gepubliceerd op 12 februari 2008
Ordonnantie tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het protocol van Kyoto
31 JANUARI 2008. - Ordonnantie tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het protocol van Kyoto (1)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Huidige ordonnantie regelt een materie, bedoeld in artikel 39 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Doelstellingen en begripsomschrijvingen Afdeling I. - Doelstellingen
Art. 2.Die ordonnantie heeft tot doel de omzetting van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad alsook Richtlijn 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 die deze wijzigt volgens de projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto.
Die regelt de handel in broeikasgasemissierechten teneinde de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen. Het legt eveneens een verband tussen deze regeling van de handel en de projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto.
Die regelt het gebruik van de flexibiliteitsmechanismen van het Kyoto-Protocol en omkadert de selectieprocedure voor de projectgebonden mechanismen. Afdeling II. - Begripsomschrijvingen
Art. 3.In die ordonnantie wordt verstaan onder : 1) « emissierecht » : overeenkomstig de bepalingen van huidige ordonnantie overdraagbaar recht om, uitsluitend teneinde aan de eisen van huidige ordonnantie te voldoen, gedurende een bepaalde periode één ton kooldioxide-equivalent uit te stoten;2) « inrichting » : vaste technische eenheid waarin één of meer van de in bijlage I van huidige ordonnantie vermelde activiteiten alsmede andere, daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden, die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;3) « emissies » : de uitstoot van broeikasgassen in de atmosfeer door in een inrichting aanwezige bronnen;4) « broeikasgassen » : de in bijlage II bij huidige ordonnantie genoemde gassen;5) « gespecificeerde broeikasgassen » : broeikasgassen vermeld in bijlage I van huidige ordonnantie;6) « vergunning voor broeikasgasemissies » : deel van de milieuvergunning dat de houder ervan uitdrukkelijk toelating geeft tot het uitstoten van de gespecificeerde broeikasgassen op de betreffende inrichting, onder de door huidige ordonnantie vastgestelde voorwaarden en voor een maximumduur van vijf jaar, die verlengd kan worden, maar die niet langer kan zijn dan de geldigheidsduur van de milieuvergunning;7) « nieuwkomer » : inrichting waar een of meer van de in bijlage I van huidige ordonnantie vermelde activiteiten plaatsvinden, die een vergunning dan wel de aanpassing van zijn vergunning voor broeikasgasemissies heeft verkregen vanwege een verandering in de aard of de werking van de inrichting of vanwege een uitbreiding van de inrichting, nadat het nationale toewijzingsplan aan de Commissie is meegedeeld en waarin deze voorheen niet was opgenomen;8) « ton kooldioxide-equivalent » : een metrische ton kooldioxide (CO2) of een hoeveelheid van een van de andere in bijlage II van huidige ordonnantie genoemde broeikasgassen met een gelijkwaardig aardopwarmingsvermogen;9) « RVNKV » : Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatveranderingen;10) « Protocol van Kyoto » : Protocol bij het RVNKV, opgesteld in Kyoto op 11 december 1997, en waarmee het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft ingestemd door de ordonnantie van 19 juli 2001;11) « projectactiviteit » : een projectactiviteit goedgekeurd door een of meer partijen bedoeld in bijlage I van het Protocol van Kyoto, overeenkomstig artikel 6 of 12.hiervan en de beslissingen die zijn goedgekeurd overeenkomstig het RVNKV of het Protocol van Kyoto. 12) « eenheid van toegewezen hoeveelheid (E.T.) » : eenheid vastgelegd overeenkomstig artikel 3, § 7, van het Protocol van Kyoto en de beslissingen goedgekeurd overeenkomstig het RVNKV of het Protocol van Kyoto; 13) « emissieverminderende eenheid » of « EVE » : eenheid verleend overeenkomstig artikel 6 van het Protocol van Kyoto en de beslissingen goedgekeurd overeenkomstig het RVNKV of het Protocol van Kyoto;14) « gecertificeerde emissiereductie » of « GER » : eenheid verleend overeenkomstig artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de beslissingen goedgekeurd overeenkomstig het RVNKV of het Protocol van Kyoto;15) « referentieperiode » : periode van vijf jaar die onder het toewijzingsplan valt, met uitzondering van de eerste referentieperiode die drie jaar bestrijkt en die van 1 januari 2005 tot 31 december 2007 loopt;16) « persoon » : natuurlijke persoon of publiekof privaatrechtelijke rechtspersoon;17) « derde land » : land dat geen lid is van de Europese unie en dat lid is van het Protocol van Kyoto;18) « gastland » : land waar investeringen worden gedaan in het kader van de flexibiliteitsmechanismen;19) « flexibiliteitsmechanisme » : JI- of CDMmechanisme of handel in Kyoto-eenheden die tot doel heeft de partijen bedoeld in bijlage I van het RVNKV te helpen hun emissiedoelstellingen op kostenbesparende wijze te halen;20) « mechanisme van gemeenschappelijke uitvoering (JI) » : flexibiliteitsmechanisme waarmee een partij bedoeld in bijlage I van het RVNKV kan investeren in een of meer projecten tot stand gebracht in een ander land opgenomen in deze zelfde bijlage, met het doel de broeikasgasemissies in het gastland te verminderen of de verwijdering van deze gassen via koolstofputten te verhogen;21) « mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) » : flexibiliteitsmechanisme waarmee een partij bedoeld in bijlage I van het RVNKV kan investeren in een land dat niet opgenomen is in bijlage I van het RVNKV, met het doel daar de broeikasgasemissies te verminderen en een duurzame ontwikkeling in de ontwikkelingslanden te stimuleren; 22) « eenheid van verwijdering per put » : eenheid opgemaakt of verleend overeenkomstig artikelen 3.3 en 3.4. van het Protocol van Kyoto en de beslissingen goedgekeurd overeenkomstig het RVNKV of het Protocol van Kyoto; 23) « put » : elk proces, elke activiteit of elk mechanisme, natuurlijk of kunstmatig, waardoor een broeikasgas, een aërosol of een voorloper van een broeikasgas uit de atmosfeer wordt verwijderd;24) « Kyoto-eenheid » : eenheid van de toegewezen hoeveelheid, emissieverminderende eenheid, gecertificeerde emissiereductie, eenheid van verwijdering per put, uitsluitend geldig teneinde aan de eisen van het Protocol van Kyoto en van huidige ordonnantie te voldoen, en overdraagbaar overeenkomstig de bepalingen van het Protocol van Kyoto en van de beslissingen goedgekeurd overeenkomstig het RVNKV of het Protocol van Kyoto en huidige ordonnantie;25) « bevoegde overheid » : in de zin van artikel 18 van de bovengenoemde Richtlijn 2003/87/EG van 13 oktober 2003, het Brussels Instituut voor Milieubeheer, vertegenwoordigd door zijn directeur-generaal.26) « Instituut » : het Brussels Instituut voor Milieubeheer, de milieu- en energieadministratie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. HOOFDSTUK III. - Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten Afdeling I. - Ingedeelde inrichtingen
Subafdeling 1. - Vergunningsaanvraag voor broeikasgasemissies
Art. 4.§ 1. Geen enkele exploitant mag een in bijlage I bij huidige ordonnantie genoemde activiteit uitoefenen die emissies van gespecificeerde broeikasgassen veroorzaakt, zonder vergunning voor het uitstoten van broeikasgassen.
