Etaamb.openjustice.be
Beschikking van 25 maart 1999
gepubliceerd op 24 juni 1999

Ordonnantie betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
1999031155
pub.
24/06/1999
prom.
25/03/1999
ELI
eli/ordonnantie/1999/03/25/1999031155/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 MAART 1999. - Ordonnantie betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu (1)


De Brusselse Hoofdstedelijke Raad heeft aangenomen en Wij, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Art. 2.Deze ordonnantie omvat de toezichts- en dwangbepalingen die nodig zijn voor de toepassing van de volgende wetten en ordonnanties en van hun uitvoeringsbesluiten : 1° de wet van 19 december 1854 houdende het Boswetboek;2° de jachtwet van 28 februari 1882;3° de wet van 28 december 1931 op de bescherming van aan particulieren behorende bossen en wouden;4° de ordonnantie betreffende de beoordeling en de verbetering van de luchtkwaliteit;5° de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de grondwateren;6° de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging;7° de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, met uitzondering van artikel 5, eerste lid;8° de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen;9° de ordonnantie van 29 augustus 1991 betreffende de bescherming van de wilde fauna en betreffende de jacht;10° de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de bescherming van de natuur. 11 ° de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen; 12° de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving.

Art. 3.Voor de toepassing van deze ordonnantie wordt verstaan onder : 1° misdrijf : ieder wanbedrijf en iedere overtreding zoals bepaald in of krachtens een wet of ordonnantie bedoeld in artikel 2;2° Instituut : het Brussels Instituut voor Milieubeheer;3° GAN : het Gewestelijk Agentschap voor Netheid;4° Ministerie : het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 5° Milieucollege : het Milieucollege bedoeld in artikel 79 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;6° inrichting : iedere inrichting zoals bedoeld in artikel 3, 1°, van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen. HOOFDSTUK II. - Opsporing en vaststelling van de misdrijven Afdeling I. - De ambtenaren belast met het toezicht

Art. 4.Op voorstel van de leidende ambtenaren van respectievelijk het Instituut, het GAN en het bevoegde bestuur van het Ministerie wijst de Regering de ambtenaren van het Instituut aan die belast worden met het toezicht op de naleving van de wetten en ordonnanties bedoeld in artikel 2, de ambtenaren van het GAN belast met het toezicht op de naleving van artikel 8 van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen, en de ambtenaren van het Ministerie belast met het toezicht op de naleving van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de grondwateren.

Bovendien kan de Regering onder de ambtenaren van het Instituut, het GAN of het Ministerie de ambtenaren aanwijzen die als officier van gerechtelijke politie kunnen optreden.

Enkel de personeelsleden die beëdigd zijn overeenkomstig de van kracht zijnde wetten, statuten en verordeningen mogen de bevoegdheden van de gerechtelijke politie uitoefenen.

Het College van burgemeester en schepenen wijst de leden van het gemeentepersoneel aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van de wetten en de ordonnanties bedoeld in artikel 2 en met de vaststelling van de misdrijven.

Art. 5.Onverminderd de taken van de officieren van de gerechtelijke politie, zien zowel de personeelsleden van het Instituut als die van de gemeenten toe op de naleving van de wetten en ordonnanties bedoeld in artikel 2 en stellen zij de misdrijven vast. Daarbij zien ook de personeelsleden van het GAN toe op de naleving van artikel 8 van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van de afvalstoffen en zien ook de personeelsleden van het Ministerie toe op de naleving van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de grondwateren.

Art. 6.Bij de uitoefening van hun opdracht kunnen de met het toezicht belaste personeelsleden de politiediensten om assistentie vragen, met name wanneer blijkt dat ze bun opdracht niet kunnen vervullen zonder gesloten of niet-toegankelijke ruimten of terreinen te betreden.

Art. 7.Om hun opdracht uit te voeren, kunnen de met toezicht belaste personeelsleden zich door deskundigen laten bijstaan. Afdeling 2. - Dwangmaatregelen

Art. 8.De met het toezicht belaste personeelsleden kunnen te allen tijde een waarschuwing richten tot de vermoedelijke dader van het misdrijf, of tot de eigenaar van het goed waar het feit dat het hoofdbestanddeel van het misdrijf vormt gepleegd werd of waar het zijn oorsprong vond, om elke vorm van gevaar of hinder voor het leefmilieu of de gezondheid van de bevolking te voorkomen, te verminderen of te verhelpen. Ze kunnen ook de termijn vastleggen waarbinnen de voorschriften moeten worden nagekomen.

Wanneer ze een mondelinge waarschuwing hebben gegeven, dan dient die binnen tien dagen bij een ter post aangetekende brief te worden bevestigd door : 1° de burgemeester wanneer de waarschuwing door leden van het gemeentepersoneel werd gegeven;2° de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, of ingeval van diens afwezigheid, verlof of verhindering, de adjunct-leidend ambtenaar van deze instellingen, wanneer de waarschuwing door personeelsleden van respectievelijk het Instituut, het GAN of het Ministerie werd gegeven.

Art. 9.§ 1. De met het toezicht belaste personeelsleden kunnen te allen tijde maatregelen treffen of zelfs mondeling opleggen, die nodig zijn om elke vorm van gevaar of hinder voor het leefmilieu of voor de volksgezondheid te voorkomen, te verminderen of te verhelpen.

