Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 juni 2023
gepubliceerd op 26 juli 2023

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot goedkeuring van het Waterbeheerplan voor de periode 2022-2027

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2023043263
pub.
26/07/2023
prom.
22/06/2023
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 JUNI 2023. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot goedkeuring van het Waterbeheerplan voor de periode 2022-2027


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, artikel 20 ;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, artikel 8;

Gelet op de ordonnantie van 18 maart 2004 betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's, met name de artikelen 9 en 10, § 2, 5°, die de opstelling van een milieueffectenrapport voorziet voor het maatregelenprogramma dat wordt bedoeld in artikel 39 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid;

Gelet op de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid, met name de artikelen 32, 33, 36, § 5 en 41 tot 57 ;

Gelet op het besluit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 24 september 2010 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico's, met name artikelen 7 en 8;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 maart 1989Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 08/03/1989 pub. 07/11/2014 numac 2014031896 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Koninklijk besluit tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer sluiten tot oprichting van Leefmilieu Brussel, bekrachtigd bij de wet van 16 juni 1989, artikel 3, § 3, gewijzigd bij de ordonnantie van 3 mei 2018;

Gelet op tijdsschema en het werkprogramma voor de opstelling van dit Waterbeheerplan, de lijst van de gewestelijke of gemeentelijke besturen, van de intercommunales of andere gewestelijke instellingen van openbaar nut en rechtspersonen die actief zijn in het beheer van de waterkringloop in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, alsook het overzicht van de belangrijke waterbeheerskwesties die zijn vastgesteld in het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde, zoals goedgekeurd door de Regering op 21 februari 2019 en voorgelegd voor openbare raadpleging van 1 maart tot en met 31 augustus 2019;

Gezien het evaluatieverslag over de gelijke kansen, "gelijkekansentest" genoemd, zoals vereist door artikel 2, § 1, van de ordonnantie van 4 oktober 2018 tot invoering van de gelijkekansentest en door artikel 1, § 1, van het besluit van 22 november 2018 tot uitvoering van deze ordonnantie waarvan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering kennis heeft genomen op 31 maart 2022;

Gelet op het advies van de Brusselse Hoge Raad voor Natuurbehoud, gegeven op 28 april 2022;

Gelet op het advies van Brugel, gegeven op 3 mei 2022 ;

Gelet op het advies van Brupartners, gegeven op 19 mei 2022 ;

Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu via het Comité van watergebruikers, gegeven op 20 mei 2022;

Gelet op het advies van het Gewestelijk Comité voor Territoriale Ontwikkeling, gegeven op 16 juni 2022, krachtens artikel 2 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 februari 2017Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 02/02/2017 pub. 12/07/2017 numac 2017020477 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met betrekking tot het Gewestelijk Comite voor Territoriale Ontwikkeling sluiten met betrekking tot het Gewestelijk Comité voor Territoriale Ontwikkeling;

Gelet op het milieueffectenrapport van het maatregelenprogramma van september 2022;

Gelet op het openbaar onderzoek van 1 november 2022 tot 30 april 2023;

Overwegende de 32 officiële adviezen die aan het eind van dit openbaar onderzoek van 6 maanden zijn ontvangen;

Overwegende dat het Plan ook fungeert als milieuverklaring in de zin van de Ordonnantie van 18 maart 2014 betreffende de milieueffectenbeoordeling van bepaalde plannen en programma's;

Overwegende dat het Waterbeheerplan voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2022-2027 is bedoeld om te voldoen aan de Europese verplichtingen die zijn vastgesteld bij Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, beter bekend als de kaderrichtlijn water, en bij Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico's, alsook aan de talrijke door de Europese Commissie gepubliceerde richtsnoeren voor de uitvoering van deze twee richtlijnen;

Overwegende het overkoepelend deel van het Beheerplan van het internationaal stroomgebied van de Schelde, opgesteld door de Internationale Scheldecommissie (ISC);

Overwegende dat dit Brussels Waterbeheerplan voor de Regering en de voor de toepassing ervan verantwoordelijke overheidsinstanties bindend is ten aanzien van de te bereiken resultaten overeenkomstig de bepalingen van artikel 57 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid, hierna `de ordonnantie' genoemd;

Overwegende dat dit Plan een strategisch beleidsdocument vormt waarin acties van algemene aard worden uiteengezet;

Overwegende dat dit Plan tot doel heeft de voor de uitvoering ervan verantwoordelijke autoriteiten te begeleiden bij het prioriteren en het coördineren van de maatregelen, en dat deze prioritering met deze autoriteiten zal worden overeengekomen;

Overwegende dat het Maatregelenprogramma van het Plan is onderverdeeld in `basismaatregelen', `aanvullende maatregelen' en `bijkomende maatregelen', zoals aangegeven in de inleiding van hoofdstuk 6 van het Plan; dat bij het stellen van prioriteiten rekening zal moeten worden gehouden met dit statuut, aangezien de basismaatregelen verplichtingen vormen krachtens Europese richtlijnen op het gebied van water- en natuurbescherming; dat er tijdens het openbaar onderzoek op is gewezen dat de andere maatregelen niet mogen worden onderschat en dat voor de uitvoering ervan duidelijke richtsnoeren moeten worden opgesteld naar het voorbeeld van de richtlijnen;

Voorts overwegende dat de maatregelen in het kader van het overstromingsrisicobeheerplan (de eerste 14 maatregelen van pijler 5) overeenkomstig richtlijn 2007/60 prioritair verklaard zijn; dat voor de overige maatregelen in het milieueffectenrapport in hoofdstuk 8 `Presentatie en analyse van alternatieven' 3 prioritaire uitvoeringsscenario's worden geïdentificeerd;

Overwegende dat de maatregelen in het Plan ofwel terugkerende acties zijn, ofwel meer gerichte en veeleer uitzonderlijke acties; en dat bij de laatste over het algemeen een specifieke datum (jaar) vermeld wordt, terwijl de terugkerende acties als `doorlopend' worden aangeduid (2022-2027);

Overwegende dat over de uitvoering ervan in de periode 2022-2027 zal worden onderhandeld binnen de normale begrotingscyclus en op permanente basis, op basis van de beschikbare middelen en de prioriteit van de maatregelen die de Regering als bevoegde autoriteit voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn water op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft vastgesteld;

Overwegende dat de in het Maatregelenprogramma (en in bijlage 7) vermelde bedragen het resultaat zijn van een raming die onder meer gebaseerd is op de cijfers die voorkomen in de meerjarige investeringsplannen van de wateroperatoren, dat deze plannen rekening moeten houden met de in het Maatregelenprogramma van het Waterbeheerplan 2022-2027 aangegane en vastgelegde verbintenissen, zoals bepaald in artikel 39/5 van de ordonnantie; dat er derhalve geen reden is om aan te nemen dat de voorgestelde maatregelen zullen leiden tot investeringen die niet door de operatoren zijn gepland;

Overwegende dat het instrument dat zal worden gebruikt om de uitvoering van het Plan te volgen, een overzicht zal geven van de gedane investeringen ten opzichte van de oorspronkelijk geplande investeringen; dat dit instrument gebaseerd zal zijn op een betere afstemming tussen het kader van de meerjarige investeringsplannen en dat van het Maatregelenprogramma;

Overwegende dat dit Plan een lijvig en technisch document is dat de auteurs zo duidelijk en begrijpelijk mogelijk wilden houden; dat het met het oog op het openbaar onderzoek is samengevat in een niet-technische samenvatting die voldoet aan de wettelijke vereisten - namelijk 'gericht is tot het grote publiek en die de krachtlijnen bevat van het beheerplan (...)' - en dat het Plan moet voldoen aan de talrijke technische vereisten van de richtlijnen 2000/60/EG en 2007/60/EG, en daarom ingewikkeld is om samen te vatten in enkele bladzijden die voor alle expertiseniveaus toegankelijk zijn;

Overwegende dat het Maatregelenprogramma van het Plan (hoofdstuk 6) is onderverdeeld in 8 grote pijlers, die het algemene verband vormen tussen de dimensies die het Plan wil aanpakken: milieu, sociaal en economisch; dat dit verband noodzakelijkerwijs koppelingen en kruisverwijzingen van de ene pijler naar de andere bevat en dat die over het algemeen worden gelegd door verwijzingen binnen de maatregelen; dat deze pijlers, op gevaar af het Plan onbegrijpelijk te maken, elk gericht zijn op een zeer specifiek thema, waarbij specifieke actoren en opdrachten worden aangewezen die een weerslag kunnen hebben op andere pijlers; dat er geen sprake is van een verkokerde voorstelling van zaken (die in sommige opmerkingen tijdens het openbaar onderzoek als `in silo's' werd omschreven);

Overwegende dat de opstelling en goedkeuring van dit Waterbeheerplan veel tijd vergen en dat de voorbereiding ervan meer dan drie jaar vóór de definitieve goedkeuring begint, overeenkomstig de eisen van de richtlijn, wat kan verklaren waarom de gegevens betreffende de waterkwaliteit die in de stand van zaken van het Plan worden gepresenteerd, teruggaan tot 2017-2018, de jaren waarvoor Leefmilieu Brussel over de meest volledige monitoringresultaten beschikt en het jaar (2018) waarin de economische analyse is uitgevoerd; dat Leefmilieu Brussel daartoe de op Europees niveau vastgestelde frequenties en termijnen volgt; dat bovendien de studie over bodemafdekking, die dateert van 2006, in het kader van dit Plan zal worden geactualiseerd (maatregel M 5.6);

