve lesroosters: 1° een lesrooster van 34 lestijden van 45 minuten, zoveel mogelijk gegroepeerd in tijdvakken van 90 minuten; 2° een lesrooster van 32 lestijden van 50 minuten en de organisatie van achttien halve dagen geconcentreerd leren die overeenkomen met het equivalent van 2 wekelijkse lestijden van de vakken bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1; 3° een lesrooster van 30 lestijden van 50 minuten en de organisatie van vier weken geconcentreerd leren die overeenkomen met het equivalent van 4 wekelijkse lestijden van de vakken bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1.

Als er geen lokaal orgaan voor sociaal overleg is, is de organisatorische regel bedoeld in artikel 2.2.1-1 van toepassing.

Wanneer een school kiest voor de regeling bedoeld in het eerste lid, 1°, mag het toegelaten aantal dagen tijdens dewelke de lessen mogen worden opgeschort bedoeld in artikel 1.9.3-1, lid 1, 1°, worden verkort tot 5 dagen.

Wanneer een school kiest voor de regeling bedoeld in het eerste lid, 3°, mag het toegelaten aantal dagen tijdens dewelke de lessen mogen worden opgeschort bedoeld in artikel 1.9.3-1, lid 1, 1°, worden verkort tot 10 dagen. § 2. Met een afwijking toegekend door de Minister, mag de inrichtende macht of haar afgevaardigde, na gunstig advies van het lokaal orgaan voor sociaal overleg, andere organisatorische regels aannemen opdat de jaarlijkse volumes van elk vak gelijk zouden zijn aan die van de toepassing van de regeling bedoeld in artikel 2.2.1-1.

Art.2.2.2-3. In de lagere Raad van het secundair onderwijs, volgt de leerling de moderne taal I die hij in het lager onderwijs heeft gekozen.

Maar met een afwijking toegekend door de Minister in uitzonderlijke gevallen, kunnen de ouders, bij inschrijving in het eerste jaar, een andere moderne taal I kiezen dan die werd gevolgd in het lager onderwijs.

Art.2.2.2-4. Er kunnen één of twee extra lestijden voor remediëring worden georganiseerd buiten het lesrooster bedoeld in de artikelen 2.2.2-1 en 2.2.2-2.

Art.2.2.2-5. § 1. Met het oog op de opbouw van haar oriëntatieproject, biedt elke school aan de leerlingen van de eerste Raad, activiteiten tot rijpwording van hun persoonlijke keuzes, met medewerking van het team van het PMS-centrum. Elke school organiseert deze activiteiten tijdens minstens het equivalent van drie dagen over de Raad.

Elke secundaire school brengt de leerlingen van de lagere Raad door bezoeken, zoals bedoeld in artikel 7bis, § 2, van de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs of observatie- en initiatiestages, zoals bedoeld in artikel 7bis, § 5, van dezelfde wet, in contact met scholen die de overgangsafdeling of kwalificatieafdeling organiseren of met de centra voor competentie en beroepsreferentie, of met centra voor geavanceerde technologieën, of met ondernemingen.

De informatie, bezoeken en stages werken een positieve oriëntatie van de leerlingen aan het eind van de eerste Raad in de hand. § 2. In samenwerking met het PMS-centrum informeert elke secundaire school de leerlingen van de lagere Raad en hun ouders over: 1° de opleidingen ingericht in de overgangsafdeling van de hogere Raad, met inbegrip van de artistieke opleidingen;2° de opleidingen ingericht in de kwalificatieafdeling van de hogere Raad, met inbegrip van de artistieke opleidingen;3° de alternerende opleidingen ingericht overeenkomstig het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs. HOOFDSTUK III. - Leerdifferentiatie Art.2.2.2.3-1. Om rekening te houden met de heterogeniteit van de klassen, implementeert de inrichtende macht of haar afgevaardigde differentiatiepraktijken, alsook een betere omkadering tijdens de periodes van persoonlijke begeleiding.

Art.2.2.3-2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde implementeert in elk geval persoonlijke begeleiding inclusief minstens het equivalent van de omkadering van twee klassen door drie leerkrachten gedurende twee wekelijkse lestijden.

Naast de persoonlijke begeleiding bedoeld in het eerste lid, valt de toekenning van de middelen bedoeld voor differentiatie onder de autonomie van de inrichtende macht. De gebruikte praktijkhulpmiddelen moeten worden beschreven in de doelstellingenovereenkomst.

De toekenning van de middelen toegewezen voor de omkadering van leerlingen toegelaten in het secundair onderwijs hoewel ze niet (volledig) geslaagd waren voor de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift op het einde van het zesde jaar van de lagere school, volgens de nadere regels bedoeld in artikel 2.3.2-12, mag niet leiden tot de oprichting van permanente groepen-klassen van leerlingen. HOOFDSTUK IV. - Lesrooster voor de leerlingen in het taalbadonderwijs Art.2.2.4-1. Wanneer een gedeelte van het lesrooster is voorbehouden aan taalbadonderwijs in de zin van artikel 1.8.3-1, dekt dit gedeelte: 1° tijdens het derde jaar van het kleuteronderwijs en de eerste twee jaren van de lagere school, minstens 8 lestijden en maximaal 21 lestijden wanneer het taalbadonderwijs één moderne taal betreft, of minstens de helft van de lestijden en maximaal drie vierde van de lestijden wanneer het taalbadonderwijs gebarentaal betreft;2° van het derde tot het zesde jaar van de lagere school, a) wanneer het taalbadonderwijs een moderne taal betreft, minstens 8 lestijden en maximaal 18 lestijden voor leerlingen die in het derde jaar van het kleuteronderwijs of in het eerste jaar van het lager onderwijs zijn begonnen met het taalbadonderwijs, en minstens 12 lestijden en maximaal 18 lestijden voor leerlingen die in het derde jaar van het lager onderwijs zijn begonnen met het taalbadonderwijs;b) wanneer het taalbadonderwijs gebarentaal betreft, minstens een vierde van de lestijden en maximaal twee derde van de lestijden.3° tijdens de lagere Raad van het secundair onderwijs, minstens 8 lestijden en maximaal 13 lestijden.De lestijden voorbehouden aan de disciplines bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1, lid 2, 1°, a), en 3°, a), mogen niet worden georganiseerd in het kader van taalbadonderwijs in een moderne taal.

Wanneer taalbadonderwijs in een moderne taal wordt ingericht in een school of vestiging, worden de lessen moderne taal I of moderne taal II bedoeld in de artikelen 2.2.1-7 en 2.2.2-1, § 1, lid 2, 2° en 3°, opgenomen in het gedeelte van het lesrooster voorbehouden aan taalbadonderwijs zoals bepaald in lid 1, 2° en 3°, voor zover deze overeenkomen met de taal waarin het taalbadonderwijs wordt gegeven. In dat geval betreft de leerstof die tijdens deze lessen wordt behandeld specifiek de competenties gekoppeld aan de beheersing van de taal in kwestie en de specifieke woordenschat van de disciplines die in aanmerking komen voor taalbadonderwijs.

De lessen godsdienst en niet-confessionele zedenleer, alsook de tweede lestijd van de les filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.5-1, maken niet deel uit van het gedeelte van het lesrooster dat in aanmerking komt voor taalbadonderwijs.

TITEL III. - Leerlingentraject HOOFDSTUK I. - Het ritme van de leerling Art.2.3.1-1. De leerling legt zijn schooltraject langs de gemeenschappelijke kern doorlopend af.

Door differentiatiepraktijken te implementeren en vormevaluaties uit te voeren maakt de school het voor elke leerling mogelijk om de leerstof van de zeven domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3 op zijn eigen ritme eigen te maken.

Art.2.3.1-2. Het pedagogisch team implementeert zo vroeg mogelijk in het schooljaar differentiatiestelsels en nadere regels voor persoonlijke begeleiding in zijn doelstellingenovereenkomst.

In dit kader houdt het, in het eerste jaar van het secundair onderwijs, rekening met leerlingen die zijn toegelaten tot het secundair onderwijs hoewel ze niet (volledig) geslaagd waren voor de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift op het einde van het zesde jaar van de lagere school.

Art.2.3.1-3. § 1. Voor leerlingen van wie de leermoeilijkheden blijven bestaan ondanks de in artikel 2.3.1-2 beschreven stelsels, implementeert het pedagogisch team, uiterlijk op 31 oktober, specifieke aanvullende stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding.

De ouders van de leerlingen in kwestie worden geïnformeerd over deze stelsels en indien nodig vindt er overleg plaats.

De specifieke stelsels worden vermeld in een individueel leerlingendossier. § 2. Voor leerlingen van wie de leermoeilijkheden worden aangetoond na 31 oktober, worden de specifieke aanvullende stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding zo snel mogelijk geïmplementeerd en uiterlijk bij de evaluatie vermeld in artikel 2.3.1-4 vermeld in een individueel leerlingendossier.

