Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 mei 2003
gepubliceerd op 12 juni 2003

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de exploitatievoorwaarden voor bepaalde installaties voor het overspuiten van voertuigen of voertuigonderdelen die gebruik maken van oplosmiddelen

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2003031284
pub.
12/06/2003
prom.
15/05/2003
ELI
eli/besluit/2003/05/15/2003031284/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 MEI 2003. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de exploitatievoorwaarden voor bepaalde installaties voor het overspuiten van voertuigen of voertuigonderdelen die gebruik maken van oplosmiddelen


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, inzonderheid op artikel 6, § 1;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 november 2001 tot vaststelling van de exploitatievoorwaarden voor bepaalde installaties voor het overspuiten van voertuigen of voertuigonderdelen;

Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu van 17 mei 2002;

Gelet op het besluit van de Regering van 12 december 2002 over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op advies 34.568/3 van de Raad van State, gegeven op 23 april 2003;

Op voorstel van de Minister van Leefmilieu, Na beraadslaging, Besluit : Doel en toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit heeft de omzetting tot doel van richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties. Het heeft tot doel de directe en indirecte effecten van de emissie van vluchtige organische stoffen in het milieu, voornamelijk de lucht, en de mogelijke risico's voor de menselijke gezondheid te voorkomen of te verminderen door maatregelen vast te stellen en procedures in te voeren voor de installaties die opgenomen zijn in rubriek 138, eerste streepje, van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III, met name installaties met een jaarlijks verbruik van organische oplosmiddelen van minder dan 15 ton per jaar waarin voertuigen of voertuigonderdelen worden overspoten of gecoat.