Overwegende dat de Europese Commissie eist dat in de door de lidstaten op te stellen beheerplannen per stroomgebiedsdistrict alle mogelijke maatregelen worden overwogen om de overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG vastgestelde milieudoelstellingen te bereiken, dat in dit beheerplan voor het op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gelegen deel van het internationale stroomgebiedsdistrict van de Schelde ook een zogenaamd `maximalistisch scenario' voor de uitvoering van de voorgestelde maatregelen wordt overwogen, dat de maatregelen in dit scenario worden aangeduid met een alfabetische letter en niet met een nummer, dat de pragmatische visie van het Plan alle doeltreffend geachte maatregelen omvat zonder dat de milieudoelstellingen evenwel volledig kunnen worden bereikt, wat wordt gerechtvaardigd door de formulering van afwijkingen in hoofdstuk 7 van het Plan;

Overwegende dat dit Plan het voorwerp zal uitmaken van een tussentijds verslag, zoals vereist door Richtlijn 2000/60/EG en de ordonnantie, in artikel 59, § 2, tweede lid; dat Leefmilieu Brussel en de wateroperatoren een instrument hebben ingesteld om te zorgen voor een regelmatige monitoring van het niveau van uitvoering van de in het Plan voorgestelde maatregelen (met inbegrip van de financiële aspecten);

Overwegende dat dit Plan een prioritair antwoord is op de Europese verplichtingen om de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater te verbeteren en overstromingsrisico's te voorkomen en te beheren. Naast deze doelstellingen worden verbanden gelegd met andere gewestplannen die gevolgen kunnen hebben voor de watersector en vice versa, zoals het Natuurplan, het Energie-, Lucht- en Klimaatplan, het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling en het Gewestelijk Programma voor Pesticidenreductie. Hetzelfde geldt voor de strategieën GoodSoil en clean.brussels, alsook voor het Hulpbronnen- en Afvalbeheerplan. Deze verbanden worden gelegd in enkele van de maatregelfiches en toegelicht in het milieueffectrapport;

Overwegende dat de doelstellingen met betrekking tot de goede kwaliteit van de waterlichamen in hoofdstuk 4 van dit Plan nader zijn uitgewerkt en dat de verwezenlijking ervan wordt beoordeeld aan de hand van de in hoofdstuk 5 genoemde monitoringprogramma's; dat de overige doelstellingen specifiek zijn voor elk behandeld thema en zijn opgenomen in de maatregelenfiches van hoofdstuk 6, getiteld `Maatregelenprogramma';

Overwegende dat het Plan, naast het bereiken van een `goede toestand van de waterlichamen', bedoeld is als een globaal antwoord op alle uitdagingen in verband met water in het Brussels Gewest, en dat in dat opzicht de aanpassing aan de klimaatverandering en de verbetering van de veerkracht van het gewestelijk grondgebied centraal moeten staan in de actie van het Plan, parallel met het Gewestelijk Lucht-, Klimaat- en Energieplan 2023-2030; dat regenwater in deze optiek opnieuw aandacht krijgt als een te valoriseren hulpbron en niet als te elimineren afval of bedreiging;

Overwegende dat het anderzijds niet per se aan het Waterbeheerplan toekomt om een einde te maken aan de bodemafdekking en de `ongebreidelde betonnering' van het grondgebied, aangezien dit veeleer een zaak is van de instrumenten voor ruimtelijke ordening en ontwikkeling (GPDO, GBP enz.); dat de negatieve gevolgen van deze bodemafdekking voor de waterkringloop moeten worden erkend; dat het Waterbeheerplan derhalve maatregelen wil voorstellen om de schadelijke gevolgen van deze afdichting voor de natuurlijke watercyclus en de goede kwaliteit van onze oppervlakte- en grondwaterlichamen te voorkomen of te beperken;

Overwegende dat de strategie voor geïntegreerd regenwaterbeheer ('GRWB') - in al haar onderdelen - een antwoord is op de beperking van de impact van de afdichting, dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de verschillende - al dan niet institutionele - actoren ten volle aan deze strategie kunnen deelnemen; dat in dit verband de bouw-, renovatie-, park- en tuinbranche niet mag worden verwaarloosd;

Overwegende dat dit Plan wordt bekritiseerd omdat het niet voldoende beantwoordt aan de extreme urgentie die in het milieueffectrapport tot uiting komt, en dat dit rapport toch concludeert dat het voorgestelde programma en de alternatieven ervan wel degelijk een adequaat antwoord bieden op de uitdagingen en doelstellingen van het Plan, rekening houdend met de huidige context, en dat het wijst op het ambitieuze karakter van het Plan, waaruit blijkt dat het Gewest werkelijk een doeltreffend programma wil opzetten om de milieudoelstellingen te verwezenlijken, maar dat dit een gecoördineerde actie en een passende prioritering van de uitvoering zal vergen. Het is echter van belang dat de in het Plan voorziene middelen worden geïntegreerd in de begrotingscycli voor de periode waarop het Plan zich richt;

Overwegende dat, om een antwoord te bieden op de vele in dit Plan genoemde uitdagingen en op de dringende noodzaak om op te treden, nog versterkt door de klimaatverandering, worden op de natuur gebaseerde (nature-based) oplossingen, die voornamelijk werken volgens de beginselen van infiltratie en evapotranspiratie van regenwater, beschouwd als de optimale oplossing op de schaal van de Europese Unie en de steden die ermee experimenteren. Dit is waar het `GRWB'-concept om draait. Omgekeerd brengt elke oplossing met een geleide afvloeiing of concentratie van stromen, en in het bijzonder hier, de opvang en concentratie van regenwater op een punt, meer risico's en minder voordelen met zich mee. Dit is het doel van de `Nieuwe stedelijke rivieren' en andere gescheiden netten, ondergronds of in de open lucht. De keuze om het eerste type oplossing in dit Plan sterk te bevorderen is gebaseerd op talrijke studies. Het Plan sluit echter de tweede oplossing niet uit (zie maatregel M 5.7), die alleen moet worden overwogen als de eerste niet kan worden uitgevoerd;

Overwegende dat de GRWB-strategie ook wordt bekritiseerd omdat zij de reflectie over openbare ruimten, gemeenschappelijke ruimten, buurten en wijken negeert; dat men daarentegen van oordeel is dat het GRWB zich zeer goed leent voor dit type beschouwing van openbare ruimten, gemeenschappelijke ruimten, wijken en buurten, aangezien het voorziet in voorzieningen voor de levenskwaliteit (met name door beperking van ondoordringbare oppervlakken en maximalisering van groene en multifunctionele ruimten), en nogmaals dat dit Plan andere vormen van alternatief (maar niet geïntegreerd) regenwaterbeheer niet uitsluit;

Overwegende dat verscheidene maatregelen van het gewestelijke Plan op gemeentelijk niveau zullen worden uitgevoerd en dat de lokale overheden in de best mogelijke positie moeten worden gebracht om onder impuls van het gewest voor een doeltreffende follow-up te zorgen; dat vóór de uitvoering van de voorgestelde maatregelen een duidelijke verdeling van de taken en verantwoordelijkheden van elke partij moet worden vastgesteld, waarbij reeds de voor de uitvoering van elke maatregel en sub-actie (fase van een maatregel) verantwoordelijke actoren worden onderscheiden;

Overwegende, in dit verband, dat sommige gemeenten zich afvragen over welke persoons- en financiële middelen zij beschikken om de maatregelen of acties waarvoor zij verantwoordelijk zijn, uit te voeren, dat eraan herinnerd moet worden dat het Plan geen nieuwe verplichtingen voor de gemeenten schept, die veel personele en financiële middelen zouden kosten, maar slechts de taken opsomt die reeds tot de prerogatieven van het gemeentelijk niveau behoren, dat Leefmilieu Brussel, dat belast is met de coördinatie van de uitvoering van het Plan, er niettemin voor zal zorgen dat zij goed worden ondersteund en over de nodige instrumenten beschikken om die taken naar behoren uit te voeren; dat de financiële en persoonsmiddelen reeds gedeeltelijk zijn opgenomen in maatregel M 8.5 en de technische ondersteuning in maatregel M 5.3;

Gelet op de vrees die in sommige reacties op het openbaar onderzoek werd geuit voor een (nieuwe) stijging van de waterprijs als gevolg van een reeks in het Plan voorziene maatregelen, met name die van Pijler 4, en die eraan herinneren dat water geen handelswaar is maar een basisbehoefte, moet erop worden gewezen dat het Plan wel degelijk voorziet in een openbaar waterbeheer, dat het mechanisme voor de beheersing van de waterprijs tot doel heeft de financiële, operationele en milieukosten te objectiveren, en dat Brugel borg staat voor deze objectivering van de kosten om ze in de tarieven weer te geven; dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest sinds 2022 een reeks sociale maatregelen genomen heeft om de stijging van de waterprijs en de gevolgen ervan voor de meest kwetsbare burgers te temperen. Artikel 39/2, 6° van de ordonnantie bepaalt 'de tarieven zijn proportioneel en niet-discriminerend. Die tarieven moeten aan iedereen de toegang verzekeren tot het water dat nodig is voor de gezondheid, de hygiëne en de menselijke waardigheid. Zij moeten bijgevolg maatschappelijke maatregelen inhouden"; tot slot streven andere maatregelen (M 4.2, M 5.2) naar aanvullende en alternatieve financieringsbronnen voor de waterprijs;

