gepubliceerd op 23 augustus 2006
Decreet betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs
2 JUNI 2006. - Decreet betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs
Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit decreet is van toepassing op het basis- en secundair onderwijs dat georganiseerd of gesubsidieerd wordt door de Franse Gemeenschap.
Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° « Externe evaluatie » : evaluatie waarbij het concept en de uitvoering worden toevertrouwd aan mensen die geen deel uitmaken van het onderwijsteam van een schoolinrichting;2° « Sturingscommissie » : de Sturingscommissie van het door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde onderwijs, opgericht door het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap.
Art. 3.Het gebruik in dit decreet van mannelijke namen voor de verschillende ambten geldt voor beide geslachten en is bedoeld om de leesbaarheid van de tekst te verhogen, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van beroepsnamen.
TITEL II. - De externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift HOOFDSTUK I. - Definitie en doelstellingen
Art. 4.De externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, betreft ofwel de leerlingen van het geheel van de schoolinrichtingen, ofwel een representatieve steekproef van de leerlingen van de Franse Gemeenschap.
De schoolinrichtingen worden ertoe gehouden hun leerlingen te onderwerpen aan de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift en die hen betreffen.
De schoolinrichtingen die, overeenkomstig het decreet van 17 juli 2002, in aanmerking komen voor een afwijking van de basisvaardigheden, hebben de vrije hand om niet deel te nemen aan de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift. De Regering bepaalt de nadere regels volgens dewelke de betrokken schoolinrichtingen laten weten of ze al dan niet deelnemen aan de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift.
Art. 5.De externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, hebben betrekking op de beheersing van de vaardigheden bepaald in de basisvaardigheden en bekwaamheden en kennis bedoeld in de artikelen 16, 25 en 35 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren.
Art. 6.De externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, geven informatie over het bevorderingsniveau van de leerlingen waarbij minstens één van de volgende doelstellingen wordt nagestreefd : 1° het mogelijk maken voor elke pedagogische ploeg om de doeltreffendheid van haar actie te waarderen door de verworven kennis van haar leerlingen vast te stellen ten aanzien van de verwachte bekwaamheden en door de resultaten van haar leerlingen te situeren ten aanzien van de globale resultaten van de leerlingen van de Franse Gemeenschap;2° het mogelijk maken om ook de doeltreffendheid van deze actie te waarderen op het gebied van elke zone;3° de overheden en het geheel van de actoren in te lichten over de verworven kennis van de leerlingen van een studiejaar of van een bepaalde leeftijd die naar het geheel van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen gaan;4° de overheden en het geheel van de actoren in te lichten over de evolutie van de verworven kennis van een groep leerlingen op verschillende ogenblikken van het studieprogramma.
Art. 7.Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 17, § 1, vijfde lid, worden de resultaten van de leerlingen en van de schoolinrichtingen voor de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, anoniem gehouden behalve voor de betrokken schoolinrichting, de inspectiediensten en de diensten pedagogische animatie die eigen zijn aan elk net en dit, onverminderd de hierna vermelde bepalingen bedoeld in artikel 18, § 2.
Het is verboden dit te vermelden, inzonderheid voor doeleinden inzake reclame of concurrentie tussen schoolinrichtingen.
De resultaten behaald bij de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, mogen geen aanleiding geven tot de rangschikking van leerlingen of schoolinrichtingen.
De inspecteurs, de personeelsleden en de inrichtende machten van schoolinrichtingen die de resultaten kennen van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, zijn daartoe gehouden tot het beroepsgeheim. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 41, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. HOOFDSTUK II. - Organisatie
Art. 8.§ 1. Wat betreft het pedagogisch continuüm bepaald in artikel 13 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, worden de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, georganiseerd volgens de volgende driejaarlijkse cyclus.
Tijdens het eerste jaar van de cyclus wordt een externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, georganiseerd, die betrekking heeft op de beheersing van het lezen en het produceren van geschreven stukken voor het geheel van de leerlingen van het tweede jaar en het vijfde jaar van het lager onderwijs en van het tweede jaar van het secundair onderwijs.
Tijdens het tweede jaar van de cyclus wordt een externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, georganiseerd, die betrekking heeft op de beheersing van wiskundige basishulpmiddelen voor het geheel van de leerlingen van het tweede jaar en het vijfde jaar van het lager onderwijs en van het tweede jaar van het secundair onderwijs.
Tijdens het derde jaar van de cyclus wordt een externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift georganiseerd, die betrekking heeft op de beheersing van sommige domeinen bepaald in artikel 16, § 3, tweede lid van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren voor het geheel van de leerlingen van het tweede jaar en het vijfde jaar van het lager onderwijs en het tweede jaar van het secundair onderwijs. In dit kader zal een bijzondere aandacht geschonken worden aan de opvoeding door technologie en aan de wetenschappelijke opvoeding alsook aan de structuur van tijd en ruimte en de eerste kennismaking met de interesse, daarna aan de initiatie tot geschiedenis en aardrijkskunde.