Art.2.3.1-4. § 1. De stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding worden regelmatig geëvalueerd door het pedagogisch team en, in voorkomend geval, aangepast. § 2. De specifieke stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding bedoeld in artikel 231-3 worden uiterlijk op 31 januari geëvalueerd door het pedagogisch team dat, samen met het PMS-centrum, de vereiste aanpassingen aanbrengt.

De evaluatie en, in voorkomend geval, de aanpassingen bedoeld in het eerste lid, worden meegedeeld aan de ouders van de leerlingen in kwestie.

De evaluatie en, in voorkomend geval, de aanpassingen bedoeld in het eerste lid, worden vermeld in een individueel leerlingendossier.

Art.2.3.1-5. Op vraag van de ouders en na een gemotiveerd advies van het pedagogisch team, kunnen de leerlingen uitzonderlijk een klas overslaan. In dit geval moet vooraf het advies van het PMS-centrum worden ingewonnen.

Art.2.3.1-6. § 1. Op het einde van het schooljaar kan het pedagogisch team beslissen om een leerling een jaar te laten overdoen op voorwaarde dat vooraf een specifiek stelsel zoals bedoeld in artikel 2.3.1-3 werd geïmplementeerd en geëvalueerd volgens de nadere regels van artikel 2.3.1-4, § 2, en dat blijkt dat dit specifiek stelsel de leerling onvoldoende heeft geholpen zijn leermoeilijkheden te overwinnen om met succes het volgende jaar van de gemeenschappelijke kern te kunnen voortzetten.

De Regering bepaalt de nadere regels volgens dewelke de implementatie van het stelsel en de evaluatie ervan bedoeld in het vorige lid wordt geattesteerd. § 2. De beslissing om een leerling een jaar te laten overdoen bedoeld in paragraaf 1 wordt genomen na deliberatie met alle leden van het pedagogisch team die betrokken zijn bij de leerling en een lid van het PMS-centrum. De directeur van de school zit de deliberatie voor.

Wanneer wordt beslist om een leerling een jaar te laten overdoen, stelt de inrichtende macht of haar afgevaardigde een intern overleg voor met de ouders, die zich mogen laten vergezellen door een derde, een of meer leden van het pedagogisch team dat betrokken is bij de leerling en het lid van het PMS-centrum, dat aanwezig was op de in het vorige lid bedoelde deliberatie.

Dit overleg moet uiterlijk worden beëindigd op 30 juni voor beslissingen om een leerling een jaar te laten overdoen genomen in juni en binnen 5 schoolwerkdagen volgend op de deliberatie in september.

Na het overleg bevestigt de inrichtende macht of haar afgevaardigde al dan niet de beslissing om een leerling een jaar te laten overdoen en wordt de beslissing voorgelegd aan het schriftelijk akkoord van de ouders met een formulier waarvan het model door de Regering wordt vastgelegd.

Is er geen schriftelijk akkoord van de ouders voor de beslissing om een leerling een jaar te laten overdoen, wordt de beslissing systematisch teruggestuurd door de inrichtende macht of haar afgevaardigde naar een Raad van beroep opgericht om dergelijke beslissingen te behandelen.

De samenstelling en de werking van de Raad van beroep worden vastgelegd door de Regering.

De Raad van beroep controleert of de voorwaarden voor een jaar overdoen bedoeld in paragraaf 1 zijn nageleefd. Hiertoe onderzoekt de Raad alle elementen op grond waarvan de beslissing om een leerling een jaar te laten overdoen is gebaseerd, waaronder de interne en, in voorkomend geval, externe evaluaties. De Raad van beroep kan de beslissing om een leerling een jaar te laten overdoen vernietigen. § 3. De beslissing om een leerling een jaar te laten overdoen wordt geformaliseerd volgens het door de Regering bepaald model en wordt vermeld in een individueel leerlingendossier.

Art.2.3.1-7. Bij het begin van het schooljaar zal het pedagogisch team voor de leerling die een jaar moet overdoen een specifiek stelsel voor differentiatie en persoonlijke begeleiding implementeren en aanpassen in toepassing van artikel 2.3.1-6.

Dit specifieke stelsel wordt opgesteld rekening houdend met: 1° elementen waarvan op de deliberatie van het pedagogisch team in het basisonderwijs, of door de klassenraad in het secundair onderwijs, werd vastgesteld dat moesten worden versterkt;2° een collectieve evaluatie van het specifieke stelsel dat vorig jaar werd geïmplementeerd. Dit specifieke stelsel kan voorzien in aanpassingen aan het individueel lesrooster van de leerling die een jaar moet overdoen.

Art.2.3.1-8. In het kleuteronderwijs kan de Minister een leerling uitzonderlijk de toelating geven om in het derde jaar van het kleuteronderwijs een aanvullend jaar te volgen; in dat geval moet hij regelmatig naar school komen. De ouders dienen deze aanvraag in volgens de nadere regels die zijn vastgelegd door de Regering.

Deze toelating kan enkel worden verstrekt om uitzonderlijke gronden en inzonderheid na advies van de inrichtende macht of haar afgevaardigde en het PMS-centrum. Wordt de toelating geweigerd, kunnen de ouders echter vragen om de leerling het derde jaar van het kleuteronderwijs te laten overdoen met het akkoord van de inrichtende macht of haar afgevaardigde, maar, in dat geval, komt de leerling niet in aanmerking voor de berekening van de omkadering en de dotaties of werkingssubsidies. Er kan een beroep worden ingesteld volgens de nadere regels die zijn vastgelegd door de Regering.

Art.2.3.1-9. § 1. In het kader van de toepassing van artikel 2.3.1-1 wordt een stelsel opgericht dat de samenwerking bevordert van alle actoren betrokken bij de opbouw van de toekomst van de leerlingen om zich in te zetten voor een dynamiek voor de bevordering van de potentiële bekwaamheden van elke leerling om hen naar succes te leiden.

Dit stelsel is ontworpen om de bekwaamheden opnieuw te laten gelden inzake pedagogische praktijken die gunstig zijn voor de differentiatie van leerprocessen, het studentensucces en de integratie in de schoolomgeving.

Dit stelsel is bedoeld voor alle scholen of PMS-centra die zich bezighouden met het opbouwen van alternatieve methoden voor het behoud of blijven zitten van leerlingen van 2,5 jaar tot 15 jaar.

Dit stelsel maakt deel uit van een kader dat creatieve benaderingen en innovatie op het gebied van onderwijs ondersteunt door middel van de identificatie en het overbrengen van relevante praktijken; § 2. De doelstellingen van het stelsel zijn: 1° innovatieve benaderingen van de onderwijsteams te bevorderen of bestaande praktijken versterken waardoor alle kinderen zich kunnen ontwikkelen en leren;2° de rijpwording van dergelijke projecten begeleiden om ze bekend te maken en te erkennen, op het niveau van de Franse Gemeenschap, door verspreiding en uitwisseling van informatie, praktijken en ervaringen; Inzonderheid beoogt dit stelsel: 1° het bevorderen van aangepaste en gedifferentieerde trajecten waarbij positief rekening wordt gehouden met de verschillende ritmes en de diversiteit van contexten;2° een jaar overdoen vermijden door de moeilijkheden die leerlingen ondervinden zo snel mogelijk te identificeren, te diagnosticeren en te behandelen met gedifferentieerde benaderingen. § 3. De actoren die betrokken zijn bij het stelsel zijn: 1° de lokale actoren, d.w.z. alle volwassenen die de kinderen begeleiden van 2,5 tot 15 jaar: leerkrachten, directeurs, ambtenaren van de PMS-centra of een andere tussenkomende persoon die samenwerkt met de onderwijsteams binnen de scholen, in rechtstreeks contact met kinderen; 2° intermediaire actoren, ter ondersteuning van plaatselijke actoren, inzonderheid pedagogische adviseurs, leden van de algemene inspectie, opleiders - hetzij voor voortgezette opleiding of initiële opleiding. § 4. Om de acties van de in § 3 bedoelde actoren te ondersteunen, te begeleiden en te coördineren, is de Regering belast met het oprichten van een operationeel en informatie-uitwisselingscomité, voorgezeten door de Administratie, waarvan de opdrachten, de nadere regels van werking en de samenstelling door de Regering bepaald worden. § 5. Voor het documenteren en verspreiden van praktijken en ervaringen die op het veld worden uitgevoerd, is de Regering belast met het oprichten van een ondersteuningscel waarvan de opdrachten en de samenstelling door de Regering bepaald worden. HOOFDSTUK II. - Getuigschrift van basisonderwijs Art.2.3.2-1. Het getuigschrift van basisonderwijs bekrachtigt het slagen voor het lager onderwijs.

De Regering bepaalt het model van het getuigschrift van basisonderwijs.