Overwegende dat de burgerdimensie in dit Plan niet is verwaarloosd, dat naast de burgerparticipatieworkshops die aan de opstelling van bepaalde maatregelen zijn voorafgegaan, de Brusselaars (particulieren, bedrijven, verenigingen enz.) in de inleiding van het Maatregelenprogramma worden genoemd als een van de belangrijkste actoren bij de uitvoering ervan;

Overwegende ook de door de regering op 21 februari 2019 aangenomen lijst van actoren die actief zijn in het beheer van de watercyclus, waarin een groot aantal niet-institutionele actoren wordt genoemd, waaronder een tiental uit het verenigingsleven; dat de belangrijkste acties van dit Plan echter uitgevoerd zullen moeten worden door de operatoren die belast zijn met openbare dienstverleningstaken op het gebied van water; dat dit rechtvaardigt dat zij meer gedetailleerd zijn, vooral omdat hun actieterrein en hun bevoegdheden sterk met elkaar verweven zijn, wat het inzicht in het institutionele kader niet voor iedereen vergemakkelijkt, zoals blijkt uit verscheidene opmerkingen uit het openbaar onderzoek;

Overwegende de tijdens het openbaar onderzoek geuite wens om een geactualiseerde kaart van het blauwe netwerk te kunnen raadplegen, waarop alle geplande werkzaamheden aan het hydrografische netwerk zijn aangegeven, is Leefmilieu Brussel van plan om een dergelijke indicatieve en evolutieve kaart op te stellen;

Overwegende dat moet worden verduidelijkt wat het Plan voorstelt wanneer het verwijst naar de opwaardering van een waterloop (M 1.1), dat het gaat om het herstel van de waarde van het hydrografische netwerk en, met name, om het openleggen van de overwelfde delen in het kader van de landschapsarchitectuur en de renaturering van de waterloop waar dit mogelijk is zonder buitensporige kosten; dat dit in sterk verstedelijkte gebieden zoals de Vijfhoek helaas niet mogelijk is en dat derhalve een meer beperkte stedelijke inrichting wordt voorgesteld om de aanwezigheid van de waterlopen in de stad in herinnering te brengen, bijvoorbeeld door middel van lichtstraten;

Overwegende het onbegrip van sommige burgers en verenigingen over het project om een vijver om te vormen tot een zwemzone in de open lucht, wordt eraan herinnerd dat Leefmilieu Brussel - in haar hoedanigheid van beheerder van een veertigtal vijvers - een evenwicht tracht te vinden tussen de verschillende functies van deze vijvers (behoud van de biodiversiteit, bestrijding van overstromingen, waterkwaliteit, landschappelijke en recreatieve aspecten), waarbij geen van deze functies wordt verwaarloosd in de uitgevoerde of geplande inrichtingsprojecten, maar - afhankelijk van de vijver, het type en de ligging ervan -- voorrang geeft aan één van deze functies boven een andere;

Overwegende dat er rekening gehouden werd met de meeste opmerkingen, die een aanpassing van het definitief in bijlage van dit besluit goedgekeurde Waterbeheerplan 2022-2027 noodzakelijk maakten. Dit is meer bepaald het geval voor: - de toelichting bij de kleurencode die wordt gebruikt om de voor de uitvoering van bepaalde maatregelen beschikbare persoonsmiddelen te specificeren; dit verzoek is gewijzigd in de inleiding van hoofdstuk 6 van het Plan; - de plaats en de rol van de actoren van het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van het Plan. Er moet een passende erkenning komen van het belangrijke werk dat dagelijks wordt verricht door een hele reeks verenigingen en actoren van het maatschappelijk middenveld die van ver of nabij actief zijn in het beheer van de watercyclus in Brussel; deze verenigingen moeten in het Plan meer als actoren worden genoemd dan als te sensibiliseren personen; evenzo moet er bij de uitvoering van het Plan voor worden gezorgd dat de burgers meer worden betrokken bij de milieu- en maatschappelijke uitdagingen die ons allen aangaan; - De noodzaak om de flora en fauna te respecteren bij buitengewone of gewone werkzaamheden aan de Brusselse waterlopen en vijvers. In de Pijlers 1 en 6 van het Maatregelenprogramma is hierover een aandachtspunt toegevoegd, waarbij eraan wordt herinnerd dat Leefmilieu Brussel niet ingrijpt in gebieden met een hoge ecologische waarde tijdens de gevoelige periodes voor de voortplanting, het nestelen en de trek van bepaalde soorten, namelijk van 15 februari tot 15 augustus. Dit impliceert het aanpassen van de planning van de werken en de machines op de bouwplaats, een diagnose voorafgaand aan de werkzaamheden en een sterkere controle van de onderaannemers.

Eventueel krijgen onderaannemers een methodiek opgelegd om de hinder van hun werkzaamheden tot een minimum te beperken; - de in maatregel M 1.5 bedoelde kaart van de lozingspunten wordt herzien, zodat de prioritaire gebieden waar acties moeten worden uitgevoerd niet uitsluitend gericht zijn op de beheerders van de waterlopen en het Kanaal; - maatregel M 2.8 betreffende de gevolgen van verontreinigde bodems voor de grondwaterkwaliteit bepaalt dat de wetgeving tot vaststelling van interventienormen zal worden gewijzigd indien uit de uit te voeren evaluatie blijkt dat deze normen moeten worden aangepast; - er wordt voorgesteld de samenwerking en de deelname van verenigingen en omwonenden aan het medebeheer van onderdelen van het Brusselse hydrografisch netwerk aan te moedigen. Dit aandachtspunt is opgenomen in maatregel M 6.3, die gericht is op het routineonderhoud van het hydrografisch netwerk. Bovendien zal worden nagegaan hoe deze samenwerking adequaat kan worden geregeld (overeenkomst enz.); - maatregel M 1.3, die tot doel heeft belemmeringen voor de vismigratie weg te nemen, is met het oog op de duidelijkheid herwerkt; - maatregel M 1.8, die in dit stadium geen gekwantificeerde doelstellingen voor de frequentie en het volume van afvalwaterlozingen bevat, vermeldt dat deze doelstellingen zullen worden ontwikkeld in het kader van de uitvoering van de toekomstige Europese richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (die momenteel wordt herzien); - de titel van Pijler 4 is gestandaardiseerd omdat hij in de inleiding van die pijler anders werd weergegeven; - zoals BRUGEL in zijn advies aangaf, moet het beginsel van kostenterugwinning worden losgekoppeld van het beginsel van sociaal betaalbare tarieven, wat heeft geleid tot een herziening van de titel van maatregel M 4.4; de maatregelen in het kader van strategische doelstelling 4.2 van Pijler 4 moeten ervoor zorgen dat de waterprijs sociaal betaalbaar blijft; - er wordt rekening gehouden met de opmerking over de waterarmoede (die in het advies waterkwetsbaarheid wordt genoemd) of de toegang tot water voor kwetsbare personen, om ons niet te beperken tot gebruikers die hun rekeningen niet kunnen betalen, maar ons ook te richten op daklozen of mensen zonder stabiele huisvesting. De in maatregel M 4.5 bedoelde evaluatie is aangevuld om rekening te houden met het probleem van `slecht gehuisveste personen'; - wat openbare fonteinen en toegangspunten voor drinkwater in openbare ruimten betreft, is maatregel M 4.8 aangevuld met aspecten betreffende het beheer en de netheid van deze ruimten, en het hiervoor uitgetrokken budget is gespreid over de jaren 2022 tot 2025; - maatregel M 4.8 is uitdrukkelijk uitgebreid tot de toegang tot plaatsen voor persoonlijke hygiëne (toiletten, douches); er is een specifieke actie toegevoegd (M 4.8.5); - er is bepaald dat de in maatregel M 5.1 (5.1.6) bedoelde voorafgaande hydrologische studie (in de RPA's) moet worden gebruikt om een strategie voor het beheer van het regenwater op macroschaal op te stellen, die vervolgens in een RPA (of een ander ontwikkelingsplan) kan worden opgenomen; - de begunstigden van het op te richten fonds voor de realisatie van het GRWB, zoals uiteengezet in maatregel M 5.2, zijn gespecificeerd en deze maatregel heeft een nieuwe hoge prioriteit gekregen; - de vereiste voorbeeldfunctie voor openbare gebouwen op het gebied van geïntegreerd regenwaterbeheer is nader uitgewerkt (M 5.4); - in het kader van de inrichting van bufferzones op het hydrografische netwerk (M 5.9) wordt de mogelijkheid toegevoegd om fytosanitaire maatregelen te nemen (in samenhang met M 1.2), zoals bijvoorbeeld het geval was bij de heraanleg van de Zenne aan de Paapsemlaan in Anderlecht; - in dezelfde maatregel 5.9 is een technische ondersteuningsactie toegevoegd voor andere vijverbeheerders (waaronder de gemeenten) om de bufferende rol van vijvers te versterken; - een verwijzing naar maatregel M 7.5 is opgenomen in M 5.3.9, zoals een gemeente in haar advies voorstelde, omdat beide soorten beheer belangrijk zijn om op de scholen te promoten (regenwateropvang en GRWB); - de invoering van GRWB op privéterrein, die in het Plan niet duidelijk was omschreven, en de rol van de gemeenten in dit verband ten opzichte van het publiek zijn verduidelijkt in maatregel M 5.4; - maatregel M 5.20, die is uitgebreid met het communicatieaspect van ecologische crisissen bij de gemeenten, voor zover deze ook beheerders zijn van bepaalde waterlichamen die onderhevig kunnen zijn aan blauwalgencrisissen; - er is een nieuwe maatregel (M 6.13) gecreëerd in antwoord op de wens van verscheidene verenigingen om aspecten van bewustmaking en educatie rond water en de watercyclus in het Plan aan bod te laten komen; daarbij is ook sprake van het delen van kennis met de bevolking, een element dat volgens een advies onvoldoende aan bod komt in Pijler 8 (hoewel actie 8.3.7 daarin voorziet); - het ontbreken van een gestructureerd beleid in dit Plan inzake alternatieven voor het gebruik van drinkwater werd door drie verenigingen of groeperingen van verenigingen aan de orde gesteld. In Pijler 7 zijn wijzigingen aangebracht om dit probleem aan te pakken en meer rekening te houden met de mogelijkheden van alternatieve toepassingen voor drinkwater; - de versterking van de samenwerking met de andere gewesten om maatregelen te nemen tegen bronnen van nitraten als gevolg van landbouwpraktijken in andere gewesten, aangezien dit een belangrijke hefboom is voor maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het grondwaterwater van het Brusseliaanzand. Deze noodzakelijke coördinatie wordt derhalve vermeld in maatregel M 8.2;