De Regering bepaalt de maturiteitsgraden alsook de vormen van het gespecialiseerd onderwijs die betrokken zijn bij de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift zoals bedoeld in de vorige leden.
Door de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, zoals bedoeld in de bovenvermelde leden, zal ervoor gezorgd worden dat de evolutie van de beheersing van dezelfde bekwaamheden op de bedoelde diverse ogenblikken van de schooljaren beoordeeld wordt.
Op basis van een advies uitgebracht door de Sturingscommissie kan de Regering beslissen om één of meer bijkomende externe evaluaties te organiseren die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift. § 2. Wat betreft de algemene en technologische humaniora bepaald in artikel 24 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren en de beroeps- en technische humaniora bepaald in artikel 34 van hetzelfde decreet, stelt de Regering, om de drie jaar, op voorstel van de Sturingscommissie, een driejarenplan vast met betrekking tot de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift.
Dit plan stelt het kalender voor van het geheel van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift en die op dat gebied georganiseerd worden en maakt een onderscheid tussen : - de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, die betrekking hebben op het geheel van de schoolinrichtingen en deze die betrekking hebben op een representatieve steekproef; - de bedoelde domeinen van bekwaamheden alsook de betrokken studiejaren of leeftijdscategorieën; - in voorkomend geval de bedoelde types en vormen van gespecialiseerd onderwijs.
Het driejarenplan van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, houdt rekening met de volgende prioritaire assen : - elk jaar wordt minstens één proef van externe evaluatie georganiseerd die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift; - een proef van externe evaluatie die betrekking heeft op de beheersing van het lezen wordt minstens één keer tijdens de driejaarlijkse cyclus georganiseerd voor het geheel van de leerlingen van het vijfde jaar van het secundair onderwijs; - het driejarenplan van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, heeft ten doel bij alle leerlingen van eenzelfde studiejaar de evolutie te evalueren van de beheersing van de bekwaamheden die al geëvalueerd werden door de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift zoals bepaald in bovenvermeld § 1. § 3. Wat betreft de moderne talen worden de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, volgens de volgende nadere regels georganiseerd.
De externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift en die betrekking hebben op de beheersing van de eerste gestudeerde moderne taal, worden volgens de volgende driejaarlijkse cyclus georganiseerd.
Tijdens het eerste cyclusjaar wordt een externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift georganiseerd voor het geheel van de leerlingen van het zesde jaar van het lager onderwijs.
Tijdens het tweede cyclusjaar wordt een externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift georganiseerd voor het geheel van de leerlingen van het tweede jaar van het secundair onderwijs.
Tijdens het derde cyclusjaar wordt een externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift georganiseerd voor het geheel van de leerlingen van het vijfde jaar van het secundair onderwijs.
Op basis van een advies uitgebracht door de Sturingscommissie kan de Regering beslissen om één of meer bijkomende externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift te organiseren, die betrekking hebben op de beheersing van de tweede taal en, in voorkomend geval, de derde gestudeerde moderne taal. § 4. De externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift zoals bepaald in bovenvermelde §§ 1, 2 en 3, worden voorgelegd aan de leerlingen tussen het opeenvolgende cursusjaar van de wintervakantie en 31 mei van hetzelfde schooljaar.
Elke evaluatie bedoeld in het vorige lid wordt op dezelfde datum voorgelegd aan het geheel van de betrokken leerlingen.
Art. 9.§ 1. Voor de opvatting van elke externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, wordt een werkgroep opgericht die als volgt wordt samengesteld : - de Voorzitter van de Sturingscommissie of zijn afgevaardigde, die het voorzitterschap van de werkgroep waarneemt; - een universitair of interuniversitair onderzoeksteam; - vier leden van de inspectiediensten aangewezen door de Regering op voorstel van de administrateur-generaal van het Onderwijs en het Wetenschappelijk Onderzoek; - zes leerkrachten die zorgen voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht tijdens het studiejaar waarop de evaluatie betrekking heeft, aangewezen door de Regering op voorstel, wat betreft het gesubsidieerd onderwijs, van de vertegenwoordigings-en coördinatieorganen van de inrichtende machten en na toestemming van hun inrichtende macht.
Wat betreft het lager onderwijs zal de werkgroep samengesteld zijn uit drie leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het gesubsidieerd officieel onderwijs zorgen, twee leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vrij onderwijs zorgen en een leerkracht die voor zijn volledige of gedeeltelijke opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs zorgt.