Indien aan die maatregelen geen gevolg wordt gegeven, kunnen de met het toezicht belaste personeelsleden de voorgeschreven maatregel ambtshalve op kosten van de in gebreke blijvende persoon uitvoeren of laten uitvoeren.

Indien maatregelen mondeling zijn opgelegd, moeten ze binnen tien dagen bij een ter post aangetekende brief worden bevestigd door : 1° de burgemeester wanneer leden van het gemeentepersoneel de maatregelen hebben opgelegd;2° de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, of ingeval van diens afwezigheid, verlof of verhindering, de adjunct-leidend ambtenaar wanneer personeelsleden van respectievelijk het Instituut, het GAN of het Ministerie de maatregelen hebben opgelegd. § 2. Indien de toestand zo zorgwekkend is dat het uitstellen van maatregelen tot onherstelbare schade kan leiden of wanneer wordt vastgesteld dat de uitbater in bestendige staat van misdrijf verkeert, kunnen de met het toezicht belaste personeelsleden bij een misdrijf mondeling bevelen tot : 1° de gedeeltelijke of volledige stopzetting van de activiteit;2° de sluiting van een of meer inrichtingen. Die maatregelen vervallen indien ze binnen tien werkdagen nadat ze opgelegd werden, niet bij een ter post aangetekende brief bevestigd zijn door : 1° de burgemeester wanneer leden van het gemeentepersoneel de maatregelen hebben opgelegd;2° de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, of ingeval van diens afwezigheid, verlof of verhindering, de adjunct-leidend ambtenaar wanneer personeelsleden van respectievelijk het Instituut, het GAN of het Ministerie de maatregelen hebben opgelegd.

Art. 10.Iedere belanghebbende kan bij het Milieucollege beroep instellen tegen het bevel om een activiteit gedeeltelijk of volledig stop te zetten of om een of meer inrichtingen te sluiten.

Op straffe van verval dient het beroep per verzoekschrift bij het Milieucollege te worden ingesteld binnen tien dagen na de kennisgeving van de bevestiging bedoeld in artikel 9. Het Milieucollege hoort op zijn verzoek de belanghebbende of zijn raaadsman. In dat geval wordt het personeelslid dat de maatregelen heeft genomen, gehoord.

Binnen vijftien dagen na de datum van verzending van het verzoekschrift betekent het Milieucollege zijn beslissing. Deze termijn wordt met tien dagen verlengd wanneer de partijen een verzoek indienen om te worden gehoord.

Bij gebrek aan beslissing binnen de termijn vastgesteld in het vorige lid wordt de beslissing waartegen beroep werd ingesteld, geacht bevestigd te zijn.

Art. 11.Het personeel stelt de misdrijven vast in een proces-verbaal dat bewijswaarde heeft tot het bewijs van het tegendeel. Binnen tien dagen na de vaststelling van het misdrijf wordt een afschrift van het proces-verbaal bezorgd aan de vermoedelijke dader of aan de eigenaar van het goed waar het feit dat het hoofdbestanddeel van het misdrijf vormt gepleegd werd of waar het zijn oorsprong gevonden heeft. Afdeling 3. - Onderzoeksmiddelen

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 12.Bij het uitoefenen van hun opdrachten mogen de met het toezicht belaste personeelsleden te allen tijde lokalen, terreinen en andere plaatsen betreden, tenzij het een woning in de zin van artikel 15 van de Grondwet betreft.

Bij ernstige verontreiniging die de volksgezondheid kan schaden, mogen de voornoemde personeelsleden volgens de wettelijke vormvoorschriften woonruimten betreden.

Art. 13.Bij de uitoefening van hun opdracht mogen de met het toezicht belaste personeelsleden tot alle onderzoeken, controles en verhoren overgaan en alle inlichtingen inwinnen die ze nodig achten, met name : 1° een persoon ondervragen over alles wat nuttig is voor de uitoefening van het toezicht;2° een document, stuk of bewijsstuk dat nuttig is voor de uitoefening van hun opdracht opzoeken en er ter plaatse inzage of kennis van nemen;3° van de opgevraagde documenten een kopie nemen of ze meenemen tegen afgifte van een ontvangstbewijs.

Art. 14.De met het toezicht belaste personeelsleden mogen metingen van de verontreiniging verrichten en kosteloos monsters nemen of laten nemen door laboratoria die volgens de door de Regering gestelde voorwaarden en procedure erkend zijn.

Ze mogen van de personen tegen wie de resultaten van de metingen aangevoerd kunnen worden, de technische middelen opeisen die nodig zijn om de metingen te doen of monsters te nemen.

Art. 15.De metingen van de luchtverontreiniging en van de geluidsbronnen en de monsterneming uit het oppervlaktewater, de openbare riolen, het grondwater, de bodem, de lucht en afvalstoffen of de monsterneming van bestanddelen van de fauna en de flora, worden uitgevoerd in aanwezigheid van de persoon tegen wie de resultaten van de metingen of van de analyses aangevoerd kunnen worden.