Art.2.3.2-2. § 1. Het getuigschrift van basisonderwijs wordt uitgereikt aan elke leerling die geslaagd is voor de gemeenschappelijke externe proef. § 2. Het getuigschrift van basisonderwijs wordt ook uitgereikt: 1° aan elke leerling die niet kon deelnemen aan de volledige of gedeeltelijke gemeenschappelijke externe proef, volgens de nadere regels van artikel 2.3.2-10; 2° aan elke leerling die wordt toegelaten tot het tweede jaar van het secundair onderwijs;3° aan elke leerling die, in het gespecialiseerd onderwijs, voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 27 van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs; 4° aan de personen die niet meer leerplichtig zijn volgens de examencommissie bedoeld in artikel 2.3.2-14.

Art.2.3.2-3. Alle leerlingen ingeschreven in het zesde jaar van het gewoon lager onderwijs worden onderworpen aan de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met het getuigschrift van basisonderwijs.

Deze proef is ook toegankelijk voor leerlingen van het gespecialiseerd lager en secundair onderwijs alsook, op vraag van de ouders, of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, voor alle leerplichtige minderjarigen die minstens 11 jaar zijn op 31 december van het jaar van de proef en die niet ingeschreven zijn in het zesde jaar van het lager onderwijs.

De verzoekschriften bedoeld in het vorige lid worden overgemaakt aan de administrateur-generaal van het Algemeen Bestuur Onderwijs, voor 30 april van het lopende schooljaar.

De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de verzoekschriften moeten worden ingediend.

Art.2.3.2-4. De gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift betreft de beheersing van de verwachte kennis, knowhow en competenties op het einde van het lager onderwijs zoals bepaald in het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.4.2-2.

Ze omvat vragen over elk van de domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3.

Voor de scholen die, overeenkomstig artikel 1.4.4-1, § 1, een afwijking genieten van het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern, wordt de gemeenschappelijke externe proef aangepast door de algemene inspectiedienst. Deze aanpassing betreft eventuele vragen die niet zouden overeenkomen met het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern van de scholen in kwestie. De aanpassing bestaat uit vragen van hetzelfde niveau.

Art.2.3.2-5. Voor het ontwerpen van de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtig met een getuigschrift en het opstellen van richtlijnen voor het afnemen, verbeteren en slagen van de proef, richt de Regering een werkgroep op die zijn opdrachten uitvoert onder de coördinatie van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1.

De leden van de werkgroepen en, in voorkomend geval, de universitaire onderzoeksteams alsook elke andere persoon die bij deze werkzaamheden betrokken is, zijn tot de striktste geheimhouding verplicht wat betreft de inhoud van de proeven, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering. Bij overtreding is artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

Art.2.3.2-6. § 1. De Regering bepaalt de regels voor inschrijven, afnemen, corrigeren en slagen voor de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift. § 2. De regels voor het afnemen zijn dezelfde voor alle scholen. Ze worden telkens aangepast aan de specifieke situaties van leerlingen die aan sensoriële en/of motorische afwijkingen lijden, die leerstoornissen hebben of een lichte mentale achterstand hebben.

De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende het afnemen behoort tot de verantwoordelijkheid van de directeur van de school. § 3. De regels voor het corrigeren worden bepaald om de onpartijdigheid en vertrouwelijkheid te garanderen.

De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende het corrigeren behoort tot de verantwoordelijkheid van elke inspecteur lager onderwijs voor de scholen waar hij zijn opdrachten uitvoert.

Art.2.3.2-7. § 1. Uiterlijk twee weken voor het begin van de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift stelt elke inspecteur de bevoegde examencommissie samen om te beslissen over het slagen voor de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift voor alle leerlingen die naar de scholen gaan waar hij zijn opdrachten uitoefent, alsook voor de leerlingen bedoeld in artikel 2.3.2-3, lid 2, die ofwel naar een gespecialiseerde school gaan gelegen op hetzelfde grondgebied als de scholen voor gewoon onderwijs waarin deze inspecteur zijn opdrachten uitoefent, ofwel die hun woonplaats hebben op hetzelfde grondgebied en die niet naar een school van het gespecialiseerd onderwijs gaan, noch naar een zesde jaar van het gewoon onderwijs.

De examencommissie is samengesteld uit: 1° de inspecteur die het voorzitterschap waarneemt;2° vier directeurs;3° vier onderwijzers die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vijfde of het zesde jaar van het lager onderwijs uitoefenen; 4° twee leerkrachten die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in de eerste Raad van het secundair onderwijs uitoefenen in een van de vakken bedoeld in 2.3.2-4, tweede lid. Deze leerkrachten worden aangewezen volgens de door de Regering nader te bepalen regels. § 2. Indien het aantal leerlingen dat ingeschreven is voor de gemeenschappelijke proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift, hoger is dan 250, kan een extra examencommissie worden samengesteld, enzovoort per schijf van 250 ingeschreven leerlingen.

Voor elke extra examencommissie kan de inspecteur zijn voorzitterschap delegeren aan een schooldirecteur die hij aanwijst.

In dit geval zorgt zij ervoor dat de aangewezen schooldirecteur niet degene is van een van de scholen waarvan de leerlingen betrokken zijn bij de werkzaamheden van de extra examencommissie bedoeld in het vorige lid. § 3. Bij de samenstelling van de examencommissie zorgt de inspecteur voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende onderwijsnetten en voor een samenstelling die de objectiviteit van de beslissingen garandeert. § 4. Wanneer de directeurs en de leerkrachten aan de vergaderingen van de examencommissie deelnemen, worden ze als in dienstactiviteit beschouwd. § 5. De beslissingen van de examencommissie worden bij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

De notulen van de beslissingen van de examencommissie, ondertekend door de voorzitter en van de leden van de examencommissie, worden door de inspecteur aan het Algemeen Bestuur Onderwijs overgemaakt. § 6. Wanneer de leerkrachten aan de vergaderingen van de werkgroep deelnemen, worden ze als in dienstactiviteit beschouwd en komen ze in aanmerking voor de terugbetaling van hun verplaatsing- en verblijfkosten onder dezelfde voorwaarden als de ambtenaren van rang 12 van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.

Art.2.3.2-8. De resultaten van de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift, kunnen geen aanleiding geven tot de rangschikking van de leerlingen of scholen, behalve voor de behoeften die het resultaat zijn van de toepassing voor de diensten van de Regering van de decretale of reglementaire bepalingen. Het is verboden dit te vermelden, inzonderheid voor doeleinden inzake reclame of concurrentie tussen scholen.

De personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten van de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift, kennen, zijn daartoe tot beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3.

Art.2.3.2-9. § 1. De examencommissie bedoeld in artikel 2.3.2-7, reikt het getuigschrift van basisonderwijs uit aan elke leerling die geslaagd is voor gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift. § 2. In de scholen van het gespecialiseerd onderwijs waarvan de leerlingen aan de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift hebben deelgenomen, is het de klassenraad zoals bepaald in artikel 4, § 1, 10° van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, die het getuigschrift van basisonderwijs uitreikt aan elke leerling die geslaagd is voor de gemeenschappelijke proef.

Art.2.3.2-10. § 1. Het pedagogisch team kan het getuigschrift van basisonderwijs uitreiken aan de leerling die niet kon deelnemen aan de volledige of gedeeltelijke gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift, inzonderheid wegens ziekte of wegens de annulatie van een gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift (of een deel ervan) en, in voorkomend geval, aan de leerling die niet kon voldoen wegens uitzonderlijke, door de Regering vastgelegde omstandigheden. § 2. Het pedagogisch team baseert zijn beslissing op een dossier dat het afschrift van de verslagen van de laatste twee schooljaren van het lager onderwijs van de leerling bevat, zoals overgemaakt aan de ouders, alsook een uitgebreid verslag van de leerkracht over welke verwachtingen daadwerkelijk werden behaald door de leerling en alle andere elementen waarvan hij vindt dat er rekening mee moet worden gehouden.

Wanneer een leerling minder dan twee schooljaren naar het basisonderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap gaat, volstaat het afschrift van de verslagen van één schooljaar.

Het pedagogisch team voegt nog elk ander element aan het dossier toe dat het nuttig acht.

De notulen van de beslissingen van het pedagogisch team worden opgenomen in een ad-hoc register en bevatten de handtekening van de directeur en de andere leden van het pedagogisch team. De lijst met leerlingen die het getuigschrift van basisonderwijs hebben gekregen, wordt ook bij de notulen gevoegd.

Het register en de dossiers van de leerlingen worden gedurende tien jaar bijgehouden in de archieven van de school. De in het eerste lid genoemde leerlingenlijst wordt gedurende twintig jaar bijgehouden. Een eensluidend afschrift van deze lijst wordt overgemaakt aan de diensten van de Regering, binnen vijf schoolwerkdagen die volgen op de beslissing van het pedagogisch team. § 3. De directie van de school houdt alle documenten met betrekking tot de beslissing over de uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs ter beschikking van de inspecteur van het lager onderwijs volgens de nadere regels bedoeld in dit artikel. De inspecteur van het lager onderwijs kan deze documenten in de school Raadplegen.