Wat betreft het secundair onderwijs zal de werkgroep samengesteld zijn uit één of twee leraar(en) die voor een volledige of gedeeltelijke opdracht in het gesubsidieerd officieel onderwijs zorgt(en), drie leraren die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vrij onderwijs zorgen en één of twee leeraar(en) die voor een volledige of gedeeltelijke opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs zorgt(en).
Het secretariaat van de werkgroep wordt waargenomen door een ambtenaar van het algemeen bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek. § 2. Wanneer de leerkrachten aan vergaderingen van de werkgroep deelnemen, worden ze beschouwd als in dienstactiviteit te zijn en komen ze in aanmerking voor de terugbetaling van hun verplaatsings- en verblijfkosten onder dezelfde voorwaarden als de ambtenaren van rang 12 van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.
Art. 10.Elke werkgroep, wat betreft de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast is, heeft als volgende opdrachten : - de organisatie van de proef met het oog op de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift; - de conceptie van de informatie betreffende de voormelde proef; - de omschrijving van de instructies voor het afnemen en verbeteren van de proef; - de productie van een sociaal-cultureel vraagstuk bestemd voor de leerling en van een vraagstuk betreffende de pedagogische praktijken bestemd voor de leerkracht.
Art. 11.De leden van de werkgroepen en de universitaire onderzoeksteams zijn tot de strikste vertrouwelijkheid gehouden wat betreft de inhoud van de proeven van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift.
Art. 12.Het algemeen bestuur Onderzoek en Wetenschappelijk Onderzoek wordt belast met de organisatie van de proeven.
Art. 13.De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende het afnemen behoort tot de verantwoordelijkheid van de directeur van de schoolinrichting.
De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende de verbetering behoort tot de verantwoordelijkheid van elke inspecteur voor de inrichtingen waarin hij zijn opdrachten uitvoert.
In dit kader zorgt hij ervoor een verdeling van de protocollen te organiseren die aangevuld worden door de leerlingen zodat een leerkracht de door de leerlingen aangevulde protocollen niet moet verbeteren waarvoor hij een opdracht heeft, noch, behoudens uitzonderlijke toestand, deze aangevuld door de leerlingen die in een inrichting gaan waarin hij zijn ambt uitoefent.
Alle betrokken leerkrachten verbeteren de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift.
De verbeteringen worden gemaakt in het kader van de opleiding tijdens de loopbaan gedurende de schooltijd.
Wanneer de leerkrachten aan de verbeteringen deelnemen, worden ze beschouwd als in dienstactiviteit te zijn.
Art. 14.De werkgroep heeft als opdracht de resultaten te analyseren en voor te stellen van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast werd.
Deze voorstelling moet het mogelijk maken om zowel het niveau van beheersing van het geheel van de geëvalueerde bekwaamheden te beoordelen als het niveau van beheersing van elke bekwaamheid, waarbij niet alleen het gemiddelde niveau maar ook de verspreiding van de resultaten onder de leerlingen en de schoolinrichtingen in aanmerking worden genomen.
Met deze voorstelling kan het beheersingsniveau dat door de leerlingen wordt bereikt, beoordeeld worden door rekening te houden met de eigenaardigheden van de schoolpublieken.
Met deze voorstelling moet de bepaling bedoeld in artikel 17, § 1, vijfde lid mogelijk worden.
Deze voorstelling mag in geen enkel geval de identificatie van de leerlingen of van de schoolinrichtingen toelaten.
Art. 15.De resultaten en de analyse van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, worden door de Voorzitters van de werkgroepen aan de Voorzitter van de Sturingscommissie gestuurd. HOOFDSTUK III. - Verwerk van resultaten
Art. 16.Het verslag en de analyse van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, worden door de Voorzitter van de Sturingscommissie aan de Regering gestuurd.
Op basis van de resultaten van elke externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, brengt de Sturingscommissie de Regering een advies uit met, in voorkomend geval, de aanbevelingen die deze resultaten zouden kunnen verbeteren.
Art. 17.§ 1. Naast de resultaten van het geheel van zijn leerlingen alsook die van elk onder hen, beschikken iedere inrichtende macht en elke schoolinrichting over de globale resultaten van al de leerlingen van de Franse Gemeenschap die haar worden meegedeeld, onder de voorstelling bedoeld in artikel 14 door het Algemeen Bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek.
De personeelsleden en de inrichtende machten van schoolinrichtingen die de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift kennen, zijn daartoe tot beroepsgeheim gehouden.
Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De mededeling van de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, wordt gevolgd door voorstellen in de vorm van pedagogische hulpmiddelen die ten doel hebben aan de ontdekte moeilijkheden te beantwoorden.
Elk inrichtingshoofd in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en elke inrichtende macht in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs zorgen ervoor dat de resultaten geanalyseerd en verwerkt worden met, in voorkomend geval, de hulp van de pedagogische diensten van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of van de vertegenwoordigings-en coördinatieorganen van de inrichtende machten naargelang het geval. Het verwerken van de resultaten bestaat inzonderheid in het ontwikkelen en de invoering van pedagogische of organisatorische strategieën die deze resultaten zouden kunnen verbeteren.