Definities

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° installatie : een vaste technische eenheid waar één of meer van de onder artikel 1 vallende activiteiten plaatsvinden, en alle andere daar rechtstreeks mee samenhangende activiteiten die technisch verband houden met de op die locatie verrichte activiteiten en van invloed kunnen zijn op emissies;2° bestaande installatie : een installatie waarvoor een milieuvergunning is verleend of waarvoor een volledig verklaarde milieuvergunningsaanvraag is ingediend, mits de installatie uiterlijk op 1 april 2002 in gebruik is genomen;3° nieuwe installatie : alle niet onder punt 2° vermelde installaties;4° exploitant : een exploitant in de zin van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen die een installatie exploiteert die onder de bepaling van dit besluit valt;5° belangrijke wijziging : - een verandering van de nominale capaciteit die leidt tot een toename : .met meer dan 10 % van de emissies van vluchtige organische stoffen, voor installaties die 10 ton oplosmiddel of meer per jaar gebruiken, . met meer dan 25 % van de emissies van vluchtige organische stoffen, voor installaties die minder dan 10 ton oplosmiddel per jaar gebruiken; - iedere verandering die naar de mening van het Brussels Instituut voor Milieubeheer aanzienlijke negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu kan hebben; 6° instituut : Brussels Instituut voor Milieubeheer, opgericht bij het koninklijk besluit van 8 maart 1989 tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer;7° emissie : de uitstoot van vluchtige organische stoffen uit een installatie in het milieu;8° diffuse emissies : emissies, in een andere vorm dan van afgassen, van vluchtige organische stoffen in lucht, bodem of water alsmede oplosmiddelen die zich in enig product bevinden.Hieronder zijn begrepen de niet opgevangen emissies die via ramen, deuren, ventilatiekanalen, ontluchtingen en soortgelijke openingen in het milieu terechtkomen; 9° afgassen : de uiteindelijke uitworp in de lucht van gassen met vluchtige organische stoffen of andere verontreinigende stoffen uit een afgaskanaal of uit nabehandelingsapparatuur in de lucht.Het volumetrisch debiet wordt uitgedrukt in m3/uur bij normale omstandigheden; 10° totale emissie : de som van diffuse emissies en emissies van afgassen;11° emissiegrenswaarde : de massa van de vluchtige organische stoffen, uitgedrukt als bepaalde specifieke parameters, concentratie, percentage en/of niveau van een emissie, berekend in standaardomstandigheden (N) die gedurende één of meer periodes niet overschreden mogen worden;12° stoffen : chemische elementen en hun verbindingen die in de natuur voorkomen of door de industrie worden geproduceerd, in vaste of vloeibare of gasvorm;13° organische verbinding : een verbinding die ten minste het element koolstof bevat en daarnaast een of meer van de volgende elementen : waterstof, halogenen, zuurstof, zwavel, fosfor, silicium en stikstof, met uitzondering van koolstofoxiden en anorganische carbonaten en bicarbonaten;14° vluchtige organische stof (VOS) : een organische verbinding die bij 293,15 K een dampspanning van 0,01 kPa of meer of onder de specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare vluchtigheid heeft.Voor de toepassing van dit besluit wordt de fractie creosoot die deze dampspanning overschrijdt bij 293,15 K, beschouwd als een VOS; 15° organisch oplosmiddel : een vluchtige organische stof die alleen of in combinatie met andere stoffen en zonder een chemische verandering te ondergaan wordt gebruikt om grondstoffen, producten of afvalmaterialen op te lossen of als schoonmaakmiddel om verontreinigingen op te lossen, dan wel als verdunner, als dispergeermiddel, om de viscositeit aan te passen, om de oppervlaktespanning aan te passen, als weekmaker of als conserveermiddel;16° gehalogeneerd organisch oplosmiddel : een organisch oplosmiddel dat ten minste één broom-, chloor-, fluor- of iodiumatoom per molecuul bevat;17° verbruik : de totale input van organische oplosmiddelen per kalenderjaar of een andere periode van twaalf maanden in een installatie, verminderd met eventuele VOS die voor hergebruik worden teruggewonnen;18° input : de hoeveelheid organische oplosmiddelen en de hoeveelheid daarvan in preparaten die tijdens het uitoefenen van een activiteit worden gebruikt, met inbegrip van de gerecycleerde oplosmiddelen, binnen en buiten de installatie, die telkens worden meegerekend wanneer zij worden gebruikt om de activiteit uit te oefenen;19° hergebruik van organische oplosmiddelen : het gebruik van uit een installatie teruggewonnen organische oplosmiddelen voor elk technisch of commercieel doel, met inbegrip van het gebruik als brandstof maar met uitzondering van de definitieve verwijdering van deze teruggewonnen organische oplosmiddelen als afval;20° massastroom : de hoeveelheid vrijgekomen VOS in eenheden of massa/uur;21° nominale capaciteit : de massa van de organische oplosmiddelen die een installatie gemiddeld over één dag maximaal als input gebruikt, als de installatie onder normale bedrijfsomstandigheden bij de ontwerpoutput functioneert;22° gesloten systeem : een systeem dat zodanig functioneert dat de uit de activiteit vrijkomende VOS beheerst worden afgevangen en uitgestoten, hetzij via een afgaskanaal of via nabehandelingsapparatuur, en derhalve niet volledig diffuus zijn;23° normale omstandigheden : een temperatuur van 273,15 Kelvin en een druk van 101,3 kPa;24° vaste stof : ieder materiaal in coating dat vast wordt wanneer het water of de vluchtige organische stoffen zijn verdampt;25° coating : een preparaat, met inbegrip van alle voor een juist gebruik benodigde organische oplosmiddelen of preparaten die organische oplosmiddelen bevatten, dat wordt gebruikt om voor een decoratief, beschermend of ander functioneel effect te zorgen op een oppervlak, op : a) nieuwe auto's die in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, worden gedefinieerd als voertuigen van categorie M1 en, voorzover de coating plaatsvindt in dezelfde installatie als voertuigen van M1, van categorie N1;b) vrachtwagencabines, gedefinieerd als de behuizing voor de chauffeur en de daarmee geïntegreerde behuizing voor de technische apparatuur van voertuigen, die in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 als voertuigen van de categorieën N2 en N3 worden gedefinieerd;c) bestelwagens en vrachtwagens, in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 gedefinieerd als voertuigen van de categorieën N1, N2 en N3, met uitzondering van vrachtwagencabines;d) bussen, in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 gedefinieerd als voertuigen van de categorieën M2 en M3;e) aanhangwagens, gedefinieerd in de categorieën 01, 02, 03 en 04 in het koninklijk besluit van 15 maart 1968;26° overspuiten van voertuigen : alle industriële of commerciële activiteiten en daarmee verband houdende ontvettingsactiviteiten waaronder : a) het aanbrengen van een laklaag op wegvoertuigen, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 15 maart 1968, of een deel daarvan, als onderdeel van de reparatie, de bescherming of de decoratie van voertuigen buiten de fabriek, of b) het aanbrengen van de oorspronkelijke laklaag op wegvoertuigen, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 15 maart 1968, of een deel daarvan, met voor het overspuiten gebruikelijke lakken op een andere plaats dan de oorspronkelijke fabricagelijn, of c) het aanbrengen van een laklaag op aanhangwagens (met inbegrip van opleggers) (categorie 0);27° voorbehandeling : a) het schuren, het verwijderen van vuil, olie en vetten, schilfers, korsten van het branden, lamineren of solderen, roest of andere corrosieve producten, oude laklagen, die de voorwerpen bedekken die geverfd, gelakt of gevernist moeten worden;b) de voorafgaande behandeling met branders of met vlammen;28° voorbereiding : a) het spuiten van een grondlaag ("surfacer", "primer", "fuller") door middel van een snelle luchtstroom;b) de voorafgaande behandeling via een mechanische techniek, zoals afkrabben, borstelen, schuren en via luchtdruk, centrifuge of vloeistofstraal;c) de chemische reiniging door middel van : - een basische ontvetter in ontvettingsbaden, in besproeiingstunnels of met een stoomstraal; - oplosmiddelen (organische), met de hand, in onderdompelingskuipen, in besproeiingstunnels of in ontvettingsapparaten met stoom; - emulsies of van producten die emulsies vormen bij het reinigen; d) het afbijten om oxidatie of lamineerkorsten te verwijderen;e) het aanbrengen van anorganische conversielagen door inwerking van chemische stoffen, waarbij het metaal zelf bijdraagt tot de samenstelling van de deklaag;29° afwerking : het spuiten van verf of vernis door middel van een snelle luchtstroom;30° spuitreinigingsmiddel : schoonmaakmiddel voor spuitpistolen en ander materiaal;31° oppervlaktereiniger : schoonmaakmiddel om oppervlakkige vervuiling te verwijderen tijdens het voorbereiden en voordat de coatings worden aangebracht;32° washprimer : coating die ten minste 0,5 % in gewicht fosforzuur bevat en direct op blote metalen wordt aangebracht om de weerstand tegen corrosie en de aanhechting te verbeteren;33° primer : coating die vóór de primer surfacer op blote metalen of bestaande aflaklagen wordt aangebracht, in hoofdzaak om de weerstand tegen corrosie te verbeteren;34° fuller : compact mengsel dat kan worden gespoten of met een mes aangebracht om diepe onvolkomenheden in het oppervlak weg te werken voordat verf wordt aangebracht;35° primer surfacer : coating die vóór de aflaklaag wordt aangebracht om de weerstand tegen corrosie te verhogen, de aanhechting van de aflaklaag te verbeteren en te zorgen voor een gelijkmatige afwerking door onvolkomenheden in het oppervlak weg te werken;36° surfacer : coating die op een primer laag of bestaande aflaklagen wordt aangebracht.Waarborgt de aanhechting van de aflaklaag en zorgt voor een gelijkmatige afwerking door onvolkomenheden in het oppervlak weg te werken; 37° carrosseriemastiek : compact mengsel dat met een mes in dikke lagen kan worden aangebracht om grote onvolkomenheden in platen weg te werken;38° gatenvulmiddel : mastiek voor kunststofvormen waarmee het oppervlak met behulp van een vod wordt ingewreven om gaatjes en andere onvolkomenheden van het gietwerk weg te werken;39° deklaag : deklaag in 1 laag : alle duurzame en glanzend gekleurde coatings waarop geen bijkomende vernislagen meer nodig zijn. Deklaag in twee en drie lagen, met een basislaag en een vernislaag : procédé in twee of drie fasen waarbij één of meer gekleurde basislagen worden aangebracht die daarna moeten worden afgewerkt met een vernislaag om het vereiste uitzicht en de vereiste duurzaamheid te verkrijgen; 40° grondlaag : gekleurde coating die voor de kleur en het gewenste optische effect, maar niet voor de glans en de weerstand van de coating zorgt;41° lak : kleurloze coating die voor de eindglans en de weerstand van de coating zorgt;42° speciale producten : a) structuur/textuur toevoegingsmiddelen;b) coatings voor plastic-onderdelen : - aanhechtingsmiddelen voor plastic; - plastificeermiddelen voor oppervlaktecoatings, deklagen en vernislagen die voor plastic worden gebruikt; c) verdunner voor plaatselijke herstellingswerken;d) recyclageproducten (speciale producten die in een bepaalde hoeveelheid aan de residuen worden toegevoegd en de eigenschappen van de coating niet wijzigen);e) doorzichtige kleuren; 43° HVLP-pistool : spuitpistool dat werkt bij een druk lager dan of gelijk aan 0.7 bar; 44° erkend orgaan : natuurlijke of rechtspersoon die aan de voorschriften van artikel 275 van het AREI voldoet; 45° A.R.E.I. : koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard en koninklijk besluit van 2 september 1981 houdende wijziging van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties en houdende bindendverklaring ervan op de elektrische installaties in inrichtingen gerangschikt als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk en in inrichtingen beoogd bij artikel 28 van het ARAB. Maximaal toegelaten totale emissie per jaar