De vergunningsaanvraag voor broeikasgasemissies en de toewijzing van deze vergunning gebeuren volgens de procedures voorzien door de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunning waaraan de exploitant is onderworpen vanwege zijn activiteiten. § 2. Naast de vereiste informatie krachtens de bepalingen van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 1 december 1994 tot vaststelling van de samenstelling van het aanvraagdossier voor een milieuattest of een milieuvergunning, dient elke vergunningsaanvraag voor broeikasgasemissies een beschrijving te omvatten van : a) de inrichting en haar activiteiten, met inbegrip van de gebruikte technologie;b) de grondstoffen en hulpstoffen waarvan het gebruik waarschijnlijk emissies van de gespecificeerde gassen zal veroorzaken;c) de emissiebronnen van de gespecificeerde gassen van de inrichting;d) de maatregelen, met name de technische en administratieve maatregelen, die voorzien zijn om de emissies te bewaken en te rapporteren, in overeenstemming met de richtsnoeren waarnaar verwezen wordt in artikel 14;e) alle door het Instituut opgevraagde informatie die nodig is om de emissierechten te berekenen. De aanvraag omvat tevens een niet-technische samenvatting van de in het eerste lid bedoelde gegevens. § 3. De Regering preciseert de aard van de vereiste documenten en de vorm waarin ze moeten worden bezorgd.
Subafdeling 2. - Afgiftevoorwaarden en inhoud van de vergunning voor broeikasgasemissies
Art. 5.§ 1. Een vergunning voor broeikasgasemissies kan betrekking hebben op één of meer inrichtingen die op dezelfde plaats door dezelfde exploitant worden geëxploiteerd. § 2. Naast de voorschriften van artikel 56 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, bevat de vergunning voor broeikasgasemissies minstens de volgende elementen : a) een beschrijving van de activiteiten en de emissies van de betrokken inrichting;b) de bewakingsvoorschriften, met vermelding van de bewakingsmethode en de frequentie;c) de rapportagevoorschriften;d) de verplichting om binnen vier maanden na het einde van elk kalenderjaar een hoeveelheid emissierechten aan het Instituut in te leveren die gelijk is aan de totale emissies van de inrichting voor het afgelopen jaar, gecontroleerd overeenkomstig artikel 15 en bijlage V. § 3. Wanneer in de inrichtingen activiteiten worden uit geoefend zoals opgenomen in bijlage I bij het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van tot vaststelling van de exploitatievoorwaarden voor bepaalde geklasseerde industriële installaties, worden de voorwaarden en procedure voor de afgifte van een vergunning voor broeikasgasemissies door het Instituut in overeenstemming gebracht met die waarin hetzelfde besluit voorziet. De in de artikelen 4, 5 en 6 gestelde eisen mogen worden geïntegreerd in de door hetzelfde besluit voorziene procedures.
Subafdeling 3. - Wijzigingen met betrekking tot de inrichtingen
Art. 6.Onverminderd de in artikel 7, § 2, van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen voorziene verplichtingen, stelt de exploitant het Instituut in kennis van alle voorgenomen wijzigingen inzake de aard, de werking of een uitbreiding van de inrichting, waardoor een aanpassing van de vergunning voor broeikasgasemissies noodzakelijk kan worden. In voorkomend geval wordt de vergunning door het Instituut aangepast. Wanneer de identiteit van de exploitant van de inrichting verandert, past het Instituut de vergunning aan door hierin de naam en het adres van de nieuwe exploitant te vermelden.
Subafdeling 4. - Kennisgeving van de activiteiten
Art. 7.De exploitant die een activiteit uitoefent die in bijlage I bij huidige ordonnantie zou opgenomen zijn, als gevolg van een latere wijziging van de inhoud van deze bijlage, maar die nog niet over een emissievergunning beschikt, dient het Instituut binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wijziging van de genoemde bijlage in kennis te stellen van zijn activiteit.
Het kennisgevingsdossier bevat de in artikel 4, § 2, genoemde informatie.
Naar aanleiding van deze kennisgeving gaat het Instituut na of de bestaande vergunning alle aangepaste maatregelen omvat, met inbegrip van de beste beschikbare technologie om elke vorm van gevaar, ongemak of hinder ten aanzien van het leefmilieu en de gezondheid te voorkomen, te verminderen of te verhelpen, en of de exploitant in staat is de emissies te bewaken en aan te geven. Afdeling II. - Gewestelijk toewijzingsplan voor de emissierechten
Subafdeling 1. - Opmaak van het plan
Art. 8.§ 1. Voor elke in artikel 10, paragrafen 1 en 2 bedoelde periode, maakt het Instituut een ontwerp van gewestelijk plan op waarin het de totale hoeveelheid emissierechten vermeldt die het voor de beschouwde periode wil toewijzen alsook de wijze waarop het voornemens is deze toe te wijzen.
Het ontwerpplan wordt gebaseerd op objectieve en trans parante criteria, waaronder de in bijlage III genoemde criteria. § 2. Het ontwerpplan gaat gepaard met een milieueffectenverslag en wordt, overeenkomstig de artikelen 8 tot 14 van de ordonnantie van 18 maart 2004 betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's, onderworpen aan adviezen, raadplegingen en een openbaar onderzoek. § 3. Voor de in artikel 10, § 1, bedoelde periode wordt het plan uiterlijk op 31 maart 2004 gepubliceerd en aan de Commissie en de overige lidstaten meegedeeld. Voor latere perioden wordt het plan ten minste achttien maanden vóór de aanvang van de betrokken periode gepubliceerd en aan de Commissie en de andere lidstaten meegedeeld. § 4. Het definitieve plan wordt aangenomen door de Regering na goedkeuring door de Europese Commissie. Het wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en kan worden geraadpleegd op de website van het Instituut. § 5. Het plan vermeldt de emissierechten die worden toegewezen aan de in bijlage I van huidige ordonnantie bedoelde inrichtingen.