Elk inrichtingshoofd in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en elke inrichtende macht in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs zorgen ervoor dat elke ouder of persoon die het ouderlijk gezag uitoefent toegang hebben tot de resultaten van het kind waarvoor hij de opdracht heeft in vergelijking met de globale resultaten van het geheel van de leerlingen van de Franse Gemeenschap. § 2. De anonieme resultaten worden ook opgemaakt op het gebied van alle inrichtingen van eenzelfde zone en aan de Zoneraden verstuurd.
Art. 18.§ 1. Elke inrichting stelt de resultaten van haar leerlingen ter beschikking van de inspectiediensten en diensten voor pedagogische animatie zodat deze, naast de globale resultaten van het geheel van de leerlingen van de Franse Gemeenschap, over het geheel van de resultaten van de leerlingen beschikken van elke schoolinrichting waarin ze hun opdrachten uitoefenen.
De inspecteurs en pedagogische animatoren die de resultaten kennen van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, zijn daartoe tot het beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De inspectiediensten en de pedagogische animatoren zorgen ervoor dat deze resultaten geïntegreerd worden in de inbrengen van hun eigen onderzoeken in het kader van hun respectievelijke opdrachten van evaluatie betreffende het studieniveau en het niveau van de pedagogische animatie. Ze verlenen hulp aan schoolinrichtingen voor de analyse en het verwerken van resultaten. § 2. Wat betreft de mededeling van de resultaten van de leerlingen van schoolinrichtingen die één per één beschouwd worden, heeft de mededeling aan de juiste dienst voor pedagogische animatie slechts betrekking op de inrichtingen die behoren ofwel tot het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, ofwel tot een inrichtende macht aangesloten bij een vertegenwoordigins- en coördinatieorgaan. In dit geval wordt de mededeling onderworpen aan de toestemming van de inrichtende macht. De Regering bepaalt de nadere regels volgens dewelke de inrichtende macht deze toestemming meedeelt.
TITEL III. - De toekenning van het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs
Art. 19.In het lager onderwijs wordt het Getuigschrift van basisonderwijs uitgereikt op basis van een gezamenlijke externe proef die na het bovenvermelde onderwijs wordt georganiseerd.
Art. 20.Alle leerlingen die in het zesde jaar lager onderwijs van het gewoon onderwijs ingeschreven zijn, moeten aan een gezamenlijke externe proef deelnemen waarbij het getuigschrift van basisonderwijs uitgereikt wordt.
Deze proef is ook toegankelijk voor de leerlingen van het gespecialiseerd lager onderwijs alsook, op aanvraag van de ouders of van de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, voor elke minderjarige die onderworpen is aan de leerplicht en die minstens 11 jaar oud is op 1 september van het lopende schooljaar en die niet in het zesde jaar van het lager onderwijs ingeschreven is.
De inschrijvingen bedoeld in het vorige lid worden voor 30 april van het lopende schooljaar gericht tot de Administrateur-generaal van het algemeen bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek.
De Regering bepaalt de nadere regels volgens dewelke de inschrijvingen ingediend worden.
Art. 21.De gezamenlijke externe proef heeft betrekking op de beheersing van de bekwaamheden verwacht na de tweede stap van het leerplichtonderwijs zoals bepaald in het decreet van 19 juli 2001 tot bekrachtiging van de eindtermen zoals bedoeld in artikel 16 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren.
Deze proef bestaat noodzakelijk uit de vragen betreffende het Frans, de wiskundige opleiding, de opwekking - initiatie wetenschappen alsook de opwekking - opleiding geschiedenis en aardrijkskunde met de opleiding voor het sociaal-economische leven.
Voor de onderwijsinrichtingen die overeenkomstig het decreet van 17 juli 2002 een afwijking genieten van de basisvaardigheden, wordt een aanpassing van de gezamenlijke externe proef door de inspectiediensten aangebracht. Deze aanpassing betreft de eventuele vragen die niet met de basisvaardigheden zouden overeenstemmen, eigen aan de betrokken onderwijsinrichtingen. De aanpassing heeft betrekking op het opstellen van één of dezelfde vragen van hetzelfde niveau.