Art. 3.De feitelijke emissie van oplosmiddelen van de installaties moet worden beperkt tot een bepaald niveau, hierna de "maximaal toegelaten totale emissie per jaar" genoemd. Dit moet volgens het volgende tijdschema gebeuren : De beoogde emissie is gelijk aan de jaarlijkse referentie-emissie vermenigvuldigd met 0,4.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De jaarlijkse referentie-emissie wordt als volgt berekend : 1° Eerst wordt de totale massa bepaald aan vaste stof in de hoeveelheid coating die per jaar wordt gebruikt.De vaste stof wordt a priori bepaald aan de hand van de gegevens die door de fabricant en de invoerder worden verstrekt. In geval van betwisting gebeurt de vaststelling op basis van normen die aanvaard zijn door het Instituut. 2° De jaarlijkse referentie-emissie uitgedrukt in kg wordt berekend door de totale massa vaste stof te vermenigvuldigen met 3.3° De jaarlijkse feitelijke emissie van oplosmiddelen wordt op de volgende manier berekend : feitelijke emissie (FE) =jaarlijks verbruik (V) Het jaarlijks verbruik is gelijk aan de som van de oplosmiddelen in de tijdens het jaar aangekochte producten zoals opgenomen in bijlage II bij dit besluit, en het verschil tussen de voorraden op 1 januari en de voorraden op 31 december.Als de gemiddelde voorraad minder dan 10 % van het jaarlijks verbruik vertegenwoordigt, hoeft geen rekening te worden gehouden met het voorraadverschil.