Subafdeling 2. - Toewijzingsmethode van de emissierechten
Art. 9.Voor de periode van drie jaar die begint op 1 januari 2005 worden de emissierechten kosteloos toegewezen. Voor de periode van vijf jaar die begint op 1 januari 2008. wordt minstens 90 % van de emissierechten kosteloos toegewezen. Afdeling III. - Beheer van de emissierechten
Subafdeling 1. - Toewijzing en afgifte van emissierechten
Art. 10.§ 1. Voor de eerste referentieperiode van drie jaar die ingaat op 1 januari 2005 neemt de Regering een beslissing over de totale hoeveelheid emissierechten die zij voor die periode zal toewijzen en over de toewijzing van die emissierechten aan de exploitant van elke inrichting. Deze beslissing wordt ten minste drie maanden voor de aanvangsdatum van die periode genomen, op basis van haar toewijzingsplan dat opgesteld is krachtens artikel 8 en overeenkomstig artikel 9, rekening houdend met de opmerkingen van het publiek. § 2. Voor de referentieperiode van vijf jaar die ingaat op 1 januari 2008 en voor elke volgende periode van vijf jaar, beslist de Regering over de totale hoeveelheid emissierechten die zij voor die periode zal toewijzen en start zij het proces van toewijzing van die emissierechten aan de exploitant van elke inrichting. Deze beslissing wordt ten minste twaalf maanden vóór de aanvangsdatum van de betreffende periode genomen, op basis van haar toewijzingsplan dat opgesteld is krachtens artikel 8 en overeenkomstig artikel 9, rekening houdend met de opmerkingen van het publiek. § 3. Bij haar beslissing over de toewijzing van de emissierechten houdt de Regering rekening met de noodzaak om emissierechten beschikbaar te houden voor nieuwkomers en kan ze hiertoe een voorraad aanleggen. Ze kan de toegangsvoorwaarden tot deze voorraad bepalen alsook de bestemming van de emissierechten uit de voorraad die aan het einde van elke in artikel 10, § 1 of 2 bedoelde periode niet gebruikt zouden zijn. § 4. Het Instituut verleent elk jaar van de in § 1 of 2 bedoelde periode, uiterlijk op 28 februari van het betreffende jaar, een deel van de totale hoeveelheid emissierechten, behalve bij stopzetting van de activiteit. § 5. De toewijzing van emissierechten aan de nieuwkomers gebeurt naargelang van de beschikbare emissierechten.
Subafdeling 2. - Gebruik van de GER en EVE die voortvloeien uit projectactiviteiten
Art. 11.§ 1. Onder voorbehoud van § 3 kan het Instituut een exploitant op diens vraag de toestemming geven, in de mate die is toegelaten door de Regering, GER en EVE te gebruiken die voortvloeien uit projectactiviteiten binnen de regeling van de handel in broeikasgasemissierechten teneinde te voldoen aan de verplichting bedoeld in artikel 12, § 3. De regering zal onmiddellijk een emissierecht verlenen en inleveren in ruil voor een GER of een EVE die deze exploitant volgens het register bezit. § 2. Voor de eerste referentieperiode mogen enkel GER worden gebruikt.
Het Instituut annuleert de GER die werden ingeruild tegen emissierechten die geldig zijn tijdens de eerste referentieperiode. § 3. Alle GER en EVE die worden verleend en kunnen worden gebruikt overeenkomstig het RVNKV, het Protocol van Kyoto en de in dat kader later genomen beslissingen, mogen worden gebruikt in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, met uitzondering van die welke verband houden met de volgende projectactiviteiten : 1° kerninstallaties, voor de eerste twee referentieperiodes, overeenkomstig het RVNKV, het Protocol van Kyoto en de later in dat kader genomen beslissingen;2° het landgebruik, de verandering van landbestemming en de bosbouw; § 4. De Regering bepaalt de modaliteiten voor het gebruik door de exploitant van GER en EVE die voortkomen uit projectactiviteiten.
Subafdeling 3. - Overdracht, inlevering en annulatie van emissierechten
Art. 12.§ 1. Elke persoon kan emissierechten bezitten. De emissierechten kunnen worden overgedragen tussen : 1° personen binnen de Europese Gemeenschap;2° personen in de Europese Gemeenschap en personen in derde landen waar deze emissierechten erkend worden, zonder andere beperkingen dan de bij of krachtens huidige ordonnantie gestelde beperkingen. § 2. De emissierechten die worden verleend door een bevoegde overheid van een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap of een andere Gewest, worden erkend voor de naleving van de verplichtingen waaraan de exploitanten moeten voldoen krachtens paragraaf 3. § 3. Uiterlijk op 30 april van elk jaar moet elke exploitant van een inrichting een hoeveelheid emissierechten inleveren die gelijk is aan de totale emissies van deze inrichting gedurende het afgelopen kalenderjaar, geverifieerd volgens artikel 15, zodat deze emissierechten vervolgens kunnen worden geannuleerd. § 4. De emissierechten kunnen op elk ogenblik worden geannuleerd op verzoek van de persoon die ze bezit.
Subafdeling 4. - Geldigheid van emissierechten
Art. 13.§ 1. De emissierechten zijn geldig voor de emissies over de in artikel 10, § 1 of 2 bedoelde periode waarvoor zij zijn verleend. § 2. Vier maanden na het begin van elke periode van vijf jaar, bedoeld in artikel 10, § 2, worden emissierechten die niet langer geldig zijn en niet overeenkomstig artikel 12, § 3, zijn ingeleverd, door het Instituut geannuleerd.
Het Instituut verleent personen emissierechten voor de lopende periode ter vervanging van emissierechten die zij bezaten en welke krachtens het eerste lid geannuleerd zijn.
Subafdeling 5. - Emissiebewaking en -rapportage
Art. 14.De bewaking van en rapportage over emissies gebeuren overeenkomstig de richtsnoeren van de Europese Commissie. Het Instituut zorgt voor de bekendmaking ervan.
De richtsnoeren worden gebaseerd op de in bijlage IV vermelde beginselen voor de bewaking en rapportage. Vanaf 2006 brengt iedere exploitant van een inrichting uiterlijk op 28 februari van elk kalenderjaar verslag uit aan het Instituut over de emissies van de inrichting in het vorige kalenderjaar, overeenkomstig de richtsnoeren en de voorschriften van artikel 63, § 1, 7°, van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen.
Subafdeling 6. - Verificatie
Art. 15.§ 1. De exploitant van een inrichting laat zijn verslag door een geregistreerde keuringsinstelling nazien en voegt bij zijn in artikel 14 bedoelde verslag een keurings- en gelijkvormigheidsattest. § 2. Een exploitant wiens verslag over de emissies tijdens het voorgaande jaar na verificatie, overeenkomstig de in bijlage V genoemde criteria, voor 31 maart van het lopende jaar en dit vanaf 2006, niet als bevredigend werd erkend, mag geen emissierechten meer overdragen, totdat een verslag van die exploitant als bevredigend is nagezien. Dit verbod heeft ingang vanaf de kennisgeving ervan aan de exploitant. § 3. De keuringsinstelling moet beantwoorden aan de voorschriften van bijlage V, § 12. § 4. De Regering bepaalt de registratievoorwaarden voor keuringsinstellingen.