Art. 22.§ 1. Voor de organisatie van de gezamenlijke externe proef wordt hoogstens voor drie jaar een werkgroep opgericht die als volgt wordt samengesteld : - de inspecteur-generaal van de Franse Gemeenschap voor het gesubsidieerd basisonderwijs die het voorzitterschap waarneemt; - een vertegenwoordiger van het algemeen bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek; - zes leden van de inspectiediensten belast met het gewoon lager niveau, aangewezen door de Regering op voorstel van de administrateur-generaal van het Onderwijs en het Wetenschappelijk Onderzoek waarvan de inspecteur-coördinator van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde gewoon basisonderwijs die het vice-voorzitterschap van de werkgroep waarneemt; - zes onderwijzers die hun volledige of gedeeltelijke opdracht van het vijfde jaar of het zesde jaar van het lager onderwijs uitoefenen, aangewezen door de Regering op voorstel, wat betreft het gesubsidieerd onderwijs, van de vertegenwoordigins- en coördinatieorganen van de inrichtende machten en na toestemming van hun inrichtende macht.
De werkgroep zal bestaan uit drie leerkrachten die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het gesubsidieerd officieel onderwijs uitoefenen, twee leerkrachten die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vrij onderwijs uitoefenen en een leerkracht die zijn volledige of gedeeltelijke opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs uitoefent.
De Regering kan een universitair team opdragen hulp te verlenen aan de werkgroep. § 2. Wanneer de onderwijzers aan de vergaderingen van de werkgroep deelnemen, worden ze beschouwd als in dienstactiviteit te zijn en komen ze in aanmerking voor de terugbetaling van hun verplaatsings- en verblijfkosten onder dezelfde voorwaarden als de ambtenaren van rang 12 van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.
Art. 23.De werkgroep vervult de volgende opdrachten : - de gezamenlijke externe proef bedenken; - de instructies betreffende de proef opstellen met betrekking tot de deelname, de verbetering en het slagen.
In de voorstelling van de gezamenlijke externe proef zorgt de werkgroep ervoor dat er rekening wordt gehouden met de bijzondere toestanden van de leerlingen met sensoriële en/of motorische stoornissen.
Art. 24.De leden van de werkgroep en, in voorkomend geval, het universitair onderzoeksteam zijn gehouden tot de strikste vertrouwelijkheid wat betreft de inhoud van de gezamenlijke externe proef.
Art. 25.§ 1. De Regering bepaalt de nadere regels voor de inschrijving, de deelname en de verbetering van de gezamenlijke externe proef. § 2. De nadere regels voor de deelname zijn gemeen aan alle schoolinrichtingen. Nochtans worden ze aangepast aan de bijzondere toestanden van de leerlingen met sensoriële en/of motorische stoornissen.
De controle op de naleving van de instructies en de nadere regels voor de deelname behoort tot de verantwoordelijkheid van de directeur van de schoolinrichting. § 3. De nadere regels voor de verbetering worden bepaald om de onpartijdigheid en de vertrouwelijkheid te waarborgen.
De controle op de naleving van de instructies en de nadere regels voor verbetering behoort tot de verantwoordelijkheid van elke inspecteur van het lager onderwijs voor de inrichtingen waarin hij zijn opdrachten uitoefent.
Art. 26.§ 1. Hoogstens twee weken vóór het begin van de gezamenlijke externe proef stelt elke inspecteur de bevoegde examencommissie samen om te beslissen over het slagen voor de gezamenlijke externe proef voor het geheel van de leerlingen die naar de schoolinrichtingen gaan waarin hij zijn opdrachten uitoefent alsook voor de leerlingen bedoeld in artikel 20, tweede lid, die ofwel naar een gespecialiseerde schoolinrichting gaan gelegen op hetzelfde grondgebied als de scholen voor gewoon onderwijs waarin deze inspecteur zijn opdrachten uitoefent, ofwel die hun woonplaats hebben op ditzelfde grondgebied en die niet naar een school van gespecialiseerd onderwijs gaan, noch naar een zesde jaar van het gewoon onderwijs.
De examencommissie is samengesteld uit : - de inspecteur die het voorzitterschap waarneemt; - vier directeurs; - vier onderwijzers die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vijfde of het zesde jaar van het lager onderwijs uitoefenen; - twee onderwijzers die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in de eerste graad van het secundair onderwijs uitoefent in één van de vakken bedoeld in artikel 21, tweede lid. Deze onderwijzers worden aangewezen volgens de door de Regering nader te bepalen regels. § 2. Indien het aantal leerlingen die ingeschreven zijn voor de gezamenlijke proef hoger is dan 250, kan een bijkomende examencommissie worden samengesteld, enzovoort per schijf van 250 ingeschreven leerlingen.
Voor elke bijkomende examencommissie kan de inspecteur zijn voorzitterschap delegeren aan een schooldirecteur die hij aanwijst.