Naleving van de maximaal toegelaten totale emissie per jaar

Art. 4.De exploitant moet een jaarbalans conform bijlage II voorleggen aan de hand waarvan het Instituut kan nagaan of de installaties minder vluchtige organische stoffen dan de maximaal toegelaten totale emissie per jaar uitstoten alsook of aan de voorschriften van de artikelen 7 en 8 wordt voldaan. Die gegevens worden bij een aangetekende brief aan het Instituut verstrekt.

Na controle van de gegevens vraagt het Instituut, binnen een termijn van 30 dagen, bijkomende inlichtingen aan de exploitant of stelt het een "gelijkvormigheidsattest VOS" op.

De exploitanten die na de afgifte van hun jaarbalans een "gelijkvormigheidsattest VOS" hebben ontvangen of die niet binnen 30 dagen door het Instituut om bijkomende inlichtingen zijn gevraagd, worden vrijgesteld van de in artikel 6, § 2, bedoelde meldingsplicht.

Na een belangrijke wijziging dient de gelijkvormigheid te worden gecontroleerd.

Belangrijke wijziging

Art. 5.Indien een installatie een belangrijke wijziging ondergaat of na een belangrijke wijziging voor het eerst onder dit besluit valt, wordt het deel van de installatie dat de belangrijke wijziging ondergaat behandeld als nieuwe installatie.

Gegevensverstrekking

Art. 6.§ 1. De exploitanten moeten het Instituut, binnen zes maanden na de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad , de in bijlage I vermelde gegevens verstrekken. § 2. De exploitanten van de in artikel 1 bedoelde installaties moeten het Instituut elk jaar uiterlijk op 31 maart de in bijlage II opgesomde gegevens verstrekken, vanaf het jaar 2004. De gegevens slaan op het vorige kalenderjaar.