Overwegende dat er onder de niet-weerhouden opmerkingen onderscheid moet worden gemaakt tussen deze die al in dit Waterbeheerplan 2022-2027 werden vooropgesteld, deze die vooropgesteld werden in een ander plan of een specifieke wetgeving, deze die niet onder het Waterbeheerplan vallen en deze die de Regering acht niet in overweging te moeten nemen of die geen specifieke behandeling vereisten voor de definitieve goedkeuring van het Plan ;

Overwegende dat de volgende opmerkingen en vragen niet in overweging genomen werden, aangezien ze een specifiek karakter hebben dat verband houdt met algemene maatregelen die reeds vooropgesteld werden in het maatregelenprogramma van het Waterbeheerplan, met name: - maatregel M 1.3 is in de eerste plaats gericht op belemmeringen voor het vrije verkeer van vissen, aangezien dit een bepalende factor is voor de biologische index van een rivier en dus voor de bepaling van de ecologische toestand ervan, hoewel deze maatregel ook andere soorten dan vissen ten goede kan komen, zoals tijdens het openbaar onderzoek naar voren kwam; - de kritiek dat een ruimtelijke visie voor de uitvoering van het Plan ontbreekt, aangezien er reeds studies zijn verricht in deelstroomgebieden waar de waterproblematiek van het grootste belang is, om te beoordelen welke acties prioritair zijn en op welke gebieden de besprekingen moeten worden voortgezet met andere publieke en privéactoren, waaronder degenen die verantwoordelijk zijn voor een goede ruimtelijke ordening; die het Plan overigens in het algemeen wil toepassen op het hele gewestelijke grondgebied, met bijzondere aandacht voor waterlichamen die momenteel in slechte staat verkeren; opdat de prioritaire gebieden die in het in 2018 aangenomen gewestelijke Ontwikkelingsplan zijn aangewezen om het blauwe netwerk te versterken, relevant blijven voor dit Plan, naast de gebieden die uit de bovengenoemde studies naar voren zijn gekomen; - het ontbreken van verplichte maatregelen voor de gemeenten, met name wat betreft de uitvoering van het geïntegreerd regenwaterbeheer (GRWB), aangezien het Plan uitdrukkelijk de door de gemeenten te nemen maatregelen opsomt, en het Plan bepaalt dat GRWB bindend is voor alle betrokkenen bij de ruimtelijke ordening, zowel publiek als privaat, onverminderd de bovengenoemde rechtsgevolgen van het Plan; - het beheer van invasieve exoten is het voorwerp van een LIFE-project dat medegefinancierd wordt door de Europese Unie, genaamd RIPARIAS, wat staat voor `Reaching Integrated and Prompt Action in Response to Invasive Alien Species'. Het project beoordeelt de meest geschikte beheermethoden waarop Leefmilieu Brussel, in haar hoedanigheid van beheerder van de gewestelijke rivieren en vijvers, kan steunen voor probleemsoorten die aanwezig zijn in of nabij het hydrografische netwerk; - wat betreft het vermeende gebrek aan maatregelen inzake de lozing van afvalwater bij het overstort Nieuwe Maalbeek: er is reeds actie ondernomen en deze valt onder maatregel M 1.9 (dynamisch beheer van het rioleringsnet, waarbij de vallei van de Maalbeek als proefproject dient); - de individuele afvalwaterzuiveringsinstallaties zijn installaties van klasse 2 in de zin van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, en het komt aan de gemeenten toe om milieuvergunningen af te geven en deze installaties te controleren; maatregel M 1.7 voorziet reeds in de mogelijkheid om de gemeenten te ondersteunen bij de uitvoering van de maatregel; een specifiek partnerschap met Brulabo zou kunnen worden overwogen voor de analyses die plaatsvinden in het kader van deze controles; - de installatie van een reservoir voor het opvangen van regenwater is reeds sinds 2007 wettelijk verplicht via de gewestelijke stedenbouwkundige verordening; dit voorschrift moet echter worden herzien om het volledig effectief te maken voor de valorisatie van het regenwater; - de noodzaak om de wetgeving inzake lozingen van afvalwater te herzien en de gemeenten toe te staan administratieve sancties toe te passen voor dergelijke overtredingen, aangezien dit het voorwerp is van maatregel M 1.13 en de gemeenten reeds volledig bevoegd zijn om dergelijke overtredingen te vervolgen; - de analyse van de kwaliteit van het water in de Brusselse waterlichamen mag niet beperkt blijven tot metingen aan de uitgang van het Gewest, maar moet ook aan de ingang plaatsvinden. De kwaliteit van de Zenne en het Kanaal wordt door Leefmilieu Brussel reeds gecontroleerd aan de in- en uitgangen van het Gewest, waardoor het effect van het Waalse en Vlaamse beleid kan worden geïsoleerd van dat van Brussel. Deze strategie zal in dit Plan worden doorgetrokken (M 1.21); - de informatie van het publiek over de aanwezigheid van afvalstoffen in het afvalwater, te verstrekken door operator VIVAQUA. Maatregel M 1.24 schrijft deze actie voor, maar ze valt niet onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van VIVAQUA. Ook voor HYDRIA, Leefmilieu Brussel en de gemeenten is een rol weggelegd bij de voorlichting en bewustmaking; - ook werd de mogelijkheid geopperd om gebruik te maken van de World Cleanup Day-campagnes, die op 17 september plaatsvinden, om de aandacht op deze kwestie te vestigen. In feite zijn er reeds plannen om de reikwijdte van de actie `Hier begint de zee', die gewoonlijk tijdens de Brusselse Waterdagen wordt gelanceerd, te verruimen (M 1.24.6); - over de communicatie van een wachtnummer binnen Leefmilieu Brussel.

Deze actie valt onder maatregel M 1.25. Dit nummer en de werking van de dienst zullen aan de gemeenten en andere belanghebbenden worden meegedeeld zodra hij georganiseerd is; - de herverbinding van de Ukkelbeek als prioriteit. De resultaten van de onderzoeken van de overwelving van de Ukkelbeek van eind 2022-begin 2023 zullen door Leefmilieu Brussel en de gemeente Ukkel worden geëvalueerd in een studie om de Ukkelbeek opnieuw aan te sluiten, op basis van een kosten-batenanalyse zoals bepaald in maatregel M 1.26; - begroeide vlotten mogen niet worden beschouwd als een alternatief voor het demineraliseren en herbebossen van de oevers van het Kanaal.