Subafdeling 7. - Toegang tot informatie en register
Art. 16.§ 1. De beslissingen in verband met de toewijzing van emissierechten, de informatie met betrekking tot de projectactiviteiten waaraan de Regering deelneemt of waarvoor zij openbare of privé-entiteiten de toelating geeft eraan deel te nemen, en de krachtens de vergunning voor broeikasgasemissies vereiste emissieverslagen welke in het bezit zijn van het Instituut, worden voor het publiek beschikbaar gesteld, behoudens de in de ordonnantie van 18 maart 2004. inzake de toegang tot informatie met betrekking tot het milieu in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vastgelegde beperkingen. § 2. De toegewezen, in het bezit zijnde, overgedragen en geannuleerd emissierechten, EVE en GER worden nauwkeurig in een hiertoe aangelegd register bijgehouden. § 3. Het register bevat afzonderlijke rekeningen voor de registratie van de emissierechten die in het bezit zijn van iedere persoon aan wie of van wie emissierechten worden verleend of overgedragen. § 4. Onverminderd artikel 30 worden de namen van exploitanten die in gebreke blijven ten aanzien van de eis tot inlevering van voldoende emissierechten krachtens artikel 12, § 3, openbaar gemaakt door publicatie in het Belgisch Staatsblad. § 5. Wanneer de centrale beheerder die belast is met het bijhouden van het onafhankelijk transactielogboek en die door de Europese Commissie wordt aangewezen, onregelmatige transacties vaststelt, worden de desbetreffende transacties en alle verdere transacties m.b.t. de betrokken emissierechten niet door het Instituut geregistreerd tot de onregelmatigheden verholpen zijn.
Subafdeling 8. - Rapportage
Art. 17.Het Instituut brengt elk jaar verslag uit over het beheer van de emissierechten. In dit verslag wordt bijzondere aandacht besteed aan de regelingen voor de toewijzing van emissierechten, het gebruik van EVE en GER in het Europees systeem, de werking van de registers, de toepassing van de richtsnoeren voor bewaking en rapportage van de emissies, de verificatie en aangelegenheden die verband houden met de naleving van de wetsbepalingen, en indien van toepassing, de fiscale behandeling van emissierechten.
Subafdeling 9. - Pooling
Art. 18.§ 1. Overeenkomstig §§ 2 tot 4, kan het Instituut exploitanten van inrichtingen die een van de in bijlage I van huidige ordonnantie genoemde activiteiten verrichten, toe staan voor de artikel 10, § 1, bedoelde periode en/of de in artikel 10, § 2, bedoelde eerste periode van vijf jaar een pool van inrichtingen met dezelfde activiteit te vormen. § 2. Exploitanten die een in bijlage I van huidige ordonnantie vermelde activiteit verrichten en een pool wensen te vormen, dienen daartoe bij het Instituut een verzoek in waarin zij vermelden met welke inrichtingen en voor welke periode zij wensen te poolen, en waarin zij aantonen dat een gemachtigde beheerder in staat zal zijn de in de paragrafen 3 en 4 bedoelde verplichtingen te vervullen. § 3. Exploitanten die een pool wensen te vormen, benoemen een gemachtigde beheerder : a) aan wie, in afwijking van artikel 10, de totale hoeveelheid emissierechten, berekend per inrichting van de betrokken exploitanten, wordt verleend;b) aan wie, in afwijking van artikel 5, § 2, punt d), en artikel 12, § 3, de verantwoordelijkheid wordt overgedragen een hoeveelheid emissierechten in te leveren die gelijk is aan de totale emissies van de inrichtingen in de pool;c) aan wie de bevoegdheid wordt ontzegd om nog langer emissierechten over te dragen, indien het verslag van een exploitant niet als bevredigend is geverifieerd overeenkomstig artikel 15, § 2. § 4. Het in § 2 bedoeld verzoek om toestemming voor de vorming van pools wordt bij de Europese Commissie ingediend door het Instituut, dat slechts toestemming tot de vorming van de pool mag verlenen indien de voorgestelde wijzigingen door de Commissie worden aanvaard. HOOFDSTUK IV. - Flexibiliteitsmechanismen
Art. 19.§ 1. De eenheden verkregen door het Gewest door de gemeenschappelijke uitvoering (JI), door het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) en door de uitwisseling van Kyoto-eenheden kunnen gebruikt worden om de verbintenissen inzake de beperking van broeikasgasemissies van het Gewest na te komen, zoals bepaald na de verdeling van de internationale verbintenissen inzake broeikasgasemissies binnen de Belgische Staat, volgens de regels en procedures vastgelegd bij het Protocol van Kyoto en bij de krachtens het RVNKV of het Protocol van Kyoto genomen beslissingen.
Het gebruik van de flexibiliteitsmechanismen vult de gewestelijke acties inzake emissievermindering aan. § 2. De Regering bepaalt de modaliteiten voor het beheer en het gebruik van de Kyotoeenheden alsook van de GER en de EVE, afkomstig van de projectgebonden mechanismen.
Art. 20.§ 1. De op projecten gegronde mechanismen en meer bepaald de mechanismen voor schone ontwikkeling (CDM) worden bestudeerd en uitgevoerd in samenwerking met het beleid voor externe betrekkingen. § 2. De Regering bepaalt de selectiecriteria en de procedures voor de goedkeuring van de projectgebonden mechanismen. Ze wijst de dienst of de instelling(en) aan die belast is (zijn) met het namens haar uitvoeren van de flexibiliteitsmechanismen. § 3. De Regering kan bepaalde rechtspersonen machtigen tot deelname aan projectgebonden mechanismen. De Regering blijft verantwoordelijk voor de nakoming van de verplichtingen die haar worden opgelegd krachtens het RVNKV en het Protocol van Kyoto en zorgt ervoor dat deze deelname verenigbaar is met de overeenkomstig het RVNKV of het Protocol van Kyoto relevante en goedgekeurde oriëntaties, modaliteiten en procedures. § 4. De broeikasgasemissierechten worden opgenomen in een register dat opgemaakt is overeenkomstig het RVNKV, het Protocol van Kyoto en latere beslissingen in het kader hiervan. Dit register wordt opgenomen in het register bedoeld in artikel 18.