In elk geval moet het ingevulde document de vermelding "voor echt verklaard" dragen en door de exploitant ondertekend zijn.

Producten

Art. 7.§ 1. Het gebruik of het bezit van bijtmiddelen met methyleenchloride is verboden. § 2. Zijn verboden : stoffen of preparaten waaraan, wegens hun gehalte aan VOS die als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn ingedeeld, een of meer van de volgende risicozinnen is of zijn toegekend of die van deze zinnen moeten zijn voorzien : R45 - Kan kanker veroorzaken.

R46 - Kan erfelijke genetische schade veroorzaken.

R49 - Kan kanker veroorzaken bij inademing R60.

R60 - Kan de vruchtbaarheid schaden.

R61 - Kan het ongeboren kind schaden.

De milieuvergunning kan evenwel het gebruik van dergelijke stoffen toestaan. In dat geval bepaalt de milieuvergunning vanaf welke datum ze door minder schadelijke stoffen of preparaten moeten worden vervangen. § 3. Voor de uitstoot van de in § 2 vermelde VOS, waarbij de massastroom van de stoffen waarvoor de in dat lid vermelde etikettering verplicht is, in totaal 10 g/uur of meer bedraagt, moet een emissiegrenswaarde van 2 mg/Nm3 in acht worden genomen. De emissiegrenswaarde geldt voor de totale massa van de betrokken stoffen. § 4. Voor de uitstoot van gehalogeneerde VOS waaraan de risicozin R40 is toegekend, waarbij de massastroom van de stoffen waarvoor de vermelding van R40 verplicht is, in totaal 100 g/uur of meer bedraagt, moet een emissiegrenswaarde van 20 mg/Nm3 in acht worden genomen. De emissiegrenswaarde geldt voor de totale massa van de betrokken stoffen Materiaal

Art. 8.Voor de afwerking mogen uitsluitend HVLP-pistolen worden gebruikt. Het gebruik en het bezit van pistolen die niet aan de HVLP-voorschriften voldoen, is verboden.

De pistolen moeten in een gesloten spoelbak worden gereinigd.

Gebruik van de lokalen

Art. 9.§ 1. De voorbehandeling moet worden uitgevoerd in een zone van de werkplaats die uitgerust is met een systeem waarbij stof aan de bron wordt afgezogen. § 2. De voorbereiding moet worden uitgevoerd in een exclusief daartoe bestemde zone van de werkplaats, "voorbereidingszone" genoemd, die uitgerust is met een lokaal luchtafzuigsysteem, of, bij het ontbreken van een dergelijke zone, in de verfspuitcabine. § 3. De afwerking moet worden uitgevoerd in een exclusief daartoe bestemd afzonderlijk lokaal, "verfspuitcabine" genoemd, die van de overige delen van de werkplaats is afgescheiden door onbrandbare muren of wanden. Dit lokaal beschikt over een systeem voor het opvangen van lucht, stoom en stof dat onafhankelijk is van de andere circuits. Dit lokaal dient te beschikken over een teller van het aantal uren dat het gebruikt wordt. § 4. De opslag, het verhandelen en het voorbereiden van de verven, evenals het reinigen van het spuitmateriaal moeten worden uitgevoerd in een exclusief daartoe bestemd lokaal, "verflabo" genoemd.

Er kan echter in de milieuvergunning van deze regel worden afgeweken indien het om kleine hoeveelheden verf gaat (minder dan 40 liter). In dergelijk geval moeten de producten worden opgeslagen in een metalen kast waarin geen accumulatie van schadelijke of brandbare gassen kan ontstaan. De mengbank voor de verven en de tafel voor de voorbereiding en de reiniging van het materiaal moeten in dit geval in een zone van de werkplaats staan die mechanisch wordt verlucht en minstens 8 meter verwijderd is van elke activiteit die naakte vlammen of vonken kan veroorzaken.