Art.2.3.2-11. Tegen de beslissing tot weigering van uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs door de examencommissie bedoeld in artikel 2.3.2-7 of door het pedagogisch team in de veronderstelling bepaald in artikel 2.3.2-10 kan beroep worden ingesteld voor de Raad van beroep volgens de nadere regels zoals vastgelegd door de Regering.

De Raad van beroep kan de beslissing van de examencommissie of het pedagogisch team vervangen door een beslissing om het getuigschrift van basisonderwijs wel uit te reiken.

Art.2.3.2-12. § 1. Bij het niet toekennen van het getuigschrift van basisonderwijs, kan het pedagogisch team ofwel de leerling de toestemming geven om zich in te schrijven in het eerste jaar van het secundair onderwijs ofwel, indien het van mening is dat de leerling het secundair niet met vrucht zal volgen, de leerling in het zesde jaar van de lagere school houden volgens de nadere regels van artikel 2.3.1-6. § 2. Voor elke leerling die het getuigschrift van basisonderwijs niet toegekend krijgt, stelt het pedagogisch team een overzicht op van de kennis, knowhow en competenties die betrekking hebben op de beheersing van de in de referentiesystemen voor 12 jaar vastgelegde verwachtingen met vermelding van de partijen van de gemeenschappelijke externe proef die bekrachtigd wordt met een getuigschrift, waarvoor de leerling, in voorkomend geval, geslaagd is. De Regering bepaalt het model van dit overzicht van kennis, knowhow en competenties.

Wanneer een van deze leerlingen ingeschreven is in het secundair onderwijs, maakt de directeur van de lagere school het overzicht van kennis, knowhow en competenties bedoeld in het eerste lid onmiddellijk over aan de secundaire school wanneer deze hierom verzoekt.

Art.2.3.2-13. Op voorstel van de sturingscommissie kan de Regering een representatieve steekproef van de verbeterde afschriften van de gemeenschappelijke externe proef aanvragen die anoniem worden gehouden om de verworven kennis van de leerlingen na het lager onderwijs globaal te beoordelen.

Art.2.3.2-14. Jaarlijks wordt in elke zone een examen georganiseerd dat toegankelijk is voor iedereen die zijn woonplaats heeft in die zone, niet langer leerplichtig is en niet beschikt over het getuigschrift van basisonderwijs.

Minstens één maand voor het examen komen de inspecteurs van eenzelfde zone samen om de lijst met kandidaten voor het examen op te stellen.

Voor elke inspectiezone wordt een examencommissie samengesteld.

Art.2.3.2-15. Uiterlijk op 31 oktober informeert de inspectie de alfabetiserings- of opleidingsorganisaties voor volwassenen, die erkend zijn door de Franse Gemeenschap en waarvan de administratieve zetel in zijn kanton is gevestigd, schriftelijk over de organisatie van het examen. Ze kan ook reclame maken voor het examen bij andere organisaties en bij individuen indien zij dit nuttig acht.

Art.2.3.2-16. De inspecteurs van eenzelfde zone bepalen in onderling akkoord de uiterste inschrijvingsdatum. De kandidaten moeten zich individueel zelf inschrijven bij de inspectie van hun woonplaats. De volgende stukken voegen ze toe: 1° een door de kandidaat zelfgeschreven werkstuk over een onderwerp naar keuze;2° een verslag met een beschrijving van het werkproces om tot het werkstuk te komen. Dit onder 2° bedoelde verslag mag de kandidaat samen met zijn lesgevers opstellen. Deze laatsten, alsook de andere personen op wie de kandidaat een beroep doet voor dit werkstuk, mogen hun opmerkingen en overwegingen toevoegen.

De onder 1° en 2° vermelde documenten moeten, in voorkomend geval, in drievoud worden opgesteld.

Art.2.3.2-17. Op vraag van gedetineerden die het getuigschrift van basisonderwijs willen verkrijgen, wordt jaarlijks ook een examen georganiseerd in een lokaal in de gevangenis waar ze opgesloten zitten.

Art.2.3.2-18. De inspectie kan ook extra examens organiseren om in te gaan op specifieke verzoeken.

Art.2.3.2-19. De inspecteur met de hoogste anciënniteit in functie zit de examencommissie voor bedoeld in artikel 2.3.2-14. Elke examencommissie omvat, naast de voorzitter, één of twee andere leden van de inspectie van dezelfde zone. Voor de kandidaten die zich hebben voorbereid met behulp van een door de Franse Gemeenschap erkende organisatie voor alfabetisering of volwassenenonderwijs, telt de examencommissie bovendien nog één of twee vertegenwoordigers van deze organisatie.

Voor het examen bedoeld in artikel 2.3.2-17, bestaat de examencommissie uit de inspectie die het voorzitterschap waarneemt, een of twee andere leden van de inspectie van het lager onderwijs en een of twee vertegenwoordigers van de door de Franse Gemeenschap erkende organisatie voor alfabetisering en gedetineerdenonderwijs.

Voor de examens bedoeld in artikel 2.3.2-18, bestaat de examencommissie uit één inspecteur die het voorzitterschap waarneemt en twee andere inspecteurs van de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs.

Art.2.3.2-20. Het examen omvat de volgende proeven: 1° het schriftelijk werkstuk bedoeld in artikel 2.3.2-16, eerste lid, 1° ; 2° een mondelinge presentatie van dit werkstuk door de kandidaat. Tijdens de mondelinge presentatie die niet langer mag duren dan 3 sessies van 50 minuten, stelt de examencommissie alle vragen die ze noodzakelijk acht voor de evaluatie: 1° van het persoonlijke gedeelte van de kandidaat in het schriftelijke werkstuk;2° het verwerven en gebruiken bij het opstellen en redigeren van het werkstuk, van de in de referentiesystemen vastgelegde verwachtingen. Art.2.3.2-21. Na het examen komt de examencommissie samen om te delibereren over elke kandidaat. Ze houdt op dezelfde manier rekening met de prestaties van beide werkstukken. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. De geslaagde kandidaten ontvangen het getuigschrift van basisonderwijs.

De notulen van de beslissingen van de examencommissie worden opgenomen in een ad-hocregister en bevatten de handtekening van de voorzitter en de leden van het pedagogisch team. De lijst met kandidaten die het getuigschrift van basisonderwijs hebben gekregen, wordt ook bij de notulen gevoegd.

Het register wordt gedurende tien jaar bijgehouden in de archieven van de inspectie. HOOFDSTUK III. - Getuigschrift van de gemeenschappelijke kern Art.2.3.3-1. Het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern bekrachtigt het slagen voor de gemeenschappelijke kern van de lagere Raad van het secundair onderwijs.

De Regering bepaalt het model van het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern.

Art.2.3.3-2. § 1. Het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern wordt uitgereikt op grond van een gemeenschappelijke externe proef georganiseerd na afloop van de gemeenschappelijke kern.

De externe proef betreft alle domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3. § 2. Het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern kan ook worden uitgereikt door een examencommissie ingericht met het decreet van 27 oktober 2016 houdende organisatie van de examencommissies van de Franse Gemeenschap voor het gewoon secundair onderwijs.

Art.2.3.3-3. Alle leerlingen ingeschreven in het derde jaar van het gewoon secundair onderwijs en van vorm 4 van het gespecialiseerd secundair onderwijs worden onderworpen aan de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern.

Deze proef is ook toegankelijk voor leerlingen van het gespecialiseerd secundair onderwijs alsook, op vraag van de ouders, of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, voor alle leerplichtige minderjarigen die minstens 14 jaar worden in het de loop van het kalenderjaar en die niet ingeschreven zijn in het derde jaar van het secundair onderwijs.

De Regering bepaalt de nadere regels voor inschrijving voor deze proef.

Art.2.3.3-4. De gemeenschappelijke externe proef betreft de beheersing van de verwachte kennis, knowhow en competenties op het einde van de gemeenschappelijke kern zoals bepaald in het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.4.2-2.

Voor de scholen die, overeenkomstig artikel 1.4.4-1, § 1, een afwijking genieten van de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern, wordt de gemeenschappelijke externe proef aangepast door de algemene inspectiediensten. Deze aanpassing betreft eventuele vragen die niet zouden overeenkomen met het referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern van de scholen in kwestie. De aanpassing bestaat uit vragen van hetzelfde niveau.

Art.2.3.3-5. Voor het ontwerpen van de gemeenschappelijke externe proef en het opstellen van richtlijnen voor het afnemen, verbeteren en slagen van de proef, richt de Regering werkgroepen op gecoördineerd door de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1.