Art. 21.§ 1. De Regering bepaalt of de projectgebonden activiteiten waaraan zij deelneemt of waaraan rechtspersonen met haar toestemming mogen deelnemen en die ondernomen worden buiten het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, worden voorbereid en uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 12 van het Protocol van Kyoto en de beslissingen goedgekeurd in het kader van deze bepalingen.
Deze projectgebonden activiteiten hebben als gezamenlijk resultaat : 1° verminderingen of verwijderingen van bijkomende en duurzame, reële broeikasgasemissies in vergelijking met wat er zou gebeuren als de voorgestelde projectgebonden activiteit niet zou plaatsvinden;2° de overdracht of het tot stand brengen van technologieën of knowhow die zonder gevaar voor het milieu en ecologisch rationeel zijn. De Regering stelt ook vast dat het gastland verzocht werd zijn voorrechten uit te oefenen om te bevestigen dat de projectgebonden activiteiten tot een duurzame ontwikkeling bijdragen. § 2. Wat betreft de JI- of CDM-projecten die de emissies van een inrichting, die onder het toepassingsveld van huidige ordonnantie valt, rechtstreeks verminderen of beperken, kunnen tot 31 december 2012 enkel EVE of GER verleend worden indien in het register een gelijke hoeveelheid emissierechten van de overeenstemmende rekeningen van de exploitant van die inrichting geannuleerd werden.
Wat betreft de JI- of CDM-projectactiviteiten die de emis sies van een inrichting, die onder het toepassingsveld van huidige ordonnantie valt, onrechtstreeks verminderen of beperken, kunnen tot 31 december 2012 enkel EVE of GER verleend worden indien in het gastland een gelijke hoeveelheid emissierechten geannuleerd werden.
Art. 22.Overeenkomstig het RVNKV, het Protocol van Kyoto en elke later genomen beslissing, draagt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest samen met de Europese Commissie en de lidstaten bij tot de activiteiten ter versterking van de capaciteiten van de ontwikkelingslanden en de landen met een overgangseconomie, teneinde deze te helpen de CDM en JI ten volle te benutten als aanvulling op hun respectievelijke strategieën voor duurzame ontwikkeling, en de entiteiten aan te sporen zich in te zetten voor de uitwerking en uitvoering van JI- en CDM-projecten. HOOFDSTUK V. - Financieel beheer en administratieve geldboeten
Art. 23.De opbrengst : 1° van de boetes die krachtens artikel 24 worden opgelopen;2° van de eventuele verkoop van de overblijvende emissierechten in de toewijzingsreserves aan het einde van de periode;3° van de toekenning tegen betaling van de emissierechten die niet kosteloos worden toegewezen, overeenkomstig artikel 9;4° van de verkoop van Kyoto-eenheden; wordt gestort in het Fonds voor de bescherming van het Leefmilieu bedoeld in artikel 2, 9°, van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van budgettaire fondsen
Art. 24.§ 1. Voor elke ton kooldioxide-equivalent die een inrichting uitstoot en waarvoor de exploitant geen emissierechten heeft ingeleverd, bedraagt de boete op de overtollige emissies, ten laste van de exploitant, 100 euro.
Gedurende de periode van drie jaar die begint op 1 januari 2005 en die loopt tot 31 december 2007, wordt voor elke ton kooldioxide-equivalent die een inrichting uitstoot en waarvoor de exploitant geen emissierechten heeft ingeleverd een lagere boete geheven, namelijk 40 euro.
De betaling van de boete op de overtollige emissies ontheft de exploitant niet van de verplichting, tijdens de inlevering van emissierechten van het volgende kalenderjaar, een hoeveelheid emissierechten in te leveren die gelijk is aan deze overtollige emissies. § 2. Vooraleer het bedrag van de boete te bepalen, informeert het Instituut de exploitant per aangetekend schrijven en nodigt hem uit het Instituut een nota te bezorgen met betrekking tot zijn verdedigingsgronden.
Het aangetekend schrijven bevat de vermelding van de in aanmerking genomen grieven, de overwogen sanctie en de melding dat het dossier kan worden ingekeken, de plaats en de uren waarop dit kan.
De nota dient het Instituut per aangetekend schrijven te worden bezorgd, binnen dertig dagen na ontvangst van het schrijven vermeld in het eerste lid.
Het Instituut informeert de exploitant, per aangetekend schrijven, over de datum van het voorafgaand verhoor. Het voorafgaand verhoor vindt plaats ten vroegste op de twintigste dag na de verzending van dit aangetekend schrijven. De betrokken persoon mag zich laten bijstaan door een advocaat of door deskundigen naar keuze. Het Instituut stelt een proces-verbaal op van het verhoor en verzoekt de exploitant het te tekenen, desgevallend, nadat deze er zijn opmerkingen aan heeft toegevoegd.
Het Instituut neemt de zaak in beraad na het laatste verhoor. Hij bepaalt de administratieve boete middels een met redenen omklede beslissing en informeert de exploitant binnen dertig dagen na het laatste verhoor, per aangetekend schrijven.
De kennisgeving van de beslissing vermeldt de mogelijkheden tot beroep bepaald door de wet en door huidige ordonnantie en de termijn waarbinnen het kan worden ingesteld. § 3. Binnen vijftien dagen na ontvangst van de door het Instituut genomen beslissing, kan de exploitant beroep instellen bij de Regering, per aangetekend schrijven, tegen ontvangstbewijs. Het beroep schorst de betwiste beslissing.
Binnen dertig dagen na het instellen van het beroep, deelt de Regering aan de exploitant de plaats, dag en uur mee van het verhoor. Deze mededeling wordt per aangetekend schrijven verzonden.
De voorafgaande verhoorprocedure vermeld in § 2, vierde lid, is van toepassing op het verhoor door de Regering. De Regering neemt de zaak in beraad na het laatste verhoor. Zij kan de door het Instituut opgelegde boete hetzij bevestigen, hetzij verminderen, hetzij opheffen.
Indien de Regering binnen drie maanden na het instellen van het beroep geen beslissing heeft meegedeeld, vervalt de administratieve boete. § 4. Het beroep tegen de beslissing van de Regering waarin voorzien in § 3, werkt opschortend. § 5. Wanneer verschillende inrichtingen zich in de zin van artikel 18 verenigd hebben om hun emissierechten te beheren, is de boete ten laste van de door de exploitanten gemachtigde beheerder.