Veiligheid

Art. 10.§ 1. De leidingen en de afvoerbuizen van de emanaties moeten uit onbrandbaar materiaal vervaardigd zijn en zo worden geplaatst dat het verwijderen van de afzettingen die er in ontstaan wordt vergemakkelijkt. Ze worden eenmaal per jaar gereinigd door middel van technieken die de volledige veiligheid waarborgen. Het is verboden ze te reinigen door middel van vlammen of van elk ander procédé dat vonken zou kunnen veroorzaken. § 2. Alle metalen delen, in het bijzonder de verfspuitcabine, zijn van een aarding voorzien. De aarding heeft een weerstand van maximum 10 Ohm.

De elektrische circuits van de carrosserielokalen moeten uitgerust zijn met een aardlekschakelaar.

De exploitant moet over een inspectieverslag van een erkend orgaan beschikken dat minder dan vijf jaar oud is en waaruit minstens blijkt dat de voorschriften van deze paragraaf in acht worden genomen. § 3. In de cabines en in de afvoerinrichtingen voor de emanaties mogen er geen dode ruimten zijn waarin ontplofbare mengelingen of afzettingen zouden kunnen ontstaan. § 4. Het verflabo moet beschikken over wanden Rf 1 h en over een deur Rf 1/2h. De deur van het lokaal moet naar buiten opengaan en moet automatisch sluiten. Dit lokaal moet beschikken over een niet-ontplofbare verlichting en over een lage en een hoge mechanische verluchting die zo geplaatst is dat de brandweerstand niet wordt verminderd. § 5. In de verfspuitcabines en het verflabo is het verboden : 1° werken uit te voeren waarvoor het gebruik van een toestel met open vuur of dat vonken kan veroorzaken noodzakelijk is, uitgezonderd na het verkrijgen van een vuurvergunning;tijdens die werken mag er in de werkplaatsen geen enkele activiteit worden uitgeoefend waarbij ontvlambare producten worden gebruikt; 2° te roken;dit rookverbod moet in goed leesbare letters op de buitenzijde van de toegangsdeuren en in de lokalen worden aangeplakt. § 6. In de carrosseriewerkplaats en in de lokalen palend aan de verfspuitcabine en aan het verflabo moeten er goed werkende brandblussers worden geplaatst naast de werkposten en aan de uitgangen.

De deuren van de nooduitgangen moeten naar buiten opengaan en geen enkele hindernis mag de doorgang versperren.

De maximumhoeveelheid grondstoffen en producten die er mag worden opgeslagen, stemt overeen met de noden of met de productie van een halve dag. § 7. De voorbereidingszone wordt afgesloten met brandwerende gordijnen of met een andere onbrandbare wand en wordt mechanisch verlucht.

Luchtfilterinstallaties

Art. 11.§ 1. De lucht afkomstig van de verfspuitcabine of van de afzuiginstallaties in de voorbehandelings- en de voorbereidingszones wordt gefilterd met droge filters. De uitgestoten lucht mag geen zichtbare sporen van verf of stof bevatten. § 2. Als de installatie over een filter met watergordijn beschikt, moet aan de volgende voorschriften worden voldaan : 1° de filter met watergordijn moet in gesloten circuit werken, zonder uitstoot;2° het volledige filtersysteem moet minstens eenmaal per jaar worden geledigd;3° het water van het filtersysteem mag in geen geval in de riolering worden geloosd.Dit water en de eventueel gebruikte uitvlokkingsmiddelen moeten door een erkende ophaler van gevaarlijke afvalstoffen worden opgehaald. De documenten betreffende de verwijdering van deze afvalstoffen moeten gedurende vijf jaar ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaar worden gehouden. § 3. Het stof dat door het droogschuren wordt veroorzaakt en dat niet door het mechanische afzuigsysteem wordt opgevangen, wordt opgevangen, opgeslagen en verwijderd overeenkomstig de bepalingen van artikel 15, lid 2.

Onderhoud van de verfspuitcabine

Art. 12.De verfspuitcabine moet door middel van een jaarlijkse onderhoudsbeurt in een goede staat van werking worden gehouden, en met name de volgende elementen : 1° brander;2° luchtafzuiginstallatie en uitstoot;3° afvoerbuis;4° filtersystemen. De verwarmingsinstallatie van de verfspuitcabine moet jaarlijks door een bevoegd technicus worden onderhouden. De installaties met vloeibare brandstoffen mogen niet met afvaloliën worden gevoed.