Indien deze persoon niet kan worden geïdentificeerd of indien hij onbekend of afwezig is, worden de metingen verricht in aanwezigheid van ofwel de persoon van wie de activiteit een controle rechtvaardigt, of van zijn werknemer of van de houder van de stoffen of voorwerpen die aan de monsterneming zijn onderworpen.

Indien bovengenoemde personen weigeren mee te werken, indien geen enkele van deze personen aanwezig is of indien het uitstellen van de meting of monsterneming de bewijsvoering dreigt te benadelen, worden de metingen en de monsternemingen verricht in aanwezigheid van een getuige die door het controlerende personeelslid wordt opgeroepen.

Art. 16.De metingen van de luchtverontreiniging of van de geluidshinder zowel binnen als buiten evenals de monsterneming uit het oppervlaktewater, de openbare riolen, het grondwater, de bodem, de lucht, de afvalstoffen, of de monsterneming van bestanddelen van de fauna of de flora, moeten voldoen aan de voorwaarden van representativiteit, kwaliteit en vereiste hoeveelheid om correct te worden geanalyseerd en geëvalueerd.

Onderafdellng 2. - Metingen van de luchtverontreiniging en van de geluidshinder

Art. 17.§ 1. Elke meting van de luchtverontreiniging of van de geluidshinder wordt opgenomen in een meetverslag dat de volgende gegevens bevat : 1° de meetmethode en -omstandigheden;2° de beschrijving van het gebruikte meetmateriaal;3° het plan van de omgeving met nauwkeurige aanduiding van de meetpunten;4° de datum en het uur waarop de metingen werden verricht;5° de duur van de metingen;6° de identiteit van de aanwezige personen en in voorkomend geval, de verantwoording van de afwezigheid van de personen die krachtens artikel 15 aanwezig hadden moeten zijn;7° het resultaat van de metingen. De Regering kan de inhoud van het meetverslag aanvullen. § 2. De dader of de eigenaar van het goed waar het feit dat het hoofdbestanddeel van het misdrijf vormt werd gepleegd of waar het zijn oorsprong vond, ontvangt samen met de kennisgeving van de waarschuwing of van het proces-verbaal waarin het misdrijf wordt vastgesteld een afschrift van het meetverslag.

Onderafdeling 3. - Monsternemingen

Art. 18.§ 1. Bij elke monsterneming worden telkens twee monsters in dezelfde omstandigheden genomen. Ze worden in de geschikte recipiënten of verpakkingen bewaard om een goede bewaring en een goede analyse te kunnen garanderen.

Het personeelslid dat het monster heeft genomen of heeft laten nemen, verzegelt de recipiënten of verpakkingen, of merkt ze op zo'n manier dat de inhoud ervan onmogelijk kan worden vervangen of gewijzigd.

Het personeelslid dat het monster heeft genomen of heeft laten nemen, verzoekt de personen die de monsterneming bijgewoond hebben om een herkenbaar teken naar hun keuze op de recipiënten of verpakkingen aan te brengen. § 2. Op de recipiënten of de verpakkingen staan de volgende gegevens : 1° een identificatienummer;2° de datum van de monsterneming;3° de identiteit en de handtekening van het personeelslid dat het monster heeft genomen of heeft laten nemen;4° de aard van de substanties of voorwerpen waarvan het monster is genomen. § 3. De Regering kan de regels voor de monsterneming en voor de analyses ervan nader bepalen.

Art. 19.§ 1. Het personeelslid dat het monster heeft genomen of heeft laten nemen, stelt van elke monsterneming een proces-verbaal op. Het proces-verbaal bevat de volgende gegevens : 1° de gegevens die vermeld staan op de recipiënten of verpakkingen waarin de monsters bewaard worden;2° de methode en de omstandigheden van de monsterneming;3° de beschrijving van de recipiënten of verpakkingen waarin de monsters bewaard worden;4° de identiteit van de personen die de monsterneming hebben bijgewoond en in voorkomend geval, de verantwoording van de afwezigheid van de personen die krachtens artikel 15 aanwezig hadden moeten zijn;5° de vermelding dat de persoon tegen wie de resultaten van de monsterneming kunnen worden aangevoerd, het tweede monster kan laten analyseren door een ander erkend laboratorium;6° de identiteit van het laboratorium dat belast is met de officiële analyse van het monster, 7° de resultaten van vim de analyses die ter plaatse uitgevoerd zijn. § 2. Binnen vier dagen na de monsterneming wordt een afschrift van het proces-verbaal bezorgd aan de persoon tegen wie de analyseresultaten kunnen worden aangevoerd.

Binnen dezelfde termijn wordt een afschrift van het proces-verbaal bezorgd aan het erkende laboratorium dat met de officiële analyse is belast.

Art. 20.Het personeelslid dat het monster heeft genomen of heeft laten neemen, wijst een erkend laboratorium aan dat belast is met de officiële analyse. Hiervan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal van monsterneming.

Als het personeelslid zijn beslissing niet op het procesverbaal vermeld heeft, deelt het zijn beslissing onmiddellijk schriftelijk mee aan de persoon tegen wie de analyseresultaten kunnen worden aangevoerd.