Indien een gemachtigde beheerder zich niet schikt naar de betaling van de boete, blijft elke exploitant van een inrichting die deel uitmaakt van de pool evenwel aansprakelijk voor de overtollige emissies afkomstig van zijn eigen inrichting. HOOFDSTUK VI. - Wijzigings-, opheffings- en overgangsbepalingen Afdeling I. - Wijzigingen van de ordonnantie van 5 juni 199 7. betreffende de milieuvergunningen en de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de lijst van installaties van klasse IA
Art. 25.Artikel 3, 17° en 18°, van de ordonnantie van 5 juni 1997. betreffende de milieuvergunningen wordt vervangen door de volgende tekst : « 17° « emissierecht », het recht om in de loop van de opgegeven periode een ton kooldioxide-equivalent uit te stoten, dat enkel geldig is voor de naleving van de eisen van de ordonnantie van tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto, en dat overdraagbaar is volgens de bepalingen van deze zelfde ordonnantie. 18° « vergunning voor broeikasgasemissies » : deel van de milieuvergunning dat de houder ervan uitdrukkelijk toelating geeft tot het uitstoten van gespecificeerde broeikasgassen op de betreffende inrichting, onder de voorwaarden van de ordonnantie van tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto, en dit voor een maximumduur van vijf jaar, die verlengd kan worden, maar die niet langer kan zijn dan de geldigheidsduur van de milieuvergunning.
Art. 26.Artikel 6, § 1, 3°, van dezelfde ordonnantie wordt vervangen door de volgende tekst : « 3° broeikasgasemissierechten vaststellen die zij bepaalt in het toewijzingsplan. »
Art. 27.Artikel 55, 6° van dezelfde ordonnantie wordt vervangen door de volgende tekst : « 6° Voor inrichtingen die broeikasgasemissierechten moeten inleveren krachtens artikel 12, § 3 van de ordonnantie van tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto, het vermogen van de exploitant om zijn emissies te bewaken en aan te geven. »
Art. 28.Artikel 56, 7° en 8°, van dezelfde ordonnantie wordt vervangen door de volgende tekst : « 7° Voor inrichtingen die broeikasgasemissierechten moeten inleveren krachtens artikel 12, § 3, van de ordonnantie van tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto, de geschikte maatregelen om het Instituut in staat te stellen deze emissierechten te beheren. » « 8° Voor inrichtingen die broeikasgasemissierechten moeten inleveren krachtens artikel 12, § 3, van de ordonnantie van tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto, een verplichting om bij het Instituut een hoeveelheid emissierechten in te leveren gelijk aan de totale emissies van de inrichting, alsook eisen inzake bewaking, aangifte en verificatie van de emissies. »
Art. 29.Artikel 64, § 1, derde lid van dezelfde ordonnantie wordt vervangen door de volgende tekst : « Het Instituut past de vergunning aan door de broeikasgasemissierechten erin op te nemen of te schrappen. »
Art. 30.§ 1. Artikel 96, § 1, 7° en 8°, van dezelfde ordonnantie wordt vervangen door de volgende tekst : « 7° Voor inrichtingen die broeikasgasemissierechten moeten inleveren krachtens artikel 12, § 3, van de ordonnantie van tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto, vanaf 2006 uiterlijk op 30 april van elk jaar niet voldoende emissierechten inlevert in verhouding tot de emissies van het voorgaande jaar. » Wanneer verschillende inrichtingen zich in de zin van artikel 18 van dezelfde ordonnantie verenigd hebben om hun emissierechten te beheren, is de boete ten laste van de door de exploitanten gemachtigde beheerder.
Indien een gemachtigde beheerder zich niet schikt naar de betaling van de boete, blijft elke exploitant van een inrichting die deel uitmaakt van de pool evenwel aansprakelijk voor de overtollige emissies afkomstig van zijn eigen inrichting. 8° Voor inrichtingen die broeikasgasemissierechten moeten inleveren, vanaf 2006 uiterlijk op 28 februari van elk jaar, niet zijn aangifte van broeikasgasemissierechten en zijn keurings- en gelijkvormigheidattest met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar indient, overeenkomstig artikelen 14 en 15 van de ordonnantie van tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto. § 2. Paragraaf 4 van artikel 96 van dezelfde ordonnantie zoals ingevoegd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 juni 2004 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot oplegging van bepaalde exploitatievoorwaarden aan de betrokken inrichtingen, wordt opgeheven.
Art. 31.De formulering van rubriek 212 in de bijlage van de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de lijst van installaties van klasse IA, bedoeld in artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, wordt vervangen door de volgende formulering : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling II. - Wijzigingen van de ordonnantie van 25 maart 1999
betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van de misdrijven inzake leefmilieu
Art. 32.Artikel 2 van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van de misdrijven inzake leefmilieu wordt als volgt aangevuld : « 18° de ordonnantie van tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto. »
Art. 33.Artikel 33, 5° van dezelfde ordonnantie wordt als volgt aangevuld : « n) Voor inrichtingen die broeikasgasemissierechten moeten inleveren krachtens artikel 12, § 3, van de ordonnantie van tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto, vanaf 2006 uiterlijk op 30 april van elk jaar niet voldoende emissierechten inlevert in verhouding tot de emissies van het voorgaande jaar.
Wanneer verschillende inrichtingen zich in de zin van artikel 18 van dezelfde ordonnantie verenigd hebben om hun emissierechten te beheren, is de boete ten laste van de door de exploitanten gemachtigde beheerder.
Indien een gemachtigde beheerder zich niet schikt naar de betaling van de boete, blijft elke exploitant van een inrichting die deel uitmaakt van de pool evenwel aansprakelijk voor de overtollige emissies afkomstig van zijn eigen inrichting. o) Voor inrichtingen die broeikasgasemissierechten moe ten inleveren, vanaf 2006 uiterlijk op 28 februari van elk jaar niet zijn aangifte van broeikasgasemissierechten en zijn keurings- en gelijkvormigheidattest met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar indient, overeenkomstig artikelen 14 en 15 van de ordonnantie van tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto.» Afdeling III. - Wijzigingen van de ordonnantie van 18 maart 2004.
betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's
Art. 34.Artikel 10, § 2, van de Ordonnantie van 18 maart 2004 betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's wordt met een 5°, als volgt aangevuld : « voor het gewestelijk plan voor toekenning van broeikasgasemissierechten bedoeld in artikel 8, § 2, van de ordonnantie van... houdende vaststelling van een systeem voor uitwisseling van broeikasgasemissierechten : de Milieuraad en de Economische en Sociale Raad. » Afdeling IV. - Opheffingsbepalingen
Art. 35.Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 juni 2004 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot oplegging van bepaalde exploitatievoorwaarden aan de betrokken inrichtingen, wordt opgeheven. Afdeling V. - Overgangsbepalingen
Art. 36.De in toepassing van het bovengenoemde besluit van 3 juni 2004 toegewezen vergunningen voor broeikasgasemissies en goedgekeurde toewijzingsplannen blijven geldig en van kracht tot ze aflopen
Art. 37.Gedurende de eerste referentieperiode bedoeld in artikel 10, § 1, kan de Regering aan de Europese Commissie vragen dat bepaalde inrichtingen waar een of meer door de Regering aangeduide activiteiten plaatsvinden waarbij gespecificeerde broeikasgassen worden uitgestoten, in geval van overmacht extra emissierechten toegewezen krijgen.
