Etaamb.openjustice.be
Beschikking van 08 mei 2014
gepubliceerd op 18 juni 2014

Ordonnantie tot wijziging van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu alsook andere wetgevingen inzake milieu, en tot instelling van een Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2014031461
pub.
18/06/2014
prom.
08/05/2014
ELI
eli/ordonnantie/2014/05/08/2014031461/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 MEI 2014. - Ordonnantie tot wijziging van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu alsook andere wetgevingen inzake milieu, en tot instelling van een Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid


Het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement heeft aangenomen en Wij, Executieve, bekrachtigen, het geen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de ordonnantie van 25 maart 1999betreffende de opsporing, de vaststelling,de vervolging en de bestraffing vanmisdrijven inzake leefmilieu

Art. 2.Het opschrift van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu wordt vervangen door hetgeen volgt : « Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 3.In dezelfde ordonnantie worden de woorden « Hoofdstuk I. » vervangen door de woorden « Titel I. ».

Art. 4.In artikel 1 van dezelfde ordonnantie worden de woorden « Deze ordonnantie » vervangen door de woorden « Dit Wetboek ».

Art. 5.In dezelfde ordonnantie, wordt artikel 2, laatstelijk gewijzigd bij de ordonnantie van 20 juni 2013, vervangen door hetgeen volgt : «

Art. 2.§ 1. Dit Wetboek regelt de milieuaansprakelijkheid alsook de inspectie, de preventie, de vaststelling en de bestraffing van de misdrijven, enerzijds van de miskenning van de hiernavolgende bepalingen van de verordeningen van de Europese Unie, en anderzijds, van de misdrijven voorzien in het onderhavige Wetboek en in de volgende wetten en ordonnanties en hun uitvoeringsbesluiten : 1° de wetten en ordonnanties die voorzien in hun onderwerping aan dit wetboek en die niet onder punt 2° worden bedoeld, alsook hun uitvoeringsbesluiten;2° de volgende wetten en ordonnanties, alsook hun uitvoeringsbesluiten : - het Boswetboek; - het Veldwetboek; - de wet van 28 december 1931 op de bescherming van aan particulieren behorende bossen en wouden; - de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater; - de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen de verontreiniging; - de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren; - de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen; - de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen de geluidshinder in een stedelijke omgeving; - de ordonnantie van 22 april 1999 betreffende het voorkomen en het beheer van afval van producten in papier en/of karton; - de ordonnantie van 29 april 2004 betreffende de milieuovereenkomsten; - de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid; - de ordonnantie van 1 maart 2007 betreffende de bescherming van het leefmilieu tegen de eventuele schadelijke effecten en hinder van niet-ioniserende stralingen; - de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems; - de ordonnantie van 9 december 2010 betreffende de toepasselijke sancties in het geval van niet-naleving van de Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en van de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH); - de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud; - het Brusselse Wetboek van lucht, klimaat en energiebeheersing van 2 mei 2013; - de ordonnantie van 14 juni 2012 betreffende afvalstoffen; - de ordonnantie van 20 juni 2013 betreffende een pesticidegebruik dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; 3° de volgende bepalingen : - Verordening (EG) nr.338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer; - artikel 3, §§ 1 en 2, artikel 5, §§ 1 en 2 en artikel 7, §§ 1 tot en met 4, a), van de Verordening (EEG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en van de Raad van 29 april 2004 betreffende permanente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EG; - artikel 3, §§ 1 tot en met 6, artikel 4, artikel 5, § 3, artikel 6, § 1, en artikel 8 van Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen; - Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, in het gewestelijke bevoegdheidsgebied; - Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie; - Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is, in het gewestelijke bevoegdheidsgebied; - artikelen 4, 5, 6, § 2, artikelen 7, 8, §§ 1 tot en met 3, artikel 10, § 1, § 3, eerste lid, §§ 4 en 5, artikel 11, §§ 1 tot en met 7, artikel 12, §§ 1 tot en met 3, artikel 13, §§ 1 tot en met 3, artikel 22, §§ 1, 2, 4, artikel 23, §§ 1, 2, 3, 5 en 6, en artikel 24, § 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en van de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen en artikel 17 van deze Verordening; - artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009, tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002. § 2. De Regering vult de in punt 3° bedoelde lijst aan met de rechtstreeks toepasselijke bepalingen van de verordeningen van de Europese Unie, die na de inwerkingtreding van huidig lid werden aangenomen of in werking zijn getreden, en waarvan de uitvoering behoort tot de bevoegdheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bedoeld onder artikelen 6, § 1, II, eerste lid, III, 2° tot en met 10°, VII, eerste lid, h, en XI, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, krachtens artikel 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, in de mate waarin hun naleving niet reeds door een andere wetgeving wordt geregeld. ».

Art. 6.§ 1. In dezelfde ordonnantie wordt artikel 3, gewijzigd bij de ordonnantie van 28 juni 2001 en bij de ordonnantie van 9 december 2010, vervangen door hetgeen volgt : «

Art. 3.§ 1. In de zin van onderhavig Wetboek wordt begrepen onder : 1° misdrijf : elke overtreding of elk wanbedrijf bepaald door of krachtens een verordening van de Europese Unie, een wet, een ordonnantie bedoeld in artikel 2 van dit Wetboek of bepaald door of krachtens dit Wetboek;2° Instituut : het Brussels Instituut voor Milieubeheer;3° GAN : het Gewestelijk Agentschap voor Netheid;4° Ministerie : het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;5° Milieucollege : het college bedoeld in artikel 79 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;6° inrichting : elke inrichting in de zin van artikel 3, 1°, van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;7° personeelsleden : personeelsleden van het Instituut en/of van een gemeente, en/of van het GAN en/of van het bevoegde bestuur van het Ministerie;8° met het toezicht belaste personeelsleden : statutaire of contractuele personeelsleden van het Instituut en/of van een gemeente, en/of van het GAN en/of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, belast met het toezicht op de naleving van de verordeningen van de Europese Unie, de wetten en/of in artikel 2 bedoelde ordonnanties, en van dit Wetboek, en met de vaststelling van de misdrijven daarop vast te stellen;9° deskundige : derde die waarborgen biedt inzake onafhankelijkheid en bekwaamheid, op wie de met het toezicht belaste personeelsleden beroep kunnen doen in het kader van hun inspectieopdracht;10° erkend laboratorium : laboratorium dat een erkenning heeft bekomen overeenkomstig de door de Regering vastgelegde voorwaarden en procedure;11° inspectie : opdracht van toezicht, controle en onderzoek, die aan de met het toezicht belaste personeelsleden wordt toevertrouwd;12° inspectieprogramma : jaarlijks door het Instituut vastgelegd en door de Regering goedgekeurd programma, dat minimale criteria voor inspectie bevat, zoals vastgelegd door de Aanbeveling van het Europese Parlement en de Raad nr.2001/331/EG van 4 april 2001 betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de Lidstaten, zonder het kader te vormen voor de toekenning van vergunningen voor projecten die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben; 13° de leidend ambtenaar van het GAN : de directeur-generaal van het GAN;14° verordening van de Europese Unie : elke verordening van de Europese Unie, van de Europese Gemeenschap of van de Economische Europese Gemeenschap;15° handeling van administratief onderzoek : iedere handeling, verricht door een administratieve overheid of een personeelslid gemachtigd om een misdrijf vast te stellen of om de procedure in te leiden die bestemd is voor het inzamelen van bewijselementen, voor de vaststelling van een misdrijf, of om de zaak in staat te stellen teneinde door de administratieve overheid beslecht te worden;16° handeling van administratieve sanctie : elke handeling die een alternatieve administratieve geldboete uitspreekt en die wordt opgelegd door de in eerste aanleg bevoegde instantie;17° werkdag : elke dag die noch een zaterdag, noch een zondag, noch een wettelijke feestdag is;18° verontreiniging : de door de mens veroorzaakte aanwezigheid van elementen, substanties of energievormen zoals warmte, stralingen, licht, geluid of andere trillingen in de atmosfeer, de bodem of het water, die de mens of het leefmilieu op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze nadelig beïnvloedt of kan beïnvloeden;19° audiovisueel apparaat : elk vast observatiesysteem dat tot doel heeft de naleving van de bepalingen bedoeld in artikel 2 en de bepalingen van dit wetboek na te gaan, de misdrijven op deze bepalingen te voorkomen en/of vast te stellen en/of de daders van deze misdrijven op te sporen;20° niet-besloten plaats : elke plaats die niet door een omheining is afgebakend en vrij toegankelijk is voor het publiek;21° voor het publiek toegankelijke besloten plaats : elk besloten gebouw of elke besloten plaats bestemd voor het gebruik door het publiek waar diensten aan het publiek kunnen worden verstrekt;22° niet voor het publiek toegankelijke besloten plaats : elk besloten gebouw of elke besloten plaats die uitsluitend bestemd is voor het gebruik door de gewoonlijke gebruikers;23° verantwoordelijke voor de verwerking : het Instituut, vertegenwoordigd door zijn leidend ambtenaar, het GAN, vertegenwoordigd door zijn leidend ambtenaar, de gemeente of de Regering, naargelang de overheid waaronder de doeleinden en de modaliteiten van de verwerking van de opgeslagen persoonsgegevens zijn bepaald. § 2. 1° Voor de toepassing van huidige bepaling en van de hiernavolgende bepalingen wordt verstaan onder : a) de leidend ambtenaar van het Instituut : de directeur-generaal van het Instituut, in voorkomend geval vervangen in de uitoefening van zijn bevoegdheden overeenkomstig 3° ;b) de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut : de adjunct-directeur-generaal van het Instituut, in voorkomend geval vervangen in de uitoefening van zijn bevoegdheden overeenkomstig 3°, b) en c) en 5°, b).2° De bevoegdheden die in de hiernavolgende bepalingen worden toevertrouwd aan het Instituut, worden uitgeoefend door de leidend ambtenaar van het Instituut.3° Met uitzondering van de bevoegdheid om de met het toezicht belaste personeelsleden van het Instituut aan te duiden, worden de bevoegdheden, toegewezen aan de leidend ambtenaar van het Instituut, als volgt uitgeoefend : a) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de leidend ambtenaar van het Instituut, door de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut;b) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de leidend ambtenaar van het Instituut en van de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut, door de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft;c) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de leidend ambtenaar van het Instituut, van de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut en van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, door een andere aangewezen directeur-hoofd van de dienst aangewezen door één van deze drie ambtenaren.4° De Regering legt de gevallen vast waarin de bevoegdheden van de leidend ambtenaar van het Instituut, voorzien door de hierna volgende bepalingen, en onder voorbehoud van toepassing van 6°, zullen worden uitgeoefend door de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft.5° De bevoegdheden die aan de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, worden toegewezen overeenkomstig 4° en 7°, worden als volgt uitgeoefend : a) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, door de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut;b) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, en van de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut, door de leidend ambtenaar van het Instituut.6° De leidend ambtenaar van het Instituut kan zich in de plaats stellen van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft in de uitoefening van de bevoegdheden vastgesteld krachtens 4°.7° De leidend ambtenaar van het Instituut is bevoegd om bepaalde bevoegdheden die door de hiernavolgende bepalingen worden toegekend aan het Instituut, te delegeren aan de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft.».

Art. 7.In dezelfde ordonnantie wordt artikel 4, gewijzigd bij de ordonnantie van 9 december 2010, bij de ordonnantie van 14 juni 2012, bij de ordonnantie van 1 maart 2012 en bij de ordonnantie van 2 mei 2013, vervangen door hetgeen volgt : «

Art. 4.Voor de toepassing van artikel 20, van artikel 21, § 1, zesde lid, en van artikelen 24 tot en met 30 en 57, wordt eveneens begrepen onder : 1° milieuschade : a) schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, namelijk elke schade die aanzienlijke negatieve gevolgen heeft voor het bereiken of handhaven van een gunstige staat van instandhouding van dergelijke habitats of soorten.De omvang van deze gevolgen wordt beoordeeld in verhouding tot de aanvankelijke toestand, rekening houdend met de criteria in bijlage 1.

Schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats bevat niet de vooraf vastgestelde negatieve effecten van handelingen van een exploitant waarvoor de bevoegde instanties uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven door of krachtens artikelen 64 en 83 van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud; b) schade aan wateren, namelijk elke schade die een aanzienlijke negatieve invloed heeft op de ecologische, chemische of kwantitatieve toestand of het ecologisch potentieel van de betrokken wateren, zoals omschreven door of krachtens artikel 5 en bijlage III van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid, met uitzondering van de negatieve gevolgen waarop artikel 64 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid en haar uitvoeringsbesluiten van toepassing is.Schade die een ernstige en negatieve invloed heeft op de ecologische, chemische of kwantitatieve toestand of het ecologisch potentieel van de grondwateren door het rechtstreeks of onrechtstreeks binnendringen van stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen aan de oppervlakte of in de bodem worden bepaald door of krachtens de ordonnantie betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems en haar uitvoeringsbesluiten. De omvang van deze gevolgen wordt beoordeeld in verhouding tot de aanvankelijke toestand, rekening houdend met de criteria in bijlage 1; c) bodemschade, namelijk elke bodemaantasting die rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk is of schadelijk kan zijn voor de gezondheid van de mens of voor de ecologische, chemische of kwantitatieve toestand of voor het ecologische potentieel van de bodem en van de watermassa's doordat er rechtstreeks of onrechtstreeks stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen aan de oppervlakte of in de bodem zijn binnengedrongen, zoals bepaald door of krachtens de ordonnantie betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems.De omvang van deze gevolgen wordt beoordeeld in verhouding tot de aanvankelijke toestand, rekening houdend met de criteria in bijlage 1; 2° schade : een meetbare negatieve verandering in een natuurlijke rijkdom of een meetbare aantasting van een ecosysteemfunctie die rechtstreeks of onrechtstreeks optreedt; 3° beschermde soorten en natuurlijke habitats : a) de in bijlage II.1 en, voor zover zij met het teken (1) worden aangemerkt, in bijlage II.2 van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud bedoelde soorten; b) habitats : - de natuurlijke habitats opgesomd in bijlage I van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud; - de natuurlijke habitats van soorten bedoeld in bijlage II.1 van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud; - de voortplantingsgebieden of de rustplaatsen van de soorten opgesomd en aangeduid met teken (1) in bijlage II.2. van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud; - de gebieden van communautair belang voorgesteld aan en goedgekeurd door de Europese Commissie; - de grondgebieden aangewezen als grondgebieden Natura 2000 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - de gebieden uitgeroepen tot natuurreservaat of bosreservaat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - de groengebieden, de zones met hoge biologische waarde, de parkgebieden, de bosgebieden, de gebieden met erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden, van het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP); 4° staat van instandhouding : a) met betrekking tot een natuurlijke habitat, het effect van de som van de invloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en die op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat evenals voor het voortbestaan van de betrokken typische soorten, hetzij op het grondgebied van het Gewest, hetzij in het natuurlijke verspreidingsgebied van die habitat. De staat van instandhouding van een natuurlijke habitat wordt als « gunstig « beschouwd wanneer : - het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de gedekte zones binnen dit natuurlijke verspreidingsgebied stabiel zijn of toenemen, - de specifieke structuur en functies voor het behoud van de natuurlijke habitat op lange termijn bestaan en in een niet al te verre toekomst wellicht zullen blijven bestaan, en - de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is zoals omschreven onder b); b) met betrekking tot een soort, de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en die op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de verspreiding en omvang van de populaties van die soort op het grondgebied van het Gewest. De staat van instandhouding van een soort wordt als « gunstig » beschouwd wanneer : - uit de gegevens van de populatiedynamiek van deze soort blijkt dat ze op lange termijn standhoudt als een levensvatbare component van haar natuurlijke habitat, - het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort niet kleiner wordt en wellicht in een niet al te verre toekomst evenmin kleiner zal worden, en - er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties die er voorkomen op lange termijn in stand te houden; 5° water : alle oppervlakte- en grondwater waarop de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid en de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, van toepassing zijn;6° bodem : de bodem zoals bepaald in artikel 3, 1°, van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems;7° exploitant : iedere privé- of openbare natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroepsactiviteit verricht of controleert of die bij volmacht een doorslaggevende economische zeggenschap over de technische werking heeft gekregen, met inbegrip van de houder van een vergunning of toelating voor dergelijke activiteit of de persoon die dergelijke activiteit laat registreren of er kennis van geeft;8° beroepsactiviteit : een in het kader van een economische activiteit, een zaak of een onderneming verrichte activiteit, het privé-, openbare, winstgevende of niet-winstgevende karakter ervan buiten beschouwing gelaten;9° emissie : het lozen, in het milieu, van stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen afkomstig van menselijke activiteiten;10° onmiddellijke dreiging van schade : een voldoende waarschijnlijkheid dat zich in de nabije toekomst milieuschade zal voordoen;11° preventieve maatregel : iedere maatregel die wordt getroffen naar aanleiding van een gebeurtenis, daad of nalatigheid die gevaar of hinder heeft doen ontstaan, ongeacht of deze een onmiddellijke dreiging van milieuschade vormen, teneinde deze schade te voorkomen of zo beperkt mogelijk te houden;12° herstelmaatregel : iedere maatregel of combinatie van maatregelen, met inbegrip van inperkende of overgangsmaatregelen, gericht op het herstel, de rehabilitatie of de vervanging van de beschadigde natuurlijke rijkdommen of functies of op het verschaffen van een gelijkwaardig alternatief voor deze rijkdommen of functies, zoals voorzien in bijlage 2;13° natuurlijke rijkdom : de beschermde soorten en natuurlijke habitats, de wateren en bodems;14° functies en ecosysteemfuncties : de functies die een natuurlijke rijkdom vervult ten voordele van een andere natuurlijke rijkdom of het publiek;15° aanvankelijke toestand : : de toestand van de natuurlijke rijkdommen en functies, op het ogenblik dat de schade zich voordoet, waarin ze zich zouden hebben bevonden mocht de schade zich niet hebben voorgedaan, geraamd aan de hand van de beste beschikbare informatie;16° regeneratie : bij water en beschermde soorten en natuurlijke habitats, de terugkeer van de beschadigde natuurlijke rijkdommen of aangetaste functies in hun aanvankelijke toestand en bij bodemschade, het wegwerken van alle risico's die ernstige negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid van de mens;17° natuurlijke regeneratie : regeneratie zonder rechtstreekse menselijke tussenkomst in het herstelproces;18° kosten : de kosten verantwoord door de noodzaak om een correcte en doeltreffende toepassing van dit Wetboek te garanderen, met inbegrip van de kosten voor de raming van de milieuschade, de onmiddellijke dreiging van zulke schade, de alternatieve maatregelen, evenals de administratieve, gerechts- en uitvoeringskosten, de kosten voor gegevensverzameling en de andere algemene kosten, en de toezichts- en follow-upkosten.».

Art. 8.In dezelfde ordonnantie worden de hiernavolgende woorden « Hoofdstuk II. - Opsporing en vaststelling van de misdrijven » vervangen door de woorden « Titel II. - Inspectie, preventie, vaststelling van de misdrijven en milieuaansprakelijkheid » en deze titel wordt onder artikel 4 verplaatst.

Art. 9.In dezelfde ordonnantie worden de volgende woorden ingevoegd onder het opschrift « Titel II. - Inspectie, preventie, vaststelling van de misdrijven en milieuaansprakelijkheid » : « Hoofdstuk 1. - Bevoegde instanties ».

Art. 10.In dezelfde ordonnantie worden de woorden « Afdeling I » vervangen door de woorden « Afdeling 1 » en deze ondertitel wordt onder de ondertitel « Hoofdstuk 1. - Bevoegde instanties » verplaatst.

Art. 11.In dezelfde ordonnantie wordt artikel 5, gewijzigd bij de ordonnantie van 9 december 2010, bij de ordonnantie van 1 maart 2012 en bij de ordonnantie van 14 juni 2012, vervangen door hetgeen volgt : «

Art. 5.§ 1. De leidend ambtenaar van het Instituut stelt de met het toezicht belaste personeelsleden van het Instituut aan. Ze zijn belast met het toezicht, op het geheel van het gewestelijke grondgebied, op de naleving van de verordeningen van de Europese Unie, van de wetten en ordonnanties bedoeld in artikel 2 alsook van dit Wetboek, en met de vaststelling van de misdrijven.

Onder de ambtenaren van het Instituut die overeenkomstig het vorige lid zijn aangesteld, stelt de leidend ambtenaar van het Instituut deze ambtenaren aan die de hoedanigheid van officiers van gerechtelijke politie hebben.

De bevoegdheden van officiers van gerechtelijke politie mogen enkel worden uitgeoefend door personeelsleden die de eed hebben afgelegd overeenkomstig de van kracht zijnde wetten, statuten en reglementen.

Onder de personeelsleden van het Instituut die overeenkomstig het eerste lid zijn aangesteld, stelt de leidend ambtenaar van het Instituut, die in naam van het Instituut handelt, deze personeelsleden aan aan wie hij, onder zijn controle, de verwerking van opgeslagen persoonsgegevens delegeert. § 2. De leidend ambtenaar van het GAN stelt de met het toezicht belaste personeelsleden van het GAN aan. Ze zijn belast met het toezicht, op het geheel van het gewestelijke grondgebied, op de naleving van artikel 18, § 1, van de ordonnantie van 14 juni 2012 betreffende afvalstoffen, en, voor wat gemeentelijke afvalstoffen in de zin van artikel 3, 6°, van dezelfde ordonnantie betreft, op de naleving van artikel 19, §§ 2 en 4 van dezelfde ordonnantie, en met de vaststelling van de misdrijven.

Onder de ambtenaren van het GAN die overeenkomstig het vorige lid zijn aangesteld, stelt de leidend ambtenaar van het GAN deze ambtenaren aan die de hoedanigheid van officiers van gerechtelijke politie hebben.

De bevoegdheden van officiers van gerechtelijke politie mogen enkel worden uitgeoefend door personeelsleden die een eed hebben afgelegd overeenkomstig de van kracht zijnde wetten, statuten en reglementen.

Onder de personeelsleden van het GAN die overeenkomstig het eerste lid zijn aangesteld, stelt de leidend ambtenaar van het GAN, die in naam van het GAN handelt, deze personeelsleden aan aan wie hij, onder zijn controle, de verwerking delegeert van de opgeslagen persoonsgegevens. § 3. De Regering wijst, op voorstel van de leidend ambtenaar van het bevoegde bestuur van het Ministerie, de met het toezicht belaste personeelsleden van het Ministerie aan. Ze zijn belast met het toezicht, op het geheel van het gewestelijk grondgebied, op de naleving van hoofdstuk 1 van titel 2 van boek 2 van het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing en met de vaststelling van de misdrijven.

Onder de ambtenaren die overeenkomstig het vorige lid zijn aangesteld, stelt de Regering deze ambtenaren aan die de hoedanigheid van officiers van gerechtelijke politie hebben.

De bevoegdheden van officiers van gerechtelijke politie mogen enkel worden uitgeoefend door personeelsleden die een eed hebben afgelegd overeenkomstig de van kracht zijnde wetten, statuten en reglementen.

Onder de personeelsleden die overeenkomstig het eerste lid zijn aangesteld, stelt de Regering deze personeelsleden aan aan wie zij, onder haar controle, de verwerking delegeert van de opgeslagen persoonsgegevens. § 4. Voor elke gemeente stelt het College van Burgemeester en Schepenen de met het toezicht belaste personeelsleden van de gemeente aan. Ze zijn belast met het toezicht, op het geheel van het gemeentelijk grondgebied, op de naleving van de verordeningen van de Europese Unie, van de in artikel 2 bedoelde wetten en ordonnanties, en met de vaststelling van de misdrijven.

Onder de personeelsleden die overeenkomstig het eerste lid zijn aangesteld, stelt het College van Burgemeester en Schepenen de personeelsleden aan aan wie hij, onder zijn controle, de verwerking delegeert van de opgeslagen persoonsgegevens. § 5. De boswachters bedoeld onder artikelen 9 en 16 van het Wetboek van Strafvordering worden belast met het toezicht, op het geheel van het gewestelijk grondgebied, op de naleving van de wet van 19 december 1854 bevattend het Boswetboek, de wet van 28 december 1931 op de bescherming van aan particulieren behorende bossen en wouden, de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende natuurbehoud, en de ordonnantie van 20 juni 2013 betreffende een pesticidegebruik dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 6. Het Instituut bereidt elk jaar een ontwerp inspectieprogramma voor, dat binnen de drie maanden door de Regering dient te worden goedgekeurd. ».

Art. 12.In artikel 7 van dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « eveneens » wordt ingevoegd tussen de woorden « zich » en « door deskundigen laten bijstaan »;2° de woorden « , overeenkomstig artikel 11, § 2 » worden toegevoegd na de woorden « zich door deskundigen laten bijstaan ».

Art. 13.Artikelen 8 tot en met 11 van dezelfde ordonnantie worden opgeheven.

Art. 14.Na artikel 7 van dezelfde ordonnantie, worden de woorden « Afdeling 2. - Dwangmaatregelen » vervangen door de woorden « Afdeling

2. - Bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid ».

Art. 15.In dezelfde ordonnantie, wordt een nieuw artikel 8 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 8.§ 1. De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid is de leidend ambtenaar van het Instituut. § 2. Zij is, onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid, belast met het aanduiden van de exploitant die de milieuschade of de onmiddellijke dreiging van milieuschade heeft veroorzaakt. § 3. Zij is eveneens belast met het beoordelen van de omvang van de milieuschade en het bepalen van de herstelmaatregelen die moeten worden getroffen gelet op de beginselen vermeld in bijlage 1 en bijlage 2, evenals met het ramen van de kosten van deze maatregelen.

Daartoe kan ze de betrokken exploitant vragen dat hij zelf een raming maakt en haar alle nodige informatie en gegevens verstrekt.

De Regering legt een methodologie vast voor de evaluatie van de milieuschade, de bepaling van de herstelmaatregelen en de raming van de kosten die gepaard gaan met deze maatregelen. § 4. De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid kan de uitvoering van de nodige preventie- of herstelmaatregelen aan derden delegeren of opleggen. ».

Art. 16.In dezelfde ordonnantie, worden de woorden « Afdeling 3. - Onderzoeksmiddelen » vervangen door de woorden « Hoofdstuk 2. - Inspectie ».

Art. 17.In dezelfde ordonnantie, worden de woorden « Onderafdeling 1 » vervangen door de woorden « Afdeling 1 ».

Art. 18.In artikel 11bis van dezelfde ordonnantie, ingevoegd bij de ordonnantie van 6 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 11bis wordt hernummerd tot artikel 9;2° de woorden « Met de naleving van » worden vervangen door de woorden « Onverminderd »;3° de woorden « voor alle of bepaalde categorieën van inrichtingen » worden geschrapt;4° het woord « maatmethoden » wordt vervangen door het woord « meetmethoden ».

Art. 19.In artikel 12 van dezelfde ordonnantie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 12 wordt hernummerd tot artikel 10;2° de woorden « of ernstige bedreiging » worden ingevoegd tussen de woorden « bij ernstige verontreiniging » en de woorden « die de volksgezondheid kan schaden »;3° de woorden « die de volksgezondheid kan schaden » worden vervangen door de woorden « die het milieu of de volksgezondheid kan schaden »;4° de woorden « woonruimten betreden » worden vervangen door de woorden « binnentreden in de woonplaats ».

Art. 20.In artikel 13 van dezelfde ordonnantie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 13 wordt hernummerd tot artikel 11;2° de huidige tekst vormt de nieuwe § 1 van hetzelfde artikel waarin de volgende wijzigingen worden aangebracht : a) in de inleidende zin, worden de woorden « voor de uitoefening van hun opdracht » ingevoegd tussen de woorden « nodig achten » en « met name »;b) bij punt 1°, worden de woorden « de identiteit controleren en » ingevoegd voor de woorden « een persoon ondervragen » en worden de woorden « over alles wat nuttig is voor de uitoefening van het toezicht » geschrapt;c) een nieuw punt 4° wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 4° eender welk apparaat plaatsen voor de meting van vervuiling.»; 3° een nieuwe § 2 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « § 2.De met het toezicht belaste personeelsleden kunnen aan deskundigen eender welk onderzoek en controle toevertrouwen.

De deskundigen handelen volgens de instructies van de met het toezicht belaste personeelsleden.

De door de deskundige ingezamelde informatie en vaststellingen kunnen op elk moment worden aangewend door de met het toezicht belaste personeelsleden. »; 4° een nieuwe paragraaf 3 wordt ingevoegd, luidend als volgt : « § 3.De verantwoordelijke voor de verwerking, of zijn afgevaardigde, kan, bij wege van uitzondering, een audiovisueel apparaat plaatsen mits naleving van artikelen 13 tot en met 15 van huidig Wetboek en van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. ».

Art. 21.In artikel 14 van dezelfde ordonnantie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 14 wordt hernummerd tot artikel 12;2° in het eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) De woorden « van eender welk element of substantie » worden ingevoegd na het woord « monsters »;b) De woorden « laboratoria die volgens de door de Regering gestelde voorwaarden en procedure erkend zijn » worden vervangen door de woorden « een erkend laboratorium of door een deskundige handelend volgens hun instructies.»; 3° in het tweede lid, worden de woorden « en menselijke » ingevoegd tussen de woorden « de technische » en « middelen ».

Art. 22.Artikel 15 van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnantie van 28 juni 2001, en artikel 16 van dezelfde ordonnantie worden opgeheven.

Art. 23.In dezelfde ordonnantie worden de woorden « Onderafdeling 2.

Metingen van de luchtverontreiniging en van de geluidshinder » vervangen door de woorden « Afdeling 2. - Metingen van verontreiniging ».