Afvoer van dampen en emanaties, uitstoot in de lucht

Art. 13.De dampen en emanaties die door middel van een mechanische inrichting aan de bron worden afgezogen, moeten naar de buitenlucht worden afgevoerd. De milieuvergunning kan de minimale hoogte en de plaatsing van de schoorstenen bepalen.

Het uitstootdebiet van de dampen en emanaties van de verfspuitcabine bedraagt minstens 20.000 Nm3/uur. De uitstootsnelheid van de gassen is hoger dan 7 m/s.

Het minimumdebiet van de verluchting van de voorbereidingszone en van de voorbehandelingszone en eventueel van de werkplaatsen wordt in de milieuvergunning vastgesteld.

De werkplaatsen moeten zo worden verlucht dat de verspreiding van geuren of stof via de ramen en deuren wordt voorkomen.

De schoorstenen en/of afvoerkanalen van de verfspuitcabine en van de voorbereidingszone moeten altijd toegankelijk zijn voor het personeel dat de controlemetingen uitvoert.

Opvanginstallatie voor oplosmiddelen

Art. 14.Vanaf de datum waarop de installatie "gelijkvormig VOS" is verklaard, is het gebruik van een filtersysteem van het type actieve koolstof of de vernietiging van oplosmiddelen door middel van verbranding, pyrolyse of een andere methode verboden, behalve indien de milieuvergunning dit uitdrukkelijk na die datum toestaat. In dat geval wordt de emissie beperkt tot 50 mg C/Nm3.

De bestaande filtratiesystemen op basis van actieve koolfilters alsook de bestaande verbrandings- en pyrolyse-installaties moeten op diezelfde datum buiten gebruik worden gesteld en gedemonteerd.

Opslag en verwijdering van afvalstoffen

Art. 15.Het afval van oplosmiddelen, de besmeurde recipiënten en de sterk met oplosmiddel besmeurde vodden of materiaal worden in hermetisch gesloten metalen recipiënten opgeslagen.

De verzadigde filterladingen, het schuurstof en het schuurafval behoren tot de gevaarlijke afvalstoffen en moeten dus in gesloten en dichte containers worden opgeslagen om nadien door een erkende ophaler van gevaarlijke afvalstoffen te worden verwijderd.

De filterladingen (actieve koolstof) moeten in hermetisch gesloten recipiënten worden opgeslagen. Die recipiënten moeten in een goed verlucht lokaal en ver van ontvlambare producten worden geplaatst.

Alle gevaarlijke afvalstoffen moeten door een erkende ophaler voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden verwijderd overeenkomstig de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen.

Alle ongevaarlijke afvalstoffen worden in een speciaal hiertoe bestemde plaats in aangepaste recipiënten opgeslagen en dit volgens de aard van de afvalstof.

Afvalwaterbeheer

Art. 16.Het is verboden afvalwater afkomstig van carrosserieactiviteiten in oppervlaktewater of een sterfput te lozen.

Het is verboden in de gewone oppervlaktewateren, de openbare riolen en de kunstmatige afwateringswegen voor regenwater, vast afval te storten of te lozen dat vooraf een mechanische vermaling heeft ondergaan of water dat dergelijke stoffen bevat.

De lozing van afvalwater is toegestaan onder de volgende voorwaarden : 1° het geloosde water mag geen textielvezels, plastic verpakkingen of al dan niet organisch vast huishoudelijk afval bevatten; 2° het water afkomstig van het schuren met water moet ofwel worden behandeld (bezinking,...) om het schuurafval te verwijderen of door een erkende ophaler van gevaarlijke afvalstoffen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden verwijderd.

De voorwaarden van het derde lid worden vastgesteld onverminderd strengere voorwaarden in de milieuvergunning.

Reiniging van de lokalen

Art. 17.De bodem, de werkplaatsen en de toestellen moeten regelmatig en met zorg worden gereinigd. De exploitant zorgt ervoor dat er geen nutteloze voorwerpen zoals verpakkingen, gebruikte onderdelen,... in de werkplaatsen rondslingeren.

Werkingsuren

Art. 18.Carrosserie- en verfwerken zijn verboden op werkdagen tussen 19 uur en 7 uur en op zaterdagen, zondagen en feestdagen, behoudens andersluidende bepalingen in de milieuvergunning.