De leden van de werkgroepen en, in voorkomend geval, de universitaire onderzoeksteams alsook elke andere persoon die bij deze werkzaamheden betrokken is, zijn tot de striktste geheimhouding verplicht wat betreft de inhoud van de proeven, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

Art.2.3.3-6. § 1. De Regering bepaalt de regels voor inschrijven, afnemen, corrigeren en slagen voor de gemeenschappelijke externe proef. § 2. De regels voor het afnemen zijn dezelfde voor alle scholen. Ze worden telkens aangepast aan de specifieke situaties van leerlingen met specifieke behoeften die aan sensoriële en/of motorische afwijkingen lijden, die leerstoornissen hebben of een lichte mentale achterstand hebben.

De examens vinden tegelijkertijd plaats in alle klassen en deelnemende scholen. § 3. De regels voor het corrigeren worden bepaald om de onpartijdigheid en vertrouwelijkheid te garanderen. § 4. De resultaten van de gemeenschappelijke externe proef worden overgemaakt aan het Algemeen Bestuur Onderwijs volgens de door dat bestuur bepaalde nadere regels.

Art.2.3.3-7. De resultaten van de gemeenschappelijke externe proef kunnen geen aanleiding geven tot de rangschikking van de leerlingen of scholen, behalve voor de behoeften die het resultaat zijn van de toepassing voor de diensten van de Regering van de decretale of reglementaire bepalingen. Het is verboden dit te vermelden, inzonderheid voor doeleinden inzake reclame of concurrentie tussen scholen.

De personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten van de gemeenschappelijke externe proef kennen, zijn daartoe tot beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.

De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3.

Art.2.3.3-8. Het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern wordt uitgereikt aan elke leerling die geslaagd is voor de gemeenschappelijke proef.

Art.2.3.3-9. § 1. De klassenraad kan het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern uitreiken aan de leerling die niet geslaagd was voor of niet kon deelnemen aan de volledige of een gedeelte van de gemeenschappelijke externe proef. § 2. De klassenraad baseert haar beslissing, voor de respectieve vakken, op een dossier dat het afschrift van de verslagen van de laatste twee of drie schooljaren van de lagere Raad bevat, alsook een uitgebreid verslag van de titularissen over welke verwachtingen daadwerkelijk werden behaald door de leerling en alle andere elementen waarvan hij vindt dat er rekening mee moet worden gehouden Wanneer een leerling minder dan twee schooljaren naar het secundair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap gaat, volstaat het afschrift van de verslagen van één schooljaar.

De klassenraad voegt nog elk ander element aan het dossier toe dat zij nuttig acht. § 3. Bij annulering door de Regering, in een of meer scholen, van de gemeenschappelijke externe proef van de gemeenschappelijke kern (of een gedeelte daarvan), kan de klassenraad oordelen dat de leerling voldoet aan de verwachtingen voor het (de) vak(ken) in kwestie.

De klassenraad baseert haar beslissing, voor de respectieve vakken, op een dossier dat het afschrift van de verslagen van de schooljaren van de lagere Raad bevat, alsook een uitgebreid verslag van de titularissen over welke verwachtingen daadwerkelijk werden behaald door de leerling en alle andere elementen waarvan hij vindt dat er rekening mee moet worden gehouden Wanneer een leerling minder dan twee schooljaren naar het secundair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap gaat, volstaat het afschrift van de verslagen van één schooljaar.

De klassenraad voegt nog elk ander element aan het dossier toe dat zij nuttig acht. § 4. De notulen van de beslissingen van de klassenraad worden opgenomen in een ad-hocregister en bevatten de handtekening van de directeur en de leden van de klassenraad. Een lijst met de resultaten van de leerlingen die de externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift hebben gepresenteerd, wordt bij de notulen gevoegd.

Een eensluidend afschrift van deze lijst wordt overgemaakt aan de diensten van de Regering, binnen vijf schoolwerkdagen die volgen op de beslissing van de klassenraad.

Art.2.3.3-10. Er wordt een Raad van beroep tegen beslissingen tot weigering van het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern ingericht volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels.

De Raad van beroep kan de beslissing tot weigering van de getuigschrift van de gemeenschappelijke kern vervangen door een beslissing om het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern wel uit te reiken.

TITEL IV. - Schoolverandering Art.2.2.4.1-1. § 1. Een leerling mag zich niet inschrijven in een school na de eerste dag van het schooljaar indien hij reeds regelmatig is ingeschreven in een andere school of in een andere vestiging die een aparte telling geniet van hetzelfde onderwijsniveau.

In afwijking van het eerste lid, in het eerste jaar van het secundair onderwijs of, in toepassing van artikel 1.7.7-2, § 1, lid 2, wanneer er in september een deliberatie over hem plaatsvindt, mag de leerling die regelmatig is ingeschreven voor het lopende jaar zich inschrijven in een andere school of een andere vestiging die een aparte telling geniet van hetzelfde onderwijsniveau. § 2. In afwijking van paragraaf 1, mag de leerling in de volgende gevallen van school veranderen: 1° adreswijziging;2° scheiding van de ouders met als gevolg een nieuwe woonplaats van de leerling;3° de wijziging die beantwoordt aan een plaatsingsmaatregel genomen in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming.4° de overstap van de leerling van een externaat naar een internaat (en omgekeerd);5° het opnemen van de leerling, op initiatief van de ouders, in een ander gezin of in een centrum, om redenen van ziekte, van een reis of van de scheiding van de ouders;6° de onmogelijkheid voor de persoon die effectief en alleen zorgt voor de huisvesting van de leerling, om de leerling in de gekozen school te houden, door het aanvaarden of verliezen van een job;7° het afschaffen van het restaurant of de kantine van de school, een gratis of betalende vervoersdienst, of een opvangdienst 's ochtends en/of 's avonds, als de leerling gebruik maakte van een van deze diensten en de nieuwe school deze dienst verschaft;8° de definitieve uitsluiting van de leerling op een andere school;9° voor het basisonderwijs, het niet organiseren in de oorspronkelijke school of vestiging van het studiejaar van de leerling. Wanneer een van deze omstandigheden een schoolverandering voor een leerling toestaan, geldt deze toestemming ook voor broers en zussen of voor elke minderjarige die onder hetzelfde dak woont. § 3. In geval van overmacht of absolute noodzaak en in het belang van de leerling kan een schoolverandering worden toegestaan voor redenen behalve de redenen die worden vermeld in § 2.

Onder absolute noodzaak in de zin van lid 1 moet worden verstaan alle gevallen waarin de leerling zich in een situatie van psychologische of pedagogische moeilijkheden bevindt zodat een verandering van school noodzakelijk blijkt.

De aanvraag voor verandering wordt ingediend door de ouders of door de meerderjarige leerling bij de directeur van de school waar de leerling is ingeschreven. Na verhoor van de ouders of de meerderjarige leerling kan de directeur: 1° de schoolverandering toestaan.De toestemming wordt ter informatie overgemaakt aan de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra.

In afwijking hiervan, als een school een hoger percentage van verandering van inrichting heeft dan het percentage vastgesteld door de Regering, wordt het advies van de directeur binnen de drie werkdagen na indiening van de aanvraag tot schoolverandering bezorgd aan de betrokken inspectiedienst.

In dit geval brengt de inspectiedienst, na verhoor van de ouders of de meerderjarige leerling en binnen de tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag, een gemotiveerd advies uit over de aanvraag. Het gebrek aan advies van de sturingsdienst voor scholen en PMS-centra binnen de opgegeven termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies. a) als het advies van de inspectiedienst gunstig is, wordt de verandering van school toegelaten;b) als het advies van de inspectiedienst ongunstig is, wordt de aanvraag, samen met de gemotiveerde adviezen van de directeur en de betrokken inspectiedienst, onverwijld overgemaakt aan de Regering die binnen tien schoolwerkdagen na ontvangst van het verzoek een beslissing moet nemen.In dat geval wordt een gebrek aan antwoord binnen deze termijn gelijkgesteld met een toestemming. 2° de schoolverandering weigeren.Hij maakt zijn beslissing over aan de betrokken inspectiedienst, samen met een gemotiveerd advies, binnen drie schoolwerkdagen na indiening van het verzoek voor schoolverandering.

In dit geval brengt de inspectiedienst, na verhoor van de ouders of de meerderjarige leerling en binnen de tien schoolwerkdagen na ontvangst van de aanvraag, een gemotiveerd advies uit over de aanvraag. Het gebrek aan advies van de inspectiedienst binnen de opgegeven termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.

De aanvraag, samen met de gemotiveerde adviezen van de directeur en de betrokken inspectiedienst, wordt onverwijld overgemaakt aan de Regering die binnen tien schoolwerkdagen na ontvangst van het verzoek een beslissing moet nemen. In dat geval wordt een gebrek aan antwoord binnen deze termijn gelijkgesteld met een toestemming. § 4. De Regering bepaalt de nadere regels voor toepassing van dit artikel.