Art. 21.§ 1. Binnen vierentwintig uur na de monsterneming wordt één van de monsters toegestuurd aan het laboratorium dat met de officiële analyse is belast. Het monster wordt zo bewaard dat het correct kan worden geanalyseerd. § 2. Indien éen van de personen bedoeld in artikel 15, eerste en tweede lid, de monsterneming heeft bijgewoond, wordt het tweede monster hem onmiddellijk op de plaats van monsterneming overhandigd.

Als dat niet mogelijk is, wordt het monster bewaard door het laboratorium dat met de officiële analyse belast is. Het wordt tot vijf dagen na de monsternemmg ter beschikking gehouden van de personen tegen wie de analyseresultaten kunnen worden aangevoerd. § 3. De persoon tegen wie de analyseresultaten kunnen worden aangevoerd, kan een analyse van het tweede monster vragen bij een ander erkend laboratorium dan het laboratorium dat met de officiële analyse belast is.

Indien het monster hem op de plaats van de monsterneming overhandigd wordt, dient hij het binnen vierentwintig uur aan dit laboratorium door te geven. Het monster wordt zo bewaard dat het correct kan worden geanalyseerd.

Indien hij het monster niet onmiddellijk op de plaats van de monsterneming heeft gekregen, kan bij binnen vijf dagen na de monsterneming het laboratorium dat met de officiële analyse belast is, verzoeken het tweede monster te bezorgen aan het laboratorium waaraan hij de analyse heeft toevertrouwd.

In ieder geval gebeurt de analyse van het tweede monster op kosten van de belanghebbende.

Art. 22.§ 1. Het laboratorium dat de officiële analyse uitvoert maakt een analyseverslag op en bezorgt dat aan het personeelslid dat de analyse heeft gevraagd.

Het laboratorium dat de analyse van het tweede monster uitvoert, maakt onmiddellijk een analyseverslag op en bezorgt dat aan de persoon die de analyse gevraagd heeft. Die bezorgt het verslag aan het personeelslid dat het monster heeft genomen of heeft laten nemen. § 2. Het analyseverslag bevat de volgende gegevens : 1° de identiteit van het personeelslid of van de particulier die om de analyse heeft gevraagd;2° de ontvangstdatum van de monsters en hun volgnummers;3° de aanduiding van de omstandigheden waarin de monsters zijn bewaard;4° het volgnummer van het geanalyseerde monster;5° de aanduiding van de gebruikte analysemethode en van de omstandigheden waarin de analyse werd verricht;6° de datum waarop de analyse werd verricht;7° het aanvangs- en einduur van de analyse;8° de opgeleverde resultaten. § 3. De Regering kan de inhoud van het analyseverslag aanvullen. HOOFDSTUK III. - Recidive

Art. 23.De persoon die binnen drie jaar na een veroordeling voor een misdrijf tegen de wetten en ordonnanties bedoeld in artikel 2, opnieuw een misdrijf begaat tegen dezelfde wetten en ordonnanties of tegen andere wetten of ordonnanties bedoeld in artikel 2, kan met een gevangenisstraf worden gestraft, of met een geldboete die het dubbel bedraagt van de maximale boete of gevangenisstraf vastgesteld voor het laatst gepleegde misdrijf. De straf mag echter niet minder bedragen dan 1 000 frank of vijftien dagen gevangenisstraf. HOOFDSTUK IV. - Door de rechter opgelegde maatregelen

Art. 24.Onverminderd de straffen vermeld in de wetten en ordonnanties bedoeld in artikel 2, kan de rechter een of meerdere maatregelen opleggen die in dit hoofdstuk worden opgenomen.

Art. 25.Onverminderd de toepassing van de artikelen 42 tot en met 43bis van het Strafwetboek kan de rechter roerende goederen die schade kunnen berokkenen aan het leefmilieu of de volksgezondheid verbeurd verklaren in een vonnis waarin een misdrijf wordt vastgesteld.

Art. 26.De rechter kan de schuldige van een misdrijf waarbij het leefmilieu of de volksgezondheid in het gedrang komt, veroordelen om in het Fonds voor Milieubescherming zoals bedoeld bij artikel 2, 9° van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen, een som te storten die gelijk is aan de kosten die de gemeente, het Instituut of het Gewest hebben gemaakt om schade of het gevaar voor schade door het misdrijf aan het leefmilieu of de volksgezondheid te voorkomen, te beperken, stop te zetten of te verhelpen.

Art. 27.Op verzoek van het Instituut, het GAN, de Regering of de Burgemeester, kan de rechter bevelen dat binnen de termijn die hij zelf vaststelt of wel de plaats weer in de oorspronkelijke staat wordt gebracht of in zo'n staat dat er geen gevaar of hinder meer is voor het leefmilieu en de volksgezondheid, ofwel dat er aanpassingswerken moeten worden uitgevoerd.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk XXIII van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek, kan de rechter bevelen dat wanneer de plaats niet in de oorspronkelijke staat wordt gebracht of de aanpassingswerken niet binnen de vastgestelde termijn uitgevoerd worden, het Instituut, het GAN, de Regering of de burgemeester zelf ambtshalve de werken kunnen laten uitvoeren.

De veroordeelde moet alle uitvoeringskosten terugbetalen op voorlegging van een kostenstaat die door de beslagrechter begroot en uitvoerbaar verklaard is.