Art. 24.In dezelfde ordonnantie wordt een nieuw artikel 13 na de nieuwe afdeling 2 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 13.§ 1. Elke meting van verontreiniging bestemd om de naleving van de bepalingen zoals bedoeld in artikel 2 of van dit Wetboek na te gaan, komt tot stand volgens de modaliteiten en met behulp van apparaten en meetsystemen die de objectiviteit en de integriteit van de verzamelde gegevens waarborgen. § 2. Er wordt slechts tot het plaatsen van een audiovisueel apparaat overgegaan als de overige onderzoeksmiddelen die in dit Wetboek zijn voorzien niet lijken te volstaan en mits naleving van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

De gefilmde beelden moeten adequaat, pertinent en niet excessief zijn ten opzichte van het nagestreefde doeleinde.

Enkel de gegevens die tot doel hebben bewijzen te verzamelen van de constitutieve bestanddelen van een misdrijf en de daders op te sporen, mogen worden opgenomen en bewaard.

Bovendien moet de verantwoordelijke voor de verwerking, of zijn afgevaardigde, zich ervan verzekeren dat het audiovisueel apparaat niet specifiek naar een plaats wordt gericht waarvoor hijzelf niet gemachtigd is om de gegevens te verwerken.

Het rechtstreeks bekijken van beelden in real time is uitsluitend toegestaan om toe te laten aan de verantwoordelijke voor de verwerking, of zijn afgevaardigde, om onmiddellijk in te grijpen in geval van inbreuk of van milieuschade of in geval van een dreiging van inbreuk of van een dreiging van milieuschade.

Het rechtstreeks bekijken van beelden in real time van een niet besloten plaats moet plaatsvinden onder de controle van de politiediensten.

De verantwoordelijke voor de verwerking, of zijn afgevaardigde, verzoekt bij de korpschef van de betreffende politiezone, om de controle van de politieagenten die deze aanstelt. § 3. De opgeslagen persoonsgegevens moeten worden bewaard voor een duur die niet langer dan noodzakelijk is voor de realisatie van de doeleinden waarvoor zij zijn verkregen of waarvoor zij later worden verwerkt.

De verantwoordelijke voor de verwerking of zijn afgevaardigde leeft de volgende termijnen en manieren van bewaring na : - maximum één maand indien de opgeslagen gegevens niet kunnen bijdragen tot het aanbrengen van het bewijs van een inbreuk; - de gegevens die zijn opgeslagen tijdens de verwerking worden bewaard en moeten beschikbaar en toegankelijk blijven zolang het dossier niet is afgesloten; - de opgeslagen gegevens van een afgesloten en gearchiveerd dossier zijn enkel toegankelijk voor de verantwoordelijke voor de verwerking of voor zijn afgevaardigde; - de opgeslagen gegevens die de identificatie van een persoon toelaten en die geen enkel nut meer hebben, moeten worden vernietigd. ».

Art. 25.In dezelfde ordonnantie, wordt een nieuw artikel 14 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 14.§ 1. De metingen van de verontreiniging zijn ogenblikkelijk of permanent. § 2. Het met het toezicht belaste personeelslid, het personeelslid, de deskundige of het erkend laboratorium belast met de meting van de verontreiniging controleert de goede werking van de apparaten : 1° vóór hun gebruik, voor elke ogenblikkelijke meting;of 2° periodiek, voor elke permanente meting. § 3. De personen zoals bedoeld in § 2 stellen een analyseverslag op dat, in voorkomend geval, een lijst van de disfuncties bevat, overeenkomstig § 6.

Tussen het moment waarop de disfunctie van het apparaat wordt vastgesteld en het moment waarop ze werd verholpen, kunnen de resultaten van de metingen niet worden gebruikt. § 4. De natuurlijke persoon of rechtspersoon, tegen wie het resultaat van de uitgevoerde meting kan worden aangevoerd, wordt enkel verwittigd en zijn aanwezigheid is enkel vereist voor het geval zijn tussenkomst nodig blijkt te zijn. § 5. De controle van de goede werking van een meetapparaat opgelegd door een milieuvergunning wordt uitgevoerd overeenkomstig de voorwaarden opgelegd in de milieuvergunning of door een besluit van de Regering dat de uitbatingsvoorwaarden eigen aan de vergunde installaties oplegt. § 6. De in § 2 geviseerde personen houden dagelijks een register bij waarin de processen van controle van de goede werking, van onderhoud, van herstel, van stopzetting en de heropstart, volgend op de stopzetting, van de meetapparaten worden beschreven. § 7. Voorafgaand aan iedere plaatsing van een vast audiovisueel apparaat, en zonder afbreuk te doen aan de noodzaak om voorafgaand aan de plaatsing ervan op een goed van het openbaar domein, een domaniale toelating te verkrijgen, waarschuwt de verantwoordelijke voor de verwerking : - de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in voorkomend geval met inachtname van artikel 17 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. - de korpschef van de betrokken politiezone.

Hij verzoekt bovendien : - de toelating van de burgemeester van de betrokken gemeente wanneer het apparaat bedoeld is voor het filmen van een niet-besloten plaats; - de instemming van de eigenaar en de uitbater wanneer het apparaat bedoeld is voor het filmen van een voor het publiek toegankelijke besloten plaats; - de instemming van de eigenaar en de uitbater of, bij gebreke van een uitbater, van de eigenaar en de persoon die desgevallend krachtens een zakelijk of persoonlijk recht de plaats bezet, wanneer het apparaat bedoeld is voor het filmen van een niet voor het publiek toegankelijke besloten plaats.

De verantwoordelijke voor de verwerking of zijn afgevaardigde moet, wanneer hij zijn verklaring en verzoek om toelating indient, conform het eerste lid, de inbreuken of de milieuschades of de dreigingen van inbreuken of van milieuschades beschrijven die een beroep rechtvaardigen op de plaatsing van audiovisuele apparaten en moet het adequaat karakter aantonen van een dergelijke plaatsing in het licht van de nagestreefde doeleinden.

Onafgezien van de plaats waar het audiovisueel apparaat geplaatst wordt, duidt de verantwoordelijke voor de verwerking de installatie ervan aan door het aanbrengen van een pictogram of belast de beheerder van de plaats om het te doen.

Het feit dat een fysiek persoon een plaats binnentreedt waar een pictogram een cameratoezicht aanduidt, maakt haar instemming uit om gefilmd te worden.

Art. 26.In artikel 17 van dezelfde ordonnantie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 17 wordt hernummerd tot artikel 15;2° in § 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de inleidende zin worden de woorden « luchtverontreiniging of van de geluidshinder » vervangen door het woord « verontreiniging » en worden de woorden « opgesteld door het met het toezicht belaste personeelslid, door de deskundige of door het erkend laboratorium » ingevoegd tussen de woorden « meetverslag » en « dat de volgende gegevens bevat »;b) nieuwe punten 1° en 2° worden ingevoegd, luidend als volgt : « 1° de vermelding van het register zoals bedoeld in artikel 14, § 6;2° in voorkomend geval, de luchtgesteldheid op het moment van de metingen;»; c) de huidige punten 1° tot en met 5° worden hernummerd tot punten 3° tot en met 7° ;d) nieuwe punten 8° tot en met 10° worden ingevoegd, luidend als volgt : « 8° de namen en hoedanigheid van de personeelsleden, van het erkend laboratorium of van de deskundige die de metingen hebben uitgevoerd;9° de namen en hoedanigheid van de personen die het verslag hebben opgesteld;10° in voorkomend geval, de identificatie van de aanwezige personen; »; e) het punt 6° wordt opgeheven;f) het punt 7° wordt hernummerd tot punt 11° ;3° het tweede lid van paragraaf 1 wordt opgeheven;4° in paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) « het hoofdbestanddeel » wordt vervangen door de woorden « het constitutief bestanddeel » en het woord « vermoedelijke » wordt ingevoegd tussen de woorden « de » en « dader »;b) de woorden « bedoeld in artikel 21, § 2, van de ingebrekestelling bedoeld in artikel 21, § 3, » worden tussen de woorden « van de waarschuwing » en de woorden « of van het proces-verbaal » toegevoegd;c) in de Franse taalversie worden de woorden « qui sont adressés » ingevoegd tussen de woorden « constatant l'infraction » en de woorden « à l'auteur présumé »;5° een nieuwe paragraaf 3 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « § 3.De door de audiovisuele apparaten opgeslagen gegevens maken het voorwerp uit van een verslag opgesteld door de verantwoordelijke voor de verwerking, dat de volgende aanwijzingen bevat : - het plan van de gefilmde plaatsen en hun politieadres; - de data en uren gedurende welke de apparaten gewerkt hebben; - de beschrijving van het gebruikte materiaal; - de naam en voornaam van de verantwoordelijken voor de verwerking die zijn overgegaan tot de plaatsing van de apparaten en het opslaan van de gegevens; - in voorkomend geval, de identificatie van de personen aanwezig op het ogenblik van de opname; - de toelating van de burgemeester van de betrokken gemeente, wanneer die vereist is; - de toelating van de eigenaar en de uitbater of de persoon die in voorkomend geval de plaats bezet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, van de betrokken plaats, wanneer die vereist is; en - het bewijs van de voorafgaande kennisgeving aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. »; 6° een nieuwe paragraaf 4 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « § 4.Het verslag bedoeld in paragraaf 3 en een kopie van de opname zijn aangehecht aan de kennisgeving van de waarschuwing bedoeld in artikel 21, § 2, van de ingebrekestelling bedoeld in artikel 21, § 3, of van het proces-verbaal dat het misdrijf vaststelt, gericht aan de vermoedelijke dader van het misdrijf en aan de Procureur des Konings. »; 7° een nieuwe paragraaf 5 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « § 5.Alleen de verantwoordelijke voor de verwerking of zijn afgevaardigde, beschikt over een toegangsrecht tot de in paragraaf 3 bedoelde opgeslagen gegevens, die aan de Procureur des Konings meegedeeld kunnen worden.

De verantwoordelijke voor de verwerking of zijn afgevaardigde stelt onder de personeelsleden belast met het toezicht, de personeelsleden aan die toegang hebben tot de opgeslagen gegevens.

Deze personeelsleden moeten voldoen aan de volgende voorwaarden : - beschikken over het statuut van personeelslid belast met het toezicht sedert ten minste 5 jaar op het ogenblik van hun aanstelling; - elk jaar een certificaat van goed zedelijk gedrag overleggen; - een verklaring op eer ondertekenen waarin zij zich verbinden om een discretieplicht na te leven wat betreft de gevoelige en persoonsgegevens die door de beelden worden verschaft.

De functie van deze personeelsleden beperkt zich tot het controleren of de opgeslagen gegevens een inbreuk kunnen vormen of een milieuschade kunnen veroorzaken en tot het informeren van de verantwoordelijke voor de verwerking over het resultaat van hun controles.

De lijst van personen die aldus zijn aangesteld moet ter beschikking worden gehouden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer door de verantwoordelijke voor de verwerking of zijn afgevaardigde. ».

Art. 27.In dezelfde ordonnantie, worden de woorden « Onderafdeling 3. » vervangen door de woorden « Afdeling 3. ».

Art. 28.In artikel 18 van dezelfde ordonnantie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 18 wordt hernummerd tot artikel 16;2° paragraaf 1 wordt vervangen door hetgeen volgt : « § 1.Het met het toezicht belaste personeelslid, de deskundige of het erkend laboratorium die de monsters heeft genomen, wijst een erkend analyselaboratorium aan dat belast wordt met de officiële analyse van het eerste monster. »; 3° een nieuwe § 2 wordt ingevoegd, luidend als volgt : « § 2.Bij elke monsterneming worden telkens twee monsters in dezelfde omstandigheden genomen. Ze worden in geschikte recipiënten of verpakkingen bewaard die een goede bewaring en een goede analyse garanderen.

Eén monster is bestemd voor het erkend laboratorium voor analyse. Een tweede monster is bestemd voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon, tegen wie het resultaat van de analyses kan worden aangevoerd. »; 4° een nieuwe § 3 wordt ingevoegd, luidend als volgt : « § 3.De recipiënten of de verpakkingen worden met de zegel van de natuurlijke persoon of rechtspersoon zoals bedoeld in § 1 bekleed, waardoor de inhoud ervan onmogelijk kan worden vervangen of gewijzigd. »; 5° in § 2, waarvan de huidige tekst § 4 zal vormen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de Franse taalversie van de inleidende zin worden de woorden « ou les » ingevoegd tussen de woorden « récipients » en « emballages »;b) bij punt 3°, worden de woorden « het personeelslid dat het monster heeft genomen of heeft laten nemen » vervangen door de woorden « de natuurlijke persoon of rechtspersoon zoals bedoeld in § 1 »;6° § 3 wordt opgeheven.

Art. 29.In artikel 19 van dezelfde ordonnantie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 19 wordt hernummerd tot artikel 17;2° in § 1, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de inleidende zin worden de woorden « Het personeelslid dat het monster heeft genomen of heeft laten nemen » worden vervangen door de woorden « De natuurlijke persoon of rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 16 § 1 » en worden de woorden « op zijn minst » ingevoegd tussen de woorden « bevat » en « de volgende gegevens »;b) bij punt 2°, worden de woorden « van de monsterneming » vervangen door de woorden « waarin de monsterneming plaatsvond »;c) het punt 4° wordt vervangen door hetgeen volgt : « 4° in voorkomend geval, de identiteit van de personen die de monsterneming hebben bijgewoond;»; d) het punt 5° wordt hernummerd tot punt 4° ;e) bij punt 6°, hernummerd tot punt 5°, wordt het woord « erkende » ingevoegd tussen de woorden « de identiteit van het » en « laboratorium »;f) bij punt 7°, hernummerd tot punt 6°, wordt het woord « vim » geschrapt;3° in § 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden « vier dagen » worden vervangen door de woorden « vijf werkdagen »;b) het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 30.In dezelfde ordonnantie wordt artikel 20 opgeheven.

Art. 31.In artikel 21 van dezelfde ordonnantie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 21 wordt hernummerd tot artikel 18;2° paragraaf 1 wordt vervangen door hetgeen volgt : « § 1.Ten laatste op de eerste werkdag die volgt op de datum van monsterneming, wordt één van de monsters bezorgd aan het erkend laboratorium voor analyse aangeduid door de natuurlijke persoon of rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 16, § 1.

Het wordt bewaard in omstandigheden die een correcte analyse toelaten. »; 3° paragraaf 2 wordt vervangen door hetgeen volgt : « Het tweede monster wordt onmiddellijk op de plaats van monsterneming overhandigd aan één van de personen tegen wie de analyseresultaten kunnen worden aangevoerd indien hij aanwezig is op het ogenblik van de monsterneming. Als dat niet mogelijk is, wordt het monster bewaard door het erkende laboratorium dat met de officiële analyse is belast. Het wordt tot vijf werkdagen na de monsterneming ter beschikking gehouden van de personen bedoeld in het eerste lid. »; 4° in § 3, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid, worden de woorden « dan het laboratorium dat met de officiële analyse belast is » geschrapt;b) in het tweede lid, worden de woorden « binnen vierentwintig uur » geschrapt en worden de woorden « ten laatste op de eerste werkdag die volgt op de datum van monsterneming » ingevoegd vóór de woorden « aan dit laboratorium »;c) het derde lid wordt vervangen door hetgeen volgt : « Indien hij het monster niet onmiddellijk op de plaats van de monsterneming heeft gekregen, kan hij binnen de vijf werkdagen na de monsterneming, het erkend laboratorium voor analyse aangeduid door de natuurlijke persoon of rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 16, § 1, verzoeken dat het tweede monster te zijner beschikking wordt gesteld. ».

Art. 32.In het artikel 22 van dezelfde ordonnantie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 22 wordt hernummerd tot artikel 19;2° in § 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het eerste lid wordt vervangen door hetgeen volgt : « Het erkende laboratorium aangeduid door de natuurlijke persoon of rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 16, § 1, maakt een analyseverslag op en bezorgt dit aan het met het toezicht belaste personeelslid.»; b) in het tweede lid, worden de woorden « Die bezorgt het verslag aan het personeelslid dat het monster heeft genomen of heeft laten nemen » vervangen door de woorden « Die bezorgt het verslag onmiddellijk aan de personen zoals bedoeld in artikel 16, § 1 »;3° in § 2, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) punt 1° wordt vervangen door hetgeen volgt : « de identiteit van het personeelslid die om de analyse heeft gevraagd en in voorkomend geval van de persoon die de tweede analyse heeft geëist;»; b) bij punt 2°, wordt het woord « en hun volgnummers » vervangen door het woord « en hun referentienummers »;c) punt 4° wordt opgeheven;d) de punten 5° en 6° worden respectievelijk hernummerd tot de punten 4° en 5° ;e) punt 7° wordt opgeheven;f) punt 8° wordt hernummerd tot punt 6° ;4° paragraaf 3 wordt vervangen door hetgeen volgt : « De vermoedelijke dader of de eigenaar van het goed waar het feit dat het constitutief bestanddeel van het misdrijf vormt werd gepleegd of waar het zijn oorsprong vond, ontvangt samen met de kennisgeving van de waarschuwing bedoeld in artikel 21, § 2, van de ingebrekestelling bedoeld in artikel 21, § 3, of van het proces-verbaal waarin het misdrijf wordt vastgesteld een afschrift van het analyseverslag.».

Art. 33.Na het nieuwe artikel 19 van dezelfde ordonnantie wordt een derde hoofdstuk ingevoegd, luidend als volgt : « Hoofdstuk 3. - Preventie, vaststelling van de misdrijven en milieuaansprakelijkheid Afdeling 1. - Preventie

Art. 20.De exploitant treft onverwijld de nodige preventieve maatregelen wanneer zich nog geen milieuschade heeft voorgedaan maar een onmiddellijke dreiging bestaat dat dergelijke schade zich voordoet.

Wanneer een onmiddellijke dreiging van milieuschade ondanks de door de betrokken exploitant genomen preventieve maatregelen niet verdwijnt, is deze laatste verplicht om de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid zo spoedig mogelijk van alle relevante aspecten op de hoogte te brengen.

Art. 21.§ 1. De met het toezicht belaste personeelsleden kunnen te allen tijde maatregelen treffen of opleggen, zelfs mondeling, ten aanzien van eender welke persoon, die nodig zijn om elke vorm van gevaar of hinder voor het leefmilieu of voor de volksgezondheid te voorkomen, te verminderen of te verhelpen en hen verplichten informatie te verstrekken.

Indien de maatregelen mondeling zijn opgelegd, worden ze binnen 10 werkdagen bij een ter post aangetekende brief aan de bestemmeling van de maatregel bevestigd door : 1° de burgemeester wanneer personeelsleden van de gemeente het bevel hebben opgelegd;of 2° de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, wanneer hun respectieve personeelsleden het bevel hebben gegeven. Indien de maatregelen schriftelijk zijn opgelegd, worden ze goedgekeurd door een medeondertekening : 1° van de burgemeester, wanneer een personeelslid van de gemeente het bevel heeft opgelegd;of 2° van de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, wanneer één van hun respectieve personeelsleden het bevel heeft opgelegd. Ze worden aan de bestemmeling van de maatregel bezorgd bij een ter post aangetekende brief.

Indien aan die maatregelen geen gevolg wordt gegeven, kunnen de met het toezicht belaste personeelsleden de voorgeschreven maatregel ambtshalve ten laste van de in gebreke blijvende persoon uitvoeren of laten uitvoeren.

Een preventieve maatregel opgelegd door een met het toezicht belast personeelslid aan een exploitant, en medeondertekend, indien zij schriftelijk werd genomen of bekrachtigd, indien zij werd genomen na een mondelinge beslissing, door de leidend ambtenaar van het Instituut, vormt van rechtswege een bevolen preventieve maatregel van de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid in de zin van artikel 24, indien de gevaren of hinder die haar rechtvaardigen een onmiddellijke dreiging op milieuschade, die binnen het toepassingsgebied van artikel 57 valt, kunnen uitmaken of daaraan aan de oorsprong kunnen liggen. § 2. De met het toezicht belaste personeelsleden kunnen te allen tijde, zelfs mondeling, een waarschuwing richten tot de vermoedelijke dader van het misdrijf, of tot de eigenaar van het goed waar het feit dat het constitutief bestanddeel van het misdrijf vormt gepleegd werd of waar het zijn oorsprong vond en een termijn vastleggen waarbinnen hij zich in regel dient te stellen.

Wanneer een mondelinge waarschuwing gegeven wordt, dan dient die binnen tien werkdagen bij een ter post aangetekende brief te worden bevestigd door : 1° de burgemeester wanneer de waarschuwing door personeelsleden van de gemeente werd gegeven;of 2° de leidend ambtenaar van het Instituut of van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie wanneer de waarschuwing door respectievelijk één van hun personeelsleden werd gegeven. Deze waarschuwing kan in voorkomend geval in dezelfde aangetekende brief gepaard gaan met een krachtens § 1 genomen of opgelegde preventieve maatregel. § 3. Nadat de waarschuwing geen gedeeltelijke of volledige uitvoering krijgt door zijn bestemmeling of indien de situatie het vereist, kunnen de met het toezicht belaste personeelsleden een ingebrekestelling per aangetekend schrijven richten aan eerstgenoemde.

De ingebrekestelling kan in dezelfde aangetekende brief gepaard gaan met een preventieve maatregel opgelegd overeenkomstig § 1. § 4. In geval van een feit dat het constitutief bestanddeel van een misdrijf vormt en indien de dreiging van die aard is dat enige vertraging in het nemen van maatregelen tot onherstelbare schade riskeert te leiden of in geval van herhaalde vaststellingen verricht conform artikel 23, kunnen de met het toezicht belaste personeelsleden bovendien mondeling bevelen tot : 1° de gedeeltelijke of volledige stopzetting van de activiteit;2° de sluiting van één of meer inrichtingen. Die maatregelen vervallen indien ze binnen tien werkdagen nadat ze opgelegd werden, niet bij een ter post aangetekende brief bevestigd zijn door : 1° de burgemeester wanneer personeelsleden van de gemeente de maatregelen hebben opgelegd;of 2° de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, wanneer één van hun personeelsleden de maatregelen hebben opgelegd.

Art. 22.Iedere belanghebbende kan bij het Milieucollege beroep instellen tegen het bevel om een activiteit gedeeltelijk of volledig stop te zetten of om een of meer inrichtingen te sluiten of tegen een bevel met een gelijkaardig gevolg, of tegen ieder bevel om een activiteit voort te zetten of een bevel met een gelijkaardig gevolg.

Op straffe van verval dient het beroep per verzoekschrift bij het Milieucollege te worden ingesteld binnen tien dagen na de kennisgeving van de beslissing of van de bevestiging bedoeld in artikel 21. Het Milieucollege hoort de belanghebbende, op zijn verzoek, of zijn raadsman. In dit geval wordt ook het met het toezicht belaste personeelslid dat de maatregelen heeft genomen gehoord.

Binnen vijftien werkdagen na de datum van verzending van het verzoekschrift betekent het Milieucollege zijn beslissing. Deze termijn wordt met tien werkdagen verlengd wanneer de partijen een verzoek indienen om te worden gehoord. Voorts wordt de termijn verlengd met tien werkdagen wanneer het verzoekschrift is opgestuurd in de periode van 15 juni tot 15 augustus. Afdeling 2. - Vaststelling van de misdrijven

Art. 23.De met het toezicht belaste personeelsleden stellen de misdrijven vast in een proces-verbaal dat bewijswaarde heeft tot het bewijs van het tegendeel. Binnen tien werkdagen na de vaststelling van het misdrijf wordt een afschrift van het proces-verbaal bezorgd aan de vermoedelijke dader of aan de eigenaar van het goed waar het feit dat het constitutief bestanddeel van het misdrijf vormt gepleegd werd of waar het zijn oorsprong gevonden heeft. De termijn wordt berekend te rekenen vanaf de dag volgend op de vaststelling van het misdrijf. Afdeling 3. - Milieuaansprakelijkheid

Onderafdeling 1. - Preventieve maatregelen

Art. 24.De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid kan te allen tijde : 1° de exploitant verplichten informatie te verstrekken telkens als zich een onmiddellijke dreiging van milieuschade voordoet of ingeval dergelijke onmiddellijke dreiging wordt vermoed;2° de exploitant verplichten de nodige preventieve maatregelen te treffen;of 3° zelf de nodige preventieve maatregelen nemen. Als de exploitant de verplichtingen bepaald in artikel 20 of in punten 1° en 2°, niet nakomt, als hij niet kan worden geïdentificeerd of als hij krachtens artikel 27 de kosten niet moet dragen, kan de bevoegde instantie zelf de nodige preventieve maatregelen treffen. De genomen beslissingen worden onmiddellijk aan de betrokken exploitant betekend die tegelijkertijd ingelicht wordt over de rechtsmiddelen en beroepstermijnen waarover hij beschikt.

Onderafdeling 2. - Herstelmaatregelen

Art. 25.§ 1. Wanneer er zich milieuschade heeft voorgedaan, brengt de exploitant onverwijld de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid op de hoogte van alle relevante aspecten van de toestand en treft hij : 1° alle praktische maatregelen om de betrokken verontreinigende stoffen en/of enige andere schadefactor onmiddellijk te bestrijden, in te perken, te verwijderen of te behandelen, teneinde nieuwe milieuschade en negatieve gevolgen voor de volksgezondheid of aantasting van de functies te beperken of te voorkomen;2° de nodige herstelmaatregelen.Hij bepaalt overeenkomstig bijlage 2 de mogelijke herstelmaatregelen en legt ze ter goedkeuring voor aan de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid. § 2. De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid besluit welke herstelmaatregelen overeenkomstig bijlage 2, en zo nodig in samenwerking met de betrokken exploitant, worden uitgevoerd.

Wanneer zich meerdere gevallen van milieuschade hebben voorgedaan en de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid er niet voor kan zorgen dat de noodzakelijke herstelmaatregelen gelijktijdig worden genomen, kan zij bepalen welk geval van milieuschade eerst moet worden hersteld. Bij het nemen van deze beslissing houdt zij onder meer rekening met de aard, de omvang en de ernst van de milieuschade en met de mogelijkheid van natuurlijke regeneratie. Er moet ook rekening worden gehouden met de risico's voor de gezondheid van de mens.

De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid nodigt de personen, bedoeld in artikel 29, § 1, uit en in ieder geval de personen op wier terrein herstelmaatregelen zouden moeten worden toegepast, om opmerkingen te formuleren en houdt rekening met deze opmerkingen. § 3. De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid kan te allen tijde : 1° de exploitant verplichten aanvullende informatie te verstrekken over alle schade die zich heeft voorgedaan;2° zelf alle praktische maatregelen treffen of de betrokken exploitant daartoe verplichten om de betrokken verontreinigende stoffen en/of enige andere schadefactor onmiddellijk te bestrijden, in te perken, te verwijderen of te beheren, teneinde nieuwe milieuschade en negatieve gevolgen voor de gezondheid van de mens of aantasting van de functies te beperken of te voorkomen;3° de exploitant verplichten de nodige herstelmaatregelen te treffen; of 4° zelf de nodige herstelmaatregelen treffen. § 4. Als de exploitant de verplichtingen bepaald in § 1 of § 3, 2° of 3° niet nakomt, als hij niet kan worden geïdentificeerd of als hij krachtens artikel 27 de kosten niet moet dragen, kan de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid zelf de nodige preventieve maatregelen treffen. § 5. Iedere beslissing die een herstelmaatregel oplegt wordt onverwijld meegedeeld aan de betrokken exploitant, die tegelijkertijd op de hoogte wordt gebracht van de rechtsmiddelen en beroepstermijnen waarover hij beschikt.

Onderafdeling 3. - Preventie- en herstelkosten

Art. 26.De exploitant draagt de kosten voor de preventie- en herstelmaatregelen die door de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid zijn genomen.

Wanneer milieuschade of de onmiddellijke dreiging van deze schade is veroorzaakt door verschillende exploitanten, zijn deze er hoofdelijk toe gehouden de kosten voor de ondernomen preventie- en herstelmaatregelen te dragen.

Art. 27.§ 1. De exploitant is echter niet verplicht de kosten te dragen van de preventie- of herstelmaatregelen opgelegd door de instantie bevoegd inzake milieuaansprakelijkheid als hij kan bewijzen dat de milieuschade of de onmiddellijke dreiging van dergelijke schade : 1° veroorzaakt is door een derde ondanks dat er passende veiligheidsmaatregelen waren getroffen;of 2° het gevolg is van het opvolgen van een bevel of instructie van een overheidsinstantie, tenzij het een bevel of instructie betreft naar aanleiding van een emissie of incident veroorzaakt door de activiteiten van de exploitant zelf. § 2. De exploitant is niet verplicht de kosten te dragen van de herstelmaatregelen die met toepassing van dit Wetboek worden getroffen als hij kan bewijzen dat de milieuschade of de onmiddellijke dreiging van dergelijke schade te wijten is aan : 1° een emissie of een gebeurtenis die uitdrukkelijk toegestaan is met naleving van alle voorwaarden die verband houden met een op de datum van de emissie of de gebeurtenis van toepassing zijnde vergunning die uitgereikt of verlengd werd krachtens de in bijlage 3 bedoelde wetgevende en reglementaire bepalingen inzake de exploitatie van een hierin opgenomen activiteit;2° een emissie of een activiteit of elke aanwending van een product in het kader van een activiteit waarvan de exploitant kan bewijzen dat deze niet beschouwd was als vatbaar voor het aanrichten van milieuschade in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis op het ogenblik dat de emissie of de activiteit plaatsvond. § 3. De Regering legt de modaliteiten vast volgens welke de exploitant de kosten die hij heeft gemaakt maar die hij krachtens § 1 en § 2 van dit artikel niet moet dragen, kan terugvorderen.