In dit geval zorgt zij ervoor dat de aangewezen schooldirecteur niet degene is van één van de schoolinrichtingen waarvan de leerlingen betrokken zijn bij de werkzaamheden van de bijkomende examencommissie bedoeld in het vorige lid. § 3. Bij de samenstelling van de examencommissie zorgt de inspecteur voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende onderwijsnetten en voor een samenstelling die de objectiviteit van de beslissingen garandeert. § 4. Wanneer de directeurs en de leerkrachten aan de vergaderingen van de examencommissie deelnemen, worden ze als in dienstactiviteit beschouwd. § 5. De beslissingen van de examencommissie worden bij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
De notulen van de beslissingen van de examencommissie, met de ondertekening van de voorzitter en van de leden van de examencommissie worden door de inspecteur aan het algemeen bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek gestuurd. § 6. Wanneer de leerkrachten aan de vergaderingen van de werkgroep deelnemen, worden ze als in dienstactiviteit beschouwd en komen ze in aanmerking voor de terugbetaling van hun verplaatsings- en verblijfkosten onder dezelfde voorwaarden als de ambtenaren van rang 12 van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.
Art. 27.De resultaten van de gezamenlijke externe proef kunnen geen aanleiding geven tot de rangschikking van de leerlingen of schoolinrichtingen. Het is verboden dit te vermelden, inzonderheid om redenen van reclame of concurrentie tussen inrichtingen.
De personeelsleden en de inrichtende machten van schoolinrichtingen die de resultaten kennen van de gezamenlijke externe proef, zijn daartoe tot het beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 41, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
Art. 28.§ 1. De examencommissie die binnen elke schoolinrichting wordt samengesteld overeenkomstig § 2, reikt het Getuigschrift van Basisonderwijs uit aan elke leerling die geslaagd is voor de gezamenlijke proef. § 2. De examencommissie bedoeld in § 1 wordt voorgezeten door het inrichtingshoofd en wordt samengesteld uit de onderwijzers die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vijfde of het zesde jaar van het lager onderwijs uitoefenen.
De examencommissie bestaat uit minstens drie personen, de voorzitter inbegrepen.
In de schoolinrichtingen die, wegens het klein aantal ingeschreven leerlingen, dat minimum niet bereiken, kan de directeur een beroep doen op de onderwijzers meesters inzake adaptatie, meesters lichamelijke opvoeding of op meesters tweede taal om het vereiste aantal te bereiken.
In voorkomend geval kan ze een beroep doen op onderwijzers van buiten de schoolinrichting die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vijfde of het zesde jaar van het lager onderwijs uitoefenen en die tot dezelfde inrichtende macht behoren of, bij gebreke daarvan, tot een andere inrichtende macht. § 3. In de inrichtingen van gespecialiseerd onderwijs waarvan de leerlingen aan de gezamenlijke externe proef hebben deelgenomen, is het de klassenraad zoals bepaald in artikel 4, § 1, 10° van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs die de opdrachten uitoefent die toevertrouwd worden aan de examencommissie bedoeld in het bovenvermelde artikel 1. § 4. Onverminderd de bepaling bedoeld in bovenvermelde § 3 is het de examencommissie bedoeld in artikel 26 die het Getuigschrift van Basisonderwijs aan een minderjarige uitreikt die geslaagd is voor een gezamenlijke externe proef waaraan hij deelgenomen heeft krachtens de bepaling bedoeld in artikel 20, tweede lid.
Art. 29.§ 1. De examencommissie bedoeld in artikel 28 kan een Getuigschrift van Basisonderwijs uitreiken aan de leerling die ingeschreven is in het zesde jaar van het lager onderwijs die niet geslaagd is of niet heeft kunnen deelnemen aan het geheel of een gedeelte van de gezamenlijke externe proef. § 2. De examencommissie baseert haar beslissing op een dossier met een afschrift van de schoolresultaten van de leerling van de twee laatste jaren van het lager onderwijs zoals ze meegedeeld werden aan de ouders alsook met een uitvoerig rapport van de onderwijzer met zijn gunstig of ongunstig advies over de uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs aan de betrokken leerling.
Wanneer een leerling sinds minder dan twee schooljaren het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd lager onderwijs volgt, kan een afschrift van de schoolresultaten van één schooljaar volstaan.
De examencommissie voegt bij het dossier elk ander element dat ze nodig acht. § 3. De directie van de school houdt ter beschikking van de inspecteur van het lager onderwijs alle documenten betreffende de beslissing over de uitreiking van het Getuigschrift van Basisonderwijs volgens de nadere regels bepaald in dit artikel. De inspecteur van het lager onderwijs kan de bovenvermelde documenten binnen de school raadplegen.
Art. 30.De Regering bepaalt het model van het Getuigschrift van Basisonderwijs.
Art. 31.§ 1. Er wordt een Raad van beroep opgericht tegen de beslissingen tot weigering van de uitreiking van het Getuigschrift van Basisonderwijs na het lager onderwijs. § 2. De Raad van beroep bestaat uit de inspecteur-generaal van de Franse Gemeenschap voor het gesubsidieerd basisonderwijs of zijn afgevaardigde, zeven werkende leden en zeven plaatsvervangende leden aangewezen door de Regering op voorstel van de Sturingscommissie en een voorzitter.