Onder voorbehoud van goedkeuring door de Europese Commissie, kan de Regering beslissen bijkomende en nietoverdraagbare emissierechten toe te wijzen aan de exploitanten van deze inrichtingen. HOOFDSTUK VII. - Inwerkingtreding
Art. 38.Deze ordonnantie treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt gepubliceerd.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld BIJLAGE II Broeikasgassen bedoeld in artikel 3, 4). - Kooldioxide (CO2); - Methaan (CH4); - Distikstofoxide (N2O); - Onvolledig gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen (HFK's); - Perfluorkoolwaterstoffen (PFK's); - Zwavelhexafluoride (SF6).
Gezien om te worden gevoegd bij de ordonnantie van... tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto.
BIJLAGE III Criteria voor toewijzingsplannen van emissierechten 1. De totale hoeveelheid voor de betrokken periode toe te wijzen emissierechten moet overeenstemmen met de verplichtingen van het Gewest om de emissies te beperken overeenkomstig Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de aanneming, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke uitvoering van de hieruit voortvloeiende verbintenissen en die van het Protocol van Kyoto, rekening houdend enerzijds met het aandeel in de totale emissies dat deze vertegenwoordigen in vergelijking met de emissies uit bronnen die niet onder huidige ordonnantie vallen, en anderzijds met het Gewestelijk energiebeleid, en moet overeenstemmen met plan voor de structurele verbetering van de luchtkwaliteit en de strijd tegen de klimaatopwarming, aangenomen door de Gewestregering op 13 november 2002.De totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten mag niet groter zijn dan de hoeveelheid die waarschijnlijk nodig is voor de strikte toepassing van de in deze bijlage vermelde criteria. Vóór 2008 moet de hoeveelheid in overeenstemming zijn met een ontwikkeling waarmee elke lidstaat zijn streefdoel uit hoofde van Beschikking 2002/358/EG en het Protocol van Kyoto kan halen of overtreffen. 2. De totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten moet in overeenstemming zijn met de overeenkomstig Beschikking 93/389/EEG van de Raad van 23 april 1993 inzake een bewakingssysteem van CO2-uitstoot en overige broeikasgassen uitgevoerde evaluaties over de feitelijke en de te verwachten vorderingen bij het realiseren van de bijdragen van het Gewest aan de communautaire verplichtingen.3. De hoeveelheden toe te wijzen emissierechten moeten overeenstemmen met de mogelijkheden, waaronder de technologische mogelijkheden, om de emissies van de door deze regeling bestreken activiteiten terug te dringen.Het Gewest kan de verdeling van emissierechten baseren op de gemiddelde broeikasgasemissies per product voor elke activiteit en de haalbare vooruitgang voor elke activiteit. 4. Het plan moet rekening houden met de onvermijdelijke toename van emissies als gevolg van nieuwe wettelijke eisen.5. Het plan mag geen zodanig onderscheid maken tussen ondernemingen of sectoren dat bepaalde ondernemingen of activiteiten onrechtmatig worden bevoordeeld.6. Het plan moet informatie bevatten over de manier waarop nieuwkomers aan de handel in emissierechten kunnen gaan deelnemen.7. Het plan kan rekening houden met vroegtijdige maatregelen en bevat informatie over de manier waarop vroegtijdige maatregelen in aanmerking worden genomen.Bij de ontwikkeling van een toewijzingsplan voor emissierechten kan gebruik worden gemaakt van referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken en vroegtijdige maatregelen kunnen in die benchmarks worden verwerkt. 8. Het plan bevat informatie over de manier waarop rekening wordt gehouden met schone technologie, waaronder energie-efficiënte technologieën.9. Het plan moet bepalingen bevatten inzake opmerkingen door het publiek, alsmede informatie over de regelingen die moeten waarborgen dat er terdege met die opmerkingen rekening wordt gehouden alvorens een beslissing over de toewijzing van emissierechten wordt genomen.10. Het plan moet een lijst bevatten van de inrichtingen die in deze ordonnantie worden opgenomen, met voor elk van hen de hoeveelheden emissierechten die men eraan wil toewijzen.11. Het plan kan informatie bevatten over de manier waarop rekening wordt gehouden met het bestaan van concurrentie uit derde landen of uit entiteiten buiten de Unie.12. Vanaf de eerste periode van vijf jaar legt het plan de maximale hoeveelheid GER en EVE vast die de exploitanten mogen gebruiken in het communautaire systeem, en wel in de vorm van een percentage van de aan elke inrichting toegewezen emissierechten.Dit percentage is in overeenstemming met de supplementariteitsverplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit het Protocol van Kyoto, en met de beslissingen die werden genomen krachtens het RVNKV of het Protocol van Kyoto.
Gezien om te worden gevoegd bij de ordonnantie van... tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto.
BIJLAGE IV Beginselen voor de bewaking en rapportage, bedoeld in artikel 14 Bewaking van kooldioxide-emissies De emissies moeten door middel van berekeningen of metingen worden bewaakt.
Berekeningen De emissies worden met behulp van de volgende formule berekend : Activiteitsgegevens x emissiefactor x oxidatiefactor;
Activiteitsgegevens (gebruikte brandstof, productieomvang enz.) worden bewaakt op basis van gegevens in verband met de bevoorrading van de inrichting of metingen.
Er worden geaccepteerde emissiefactoren gebruikt. Voor alle brandstoffen zijn activiteitspecifieke emissiefactoren aanvaardbaar.
Standaardfactoren zijn aanvaardbaar voor alle brandstoffen, behalve nietcommerciële (afvalbrandstoffen zoals banden en industriële procesgassen).
Laagspecifieke emissiefactoren voor steenkool, en, voor de EU of de verschillende producerende landen, standaardfactoren voor aardgas, moeten nog verder worden uitgewerkt. De standaardwaarden van het IPCC (intergouvernementeel panel inzake klimaatverandering) zijn aanvaardbaar voor raffinageproducten. De emissiefactor voor biomassa is gelijk aan nul.
Als de emissiefactor geen rekening houdt met het feit dat een deel van de koolstof niet wordt geoxideerd, wordt een bijkomende oxidatiefactor gebruikt. Als voor de activiteit specifieke emissiefactoren zijn berekend die al rekening houden met oxidatie, behoeft geen oxidatiefactor te worden toegepast.
Er worden standaard oxidatiefactoren gebruikt overeenkomstig Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, tenzij de exploitant kan aantonen dat activiteitspecifieke factoren nauwkeuriger zijn.