Art. 28.§ 1. Behoudens artikel 27 vordert de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid, met name via een waarborgsom of andere passende waarborgen bij de exploitant die de milieuschade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt, de kosten terug die ze heeft gedragen voor de ondernomen preventieve maatregelen of herstelmaatregelen van de milieuschade. De Regering bepaalt de financiële waarborgen die passend worden geacht en legt de regels in verband met de uitoefening van dit terugvorderingsrecht vast. § 2. De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid kan beslissen om de gedragen kosten niet volledig terug te vorderen wanneer de daartoe benodigde uitgaven hoger zijn dan het terug te vorderen bedrag of wanneer de exploitant niet kan worden geïdentificeerd. § 3. De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid is gerechtigd om tegen de exploitant of, indien van toepassing, een derde die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt, een procedure in te stellen om de kosten met betrekking tot alle uit hoofde van dit Wetboek genomen maatregelen terug te vorderen binnen een periode van vijf jaar vanaf de datum waarop de maatregelen geheel zijn voltooid of de datum waarop de aansprakelijke exploitant of derde is geïdentificeerd, waarbij de meest recente datum in aanmerking wordt genomen. § 4. De door de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid getroffen maatregelen overeenkomstig artikel 21, § 1, zesde lid en de artikelen 24 en 25 § 3, worden getroffen onverminderd de aansprakelijkheid van de betrokken exploitant en de naleving van artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Onderafdeling 4. - Vordering van maatregelen en rechtsmiddelen

Art. 29.§ 1. Iedere natuurlijke of rechtspersoon die een belang heeft bij de besluitvorming inzake milieuschade, met name hij die zulke milieuschade lijdt of dreigt te lijden, is gerechtigd om bij de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid opmerkingen in te dienen betreffende elk geval van milieuschade of onmiddellijke dreiging van dergelijke schade waarvan hij kennis heeft en heeft de mogelijkheid om de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid te verzoeken krachtens dit Wetboek maatregelen te treffen.

Iedere vereniging die op het grondgebied van het Gewest ijvert voor de bescherming van het leefmilieu, wordt geacht een belang te hebben op voorwaarde dat : 1° de vereniging is opgericht als een VZW;2° de VZW al bestond vóór de datum waarop de milieuschade of de onmiddellijke dreiging van schade zich heeft voorgedaan;en 3° het statutair doel van de VZW de bescherming van het leefmilieu is;4° het belang waarvan de aantasting in haar opmerkingen en/of haar verzoek tot het nemen van maatregelen wordt aangevoerd, past in het kader van het statutair doel van de VZW, zoals blijkt op de datum waarop de schade of de onmiddellijke dreiging van schade zich heeft voorgedaan. Deze bepaling is van toepassing, onverminderd het vorderingsrecht bepaald door de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu. § 2. Het verzoek tot maatregelen gaat vergezeld van de relevante informatie en gegevens ter ondersteuning van de opmerkingen die met betrekking tot de milieuschade in kwestie worden voorgelegd. § 3. Wanneer het verzoek tot maatregelen en de bijbehorende opmerkingen op aannemelijke wijze het bestaan van milieuschade aangeven, onderzoekt de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid deze opmerkingen en dit verzoek tot maatregelen.

In dat geval, biedt de bevoegde instantie de betrokken exploitant de gelegenheid om zijn standpunt met betrekking tot het verzoek tot maatregelen en de bijbehorende opmerkingen kenbaar te maken, overeenkomstig de door de Regering vastgelegde vormen en termijnen. § 4. De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid brengt de personen bedoeld in § 1 die opmerkingen hebben ingediend zo spoedig mogelijk en uiterlijk een maand na ontvangst van het verzoek op de hoogte van haar beslissing om al dan niet op te treden, met vermelding van de redenen waarop haar beslissing is gebaseerd. § 5. De kennisgeving van de met redenen omklede beslissing van de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid vermeldt de rechtsmiddelen en beroepstermijnen waarvan ze het voorwerp kan uitmaken, evenals de modaliteiten voor het indienen van dit beroep. § 6. De Regering legt de vormregels en de modaliteiten vast voor de indiening en het onderzoek van de op basis van dit artikel ingediende verzoeken tot maatregelen. § 7. De personen bedoeld § 1 kunnen een beroepsprocedure instellen : 1° bij het Milieucollege tegen de beslissingen, daden of verzuim van de instantie bevoegd inzake milieuaansprakelijkheid krachtens dit Wetboek;en 2° bij de Regering tegen de beslissingen van het Milieucollege bedoeld in punt 1°. De Regering legt de beroepsprocedure bedoeld in de punten 1° en 2° vast.

Onderafdeling 5. - Intergewestelijke en internationale samenwerking

Art. 30.§ 1. Wanneer milieuschade gevolgen heeft of kan hebben voor meerdere Lidstaten of meerdere Gewesten, waaronder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, werkt de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid samen met de andere Lidstaten van de Europese Unie of Gewesten, met name door een passende informatie-uitwisseling, om ervoor te zorgen dat een preventieve maatregel en, al naargelang het geval, een herstelmaatregel met betrekking tot de milieuschade wordt getroffen. § 2. Wanneer dergelijke milieuschade is ontstaan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, verstrekt de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid voldoende informatie aan de Lidstaten of gewesten die mogelijk zijn getroffen. § 3. Wanneer de bevoegde instantie inzake milieuschade schade vaststelt die is veroorzaakt buiten het grondgebied waarvoor ze bevoegd is, meldt ze dit aan de Europese Commissie en alle andere betrokken gewesten of Lidstaten; ze kan aanbevelingen doen betreffende preventie- of herstelmaatregelen die moeten worden getroffen en kan overeenkomstig dit Wetboek de kosten die ze heeft gemaakt voor preventie- of herstelmaatregelen terugvorderen. § 4. Deze samenwerking doet geen afbreuk aan de bestaande samenwerkingsvormen. ».

Art. 34.In dezelfde ordonnantie wordt, na het nieuwe hoofdstuk 3, een titel III ingevoegd, luidend als volgt : « Titel III. - Misdrijven en strafsancties ».

Art. 35.Na de nieuwe titel III van dezelfde ordonnantie, wordt een nieuw hoofdstuk 1 ingevoegd, luidend als volgt : « Hoofdstuk 1. - Misdrijven

Art. 31.§ 1. Wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met een geldboete van 50 tot 100.000 euro, of met slechts één van die straffen alleen : 1° diegene die zich, minstens wegens nalatigheid, zich onttrekt aan of die op welkdanige manier de uitvoering verhindert van de inspectieopdracht waarmee de met het toezicht belaste personeelsleden gemachtigd zijn krachtens artikelen 5 tot en met 7 en artikelen 9 tot en met 19 van dit Wetboek;2° diegene die, minstens wegens nalatigheid : a) de informatieverplichtingen zoals voorzien in artikel 20, tweede lid, of artikel 25, § 1, niet nakomt;b) verzuimt de informatie die hem gevraagd wordt krachtens artikel 21, § 1, artikel 24, eerste lid, 1°, of artikel 25, § 3, 1°, mee te delen;c) zijn verplichtingen niet nakomt om preventieve of herstelmaatregelen te treffen zoals voorzien in respectievelijk artikel 20, eerste lid, en artikel 25, § 1;d) de verplichting tot het voorafgaandelijk voorleggen van de mogelijke herstelmaatregelen voorzien in artikel 25, § 1, 2°, niet eerbiedigt;e) de maatregelen die hem zijn opgelegd krachtens artikel 21, § 1, eerste lid, artikel 24, eerste lid, 2°, of artikel 25, § 3, 2° en 3°, niet of niet volgens de instructies uitvoert;f) geen adequate financiële waarborg stelt overeenkomstig artikel 28, § 1;3° diegene die, minstens wegens nalatigheid, een bepaling van een verordening van de Europese Unie zoals voorzien in artikel 2 overtreedt, voor zover het niet reeds door een andere ordonnantie strafbaar wordt gesteld, of, tenminste wegens nalatigheid, behoudens een andersluidende bepaling, feiten pleegt, die door of krachtens een wet of ordonnantie voorzien in artikel 2 en niet zoals voorzien in de paragrafen 3 en 4 van huidig artikel, strafbaar worden gesteld. § 2. De nalatigheid bepaald in paragraaf 1 staat vast door het plegen zelf van de strafbare feiten, ongeacht of het gaat om een handeling of een verzuim, behoudens tegenbewijs. § 3. Wordt gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot twee jaar en met een geldboete van 10.000 tot 500.000 euro, of met slechts één van die straffen alleen, diegene die : a) één van de misdrijven pleegt zoals voorzien in artikel 3 van de ordonnantie van 9 december 2010 betreffende de toepasselijke sancties in het geval van niet-naleving van de Verordening (EG) nr.1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH); of b) één van de misdrijven pleegt zoals voorzien in artikel 75 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems. § 4. Voor de toepassing van dit artikel, geniet de mogelijkheid voorzien in artikel 37ter van het Strafwetboek om een werkstraf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf of een geldboete, de voorkeur.

De uitgesproken straf is doeltreffend, evenredig en afschrikkend. ».

Art. 36.Na het nieuwe hoofdstuk 1 van dezelfde ordonnantie, wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidend als volgt : « Hoofdstuk 2. - Verzwarende omstandigheden

Art. 32.Wordt gestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar en met een geldboete van 250 tot 300.000 euro, of met slechts één van die straffen alleen, diegene die een misdrijf pleegt zoals voorzien in artikel 31, § 1, waardoor de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water of aan dieren of planten of aanzienlijke schade aan een habitat binnen een Natura 2000-gebied wordt veroorzaakt.

Huidig artikel doet geen afbreuk aan de verzwarende omstandigheden zoals voorzien in bijzondere wetgevingen. ».

Art. 37.In dezelfde ordonnantie worden de woorden « Hoofdstuk III. - Recidive » door de woorden « Hoofdstuk 3. - Recidive » vervangen.

Art. 38.In artikel 23 van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnantie van 9 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 23 wordt hernummerd tot artikel 33;2° de woorden « tegen de wetten, ordonnanties en de verordeningen van de Europese unie bedoeld in artikel 2 » worden vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 31 »;3° de woorden « of met een geldboete die het dubbel bedraagt van de maximale boete of gevangenisstraf vastgesteld voor het laatst gepleegde misdrijf », worden vervangen door de woorden « en met een geldboete die het dubbel bedraagt van de maximale boete of gevangenisstraf vastgesteld voor het laatst gepleegde misdrijf, of met slechts één van die straffen alleen »;4° de woorden « tegen dezelfde wetten, ordonnanties of verordeningen van de Europese Unie of tegen andere wetten, ordonnanties of verordeningen van de Europese Unie bedoeld in artikel 2, kan » worden vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 31 »;5° het cijfer « 25 » wordt vervangen door het cijfer « 200 ».

Art. 39.In dezelfde ordonnantie worden de woorden « Hoofdstuk IV. - Door de rechter opgelegde maatregelen » vervangen door de woorden « Titel IV. - Door de rechter opgelegde maatregelen ».

Art. 40.In artikel 24 van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnantie van 9 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 24 wordt hernummerd tot artikel 34;2° de woorden « in de wetten, ordonnanties en verordeningen van de Europese Unie bedoeld in artikel 2, » worden vervangen door de woorden « in de artikelen 31 tot en met 33 » en het woord « hoofdstuk » wordt vervangen door het woord « titel ».

Art. 41.In dezelfde ordonnantie wordt artikel 25 hernummerd tot artikel 35.

Art. 42.In dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 26 wordt hernummerd tot artikel 36;2° in de Franse tekst wordt het woord « IBGE » vervangen door het woord « Institut »;3° het woord « , het GAN » wordt ingevoegd tussen het woord « het Instituut » en de woorden « of het Gewest ».

Art. 43.In artikel 27 van dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 27 wordt hernummerd tot artikel 37;2° in het tweede lid worden de woorden « en over het recht beschikken om de materialen en voorwerpen die afkomstig zijn uit de instaatstelling van de plaatsen te verkopen, te vervoeren, te bewaren of om ze te vernietigen op een plaats die hij kiest.» ingevoegd na het woord « uitvoeren »; 3° in het derde lid worden de woorden « , mits vermindering van de verkoopprijs van de materialen en voorwerpen afkomstig uit de instaatstelling van de plaats.» na de woorden « uitvoerbaar verklaard is » ingevoegd.

Art. 44.In artikel 28 van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnantie van 9 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 28 wordt hernummerd tot artikel 38;2° in het eerste lid worden de woorden « overtreding van de wetten, ordonnanties en Verordeningen van de Europese Unie bedoeld in artikel 2, » vervangen door de woorden « misdrijf bedoeld in artikel 31 » en wordt in de Franse taalversie het woord « pour » ingevoegd tussen de woorden « à titre temporaire » en « une durée maximum ».

Art. 45.In dezelfde ordonnantie wordt artikel 29 hernummerd tot artikel 39.

Art. 46.In dezelfde ordonnantie wordt artikel 30 hernummerd tot artikel 40.

Art. 47.In artikel 31 van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnantie van 9 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 31 wordt hernummerd tot artikel 41;2° in de inleidende zin worden de woorden « De rechter kan iedere persoon die ertoe gemachtigd is om de dader bevelen of instructies te geven » vervangen door de woorden « Onverminderd de toepassing van artikel 5 en de artikelen 66 tot en met 69 van het Strafwetboek, kan de rechter iedere persoon die ertoe gemachtigd is om de dader van het misdrijf bevelen of instructies te geven » en de woorden « bepaald zijn voor degene die een misdrijf pleegt tegen de wetten, ordonnanties en verordeningen van de Europese Unie bedoeld in artikel 2 » worden vervangen door de woorden « door de artikelen 31 tot en met 33 voor dit misdrijf zijn voorzien »;3° in de Franse versie, in de punten 1°, 2° en 3°, worden de woorden « aurait » vervangen door de woorden « a »;4° in punt 2°, worden de woorden « wetten, ordonnanties en voorschriften van de Europese Unie bedoeld in artikel 2 » vervangen door de woorden « bepalingen van de verordeningen van de Europese Unie, de wetten, de ordonnanties en hun uitvoeringbesluiten bedoeld in artikel 2, en van de bepalingen van dit Wetboek ».

Art. 48.In dezelfde ordonnantie worden de woorden « Hoofdstuk V. - Administratieve geldboetes » vervangen door de woorden « Titel V. - Alternatieve administratieve geldboetes ».

Art. 49.In dezelfde ordonnantie worden de artikelen 32 tot en met 33, laatst gewijzigd bij de ordonnantie van 20 juni 2013, opgeheven.

Art. 50.In artikel 34 van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnantie van 28 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 34 wordt hernummerd tot artikel 47;2° het woord « alternatieve » wordt ingevoegd voor de woorden « administratieve geldboetes ».

Art. 51.in artikel 35 van dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 35 wordt hernummerd tot artikel 42;2° in het eerste lid worden de woorden « opgesomd in de artikelen 32 en 33 » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 31 » en het woord « alternatieve » wordt ingevoegd voor de woorden « administratieve geldboete »;3° Het tweede en derde lid worden opgeheven.

Art. 52.In artikel 36 van dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 36 wordt hernummerd tot artikel 43;2° de worden « in artikel 32 of 33 bedoeld misdrijf » worden vervangen door de woorden « in artikel 31 bedoeld misdrijf »;3° het woord « dagen » wordt vervangen door het woord « werkdagen ».

Art. 53.In artikel 37 van dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 37 wordt hernummerd tot artikel 44;2° in het eerste lid, worden de woorden « in de artikelen 32 of 33 » worden vervangen door de woorden « in artikel 31 »;3° in het tweede lid wordt het woord « alternatieve » ingevoegd voor de woorden « administratieve geldboete »;4° in het derde lid, wordt het woord « alternatieve » ingevoegd voor de woorden « administratieve geldboete ».

Art. 54.In artikel 38 van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnantie van 28 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 38 wordt hernummerd tot artikel 45;2° in het eerste lid wordt het woord « alternatieve » ingevoegd tussen de woorden « met een » en de woorden « de administratieve geldboete » en tussen de woorden « of voor het misdrijf een » en de woorden « administratieve geldboete »;3° in het tweede lid wordt het woord « alternatieve » ingevoegd voor de woorden « administratieve geldboete »; 4° een nieuw derde lid wordt ingevoegd, luidend als volgt : « De alternatieve administratieve geldboete bedraagt tussen 50 en 62.500 euro. »; 5° een nieuw vierde lid wordt ingevoegd, luidend als volgt : « Dit bedrag kan verminderd worden tot onder het wettelijke minimumbedrag in geval van verzachtende omstandigheden.»; 6° een nieuw vijfde lid wordt ingevoegd, luidend als volgt : « Het bedrag van de alternatieve administratieve geldboete wordt gestort aan het Fonds voor de bescherming van het leefmilieu zoals bedoeld bij artikel 2, 9° van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen.»; 7° in het voormalige derde lid, dat het zesde lid wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de inleidende zin wordt het woord « alternatieve » ingevoegd tussen de woorden « de beslissing om geen » en « administratieve geldboete » en tussen de woorden « de beslissing om geen » en « administratieve geldboete »;b) in punt 1°, wordt het woord « alternatieve » ingevoegd tussen de woorden « met een » en « de administratieve geldboete ».

Art. 55.In dezelfde ordonnantie, wordt een nieuw artikel 46 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 46.De overheid die de alternatieve administratieve geldboete oplegt beslist, in voorkomend geval, om deze gepaard te laten gaan met een bevel tot stopzetting van het misdrijf binnen een bepaalde termijn op straffe van een dwangsom waarvan de totale som niet meer mag bedragen dan 62.500 euro, eveneens te betalen aan het Fonds voor de bescherming van het leefmilieu.

De dwangsom wordt door de in het eerste lid bedoelde overheid bepaald en bevolen. ».

Art. 56.In artikel 39 van dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 39 wordt hernummerd tot artikel 50;2° het woord « alternatieve » wordt ingevoegd vóór de woorden « administratieve geldboete ».

Art. 57.In artikel 39bis van dezelfde ordonnantie, ingevoegd bij de ordonnantie van 28 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 39bis wordt hernummerd tot artikel 49;2° in het eerste lid wordt het woord « alternatieve » tussen de woorden « betaling van een » en de woorden « administratieve geldboete »;3° in het tweede lid, worden de woorden « het personeelslid dat de maatregel heeft genomen » vervangen door « de leidend ambtenaar van het Instituut of van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie die de alternatieve administratieve geldboete heeft opgelegd.Deze laatste kan zich laten vertegenwoordigen door een personeelslid van, naargelang het geval, het Instituut of het GAN »; 4° een nieuw derde lid wordt ingevoegd, luidend als volgt : « Het Milieucollege bevestigt of wijzigt de beslissing genomen in eerste aanleg.Het beschikt eveneens over de bevoegdheden voorzien in artikelen 45, vierde lid, en 46. »; 5° aan het slot van het derde lid, dat het vierde lid geworden is, wordt de volgende zin toegevoegd : « Hij wordt overigens verlengd met vijfenveertig dagen wanneer het beroep ingediend is in de periode van 15 juni tot 15 augustus.».

Art. 58.In artikel 40 van dezelfde ordonnantie, vervangen bij de ordonnantie van 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 40 wordt hernummerd tot artikel 51;2° de woorden « alternatieve administratieve » worden ingevoegd voor het woord « geldboete »;3° de woorden « of de dwangsom » worden ingevoegd tussen het woord « geldboete » en de woorden « niet tijdig »;4° een nieuw tweede lid wordt toegevoegd, luidend als volgt : « Het dwangbevel wordt betekend bij gerechtsdeurwaarderexploot of bij aangetekende zending of elektronisch aangetekende zending.».

Art. 59.Artikel 40bis van dezelfde ordonnantie, ingevoegd bij de ordonnantie van 24 november 2011, wordt opgeheven.

Art. 60.In artikel 41 van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 november 2001, bekrachtigd bij de ordonnantie van 20 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 41 wordt hernummerd tot artikel 48;2° de woorden « in de artikelen 32 of 33 » worden vervangen door de woorden « in artikel 31 »;3° het woord « alternatieve » wordt ingevoegd voor de woorden « administratieve geldboetes ».

Art. 61.In artikel 42 van dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 42 wordt hernummerd tot artikel 52;2° de woorden « worden de bedragen vastgesteld in de artikelen 32 en 33, verdubbeld.» worden vervangen door de woorden « kan het maximum bedrag voorzien in artikel 45, derde lid, worden verdubbeld ».

Art. 62.In dezelfde ordonnantie wordt een nieuw artikel 53 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 53.De alternatieve administratieve geldboete kan niet meer worden opgelegd na een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf het plegen van het misdrijf.

In geval van een voortdurend misdrijf, is de eerste datum van de termijn bedoeld in het eerste lid de dag waarop het misdrijf heeft opgehouden.

Wanneer verscheidene misdrijven de opeenvolgende en voortgezette uiting zijn van hetzelfde misdadig opzet, zal de eerste dag van deze termijn, ten opzichte van het geheel van de constitutieve feiten van het misdrijf, de dag van het plegen van het laatste misdrijf zijn op voorwaarde dat deze feiten niet worden gescheiden door een periode langer dan vijf jaar, rekening houdend met de oorzaken van stuiting.

De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit iedere keer dat er een onderzoeksdaad of een daad van administratieve vervolging met betrekking tot het misdrijf wordt gesteld voor zover deze daad gesteld wordt vooraleer de initiële termijn van vijf jaar bedoeld in het eerste tot het derde lid verstreken is. De stuiting van de verjaringstermijn doet een nieuwe termijn van vijf jaar ingaan, te rekenen vanaf de daad die er aan de oorsprong van ligt. Zij geldt voor alle daders van en medeplichtigen aan het misdrijf, zelfs diegenen die niet door de daad van stuiting worden geviseerd.

Zodra een beslissing door de in laatste aanleg bevoegde instantie is genomen om een alternatieve administratieve geldboete op te leggen binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, kan hierop niet meer worden teruggekomen wegens het later verstrijken van deze termijn.

Art. 63.In dezelfde ordonnantie, worden, na het nieuwe artikel 53, de woorden « Hoofdstuk VI. Opheffings- en slotbepalingen » vervangen door de woorden « Titel VI. Overgangsbepalingen ».

Art. 64.Artikel 43 van dezelfde ordonnantie wordt hernummerd tot artikel 59.

Art. 65.In dezelfde ordonnantie wordt, na de nieuwe titel VI, een nieuw artikel 54 ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 54.§ 1. Er kan aan niemand een administratieve sanctie of dwangsom voorzien in dit Wetboek worden opgelegd indien deze niet wettelijk voorzien was alvorens het misdrijf werd gepleegd. § 2. Indien de alternatieve administratieve geldboete van toepassing op het ogenblik waarop de administratieve overheid zich uitspreekt, verschilt van degene die toepasselijk was ten tijde van het misdrijf, zal de minst zware administratieve geldboete worden toegepast. § 3. In geval van voortdurend misdrijf, wordt het ogenblik van het misdrijf bepaald door het ogenblik waarop dit misdrijf heeft opgehouden te bestaan of, indien het nog steeds niet heeft opgehouden te bestaan op het ogenblik van de beslissing, het ogenblik waarop de administratieve overheid zich uitspreekt. § 4. Artikel 53 is van toepassing op feiten die zich hebben voorgedaan vóór zijn inwerkingtreding. ».

Art. 66.In dezelfde ordonnantie, wordt een Titel VII na het nieuwe artikel 54 ingevoegd, luidend als volgt : « Titel VII. - Slotbepalingen ».

Art. 67.In artikel 44 van dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 44 wordt hernummerd tot artikel 55;2° de woorden « van deze ordonnantie » worden vervangen door de woorden « van dit Wetboek ».

Art. 68.Na het voormalige artikel 44, dat artikel 55 is geworden, van dezelfde ordonnantie, worden de volgende artikelen ingevoegd : «

Art. 56.§ 1. Dit Wetboek is van toepassing onverminderd een strengere wetgeving betreffende de preventie en het herstel van milieuschade teweeggebracht door een van de beroepsactiviteiten die onder het toepassingsgebied van dit Wetboek vallen. § 2. Dit Wetboek regelt niet het recht op schadevergoeding ten gevolge van schade veroorzaakt aan personen en goederen of een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade, en doet geen afbreuk aan de wetgevingen die daar betrekking op hebben.

Art. 57.§ 1. De artikelen 20 en 21, § 1, zesde lid en de artikelen 24 tot en met 30 zijn uitsluitend van toepassing op : 1° milieuschade die wordt veroorzaakt door een van de beroepsactiviteiten, opgesomd in bijlage 3, alsook op een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade als gevolg van een van die activiteiten;of 2° schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats die wordt veroorzaakt door een andere dan de in bijlage 3 opgesomde beroepsactiviteiten, en op een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade ten gevolge van een van die activiteiten, wanneer de exploitant een fout of nalatigheid kan worden verweten. § 2. De artikelen bedoeld in § 1 zijn alleen van toepassing op milieuschade of op een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade ten gevolge van diffuse verontreiniging ingeval een oorzakelijk verband kan worden gelegd tussen de schade en de activiteiten van individuele exploitanten. § 3. De artikelen bedoeld in § 1 zijn niet van toepassing op milieuschade of een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade ten gevolge van : 1° een gewapend conflict, vijandelijkheden, burgeroorlog of oproer;2° een natuurverschijnsel dat uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar is.Worden met name als uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar natuurverschijnsel beschouwd, de natuurverschijnselen bedoeld in artikel 2, § 1 van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen en geïdentificeerd overeenkomstig artikel 2, § 2 van die wet; 3° een incident waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen het toepassingsgebied valt van een van de hierna opgesomde internationale verdragen, met inbegrip van toekomstige wijzigingen van die verdragen, die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van kracht zijn : a) het internationaal Verdrag van 27 november 1992 inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie;b) het internationaal Verdrag van 27 november 1992 ter oprichting van een internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie. § 4. De artikelen bedoeld in § 1 zijn niet van toepassing op nucleaire milieurisico's en milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat als gevolg van activiteiten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van toepassing is, of als gevolg van een incident of activiteit waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen het toepassingsgebied van een van de hierna opgesomde internationale verdragen valt, met inbegrip van iedere toekomstige wijziging van deze verdragen : 1° het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie alsook het Verdrag van Brussel van 31 januari 1963 tot aanvulling van het Verdrag van Parijs;2° het Verdrag van Wenen van 21 mei 1963 inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade;3° het Verdrag van 12 september 1997 inzake aanvullende vergoeding voor kernschade;4° het gezamenlijk Protocol van 21 september 1988 betreffende de toepassing van het Verdrag van Wenen en het Verdrag van Parijs;5° het Verdrag van Brussel van 17 december 1971 inzake de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van het zeevervoer van nucleaire stoffen. § 5. De artikelen bedoeld in § 1 zijn niet van toepassing op activiteiten die hoofdzakelijk in het belang van de landsverdediging of de internationale veiligheid worden uitgeoefend, en evenmin op activiteiten die uitsluitend ten doel hebben bescherming tegen natuurrampen te bieden. § 6. De artikelen bedoeld in § 1 zijn niet van toepassing op : 1° schade, veroorzaakt door een emissie die, een gebeurtenis die of een incident dat zich vóór 30 april 2007 heeft voorgedaan;2° schade, veroorzaakt door een emissie die, een gebeurtenis die of een incident dat zich na 30 april 2007 heeft voorgedaan wanneer ze het gevolg is van een specifieke activiteit die vóór voormelde datum werd beoefend en volbracht;3° schade wanneer sinds de emissie, de gebeurtenis of het incident waarvan ze het gevolg is, meer dan dertig jaar is verstreken.

Art. 58.De dag van de akte die het uitgangspunt is van de termijn wordt er niet in begrepen.

De vervaldag wordt in de termijn gerekend.

Als de termijn niet in werkdagen wordt gerekend en de vervaldag een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, dan wordt de vervaldag echter verplaatst naar de eerstvolgende werkdag. ».

Art. 69.Na het nieuwe artikel 59 wordt een nieuw opschrift ingevoegd, luidend als volgt : « Bijlagen ».

Art. 70.In dezelfde ordonnantie wordt een eerste bijlage ingevoegd, die luidt als volgt : « Artikel N1. Bijlage 1. Evaluatiecriteria bedoeld in artikel 4, 1° § 1. De omvang van een schade die negatieve effecten heeft op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van de natuurlijke habitats of soorten dient geëvalueerd te worden ten opzichte van de staat van instandhouding op het ogenblik dat de schade werd veroorzaakt, ten opzichte van de functies als gevolg van hun belevingswaarde en ten opzichte van hun capaciteit van natuurlijke regeneratie. Aanmerkelijke schade aan de referentietoestand moet aan de hand van meetbare gegevens worden gedefinieerd zoals : 1° het aantal exemplaren, de populatiedichtheid of de ingenomen oppervlakte;2° de rol van de exemplaren in kwestie of de zone die getroffen is ten opzichte van de instandhouding van de soort of habitat, de schaarsheid van de soort of habitat (gemeten op plaatselijk, gewestelijk en hoger niveau, ook op gemeenschapsniveau);3° het voortplantingsvermogen van de soort (volgens de dynamiek die eigen is aan deze soort of populatie), de levensvatbaarheid of het vermogen tot natuurlijke regeneratie van de habitat (volgens de dynamiek die eigen is aan de soorten of hun populaties);4° het vermogen van de soort of habitat om zich in een beperkte tijdspanne te herstellen na het optreden van de schade, zonder andere tussenkomst dan versterkte beschermingsmaatregelen, in een staat die, vanwege de loutere dynamiek van de soort of habitat, leidt naar een staat die gelijkwaardig of beter is dan de referentietoestand.Wordt noodzakelijkerwijs als aanmerkelijke schade bestempeld, de schade die een bewezen effect op de volksgezondheid heeft.

Kunnen niet als aanmerkelijke schade worden bestempeld : 1° de negatieve schommelingen die kleiner zijn dan de normale gemiddelde schommelingen voor een bepaalde soort of habitat;2° de negatieve schommelingen die te wijten zijn aan natuurlijke oorzaken of die het resultaat zijn van tussenkomsten in verband met het normale beheer van de sites zoals gedefinieerd in de beheersplannen of eerder uitgeoefend door de eigenaars of exploitants;3° de schade aan soorten of habitats waarvan bekend is dat zij zich binnen een korte periode en zonder ingrijpen zullen herstellen ofwel tot de referentietoestand ofwel tot een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter wordt geacht dan de referentietoestand. § 2. De omvang van de effecten van schade toegebracht aan wateren wordt geëvalueerd aan de hand van parameters, van waarden van beoordelingsfactoren voor de kwaliteit van de ecologische en chemische staat of voor de kwantiteit of het ecologisch potentieel en aan de hand van milieukwaliteitsnormen van het water in kwestie, welke gedefinieerd worden door of krachtens artikel 5 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid en de bijlagen III en V van deze ordonnantie en, voor wat het grondwater betreft, door of krachtens artikel 3 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems. § 3. De omvang van een schade toegebracht aan bodems wordt geëvalueerd overeenkomstig de regels voorgeschreven door de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems en haar uitvoeringsbesluiten. ».