De Regering stelt de Voorzitter aan onder de ambtenaren-generaal of de inspecteurs-generaal in dienstactiviteit of in ruste gesteld tijdens de vijf laatste jaren.
De leden aangesteld op voorstel van de Sturingscommissie zijn noodzakelijkerwijs directeurs van inrichtingen voor lager of basisonderwijs die in dienstactiviteit zijn of die niet meer in dienstactiviteit zijn sinds minder dan vijf jaar.
Wanneer de Sturingscommissie de voorstellen bedoeld in het eerste lid formuleert, zorgt ze voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende onderwijsnetten. § 3. De Raad van beroep neemt zijn beslissing bij een tweederde meerderheid. Wanneer deze meerderheid niet wordt bereikt, wordt het beroep verworpen.
Wanneer deze meerderheid bereikt wordt, behaalt de leerling het Getuigschrift van Basisonderwijs volgens het model bedoeld in artikel 29.
De Regering bepaalt de andere nadere regels voor de werking van de Raad van beroep. § 4. Wanneer het beroep betrekking heeft op een leerling die naar een onderwijsinrichting gaat of is gegaan die geleid wordt of werd door een werkend lid van de Raad van beroep, wordt deze laatste vervangen door zijn plaatsvervanger die beslist over het geval. § 5. De mandaten van de leden van de Raad van beroep duren vijf jaar en zijn hernieuwbaar behalve voor de directeurs van inrichtingen die sinds meer dan vijf jaar geen opdracht uitoefenen.
De uitoefening van het mandaat is gratis.
Art. 32.§ 1. De ouders van de leerling waarvoor de uitreiking van het Getuigschrift van Basisonderwijs na het lager onderwijs werd geweigerd, of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, kunnen binnen een termijn van tien werkdagen volgend op de mededeling van de weigering van de uitreiking van het Getuigschrift van Basisonderwijs, een beroep instellen tegen deze weigering vóór de raad van beroep bedoeld in artikel 31.
De eventuele beroepsinstelling wordt voorafgegaan door een onderhoud met de directie van de school of de onderwijzer-titularis van de klasse gevolgd per leerling zodat uitleg wordt gegeven aan de ouders of aan de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent over de redenen waarom het Getuigschrift van Basisonderwijs aan hun kind niet heeft kunnen worden uitgereikt.
Het beroep omvat een nauwkeurige motivering. Wordt bijgevoegd elk stuk dat de verwerende partij nodig acht om de Raad van beroep in te lichten. § 2. Het beroep wordt ingesteld bij aangetekende brief aan de administrateur-generaal van het bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek die het onmiddellijk stuurt aan de voorzitter van de Raad van beroep.
De Voorzitter van de Raad van beroep stuurt dezelfde dag een afschrift van het beroep aan de inspecteur en de directeur van de schoolinrichting van de leerling.
De inspecteur en de directeur van de schoolinrichting kunnen de Voorzitter van de Raad van beroep elk document sturen om de bovenvermelde raad in te lichten.
De Raad van beroep gelast de inspecteur en de directeur van de schoolinrichting hem elk document voor te leggen dat hij nuttig acht bij het nemen van een beslissing, inzonderheid de protocollen van de betrokken leerling van de gezamenlijke externe proef. Hij kan elke persoon verhoren die hij nuttig acht. Hij kan zich laten bijstaan door deskundigen die hij kiest.
Art. 33.De beslissingen van de Raad van beroep baseren zich op de overeenstemming met de door de leerling verworven bekwaamheden en de bekwaamheden die hij normaal gezien moet verwerven na de tweede stap van het leerplichtonderwijs zoals bedoeld in het decreet van 19 juli 2001 tot bekrachtiging van de eindtermen zoals bedoeld in artikel 16 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren.
Art. 34.Op voorstel van de Sturingscommissie kan de Regering een representatieve steekproef van de verbeterde afschriften van de gezamenlijke externe proef aanvragen die anoniem worden gehouden om de verworven kennis van de leerlingen na het lager onderwijs globaal te beoordelen.
Art. 35.Er wordt een minimum jaarlijks bedrag van 300.000 euro toegekend aan de ontwikkeling en de organisatie van externe evaluaties.
De begroting die toegekend wordt aan de organisatie van de gezamenlijke externe proef is inbegrepen in het bedrag bedoeld in het eerste lid.
Art. 36.Na het schooljaar 2007-2008 zal de Regering overgaan naar een evaluatie van het stelstel voor de uitreiking van het Getuigschrift van Basisonderwijs volgens de nadere regels die ze bepaalt.
TITEL IV. - Overgangs-, wijzigings- en slotbepalingen
Art. 37.§ 1. Tijdelijk voor de schooljaren 2006-2007 en 2007-2008 alleen en niettegenstaande de artikelen 20 tot 26, kunnen de inrichtingen voor gewoon en gespecialiseerd lager onderwijs die dit wensen, het Getuigschrift van Basisonderwijs uitreiken met inachtneming van de procedure beschreven in de §§ 2 tot 5 van dit artikel.