Art. 28.Bij veroordeling wegens overtreding van de wetten en ordonnanties bedoeld in artikel 2, kan de rechter een gedeeltelijke of volledige stopzetting van de activiteit of de tijdelijke of definitieve sluiting bevelen van de inrichting of de inrichtingen; de stopzetting of de sluiting kan tijdelijk, met een maximumduur van twee jaar, worden opgelegd ook al is de veroordeelde noch eigenaar noch exploitant.

Daarenboven kan de rechter de veroordeelde voorlopig of definitief verbieden nog soortgelijke inlichtingen te exploiteren, hetzij persoonlijk, hetzij via tussenpersonen.

Art. 29.Indien de veroordeelde binnen tien jaar na een uitvoerbaar verklaarde veroordeling voor een misdrijf gepleegd bij de uitoefening van zijn beroep opnieuw een soortgelijk misdrijf pleegt, dan kan de rechter hem verbieden een bepaalde beroepsactiviteit persoonlijk of via tussenpersonen uit te oefenen.

Het voornoemde verbod kan worden opgelegd voor een periode van een tot vijf jaar.

Art. 30.De rechter kan bevelen dat het veroordelende vonnis op kosten van de veroordeelde bekendgemaakt wordt, op de wijze die hij bepaalt.

Art. 31.De rechter kan iedere persoon die ertoe gemachtigd is om de dader bevelen of instructies te geven, tot de straffen veroordelen die bepaald zijn voor degene die een misdrijf pleegt tegen de wetten en ordonnanties bedoeld in artikel 2 indien : 1° hij aan de dader een opdracht heeft toevertrouwd waarvoor die niet de nodige kennis bezat om ze met naleving van de bepalingen die van toepassing zijn, te kunnen uitvoeren;2° hij heeft nagelaten de dader de nodige middelen te geven om de wetten en ordonnanties bedoeld in artikel 2 na te leven;3° hij ervan op de hoogte was dat er een misdrijf gepleegd is of gepleegd zou worden en niets heeft ondernomen om het te voorkomen of de gevolgen ervan te verhelpen, ook al was hij daartoe in staat. HOOFDSTUK V. - Administratieve geldboetes