Art. 71.In dezelfde ordonnantie wordt een tweede bijlage ingevoegd, die luidt als volgt : « Artikel N2. Bijlage 2. Herstel van milieuschade § 1/1. Het herstel van milieuschade in verband met beschermde soorten of natuurlijke habitats gebeurt via het terugbrengen in de referentietoestand van het leefmilieu door een primair, aanvullend en compenserend herstel, waarbij : 1° « primair » herstel verwijst naar elke herstelmaatregel waarmee de beschadigde natuurlijke hulpbronnen of vernielde ecoysteemfuncties in de referentietoestand of benaderende staat worden teruggebracht;2° « aanvullend » herstel verwijst naar elke herstelmaatregel die aan de natuurlijke rijkdommen of ecosystemen wordt aangebracht om het feit te compenseren dat het primair herstel er niet in geslaagd is de natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties volledig te herstellen;3° « compenserend » herstel verwijst naar elke ondernomen handeling om de tussentijdse verliezen van natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties te compenseren, die optreden tussen de datum van het ontstaan van de schade en het ogenblik waarop het primair herstel zijn volledige uitwerking heeft bereikt;4° « tussentijdse verliezen » verwijst naar verliezen voortkomend uit het feit dat de beschadigde natuurlijke rijkdommen of functies hun ecologische functies niet kunnen vervullen of geen ecosysteemfuncties kunnen vervullen voor andere natuurlijke rijkdommen of voor het publiek tot op het ogenblik waarop de primaire of aanvullende maatregelen hun uitwerking hebben bereikt.Deze kunnen geen aanleiding geven tot een financiële compensatie voor het publiek.

Wanneer een primair herstel het milieu niet in zijn referentietoestand herstelt, wordt er een aanvullend herstel uitgevoerd. Om de geleden tussentijdse verliezen te compenseren, wordt er bovendien een compenserend herstel uitgevoerd.

Het herstel van milieuschade, wanneer het om schade toegebracht aan wateren of beschermde soorten en natuurlijke habitats gaat, houdt ook de verwijdering in van elk risico van ernstig negatief effect op de volksgezondheid. § 1/2. De doelstellingen van het herstel zijn de volgende : 1° het doel van het primair herstel is om de beschadigde natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties weer in de referentietoestand te brengen of in een benaderende staat te brengen;2° wanneer de terugkeer naar de referentietoestand van de beschadigde natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties niet lukt, wordt het aanvullend herstel ondernomen.Het doel van het aanvullend herstel is om een niveau van natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties te bereiken dat vergelijkbaar is met het niveau dat bereikt zou zijn indien de referentietoestand van de beschadigde site hersteld zou zijn geweest, eventueel ook op een andere site. Waar dit mogelijk en aangewezen is, zou die andere site geografisch verbonden moeten zijn met de beschadigde site, gelet op de belangen van de getroffen populatie; 3° het compenserend herstel wordt ondernomen om de voorlopige verliezen aan natuurlijke rijkdommen en ecosysteemfuncties te compenseren in afwachting van de regeneratie.Deze compensatie bestaat in het aanbrengen van bijkomende verbeteringen aan de natuurlijke habitats en beschermde soorten of wateren ofwel op de beschadigde site, ofwel op een andere site. Dit herstel kan niet de vorm aannemen van een aan het publiek toegekende financiële compensatie. § 1/3. De herstelmaatregelen kunnen op de volgende wijze vastgesteld worden : 1° er kunnen opties worden overwogen waaronder acties om de natuurlijke rijkdommen en ecosysteemfuncties op directe en versnelde wijze, of door een natuurlijke regeneratie, dichter bij hun referentietoestand te brengen;2° bij de bepaling van de omvang van de maatregelen voor aanvullend of compenserend herstel, dienen de benaderingen die in de zin gaan van een gelijkwaardigheid rijkdom-rijkdom of functie-functie prioritair te worden gebruikt.In deze benaderingen dienen de acties die leiden tot natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties van dezelfde soort, kwaliteit en kwantiteit als die welke zijn aangetast bij voorrang te worden aangewend. Wanneer dit onmogelijk is, worden er andere natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties voorzien. Een verminderde kwaliteit zou bijvoorbeeld door meer herstelmaatregelen gecompenseerd kunnen worden; 3° wanneer het onmogelijk is benaderingen « van eerste keus » te gebruiken die in de zin gaan van een gelijkwaardigheid rijkdom-rijkdom of functie-functie, dan worden er andere evaluatietechnieken aangewend.De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid kan de methode voorschrijven, bijvoorbeeld die van de geldelijke waardebepaling, om de omvang van de noodzakelijke aanvullende en compenserende herstelmaatregelen te bepalen. Wanneer het mogelijk is om de verliezen aan rijkdommen of functies te schatten, maar onmogelijk om binnen een redelijke termijn of voor een redelijke kostprijs de vervangende natuurlijke rijkdommen of functies te ramen, dan kan de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid kiezen voor herstelmaatregelen waarvan de kostprijs overeenstemt met de geschatte geldelijke waarde van de verloren natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties. De aanvullende en compenserende herstelmaatregelen zouden zodanig opgevat moeten zijn dat de bijkomende natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties beantwoorden aan de tijdvoorkeuren en het tijdschema van de herstelmaatregelen. Bijvoorbeeld : hoe langer de terugkeer naar de referentietoestand duurt, des te omvangrijker de compenserende herstelmaatregelen zullen zijn (omnia manentia aequa). § 1/4. Redelijke herstelopties zouden op basis van onderstaande criteria beoordeeld moeten worden met behulp van de best beschikbare technologieën, als die gedefinieerd zijn : - de uitwerking van elke optie op de volksgezondheid en -veiligheid; - de kosten van de tenuitvoerlegging van de optie; - de slaagkansen van elke optie; - de mate waarin elke optie een latere schade zal kunnen beletten en de mate waarin de tenuitvoerlegging van deze optie zijdelingse schade zal kunnen vermijden; - de mate waarin elke optie een gunstige uitwerking heeft voor elke component van de natuurlijke rijkdom of ecosysteemfunctie; - de mate waarin bij elke optie rekening wordt gehouden met de relevante sociale, economische en culturele aspecten alsook met andere relevante plaatsgebonden factoren; - de nodige termijn voor het werkelijk herstel van de milieuschade; - de mate waarin elke optie het herstel van de site van de milieuschade mogelijk maakt; - de geografische band met de beschadigde site.

Bij de evaluatie van de verschillende vastgestelde herstelopties, kan voor primaire herstelmaatregelen gekozen worden die de aangetaste wateren, beschermde soorten of natuurlijke habitats niet volledig herstellen of die deze minder snel herstellen. Deze beslissing kan alleen worden genomen indien de verloren natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties op de primaire site ingevolge de beslissing gecompenseerd worden door een versterking van de aanvullende of compenserende handelingen die voor een niveau van natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties zorgen dat gelijkwaardig is aan het niveau van de verloren rijkdommen en ecosysteemfuncties. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer elders voor een mindere kostprijs gelijkwaardige natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties geleverd kunnen worden. Deze aanvullende herstelmaatregelen dienen gedefinieerd te worden overeenkomstig de in § 1/3, 2° voorziene regels.

Niettegenstaande de in het tweede lid gedefinieerde regels en overeenkomstig artikel 25, § 2, tweede lid, is de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid gerechtigd om te beslissen dat er geen enkele aanvullende herstelmaatregel genomen dient te worden indien : 1° de reeds genomen herstelmaatregelen ervoor zorgen dat er geen enkel ernstig risico van negatief effect op de volksgezondheid, de wateren of de beschermde soorten en natuurlijke habitats meer bestaat;en indien 2° de kostprijs van de te nemen herstelmaatregelen voor het terugbrengen in de referentietoestand of een gelijkwaardig niveau buitensporig zou zijn ten opzichte van de verwachte milieuvoordelen. § 2. Onder voorbehoud van de bepalingen van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, waarin het herstel van schade aan grondwater vanwege de rechtstreekse of onrechtstreekse invoering aan de oppervlakte of in de bodem van stoffen, bereidingen, organismen of micro-organismen wordt geregeld, gebeurt het herstel van milieuschade in verband met water overeenkomstig het herstel van milieuschade verbonden aan beschermde soorten of natuurlijke habitats, zoals uiteengezet in de paragrafen 1/1 tot 1/4. § 3. De doelstellingen van het herstel, de vaststelling van de herstelmaatregelen en de keuze van de herstelopties inzake bodemschade worden geregeld overeenkomstig de bepalingen van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems. Ook dient er een optie van natuurlijke regeneratie te worden overwogen. ».

Art. 72.In dezelfde ordonnantie wordt een derde bijlage ingevoegd, die luidt als volgt : « Artikel N3. Bijlage 3. Activiteiten bedoeld in artikel 57, § 1 De activiteiten bedoeld in artikel 57, § 1 zijn de volgende : 1° de uitbating van : a) inrichtingen die aan een vergunning onderworpen zijn en die opgesomd worden in bijlage I van Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, met uitzondering van de inrichtingen of delen van inrichtingen die bestemd zijn voor het onderzoek, de ontwikkeling en het testen van nieuwe producten en processen;of b) risicoactiviteiten bedoeld in artikel 3, 3° van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems;2° de handelingen voor het beheer van afval, meer bepaald het ophalen, het vervoeren, het valoriseren en het verwijderen van afval en van gevaarlijke afval, met inbegrip van het toezicht op deze handelingen en de latere behandeling van verwijderingsplaatsen, onderworpen aan een vergunning of aan een inschrijving door en krachtens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen en haar uitvoeringsbesluiten (opgesomd in de bijlagen van de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen van klasse IA (rubrieken 213 tot en met 220) en het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen van klasse IB, II en III (rubrieken 44 tot en met 51 en 81). Deze activiteiten omvatten meer bepaald de uitbating van stortplaatsen in de zin van artikel 2, 7° van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 18 april 2002 betreffende het storten van afval of de uitbating van verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties in de zin van artikel 3, 4° en 5° van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 november 2002 betreffende de verbranding en de meeverbranding van afval; 3° elke lozing in landoppervlaktewateren onderworpen aan een voorafgaande toestemming, meer bepaald de lozingen van afvalwater onderworpen aan een voorafgaande toestemming krachtens de wet van 26 maart 1971 betreffende de bescherming van oppervlaktewater tegen verontreiniging of de lozingen van deze aard die onderworpen zijn aan een milieuvergunning overeenkomstig de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;4° elke lozing van stoffen in grondwater die onderworpen is aan een voorafgaande toelating krachtens de wet van 26 maart 1971 betreffende de bescherming van grondwater of die onderworpen is aan een milieuvergunning overeenkomstig de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;5° de lozing of de invoering van verontreinigende stoffen in oppervlaktewater of grondwater die onderworpen is aan een vergunning, een toelating, een inschrijving of een aangifte door of krachtens artikel 44 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid;6° het winnen en het indijken van water dat aan een voorafgaande toestemming onderworpen is door of krachtens artikel 44 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid, door of krachtens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen en opgesomd in de bijlagen van de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen van klasse IA (rubriek 222) en het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen van klasse IB, II en III (rubriek 62);7° de vervaardiging, het gebruik, de opslag, de behandeling, de verpakking, het lozen in het milieu en het vervoer naar de site, bedoeld door of krachtens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen en opgesomd in de bijlagen van de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen van klasse IA en het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen van klasse IB, II en III, van : a) gevaarlijke stoffen in de zin van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het in de handel brengen of het gebruik ervan en van artikel 1, § 4 van het koninklijk besluit van 24 mei 1982 houdende reglementering van het in de handel brengen van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens of voor zijn leefmilieu;b) gevaarlijke preparaten in de zin van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid en van artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het in de handel brengen of het gebruik ervan;c) gewasbeschermingsmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 1, 2°, van het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik;d) biociden zoals gedefinieerd in artikel 1, 1°, van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden;8° het vervoer over de weg, per spoor, over de binnenwateren, over zee of door de lucht van gevaarlijke goederen of verontreinigende goederen in de zin van : a) het koninklijk besluit van 9 maart 2003 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen;of b) het koninklijk besluit van 11 december 1998 inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, met uitzondering van de radioactieve stoffen;of c) het koninklijk besluit van 17 september 2005 tot omzetting van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Europese Unie varen;9° elk ingeperkt gebruik, met inbegrip van het vervoer, van genetisch gemodificeerde micro-organismen in de zin van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 november 2001 betreffende het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde en/of pathogene organismen en betreffende de indeling van de betrokken installaties;10° elke doelbewuste introductie in het leefmilieu of elk vervoer van genetisch gemodificeerde organismen in de zin van het koninklijk besluit van 21 februari 2005 tot reglementering van de doelbewuste introductie in het leefmilieu evenals van het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten;11° de in- en uitvoer van afvalstoffen naar en uit de Europese Unie waarvoor een vergunning is vereist dan wel een verbod geldt in de zin van verordening (EG) nr.1013/2006 van het Europees Parlement en van de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen; 12° het beheer van winningsafval overeenkomstig Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën;of 13° elke doelbewuste introductie in het leefmilieu of elk vervoer van invasieve exotische soorten (cf.Verdrag van 5 juni 1992 inzake de biologische diversiteit, goedgekeurd door de ordonnantie van 25 april 1996). ». HOOFDSTUK 3. - Wijziging van bepaalde sectorale wetten Afdeling 1. - Wijzigingen van het Boswetboek

Art. 73.In artikel 37 van het Boswetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « tot geldboete van driehonderd frank tot drieduizend frank » vervangen door de woorden « tot de straf voorzien in artikel 31, § 1 van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »;2° in het derde lid wordt het woord « geldboete » vervangen door het woord « straf ».

Art. 74.In artikel 38 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « tot geldboete van driehonderd frank tot drieduizend frank » vervangen door de woorden « tot de straf voorzien in artikel 31, § 1 van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »;2° in het derde lid wordt het woord « geldboete » vervangen door het woord « straf ».

Art. 75.In artikel 44 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « overtreding wordt gestraft met geldboete van vijftig frank tot tweehonderd frank » vervangen door de woorden « de inbreuken worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »;2° in het tweede lid wordt het woord « geldboete » vervangen door het woord « straf ».

Art. 76.In artikel 45 van hetzelfde wetboek, worden de woorden « , op straffe van geldboete van driehonderd tot drieduizend frank » vervangen door de woorden « . Inbreuken op deze bepalingen worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1 van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. ».

Art. 77.In artikel 53 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « op straffe van geldboete van vijftig frank » opgeheven;2° in het tweede lid worden de woorden « op straffe van geldboete van 200 frank » opgeheven;3° er wordt een derde lid toegevoegd, luidend als volgt : « Inbreuken op de bepalingen van onderhavig artikel worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid.».

Art. 78.In artikel 56 van hetzelfde wetboek worden de woorden « , op straffe van geldboete van vijftig frank » vervangen door de woorden « . Inbreuken op deze bepaling worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1 van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 79.In artikel 57 van hetzelfde wetboek worden de woorden « , op straffe van geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank, » geschrapt en worden de woorden « . De inbreuken op deze bepaling worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. » na het woord « toestaat » toegevoegd.

Art. 80.In artikel 58 van hetzelfde wetboek worden de woorden « wordt gestraft met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank. » vervangen door de woorden « wordt gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. ».

Art. 81.In artikel 59 van hetzelfde wetboek worden de woorden « op straffe, voor de koper, van geldboete van vijftig frank voor iedere put, oven, keet of werkplaats die met overtreding van deze bepaling gemaakt is » vervangen door de woorden « . De koper die deze bepaling schendt wordt gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. ».

Art. 82.In artikel 60 van hetzelfde wetboek worden de woorden « Overtreding van deze bepaling wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank. » vervangen door de woorden « Inbreuken op deze bepaling worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. ».

Art. 83.In artikel 61 van hetzelfde wetboek worden de woorden « , op straffe van geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank » geschrapt en worden de woorden « Inbreuken op deze bepaling worden bestraft met de in artikel 31, § 1 van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid voorziene straf. » na het woord « bosbeheer. » toegevoegd.

Art. 84.In artikel 63 van hetzelfde wetboek worden de woorden « , op straffe van geldboete van tien tot honderd frank. » vervangen door de woorden « . Inbreuken op deze bepaling worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. ».

Art. 85.In artikel 75 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « een geldboete die gelijk is aan de waarde van het hout dat niet in de veiling begrepen was » vervangen door de woorden « de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid.» en de woorden « een gelijk bedrag » vervangen door de woorden « de waarde van het hout dat niet in de veiling inbegrepen was »; 2° in het tweede lid worden de woorden « dan wordt de geldboete verdubbeld en kunnen de schuldigen bovendien veroordeeld worden tot gevangenisstraf van ten hoogste een maand indien de geldboete 150 frank bedraagt of minder, en van ten hoogste zes maanden indien de geldboete dit bedrag te boven gaat » vervangen door de woorden « dan wordt het minimale bedrag van de geldboete verdubbeld.»; 3° in het derde lid worden de woorden « de in het vorige lid bepaalde straf » vervangen door de woorden « de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid » en wordt het woord « eveneens » tussen de woorden « worden » en « gestraft » ingevoegd.

Art. 86.In artikel 76 van hetzelfde wetboek worden de woorden « de in artikel 157 bepaalde geldboete en vergoeding » vervangen door de woorden « de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. ».

Art. 87.In artikel 79, tweede lid, van hetzelfde wetboek worden de woorden « geldboete van dertig frank tot driehonderd frank » vervangen door de woorden « de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. ».

Art. 88.In artikel 80 van hetzelfde wetboek worden de woorden « , op straffe van de in artikel 168 gestelde geldboete per wederrechtelijk binnengebracht dier » vervangen door de woorden « . Inbreuken op deze bepaling worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. ».

Art. 89.In artikel 81 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « worden de in artikel 168 bepaalde straffen tegen de verkrijger uitgesproken » vervangen door de woorden « wordt de verkrijger gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid.»; 2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 90.In artikel 90 van hetzelfde wetboek worden de woorden « en van geldboete van twintig frank tot honderd frank wanneer het brandhout betreft, van veertig frank tot tweehonderd frank wanneer het timmerhout of boerengeriefhout betreft. » vervangen door « . Inbreuken op deze bepaling worden bovendien gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. ».

Art. 91.In artikel 92 van hetzelfde wetboek worden de woorden, « en kan de gebruiksgerechtigde die de overtreding heeft begaan, veroordeeld worden tot geldboete van tien frank tot vijftig frank » vervangen door de woorden « De gebruiksgerechtigde die deze bepaling niet naleeft wordt gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. ».

Art. 92.In artikel 99 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 8 april 1969, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « gestraft met geldboete van 2 frank per dier » vervangen door de woorden « Inbreuken op deze bepaling worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid.»; 2° in het tweede lid worden de woorden « , op straffe van geldboete van 5 frank tot 10 frank ten laste van de hoeder, en van gevangenis van vijf dagen tot tien dagen in geval van herhaling.» vervangen door de woorden « . De hoeder die deze bepaling niet naleeft wordt gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 93.In artikel 101 van hetzelfde wetboek worden de woorden « , op straffe van de in artikel 168 bepaalde geldboete ten laste van de eigenaar, en van tien frank geldboete en vijf dagen tot tien dagen gevangenis ten laste van de hoeders of herders » vervangen door de woorden « De eigenaar, de hoeders en de herders die deze bepaling niet naleven worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. ».

Art. 94.In artikel 103 van hetzelfde wetboek worden de woorden « , op straffe van geldboete van driehonderd frank tot zeshonderd frank per hectare hakhout en van vijfhonderd frank tot tweeduizend frank per hectare hooghout of middelhout ten laste van hen die de rooiing bevolen of uitgevoerd hebben » vervangen door de woorden « Degene die het rooien bevelen of uitvoeren worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. ».

Art. 95.In artikel 106 van hetzelfde wetboek worden de woorden « wordt gestraft met geldboete van zesentwintig frank tot honderd frank per gebrande hectare » vervangen door de woorden « wordt gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 96.In artikel 107 van hetzelfde wetboek worden het derde tot en met het vijfde lid vervangen door het volgende lid : « Uitgraving of weghaling in strijd met de vorige bepalingen wordt gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. ».

Art. 97.In artikel 111 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 8 april 1969, worden de woorden « , op straffe van geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank en van sloping van die inrichtingen » vervangen door de woorden « . Inbreuken op deze bepaling worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid en met de sloping van die inrichtingen ».

Art. 98.In artikel 112 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 8 april 1969, worden de woorden « , op straffe van geldboete van veertig frank en van sloping » vervangen door de woorden « . Inbreuken op deze bepaling worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid en met de sloping ».

Art. 99.In artikel 115 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 8 april 1969, worden de woorden « op straffe van geldboete van veertig frank en verbeurdverklaring van het hout, de houtskool en de as » vervangen door de woorden « . Inbreuken op deze bepaling worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid en met de verbeurdverklaring van het hout, de houtskool en de as ».

Art. 100.In artikel 116 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 8 april 1969, worden de woorden « op straffe van geldboete van honderd frank tot vijfhonderd frank en van sloping binnen een maand te rekenen van de betekening van het vonnis waarbij de sloping is bevolen » vervangen door de woorden « . Inbreuken op deze bepaling worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid en met de sloping binnen een maand te rekenen van de betekening van het vonnis waarbij de sloping is bevolen. ».

Art. 101.In hetzelfde wetboek wordt artikel 154 vervangen door het volgende : « Het kappen of het weghalen van bomen of bossen, ongeacht hun omtrek, wordt gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid.

Het feit dat de kruin en wortels van de desbetreffende bomen volkomen verdord zijn, vormt een verzachtende omstandigheid.

Telkens als de soort en de omtrek van de bomen kunnen worden vastgesteld, wordt het minimale bedrag van de geldboete wegens het vellen of het ontbreken van spaartelgen, hoekbomen, grensbomen en andere te sparen bomen, zowel in de kappen in exploitatie of in de kappen van de twee vorige jaren, verdubbeld. ».

Art. 102.In hetzelfde wetboek worden de artikelen 155 tot en met 158 en het artikel 161 opgeheven.

Art. 103.In hetzelfde wetboek wordt artikel 162 vervangen door het volgende : « Het uitrukken of weghalen van jong hout in bossen wordt gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid.

Indien dat misdrijf gepleegd wordt in een zaaiplaats of aanplant, door mensenhand aangelegd, wordt het minimale bedrag van de geldboete verdubbeld. ».

Art. 104.Artikel 163 van hetzelfde wetboek wordt als volgt gewijzigd : 1° in het eerste lid, worden de woorden « met geldboete van vijftien centiemen voor iedere geschonden stronk »vervangen door de woorden « door de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid.»; 2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 105.In artikel 164 van hetzelfde wetboek worden de woorden « met geldboete van tien frank tot honderd frank, onverminderd de gewone straffen voor het uitrukken of kappen van hout. » vervangen door de woorden « door de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. ».

Art. 106.In artikel 167 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 8 april 1969, worden de woorden « op straffe van geldboete van tien frank tot honderd frank, » vervangen door de woorden « De inbreuken op deze bepaling worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 107.In hetzelfde wetboek wordt artikel 168 vervangen door het volgende : « De eigenaars van dieren die overdag in een bos in overtreding worden aangetroffen, worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid.

Het minimale bedrag van de geldboete wordt verdubbeld indien het bos minder dan tien jaar oud is of indien het misdrijf is gepleegd in de aanwezigheid van de bewaker.

Het feit dat de dieren minder dan een jaar oud zijn, vormt een verzachtende omstandigheid. ».

Art. 108.In artikel 169 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « De straffen » vervangen door de woorden « Het minimale bedrag van de geldboete », de woorden « en overtredingen » geschrapt en de woorden « worden verdubbeld » vervangen door de woorden « wordt verdubbeld »;2° het punt 1° wordt opgeheven;3° in punt 2° worden de woorden « overtredingen of » geschrapt;4° In de Franse taalversie van punt 4° wordt het woord « contraventions » vervangen door het woord « infractions ».

Art. 109.In de inleidende zin van artikel 176bis van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de ordonnantie van 30 maart 1995, worden de woorden « Met geldboete van vijf tot vijfentwintig frank wordt gestraft » vervangen door de woorden « Worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 110.In artikel 176ter van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de ordonnantie van 30 maart 1995, worden de woorden « Met geldboete van vijfhonderd tot vijfduizend frank wordt gestraft » vervangen door de woorden « Worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1 van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 111.In artikel 176quater van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de ordonnantie van 30 maart 1995, worden de woorden « Met geldboete van tweehonderd tot duizend frank wordt gestraft » vervangen door de woorden « Wordt gestraft door de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 112.In artikel 176quinquies van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de ordonnantie van 30 maart 1995, worden de woorden « Met geldboete van honderd tot vijfhonderd frank wordt gestraft » vervangen door de woorden « Wordt gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 113.In artikel 176sexies van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de ordonnantie van 30 maart 1995, worden de woorden « Met geldboete van twintig tot vijftig frank wordt gestraft » vervangen door de woorden « Wordt gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 114.In artikel 176septies van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de ordonnantie van 30 maart 1995, worden de woorden « Met geldboete van twintig tot vijftig frank wordt gestraft » vervangen door de woorden « Wordt gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 115.In artikel 176octies van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de ordonnantie van 30 maart 1995, worden de woorden « Met geldboete van vijf tot vijfentwintig frank wordt gestraft » vervangen door de woorden « Wordt gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 116.In artikel 176nonies van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de ordonnantie van 30 maart 1995, worden de woorden « Met geldboete van vijf tot vijfentwintig frank wordt gestraft » vervangen door de woorden « Wordt gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ». Afdeling 2. - Wijzigingen van het Veldwetboek

Art. 117.In artikel 69 van het Veldwetboek, vervangen bij de wet van 11 februari 1986 en gewijzigd bij de wet van 7 december 1998, worden de woorden « , op straffe van een geldboete van 25 frank, » geschrapt en worden de woorden « De inbreuken op deze bepaling worden gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid. » toegevoegd na de woorden « die hun aanwezigheid vorderen, te vergezellen. ».

Art. 118.In artikel 87 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 8 april 1969, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « Met geldboete van een frank tot tien frank » vervangen door de woorden « Met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »;2° in het eerste lid, 2°, tweede lid, worden de woorden « Het feit gepleegd in een besloten erf of in een aanhorigheid van een woning wordt gestraft met geldboete van tien frank en gevangenisstraf van één dag tot zeven dagen.» vervangen door de woorden « Het minimale bedrag van de geldboete wordt verdubbeld, indien het feit wordt gepleegd in een besloten erf of in een aanhorigheid van een woning. »; 3° in het eerste lid, 7°, worden de woorden « de overtreders worden bovendien gestraft met geldboeten van één frank per dier;» geschrapt.

Art. 119.In artikel 88 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij wet van 13 juni 1911, bij wet van 4 december 1961, bij wet van 8 april 1969 en bij wet van 2 april 1971, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin, worden de woorden « Met geldboete van vijf tot vijftien frank » vervangen door de woorden « Met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »;2° in het eerste lid, 2°, tweede lid, worden de woorden « Het misdrijf gepleegd op bezaaid land of op land waarvan de oogst niet is ingezameld of binnen een besloten landelijk erf, wordt gestraft met geldboete van tien frank tot vijftien frank en eventueel met gevangenisstraf van één dag tot twee dagen » vervangen door de woorden « Indien het misdrijf wordt gepleegd op bezaaid land of op land waarvan de oogst niet is ingezameld of binnen een besloten landelijk erf, wordt het minimale bedrag van de geldboete verdubbeld »;3° in het eerste lid, 3°, tweede lid, worden de woorden « Het misdrijf gepleegd binnen de omheining van een woning, hetzij op bezaaid land of op land waarvan de oogst niet is ingezameld, hetzij binnen een besloten landelijk erf, wordt gestraft met geldboete van tien frank tot vijftien frank en eventueel met gevangenisstraf van één dag tot twee dagen.» vervangen door de woorden « Indien het misdrijf wordt gepleegd binnen de omheining van een woning, hetzij op bezaaid land of op land waarvan de oogst niet is ingezameld, hetzij binnen een besloten landelijk erf of wanneer het om een kudde gaat, wordt het minimale bedrag van de geldboete verdubbeld; »; 4° het eerste lid, 3°, derde lid wordt opgeheven.

Art. 120.In artikel 89 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij wet van 4 december 1961 en bij wet van 8 april 1969, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « Met geldboete van tien frank tot twintig frank en met gevangenisstraf van één dag tot vijf dagen of met een van die straffen alleen » vervangen door de woorden « Met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »;2° in het eerste lid, 7°, tweede lid, worden de woorden « De geldboete wordt verdubbeld » vervangen door de woorden « Het minimale bedrag van de geldboete wordt verdubbeld ».

Art. 121.In de inleidende zin van artikel 90, eerste lid, van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wet van 8 april 1969 en bij de wet van 12 juli 1976, worden de woorden « Met geldboete van vijftien tot vijfentwintig frank en met gevangenisstraf van één dag tot zeven dagen of met een van die straffen alleen » worden vervangen door de woorden « Met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 122.In artikel 91 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « De straffen op de overtredingen, omschreven in de artikelen 87 en 90,worden verhoogd tot het maximum en de rechtbank spreekt bovendien gevangenisstraf van één dag tot zeven dagen uit » vervangen door de woorden « Het minimale bedrag van de geldboete voor de misdrijven, omschreven in de artikelen 87 en 90, wordt verdubbeld »;2° punt 1° wordt opgeheven.