Voor elke activiteit, elke inrichting en elke brandstof wordt een afzonderlijke berekening gemaakt.
Metingen Bij de meting van de emissies wordt gebruik gemaakt van genormaliseerde of aanvaarde methoden en het resultaat moet worden gestaafd door een berekening van de emissies.
Bewaking van de emissies van andere broeikasgassen Er moeten genormaliseerde of aanvaarde methoden worden gebruikt.
Emissierapportage.
Elke exploitant dient in zijn verslag over een inrichting de volgende gegevens op te nemen : a) Gegevens ter identificatie van de inrichting : - naam van de inrichting; adres van de inrichting, met postcode en land, - soort en aantal van de activiteiten zoals bedoeld in bijlage I, die in de inrichting worden verricht; - adres, telefoon-, fax- en e-mailgegevens van een contactpersoon, - naam van de eigenaar van de inrichting en van de eventuele moedermaatschappij. b) Voor elke in bijlage I genoemde activiteit, die wordt verricht op het terrein, waarvoor de emissies worden berekend : - activiteitsgegevens; - emissiefactoren; - oxidatiefactoren; - totale emissies; - graad van onzekerheid. c) Voor elke in bijlage I genoemde activiteit, die wordt verricht op het terrein, waarvoor de emissies worden gemeten : - totale emissies; - informatie over de betrouwbaarheid van de meetmethoden; - mate van onzekerheid. d) Voor de emissies als gevolg van verbranding wordt in het verslag ook de oxidatiefactor vermeld, tenzij reeds rekening werd gehouden met de oxidatie bij de uitwerking van een activiteitspecifieke emissiefactor. Gezien om te worden gevoegd bij de ordonnantie van...tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto.
BIJLAGE V Criteria voor de verificatie, bedoeld in artikel 15 Algemene beginselen 1. De emissies van elke in bijlage I genoemde activiteit moeten aan een verificatie worden onderworpen.2. Bij het verificatieproces moeten het verslag uit hoofde van artikel 14, en de bewaking van de emissies tijdens het voorgaande jaar in aanmerking worden genomen.Hierbij wordt gekeken naar de betrouwbaarheid, de geloofwaardigheid en de nauwkeurigheid van de bewakingssystemen en de gerapporteerde gegevens, en naar informatie inzake de emissies, in het bijzonder : a) de gerapporteerde activiteitsgegevens en daarmee verband houdende metingen en berekeningen;b) de keuze en het gebruik van emissiefactoren;c) de berekeningen om de totale emissies te bepalen;d) indien er metingen zijn gebruikt, de juistheid van de keuze en de toepassingswijze van de meetmethoden.3. De emissies waarover verslag is uitgebracht, kunnen alleen worden gevalideerd als betrouwbare, geloofwaardige gegevens en informatie het mogelijk maken de emissies te bepalen met een hoge mate van zekerheid. Voor een hoge mate van zekerheid moet de exploitant aantonen dat : a) de gerapporteerde gegevens geen tegenstrijdigheden bevatten;b) de gegevens zijn verzameld overeenkomstig de gangbare wetenschappelijke normen;c) de desbetreffende registers van de inrichting volledig en consistent zijn.4. De verificateur krijgt toegang tot alle bedrijfsterreinen en tot alle informatie in verband met het onderwerp van de verificatie.5. De verificateur houdt rekening met de vraag of de inrichting geregistreerd is in het kader van EMAS (het communautaire milieubeheer- en auditsysteem). Methode Strategische analyse 6. De verificatie moet worden gebaseerd op een strategische analyse van alle in de inrichting verrichte activiteiten.Hiertoe heeft de verificateur een overzicht nodig van alle activiteiten en hun betekenis voor het emissieniveau van de installatie.
Procesanalyse 7. De verificatie van de overgelegde informatie vindt zo nodig plaats op het terrein van de inrichting.De verificateur neemt steekproeven om de betrouwbaarheid van de gerapporteerde gegevens en informatie vast te stellen.
Risicoanalyse 8. De verificateur moet alle emissiebronnen in de inrichting evalueren met het oog op de betrouwbaarheid van de gegevens van elke bron die bijdraagt aan de totale emissies van de inrichting.9. Aan de hand van deze analyse identificeert de verificateur uitdrukkelijk de bronnen met een hoog foutrisico bij de bepaling van de emissies, en andere aspecten van de bewakings- en rapportageprocedure die mogelijke oorzaken van fouten zijn bij de bepaling van de totale emissies.Het betreft hier met name de keuze van de emissiefactoren en de berekeningen die nodig zijn om de emissies van afzonderlijke emissiebronnen vast te stellen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan bronnen met een hoog foutrisico bij de bepaling van de emissies, en aan de bovengenoemde aspecten van de bewakingsprocedure. 10. De verificateur houdt rekening met alle risicobeheersingsmethoden die de exploitant toepast om de mate van onzekerheid zo klein mogelijk te houden. Verslag. 11. De verificateur stelt een verslag op over het valideringsproces, waarin wordt vermeld of het verslag bedoeld in artikel 14, bevredigend is. In dit verslag komen alle onderwerpen aan de orde die voor het verrichte werk van belang zijn. De verificateur kan verklaren dat het verslag opgesteld krachtens artikel 14 bevredigend is, als naar zijn mening de totale gerapporteerde emissies niet wezenlijk verkeerd zijn weergegeven.
Minimumeisen inzake de capaciteiten van de verificateur 12. De verificateur is onafhankelijk van de exploitant, voert zijn werk serieus uit op een objectieve, professionele wijze en is vertrouwd met : a) de bepalingen van huidige ordonnantie, alsmede de door de Commissie conform artikel 13, § 1, goedgekeurde normen en richtsnoeren;b) de wettelijke, reglementaire en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn op de te verifiëren activiteiten;c) de totstandkoming van alle informatie over elke emissiebron in de inrichting, met name wat de verzameling, meting, berekening en rapportage van gegevens betreft. Gezien om te worden gevoegd bij de ordonnantie van... tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en met betrekking tot de flexibiliteitsmechanismen van het Protocol van Kyoto.
Brussel, 31 januari 2008.
De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Regering, belast met Tewerkstelling, Economie, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, B. CEREXHE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit en Openbare Werken, P. SMET De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu, Energie en Waterbeleid, Mevr. E. HUYTEBROECK _______ Nota 1. Documenten van het Parlement : Gewone zitting 2006-2007. A-415/1. Ontwerp van ordonnantie.
Gewone zitting 2007-2008.
A-415/2. Verslag (verwijzing).
Integraal verslag : Bespreking en aanneming : vergadering van vrijdag 18 januari 2008.