Art. 32.De persoon die een van de volgende misdrijven pleegt, is strafbaar met een administratieve geldboete van 2 500 tot 25 000 frank : 1° in de zin van de ordonnantie betreffende de beoordeling en de verbetering van de luchtkwaliteit, de gebruiker van verwarmingsinstallaties, de technicus, de gekwalificeerde firma of de directeur van een gekwalificeerde firma die de volgende verplichtingen uitgevaardigd door de Regering met toepassing van artikel 13, niet nakomt : a) de installatie niet in goede staat van werking houdt;b) de installatie niet jaarlijks een onderhoudsbeurt geeft, met dien verstande dat de tijdspanne tussen twee onderhoudsbeurten niet langer mag zijn dan vijftien maanden;c) de onderhoudsattesten niet twee jaar ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaren houdt;d) de installatie in haar geheel of een deel ervan een onderhoudsbeurt geeft en de gebruiker ervan het correct ingevulde onderhoudsattest niet onmiddellijk bezorgt of ervan twee jaar lang niet een kopie ter beschikking houdt van de toezichthoudende ambtenaren;e) de toezichthoudende ambtenaren niet de gevraagde inlichtingen verstrekt of hen het materieel weigert te tonen dat gebruikt werd om de goede werking van de installatie te controleren;f) als directeur van een gekwalificeerde firma het Instituut niet op de hoogte brengt van welke wijziging ook van de lijst van beroepsbekwame technici die hij tewerk stelt;g) als directeur van een gekwalificeerde firma aan andere dan beroepsbekwame technici opdraagt de brander van installaties gevoed met vloeibare brandstof na te zien en af te stellen of er niet op toeziet dat die onderhoudsbeurten naar behoren worden uitgevoerd;2° in de zin van de ordonnantie van 29 augustus 1991 betreffende de bescherming van de wilde fauna en betreffende de jacht, de persoon die : a) op de in het wild levende zoogdieren, vogels, kikvorsachtigen en reptielen jacht maakt, ze doodt, verwondt, vangt, gevangen houdt of verstoort;hun eieren, habitat, schuilplaats of nest opzettelijk beschadigt of vernietigt, of hun eieren uit de nesten rooft; b) de in het wild levende zoogdieren, vogels, kikvorsachtigen en reptielen vervoert, te koop aanbiedt, er gratis of tegen vergoeding afstand van doet, ze koopt of levert, in overtreding van artikel 2, § 2;3° in de zin van de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de beschaming van de natuur, de persoon die : a) zonder visverlof vist, in overtreding van artikel 12;b) vis vangt of heeft gevangen zonder naleving van de bepalingen voorgeschreven door de Regering op grond van artikel 15;c) buiten zijn woning vistuigen of -toestellen draagt die verboden zijn krachtens artikel 16;d) het parkreglement opgesteld krachtens artikel 34bis overtreedt;4° in de zin van artikel 21 van de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de bescherming van de natuur in de natuurreservaten, de persoon die : a) bomen of struiken wegneemt, kapt ontwortelt of verminkt, of het plantendek vernietigt of beschadigt;b) tot opgravingen, boringen, grondwerken of exploitatie van materialen overgaat, om het even welk werk uitvoert dat de aard van de grond, het uitzicht van het terrein, de bronnen en het hydrografisch net zou kunnen wijzigen, boven- of ondergrondse leidingen legt, gebouwen of schuilplaatsen optrekt en reclameborden of aanplakbiljetten aanbrengt;c) vuur maakt;5° in de zin van artikel 38 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, de persoon die pesticides gebruikt : a) in openbare parken en plantsoenen;b) op minder dan zes meter afstand van waterlopen, vijvers, moerassen of alle andere wateren;c) op wegbermen, bermen of andere terreinen van het openbaar domein die deel uitmaken van het wegennet of eraan grenzen, met inbegrip van de autosnelwegen en de spoorwegen;d) in de bossen en wouden van het openbaar domein of op terreinen die al dan niet deel uitmaken van het openbaar domein, waarvan een openbare overheid eigenaar is, of het vruchtgebruik geniet, het in erfpacht bezit, het recht van opstal heeft of huurt en die gebruikt worden tot openbaar nut, of die dichtbij een gebouw liggen dat gebruikt wordt tot openbaar nut;e) op elke openbare plaats waar het gebruik ervan schade aan het leefmilieu kan berokkenen of de omgeving kan verstoren;6° in de zin van titel XIIbis van de wet van 19 december 1854 houdende het Boswetboek, de persoon die : a) zijn hond niet in toom kan houden;b) zijn hond in waterlopen of waterpartijen laat lopen;c) op onrechtmatige wijze door middel van apparatuur met elektronische geluidsversterker de rust in de bossen of van de in het wild levende dieren verstoort;d) in de bossen wordt aangetroffen met een hakmes, een aks, een bijl, een zaag, een toestel voor het nemen van grondmonsters of ander soortgelijk gereedschap;e) in de bossen met een auto buiten de voor het publiek hiertoe toegankelijke wegen rijdt;f) in de bossen met een bromfiets of een motorfiets buiten de voor het publiek hiertoe toegankelijke wegen rijdt;g) met een fiets buiten de voor het publiek hiertoe toegankelijke wegen rijdt;h) in de bossen een trekdier, een lastdier of rijdier laat lopen buiten de ruiterpaden of de hiertoe bestemde wegen;i) in de gebieden met bijzondere bescherming zijn hond niet aan de lijn houdt;j) zich te voet begeeft buiten de voor het publiek toegankelijke wegen in de gebieden met bijzondere bescherming;7° in de zin van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen, de persoon die ongevaarlijke afvalstoffen achterlaat op openbare of privé-plaatsen buiten de plaatsen die hiertoe door de bevoegde administratieve overheid aangewezen zijn of zonder de reglementaire bepalingen betreffende de verwijdering van afvalstoffen na te leven, in overtreding van artikel 8;8° in de zin van de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving de persoon die : a) op de openbare weg lawaai maakt of herrie schopt wat onnodig of bij gebrek aan voorzorgsmaatregelen de rust of de gezondheid van de inwoners kan verstoren;b) tussen 22 uur en 7 uur op de openbare weg lawaai maakt of herrie schopt waardoor de rust of de gezondheid van de inwoners kunnen worden verstoord;c) blijk geeft van een abnormaal luidruchtig gedrag of niet ingaat tegen een gelijkaardig gedrag van de personen of dieren die onder zijn verantwoordelijkheid zijn geplaatst.