Art. 123.Artikel 92 van hetzelfde wetboek wordt opgeheven. Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 28 december 1931

op de bescherming van aan particulierentoebehoorende bosschen en wouden

Art. 124.In de inleidende zin van artikel 9, eerste lid, van de wet van 28 december 1931 op de bescherming van aan particulieren toebehoorende bosschen en wouden worden de woorden « Met een geldboete van 26 tot 5.000 frank wordt gestraft » vervangen door de woorden « Met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ». Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 26 maart 1971

op de bescherming van het grondwater

Art. 125.In artikel 11 van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater, gewijzigd bij de ordonnantie van 10 mei 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de inleidende zin worden de woorden « met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig tot vijfduizend frank, of met een van die straffen alleen » vervangen door de woorden « met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »;b) in punt 1 worden de woorden « krachtens artikel 2, tweede lid, 2, a) en b) van de huidige wet en haar uitvoeringsbesluiten » toegevoegd na de woorden « waarvoor een voorafgaande vergunning vereist is »;c) in punt 2, worden de woorden « met toepassing van de wet » vervangen door de woorden « krachtens artikel 2, tweede lid, 2, a) en b), van huidige wet en haar uitvoeringsbesluiten »;d) het punt 4 wordt vervangen als volgt : « 4.hij die als uitbater van een ondergronds waterwingebied, nalaat te verzoeken om een afbakening van een waterwingebied en een beschermingszone rond zijn inrichtingen voor waterwinning; »; e) een punt 5 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « 5.hij die de uitbatingsvoorwaarden van de toegestane activiteit krachtens artikel 2, tweede lid, 2, a) en b), van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten niet naleeft. »; 2° paragraaf 2 wordt opgeheven;3° in § 4 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de woorden « Hij kan eveneens bevelen de plaatsen in hun vroegere staat te herstellen.» vervangen door de woorden « Artikel 37, tweede en derde lid, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid is op dergelijk bevel van toepassing. »; b) het tweede en derde lid worden opgeheven;4° in § 5 wordt het tweede lid opgeheven. Afdeling 5. - Wijziging van de wet van 26 maart 1971

op de bescherming van de oppervlaktewaterentegen verontreiniging

Art. 126.In artikel 41 van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, gewijzigd bij de ordonnantie van 10 mei 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) In de inleidende zin worden de woorden « met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig tot vijfduizend frank of met één van die straffen alleen » vervangen door de woorden « met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »;b) punt 4 wordt vervangen door het volgende : « hij die de algemene reglementen inzake de openbare riolen en de lozing van afvalwater in de wateren overtreedt die krachtens artikel 3 worden genomen.»; 2° § 1bis wordt opgeheven;3° § 3 wordt opgeheven. Afdeling 6. - Wijzigingen van de ordonnantie van 5 juni 1997

betreffende de milieuvergunningen

Art. 127.In artikel 80, § 2, van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, gewijzigd bij de ordonnantie van 26 maart 2009, wordt het eerste lid als volgt vervangen : « De beslissing van het Milieucollege wordt aan de verzoeker en aan de bevoegde overheid meegedeeld binnen 60 dagen na de datum van afgifte bij de post van de aangetekende zending die het eerste beroep bevat.

Indien verschillende beroepen worden ingesteld tegen dezelfde beslissing, wordt de termijn van 60 dagen verlengd met het aantal dagen die liggen tussen de datums van afgifte bij de post van de aangetekende zendingen van het eerste en het laatste van die beroepen, met evenwel een maximum van 25 dagen. In dat geval, brengt het Milieucollege de partijen op de hoogte van de datum waarop de kennisgevingstermijn ingaat. Ingeval de partijen worden gehoord, wordt de termijn verlengd met 15 dagen. Ingeval de begindatum van de kennisgevingstermijn in de periode van 15 juni tot 15 augustus valt, wordt die termijn verlengd met 45 dagen. ».

Art. 128.In artikel 96 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, gewijzigd bij de ordonnantie van 6 december 2001, bij de ordonnantie van 31 januari 2008 en bij de ordonnantie van 10 mei 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, worden de woorden « met gevangenisstraf van acht tot twaalf maanden en met geldboete van 2,5 euro tot 2.500 euro of met één van die straffen alleen » vervangen door de woorden « de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »; 2° § 2 wordt vervangen als volgt : « Het minimale bedrag van de geldboete wordt verdubbeld in de volgende gevallen : - wanneer het gaat om een inrichting van klasse I.A, I.B. of om een aan erkenning onderworpen activiteit; of - wanneer het misdrijf opzettelijk of uit winstbejag werd gepleegd. »; 3° paragrafen 3 en 4 worden opgeheven. Afdeling 7. - Wijziging van de ordonnantie van 17 juli 1997

betreffende de strijd tegen geluidshinderin een stedelijke omgeving

Art. 129.In artikel 20 van de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving, gewijzigd bij de ordonnantie van 28 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « Met een boete van 0,25 euro tot 75 euro » vervangen door de woorden « Met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »;2° punt 6° wordt opgeheven. Afdeling 8. - Wijziging van de ordonnantie van 22 april 1999

betreffende het voorkomen en het beheervan afval van producten in papier en/of karton

Art. 130.In artikel 12 van de ordonnantie van 22 april 1999 betreffende het voorkomen en het beheer van afval van producten in papier en/of karton, vervangen bij de ordonnantie van 28 juni 2001, worden de woorden « Met een geldboete van twaalf tot honderd vijfentwintig frank » vervangen door de woorden « Met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 131.In artikel 13, eerste lid, van dezelfde ordonnantie, vervangen bij de ordonnantie van 28 juni 2001, worden de woorden « Met een geldboete van honderd vijfentwintig tot twaalfduizend vijfhonderd frank » vervangen door de woorden « Met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ». Afdeling 9. - Wijziging van de ordonnantie van 20 juni 2013

betreffende een pesticidegebruik dat verenigbaar ismet de duurzame ontwikkeling vanhet Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Art. 132.In de inleidende zin van artikel 22 van de ordonnantie van 20 juni 2013 betreffende een pesticidegebruik dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden de woorden « met een geldboete van 26 tot 25.000 euro » vervangen door de woorden « de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ». Afdeling 10. - Wijziging van de ordonnantie van 29 april 2004

betreffende de milieuovereenkomsten

Art. 133.In artikel 14 van de ordonnantie van 29 april 2004 betreffende de milieuovereenkomsten worden de woorden « met een geldboete van 200 euro tot 20.000 euro » vervangen door de woorden « met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ». Afdeling 11. - Wijziging van de ordonnantie van 20 oktober 2006

tot opstelling van een kader voor het waterbeleid

Art. 134.In artikel 65 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid, gewijzigd bij de ordonnantie van 10 mei 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin van § 1 worden de woorden « met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van 625 tot 62.500 euro of met één van deze straffen alleen » vervangen door de woorden « gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »; 2° paragraaf 1/1 wordt opgeheven;3° paragraaf 3 wordt opgeheven. Afdeling 12. - Wijziging van de ordonnantie van 1 maart 2007

betreffende de bescherming van het leefmilieutegen de eventuele schadelijke effectenen hinder van niet-ioniserende stralingen

Art. 135.In artikel 9 van de ordonnantie van 1 maart 2007 betreffende de bescherming van het leefmilieu tegen de eventuele schadelijke effecten en hinder van niet-ioniserende stralingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden « met een geldboete van 100 euro tot 15.000 euro en met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar of met een van die straffen » vervangen door de woorden « met de straf voorzien in artikel 31, § 1 van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »; 2° paragraaf 2 wordt opgeheven. Afdeling 13. - Wijziging van de ordonnantie van 5 maart 2009

betreffende het beheer en de saneringvan verontreinigde bodems

Art. 136.§ 1. In artikel 3 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems worden een punt 5° /1 en een punt 5° /2 ingevoegd, luidend als volgt : « 5° /1. de leidend ambtenaar van het Instituut : de directeur-generaal van het Instituut, in voorkomend geval vervangen in de uitoefening van zijn bevoegdheden overeenkomstig artikel 3/1, § 2. 5° /2.de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut : de adjunct-directeur-generaal van het Instituut, in voorkomend geval vervangen in de uitoefening van zijn bevoegdheden overeenkomstig de artikelen 3/1, § 2, b) en c) en 3/1, § 4, b). ». § 2. In dezelfde ordonnantie wordt een nieuw artikel 3/1 ingevoegd, voorafgegaan door de titel « Uitoefening van bevoegdheden », dat als volgt luidt : « § 1. De bevoegdheden toevertrouwd aan het Instituut door de huidige ordonnantie worden uitgeoefend door de leidend ambtenaar van het Instituut, in voorkomend geval vervangen in de uitoefening van zijn bevoegdheden overeenkomstig § 2. § 2. De bevoegdheden die worden toegewezen aan de leidend ambtenaar van het Instituut worden op de volgende wijze uitgeoefend : a) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de leidend ambtenaar van het Instituut, door de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut;b) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de leidend ambtenaar van het Instituut en van de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut, door de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft;c) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de leidend ambtenaar van het Instituut, van de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut en van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, door een andere aangewezen directeur-hoofd van de dienst aangewezen door één van deze drie ambtenaren. § 3. De Regering stelt de gevallen vast waarin de bevoegdheden van de leidend ambtenaar van het Instituut, voorzien door huidige ordonnantie, en onder voorbehoud van toepassing van § 5, zullen worden uitgeoefend door de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft. § 4. De bevoegdheden die overeenkomstig de §§ 3 en 6 aan de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, worden toegewezen, worden als volgt uitgeoefend : a) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, door de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut;b) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, en van de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut, door de leidend ambtenaar van het Instituut. § 5. De leidend ambtenaar van het Instituut kan zich in de plaats stellen van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, in de uitoefening van de bevoegdheden vastgesteld krachtens § 3. § 6. De leidend ambtenaar van het Instituut is bevoegd om bepaalde bevoegdheden die door deze ordonnantie worden toegewezen aan het Instituut te delegeren aan de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft. ».

In de inleidende zin van artikel 75 van dezelfde ordonnantie, worden de woorden « een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 euro tot 10 miljoen euro of met een van die straffen alleen » vervangen door de woorden « de straf voorzien in artikel 31, § 3, b), van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 137.In artikel 55, § 3, van dezelfde ordonnantie, wordt het tweede lid vervangen door volgende tekst : « Het Milieucollege deelt zijn beslissing mee binnen 60 dagen vanaf de datum van de ter post ingediende aangetekende zending met het eerste beroep. Indien meermaals beroep wordt ingediend tegen eenzelfde akte, wordt de termijn van 60 dagen verlengd met het aantal dagen tussen de data van indiening ter post van de aangetekende zending met het eerste en het laatste beroep; dat aantal wordt niettemin beperkt tot 25. In dat geval, deelt het Milieucollege de partijen de datum mee waarop de kennisgevingstermijn ingaat. Wanneer de partijen gehoord worden, wordt de termijn verlengd met 15 dagen. Wanneer de kennisgevingstermijn ingaat tijdens de periode vanaf 15 juni tot 15 augustus, wordt die termijn overigens verlengd met 45 dagen. ». Afdeling 14. - Wijziging van de ordonnantie van 9 december 2010

betreffende de toepasselijke sanctiesin het geval van niet-naleving van de Verordening (EG)nr. 1907/2006 van het Europees Parlementen de Raad van 18 december 2006 inzakede registratie en beoordeling vanen de autorisatie en beperkingenten aanzien van chemische stoffen (REACH)

Art. 138.In artikel 2 van de ordonnantie van 9 december 2010 betreffende de toepasselijke sancties in het geval van niet-naleving van de Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), worden de woorden « een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van 100 tot 100.000 euro, of met een van die straffen » vervangen door de woorden « de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 139.In artikel 3 van dezelfde ordonnantie, worden de woorden « met een gevangenisstraf van 1 maand tot 2 jaar en met een geldboete van 10.000 tot 500.000 euro, of met een van die straffen » vervangen door de woorden « met de straf voorzien in artikel 31, § 3, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ». Afdeling 15. - Wijziging van de ordonnantie van 1 maart 2012

betreffende het natuurbehoud

Art. 140.In de inleidende zin van artikel 93, eerste lid, van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud, gewijzigd bij de ordonnantie van 10 mei 2012, worden de woorden « Met opsluiting van één maand tot vierentwintig maanden en een boete van 25 tot 25.000 euro of slechts een van beide sancties » vervangen door de woorden « Met de straf zoals voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 141.In artikel 94 van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnantie van 10 mei 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « De misdrijven opgesomd in artikel 93 worden gestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar en met een geldboete van 250 tot 75.000 euro, of met één van die straffen alleen » vervangen door de woorden « Het minimale bedrag van de geldboete wordt verdubbeld in de volgende gevallen »; 2° punt 6° wordt opgeheven. Afdeling 16. - Wijziging van de ordonnantie van 14 juni 2012

betreffende afvalstoffen

Art. 142.In artikel 48 van de ordonnantie van 14 juni 2012 betreffende afvalstoffen, worden de woorden « met een gevangenisstraf van één tot achttien maanden en een geldboete van 25 tot 12.500 euro, of met slechts één van deze straffen » vervangen door de woorden « met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 143.In artikel 49 van dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de inleidende zin worden de woorden « met een gevangenisstraf van één tot vierentwintig maanden en een geldboete van 125 tot 25.000 euro, of met slechts één van deze straffen » vervangen door de woorden « met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »; b) de punten 7° en 8° worden opgeheven;2° een tweede lid wordt toegevoegd, luidend als volgt : « Het minimumbedrag van de geldboete wordt verdubbeld ingeval de afvalstoffen gevaarlijke afvalstoffen zijn.».

Art. 144.In artikel 50 van dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « met een gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar en een geldboete van 500 tot 75.000 euro, of met slechts één van deze straffen » vervangen door de woorden « met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »; 2° punt 1° wordt opgeheven.

Art. 145.In artikel 51 van dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « met een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en een geldboete van 1.000 tot 100.000 euro, of met slechts één van deze straffen » vervangen door de woorden « met een gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar en met een geldboete van 250 tot 300.000 euro, of met slechts één van deze straffen alleen »; 2° punt 1° wordt opgeheven.

Art. 146.In artikel 52 van dezelfde ordonnantie, worden de woorden « met een gevangenisstraf van één tot zes maanden en een geldboete van 25 tot 2.500 euro, of met slechts één van deze straffen » vervangen door de woorden « met de straf zoals voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 147.In artikel 53 van dezelfde ordonnantie, worden de woorden « met een gevangenisstraf van één tot zes maanden en een geldboete van 125 tot 12.500 euro, of met slechts één van deze straffen » vervangen door de woorden « met de straf zoals voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 148.In artikel 54 van dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « met een geldboete van 125 tot 12.500 euro » vervangen door de woorden « met de straf zoals voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »; 2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Het minimumbedrag van de geldboete voor het in het eerste lid bedoelde misdrijf wordt verdubbeld wanneer het misdrijf opzettelijk of uit winstbejag werd gepleegd.». Afdeling 17. - Wijziging van het Brussels Wetboek van Lucht,

Klimaat en Energiebeheersing

Art. 149.In artikel 2.5.5 van het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing, wordt een 5)/1 ingevoegd, luidend als volgt : « 5)/1 de termijn voor kennisgeving van de beslissing van het Milieucollege wordt verlengd met vijfenveertig dagen wanneer het beroep wordt ingediend via de post in de periode van 15 juni tot 15 augustus; ».

Art. 150.In de inleidende zin van artikel 2.6.5 van het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing worden de woorden « met een gevangenisstraf van acht dagen tot twaalf maanden en een boete van 25 tot 25.000 euro, of met slechts één van die straffen » worden vervangen door de woorden « met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 151.In de inleidende zin van artikel 2.6.6 van hetzelfde wetboek, worden de woorden « met een boete van 25 tot 25.000 euro » vervangen door de woorden « met de straf voorzien in artikel 31, § 1 van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid ».

Art. 152.In artikel 3.4.2 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « artikelen 35, tweede lid, 38, 39bis, 40 en 40bis van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu » vervangen door de woorden « de artikelen 43 tot en met 54 van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »;2° in het tweede lid, worden de woorden « 38 van die ordonnantie » vervangen door de woorden « 45, vijfde lid, van het Wetboek voor de inspectie, de preventie, de bestraffing van misdrijven en voor de milieuaansprakelijkheid ».

Art. 153.In artikel 3.4.3 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin van paragraaf 1 worden de woorden « met een gevangenisstraf van één maand tot vierentwintig maanden en met een geldboete van 25 tot 25.000 euro, of met één van die straffen alleen » vervangen door de woorden « met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid »; 2° paragraaf 2 wordt opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Opheffingsbepalingen

Art. 154.De ordonnantie van 13 november 2008 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade, wordt opgeheven.

Art. 155.Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 mei 1999 betreffende het toezicht op het naleven van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake leefmilieu, wordt opgeheven.

Art. 156.Artikel 2 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 maart 2009 houdende precisering over sommige bepalingen van de ordonnantie van 13 november 2008 betreffende de milieuaansprakelijkheid voor wat betreft het voorkomen en herstellen van milieuschade, wordt opgeheven.

Art. 157.De ordonnantie van 10 mei 2012 betreffende de afstemming van de milieuwetgeving op de Richtlijn 2008/99/EG inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 5. - Overgangsbepalingen

Art. 158.§ 1. De personen aan wie vóór 7 december 2011, één of meerdere administratieve geldboetes werden opgelegd op grond van de artikelen 32 of 33 van de ordonnantie van 25 maart 1999, zoals deze van kracht waren vóór de inwerkingtreding van deze ordonnantie, kunnen binnen een termijn van vier maanden vanaf de inwerkingtreding van het huidige artikel per aangetekend schrijven aan het Instituut een verzoek tot minnelijke schikking richten, waarvan het bedrag overeenstemt met de helft van het totale bedrag van het geheel van de betreffende geldboetes, op voorwaarde dat een administratieve of gerechtelijke procedure met betrekking tot deze geldboetes, met inbegrip van hun invordering, nog steeds lopend is op het moment van de inwerkingtreding van dit artikel.

Het Instituut geeft per aangetekend schrijven kennis van het bedrag dat werd vastgesteld overeenkomstig het eerste lid. Dit bedrag wordt betaald binnen de maand vanaf de kennisgeving ervan. De betaling geldt tot slot van alle rekeningen voor de periode voorafgaand aan 7 december 2011. § 2. De volgende misdrijven, voor dewelke een proces-verbaal werd opgesteld vóór 1 juli 2014, blijven onderworpen aan de procedureregels inzake de administratieve geldboetes voorzien in de toepasselijke wetgeving vóór de dag waarop het koninklijk besluit betreffende de overdracht van het federaal personeel naar het Instituut in werking treedt : - de misdrijven voorzien in artikel 31, § 1, 3° van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van de misdrijven, en milieuaansprakelijkheid, die bestaan uit een schending van de bepalingen van de verordeningen van de Europese Unie bedoeld in artikel 2, § 1, 3° wanneer deze betrekking hebben op de doorvoer van afvalstoffen; en - de misdrijven voorzien door of krachtens de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren. HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen

Art. 159.De aanduidingen van de met het toezicht belaste personeelsleden van het Brussels Instituut voor Milieubeheer, van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid en van het Bestuur Uitrusting en Vervoer van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gedaan overeenkomstig artikel 4 van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu zoals werd toegepast vanaf 4 juli 1999 tot op het ogenblik van de inwerkingtreding van de huidige ordonnantie en overeenkomstig het besluit van 20 mei 1999 betreffende het toezicht op het naleven van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake leefmilieu, worden gevalideerd vanaf 1 november 1999.

Art. 160.Deze ordonnantie treedt in werking op 1 januari 2015, met uitzondering van de artikelen 6, § 2, 136, §§ 1 en 2, 158, § 1, en 159 die in werking treden op de dag van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 8 mei 2014.

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu, Energie, Waterbeleid, Stadsvernieuwing, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp en Huisvesting, Mevr. E. HUYTEBROECK De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Openbare Werken en Vervoer, Mevr. B. GROUWELS De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. C. FREMAULT ______ Nota Documenten van het Parlement : Gewone zitting 2013/2014.

A-524/1 Ontwerp van ordonnantie.

A-524/2 Verslag.

A-524/3 Amendementen na verslag.

Integraal verslag : Bespreking en aanneming : vergadering van vrijdag 25 april 2014.

Officieuze coördinatie van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu zoals zij hernoemd en gewijzigd zal worden bij de ordonnantie van 8 mei 2014, op heden bekendgemaakt, blz. [x] Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid TITEL I. - Algemene bepalingen TITEL II. - Inspectie, preventie, vaststelling van de misdrijven en milieuaansprakelijkheid HOOFDSTUK 1. - Bevoegde instanties Afdeling 1. - De personeelsleden belast met het toezicht

Afdeling 2. - Bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid

HOOFDSTUK 2. - Inspectie Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Afdeling 2. - Metingen van verontreiniging

HOOFDSTUK 3. - Preventie, vaststelling van de misdrijven en milieuaansprakelijkheid Afdeling 1. - Preventie

Afdeling 2. - Vaststelling van de misdrijven

Afdeling 3. - Milieuaansprakelijkheid

Onderafdeling 1. - Preventieve maatregelen Onderafdeling 2. - Herstelmaatregelen Onderafdeling 3. - Preventie- en herstelkosten Onderafdeling 4. - Vordering van maatregelen en rechtsmiddelen Onderafdeling 5. - Intergewestelijke en internationale samenwerking TITEL III. - Misdrijven en strafsancties HOOFDSTUK 1. - Misdrijven HOOFDSTUK 2. - Verzwarende omstandigheden HOOFDSTUK 3. - Recidive TITEL IV. - Door de rechter opgelegde maatregelen TITEL V. - Alternatieve administratieve geldboetes TITEL VI. - Overgangsbepalingen TITEL VII. - Slotbepalingen BIJLAGEN Artikel N1. Bijlage 1. - Evaluatiecriteria bedoeld in artikel 4, 1° Artikel N2. Bijlage 2. - Herstel van milieuschade Artikel N3. Bijlage 3. - Activiteiten bedoeld in artikel 57, § 1 TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit Wetboek regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 39 van de Grondwet

Art. 2.§ 1. Dit Wetboek regelt de milieuaansprakelijkheid alsook de inspectie, de preventie, de vaststelling en de bestraffing [van de misdrijven], enerzijds van de miskenning van de hiernavolgende bepalingen van de verordeningen van de Europese Unie, en anderzijds, van de misdrijven voorzien in het onderhavige wetboek en in de volgende wetten en ordonnanties en hun uitvoeringsbesluiten : 1° de wetten en ordonnanties die voorzien in hun onderwerping aan dit wetboek en die niet onder punt 2° worden bedoeld, alsook hun uitvoeringsbesluiten;2° de volgende wetten en ordonnanties, alsook hun uitvoeringsbesluiten : - Het boswetboek; - Het veldwetboek; - de wet van 28 december 1931 op de bescherming van aan particulieren behorende bossen en wouden; - de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater; - de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging; - de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren; - de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen; - de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen de geluidshinder in een stedelijke omgeving; - de ordonnantie van 22 april 1999 betreffende het voorkomen en het beheer van afval van producten in papier en/of karton; - de ordonnantie van 29 april 2004 betreffende de milieuovereenkomsten; - de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid; - de ordonnantie van 1 maart 2007 betreffende de bescherming van het leefmilieu tegen de eventuele schadelijke effecten en hinder van niet-ioniserende stralingen; - de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems; - de ordonnantie van 9 december 2010 betreffende de toepasselijke sancties in het geval van niet-naleving van de Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en van de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH); - de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud; - het Brusselse Wetboek van lucht, klimaat en energiebeheersing van 2 mei 2013; - de ordonnantie van 14 juni 2012 betreffende afvalstoffen; - de ordonnantie van 20 juni 2013 betreffende een pesticidegebruik dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; 3° de volgende bepalingen : - Verordening (EG) nr.338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer; - artikel 3, §§ 1 en 2, artikel 5, §§ 1 en 2, en § 2 en artikel 7, §§ 1 t.e.m. 4, a), van de Verordening (EEG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en van de Raad van 29 april 2004 betreffende permanente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van [R]ichtlijn 79/117/EG; - artikel 3, §§ 1 t.e.m. 6, artikel 4, artikel 5, § 3, artikel 6, § 1 en artikel 8 van Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen; - Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, in het gewestelijke bevoegdheidsgebied; - Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie; - Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is, in het gewestelijke bevoegdheidsgebied; - artikelen 4, 5, 6, § 2, artikelen 7, 8, §§ 1 t.e.m. 3, artikel 10, § 1, § 3, eerste lid, §§ 4 en 5, artikel 11, §§ 1 t.e.m. 7, artikel 12, §§ 1 t.e.m. 3, artikel 13, §§ 1 t.e.m. 3, artikel 22, §§ 1, 2, 4, artikel 23, §§ 1, 2, 3, 5 en 6, en artikel 24, § 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en van de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen en artikel 17 van deze Verordening; - artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009, tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002. § 2. De Regering vult de in punt 3° bedoelde lijst aan met de rechtstreeks toepasselijke bepalingen van de verordeningen van de Europese Unie, die na de inwerkingtreding van huidig lid werden aangenomen of in werking zijn getreden, en waarvan de uitvoering behoort tot de bevoegdheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bedoeld onder artikelen 6, § 1, II, eerste lid, III, 2° tot en met 10°, VII, eerste lid, h, en XI, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, krachtens artikel 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, in de mate waarin hun naleving niet reeds door een andere wetgeving wordt geregeld.

Art. 3.§ 1. In de zin van onderhavig Wetboek wordt begrepen onder : 1° misdrijf : elke overtreding of elk wanbedrijf bepaald door of krachtens een verordening van de Europese Unie, een wet, een ordonnantie bedoeld in artikel 2 van dit Wetboek of bepaald door of krachtens dit Wetboek;2° Instituut : het Brussels Instituut voor Milieubeheer;3° GAN : het Gewestelijk Agentschap voor Netheid;4° Ministerie : het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 5° Milieucollege : het college bedoeld in artikel 79 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;6° inrichting : elke inrichting in de zin van artikel 3, 1° van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;7° personeelsleden : personeelsleden van het Instituut en/of van een gemeente, en/of van het GAN, en/of van het bevoegde bestuur van het Ministerie 8° met het toezicht belaste personeelsleden : statutaire of contractuele personeelsleden van het Instituut en/of van een gemeente, en/of van het GAN en/of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, belast met het toezicht op de naleving van de verordeningen van de Europese Unie, de wetten en/of in artikel 2 bedoelde ordonnanties, en van dit Wetboek, en met de vaststelling van de misdrijven daarop [vast te stellen];9° deskundige : derde die waarborgen biedt inzake onafhankelijkheid en bekwaamheid, op wie de met het toezicht belaste personeelsleden beroep kunnen doen in het kader van hun inspectieopdracht;10° erkend laboratorium : laboratorium dat een erkenning heeft bekomen overeenkomstig de door de Regering vastgelegde voorwaarden en procedure;11° inspectie : opdracht van toezicht, controle en onderzoek, die aan de met het toezicht belaste personeelsleden wordt toevertrouwd;12° inspectieprogramma : jaarlijks door het Instituut vastgelegd en door de Regering goedgekeurd programma, dat minimale criteria voor inspectie bevat, zoals vastgelegd door de Aanbeveling van het Europese Parlement en de Raad nr.2001/331/EG van 4 april 2001 betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de Lidstaten, zonder het kader te vormen voor de toekenning van vergunningen voor projecten die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben; 13° de leidend ambtenaar van het GAN : de directeur-generaal van het GAN;14° verordening van de Europese Unie : elke verordening van de Europese Unie, van de Europese Gemeenschap of van de Economische Europese Gemeenschap;15° handeling van administratief onderzoek : iedere handeling, verricht door een administratieve overheid of een personeelslid gemachtigd om een misdrijf vast te stellen of om de procedure in te leiden die bestemd is voor het inzamelen van bewijselementen, voor de vaststelling van een misdrijf, of om de zaak in staat te stellen teneinde door de administratieve overheid beslecht te worden;16° handeling van administratieve sanctie : elke handeling die een alternatieve administratieve geldboete uitspreekt en die wordt opgelegd door de in eerste aanleg bevoegde instantie;17° werkdag : elke dag die noch een zaterdag, noch een zondag, noch een wettelijke feestdag is;18° verontreiniging : de door de mens veroorzaakte aanwezigheid van elementen, substanties of energievormen zoals warmte, stralingen, licht, geluid of andere trillingen in de atmosfeer, de bodem of het water, die de mens of het leefmilieu op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze nadelig beïnvloedt of kan beïnvloeden;19° audiovisueel apparaat : elk vast observatiesysteem dat tot doel heeft de naleving van de bepalingen bedoeld in artikel 2 en de bepalingen van dit Wetboek na te gaan, de misdrijven [lees : inbreuken] op deze bepalingen te voorkomen en/of vast te stellen en/of de daders van deze misdrijven op te sporen;20° niet-besloten plaats : elke plaats die niet door een omheining is afgebakend en vrij toegankelijk is voor het publiek;21° voor het publiek toegankelijke besloten plaats : elk besloten gebouw of elke besloten plaats bestemd voor het gebruik door het publiek waar diensten aan het publiek kunnen worden verstrekt;22° niet voor het publiek toegankelijke besloten plaats : elk besloten gebouw of elke besloten plaats die uitsluitend bestemd is voor het gebruik door de gewoonlijke gebruikers;23° verantwoordelijke voor de verwerking : het Instituut, vertegenwoordigd door zijn leidend ambtenaar, het GAN, vertegenwoordigd door zijn leidend ambtenaar, de gemeente of de Regering, naargelang de overheid waaronder de doeleinden en de modaliteiten van de verwerking van opgeslagen persoonsgegevens zijn bepaald. § 2. 1° Voor de toepassing van huidige bepaling en van de hiernavolgende bepalingen wordt verstaan onder : a) de leidend ambtenaar van het Instituut : de directeur-generaal van het Instituut, in voorkomend geval vervangen in de uitoefening van zijn bevoegdheden overeenkomstig 3° ;b) de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut : de adjunct-directeur-generaal van het Instituut, in voorkomend geval vervangen in de uitoefening van zijn bevoegdheden overeenkomstig 3°, b) en c) en 5°, b).2° De bevoegdheden die in de hiernavolgende bepalingen worden toevertrouwd aan het Instituut, worden uitgeoefend door de leidend ambtenaar van het Instituut.3° Met uitzondering van de bevoegdheid om de met het toezicht belaste personeelsleden van het Instituut aan te duiden, worden de bevoegdheden, toegewezen aan de leidend ambtenaar van het Instituut, als volgt uitgeoefend : a) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de leidend ambtenaar van het Instituut, door de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut;b) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de leidend ambtenaar van het Instituut en van de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut, door de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft;c) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de leidend ambtenaar van het Instituut, van de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut en van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, door een andere aangewezen directeur-hoofd van de dienst aangewezen door één van deze drie ambtenaren.4° De Regering legt de gevallen vast waarin de bevoegdheden van de leidend ambtenaar van het Instituut, voorzien door de hierna volgende bepalingen, en onder voorbehoud van toepassing van 6°, zullen worden uitgeoefend door de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft.5° De bevoegdheden die aan de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, worden toegewezen overeenkomstig 4° en 7°, worden als volgt uitgeoefend : a) in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, door de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut; in geval van afwezigheid, verlof of verhindering van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft, en van de adjunct-leidend ambtenaar van het Instituut, door de leidend ambtenaar van het Instituut. 6° De leidend ambtenaar van het Instituut kan zich in de plaats stellen van de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft in de uitoefening van de bevoegdheden vastgesteld krachtens 4°.7° De leidend ambtenaar van het Instituut is bevoegd om bepaalde bevoegdheden die door de hiernavolgende bepalingen worden toegekend aan het Instituut, te delegeren aan de directeur-hoofd van de dienst die de inspectie en de bodem onder zijn bevoegdheden heeft.