Dit is duidelijk het geval in maatregel M 1.2, waar deze voorzieningen alleen worden overwogen in gebieden waar het om erfgoed- of technische redenen niet mogelijk is om de oevers te renatureren. Deze maatregel voorziet ook in een studie naar de haalbaarheid van de aanleg van een natuurlijke oever met een lagunezone en een eventuele annex op de linkeroever van het Batelagedok langs het Kanaal in Anderlecht (Biestebroekkaai). Als de resultaten overtuigend zijn, zullen de inrichtingswerken worden uitgevoerd; - met betrekking tot diezelfde maatregel wordt erop gewezen dat zij volledig in overeenstemming is met de aanbevelingen van het Beeldkwaliteitsplan (BKP). Dit komt dan ook tot uiting in Pijler 1 van het Maatregelenprogramma en niet alleen in Pijler 5 en 6; - er wordt gezorgd voor een verbetering van de oude loop van de Maalbeek - aangezien het openleggen ervan niet kan overwogen worden, zoals een burger tijdens het openbaar onderzoek heeft gevraagd - en voor specifieke ingrepen die bijdragen tot het geïntegreerde regenwaterbeheer of eventueel de versterking van de bronnen in het kader van de maatregelen M 1.1 en 6.6; - het openleggen van de Zenne op de locatie Schaarbeek-Vorming, zoals voorzien in maatregel M 1.1, is inderdaad ambitieus en verenigt alle gewestelijke overheden die aan de herontwikkeling van de locatie werken. Daartoe zijn onderhandelingen aan de gang, maar het is nog te vroeg om te zeggen of een gewestelijke aankoop nodig is om het gewestelijke project tot een goed einde te brengen (aanleg van een logistiek knooppunt, een spoorverbinding met de voorhaven, aanleg van een groene ruimte, openleggen van de Zenne met geïntegreerd regenwaterbeheer op de site), wat ook in overeenstemming is met de aanbevelingen van het BKP (Beeldkwaliteitsplan); - de noodzaak om nieuwe studies uit te voeren voor het openleggen na 2024, aangezien er momenteel studies in voorbereiding zijn (Woluwe op de site `Royale Belge', Zenne op de site Schaarbeek-Vorming, Zenne Noord-traject tweede fase, Kerkebeek in het Moeraske) en reeds een aanzienlijke werklast vormen voor het team van Leefmilieu Brussel dat belast is met het beheer van het hydrografisch netwerk, dat niettemin alert blijft voor alle mogelijkheden die zich in de toekomst kunnen aandienen; - de mogelijkheid om bepaalde door de vereniging Coördinatie Zenne geïnventariseerde bronnen opnieuw aan te sluiten, aangezien deze maatregel is opgenomen in maatregel M 6.4 in plaats van M 1.26; - voor de uitbreiding van de monitoringprogramma's tot andere monitoringlocaties voor grondwaterlichamen worden de door de Europese Commissie gepubliceerde richtsnoeren toegepast. Deze bevatten aanbevelingen voor de uitvoering van monitoringnetwerken, zowel wat betreft de dichtheid van de monitoringlocaties als de frequentie, afhankelijk van de hydrogeologische kenmerken van de waterlichamen (in dit geval richtsnoer nr. 15); - er wordt rekening gehouden met het feit dat de exploitant van het rioleringsnet in eerste instantie verantwoordelijk is voor het toezicht op de feitelijke aansluitingen op zijn net, en dat de gemeenten steun verlenen voor maatregel M 2.4 wanneer er bezorgdheid bestaat over slechte aansluitingen; - het probleem van de nitraatverontreiniging van de bron Liefdesfontein in Schaarbeek wordt in het algemeen aangepakt door de maatregelen M 2.3 en M 2.4, aangezien de verontreiniging van deze bron ontstaat door het doorsijpelen van afvalwater dat de waterlaag van het Brusseliaanzand bereikt en zich naar de bron verspreidt volgens de stroomrichting van de waterlaag; - de verduidelijking van de regels voor het uitrijden van grond is voorzien in maatregel M 2.5, die betrekking heeft op de aanpassing van de code van goede landbouwpraktijken aan de specifieke kenmerken van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waaronder de ontwikkeling van de stadslandbouw (GoodFood-strategie); - de wens dat de controles worden versterkt om het grondwater beter te beschermen. Het maatregelenprogramma voorziet effectief in controles, met name wat betreft de naleving van de exploitatievoorwaarden in de milieuvergunningen, een goede aansluiting op de bestaande riolering en het gebruik van bestrijdingsmiddelen, maar er wordt op gewezen dat voor deze acties over het algemeen niet de nodige persoonsmiddelen worden ingezet; - de wens om bij de analyse van drinkwaterwinningen de potentiële aanwezigheid van een voldoende breed scala van pesticiden en hun derivaten te analyseren, ook al is het gebruik van die pesticiden reeds verscheidene jaren verboden, aangezien het programma voor de monitoring van de chemische toestand van het grondwater in het beschermingsgebied van voor menselijke consumptie bestemde waterwinningen reeds de monitoring van een breed scala van werkzame stoffen van pesticiden en afbraakproducten (metabolieten) omvat. De controle heeft niet alleen betrekking op de analyse van toegelaten pesticiden, maar ook op die waarvan het gebruik verboden is. Een van de doelstellingen van de monitoring is ook het opsporen van nieuwe verontreinigende stoffen. Nog voor het drinkwater leeft VIVAQUA het regeringsbesluit van 24 januari 2002 na bij het opstellen van haar inspectieprogramma's. Deze omvatten relevante bestrijdingsmiddelen en metabolieten waarvan de aanwezigheid in Brusselse wateren waarschijnlijk of relevant wordt geacht. De selectie van VIVAQUA is gebaseerd op een analyse van het risico van aanwezigheid in het water, gebruikmakend van bepaalde gegevens van de FOD Volksgezondheid en rekening houdend met de landbouwactiviteiten en de teelten die in de omgeving van de winningen aanwezig zijn, evenals met de haalbaarheid van een betaalbare chemische analyse vanuit technisch oogpunt. Van een breed scala van bestrijdingsmiddelen wordt dus het risico beoordeeld dat ze in het water terechtkomen; - de regelmatige evaluatie van de geschiktheid van de waterwinning in het Zoniënwoud en van het gebruik van de onttrokken volumes in het licht van de ontwikkeling van de gezondheidstoestand van het bos en de prioriteiten voor het watergebruik bij toenemende droogte. De waterwinning in het Zoniënwoud is onderworpen aan een kwantitatieve monitoring door Leefmilieu Brussel krachtens de kaderrichtlijn Water (M 3.1.) en door de beheerder van de waterwinning, VIVAQUA, overeenkomstig de gewestelijke regelgeving (besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 september 2002) om het piëzometrisch niveau en de onttrokken volumes te meten. De beschikbaarheid van de hulpbron en de impact van de onttrekkingen en van een daling van de aanvulling van de hulpbron als gevolg van meer droogteperioden worden beoordeeld via het hydrogeologische model BPSM op het Brusseliaanzand.

Het Plan voorziet bovendien ook in nieuwe, betrouwbaardere simulaties.

Wat het watergebruik bij toenemende droogte betreft, zou de invoering van droogte-indicatoren (neerslag, debiet van de waterlopen, grondwaterstand enz.) zoals bedoeld in maatregel M 5.23 het mogelijk moeten maken om maatregelen vast te stellen om het watergebruik in perioden van droogte te prioriteren en te beperken. VIVAQUA zal beoordelen of het wenselijk is deze winningen in stand te houden wanneer in juni 2030 de milieuvergunning afloopt; - de noodzaak om de impact van de renovatie van het rioleringsnet en de daaruit voortvloeiende afdichting tot een minimum te beperken. Dit is precies het doel van maatregel M 2.14, ook al zijn olfactorische effecten niet de primaire focus van de maatregel; - het verband tussen de maatregelen M 2.5 en M 3.3, beide gericht op nitraatverontreiniging van het grondwater, lijkt voldoende duidelijk; - de noodzaak om in maatregel M 4.2 te bepalen dat wijzigingen in de regelgeving nodig zullen zijn om de aanpassing van de tariefmethoden mogelijk te maken, aangezien fase 4.2.3 effectief gericht is op dit type aanpassing voor de volledige uitvoering van de maatregel; - de automatische toekenning van sociale tussenkomst. Hoewel de concrete uitvoering van de in de ordonnantie bepaalde sociale maatregelen enigszins buiten het bestek van dit Plan valt, zou de waterbeheerder VIVAQUA deze steun in 2024 automatisch moeten kunnen verlenen voor gebruikers met een individuele meter, en met een beperkt aantal stappen voor gebruikers met een collectieve meter. Bovendien zal de publiciteit voor de sociale tussenkomst (via meertalige folder, gratis telefoonnummer, videoclip voor sociale media, website met FAQ) worden vernieuwd en zullen andere infokanalen worden opgezet (bijvoorbeeld in een specifieke samenwerking met sociale huisvestingsmaatschappijen ); - nu de digitale kloof voortdurend toeneemt, wordt gewezen op de noodzaak om digitale communicatiemiddelen te vermijden. De leden van de werkgroep zijn zich hiervan bewust en in het actieplan `preventie' van maatregel M 4.7 zal hieraan bijzondere aandacht worden besteed; - de ontwikkeling van openbare fonteinen en toegangspunten voor drinkwater moet worden beschouwd als een universele, gratis dienst en moet gericht zijn op de prioritaire gebieden. Dit is in wezen wat maatregel M 4.8 voorschrijft, en het wordt zelfs een vereiste in het kader van de nieuwe drinkwaterrichtlijn 2020/2184; - de wens van een gemeente om in begeleiding te voorzien tijdens de bouwfase voor de infrastructuur en voorzieningen van het GRWB. In maatregel M 5.4 (actie 5.4.5) is inderdaad voorzien in bijstand aan de opdrachtgever; - ter ondersteuning van de ontwikkeling van het GRWB pleit een advies van een gemeente ook voor de invoering van een gemeenschappelijke databank die toegankelijk is voor alle technische beheerders van openbare ruimten in Brussel, en een gids voor goede GRWB-praktijken.