TITEL V. - Huiswerk Art.2.2.5.1-1. Het huiswerk wordt aangepast aan het onderwijsniveau.

Het moet altijd worden gemaakt zonder hulp van een volwassene. Moeten referentiedocumenten worden geraadpleegd, zorgt de school ervoor dat elke leerling hier toegang tot heeft, inzonderheid in het kader van openbare bibliotheken en computermateriaal van de school of materiaal dat gratis ter beschikking wordt gesteld.

Behalve in het kleuteronderwijs en de twee eerste jaren van het lager onderwijs, kan worden voorzien in huiswerk in de gemeenschappelijke kern.

Tijdens de eerste twee jaar van de lagere school worden activiteiten waarbij aan de leerling wordt gevraagd te lezen of zijn gezin of omgeving mondeling of grafisch voor te stellen niet beschouwd als huiswerk; deze activiteiten worden uitgevoerd tijdens de schooltijd, ongeacht het domein waarin ze passen.

Van het derde jaar van het lager onderwijs tot het derde jaar van het secundair onderwijs moet elke inrichtende macht erop toezien dat elke school, met inachtneming van de pedagogische verantwoordelijkheden van elke leerkracht of elk opvoedkundig team: 1° huiswerk opgeeft dat verband houdt met de leerstof die tijdens de lessen werden of zullen worden behandeld.Huiswerk mag in geen geval betrekking hebben op het verwerven van voorkennis die vereist is tijdens de lessen voor de behandeling van de leerstof; 2° rekening houdt met het kennisniveau en ritme van elke leerling bij het samenstellen van de inhoud van huiswerk, dat bijgevolg ook voor elk kind afzonderlijk mag worden gegeven;3° de duur van het huiswerk beperkt tot ongeveer 20 minuten per dag in het derde en vierde jaar van het lager onderwijs en ongeveer 30 minuten per dag in het vijfde en zesde jaar van het lager onderwijs;4° snel, voor alle huiswerk, een exclusief formatieve evaluatie uitvoert;5° de leerling een redelijke termijn geeft voor de uitvoering van het huiswerk zodat dit ook dient als oefening timemanagement en zelfstandig werken. TITEL IV. - Evaluatie van de gemeenschappelijke kern Art.2.6.1-1. Vanaf schooljaar 2021-2022 en tot minstens 2030 evalueert de Regering jaarlijks de effecten van de nieuwe onderwijsorganisatie op grond van een verslag van de sturingscommissie.

Om zijn verslag op te stellen baseert de sturingscommissie zich inzonderheid op het verslag over de evaluatie van het bereiken van de verbeteringsdoelen van het onderwijssysteem bedoeld in artikel 1.5.2-2.

Het in het eerste lid bedoelde verslag betreft: - de evolutie van de resultaten van de leerlingen bij de externe evaluaties die niet worden bekrachtigd met een getuigschrift, met inbegrip van de verspreiding en heterogeniteit ervan; - de doeltreffendheid en effectiviteit van de stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding, alsook de ontwikkeling van didactische hulpmiddelen ter bevordering van deze differentiatie; - de effectiviteit van de implementatie van culturele en artistieke opvoeding (Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie), alsook technologische, manuele en digitale toepassingen, en hun bijdrage aan basisvaardigheden zoals schrijven, lezen, zich uitrukken, tellen en rekenen; - de evolutie van het percentage blijvers en schoolveranderingen in de gemeenschappelijke kern; - de evolutie van overstap naar gespecialiseerd onderwijs; - de oriëntatie van leerlingen na de gemeenschappelijke kern.

De Regering kan andere indicatoren aan de evaluatie toevoegen.

Het verslag bedoeld in het eerste lid wordt voor de maand december van elk jaar door de Regering voorgelegd aan het Parlement. In voorkomend geval worden bij het verslag voorstellen tot aanpassingen gevoegd die noodzakelijk zijn om de implementatie van het nieuw pedagogisch continuüm voort te zetten rekening houdend met de verbeteringsdoelen van het hiervoor genoemde onderwijssysteem.

Bijlage bij het Wetboek van het basis- en secundair onderwijs.

Indicatoren en referentiewaarden gekoppeld aan de verbeteringsdoelen bedoeld in artikel 1.5.2-2, lid 2.

Verbeterings-doel

Indicatoren

Referentiewaarde

1. Kennis en competenties van de leerlingen aanzienlijk verbeteren; Indicator 1.1: Aandeel 15-jarigen met gemiddelde en hoge competenties in elk domein gedekt door PISA: wetenschappen, wiskunde en lezen

Referentiewaarde 1.1: Tegen 2030 het gemiddelde bereiken van de buurlanden op PISA-tests (dit betekent 76 tot 80% van de betrokken populatie geslaagd)

Indicator 1.2: Aandeel 15-jarigen met hoge competenties in elk domein gedekt door PISA: wetenschappen, wiskunde en lezen

Referentiewaarde 1.2: Tegen 2030 het gemiddelde bereiken van de buurlanden op PISA-tests (dit betekent 12 tot 15% van de betrokken populatie geslaagd)

Indicator 1.3: Resultaten van externe evaluaties in alle behandelde leerstof gemeten op basis van het gemiddelde resultaat van alle leerlingen (met inbegrip voor vorm 4 van het gespecialiseerd secundair onderwijs)

Referentiewaarde 1.3: Geen waarde berekend; grote verbetering verwacht

Indicator 1.4: Aandeel jongeren van vorm 3 van het gespecialiseerd secundair onderwijs met een kwalificatiegetuigschrift Aandeel jongeren van vorm 1 en 2 van het gespecialiseerd secundair onderwijs met een competentieattest

Referentiewaarde 1.4: Geen waarde berekend; verbetering verwacht

2. Aandeel jongeren met diploma hoger secundair onderwijs verhogen; Indicator 2: Aandeel jongeren tussen 20 en 24 jaar met diploma hoger secundair onderwijs onder jongeren van het grondgebied van de Federatie Wallonië-Brussel

Referentiewaarde 2: Tegen 2030 de Europese doelstelling halen, namelijk 85 % van de betrokken bevolking (huidige situatie: 79 % volgens cijfers Eurostat)

3. De verschillen tussen de resultaten van de meest bevoorrechte en minst bevoorrechte leerlingen vanuitsociaaleconomisch standpunt verminderen; Indicator 3: Het verschil tussen de resultaten van de meest bevoorrechte en minst bevoorrechte leerlingen vanuit sociaaleconomisch oogpunt op PISA-tests

Referentiewaarde 3: Tegen 2030 het gemiddelde van dat verschil in de buurlanden (dit betekent met 112 punten verschil met 101 punten verschil)

4. Zittenblijvers en schooluitvallers geleidelijk verminderen; Indicator 4.1: Aandeel leerlingen die worden beschouwd als "zittenblijvers" (wordt beschouwd als "zittenblijver", elke leerling die twee opeenvolgende schooljaren is ingeschreven voor hetzelfde studiejaar) in een bepaald schooljaar, onder de leerlingen van het gewoon basisonderwijs en de 6 eerste jaren van het gewoon secundair onderwijs met volledig leerplan

Referentiewaarde 4.1: Vermindering met 50 % tegenover huidige situatie tegen 2030 (van 7,6 % in 2016-2017 naar 3,8% in 2030-2031: in basisonderwijs, van 3,0 % naar 1,5 % en in secundair van 12 % naar 6 %, om de vermindering van schoolachterstand te bevorderen en van 17 % van de leerlingen met achterstand in het 5e lager in 2016-2017 naar 10 % in 2030-2031 en van 59 % leerlingen met vertraging in het 5e secundair in 2016-2017 naar 40 % in 2030-2031)

Indicator 4.2: Aandeel leerlingen die worden beschouwd als "schooluitvallers"1 in een bepaald schooljaar, onder de leerlingen van het 3e, 4e en 5e secundair met volledig leerplan

Referentiewaarde 4.2: Vermindering met 50 % tegenover huidige situatie tegen 2030 (van 5,4 % in 2016 naar 2,7 % in 2030)

Indicator 4.3: Aandeel leerlingen in gespecialiseerd onderwijs in België die niet meer ingeschreven zijn in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap in het volgende schooljaar, terwijl ze van 15 naar 17 jaar geslaagd zijn

Referentiewaarde 4.3: Geen referentiewaarde berekend.

5. Schoolveranderingen binnen gemeenschappelijke kern verminderen; Indicator 5: Aandeel leerlingen dat van inrichting verandert2 tussen twee opeenvolgende schooljaren onder de leerlingen ingeschreven van het 1e tot het 6e lager en van het 1e tot het 3e secundair in het gewoon onderwijs met volledig leerplan.