Art. 4.Voor de toepassing van artikel 20, van artikel 21, § 1, zesde lid, en van artikelen 24 tot en met 30 en 57, wordt eveneens begrepen onder : 1° milieuschade : a) schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, namelijk elke schade die aanzienlijke negatieve gevolgen heeft voor het bereiken of handhaven van een gunstige staat van instandhouding van dergelijke habitats of soorten.De omvang van deze gevolgen wordt beoordeeld in verhouding tot de aanvankelijke toestand, rekening houdend met de criteria in bijlage 1.

Schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats bevat niet de vooraf vastgestelde negatieve effecten van handelingen van een exploitant waarvoor de bevoegde instanties uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven door of krachtens artikelen 64 en 83 van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud; b) schade aan wateren, namelijk elke schade die een aanzienlijke negatieve invloed heeft op de ecologische, chemische of kwantitatieve toestand of het ecologisch potentieel van de betrokken wateren, zoals omschreven door of krachtens artikel 5 en bijlage III van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid, met uitzondering van de negatieve gevolgen waarop artikel 64 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid en haar uitvoeringsbesluiten van toepassing is.Schade die een ernstige en negatieve invloed heeft op de ecologische, chemische of kwantitatieve toestand of het ecologisch potentieel van de grondwateren door het rechtstreeks of onrechtstreeks binnendringen van stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen aan de oppervlakte of in de bodem worden bepaald door of krachtens de ordonnantie betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems en haar uitvoeringsbesluiten. De omvang van deze gevolgen wordt beoordeeld in verhouding tot de aanvankelijke toestand, rekening houdend met de criteria in bijlage 1; c) bodemschade, namelijk elke bodemaantasting die rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk is of schadelijk kan zijn voor de gezondheid van de mens of voor de ecologische, chemische of kwantitatieve toestand of voor het ecologische potentieel van de bodem en van de watermassa's doordat er rechtstreeks of onrechtstreeks stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen aan de oppervlakte of in de bodem zijn binnengedrongen, zoals bepaald door of krachtens de ordonnantie betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems.De omvang van deze gevolgen wordt beoordeeld in verhouding tot de aanvankelijke toestand, rekening houdend met de criteria in bijlage 1; 2° schade : een meetbare negatieve verandering in een natuurlijke rijkdom of een meetbare aantasting van een ecosysteemfunctie die rechtstreeks of onrechtstreeks optreedt; 3° beschermde soorten en natuurlijke habitats : a) de in bijlage II.1 en, voor zover zij met het teken (1) worden aangemerkt, in bijlage II.2 van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud bedoelde soorten; b) habitats : - de natuurlijke habitats opgesomd in bijlage I van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud; - de natuurlijke habitats van soorten bedoeld in bijlage II.1 van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud; - de voortplantingsgebieden of de rustplaatsen van de soorten opgesomd en aangeduid met teken (1) in bijlage II.2. van de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende het natuurbehoud; - de gebieden van communautair belang voorgesteld aan en goedgekeurd door de Europese Commissie; - de grondgebieden aangewezen als grondgebieden Natura 2000 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - de gebieden uitgeroepen tot natuurreservaat of bosreservaat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;; - de groengebieden, de zones met hoge biologische waarde, de parkgebieden, de bosgebieden, de gebieden met erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden, van het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP); 4° staat van instandhouding : a) met betrekking tot een natuurlijke habitat, het effect van de som van de invloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en die op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat evenals voor het voortbestaan van de betrokken typische soorten, hetzij op het grondgebied van het Gewest, hetzij in het natuurlijke verspreidingsgebied van die habitat. De staat van instandhouding van een natuurlijke habitat wordt als "gunstig" beschouwd wanneer : - het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de gedekte zones binnen dit natuurlijke verspreidingsgebied stabiel zijn of toenemen, - de specifieke structuur en functies voor het behoud van de natuurlijke habitat op lange termijn bestaan en in een niet al te verre toekomst wellicht zullen blijven bestaan, en - de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is zoals omschreven onder b); b) met betrekking tot een soort, de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en die op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de verspreiding en omvang van de populaties van die soort op het grondgebied van het Gewest. - uit de gegevens van de populatiedynamiek van deze soort blijkt dat ze op lange termijn standhoudt als een levensvatbare component van haar natuurlijke habitat, - het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort niet kleiner wordt en wellicht in een niet al te verre toekomst evenmin kleiner zal worden, en - er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties die er voorkomen op lange termijn in stand te houden; 5° water : alle oppervlakte- en grondwater waarop de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid en de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, van toepassing zijn;6° bodem : de bodem zoals bepaald in artikel 3, 1°, van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems;7° exploitant : iedere privé- of openbare natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroepsactiviteit verricht of controleert of die bij volmacht een doorslaggevende economische zeggenschap over de technische werking heeft gekregen, met inbegrip van de houder van een vergunning of toelating voor dergelijke activiteit of de persoon die dergelijke activiteit laat registreren of er kennis van geeft;8° beroepsactiviteit : een in het kader van een economische activiteit, een zaak of een onderneming verrichte activiteit, het privé, openbare, winstgevende of niet-winstgevende karakter ervan buiten beschouwing gelaten;9° emissie : het lozen, in het milieu, van stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen afkomstig van menselijke activiteiten;10° onmiddellijke dreiging van schade : een voldoende waarschijnlijkheid dat zich in de nabije toekomst milieuschade zal voordoen;11° preventieve maatregel : iedere maatregel die wordt getroffen naar aanleiding van een gebeurtenis, daad of nalatigheid die gevaar of hinder heeft doen ontstaan, ongeacht of deze een onmiddellijke dreiging van milieuschade vormen, teneinde deze schade te voorkomen of zo beperkt mogelijk te houden;12° herstelmaatregel : iedere maatregel of combinatie van maatregelen, met inbegrip van inperkende of overgangsmaatregelen, gericht op het herstel, de rehabilitatie of de vervanging van de beschadigde natuurlijke rijkdommen of functies of op het verschaffen van een gelijkwaardig alternatief voor deze rijkdommen of functies, zoals voorzien in bijlage 2;13° natuurlijke rijkdom : de beschermde soorten en natuurlijke habitats, de wateren en bodems;14° functies en ecosysteemfuncties : de functies die een natuurlijke rijkdom vervult ten voordele van een andere natuurlijke rijkdom of het publiek;15° aanvankelijke toestand : de toestand van de natuurlijke rijkdommen en functies, op het ogenblik dat de schade zich voordoet, waarin ze zich zouden hebben bevonden mocht de schade zich niet hebben voorgedaan, geraamd aan de hand van de beste beschikbare informatie;16° regeneratie : bij water en beschermde soorten en natuurlijke habitats, de terugkeer van de beschadigde natuurlijke rijkdommen of aangetaste functies in hun aanvankelijke toestand en bij bodemschade, het wegwerken van alle risico's die ernstige negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid van de mens;17° natuurlijke regeneratie : regeneratie zonder rechtstreekse menselijke tussenkomst in het herstelproces;18° kosten : de kosten verantwoord door de noodzaak om een correcte en doeltreffende toepassing van dit Wetboek te garanderen, met inbegrip van de kosten voor de raming van de milieuschade, de onmiddellijke dreiging van zulke schade, de alternatieve maatregelen, evenals de administratieve, gerechts- en uitvoeringskosten, de kosten voor gegevensverzameling en de andere algemene kosten, en de toezichts- en follow-upkosten. TITEL II. - Inspectie, preventie, vaststelling van de misdrijven en milieuaansprakelijkheid HOOFDSTUK 1. - Bevoegde instanties Afdeling 1. - De personeelsleden belast met het toezicht

Art. 5.§ 1. De leidend ambtenaar van het Instituut stelt de met het toezicht belaste personeelsleden van het Instituut aan. Ze zijn belast met het toezicht, op het geheel van het gewestelijke grondgebied, op de naleving van de verordeningen van de Europese Unie, van de wetten en ordonnanties bedoeld in artikel 2 alsook van dit Wetboek, en met de vaststelling van de misdrijven.

Onder de ambtenaren van het Instituut die overeenkomstig het vorige lid zijn aangesteld, stelt de leidend ambtenaar van het Instituut deze ambtenaren aan die de hoedanigheid van officiers van gerechtelijke politie hebben.

De bevoegdheden van officiers van gerechtelijke politie mogen enkel worden uitgeoefend door personeelsleden die de eed hebben afgelegd overeenkomstig de van kracht zijnde wetten, statuten en reglementen.

Onder de personeelsleden van het Instituut die overeenkomstig het eerste lid zijn aangesteld, stelt de leidend ambtenaar van het Instituut, die in naam van het Instituut handelt, deze personeelsleden aan aan wie hij, onder zijn controle, de verwerking van opgeslagen persoonsgegevens delegeert. § 2. De leidend ambtenaar van het GAN stelt de met het toezicht belaste personeelsleden van het GAN aan. Ze zijn belast met het toezicht, op het geheel van het gewestelijke grondgebied, op de naleving van artikel 18, § 1, van de ordonnantie van 14 juni 2012 betreffende afvalstoffen, en, voor wat gemeentelijke afvalstoffen in de zin van artikel 3, 6°, van dezelfde ordonnantie betreft, op de naleving van artikel 19, §§ 2 en 4 van dezelfde ordonnantie, en met de vaststelling van de misdrijven.

Onder de ambtenaren van het GAN die overeenkomstig het vorige lid zijn aangesteld, stelt de leidend ambtenaar van het GAN deze ambtenaren aan die de hoedanigheid van officiers van gerechtelijke politie hebben.

De bevoegdheden van officiers van gerechtelijke politie mogen enkel worden uitgeoefend door personeelsleden die een eed hebben afgelegd overeenkomstig de van kracht zijnde wetten, statuten en reglementen.

Onder de personeelsleden van het GAN die overeenkomstig het eerste lid zijn aangesteld, stelt de leidend ambtenaar van het GAN, die in naam van het GAN handelt, deze personeelsleden aan aan wie hij, onder zijn controle, de verwerking delegeert van de opgeslagen persoonsgegevens. § 3. De Regering wijst, op voorstel van de leidend ambtenaar van het bevoegde bestuur van het Ministerie, de met het toezicht belaste personeelsleden van het Ministerie aan. Ze zijn belast met het toezicht, op het geheel van het gewestelijk grondgebied, op de naleving van hoofdstuk 1 van titel 2 van boek 2 van het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing en met de vaststelling van de misdrijven.

Onder de ambtenaren die overeenkomstig het vorige lid zijn aangesteld, stelt de Regering deze ambtenaren aan die de hoedanigheid van officiers van gerechtelijke politie hebben.

De bevoegdheden van officiers van gerechtelijke politie mogen enkel worden uitgeoefend door personeelsleden die een eed hebben afgelegd overeenkomstig de van kracht zijnde wetten, statuten en reglementen.

Onder de personeelsleden die overeenkomstig het eerste lid zijn aangesteld, stelt de Regering deze personeelsleden aan aan wie zij, onder haar controle, de verwerking delegeert van de opgeslagen persoonsgegevens. § 4. Voor elke gemeente stelt het College van Burgemeester en Schepenen de met het toezicht belaste personeelsleden van de gemeente aan. Ze zijn belast met het toezicht, op het geheel van het gemeentelijk grondgebied, op de naleving van de verordeningen van de Europese Unie, van de in artikel 2 bedoelde wetten en ordonnanties, en met de vaststelling van de misdrijven.

Onder de personeelsleden die overeenkomstig het eerste lid zijn aangesteld, stelt het College van Burgemeester en Schepenen de personeelsleden aan aan wie hij, onder zijn controle, de verwerking delegeert van de opgeslagen persoonsgegevens. § 5. De boswachters bedoeld onder artikelen 9 en 16 van het Wetboek van Strafvordering worden belast met het toezicht, op het geheel van het gewestelijk grondgebied, op de naleving van de wet van 19 december 1854 bevattend het Boswetboek, de wet van 28 december 1931 op de bescherming van aan particulieren behorende bossen en wouden, de ordonnantie van 1 maart 2012 betreffende natuurbehoud, en de ordonnantie van 20 juni 2013 betreffende een pesticidegebruik dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 6. Het Instituut bereidt elk jaar een ontwerp inspectieprogramma voor, dat binnen de drie maanden door de Regering dient te worden goedgekeurd.

Art. 6.Bij de uitoefening van hun opdracht kunnen de met het toezicht belaste personeelsleden de politiediensten om assistentie vragen, met name wanneer blijkt dat ze [hun] opdracht niet kunnen vervullen zonder gesloten of niet-toegankelijke ruimten of terreinen te betreden.

Art. 7.Om hun opdracht uit te voeren, kunnen de met [het] toezicht belaste personeelsleden zich eveneens door deskundigen laten bijstaan, overeenkomstig artikel 11, § 2. Afdeling 2. - Bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid

Art. 8.§ 1. De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid is de leidend ambtenaar van het Instituut. § 2. Zij is, onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid, belast met het aanduiden van de exploitant die de milieuschade of de onmiddellijke dreiging van milieuschade heeft veroorzaakt. § 3. Zij is eveneens belast met het beoordelen van de omvang van de milieuschade en het bepalen van de herstelmaatregelen die moeten worden getroffen gelet op de beginselen vermeld in bijlage 1 en bijlage 2, evenals met het ramen van de kosten van deze maatregelen.

Daartoe kan ze de betrokken exploitant vragen dat hij zelf een raming maakt en haar alle nodige informatie en gegevens verstrekt.

De Regering legt een methodologie vast voor de evaluatie van de milieuschade, de bepaling van de herstelmaatregelen en de raming van de kosten die gepaard gaan met deze maatregelen. § 4. De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid kan de uitvoering van de nodige preventie- of herstelmaatregelen aan derden delegeren of opleggen. HOOFDSTUK 2. - Inspectie Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 9.Onverminderd de bepalingen van een samenwerkingsakkoord dat geratificeerd wordt overeenkomstig artikel 92bis, § 1, tweede lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, kan de Regering bepalingen vaststellen met betrekking tot de nadere regels op het vlak van de inspectie. Die bepalingen hebben met name betrekking op de frequentie van de controles en op de meetmethoden.

Art. 10.Bij het uitoefenen van hun opdrachten mogen de met het toezicht belaste personeelsleden te allen tijde lokalen, terreinen en andere plaatsen betreden, tenzij het een woning in de zin van artikel 15 van de Grondwet betreft.

Bij ernstige verontreiniging of ernstige bedreiging die het milieu of de volksgezondheid kan schaden, mogen de voornoemde personeelsleden volgens de wettelijke vormvoorschriften binnentreden in de woonplaats.

Art. 11.§ 1. Bij de uitoefening van hun opdracht mogen de met het toezicht belaste personeelsleden tot alle onderzoeken, controles en verhoren overgaan en alle inlichtingen inwinnen die ze nodig achten voor de uitoefening van hun opdracht, met name : 1° de identiteit controleren en een persoon ondervragen;2° een [lees : ieder] document, stuk of bewijsstuk dat nuttig is voor de uitoefening van hun opdracht opzoeken, raadplegen of zonder verplaatsing meegedeeld krijgen;3° van de opgevraagde documenten een kopie nemen of ze meenemen tegen afgifte van een ontvangstbewijs;4° eender welk apparaat plaatsen voor de meting van vervuiling. § 2. De met het toezicht belaste personeelsleden kunnen aan deskundigen eender welk onderzoek en controle toevertrouwen.

De deskundigen handelen volgens de instructies van de met het toezicht belaste personeelsleden.

De door de deskundige ingezamelde informatie en vaststellingen kunnen op elk moment worden aangewend door de met het toezicht belaste personeelsleden. § 3. De verantwoordelijke voor de verwerking, of zijn afgevaardigde, kan, bij wege van uitzondering, een audiovisueel apparaat plaatsen mits naleving van artikelen 13 tot en met 15 van huidig Wetboek en van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Art. 12.De met het toezicht belaste personeelsleden mogen metingen van de verontreiniging verrichten en kosteloos monsters van eender welk element of substantie nemen of laten nemen door een erkend laboratorium of door een deskundige handelend volgens hun instructies.

Ze mogen van de personen tegen wie de resultaten van de metingen aangevoerd kunnen worden, de technische en menselijke middelen opeisen die nodig zijn om de metingen te doen of monsters te nemen. Afdeling 2. - Metingen van verontreiniging

Art. 13.§ 1. Elke meting van verontreiniging bestemd om de naleving van de bepalingen zoals bedoeld in artikel 2 of van dit Wetboek na te gaan, komt tot stand volgens de modaliteiten en met behulp van apparaten en meetsystemen die de objectiviteit en de integriteit van de verzamelde gegevens waarborgen. § 2. Er wordt slechts tot het plaatsen van een audiovisueel apparaat overgegaan als de overige onderzoeksmiddelen die in dit Wetboek zijn voorzien niet lijken te volstaan en mits naleving van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

De gefilmde beelden moeten adequaat, pertinent en niet excessief zijn ten opzichte van het nagestreefde doeleinde.

Enkel de gegevens die tot doel hebben bewijzen te verzamelen van de constitutieve bestanddelen van een misdrijf en de daders op te sporen, mogen worden opgenomen en bewaard.

Bovendien moet de verantwoordelijke voor de verwerking, of zijn afgevaardigde, zich ervan verzekeren dat het audiovisueel apparaat niet specifiek naar een plaats wordt gericht waarvoor hijzelf niet gemachtigd is om de gegevens te verwerken.

Het rechtstreeks bekijken van beelden in real time is uitsluitend toegestaan om toe te laten aan de verantwoordelijke voor de verwerking, of zijn afgevaardigde, om onmiddellijk in te grijpen in geval van inbreuk of van milieuschade of in geval van een dreiging van inbreuk of van een dreiging van milieuschade.

Het rechtstreeks bekijken van beelden in real time van een niet besloten plaats moet plaatsvinden onder de controle van de politiediensten.

De verantwoordelijke voor de verwerking, of zijn afgevaardigde, verzoekt bij de korpschef van de betreffende politiezone, om de controle van de politieagenten die deze aanstelt. § 3. De opgeslagen persoonsgegevens moeten worden bewaard voor een duur die niet langer dan noodzakelijk is voor de realisatie van de doeleinden waarvoor zij zijn verkregen of waarvoor zij later worden verwerkt.

De verantwoordelijke voor de verwerking of zijn afgevaardigde leeft de volgende termijnen en manieren van bewaring na : - maximum één maand indien de opgeslagen gegevens niet kunnen bijdragen tot het aanbrengen van het bewijs van een inbreuk; - de gegevens die zijn opgeslagen tijdens de verwerking worden bewaard en moeten beschikbaar en toegankelijk blijven zolang het dossier niet is afgesloten; - de opgeslagen gegevens van een afgesloten en gearchiveerd dossier zijn enkel toegankelijk voor de verantwoordelijke voor de verwerking of voor zijn afgevaardigde; - de opgeslagen gegevens die de identificatie van een persoon toelaten en die geen enkel nut meer hebben, moeten worden vernietigd.

Art. 14.§ 1. De metingen van de verontreiniging zijn ogenblikkelijk of permanent. § 2. Het met het toezicht belaste personeelslid, het personeelslid, de deskundige of het erkend laboratorium belast met de meting van de verontreiniging controleert de goede werking van de apparaten : 1° vóór hun gebruik, voor elke ogenblikkelijke meting;of 2° periodiek, voor elke permanente meting. § 3. De personen zoals bedoeld in § 2 stellen een analyseverslag op dat, in voorkomend geval, een lijst van de disfuncties bevat, overeenkomstig § 6.

Tussen het moment waarop de disfunctie van het apparaat wordt vastgesteld en het moment waarop ze werd verholpen, kunnen de resultaten van de metingen niet worden gebruikt. § 4. De natuurlijke persoon of rechtspersoon, tegen wie het resultaat van de uitgevoerde meting kan worden aangevoerd, wordt enkel verwittigd en zijn aanwezigheid is enkel vereist voor het geval zijn tussenkomst nodig blijkt te zijn. § 5. De controle van de goede werking van een meetapparaat opgelegd door een milieuvergunning wordt uitgevoerd overeenkomstig de voorwaarden opgelegd in de milieuvergunning of door een besluit van de Regering dat de uitbatingsvoorwaarden eigen aan de vergunde installaties oplegt. § 6. De in § 2 geviseerde personen houden dagelijks een register bij waarin de processen van controle van de goede werking, van onderhoud, van herstel, van stopzetting en de heropstart, volgend op de stopzetting, van de meetapparaten worden beschreven. § 7. Voorafgaand aan iedere plaatsing van een vast audiovisueel apparaat, en zonder afbreuk te doen aan de noodzaak om voorafgaand aan de plaatsing ervan op een goed van het openbaar domein, een domaniale toelating te verkrijgen, waarschuwt de verantwoordelijke voor de verwerking : - de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in voorkomend geval met inachtname van artikel 17 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens[; en] - de korpschef van de betrokken politiezone.

Hij verzoekt bovendien : - de toelating van de burgemeester van de betrokken gemeente wanneer het apparaat bedoeld is voor het filmen van een niet-besloten plaats; - de instemming van de eigenaar en de uitbater wanneer het apparaat bedoeld is voor het filmen van een voor het publiek toegankelijke besloten plaats; - de instemming van de eigenaar en de uitbater of, bij gebreke van een uitbater, van de eigenaar en de persoon die desgevallend krachtens een zakelijk of persoonlijk recht de plaats bezet, wanneer het apparaat bedoeld is voor het filmen van een niet voor het publiek toegankelijke besloten plaats.

De verantwoordelijke voor de verwerking of zijn afgevaardigde moet, wanneer hij zijn verklaring en verzoek om toelating indient, conform het eerste lid, de inbreuken of de milieuschades of de dreigingen van inbreuken of van milieuschades beschrijven die een beroep rechtvaardigen op de plaatsing van audiovisuele apparaten en moet het adequaat karakter aantonen van een dergelijke plaatsing in het licht van de nagestreefde doeleinden.

Onafgezien van de plaats waar het audiovisueel apparaat geplaatst wordt, duidt de verantwoordelijke voor de verwerking de installatie ervan aan door het aanbrengen van een pictogram of belast de beheerder van de plaats om het te doen.

Het feit dat een fysiek persoon een plaats binnentreedt waar een pictogram een cameratoezicht aanduidt, maakt haar instemming uit om gefilmd te worden.

Art. 15.§ 1. Elke meting van de verontreiniging wordt opgenomen in een meetverslag opgesteld door het met het toezicht belaste personeelslid, door de deskundige of door het erkend laboratorium dat de volgende gegevens bevat : 1° de vermelding van het register zoals bedoeld in artikel 14, § 6;2° in voorkomend geval, de luchtgesteldheid op het moment van de metingen;3° de meetmethode en -omstandigheden;4° de beschrijving van het gebruikte meetmateriaal;5° het plan van de omgeving met nauwkeurige aanduiding van de meetpunten;6° de datum en het uur waarop de metingen werden verricht;7° de duur van de metingen;8° de namen en hoedanigheid van de personeelsleden, van het erkend laboratorium of van de deskundige die de metingen hebben uitgevoerd;9° de namen en hoedanigheid van de personen die het verslag hebben opgesteld;10° in voorkomend geval, de identificatie van de aanwezige personen;11° het resultaat van de metingen. § 2. De vermoedelijke dader of de eigenaar van het goed waar het feit dat het constitutief bestanddeel van het misdrijf vormt werd gepleegd of waar het zijn oorsprong vond, ontvangt samen met de kennisgeving van de waarschuwing bedoeld in artikel 21, § 2, van de ingebrekestelling bedoeld in artikel 21, § 3, of van het proces-verbaal waarin het misdrijf wordt vastgesteld een afschrift van het meetverslag. § 3. De door de audiovisuele apparaten opgeslagen gegevens maken het voorwerp uit van een verslag opgesteld door de verantwoordelijke voor de verwerking, dat de volgende aanwijzingen bevat : - het plan van de gefilmde plaatsen en hun politieadres; - de data en uren gedurende welke de apparaten gewerkt hebben; - de beschrijving van het gebruikte materiaal; - de naam en voornaam van de verantwoordelijken voor de verwerking die zijn overgegaan tot de plaatsing van de apparaten en het opslaan van de gegevens; - in voorkomend geval, de identificatie van de personen aanwezig op het ogenblik van de opname; - de toelating van de burgemeester van de betrokken gemeente, wanneer die vereist is; - de toelating van de eigenaar en de uitbater of de persoon die in voorkomend geval de plaats bezet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, van de betrokken plaats, wanneer die vereist is; en - het bewijs van de voorafgaande kennisgeving aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. § 4. Het verslag bedoeld in paragraaf 3 en een kopie van de opname zijn aangehecht aan de kennisgeving van de waarschuwing bedoeld in artikel 21, § 2, van de ingebrekestelling bedoeld in artikel 21, § 3, of van het proces-verbaal dat het misdrijf vaststelt, gericht aan de vermoedelijke dader van het misdrijf en aan de Procureur des Konings. § 5. Alleen de verantwoordelijke voor de verwerking of zijn afgevaardigde, beschikt over een toegangsrecht tot de in paragraaf 3 bedoelde opgeslagen gegevens, die aan de Procureur des Konings meegedeeld kunnen worden.

De verantwoordelijke voor de verwerking of zijn afgevaardigde stelt onder de personeelsleden belast met het toezicht, de personeelsleden aan die toegang hebben tot de opgeslagen gegevens.

Deze personeelsleden moeten voldoen aan de volgende voorwaarden : - beschikken over het statuut van personeelslid belast met het toezicht sedert ten minste 5 jaar op het ogenblik van hun aanstelling; - elk jaar een certificaat van goed zedelijk gedrag overleggen; - een verklaring op eer ondertekenen waarin zij zich verbinden om een discretieplicht na te leven wat betreft de gevoelige en persoonsgegevens die door de beelden worden verschaft.

De functie van deze personeelsleden beperkt zich tot het controleren of de opgeslagen gegevens een inbreuk kunnen vormen of een milieuschade kunnen veroorzaken en tot het informeren van de verantwoordelijke voor de verwerking over het resultaat van hun controles.

De lijst van personen die aldus zijn aangesteld moet ter beschikking worden gehouden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer door de verantwoordelijke voor de verwerking of zijn afgevaardigde. Afdeling 3. - Monsternemingen

Art. 16.§ 1. Het met het toezicht belaste personeelslid, de deskundige of het erkend laboratorium die de monsters heeft genomen, wijst een erkend analyselaboratorium aan dat belast wordt met de officiële analyse van het eerste monster. § 2. Bij elke monsterneming worden telkens twee monsters in dezelfde omstandigheden genomen. Ze worden in geschikte recipiënten of verpakkingen bewaard die een goede bewaring en een goede analyse garanderen.

Eén monster is bestemd voor het erkend laboratorium voor analyse. Een tweede monster is bestemd voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon, tegen wie het resultaat van de analyses kan worden aangevoerd. § 3. De recipiënten of de verpakkingen worden met de zegel van de natuurlijke persoon of rechtspersoon zoals bedoeld in § 1 bekleed, waardoor de inhoud ervan onmogelijk kan worden vervangen of gewijzigd. § 4. Op de recipiënten of de verpakkingen staan de volgende gegevens : 1° een identificatienummer;2° de datum van de monsterneming;3° de identiteit en de handtekening van de natuurlijke persoon of rechtspersoon zoals bedoeld in § 1;4° de aard van de substanties of voorwerpen waarvan het monster is genomen.

Art. 17.§ 1. De natuurlijke persoon of rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 16, § 1, stelt van elke monsterneming een proces-verbaal op.