De mogelijkheid bedoeld in het vorige lid is niet van toepassing wat betreft de leerling die minder dan een schooljaar het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd lager onderwijs volgt. § 2. Vóór 9 juni van het betrokken jaar stelt de directeur van de schoolinrichting een lijst vast van de leerlingen ingeschreven in het zesde jaar van het lager onderwijs en stelt de commissie bedoeld in § 3 samen.
De lijst bevat de naam, de voornaam, de geboorteplaats en geboortedatum van elke kandidaat voor het getuigschrift alsook zijn adres en dat van de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of die de minderjarige in rechte en in feite onder hun bewaring hebben. § 3. Per schoolinrichting wordt een commissie opgericht. Deze commissie wordt voorgezeten door de directeur en is samengesteld uit de onderwijzers die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vijfde of zesde jaar van het lager onderwijs uitoefenen.
De commissie bestaat uit minstens drie personen, de voorzitter inbegrepen.
In de schoolinrichtingen die, wegens het klein aantal ingeschreven leerlingen, het vereiste minimum niet bereiken, kan de directeur een beroep doen op onderwijzers van andere klassen, onderwijzers meesters inzake adaptatie, meesters lichamelijke opvoeding of op meesters tweede taal om het vereiste aantal te bereiken.
In voorkomend geval kan een beroep worden gedaan op onderwijzers buiten de schoolinrichting die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vijfde of zesde jaar van het lager onderwijs uitoefenen en die tot dezelfde inrichtende macht of, bij gebreke daarvan, aan een andere inrichtende macht behoren. § 4. Tussen 9 juni en 25 juni van het betrokken jaar maakt de commissie een dossier per leerling op met een afschrift van de schoolresultaten van de twee laatste jaren van het lager onderwijs, zoals ze meegedeeld werden aan de ouders alsook met een uitvoerig rapport van de onderwijzer met zijn gunstig of ongunstig advies over de uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs aan de betrokken leerling.
Bovendien krijgt de commissie een exemplaar van de proeven die voor de evaluatie gediend hebben en waarmee rekening wordt gehouden voor het opstellen van de schoolresultaten bedoeld in het eerste lid.
Wanneer een leerling sedert minder dan twee schooljaren het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd lager onderwijs volgt, kan een afschrift van de schoolresultaten van één enkel schooljaar volstaan. § 5. Na 25 juni en vóór het einde van het schooljaar beslist de commissie over de uitreiking van het Getuigschrift van Basisonderwijs gelet op het dossier bedoeld in § 4 en overeenkomstig de basisvaardigheden zoals bepaald in het decreet van 19 juli 2001 tot bekrachtiging van de eindtermen zoals bedoeld in artikel 16 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren.
De beslissing wordt genomen bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
Het Getuigschrift van Basisonderwijs waarvan het model door de Regering wordt vastgesteld, wordt uitgereikt aan elke leerling die geslaagd is.
De notulen van de beslissingen van de commissie worden opgenomen in een ad hoc register en draagt de ondertekening van de directeur van de schoolinrichting en van de leden van de commissie. De lijst van de leerlingen die het getuigschrift van basisonderwijs hebben behaald, wordt bij de notulen gevoegd.
Het register en de dossiers van de leerlingen worden gedurende tien jaar in het archief van de school bewaard. De lijst beschreven in het tweede lid wordt gedurende twintig jaar bewaard.
Art. 38.§ 1. De artikelen 1; 2, § 1, eerste lid, 1° en 3°, tweede en vierde leden; 3, §§ 1 en 2; 4 tot 22 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 3 mei 1999 tot vaststelling van de vorm en de regels voor de uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs worden opgeheven. § 2. Artikel 3, punt 7 van het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap wordt opgeheven.
Art. 39.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2006 met uitzondering van artikel 8, § 2, dat in werking treedt op 1 september 2008, en van artikel 8, § 3, dat in werking treedt op 1 september 2009.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 2 juni 2006.
De Minister-Presidente, belast met het Leerplichtonderwijs en het Onderwijs voor sociale promotie, Mevr. M. ARENA De Vice-Presidente en Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Vice-President en Minister van Begroting en Financiën, M. DAERDEN De Minister van Ambtenarenzaken en Sport, Cl. EERDEKENS De Minister van Cultuur, de Audiovisuele sector en Jeugd, Mevr. F. LAANAN De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK _______ Nota Zitting 2005-2006.
Stukken van de Raad. Ontwerp van decreet, nr. 251-1.
Commissieamendementen, nr. 251-2. Verslag nr. 251-3.
Integraal verslag. Bespreking en aanneming. Vergadering van dinsdag 30 mei 2006.