Tussen 2015-2016 en 2016-2017 bedraagt het veranderingspercentage in het lager onderwijs 12 % en in het secundair onderwijs 22 %

Referentiewaarde 5: Volgt nog

6. De inclusie van leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon onderwijs geleidelijk verhogen; Indicator 6.1: Percentage begeleide leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs tegenover de totale schoolbevolking

Referentiewaarde 6.1: Tegen 2030 het percentage begeleide leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs opnieuw op het niveau van 2004 brengen

Indicator 6.2: Aandeel van leerlingen ingeschreven in het gespecialiseerd onderwijs in jaar t en ingeschreven in het gewoon onderwijs in t+1

Referentiewaarde 6.2: Geen waarde berekend; stijging verwacht

7. De indexen voor welzijn op school en de verbetering van het schoolklimaat kan verhogen

Indicator 7: Uit te werken in het kader van een multidimensioneel en systemisch onderzoek, om de 5 jaar bij de verschillende doelgroepen van de school zal worden gevoerd, zowel in het gewoon onderwijs als in het gespecialiseerd onderwijs (leerlingen, ouders, educatief teams), om de relaties binnen de schoolgemeenschap te onderzoeken, het plezier om te leren en les te geven, de leeromgeving, de veiligheid, de fysieke omgeving, het gevoel ergens bij te horen, en zich te baseren op de gegevens over uitsluiting, absenteïsme van leerlingen, stabiliteit van de educatief teams ...

Het onderzoek zal tot doel hebben de volgende evoluties te controleren: - % van de leerlingen verklaren blij te zijn dat ze naar school mogen; - % van de leerkrachten, directies en andere personeelsleden verklaren zich te ontwikkelen in hun job en tevreden zijn met hun arbeidsomstandigheden; -% van de ouders die vertrouwen hebben in de school verklaren dat ze tevreden zijn met de begeleiding van hun kind op school

Referentiewaarde 7: Volgt nog;


1 De leerling die het gewoon secundair onderwijs met volledig leerplan verlaat tussen twee schooljaren wordt beschouwd als "uitgevallen". Dit zijn meer bepaald jongeren die voor volgend schooljaar niet langer ingeschreven zijn en een inrichting georganiseerd of gesubsidieerd door de Federatie Wallonië-Brussel. 2 Een leerling die op 15 januari is ingeschreven in een inrichting en die, op 15 januari van het volgende jaar, is ingeschreven in een andere inrichting wordt beschouwd als "van school veranderd". HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen Afdeling I. - Opheffings-en wijzigingsbepalingen

Art. 3.De volgende regels worden opgeheven per 1 september 2020: 1° in de wetten inzake het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957: a) de artikelen 8 tot 10;b) de artikelen 13 tot 15;c) artikel 16, punt 3° ;d) artikel 23, lid 3;2° in de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving: a) artikel 2;b) de laatste zin van artikel 3, paragraaf 1, lid 1;c) de artikelen 4 tot 6;d) de artikelen 8 tot 8ter;e) artikel 9; f ) artikel 11; g) in artikel 12, paragraaf 1, lid 1 en 3, en paragraaf 1bis, lid 1;h) artikel 24, paragraaf 2, 2ter, en 2septies;i) artikel 33bis;j) de artikelen 41 tot 43;3° in de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs: a) artikel 9, lid 2 tot 4;b) artikel 10, lid 3 tot 5;c) de artikelen 11 en 12;4° in de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, in artikel 1, paragraaf 2;5° in de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs: a) artikel 3;b) artikel 4bis, paragraaf 1 en 5;c) de artikelen 8 en 10bis;6° in de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht: a) artikel 1, met uitzondering van paragraaf 1, lid 1 en 2, van paragraaf 3, en paragraaf 4bis, punt 2° e 3° ;b) de artikelen 2 tot 6;7° het decreet van 31 maart 1994 houdende bepaling van de neutraliteit van het Gemeenschapsonderwijs;8° in het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen, in artikel 4bis, de paragrafen 1 tot 5.9° in het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire opdrachten bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren: a) de artikelen 2 en 3;b) in artikel 4, lid 1 tot 3 en lid 6;c) de artikelen 6 tot 12;d) in artikel 16, paragraaf 2, lid 2 tot 5, met uitzondering van de tweede zin van lid 5, en paragraaf 3;e) artikel 16bis;f) in artikel 17, paragrafen 4 en 5;g) de artikelen 18 en 19;h) in artikel 27, de paragrafen 3 tot 5;i) in artikel 36, de paragrafen 3 tot 5;j) artikel 39;k) artikel 39bis, paragraaf 2;l) de artikelen 44, 45, 47 en 48;m) in artikel 50, paragraaf 3 en paragraaf 4, lid 1;n) de artikelen 51 en 52;o) artikel 61;p) Hoofdstuk Vbis;q) Hoofdstuk VII;r) Hoofdstuk VIII;s) de artikelen 76, met uitzondering van lid 3 en 6, 77 en 77bis;t) in artikel 78, de paragrafen 1 tot 3;u) artikel 79, § 1;v) artikel 79bis;w) artikel 80, met uitzondering van lid 2 van paragraaf 1;x) de artikelen 81 tot 87;y) artikel 88, met uitzondering van lid 2 van paragraaf 1, en van paragraaf 3;z) de artikelen 89 tot 94; aa) de artikelen 101, 101 en 102; bb) Hoofdstuk XIbis; 10° in het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving: a) in artikel 2, de punten 1 tot 3° ;b) de artikelen 14 tot 17;11° in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 3 mei 1999 houdende vaststelling van de vorm en de regels voor de uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs, de artikelen 23 tot 32;12° het decreet van 17 december 2003 houdende organisatie van de neutraliteit eigen aan het gesubsidieerd officieel onderwijs en houdende diverse maatregelen inzake onderwijs;13° in het decreet van 3 maart 2004 betreffende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs: a) in artikel 4, paragraaf 2, punt 2° ;b) de artikelen 6, 7 en 45;c) de artikelen 120 tot 123;d) artikel 130;14° het decreet van 20 juli 2006 betreffende de onderhandeling met de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten van het onderwijs en van de gesubsidieerde PMS-centra;15° in het decreet van 12 januari 2007 betreffende de versteviging van de opvoeding tot verantwoordelijk en actief burgerschap binnen de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde inrichtingen: a) de artikelen 4 tot 13;b) de artikelen 15 tot 19.16° in het decreet van 11 mei 2007 betreffende het taalbadonderwijs: a) de artikelen 4 tot 8;b) artikel 10;c) de artikelen 13 tot 15.17° in het decreet van 25 april 2008 tot vaststelling van de voorwaarden om te kunnen voldoen aan de leerplicht buiten het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap: a) Hoofdstuk I;b) Hoofdstuk II;c) in Hoofdstuk III, de artikelen 5 tot 17, 23 en 24;18° het decreet van 30 april 2009 betreffende ouderverenigingen en representatieve organisaties van ouders van leerlingen;19° in het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie: a) in artikel 4, de punten 1°, 3° en 10° ;b) de artikelen 5 en 6;c) de artikelen 19 en 20;d) artikel 23, lid 3;e) artikel 24;f) artikel 25, lid 1;g) de artikelen 31 tot 36.

Art. 4.De volgende regels worden geleidelijk opgeheven bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20: 1° in de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs: a) artikel 9, lid 1;b) artikel 10, lid 1 en 2;2° in de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs: a) de artikelen 1 en 2;b) de artikelen 9, 9bis, 9ter en 10;3° in de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, artikel 1, paragraaf 1, lid 2, en paragraaf 4bis, de punten 2° en 3° ;4° in het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire opdrachten bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren: a) artikel 4, lid 4 en 5;b) artikel 5;c) in artikel 13, de paragrafen 1, 3 en 4;d) artikel 14;e) artikel 15, lid, lid 2, punten 1° en 2°, en lid 3;f) in artikel 16, paragraaf 1 en paragraaf 2, lid 1 en de tweede zin van lid 5;g) in artikel 17, de paragrafen 1 tot 3;h) de artikelen 20 tot 26;i) in artikel 27, de paragrafen 1 tot 2;j) de artikelen 28 tot 31;k) de artikelen 34 en 35;l) in artikel 36, de paragrafen 1 tot 2bis;m) de artikelen 37 en 38;n) in artikel 50, de paragrafen 1 en 2;o) artikel 54;p) artikel 55;q) artikel 62;r) artikel 76, lid 3 en 6;s) in artikel 78, paragraaf 4;t) in artikel 79, de paragrafen 2, 3, met uitzondering van lid 1, 4 tot 6;u) in artikel 80, paragraaf 1, lid 2;v) in artikel 88, paragraaf 1, lid 2, en paragraaf 3;w) artikel 94;5° in het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving: a) artikel 2, 10°, 14° ter, 17°, 18°, 20°, 21°, 23° en 24° ;b) de artikelen 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11 en 12;c) in artikel 32, de paragrafen 1, 4 en 5;6° het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen uit het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs, met uitzondering van artikel 35 en Titel III/2;7° het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste Raad van het secundair onderwijs;8° in het decreet van 11 mei 2007 betreffende het taalbadonderwijs, de artikelen 9 en 11;9° in het decreet van 25 april 2008 tot vaststelling van de voorwaarden om te kunnen voldoen aan de leerplicht buiten het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de artikelen 18 tot 22;10° in het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie: a) artikel 23, lid 1 en 2;b) artikel 25, lid 2 tot 4;c) artikel 26;d) de artikelen 28 tot 30.