Maatregelen M 5.3 en 5.4 voorzien in een dergelijke technische ondersteuning en in de uitwisseling van deskundigheid; - in dezelfde geest vroeg een gemeente ook om `GRWB'-testzones in te richten in openbare ruimten in verschillende configuraties met verschillende soorten verkeer, om het gebruik van in te zetten materialen en hun technische kenmerken te beoordelen en om technische protocollen op te stellen komen die volledig gevalideerd zijn door het OCW. Aan deze wens wordt voldaan met maatregel M 5.6.4; - de wens om in de regelgeving een stap verder te gaan met de verplichting om regenwater op een geïntegreerde manier te beheren. Een gemeente stelde ook voor om de GRWB-eisen duidelijk en nauwkeurig te integreren in de gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen (GSV), zodat zij in alle omstandigheden kunnen worden toegepast. Maatregel M 5.1 voorziet hierin en de toekomstige milieuvergunningen zullen als de situatie daarom vraagt ook dit soort eisen/voorwaarden bevatten; - M 5. voorziet een protocol voor nutsdiensten die werken aan een GRWB-kunstwerk. - in een aantal adviezen die tijdens het openbaar onderzoek naar voren werden gebracht, werd gevraagd om het idee van gekanaliseerde regenwatercirculatie opnieuw in het Plan op te nemen, naast het geïntegreerd regenwaterbeheer. Volgens de auteurs mag het Plan de optie van het gebruik van technieken van het regennetwerk (alternatief beheer, het gebruik van gekanaliseerde gescheiden netwerken of nieuwe stadsrivieren) niet minimaliseren. Dit is niet het geval, aangezien deze andere alternatieven voor GRWB, die kunnen worden samengevat onder de noemer `regennetwerk' het voorwerp uitmaken van maatregel 5.7 'De buffering en de optimale valorisatie van het regenwater verzekeren wanneer het buiten het perceel moet worden geloosd'; - Bovendien is de oproep voor klimaatactieprojecten die jaarlijks door Leefmilieu Brussel wordt gelanceerd, niet beperkt tot de selectie van projecten die in de eerste plaats op GRWB zijn gericht, ook al wordt er voorrang aan gegeven, gezien zijn voorbeeldige gevolgen voor de klimaatbestendigheid en de 'Natuurstad' waar de projectoproep zich op richt; - De wens van een gemeente om een specifieke actie te plannen voor de 'ontwikkeling van instrumenten ter bevordering van waterpartijen en beplantingssystemen die specifiek zijn aangepast aan de Brusselse tuinen en verenigbaar zijn met de gewestelijke en gemeentelijke premies'. Verspreid doorheen het Plan (maatregelen M 5.3.11, 5.4.7, 5.29.5 en 8.5.10) is wel voorzien in dergelijke steun voor particulieren. Opgemerkt zij dat de `waterfacilitator' momenteel niet gemachtigd is steun te verlenen aan particulieren; - de wens werd geuit om de `technische watermiddagen' voort te zetten met bezoeken op het terrein met politieke vertegenwoordigers, aannemers, het OCW en gemeentelijke technische diensten. Dit is precies de steun waarin maatregel M 5.3 voorziet; - de wens om de herziening van het typebestek TB2015, waartoe het Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw (OCW), het Gewest en Leefmilieu Brussel het initiatief hebben genomen, tot een goed einde te brengen, teneinde meer van de beginselen van het GRWB op te nemen, is voorzien in maatregel M 5.4.2. Bovendien zou de publicatie van een `GRWB-vademecum' zoals bedoeld in M 5.4.4 reeds een antwoord moeten bieden op een reeks technische vragen rond invoering en onderhoud; - de integratie van grootschalige infiltratiebekkens in de regelgeving inzake stormbekkens, aangezien in het kader van maatregel M 5.7 (met name de fasen 5.7.6 en 5.7.7) aandacht wordt besteed aan dit type stormbekken; - een gemeente in de vallei van de Molenbeek wijst op het potentieel van die vallei voor de uitvoering van maatregel M 5.9, maar vraagt om waakzaamheid met betrekking tot de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied (SBZ 2). Het is immers de bedoeling dat de inbreng van helder water in het hydrografische netwerk (waterlopen, vijvers, poelen, wetlands) niet ten koste gaat van de in het gebied aanwezige habitats en soorten. Hoewel geen enkele habitat op zich gevoelig is voor een nieuwe instroom van water, wordt toch aanbevolen om stroomopwaarts of aan de rand van het Natura 2000-gebied te bufferen om een te grote verstoring van de ecosystemen te voorkomen (verbinding met het grondwaterlaag, eventuele directe verontreiniging voorkomen enz.); - wat de aanleg van nieuwe stormbekkens betreft, stelde een vereniging voor ervan uit te gaan dat wij in alle gebieden waar nog een stormbekken gepland is, over 10 jaar een vermindering met x% van het thans geplande volume kunnen plannen. Dit was de gedachte achter maatregel M 5.11. In de technische clausules voor studies over de dimensionering van stormbekkens zal rekening moeten worden gehouden met de afgekoppelde oppervlakken en toekomstige afkoppelingsprojecten (uitvoering van GRWB-voorzieningen in het stroomgebied). Maatregel 5.11 blijft echter belangrijk omdat er nog steeds gebieden in het gewest zijn met een hoog overstromingsrisico die niet door dit soort infrastructuur worden beschermd. Aangezien voor sommige van deze stormbekkens nog geen hydraulische studies zijn verricht, is het - in dit stadium - niet mogelijk de totale volumes (en de totale prijzen) nauwkeurig te bepalen. De cijfers in het Plan moeten worden gezien als ramingen die moeten worden verfijnd, bijgewerkt en geïntegreerd in de investeringen van de wateroperator (wat momenteel inderdaad het geval is). Er wordt aan herinnerd dat dit Plan kiest voor een mix van oplossingen: om de risico's in gebieden met een lager risico (gemiddeld en laag risico, d.w.z. + 20% van het grondgebied) te verminderen, wordt dus de nadruk gelegd op de GRWB-oplossingen die uitgebreid moeten worden over het hele grondgebied; - de noodzaak van een goede samenwerking bij het beheer van overstromingsrisico's op het Kanaal en de Zenne. Deze intergewestelijke coördinatie is goed geregeld in maatregel M 8.2 en er zijn tal van instanties voor intergewestelijke coördinatie (GOW Zenne, ISC, Commissie V voor de bevaarbare waterlopen); - voor infrastructuur die gevoelig is voor overstromingsgevaar, zoals bedoeld in maatregel M 5.13, en onderworpen aan een milieuvergunning, voert Leefmilieu Brussel reeds een specifieke risicoanalyse uit om verzachtende voorwaarden voor te stellen; - het feit dat niet alleen vijvers maar het gehele hydrografische netwerk in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling van de gevolgen van klimaatverandering, aangezien maatregel M 5.30 voorziet in een dergelijke beoordeling voor oppervlaktewaterlichamen; - de wens van een gemeente dat maatregel M 6.2, die voorziet in een beheerplan voor de gewestelijke vijvers, zou kunnen worden uitgebreid tot gemeentelijke vijvers, en dat de gemeenten zouden kunnen rekenen op bewustmakingsinitiatieven en eventuele financiering om dit beheer te waarborgen, aangezien subsidies kunnen worden vrijgemaakt via de projectoproep in het kader van de Klimaatactie voor het uitvoeren van studies en werkzaamheden met betrekking tot (onder meer) gemeentelijke vijvers. Leefmilieu Brussel zal haar ervaring met vijverbeheer delen tijdens specifieke sessies met de gemeenten (zie ook maatregel M 5.20 over het voorkomen van ecologische crisissen); - de wens om te werken aan het imaginaire om het `reële' blauwe netwerk te voltooien, voor zover dit het doel is van maatregel M 6.6, die ook oproept tot het mobiliseren van reeds bestaande partners en initiatieven; - de kwestie van het verstrekken van gratis drinkwater (onder meer) in de HORECA wordt behandeld in maatregel M 7.2, in de vorm van een stimulerende veeleer dan een beperkende maatregel. Bij de invoering van de maatregel zal zo nodig worden nagegaan of financiële steun voor de horeca wenselijk en mogelijk is; - evenzo komt het aanmoedigen van organisatoren van evenementen om water uit het openbare net te distribueren aan bod in maatregel M 7.2, die zich - in dit stadium - beperkt tot openbare evenementen of evenementen die door de overheid worden gesubsidieerd. Een aanvullende opmerking had betrekking op de mogelijkheid dat VIVAQUA aan organisatoren van evenementen een `drinkfonteinwagen' ter beschikking zou stellen. VIVAQUA biedt reeds een aantal oplossingen aan (mobiele fonteinen, waterpompen, zwanenhalzen) die op verzoek ter beschikking kunnen worden gesteld (via sponsoring of verhuring) op evenementen.

VIVAQUA evalueert dit systeem regelmatig en probeert het te verbeteren, rekening houdend met de werklast voor de betrokken technische en laboratoriumteams; - de in het kader van maatregel M 7.3 uit te voeren communicatie wordt door sommigen beschouwd als 'te zeer gericht op digitale technologie', terwijl het de bedoeling is alle beschikbare communicatiekanalen en -formaten te gebruiken. Ook de publicatie van brochures wordt overwogen. In ieder geval zal ervoor worden gezorgd dat de ontwikkelde middelen voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk zijn; - een vereniging wijst op het gebrek aan aandacht in het Plan voor hulp- en oplossingsmechanismen voor het verhelpen van lekken in de meest kwetsbare huishoudens. De ontwikkeling van een instrument zoals `waterscan' (of `wateraudit'), waarvan sprake in maatregel M 7.3, wil aan deze bezorgdheid tegemoetkomen, maar de praktische uitvoering ervan (persoonsmiddelen, financiering) moet nog worden verduidelijkt; - dezelfde vereniging betreurt dat er geen inventaris is van de tanks voor de terugwinning van regenwater, hoewel deze in aanmerking komen voor subsidies. De toegevoegde waarde van een dergelijke telling is niet duidelijk. De premies worden toegekend op een specifiek tijdstip, wanneer een tank wordt geïnstalleerd of gerenoveerd. Het is niet relevant om de locatie en het volume ervan te kennen, zoals bij de particuliere regenwaterbekkens die een rol spelen bij het voorkomen van overstromingsrisico's (behandeld in maatregel M 5.7); - de mogelijkheid om water uit het Kanaal te gebruiken wordt eveneens vermeld, aangezien dit in de praktijk reeds mogelijk is, mits de Haven haar toestemming verleent, zoals bepaald in maatregel M 5.19; - een advies van een burger stelt dat er bij de aanleg van stormbekkens voor moet worden gezorgd dat ze de biodiversiteit ten goede komen en worden beheerd met het bestaande blauwe netwerk.