Art. 33.De persoon die een van de volgende misdrijven pleegt, is strafbaar met een administratieve geldboete van 25 000 tot 2 500 000 frank : 1° in de zin van de ordonnantie betreffende de beoordeling en de verbetering van de luchtkwaliteit en de uitvoeringsbesluiten ervan, de persoon die als gebruiker van verwarmingsinsallaties, als technicus of als directeur van een gekwalificeerde firma, of de gekwalificeerde firma die niet enkel brandstof gebruikt waarvoor de installatie ontworpen of afgesteld is.2° in de zin van de artikelen 2, 3, en 5 van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, de persoon die afvalwater loost, voorwerpen of stoffen in het oppervlaktewater werpt zonder de vereiste vergunning of zonder zich aan de vergunningssvoorwaarden te houden;3° in de zin van artikel 2 van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de grondwateren, de persoon die handelingen stelt zonder de daarvoor vereiste vergunning te hebben verkregen of zonder zich aan de vergunningsvoorwaarden te houden;4° in de zin van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen, de persoon die : a) gevaarlijk afval heeft achtergelaten op een openbare of prive-plaats buiten de plaatsen die hiertoe door de bevoegde administratieve overheden zijn aangewezen of zonder de reglementen betreffende de verwijdering van afval na te leven, in overtreding van artikel 8 : b) om welke reden ook afvalstoffen produceert, ophaalt, vervoerd verwijdert, koopt, verkoopt of bezit zonder de melding, registratie, erkenning of vergunning die daarvoor vereist is op grond van artikel 13, 4°;c) gevaarlijk niet-huishoudelijk afval produceert zonder dat aan het Instituut te melden, in overtreding van artikel 15, § 1;d) gevaarlijk niet-huishoudelijk afval in ontvangst neemt zonder het onvangstbewijs af te geven dat daarvoor vereist is, in overtreding van artikel 15, § 2;e) in strijd met het Regeringsbesluit van 30 januari 1997 betreffende het afvalregister niet het register bezit dat vereist is op grond van artikel 16, § 1 en § 2;f) krachtens artikel 20 inlichtingen dient te verstrekken en die opgelegde verplichtingen niet nakomt;5° in de zin van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen de persoon die : a) een inrichting uitbaat in strijd met het voorschrift van artikel 7, § 1, punt 1° tot en met 6°, of een activiteit uitoefent in strijd met artikel 70;b) een inrichting ombouwt of uitbreidt zonder voorafgaande kennisgeving zoals bepaald in artikel 7, § 2, tweede lid;c) een inrichting die werd vernield of die tijdelijk wegens uitbatingsredenen buiten gebruik werd gesteld, heropstart zonder voorafgaande kennisgeving zoals bepaald in artikel 7, § 2, tweede lid,;d) de toekenningsvoorwaarden voor een milieuvergunning of de erkenningsvoorwaarden overtreedt;e) een ingedeelde inrichting uitbaat zonder een verzekeringspolis te hebben gesloten die zijn burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekt, terwijl een dergelijke polis voorgeschreven wordt in de artikelen 56, 1° en 68, 1°;f) een ingedeelde inrichting uitbaat zonder zich aan de voorwaarden voor de maatregelen te houden die op grond van de artikelen 56, 3°, en 68, 3°, moeten worden getroffen wanneer er zich een ongeval of incident voordoet;g) een ingedeelde inrichting uitbaat zonder zich aan de voorwaarden te houden voor de door het vrachtvervoer te volgen wegen van of naar de inrichting, gesteld op grond van de artikelen 56, 4°, en 68, 4°;h) een ingedeelde inrichting uitbaat zonder zich aan de voorwaarden te houden voor de tijdstippen waarop de inrichting in werking mag zijn op grond van de artikelen 56, 6° en 68, 6°;i) als uitbater in het bezit van een milieuvergunning nalaat minstens vijftien dagen op voorhand de bevoegde overheid kennis te geven van de datum waarop de vergunning van kracht wordt, zoals voorgeschreven door artikel 63, § 1, 2°;j) als uitbater in het bezit van een milieuvergunning nalaat de bevoegde overheid onmiddellijk op de hoogte te brengen van een ongeval of incident, zoals voorgeschreven in artikel 63, § 1, 4°;k) als uitbater in het bezit van een milieuvergunning, nalaat onmiddellijk de in eerste instantie bevoegde overheid in te lichten over elke verandering van vergunninghouder of van een stopzetting van de activiteiten, zoals voorgeschreven door artikel 63, § 1,6°;l) als uitbater in het bezit van een milieuvergunning, nalaat het verslag op te stellen betreffende de naleving van de dwingende bepalingen die van toepassing zijn en van de voorwaarden van de milieuvergunning, zoals voorgeschreven in artikel 63, § 1, 7°;6° in de zin van de Wet van 19 december 1854 houdende het Boswetboek, de persoon die : a) zich niet aan de bijzondere veilingvoorwaarden houdt van het bestek over de verkoop van gehakt hout in de zin van de artikelen 58 en 61;b) een terrein rooit met overtreding van artikel 103;c) steen, zand, erts, aarde of graszoden, turf, heide, brem, gras, groene of dorre bladeren, op de bodem van de bossen aanwezige meststoffen, eikels, beukennoten en andere bosvruchten of -zaden uitgraaft of weghaalt zonder de toestemming vereist op grond van artikel 107;d) bomen van twee decimeter omtrek of meer kapt of weghaalt zoals vermeld in de artikelen 154 en 155;e) een boom ontschorst of verminkt of de hoofdtakken ervan afsnijdt in overtreding van artikel 159;f) omgevallen bomen (windworp) of onwettig gehakt hout (delicthout) weghaalt in overtreding van artikel 160;g) handelingen stelt zonder de vergunning of toestemming daarvoor vereist op grond van het Boswetboek;h) in de bossen, bij een wedstrijd of een rally, een doortocht van voertuigen buiten de voor het publiek hiertoe toegankelijke weg en organiseert;7° in de zin van de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving, de persoon die : a) op de openbare weg of een openbare plaats geluiden veroorzaakt die zijn onderworpen aan een voorafgaandelijke toelating zonder over deze toelating te beschikken of zonder de voorwaarden die hierin worden gesteld, na te leven;b) als eigenaar, houder of gebruiker van een geluidsbron rechtstreeks of onrechtstreeks geluidshinder veroorzaakt of laat voortduren die de door de Regering gestelde normen overschrijdt;c) zich tegen bezoeken, proeven of maatregelen verzet die door de bevoegde personeelsleden worden bevolen.

Art. 34.De verantwoordelijke voor het dagelijks beheer van een onderneming moet de administratieve geldboetes betalen voor misdrijven door een aangestelde of een gevolmachtigde wanneer die laatste niet alle nodige voorzorgen genomen heeft om misdrijven te voorkomen of om elke vorm van gevaar, hinder of ongemak te verminderen of te verhelpen.