Art. 5.Vanaf 1 september 2028, in de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs, worden de termen "van de tweede Raad" in de artikelen 4bis, § 3, 4ter, § 2, 4quater, § 1er, 4quinques, § 1, systematisch vervangen door de termen "in het vierde jaar".

Art. 6.Artikel 58 van de wet van 21 juni 1985 betreffende het onderwijs wordt vervangen door: "Artikel 58.-Dit hoofdstuk is van toepassing op het niet-universitair hoger onderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. ".

Art. 7.In het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire opdrachten bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, worden aan artikel 50, § 4, de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid, worden de woorden "In afwijking van het vorige lid" vervangen door de woorden "In afwijking van artikel 1.3.1-1, 49°, van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs"; 2° in het derde lid: a) worden de woorden "In afwijking van het eerste lid" vervangen door de woorden "In afwijking van artikel 1.3.1-1, 47°, van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs"; b) worden de woorden "van de artikelen 40 en 47, § 2" vervangen door de woorden "van artikel 1.4.3-2, § 4, lid 2, van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs";

In hetzelfde decreet, in Hoofdstuk X, wordt een artikel 94/1 ingevoegd, luidende: "

Artikel 94/1.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de lagere Raad van het secundair onderwijs bedoeld in artikel 1.2.1-4 van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs".

Art. 8.Artikel 4 van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen wordt aangevuld met een lid luidende: "De hogescholen die het neutraliteitsbeginsel moeten respecteren of die beslissen om zich eraan te verbinden, voegen een uitdrukkelijke verwijzing naar Boek 1, Titel 7, Hoofdstuk 4 van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs toe aan hun pedagogisch, sociaal en cultureel project. ".

Art. 9.De termen "en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs" worden verwijderd uit de titel van het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs.

Art. 10.Na artikel 9, in Hoofdstuk II van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, wordt een artikel 9/1 ingevoegd luidende: "

Artikel 9/1."De inrichtingen die het neutraliteitsbeginsel moeten respecteren of die beslissen om zich eraan te verbinden, voegen een uitdrukkelijke verwijzing naar Boek 1, Titel 7, Hoofdstuk 4 van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs toe. ".

Art. 11.Aan artikel 11 van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten, wordt het volgende lid toegevoegd: "Wanneer nieuwe referentiesystemen worden aangenomen of belangrijke wijzigingen worden aangebracht aan de bestaande referentiesystemen, onderzoekt de Regering, na advies van COCOFIE, de mogelijkheid om de disciplines of groepen van verbonden vakken te wijzigen. ".

Art. 12.In het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, wordt aan artikel 1 een paragraaf 4 en een paragraaf 5 ingevoegd luidende: " § 4. "Via bemiddeling door de federaties van inrichtende machten waarbij ze zijn aangesloten, nemen de inrichtende machten bedoeld in paragraaf 2 deel aan de onderhandelingen bedoeld in Boek 1, Titel 6, Hoofdstuk 5, van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs. § 5. De inrichtende machten bedoeld in paragraaf 2 van het officieel onderwijs worden onderworpen aan het neutraliteitsbeginsel zoals bepaald in Boek 1, Titel 7, Hoofdstuk 4, van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs. Het niet-confessioneel vrij onderwijs kan het neutraliteitsbeginsel naleven volgens de nadere regels vastgelegd in deze bepalingen. ".

Art. 13.In het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, wordt artikel 2 aangevuld met een lid dat als volgt luidt: "Via bemiddeling door de federaties van inrichtende machten waarbij ze zijn aangesloten, nemen de inrichtende machten van het kunstonderwijs met beperkt leerplan deel aan de onderhandelingen bedoeld in Boek 1, Titel 6, Hoofdstuk 5, van het Wetboek van basis- en secundair onderwijs. ". Afdeling II. - Overgangsbepalingen

Art. 14.Tijdens de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022, voor de scholen die nog geen doelstellingenovereenkomst hebben afgesloten overeenkomstig Titel 5, Hoofdstuk 2, Afdeling 1, van dit Wetboek, blijft artikel 13 van het decreet van 11 mei 2007 betreffende het taalbadonderwijs, van toepassing in de formulering die het had voor het aannemen van het decreet van 13 september 2018 tot wijziging van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, om een nieuw sturingskader te ontwikkelen, waarbij de betrekkingen tussen de Franse Gemeenschap en de schoolinrichtingen contractueel worden vastgelegd.

Art. 15.Tijdens de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022, voor de scholen die nog geen doelstellingenovereenkomst hebben afgesloten overeenkomstig Titel 5, Hoofdstuk 2, Afdeling 1, van dit Wetboek, blijft artikel 67/1 van het decreet van 24 juli 1997 dat dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, van toepassing in de formulering die het had voor het aannemen van het decreet van 13 september 2018 tot wijziging van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, om een nieuw sturingskader te ontwikkelen, waarbij de betrekkingen tussen de Franse Gemeenschap en de schoolinrichtingen contractueel worden vastgelegd.

Art. 16.Het jaarlijks verslag bedoeld in artikel 1.5.2-2, lid 5, van het Wetboek wordt voor de eerste keer aan het Parlement voorgelegd tijdens het jaar 2021.

Art. 17.Artikel 1.7.2-2, § 2, is van toepassing op het derde jaar van het gewoon kleuteronderwijs tijdens het schooljaar 2020-2021.

Art. 18.Artikel 1.7.2-2, § 1, is niet van toepassing voor leerlingen van het derde jaar van het gewoon kleuteronderwijs tijdens het schooljaar 2020-2021.

In afwijking van artikel 1.7.2-2, § 1, lid 2, 2° en 3°, in het gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs, indien een inrichtende macht aantoont dat zij voor 14 maart 2019 een overeenkomst heeft gesloten in het kader van de organisatie van een culturele of sportieve activiteit of een pedagogische uitstap die gepland staat voor de schooljaren 2020-2021 of 2021-2022, moet zij de door de Regering vastgelegde maximumbedragen voor de organisatie van deze activiteit of uitstap respecteren.

De diensten van de Regering zijn gemachtigd om de naleving van de voorwaarde in het vorige lid te controleren. Afdeling III. - Inwerkingtreding

Art. 19.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2020, met uitzondering van de bepalingen van Boek 1, Titel 6, Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 4, die in werking treden op de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Art. 20.De drie jaren van het kleuteronderwijs worden georganiseerd in een gemeenschappelijke kern vanaf het schooljaar 2020-2021. De twee eerste jaren van het lager onderwijs worden georganiseerd in een gemeenschappelijke kern vanaf schooljaar 2021-2022. Elk volgend schooljaar wordt één extra jaar van het lager onderwijs georganiseerd in een gemeenschappelijke kern zodat het zesde jaar van het lager onderwijs vanaf schooljaar 2025-2026 wordt georganiseerd volgens deze nadere regels.

De lagere graad van het secundair onderwijs wordt georganiseerd met een gemeenschappelijke kern vanaf schooljaar 2026-2027 voor het eerste jaar, vanaf schooljaar 2027-2028 voor het tweede jaar en vanaf schooljaar 2028-2029 voor het derde jaar.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 3 mei 2019.

De Minister-President, bevoegd voor Gelijke Kansen en Vrouwenrechten, R. DEMOTTE De Vicepresident en Minister van Cultuur en Kind, A. GREOLI De Vicepresident en Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor Sociale Promotie, Onderzoek en Media, J.-Cl. MARCOURT De Minister van Jeugd, Hulpverlening aan de Jeugd, Justitiehuizen, Sport en Brussel, belast met de voogdij op de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, R. MADRANE De Minister van Onderwijs, M.-M. SCHYNS De Minister van Begroting, Ambtenarenzaken en Administratieve Vereenvoudiging, A. FLAHAUT _______ Nota Zitting 2018-2019 Documenten van het Parlement.

Ontwerpdecreet, nr. 819-1 - Commissieamendementen, nr. 819-2. - Commissieverslag, nr. 819-3. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 819-4. -Vergaderingsamendementen, nr. 819-5. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering, nr. 819-6 Integraal verslag. - Bespreking en aanneming.

Vergadering van 2 mei 2019.

^