Aangezien maatregel M 5.7 wordt overwogen wanneer de GRWB-maatregelen die er in de formulering van Pijler 5 aan voorafgaan niet kunnen worden uitgevoerd, is het duidelijk de bedoeling voorrang te geven aan begroeide en oppervlaktestructuren, en wanneer dat niet mogelijk is, ervoor te zorgen dat deze bufferelementen (stormbekkens) zo nuttig mogelijk zijn voor het milieu (biodiversiteit, aansluiting op een element van het hydrografische netwerk in plaats van op het rioleringsnet enz.); - de noodzaak om verder te gaan in de regelgeving rond bemaling, en om een alternatief te vinden om lozing in het rioolstelsel te voorkomen, onder meer via een heffing. Aangezien deze tijdelijke winningen een belangrijke bron van valoriseerbaar water opleveren, vormen zij het voorwerp van een afzonderlijke maatregel (M 7.6), en moet bijzondere aandacht worden besteed aan de correcte uitvoering ervan, wat eventueel kan leiden tot een wijziging van de wetgeving; - maatregel M 7.9, die moeilijk te beoordelen wordt geacht omdat de impact van de geothermie niet wordt vermeld. Hoewel deze maatregel slechts summier ingaat op de aard van de impact, wordt toch gewag gemaakt van een betere ondersteuning van de gesloten geothermische systemen om te voorkomen dat de gebruikte sonden gevolgen hebben voor de kwaliteit van het geëxploiteerde grondwater en ter voorkoming van mogelijke gebruiksconflicten tussen de gebruikers van de calorieën van dit water; - met betrekking tot de ontwikkeling van riothermie stelde een gemeente voor een kaart op te maken en te verspreiden van het rioleringsnet waar deze technologie kan worden ontwikkeld. Deze mogelijkheid wordt overwogen door de wateroperator, VIVAQUA; - over de subsidies die in het kader van de projectoproep `Klimaatactie' aan gemeenten en OCMW's zijn toegekend voor projecten die onder meer gericht zijn op ontwikkelingen op het gebied van GRWB door lokale overheden, benadrukt een gemeente dat het belangrijk is dat deze infrastructuur naderhand wordt onderhouden. Deze bekommernis komt aan bod onder de maatregel M 5.2.; - met betrekking tot deze financiële steun aan de gemeenten wordt gevraagd om minder gericht en minder voorwaardelijk te werken, zoals nu het geval is met de projectoproep. Maatregel 8.5.5. voorziet daarin: 'Nagaan of het wenselijk is de gemeenten stimulansen te geven in plaats van subsidies, om hun positieve acties te vergemakkelijken';

Overwegende dat de volgende opmerkingen en vragen niet in aanmerking werden genomen daar zij immers al onder een ander plan of programma dant het Waterbeheerplan vallen of door een specifieke wetgeving geregeld worden: - het Waterbeheerplan stelt een algemene visie op een beter waterbeheer voor en doet voorstellen voor de aanpassing van andere wettelijke of bestuursrechtelijke instrumenten in die richting, maar kan op zichzelf deze wijzigingen niet doorvoeren in stedenbouwkundige voorschriften; er zij herinnerd aan de rechtsgevolgen van het Plan, dat volgens artikel 57 van de verordening verbindend is voor de Regering en de met de toepassing ervan belaste overheidsinstanties ten aanzien van de te bereiken resultaten. Alle studies of effectenrapporten waaraan openbare of private projecten of plannen op het vlak van ruimtelijke ordening, stedenbouw of milieu, door of krachtens de gewestelijke wetgeving worden onderworpen, bevatten een analyse van de impact van deze projecten of plannen, in de zin van elk van deze wetgevingen, op de uitvoering van het Beheersplan; dat Leefmilieu Brussel de naleving van deze bepaling verzekert bij de uitvoering en de follow-up van de uitvoering van het Plan en in haar adviezen over andere gewestelijke plannings- en regelgevingsinstrumenten; - het idee om een gespecialiseerde, onafhankelijke en politiek vrije instantie op te richten om projecten te controleren, te begeleiden en goed te keuren, en de bevoegdheid te hebben om bepaalde projecten die niet in dit Plan passen te `herijken', kan niet in het Waterbeheerplan worden opgenomen, aangezien dit meer een zaak is van ruimtelijke ordening dan van waterbeleid; dat er reeds instanties zijn die deze rol vervullen (Bouwmeester Maître Architecte, Gewestelijk Comité voor Ruimtelijke Ordening, adviesraden (Brupartners, Raad voor het Leefmilieu), of het comité van `klimaatdeskundigen' voor de controle a posteriori van de maatregelen van de Regering op het gebied van klimaat, luchtkwaliteit, waterbeheer, behoud van de biodiversiteit); - de verduidelijking van de wijze waarop het richtplan van aanleg (RPA) Herrmann-Debroux zich verhoudt tot de doelstellingen van maatregel M 1.1 betreffende de Woluwe, aangezien dit RPA reeds - op autonome wijze - de door dit Waterbeheerplan beoogde maatregelen omvat met betrekking tot het hydrografische netwerk en het geïntegreerde beheer van regenwater; - het opnemen van een inhoudelijke verplichting in de bouwvergunning betreffende de ligging van het rioleringsnet in plan en doorsnede, de plaats van de afvoeren en de veronderstelde hoogte van het grondwaterpeil valt niet onder dit Plan maar onder de stedenbouwkundige voorschriften; - hetzelfde geldt voor de wens om een einde te maken aan de omvorming van achteruitbouwstroken tot parkeerplaatsen, hoewel het Waterbeheerplan duidelijk pleit voor een geïntegreerde aanpak van het regenwater die haaks staat op de opheffing van deze vollegrondzones; - de ontwikkeling van alternatieve `laagintensieve' benaderingen van de behandeling van verontreinigde bodems in het kader van de specifieke wetgeving inzake de sanering van verontreinigde bodems (Ordonnantie van 5 maart 2009); - het toezicht op de toepassing van het verbod op het gebruik van pesticiden in gebieden met een verhoogd risico moet niet in dit Plan worden gespecificeerd, aangezien het een maatregel is van het Gewestelijk Programma voor Pesticidenreductie; - ook de aspecten opleiding en bewustmaking van het verstandig gebruik van pesticiden, bij werknemers of in beroepsopleidingen, is een maatregel waarin het Gewestelijk Programma voor Pesticidenreductie voorziet, en niet het Waterbeheerplan; - de invoering van een premie voor de installatie van regenwatertanks, aangezien er gewestelijke premies voor regenwaterrecuperatie bestaan (in het kader van de gewestelijke renovatiestrategie `RENOLUTION'), eventueel combineerbaar met een gemeentelijke premie (afhankelijk van de gemeente); - de mogelijkheid voor Leefmilieu Brussel om een soort kaderopdracht uit te schrijven voor het uitvoeren van bodemdoorlatendheidstests of voor het plaatsen van piëzometers is al een realiteit in het kader van de GoodSoil-strategie (er bestaat een kaderopdracht van het type `aankoopcentrale' voor `doorlatendheidstests' "); - de federatie van Brusselse bewonerscomités wenst een meer inclusieve benadering van de bewoners en meer overleg tussen de verschillende publieke actoren, met name bij de aanleg van stormbekkens. Er wordt aan herinnerd dat deze grote projecten onderworpen zijn aan stedenbouwkundige procedures waarbij iedereen zijn mening kan geven (openbaar onderzoek, overlegcomité, adviesraden enz.). Het is niet de taak van dit Plan om deze procedures ter discussie te stellen, maar men moet opmerken dat de aanleg van nieuwe stormbekkens wordt beperkt door de invoering van GRWB-voorzieningen (M 5.11); - het is niet aan het Waterbeheerplan om voor te stellen de verharde oppervlakte met 45% te verkleinen. Gewestelijke ontwikkelings- of ruimtelijke ordeningsplannen zijn een betere opportuniteit om de toenemende verharding van het Brusselse grondgebied te beperken.