Het proces-verbaal bevat op zijn minst de volgende gegevens : 1° de gegevens die vermeld staan op de recipiënten of verpakkingen waarin de monsters bewaard worden;2° de methode en de omstandigheden waarin de monsterneming plaatsvond;3° de beschrijving van de recipiënten of verpakkingen waarin de monsters bewaard worden;4° in voorkomend geval, de identiteit van de personen die de monsterneming hebben bijgewoond; [5° ] de vermelding dat de persoon tegen wie de resultaten van de monsterneming kunnen worden aangevoerd, het tweede monster kan laten analyseren door een ander erkend laboratorium; [6° ] de identiteit van het erkende laboratorium dat belast is met de officiële analyse van het monster; [7° ] de resultaten van de analyses die ter plaatse uitgevoerd zijn. § 2. Binnen vijf werkdagen na de monsterneming wordt een afschrift van het proces-verbaal bezorgd aan de persoon tegen wie de analyseresultaten kunnen worden aangevoerd.

Art. 18.§ 1. Ten laatste op de eerste werkdag die volgt op de datum van monsterneming, wordt één van de monsters bezorgd aan het erkend laboratorium voor analyse aangeduid door de natuurlijke persoon of rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 16, § 1.

Het wordt bewaard in omstandigheden die een correcte analyse toelaten. § 2. Het tweede monster wordt onmiddellijk op de plaats van monsterneming overhandigd aan één van de personen tegen wie de analyseresultaten kunnen worden aangevoerd indien hij aanwezig is op het ogenblik van de monsterneming.

Als dat niet mogelijk is, wordt het monster bewaard door het erkende laboratorium dat met de officiële analyse is belast. Het wordt tot vijf werkdagen na de monsterneming ter beschikking gehouden van de personen bedoeld in het eerste lid. § 3. De persoon tegen wie de analyseresultaten kunnen worden aangevoerd, kan een analyse van het tweede monster vragen bij een ander erkend laboratorium.

Indien het monster hem op de plaats van de monsterneming overhandigd wordt, dient hij het ten laatste op de eerste werkdag die volgt op de datum van monsterneming aan dit laboratorium door te geven. Het monster wordt zo bewaard dat het correct kan worden geanalyseerd.

Indien hij het monster niet onmiddellijk op de plaats van de monsterneming heeft gekregen, kan hij binnen de vijf werkdagen na de monsterneming, het erkend laboratorium voor analyse aangeduid door de natuurlijke persoon of rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 16, § 1, verzoeken dat het tweede monster te zijner beschikking wordt gesteld.

In ieder geval gebeurt de analyse van het tweede monster op kosten van de belanghebbende.

Art. 19.§ 1. Het erkende laboratorium aangeduid door de natuurlijke persoon of rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 16, § 1, maakt een analyseverslag op en bezorgt dit aan het met het toezicht belaste personeelslid.

Het laboratorium dat de analyse van het tweede monster uitvoert, maakt onmiddellijk een analyseverslag op en bezorgt dat aan de persoon die de analyse gevraagd heeft. Die bezorgt het verslag onmiddellijk aan de personen zoals bedoeld in artikel 16, § 1. § 2. Het analyseverslag bevat de volgende gegevens : 1° de identiteit van het personeelslid die om de analyse heeft gevraagd en in voorkomend geval van de persoon die de tweede analyse heeft geëist;2° de ontvangstdatum van de monsters en hun referentienummers;3° de aanduiding van de omstandigheden waarin de monsters zijn bewaard;4° de aanduiding van de gebruikte analysemethode en van de omstandigheden waarin de analyse werd verricht;5° de datum waarop de analyse werd verricht;6° de opgeleverde resultaten. § 3. De vermoedelijke dader of de eigenaar van het goed waar het feit dat het constitutief bestanddeel van het misdrijf vormt werd gepleegd of waar het zijn oorsprong vond, ontvangt samen met de kennisgeving van de waarschuwing bedoeld in artikel 21, § 2, van de ingebrekestelling bedoeld in artikel 21, § 3, of van het proces-verbaal waarin het misdrijf wordt vastgesteld een afschrift van het analyseverslag. HOOFDSTUK 3. - Preventie, vaststelling van de misdrijven en milieuaansprakelijkheid Afdeling 1. - Preventie

Art. 20.De exploitant treft onverwijld de nodige preventieve maatregelen wanneer zich nog geen milieuschade heeft voorgedaan maar een onmiddellijke dreiging bestaat dat dergelijke schade zich voordoet.

Wanneer een onmiddellijke dreiging van milieuschade ondanks de door de betrokken exploitant genomen preventieve maatregelen niet verdwijnt, is deze verplicht om de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid zo spoedig mogelijk van alle relevante aspecten op de hoogte te brengen.

Art. 21.§ 1. De met het toezicht belaste personeelsleden kunnen te allen tijde maatregelen treffen of opleggen, zelfs mondeling, ten aanzien van eender welke persoon, die nodig zijn om elke vorm van gevaar of hinder voor het leefmilieu of voor de volksgezondheid te voorkomen, te verminderen of te verhelpen en hen verplichten informatie te verstrekken.

Indien de maatregelen mondeling zijn opgelegd, worden ze binnen 10 werkdagen bij een ter post aangetekende brief aan de bestemmeling van de maatregel bevestigd door : 1° de burgemeester wanneer personeelsleden van de gemeente het bevel hebben opgelegd;of 2° de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, wanneer hun respectieve personeelsleden het bevel hebben gegeven. Indien de maatregelen schriftelijk zijn opgelegd, worden ze goedgekeurd door een medeondertekening : 1° van de burgemeester, wanneer een personeelslid van de gemeente het bevel heeft opgelegd;of 2° van de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, wanneer één van hun respectieve personeelsleden het bevel heeft opgelegd. Ze worden aan de bestemmeling van de maatregel bezorgd bij een ter post aangetekende brief.

Indien aan die maatregelen geen gevolg wordt gegeven, kunnen de met het toezicht belaste personeelsleden de voorgeschreven maatregel ambtshalve ten laste van de in gebreke blijvende persoon uitvoeren of laten uitvoeren.

Een preventieve maatregel opgelegd door een met het toezicht belast personeelslid aan een exploitant, en medeondertekend, indien zij schriftelijk werd genomen of bekrachtigd, indien zij werd genomen na een mondelinge beslissing, door de leidend ambtenaar van het Instituut, vormt van rechtswege een bevolen preventieve maatregel van de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid in de zin van artikel 24, indien de gevaren of hinder die haar rechtvaardigen een onmiddellijke dreiging op milieuschade, die binnen het toepassingsgebied van artikel 57 valt, kunnen uitmaken of daaraan aan de oorsprong kunnen liggen. § 2. De met het toezicht belaste personeelsleden kunnen te allen tijde, zelfs mondeling, een waarschuwing richten tot de vermoedelijke dader van het misdrijf, of tot de eigenaar van het goed waar het feit dat het constitutief bestanddeel van het misdrijf vormt gepleegd werd of waar het zijn oorsprong vond en een termijn vastleggen waarbinnen hij zich in regel dient te stellen.

Wanneer een mondelinge waarschuwing gegeven wordt, dan dient die binnen tien werkdagen bij een ter post aangetekende brief te worden bevestigd door : 1° de burgemeester wanneer de waarschuwing door personeelsleden van de gemeente werd gegeven;of 2° de leidend ambtenaar van het Instituut of van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie wanneer de waarschuwing door respectievelijk één van hun personeelsleden werd gegeven. Deze waarschuwing kan in voorkomend geval in dezelfde aangetekende brief gepaard gaan met een krachtens § 1 genomen of opgelegde preventieve maatregel. § 3. Nadat de waarschuwing geen gedeeltelijke of volledige uitvoering krijgt door zijn bestemmeling of indien de situatie het vereist, kunnen de met het toezicht belaste personeelsleden een ingebrekestelling per aangetekend schrijven richten aan eerstgenoemde.

De ingebrekestelling kan in dezelfde aangetekende brief gepaard gaan met een preventieve maatregel opgelegd overeenkomstig § 1. § 4. In geval van een feit dat het constitutief bestanddeel van een misdrijf vormt en indien de dreiging van die aard is dat enige vertraging in het nemen van maatregelen tot onherstelbare schade riskeert te leiden of in geval van herhaalde vaststellingen verricht conform artikel 23, kunnen de met het toezicht belaste personeelsleden bovendien mondeling bevelen tot : 1° de gedeeltelijke of volledige stopzetting van de activiteit;2° de sluiting van één of meer inrichtingen. Die maatregelen vervallen indien ze binnen tien werkdagen nadat ze opgelegd werden, niet bij een ter post aangetekende brief bevestigd zijn door : 1° de burgemeester wanneer personeelsleden van de gemeente de maatregelen hebben opgelegd;of 2° de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, wanneer één van hun personeelsleden de maatregelen hebben opgelegd.

Art. 22.Iedere belanghebbende kan bij het Milieucollege beroep instellen tegen het bevel om een activiteit gedeeltelijk of volledig stop te zetten of om een of meer inrichtingen te sluiten of tegen een bevel met een gelijkaardig gevolg, of tegen ieder bevel om een activiteit voort te zetten of een bevel met een gelijkaardig gevolg.

Op straffe van verval dient het beroep per verzoekschrift bij het Milieucollege te worden ingesteld binnen tien dagen na de kennisgeving van de beslissing of van de bevestiging bedoeld in artikel 21. Het Milieucollege hoort de belanghebbende, op zijn verzoek, of zijn raadsman. In dit geval wordt ook het met het toezicht belaste personeelslid dat de maatregelen heeft genomen gehoord.

Binnen vijftien werkdagen na de datum van verzending van het verzoekschrift betekent het Milieucollege zijn beslissing. Deze termijn wordt met tien werkdagen verlengd wanneer de partijen een verzoek indienen om te worden gehoord. Voorts wordt de termijn verlengd met tien werkdagen wanneer het verzoekschrift is opgestuurd in de periode van 15 juni tot 15 augustus. Afdeling 2. - Vaststelling van de misdrijven

Art. 23.De met het toezicht belaste personeelsleden stellen de misdrijven vast in een proces-verbaal dat bewijswaarde heeft tot het bewijs van het tegendeel. Binnen tien werkdagen na de vaststelling van het misdrijf wordt een afschrift van het proces-verbaal bezorgd aan de vermoedelijke dader of aan de eigenaar van het goed waar het feit dat het constitutief bestanddeel van het misdrijf vormt gepleegd werd of waar het zijn oorsprong gevonden heeft. De termijn wordt berekend te rekenen vanaf de dag volgend op de vaststelling van het misdrijf. Afdeling 3. - Milieuaansprakelijkheid

Onderafdeling 1. - Preventieve maatregelen

Art. 24.De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid kan te allen tijde : 1° de exploitant verplichten informatie te verstrekken telkens als zich een onmiddellijke dreiging van milieuschade voordoet of ingeval dergelijke onmiddellijke dreiging wordt vermoed;2° de exploitant verplichten de nodige preventieve maatregelen te treffen;of 3° zelf de nodige preventieve maatregelen nemen. Als de exploitant de verplichtingen bepaald in artikel 20 of in punten 1° en 2°, niet nakomt, als hij niet kan worden geïdentificeerd of als hij krachtens artikel 27 de kosten niet moet dragen, kan de bevoegde instantie zelf de nodige preventieve maatregelen treffen. De genomen beslissingen worden onmiddellijk aan de betrokken exploitant betekend die tegelijkertijd ingelicht wordt over de rechtsmiddelen en beroepstermijnen waarover hij beschikt.

Onderafdeling 2. - Herstelmaatregelen

Art. 25.§ 1. Wanneer er zich milieuschade heeft voorgedaan, brengt de exploitant onverwijld de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid op de hoogte van alle relevante aspecten van de toestand en treft hij : 1° alle praktische maatregelen om de betrokken verontreinigende stoffen en/of enige andere schadefactor onmiddellijk te bestrijden, in te perken, te verwijderen of te behandelen, teneinde nieuwe milieuschade en negatieve gevolgen voor de volksgezondheid of aantasting van de functies te beperken of te voorkomen;2° de nodige herstelmaatregelen.Hij bepaalt overeenkomstig bijlage 2 de mogelijke herstelmaatregelen en legt ze ter goedkeuring voor aan de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid. § 2. De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid besluit welke herstelmaatregelen overeenkomstig bijlage 2, en zo nodig in samenwerking met de betrokken exploitant, worden uitgevoerd.

Wanneer zich meerdere gevallen van milieuschade hebben voorgedaan en de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid er niet voor kan zorgen dat de noodzakelijke herstelmaatregelen gelijktijdig worden genomen, kan zij bepalen welk geval van milieuschade eerst moet worden hersteld. Bij het nemen van deze beslissing houdt zij onder meer rekening met de aard, de omvang en de ernst van de milieuschade en met de mogelijkheid van natuurlijke regeneratie. Er moet ook rekening worden gehouden met de risico's voor de gezondheid van de mens.

De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid nodigt de personen, bedoeld in artikel 29, § 1, uit en in ieder geval de personen op wier terrein herstelmaatregelen zouden moeten worden toegepast, om opmerkingen te formuleren en houdt rekening met deze opmerkingen. § 3. De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid kan te allen tijde : 1° de exploitant verplichten aanvullende informatie te verstrekken over alle schade die zich heeft voorgedaan;2° zelf alle praktische maatregelen treffen of de betrokken exploitant daartoe verplichten om de betrokken verontreinigende stoffen en/of enige andere schadefactor onmiddellijk te bestrijden, in te perken, te verwijderen of te beheren, teneinde nieuwe milieuschade en negatieve gevolgen voor de gezondheid van de mens of aantasting van de functies te beperken of te voorkomen;3° de exploitant verplichten de nodige herstelmaatregelen te treffen; of 4° zelf de nodige herstelmaatregelen treffen. § 4. Als de exploitant de verplichtingen bepaald in § 1 of § 3, 2° of 3° niet nakomt, als hij niet kan worden geïdentificeerd of als hij krachtens artikel 27 de kosten niet moet dragen, kan de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid zelf de nodige preventieve maatregelen treffen. § 5. Iedere beslissing die een herstelmaatregel oplegt wordt onverwijld meegedeeld aan de betrokken exploitant, die tegelijkertijd op de hoogte wordt gebracht van de rechtsmiddelen en beroepstermijnen waarover hij beschikt.

Onderafdeling 3. - Preventie- en herstelkosten

Art. 26.De exploitant draagt de kosten voor de preventie- en herstelmaatregelen die door de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid zijn genomen.

Wanneer milieuschade of de onmiddellijke dreiging van deze schade is veroorzaakt door verschillende exploitanten, zijn deze er hoofdelijk toe gehouden de kosten voor de ondernomen preventie- en herstelmaatregelen te dragen.

Art. 27.§ 1. De exploitant is echter niet verplicht de kosten te dragen van de preventie- of herstelmaatregelen opgelegd door de instantie bevoegd inzake milieuaansprakelijkheid als hij kan bewijzen dat de milieuschade of de onmiddellijke dreiging van dergelijke schade : 1° veroorzaakt is door een derde ondanks dat er passende veiligheidsmaatregelen waren getroffen;of 2° het gevolg is van het opvolgen van een bevel of instructie van een overheidsinstantie, tenzij het een bevel of instructie betreft naar aanleiding van een emissie of incident veroorzaakt door de activiteiten van de exploitant zelf. § 2. De exploitant is niet verplicht de kosten te dragen van de herstelmaatregelen die met toepassing van dit Wetboek worden getroffen als hij kan bewijzen dat de milieuschade of de onmiddellijke dreiging van dergelijke schade te wijten is aan : 1° een emissie of een gebeurtenis die uitdrukkelijk toegestaan is met naleving van alle voorwaarden die verband houden met een op de datum van de emissie of de gebeurtenis van toepassing zijnde vergunning die uitgereikt of verlengd werd krachtens de in bijlage 3 bedoelde wetgevende en reglementaire bepalingen inzake de exploitatie van een hierin opgenomen activiteit;2° een emissie of een activiteit of elke aanwending van een product in het kader van een activiteit waarvan de exploitant kan bewijzen dat deze niet beschouwd was als vatbaar voor het aanrichten van milieuschade in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis op het ogenblik dat de emissie of de activiteit plaatsvond. § 3. De Regering legt de modaliteiten vast volgens welke de exploitant de kosten die hij heeft gemaakt maar die hij krachtens § 1 en § 2 van dit artikel niet moet dragen, kan terugvorderen.

Art. 28.§ 1. Behoudens artikel 27 vordert de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid, met name via een waarborgsom of andere passende waarborgen bij de exploitant die de milieuschade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt, de kosten terug die ze heeft gedragen voor de ondernomen preventieve maatregelen of herstelmaatregelen van de milieuschade. De Regering bepaalt de financiële waarborgen die passend worden geacht en legt de regels in verband met de uitoefening van dit terugvorderingsrecht vast. § 2. De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid kan beslissen om de gedragen kosten niet volledig terug te vorderen wanneer de daartoe benodigde uitgaven hoger zijn dan het terug te vorderen bedrag of wanneer de exploitant niet kan worden geïdentificeerd. § 3. De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid is gerechtigd om tegen de exploitant of, indien van toepassing, een derde die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt, een procedure in te stellen om de kosten met betrekking tot alle uit hoofde van dit Wetboek genomen maatregelen terug te vorderen binnen een periode van vijf jaar vanaf de datum waarop de maatregelen geheel zijn voltooid of de datum waarop de aansprakelijke exploitant of derde is geïdentificeerd, waarbij de meest recente datum in aanmerking wordt genomen. § 4. De door de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid getroffen maatregelen overeenkomstig artikel 21, § 1, zesde lid en de artikelen 24 en 25 § 3, worden getroffen onverminderd de aansprakelijkheid van de betrokken exploitant en de naleving van artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Onderafdeling 4. - Vordering van maatregelen en rechtsmiddelen

Art. 29.§ 1. Iedere natuurlijke of rechtspersoon die een belang heeft bij de besluitvorming inzake milieuschade, met name hij die zulke milieuschade lijdt of dreigt te lijden, is gerechtigd om bij de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid opmerkingen in te dienen betreffende elk geval van milieuschade of onmiddellijke dreiging van dergelijke schade waarvan hij kennis heeft en heeft de mogelijkheid om de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid te verzoeken krachtens dit Wetboek maatregelen te treffen.

Iedere vereniging die op het grondgebied van het Gewest ijvert voor de bescherming van het leefmilieu, wordt geacht een belang te hebben op voorwaarde dat : 1° de vereniging is opgericht als een VZW;2° de VZW al bestond vóór de datum waarop de milieuschade of de onmiddellijke dreiging van schade zich heeft voorgedaan;en 3° het statutair doel van de VZW de bescherming van het leefmilieu is; [en] 4° het belang waarvan de aantasting in haar opmerkingen en/of haar verzoek tot het nemen van maatregelen wordt aangevoerd, past in het kader van het statutair doel van de VZW, zoals blijkt op de datum waarop de schade of de onmiddellijke dreiging van schade zich heeft voorgedaan. Deze bepaling is van toepassing, onverminderd het vorderingsrecht bepaald door de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu. § 2. Het verzoek tot maatregelen gaat vergezeld van de relevante informatie en gegevens ter ondersteuning van de opmerkingen die met betrekking tot de milieuschade in kwestie worden voorgelegd. § 3. Wanneer het verzoek tot maatregelen en de bijbehorende opmerkingen op aannemelijke wijze het bestaan van milieuschade aangeven, onderzoekt de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid deze opmerkingen en dit verzoek tot maatregelen.

In dat geval, biedt de bevoegde instantie de betrokken exploitant de gelegenheid om zijn standpunt met betrekking tot het verzoek tot maatregelen en de bijbehorende opmerkingen kenbaar te maken, overeenkomstig de door de Regering vastgelegde vormen en termijnen. § 4. De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid brengt de personen bedoeld in § 1 die opmerkingen hebben ingediend zo spoedig mogelijk en uiterlijk een maand na ontvangst van het verzoek op de hoogte van haar beslissing om al dan niet op te treden, met vermelding van de redenen waarop haar beslissing is gebaseerd. § 5. De kennisgeving van de met redenen omklede beslissing van de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid vermeldt de rechtsmiddelen en beroepstermijnen waarvan ze het voorwerp kan uitmaken, evenals de modaliteiten voor het indienen van dit beroep. § 6. De Regering legt de vormregels en de modaliteiten vast voor de indiening en het onderzoek van de op basis van dit artikel ingediende verzoeken tot maatregelen. § 7. De personen bedoeld in § 1 kunnen een beroepsprocedure instellen : 1° bij het Milieucollege tegen de beslissingen, daden of verzuim van de instantie bevoegd inzake milieuaansprakelijkheid krachtens dit Wetboek;en 2° bij de Regering tegen de beslissingen van het [Milieucollege] bedoeld in punt 1°. De Regering legt de beroepsprocedures bedoeld in punten 1° en 2° vast.

Onderafdeling 5. - Intergewestelijke en internationale samenwerking

Art. 30.§ 1. Wanneer milieuschade gevolgen heeft of kan hebben voor meerdere Lidstaten of meerdere Gewesten, waaronder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, werkt de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid samen met de andere Lidstaten van de Europese Unie of Gewesten, met name door een passende informatie-uitwisseling, om ervoor te zorgen dat een preventieve maatregel en, al naargelang het geval, een herstelmaatregel met betrekking tot de milieuschade wordt getroffen. § 2. Wanneer dergelijke milieuschade is ontstaan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, verstrekt de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid voldoende informatie aan de Lidstaten of gewesten die mogelijk zijn getroffen. § 3. Wanneer de bevoegde instantie inzake milieuschade schade vaststelt die is veroorzaakt buiten het grondgebied waarvoor ze bevoegd is, meldt ze dit aan de Europese Commissie en alle andere betrokken gewesten of Lidstaten; ze kan aanbevelingen doen betreffende preventie- of herstelmaatregelen die moeten worden getroffen en kan overeenkomstig dit Wetboek de kosten die ze heeft gemaakt voor preventie- of herstelmaatregelen terugvorderen. § 4. Deze samenwerking doet geen afbreuk aan de bestaande samenwerkingsvormen.

TITEL III. - Misdrijven en strafsancties HOOFDSTUK 1. - Misdrijven

Art. 31.§ 1. Wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met een geldboete van 50 tot 100.000 euro, of met slechts één van die straffen alleen : 1° diegene die zich, minstens wegens nalatigheid, zich onttrekt aan of die op welkdanige manier de uitvoering verhindert van de inspectieopdracht waarmee [lees : waartoe] de met het toezicht belaste personeelsleden gemachtigd zijn krachtens artikelen 5 tot en met 7 en artikelen 9 tot en met 19 van dit Wetboek;2° diegene die, minstens wegens nalatigheid : b) de informatieverplichtingen zoals voorzien in artikel 20, tweede lid, of artikel 25, § 1, niet nakomt;b) verzuimt de informatie die hem gevraagd wordt krachtens artikel 21, § 1, artikel 24, eerste lid, 1°, of artikel 25, § 3, 1°, mee te delen;c) zijn verplichtingen niet nakomt om preventieve of herstelmaatregelen te treffen zoals voorzien in respectievelijk artikel 20, eerste lid, en artikel 25, § 1;d) de verplichting tot het voorafgaandelijk voorleggen van de mogelijke herstelmaatregelen voorzien in artikel 25, § 1, 2°, niet eerbiedigt;e) de maatregelen die hem zijn opgelegd krachtens artikel 21, § 1, eerste lid, artikel 24, eerste lid, 2°, of artikel 25, § 3, 2° en 3°, niet of niet volgens de instructies uitvoert;f) geen adequate financiële waarborg stelt overeenkomstig artikel 28, § 1;3° diegene die, minstens wegens nalatigheid, een bepaling van een verordening van de Europese Unie zoals voorzien in artikel 2 overtreedt, voor zover het niet reeds door een andere ordonnantie strafbaar wordt gesteld, of, tenminste wegens nalatigheid, behoudens een andersluidende bepaling, feiten pleegt, die door of krachtens een wet of ordonnantie voorzien in artikel 2 en niet zoals voorzien in de paragrafen 3 en 4 van huidig artikel, strafbaar worden gesteld. § 2. De nalatigheid bepaald in paragraaf 1 staat vast door het plegen zelf van de strafbare feiten, ongeacht of het gaat om een handeling of een verzuim, behoudens tegenbewijs. § 3. Wordt gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot twee jaar en met een geldboete van 10.000 tot 500.000 euro, of met slechts één van die straffen alleen, diegene die : a) één van de misdrijven pleegt zoals voorzien in artikel 3 van de ordonnantie van 9 december 2010 betreffende de toepasselijke sancties in het geval van niet-naleving van de Verordening (EG) nr.1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH); of b) één van de misdrijven pleegt zoals voorzien in artikel 75 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems. § 4. Voor de toepassing van dit artikel, geniet de mogelijkheid voorzien in artikel 37ter van het Strafwetboek om een werkstraf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf of een geldboete, de voorkeur.

De uitgesproken straf is doeltreffend, evenredig en afschrikkend. HOOFDSTUK 2. - Verzwarende omstandigheden

Art. 32.Wordt gestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar en met een geldboete van 250 tot 300.000 euro, of met slechts één van die straffen alleen, diegene die een misdrijf pleegt zoals voorzien in artikel 31, § 1, waardoor de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water of aan dieren of planten of aanzienlijke schade aan een habitat binnen een Natura 2000-gebied wordt veroorzaakt.

Huidig artikel doet geen afbreuk aan de verzwarende omstandigheden zoals voorzien in bijzondere wetgevingen. HOOFDSTUK 3. - Recidive

Art. 33.De persoon die binnen drie jaar na een veroordeling voor een misdrijf bedoeld in artikel 31, opnieuw een misdrijf begaat bedoeld in artikel 31, kan met een gevangenisstraf worden gestraft, en met een geldboete die het dubbel bedraagt van de maximale boete of gevangenisstraf vastgesteld voor het laatst gepleegde misdrijf, of met slecht één van die straffen alleen. De straf mag echter niet minder bedragen dan 200 euro of vijftien dagen gevangenisstraf.

TITEL IV. - Door de rechter opgelegde maatregelen

Art. 34.Onverminderd de straffen vermeld in de artikelen 31 tot en met 33, kan de rechter een of meerdere maatregelen opleggen die in [deze] titel worden opgenomen.

Art. 35.Onverminderd de toepassing van de artikelen 42 tot en met 43bis van het Strafwetboek kan de rechter roerende goederen die schade kunnen berokkenen aan het leefmilieu of de volksgezondheid verbeurd verklaren in een vonnis waarin een misdrijf wordt vastgesteld.

Art. 36.De rechter kan de schuldige van een misdrijf waarbij het leefmilieu of de volksgezondheid in het gedrang komt, veroordelen om in het Fonds voor Milieubescherming zoals bedoeld bij artikel 2, 9° van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen, een som te storten die gelijk is aan de kosten die de gemeente, het Instituut, het GAN of het Gewest hebben gemaakt om schade of het gevaar voor schade door het misdrijf aan het leefmilieu of de volksgezondheid te voorkomen, te beperken, stop te zetten of te verhelpen.

Art. 37.Op verzoek van het Instituut, het GAN, de Regering of de Burgemeester, kan de rechter bevelen dat binnen de termijn die hij zelf vaststelt of wel de plaats weer in de oorspronkelijke staat wordt gebracht of in zo'n staat dat er geen gevaar of hinder meer is voor het leefmilieu en de volksgezondheid, ofwel dat er aanpassingswerken moeten worden uitgevoerd.

Onverminderd de toepassing van hoofdstuk XXIII van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek, kan de rechter bevelen dat wanneer de plaats niet in de oorspronkelijke staat wordt gebracht of de aanpassingswerken niet binnen de vastgestelde termijn uitgevoerd worden, het Instituut, het GAN, de Regering of de [B]urgemeester zelf ambtshalve de werken kunnen laten uitvoeren en over het recht beschikken om de materialen en voorwerpen die afkomstig zijn uit de instaatstelling van de plaatsen te verkopen, te vervoeren, te bewaren of om ze te vernietigen op een plaats die hij kiest.

De veroordeelde moet alle uitvoeringskosten terugbetalen op voorlegging van een kostenstaat die door de beslagrechter begroot en uitvoerbaar verklaard is, mits vermindering van de verkoopprijs van de materialen en voorwerpen afkomstig uit de instaatstelling van de plaats.

Art. 38.Bij veroordeling wegens misdrijf bedoeld in artikel 31, kan de rechter een gedeeltelijke of volledige stopzetting van de activiteit of de tijdelijke of definitieve sluiting bevelen van de inrichting of de inrichtingen; de stopzetting of de sluiting kan tijdelijk, met een maximumduur van twee jaar, worden opgelegd ook al is de veroordeelde noch eigenaar noch exploitant.

Daarenboven kan de rechter de veroordeelde voorlopig of definitief verbieden nog soortgelijke inlichtingen te exploiteren, hetzij persoonlijk, hetzij via tussenpersonen.

Art. 39.Indien de veroordeelde binnen tien jaar na een uitvoerbaar verklaarde veroordeling voor een misdrijf gepleegd bij de uitoefening van zijn beroep opnieuw een soortgelijk misdrijf pleegt, dan kan de rechter hem verbieden een bepaalde beroepsactiviteit persoonlijk of via tussenpersonen uit te oefenen.

Het voornoemde verbod kan worden opgelegd voor een periode van een tot vijf jaar.

Art. 40.De rechter kan bevelen dat het veroordelende vonnis op kosten van de veroordeelde bekendgemaakt wordt, op de wijze die hij bepaalt.

Art. 41.Onverminderd de toepassing van artikel 5 en de artikelen 66 tot en met 69 van het Strafwetboek, kan de rechter iedere persoon die ertoe gemachtigd is om de dader van het misdrijf bevelen of instructies te geven, tot de straffen veroordelen die door artikelen 31 tot en met 33 voor dit misdrijf zijn voorzien indien : 1° hij aan de dader een opdracht heeft toevertrouwd waarvoor die niet de nodige kennis bezat om ze met naleving van de bepalingen die van toepassing zijn, te kunnen uitvoeren;2° hij heeft nagelaten de dader de nodige middelen te geven om de bepalingen van de verordeningen van de Europese Unie, de wetten, de ordonnanties en hun uitvoeringbesluiten bedoeld in artikel 2, en van de bepalingen van dit Wetboek na te leven;3° hij ervan op de hoogte was dat er een misdrijf gepleegd is of gepleegd zou worden en niets heeft ondernomen om het te voorkomen of de gevolgen ervan te verhelpen, ook al was hij daartoe in staat. TITEL V. - Alternatieve administratieve geldboetes

Art. 42.De misdrijven bedoeld in artikel 31 kunnen strafrechtelijk worden vervolgd of met alternatieve administratieve geldboetes worden bestraft.