Art. 35.De misdrijven opgesomd in de artikelen 32 en 33 kunnen strafrechtelijk worden vervolgd of met administratieve geldboetes worden bestraft.

De administratieve geldboete wordt opgelegd door de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, of, in geval van diens afwezigheid, verlof of verhindering, door de adjunctleidend ambtenaar.

De geldboete wordt gestort in het Fonds voor de bescherming van het leefmilieu zoals bedoeld bij artikel 2, 9° van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van de begrotingsfondsen.

Art. 36.Een exemplaar van elk proces-verbaal van een in artikel 32 of 33 bedoeld misdrijf wordt binnen tien dagen na de vaststelling van het misdrijf bezorgd aan de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, naargelang van het geval, en aan de Procureur des Konings.

Art. 37.Binnen zes maanden na de verzendingsdatum van het proces-verbaal brengt de Procureur des Konings de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, naargelang van het geval, op de hoogte van zijn beslissing om de vermoedelijke dader van een in de artikelen 32 of 33 bedoeld misdrijf al dan niet te vervolgen.

Als de Procureur des Konings beslist de dader te vervolgen, kan geen administratieve geldboete worden opgelegd.

Als de Procureur des Konings beslist de dader niet te vervolgen, of als een beslissing uitblijf binnen de krachtens het eerste lid gestelde termijn, kan een administratieve geldboete worden opgelegd.

Art. 38.Nadat de persoon die met een administratieve geldboete strafbaar is, zich heeft kunnen verdedigen, beslist de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, of voor het misdrijf een administratieve geldboete dient te worden opgelegd.

In de beslissing wordt het bedrag van de administratieve geldboete vastgelegd en wordt de dader aangemaand om de geldboete binnen dertig dagen na de betekening van de beslissing te storten op het rekeningnummer van het Instituut dat vermeld staat op het formulier dat bij de beslissing gevoegd is.

De beslissing om een administratieve geldboete op te leggen of, in voorkomend geval, de beslissing om geen administratieve geldboete op te leggen, wordt binnen tien dagen bij een ter post aangetekende brief betekend aan : 1° de persoon die met een administratieve geldboete strafbaar is;2° de procureur des Konings.

Art. 39.De strafvordering vervalt met de betaling van de administratieve geldboete.

Art. 40.Als de geldboete niet wordt betaald, vaardigt de ontvanger der ontvangsten en belastingen van het bestuur voor financiën en begroting van het Ministerie een dwangbevel uit.

De directeur-generaal van het bestuur voor financiën en begroting van het Ministerie viseert het dwangbevel en verklaart het uitvoerbaar.

Het wordt bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht.

Art. 41.Ingeval van samenloop van meerdere misdrijven zoals bedoeld in de artikelen 32 of 33, worden de bedragen van de administratieve geldboetes samengevoegd; het gehele bedrag mag evenwel niet meer dan 5 000 000 frank bedragen.

Art. 42.Indien binnen drie jaar na de datum van het proces-verbaal een nieuw misdrijf wordt vastgesteld, worden de bedragen vastgesteld in de artikelen 32 en 33, verdubbeld.

HOODSTUK VI. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 43.De volgende bepalingen worden opgeheven in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : 1° Titel Xl van de wet van 19 december 1854 houdende het Boswetboek;2° de jachtwet van 28 februari 1882, behalve artikel 10;3° artikel 11 van de wet van 28 december 1931 op de bescherming van aan particulieren toebehorende bossen en wouden;4° de artikelen 6 tot 9 van de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging;5° de artikelen 7 tot 10 van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de grondwateren;6° de artikelen 36 tot 40 van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen de verontreiniging;7° de artikelen 46 en 47 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, voor de toepassing van artikel 5, eerste lid;8° de artikelen 21, 27 en 28 van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen;9° artikel 5, eerste en tweede lid, van de ordonnantie van 29 augustus 1991 betreffende de bescherming van de wilde fauna en betreffende de jacht;10° de artikelen 39 en 40 van de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de bescherming van de natuur;11° de artikelen van 88 tot 95 en van 97 tot 99 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;12° de artikelen van 15 tot 19 van de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving.

Art. 44.Met toepassing van artikel 104 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen kan de Regering de bepalingen van deze ordonnantie in het Brussels Milieuwetboek invoegen.

Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 25 maart 1999.

De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE De Minister belast met Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe Betrekkingen, J. CHABERT De Minister belast met Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer, H. HASQUIN De Minister belast met Openbaar Ambt, Buitenlandse Handel, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, R. GRIJP De Minister belast met Leefmilieu en Waterbeleid, Renovatie, Natuurbehoud en Openbare Netheid, D. GOSUIN _______ Nota Documenten van de Raad : Gewone zitting 1998-1999.

A-312/1. Ontwerp van ordonnantie.

A-312/2. Verslag.

A-312/3.Amendement na verslag.

A-312/4.Aanvullend verslag.

A-312/5. Amendement na verslag.

Volledig verslag. - Bespreking. Vergaderingen van 26 februari 1999 en 12 maart 1999.Aanneming. Vergadering van 12 maart 1999.

^