Register

Art. 19.De exploitant moet een onderhoudsregister bijhouden dat kan bestaan uit alle onderhoudsfiches van de verfspuitcabine en de andere installaties voor carrosseriewerken.

In dit register of in deze fiches worden minstens de volgende elementen vermeld : 1° de naam en het adres van de exploitatiezetel;2° de naam en het adres van de verantwoordelijke voor de exploitatie;3° de aard van het werk aan de cabine (onderhoud, expertise of controle);4° de datum van de uitvoering van het werk;5° de naam en de handtekening van de uitvoerder van het onderhoud, de controle of expertise;6° de uurtellerindex van de cabine, die minstens om de 3 maanden wordt opgemeten. De exploitant houdt gedurende een periode van 5 jaar alle bewijzen van ophaling van gevaarlijke afvalstoffen bij. De exploitant vult de jaarbalansen als bedoeld in bijlage II in en houdt een kopie ervan bij gedurende een periode van 5 jaar.

Die elementen worden bij een eventuele controle ter beschikking van de met het toezicht belaste ambtenaar gesteld.

Controle

Art. 20.Bij elke aanvraag om milieuvergunning en bij elke aanvraag om verlenging van de vergunning moet er een controle van het verluchtingsdebiet van de verfspuitcabine en van de voorbereidingzone worden uitgevoerd, evenals van de snelheid van de luchtuitstoot door de schoorstenen en/of de afvoerleidingen van de cabine.

Voorschriften met betrekking tot installaties waarvoor een "gelijkvormigheidsattest VOS" is afgegeven

Art. 21.In een installatie die overeenkomstig artikel 4 "gelijkvormig VOS" is verklaard, is het verboden : 1° voor de afwerking pistolen te bezitten of te gebruiken die niet aan de HVLP-normen voldoen;2° producten te bezitten of te gebruiken waarvan het gehalte aan VOS (water niet inbegrepen) hoger ligt dan de volgende grenswaarden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) In geval van een reinigingssolvent die geen vaste stof bevat, wordt het gehalte aan VOS berekend water inbegrepen Voorbehandeling, voorbereiding of afwerking Art.22. Wanneer de systemen voor de opvang van gas en stof niet in werking zijn, mogen er geen voorbehandelings-, voorbereidings- of afwerkingswerken worden uitgevoerd.

Niet-naleving

Art. 23.Wanneer wordt vastgesteld dat niet aan de eisen van dit besluit is voldaan, nemen de personeelsleden die overeenkomstig de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu met het toezicht belast zijn, alle nodige maatregelen, of leggen ze die zelfs mondeling op, om ervoor te zorgen dat op een zo kort mogelijke termijn opnieuw aan de eisen van dit besluit wordt voldaan.

Indien de niet-naleving een direct gevaar voor de menselijke gezondheid oplevert, wordt bevel gegeven tot opschorting van elke verdere uitoefening van de activiteit.

Verandering van exploitant

Art. 24.Naast de verplichting voor de overlater en de overnemer om onverwijld elke verandering van exploitant aan het Instituut mee te delen, moet elke persoon die zijn exploitatie overlaat de overnemer wijzen op zijn milieuverplichtingen.

Meer bepaald bezorgt hij hem een kopie van alle vergunningen en beslissingen betreffende de betrokken installaties, een kopie van alle vorige aangiften die krachtens dit besluit zijn vereist, alsook een kopie van de briefwisseling met het Instituut over het in overeenstemming brengen van de installaties met de bepalingen van dit besluit.

Opheffingsbepaling

Art. 25.Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 november 2001 tot vaststelling van de exploitatievoorwaarden voor bepaalde installaties voor het overspuiten van voertuigen of voertuigonderdelen wordt opgeheven.

Inwerkingtreding

Art. 26.§ 1. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van de in § 2 vermelde artikelen. § 2. De paragrafen 1 en 2 van artikel 7 zijn van toepassing zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit. De paragrafen 3 en 4 van artikel 9 zijn van toepassing twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 8 is van toepassing vanaf 31 oktober 2004.

Uitvoering

Art. 27.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 15 mei 2003.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, F.-X. de DONNEA De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu en Waterbeleid, Natuurbehoud, Openbare Netheid en Buitenlandse Handel, D. GOSUIN

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^