Art. 43.Een exemplaar van elk proces-verbaal van een in artikel 31 bedoeld misdrijf wordt binnen tien werkdagen na de vaststelling van het misdrijf bezorgd aan de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN, of van het bevoegde bestuur van het Ministerie naargelang van het geval, en aan de Procureur des Konings.

Art. 44.Binnen zes maanden na de verzendingsdatum van het proces-verbaal brengt de Procureur des Konings de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie naargelang van het geval, op de hoogte van zijn beslissing om de vermoedelijke dader van een in artikel 31 bedoeld misdrijf al dan niet te vervolgen.

Als de Procureur des Konings beslist de dader te vervolgen, kan geen alternatieve administratieve geldboete worden opgelegd.

Als de Procureur des Konings beslist de dader niet te vervolgen, of als een beslissing uitblijft binnen de krachtens het eerste lid gestelde termijn, kan een alternatieve administratieve geldboete worden opgelegd.

Art. 45.Nadat de persoon die met een alternatieve administratieve geldboete strafbaar is, zich heeft kunnen verdedigen, beslist de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, of voor het misdrijf een alternatieve administratieve geldboete dient te worden opgelegd.

In de beslissing wordt het bedrag van de alternatieve administratieve geldboete vastgelegd en wordt de dader aangemaand om de geldboete binnen dertig dagen na de betekening van de beslissing te storten op het rekeningnummer van het Fonds voor de Bescherming van het Leefmilieu zoals bedoeld in artikel 2, 9°, van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen, welk vermeld staat op het formulier dat bij de beslissing is gevoegd.

De alternatieve administratieve geldboete bedraagt tussen 50 en 62.500 euro.

Dit bedrag kan verminderd worden tot onder het wettelijke minimumbedrag in geval van verzachtende omstandigheden.

Het bedrag van de alternatieve administratieve geldboete wordt gestort aan het Fonds voor de bescherming van het leefmilieu zoals bedoeld bij artikel 2, 9° van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen.

De beslissing om een alternatieve administratieve geldboete op te leggen of, in voorkomend geval, de beslissing om geen alternatieve administratieve geldboete op te leggen, wordt binnen tien dagen bij een ter post aangetekende brief betekend aan : 1° de persoon die met een alternatieve administratieve geldboete strafbaar is;2° de procureur des Konings.

Art. 46.De overheid die de alternatieve administratieve geldboete oplegt beslist, in voorkomend geval, om deze gepaard te laten gaan met een bevel tot stopzetting van het misdrijf binnen een bepaalde termijn op straffe van een dwangsom waarvan de totale som niet meer mag bedragen dan 62.500 euro, eveneens te betalen aan het Fonds voor de bescherming van het leefmilieu.

De dwangsom wordt door de in het eerste lid bedoelde overheid bepaald en bevolen.

Art. 47.De verantwoordelijke voor het dagelijks beheer van een onderneming moet de alternatieve administratieve geldboetes betalen voor misdrijven door een aangestelde of een gevolmachtigde wanneer hij niet alle nodige voorzorgen genomen heeft om misdrijven te voorkomen of om elke vorm van gevaar, hinder of ongemak te verminderen of te verhelpen.

Art. 48.Ingeval van samenloop van meerdere misdrijven zoals bedoeld in artikel 31, worden de bedragen van de alternatieve administratieve geldboetes samengevoegd; het gehele bedrag mag evenwel niet meer dan 125.000 EUR bedragen.

Art. 49.Iedereen die veroordeeld is tot de betaling van een alternatieve administratieve geldboete kan een beroep instellen bij het Milieucollege. Het beroep wordt, op straffe van verval, ingesteld bij wege van verzoekschrift binnen twee maanden na de kennisgeving van de beslissing.

Het Milieucollege hoort de eiser of zijn raadsman op hun verzoek en de leidend ambtenaar van het Instituut of van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie die de alternatieve administratieve geldboete heeft opgelegd. Deze laatste kan zich laten vertegenwoordigen door een personeelslid van, naargelang het geval, het Instituut of het GAN. Het Milieucollege bevestigt of wijzigt de beslissing genomen in eerste aanleg. Het beschikt eveneens over de bevoegdheden voorzien in artikelen 45, vierde lid, en 46.

Het Milieucollege geeft binnen twee maanden na de datum van verzending van het verzoekschrift kennis van zijn beslissing. Deze termijn wordt met een maand verlengd wanneer de partijen vragen om te worden gehoord. Hij wordt overigens verlengd met vijfenveertig dagen wanneer het beroep ingediend is in de periode van 15 juni tot 15 augustus.

Bij gebreke van een beslissing binnen de in het vorige lid gestelde termijn wordt de beslissing waartegen een beroep is ingesteld, geacht bevestigd te zijn.

Art. 50.De strafvordering vervalt met de betaling van de alternatieve administratieve geldboete.

Art. 51.Indien de alternatieve administratieve geldboete of de dwangsom niet tijdig wordt betaald, vaardigt de door de regering aangewezen ambtenaar een dwangbevel uit. Het uitgevaardigde dwangbevel wordt door voornoemde ambtenaar geviseerd en uitvoerbaar verklaard.

Het dwangbevel wordt betekend bij gerechtsdeurwaarder[s]exploot of bij aangetekende zending of elektronisch aangetekende zending.

Art. 52.Indien binnen drie jaar na de datum van het proces-verbaal een nieuw misdrijf wordt vastgesteld, kan het maximum bedrag voorzien in artikel 45, derde lid, worden verdubbeld.

Art. 53.De alternatieve administratieve geldboete kan niet meer worden opgelegd na een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf het plegen van het misdrijf.

In geval van een voortdurend misdrijf, is de eerste datum van de termijn bedoeld in het eerste lid de dag waarop het misdrijf heeft opgehouden.

Wanneer verscheidene misdrijven de opeenvolgende en voortgezette uiting zijn van hetzelfde misdadig opzet, zal de eerste dag van deze termijn, ten opzichte van het geheel van de constitutieve feiten van het misdrijf, de dag van het plegen van het laatste misdrijf zijn op voorwaarde dat deze feiten niet worden gescheiden door een periode langer dan vijf jaar, rekening houdend met de oorzaken van stuiting.

De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit iedere keer dat er een onderzoeksdaad of een daad van administratieve vervolging met betrekking tot het misdrijf wordt gesteld voor zover deze daad gesteld wordt vooraleer de initiële termijn van vijf jaar bedoeld in het eerste tot het derde lid verstreken is. De stuiting van de verjaringstermijn doet een nieuwe termijn van vijf jaar ingaan, te rekenen vanaf de daad die er aan de oorsprong van ligt. Zij geldt voor alle daders van en medeplichtigen aan het misdrijf, zelfs diegenen die niet door de daad van stuiting worden geviseerd.

Zodra een beslissing door de in laatste aanleg bevoegde instantie is genomen om een alternatieve administratieve geldboete op te leggen binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, kan hierop niet meer worden teruggekomen wegens het later verstrijken van deze termijn.

TITEL VI. - Overgangsbepalingen

Art. 54.§ 1. Er kan aan niemand een administratieve sanctie of dwangsom voorzien in dit Wetboek worden opgelegd indien deze niet wettelijk voorzien was alvorens het misdrijf werd gepleegd. § 2. Indien de alternatieve administratieve geldboete van toepassing op het ogenblik waarop de administratieve overheid zich uitspreekt, verschilt van degene die toepasselijk was ten tijde van het misdrijf, zal de minst zware administratieve geldboete worden toegepast. § 3. In geval van voortdurend misdrijf, wordt het ogenblik van het misdrijf bepaald door het ogenblik waarop dit misdrijf heeft opgehouden te bestaan of, indien het nog steeds niet heeft opgehouden te bestaan op het ogenblik van de beslissing, het ogenblik waarop de administratieve overheid zich uitspreekt. § 4. Artikel 53 is van toepassing op feiten die zich hebben voorgedaan vóór zijn inwerkingtreding.

TITEL VII. - Slotbepalingen

Art. 55.Met toepassing van artikel 104 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen kan de Regering de bepalingen van dit Wetboek in het Brussels Milieuwetboek invoegen.

Art. 56.§ 1. Dit Wetboek is van toepassing onverminderd een strengere wetgeving betreffende de preventie en het herstel van milieuschade teweeggebracht door een van de beroepsactiviteiten die onder het toepassingsgebied van dit Wetboek vallen. § 2. Dit Wetboek regelt niet het recht op schadevergoeding ten gevolge van schade veroorzaakt aan personen en goederen of een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade, en doet geen afbreuk aan de wetgevingen die daar betrekking op hebben.

Art. 57.§ 1. De artikelen 20 en 21, § 1, zesde lid en de artikelen 24 tot en met 30 zijn uitsluitend van toepassing op : 1° milieuschade die wordt veroorzaakt door een van de beroepsactiviteiten, opgesomd in bijlage 3, alsook op een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade als gevolg van een van die activiteiten;of 2° schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats die wordt veroorzaakt door een andere dan de in bijlage 3 opgesomde beroepsactiviteiten, en op een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade ten gevolge van een van die activiteiten, wanneer de exploitant een fout of nalatigheid kan worden verweten. § 2. De artikelen bedoeld in § 1 zijn alleen van toepassing op milieuschade of op een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade ten gevolge van diffuse verontreiniging ingeval een oorzakelijk verband kan worden gelegd tussen de schade en de activiteiten van individuele exploitanten. § 3. De artikelen bedoeld in § 1 zijn niet van toepassing op milieuschade of een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade ten gevolge van :1° een gewapend conflict, vijandelijkheden, burgeroorlog of oproer; 2° een natuurverschijnsel dat uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar is.Worden met name als uitzonderlijk[e], onontkoombar[e] en onafwendbar[e] natuurverschijnsel[en] beschouwd, de natuurverschijnselen bedoeld in artikel 2, § 1 van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen en geïdentificeerd overeenkomstig artikel 2, § 2 van die wet; 3° een incident waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen het toepassingsgebied valt van een van de hierna opgesomde internationale verdragen, met inbegrip van toekomstige wijzigingen van die verdragen, die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van kracht zijn : a) het internationaal Verdrag van 27 november 1992 inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie;b) het internationaal Verdrag van 27 november 1992 ter oprichting van een internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie. § 4. De artikelen bedoeld in § 1 zijn niet van toepassing op nucleaire milieurisico's en milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat als gevolg van activiteiten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van toepassing is, of als gevolg van een incident of activiteit waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen het toepassingsgebied van een van de hierna opgesomde internationale verdragen valt, met inbegrip van iedere toekomstige wijziging van deze verdragen : 1° het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie alsook het Verdrag van Brussel van 31 januari 1963 tot aanvulling van het Verdrag van Parijs;2° het Verdrag van Wenen van 21 mei 1963 inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade;3° het Verdrag van 12 september 1997 inzake aanvullende vergoeding voor kernschade;4° het gezamenlijk Protocol van 21 september 1988 betreffende de toepassing van het Verdrag van Wenen en het Verdrag van Parijs;5° het Verdrag van Brussel van 17 december 1971 inzake de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van het zeevervoer van nucleaire stoffen. § 5. De artikelen bedoeld in § 1 zijn niet van toepassing op activiteiten die hoofdzakelijk in het belang van de landsverdediging of de internationale veiligheid worden uitgeoefend, en evenmin op activiteiten die uitsluitend ten doel hebben bescherming tegen natuurrampen te bieden. § 6. De artikelen bedoeld in § 1 zijn niet van toepassing op : 1° schade, veroorzaakt door een emissie die, een gebeurtenis die of een incident dat zich vóór 30 april 2007 heeft voorgedaan;2° schade, veroorzaakt door een emissie die, een gebeurtenis die of een incident dat zich na 30 april 2007 heeft voorgedaan wanneer ze het gevolg is van een specifieke activiteit die vóór voormelde datum werd beoefend en volbracht;3° schade wanneer sinds de emissie, de gebeurtenis of het incident waarvan ze het gevolg is, meer dan dertig jaar is verstreken.

Art. 58.De dag van de akte die het uitgangspunt is van de termijn wordt er niet in begrepen.

De vervaldag wordt in de termijn gerekend.

Als de termijn niet in werkdagen wordt gerekend en de vervaldag een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, dan wordt de vervaldag echter verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.

Art. 59.De volgende bepalingen worden opgeheven in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : 1° Titel Xl van de wet van 19 december 1854 houdende het Boswetboek;2° de jachtwet van 28 februari 1882, behalve artikel 10;3° artikel 11 van de wet van 28 december 1931 op de bescherming van aan particulieren toebehorende bossen en wouden;4° de artikelen 6 tot 9 van de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging;5° de artikelen 7 tot 10 van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de grondwateren;6° de artikelen 36 tot 40 van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen de verontreiniging;7° de artikelen 46 en 47 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, voor de toepassing van artikel 5, eerste lid;8° de artikelen 21, 27 en 28 van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen;9° artikel 5, eerste en tweede lid, van de ordonnantie van 29 augustus 1991 betreffende de bescherming van de wilde fauna en betreffende de jacht;10° de artikelen 39 en 40 van de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de bescherming van de natuur;11° de artikelen van 88 tot 95 en van 97 tot 99 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;12° de artikelen van 15 tot 19 van de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving. BIJLAGEN Artikel N1. Bijlage 1. - Evaluatiecriteria bedoeld in artikel 4, 1° § 1. De omvang van een schade die negatieve effecten heeft op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van de natuurlijke habitats of soorten dient geëvalueerd te worden ten opzichte van de staat van instandhouding op het ogenblik dat de schade werd veroorzaakt, ten opzichte van de functies als gevolg van hun belevingswaarde en ten opzichte van hun capaciteit van natuurlijke regeneratie. Aanmerkelijke schade aan de referentietoestand moet aan de hand van meetbare gegevens worden gedefinieerd zoals : 1° het aantal exemplaren, de populatiedichtheid of de ingenomen oppervlakte;2° de rol van de exemplaren in kwestie of de zone die getroffen is ten opzichte van de instandhouding van de soort of habitat, de schaarsheid van de soort of habitat (gemeten op plaatselijk, gewestelijk en hoger niveau, ook op gemeenschapsniveau);3° het voortplantingsvermogen van de soort (volgens de dynamiek die eigen is aan deze soort of populatie), de levensvatbaarheid of het vermogen tot natuurlijke regeneratie van de habitat (volgens de dynamiek die eigen is aan de soorten of hun populaties);4° het vermogen van de soort of habitat om zich in een beperkte tijdspanne te herstellen na het optreden van de schade, zonder andere tussenkomst dan versterkte beschermingsmaatregelen, in een staat die, vanwege de loutere dynamiek van de soort of habitat, leidt naar een staat die gelijkwaardig of beter is dan de referentietoestand.Wordt noodzakelijkerwijs als aanmerkelijke schade bestempeld, de schade die een bewezen effect op de volksgezondheid heeft.

Kunnen niet als aanmerkelijke schade worden bestempeld : 1° de negatieve schommelingen die kleiner zijn dan de normale gemiddelde schommelingen voor een bepaalde soort of habitat;2° de negatieve schommelingen die te wijten zijn aan natuurlijke oorzaken of die het resultaat zijn van tussenkomsten in verband met het normale beheer van de sites zoals gedefinieerd in de beheersplannen of eerder uitgeoefend door de eigenaars of exploitants;3° de schade aan soorten of habitats waarvan bekend is dat zij zich binnen een korte periode en zonder ingrijpen zullen herstellen ofwel tot de referentietoestand ofwel tot een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter wordt geacht dan de referentietoestand. § 2. De omvang van de effecten van schade toegebracht aan wateren wordt geëvalueerd aan de hand van parameters, van waarden van beoordelingsfactoren voor de kwaliteit van de ecologische en chemische staat of voor de kwantiteit of het ecologisch potentieel en aan de hand van milieukwaliteitsnormen van het water in kwestie, welke gedefinieerd worden door of krachtens artikel 5 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid en de bijlagen III en V van deze ordonnantie en, voor wat het grondwater betreft, door of krachtens artikel 3 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems. § 3. De omvang van een schade toegebracht aan bodems wordt geëvalueerd overeenkomstig de regels voorgeschreven door de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems en haar uitvoeringsbesluiten.

Artikel N2. Bijlage 2. - Herstel van milieuschade § 1/1. Het herstel van milieuschade in verband met beschermde soorten of natuurlijke habitats gebeurt via het terugbrengen in de referentietoestand van het leefmilieu door een primair, aanvullend en compenserend herstel, waarbij : 1° « primair » herstel verwijst naar elke herstelmaatregel waarmee de beschadigde natuurlijke hulpbronnen of vernielde eco[s]ysteemfuncties in de referentietoestand of benaderende staat worden teruggebracht;2° « aanvullend » herstel verwijst naar elke herstelmaatregel die aan de natuurlijke rijkdommen of ecosystemen wordt aangebracht om het feit te compenseren dat het primair herstel er niet in geslaagd is de natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties volledig te herstellen;3° « compenserend » herstel verwijst naar elke ondernomen handeling om de tussentijdse verliezen van natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties te compenseren, die optreden tussen de datum van het ontstaan van de schade en het ogenblik waarop het primair herstel zijn volledige uitwerking heeft bereikt;4° « tussentijdse verliezen » verwijst naar verliezen voortkomend uit het feit dat de beschadigde natuurlijke rijkdommen of functies hun ecologische functies niet kunnen vervullen of geen ecosysteemfuncties kunnen vervullen voor andere natuurlijke rijkdommen of voor het publiek tot op het ogenblik waarop de primaire of aanvullende maatregelen hun uitwerking hebben bereikt.Deze kunnen geen aanleiding geven tot een financiële compensatie voor het publiek.

Wanneer een primair herstel het milieu niet in zijn referentietoestand herstelt, wordt er een aanvullend herstel uitgevoerd. Om de geleden tussentijdse verliezen te compenseren, wordt er bovendien een compenserend herstel uitgevoerd.

Het herstel van milieuschade, wanneer het om schade toegebracht aan wateren of beschermde soorten en natuurlijke habitats gaat, houdt ook de verwijdering in van elk risico van ernstig negatief effect op de volksgezondheid. § 1/2. De doelstellingen van het herstel zijn de volgende : 1° het doel van het primair herstel is om de beschadigde natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties weer in de referentietoestand te brengen of in een benaderende staat te brengen;2° wanneer de terugkeer naar de referentietoestand van de beschadigde natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties niet lukt, wordt het aanvullend herstel ondernomen.Het doel van het aanvullend herstel is om een niveau van natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties te bereiken dat vergelijkbaar is met het niveau dat bereikt zou zijn indien de referentietoestand van de beschadigde site hersteld zou zijn geweest, eventueel ook op een andere site. Waar dit mogelijk en aangewezen is, zou die andere site geografisch verbonden moeten zijn met de beschadigde site, gelet op de belangen van de getroffen populatie; 3° het compenserend herstel wordt ondernomen om de voorlopige verliezen aan natuurlijke rijkdommen en ecosysteemfuncties te compenseren in afwachting van de regeneratie.Deze compensatie bestaat in het aanbrengen van bijkomende verbeteringen aan de natuurlijke habitats en beschermde soorten of wateren ofwel op de beschadigde site, ofwel op een andere site. Dit herstel kan niet de vorm aannemen van een aan het publiek toegekende financiële compensatie. § 1/3. De herstelmaatregelen kunnen op de volgende wijze vastgesteld worden : 1° er kunnen opties worden overwogen waaronder acties om de natuurlijke rijkdommen en ecosysteemfuncties op directe en versnelde wijze, of door een natuurlijke regeneratie, dichter bij hun referentietoestand te brengen;2° bij de bepaling van de omvang van de maatregelen voor aanvullend of compenserend herstel, dienen de benaderingen die in de zin gaan van een gelijkwaardigheid rijkdom-rijkdom of functie-functie prioritair te worden gebruikt.In deze benaderingen dienen de acties die leiden tot natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties van dezelfde soort, kwaliteit en kwantiteit als die welke zijn aangetast bij voorrang te worden aangewend. Wanneer dit onmogelijk is, worden er andere natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties voorzien. Een verminderde kwaliteit zou bijvoorbeeld door meer herstelmaatregelen gecompenseerd kunnen worden; 3° wanneer het onmogelijk is benaderingen « van eerste keus » te gebruiken die in de zin gaan van een gelijkwaardigheid rijkdom-rijkdom of functie-functie, dan worden er andere evaluatietechnieken aangewend.De bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid kan de methode voorschrijven, bijvoorbeeld die van de geldelijke waardebepaling, om de omvang van de noodzakelijke aanvullende en compenserende herstelmaatregelen te bepalen. Wanneer het mogelijk is om de verliezen aan rijkdommen of functies te schatten, maar onmogelijk om binnen een redelijke termijn of voor een redelijke kostprijs de vervangende natuurlijke rijkdommen of functies te ramen, dan kan de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid kiezen voor herstelmaatregelen waarvan de kostprijs overeenstemt met de geschatte geldelijke waarde van de verloren natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties. De aanvullende en compenserende herstelmaatregelen zouden zodanig opgevat moeten zijn dat de bijkomende natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties beantwoorden aan de tijdvoorkeuren en het tijdschema van de herstelmaatregelen. Bijvoorbeeld : hoe langer de terugkeer naar de referentietoestand duurt, des te omvangrijker de compenserende herstelmaatregelen zullen zijn (omnia manentia aequa). § 1/4. Redelijke herstelopties zouden op basis van onderstaande criteria beoordeeld moeten worden met behulp van de best beschikbare technologieën, als die gedefinieerd zijn : - de uitwerking van elke optie op de volksgezondheid en -veiligheid; - de kosten van de tenuitvoerlegging van de optie; - de slaagkansen van elke optie; - de mate waarin elke optie een latere schade zal kunnen beletten en de mate waarin de tenuitvoerlegging van deze optie zijdelingse schade zal kunnen vermijden; - de mate waarin elke optie een gunstige uitwerking heeft voor elke component van de natuurlijke rijkdom of ecosysteemfunctie; - de mate waarin bij elke optie rekening wordt gehouden met de relevante sociale, economische en culturele aspecten alsook met andere relevante plaatsgebonden factoren; - de nodige termijn voor het werkelijk herstel van de milieuschade; - de mate waarin elke optie het herstel van de site van de milieuschade mogelijk maakt; - de geografische band met de beschadigde site.

Bij de evaluatie van de verschillende vastgestelde herstelopties, kan voor primaire herstelmaatregelen gekozen worden die de aangetaste wateren, beschermde soorten of natuurlijke habitats niet volledig herstellen of die deze minder snel herstellen. Deze beslissing kan alleen worden genomen indien de verloren natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties op de primaire site ingevolge de beslissing gecompenseerd worden door een versterking van de aanvullende of compenserende handelingen die voor een niveau van natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties zorgen dat gelijkwaardig is aan het niveau van de verloren rijkdommen en ecosysteemfuncties. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer elders voor een mindere kostprijs gelijkwaardige natuurlijke rijkdommen of ecosysteemfuncties geleverd kunnen worden. Deze aanvullende herstelmaatregelen dienen gedefinieerd te worden overeenkomstig de in § 1/3, 2° voorziene regels.

Niettegenstaande de in het tweede lid gedefinieerde regels en overeenkomstig artikel 25, § 2, tweede lid, is de bevoegde instantie inzake milieuaansprakelijkheid gerechtigd om te beslissen dat er geen enkele aanvullende herstelmaatregel genomen dient te worden indien : 1° de reeds genomen herstelmaatregelen ervoor zorgen dat er geen enkel ernstig risico van negatief effect op de volksgezondheid, de wateren of de beschermde soorten en natuurlijke habitats meer bestaat;en indien 2° de kostprijs van de te nemen herstelmaatregelen voor het terugbrengen in de referentietoestand of een gelijkwaardig niveau buitensporig zou zijn ten opzichte van de verwachte milieuvoordelen. § 2. Onder voorbehoud van de bepalingen van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, waarin het herstel van schade aan grondwater vanwege de rechtstreekse of onrechtstreekse invoering aan de oppervlakte of in de bodem van stoffen, bereidingen, organismen of micro-organismen wordt geregeld, gebeurt het herstel van milieuschade in verband met water overeenkomstig het herstel van milieuschade verbonden aan beschermde soorten of natuurlijke habitats, zoals uiteengezet in de paragrafen 1/1 tot 1/4. § 3. De doelstellingen van het herstel, de vaststelling van de herstelmaatregelen en de keuze van de herstelopties inzake bodemschade worden geregeld overeenkomstig de bepalingen van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems. Ook dient er een optie van natuurlijke regeneratie te worden overwogen.

Artikel N3. Bijlage 3. - Activiteiten bedoeld in artikel 57, § 1.

De activiteiten bedoeld in artikel 57, § 1 zijn de volgende : 1° de uitbating van : a) inrichtingen die aan een vergunning onderworpen zijn en die opgesomd worden in bijlage I van Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, met uitzondering van de inrichtingen of delen van inrichtingen die bestemd zijn voor het onderzoek, de ontwikkeling en het testen van nieuwe producten en processen;of b) risicoactiviteiten bedoeld in artikel 3, 3° van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems;2° de handelingen voor het beheer van afval, meer bepaald het ophalen, het vervoeren, het valoriseren en het verwijderen van afval en van gevaarlijke afval, met inbegrip van het toezicht op deze handelingen en de latere behandeling van verwijderingsplaatsen, onderworpen aan een vergunning of aan een inschrijving door en krachtens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen en haar uitvoeringsbesluiten (opgesomd in de bijlagen van de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen van klasse IA (rubrieken 213 tot en met 220) en het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen van klasse IB, II en III (rubrieken 44 tot en met 51 en 81)). Deze activiteiten omvatten meer bepaald de uitbating van stortplaatsen in de zin van artikel 2, 7° van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 18 april 2002 betreffende het storten van afval of de uitbating van verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties in de zin van artikel 3, 4° en 5° van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 november 2002 betreffende de verbranding en de meeverbranding van afval; 3° elke lozing in landoppervlaktewateren onderworpen aan een voorafgaande toestemming, meer bepaald de lozingen van afvalwater onderworpen aan een voorafgaande toestemming krachtens de wet van 26 maart 1971 betreffende de bescherming van oppervlaktewater tegen verontreiniging of de lozingen van deze aard die onderworpen zijn aan een milieuvergunning overeenkomstig de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;4° elke lozing van stoffen in grondwater die onderworpen is aan een voorafgaande toelating krachtens de wet van 26 maart 1971 betreffende de bescherming van grondwater of die onderworpen is aan een milieuvergunning overeenkomstig de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;5° de lozing of de invoering van verontreinigende stoffen in oppervlaktewater of grondwater die onderworpen is aan een vergunning, een toelating, een inschrijving of een aangifte door of krachtens artikel 44 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid;6° het winnen en het indijken van water dat aan een voorafgaande toestemming onderworpen is door of krachtens artikel 44 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid, door of krachtens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen en opgesomd in de bijlagen van de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen van klasse IA (rubriek 222) en het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen van klasse IB, II en III (rubriek 62);7° de vervaardiging, het gebruik, de opslag, de behandeling, de verpakking, het lozen in het milieu en het vervoer naar de site, bedoeld door of krachtens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen en opgesomd in de bijlagen van de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen van klasse IA en het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen van klasse IB, II en III, van : a) gevaarlijke stoffen in de zin van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het in de handel brengen of het gebruik ervan en van artikel 1, § 4 van het koninklijk besluit van 24 mei 1982 houdende reglementering van het in de handel brengen van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens of voor zijn leefmilieu;b) gevaarlijke preparaten in de zin van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid en van artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het in de handel brengen of het gebruik ervan;c) gewasbeschermingsmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 1, 2°, van het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik;d) biociden zoals gedefinieerd in artikel 1, 1°, van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden;8° het vervoer over de weg, per spoor, over de binnenwateren, over zee of door de lucht van gevaarlijke goederen of verontreinigende goederen in de zin van : a) het koninklijk besluit van 9 maart 2003 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, met uitzondering van ontplofbare en radioactieve stoffen;of b) het koninklijk besluit van 11 december 1998 inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, met uitzondering van de radioactieve stoffen;of c) het koninklijk besluit van 17 september 2005 tot omzetting van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Europese Unie varen;9° elk ingeperkt gebruik, met inbegrip van het vervoer, van genetisch gemodificeerde micro-organismen in de zin van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 november 2001 betreffende het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde en/of pathogene organismen en betreffende de indeling van de betrokken installaties;10° elke doelbewuste introductie in het leefmilieu of elk vervoer van genetisch gemodificeerde organismen in de zin van het koninklijk besluit van 21 februari 2005 tot reglementering van de doelbewuste introductie in het leefmilieu evenals van het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten;11° de in- en uitvoer van afvalstoffen naar en uit de Europese Unie waarvoor een vergunning is vereist dan wel een verbod geldt in de zin van verordening (EG) nr.1013/2006 van het Europees Parlement en van de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen; 12° het beheer van winningsafval overeenkomstig Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën;of 13° elke doelbewuste introductie in het leefmilieu of elk vervoer van invasieve exotische soorten (cf.Verdrag van 5 juni 1992 inzake de biologische diversiteit, goedgekeurd door de ordonnantie van 25 april 1996). _______ Nota De woorden die tussen haakjes staan betreffen slechts vormverbeteringen of -indicaties die te louter informatieve titel werden ingevoegd in het kader van deze publicatie.]

^