Anderzijds wil dit Plan de bouwprojecten wel sturen in de richting van een meer verantwoord beheer van regenwater, als intelligente compensatie van een ondoordringbaar gemaakte oppervlakte; - Er wordt ook betreurd dat de Regering niet beschikt over een duidelijke indicator van het verhardingspercentage van het grondgebied en de evolutie daarvan doorheen de jaren. Momenteel wordt gewerkt aan een actualiseringsstudie zoals bedoeld in maatregel M 5.6, maar meer in het algemeen vormen de vaststelling van indicatoren voor verschillende parameters (bladerdak, totale vegetatie, mate van verharding van het grondgebied en ruimtebeslag) en de monitoring ervan elementen die zijn opgenomen in de adaptatiestrategie van het Gewest (Pijler 3 van het Lucht-, Klimaat- en Energieplan 2023-2030). Merk bovendien op dat Leefmilieu Brussel sinds 2020 regelmatig de boombegroeiing via teledetectie volgt, maar dat het nog te vroeg is om trends te interpreteren (er zijn gegevens op langere termijn nodig) om verder te gaan dan de natuurlijke variatie van jaar tot jaar; - in een advies wordt gevraagd om in het Waterbeheerplan doelstellingen voor ecosysteembeheer op te nemen om de dichtheid van het bomenbestand te bevorderen en de processen te bestrijden die tot verarming leiden. Terwijl de aquatische ecosystemen rechtstreeks worden beïnvloed door een reeks maatregelen van dit Plan, is het meer aan het Natuurplan en de verschillende daaruit voortvloeiende plannen voor natuurbeheer om dergelijke doelstellingen voor te stellen. Dit is al het geval in de besluiten die Natura 2000-gebieden aanwijzen. De doelstellingen van het behoud en de ontwikkeling van de biodiversiteit impliceren ook dat open gebieden met weinig bomen, die een habitat vormen voor vele soorten, behouden moeten blijven en dat niet alleen de boombedekking moet worden uitgebreid. Een aanpak die, onder het mom van klimaatadaptatie, gericht is op het systematisch planten van bomen op de beschikbare volle grond, zou derhalve schadelijk zijn voor de natuur en leiden tot een algemene vermindering van de biodiversiteit.

Anderzijds is het nuttig om zich te richten op de aanplant van bomen in gemineraliseerde open ruimten (straten, pleinen enz.), die een belangrijke bijdrage leveren aan het verschijnsel van de stedelijke hitte-eilanden (een probleem dat in dit Waterbeheerplan aan bod komt); - hoewel het Plan een maatregel M 5.22 bevat betreffende het rationele beheer van de besproeiing in gewestelijke en gemeentelijke parken, valt het niet binnen het bestek van dit Plan om het groen- en bosbeheer te herzien, dat het voorwerp uitmaakt van de wetgeving inzake natuurbehoud en de daarvan afgeleide beheerplannen (waaronder het Beheerplan 2019 voor het Zoniënwoud); - het beheer van niet-bevaarbare waterlopen door privé-eigenaars betreft `kleinere' waterlopen die niet ingedeeld zijn onder de ordonnantie van 16 mei 2019 betreffende het beheer en de bescherming van niet-bevaarbare waterlopen en vijvers. Zij vallen niet onder dit Plan, maar moeten voldoen aan bepaalde beheersregels die bij of krachtens deze ordonnantie zijn vastgesteld; - de voortzetting van het gedeeld beheer van de Geleytsbeek en de Ukkelbeek door Leefmilieu Brussel en de gemeente Ukkel wordt overwogen in het kader van de uitvoering van de voornoemde ordonnantie van 16 mei 2019 en de nieuwe indeling van de niet-bevaarbare waterlopen die in de nabije toekomst zal plaatsvinden; - het Plan richt zich op gewestelijke vijvers, aangezien het niet de taak van het Plan is om beheersregels vast te stellen voor gemeentelijke vijvers, die vaak los staan van de oppervlaktewaterlichamen. Leefmilieu Brussel, als beheerder van de gewestelijke vijvers, is bereid zijn ervaring te delen met de gemeentelijke beheerders en zal nagaan of het nodig is ze - net als bepaalde bronnen - op te nemen in het toepassingsgebied van de voornoemde ordonnantie van 16 mei 2019. Merk op dat de buitengewone werkzaamheden aan de vijvers - waaronder met name het opnieuw natuurlijk maken van de oevers - niet onder prioritaire Pijler 1 (kwaliteit van het oppervlaktewater) vallen, maar onder prioritaire Pijler 3, die specifiek is voor beschermde gebieden, aangezien het merendeel van de gewestelijke vijvers in een speciale beschermingszone (Natura 2000-gebied) ligt en derhalve specifieke instandhoudingsdoelstellingen moeten verwezenlijken; - in een advies van een burger over maatregel M 1.1 werd de mogelijkheid geopperd om het perspectief van het Kanaal op de rechteroever, in het gedeelte dat langs de Vijfhoek loopt, te verbeteren door de kaden te verlagen. Hoewel dit soort werkzaamheden het voorwerp moet zijn van voorafgaande studies (haalbaarheid, stabiliteit, veiligheid van de installaties), is het momenteel het Beeldkwaliteitsplan (BKP) - en meer bepaald de aanvullende studie over `kadeverlaging' - dat als strategisch instrument dient (meer dan dit Plan). Verschillende projecten worden momenteel bestudeerd (Biestebroekdok, Akenkaai, Ninoofsepoort), evenals een project in Molenbeek (Nijverheidskaai); - over de door een vereniging aangekaarte wenselijkheid om in het kader van de update van de Atlas (M 6.11) de waterlopen te vermelden die nog niet geïnventariseerd zijn, maar die in het imaginaire en in de toekomstige realiteit van nog niet bestaande waterlopen moeten worden opgenomen. De te verschijnen Atlas van het hydrografische netwerk van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal voldoen aan de vereisten opgelegd door de voornoemde ordonnantie van 16 mei 2019. Hij zal de situatie op 1 januari 2023 vastleggen en dus ook de bestaande niet-bevaarbare waterlopen (geclasseerd en niet-geclasseerd) omvatten, als referentiedocument voor het beheer en de bescherming van deze waterlopen. We benadrukken dat hij ook bepaalde grachten en gewestelijke vijvers zal omvatten, elementen die in vorige versies niet voorkwamen. De Atlas moet om de 6 jaar geüpdatet worden; - over de toekomst van het project `Re-creatie' en de kans dat het zijn doelstellingen verwezenlijkt; het betreft een projectoproep die parallel loopt met dit plan en bijdraagt tot sommige doelstellingen ervan. Het Waterbeheerplan doet niet af aan een eventuele heroriëntatie van het type financiering en de monitoring die in het kader van toekomstige projectoproepen wordt voorgesteld; - over de mogelijkheid voor de gemeenten om administratieve sancties op te leggen voor overtredingen in verband met waterverontreiniging (niet-naleving van lozingsnormen enz.). Dit is geregeld in het Inspectiewetboek (ordonnantie van 25 maart 1999), dat bepaalt dat de gemeenteambtenaren die als controleambtenaar zijn aangesteld, dezelfde bevoegdheden hebben als de inspecteurs van Leefmilieu Brussel. Wat betreft de administratieve rompslomp bij de toepassing van sancties, die door een gemeente aan de orde is gesteld, moet op twee zaken worden gewezen: ten eerste is in het Inspectiewetboek (dat op 1 juni 2023 in werking treedt) een mechanisme van bestuurlijke transactie of onmiddellijke inning opgenomen. Volgens dit mechanisme kunnen de toezichthoudende ambtenaren, wanneer zij een in het besluit genoemde overtreding constateren, de vermeende overtreder een transactie (of `onmiddellijke inning') voorstellen voor het in het besluit genoemde bedrag. Ten tweede is het Inspectiewetboek flexibel ten aanzien van bepaalde fasen van de procedure. De gemeenten zijn niet verplicht om de volledige dialoogprocedure te doorlopen, wat volgens het Inspectiewetboek een mogelijkheid maar geen verplichting is. Zij kunnen desgewenst meteen een PV opstellen; - In verband met het bovenstaande en met betrekking tot het bepaalde in maatregel M 6.5 stelt een gemeente voor om de mogelijkheid toe te voegen dat parkwachters of andere terreinmedewerkers boetes kunnen uitschrijven voor bepaalde overtredingen met betrekking tot het behoud van vijvers en waterlichamen in parken. Op basis van bovengenoemd Inspectiewetboek is bepaald dat bepaalde terreinmedewerkers worden aangewezen als toezichthouders (bijvoorbeeld boswachters en -opzichters). De parkwachters zijn geen met toezicht belaste medewerkers. De instrumenten waarover zij beschikken om overtredingen aan te pakken zijn voorlichting, preventie en bewustmaking. Als hun inspanningen niet volstaan om een overtreding te stoppen, kunnen ze ook een beroep doen op de politiediensten. De nieuwe rol van de waterlopeninspecteurs, ingevoerd bij ordonnantie van 16 mei 2019 houdende het beheer en de bescherming van onbevaarbare waterlopen en vijvers, beantwoordt ook aan deze verwachting. Dit is een hybride statuut tussen agenten die belast zijn met het beheer van het hydrografische netwerk en agenten die belast zijn met het toezicht, waardoor zij meer aanwezig zijn op het terrein.

Overwegende dat met de volgende opmerkingen en verzoeken geen rekening is gehouden omdat zij niet binnen de werkingssfeer van het Waterbeheerplan vallen, namelijk: - het Waterbeheerplan verwijst niet rechtstreeks naar de drinkwaterwinningen buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (overeenkomstig het beginsel van territorialiteit van de gewestelijke bevoegdheden), maar zorgt er niettemin voor dat de wateroperator de bevoorrading van de Brusselaars vanuit zijn verschillende winningen garandeert; de operator heeft ook een Water Quantity Plan uitgewerkt om de duurzaamheid van zijn waterproductie tegen 2050 te garanderen; - de wijziging van het kader van de meerjarige investeringsplannen van de wateroperatoren om deze plannen beter af te stemmen op de doelstellingen van de maatregelen van het Waterbeheerplan zal parallel worden doorgevoerd door Leefmilieu Brussel en Brugel, in overleg met de wateroperatoren; - het Waterbeheerplan heeft tot doel de ecologische en recreatieve functies van het Kanaal als centraal en structurerend element van het Brussels grondgebied (cf. Pijlers 1 en 6 van het Maatregelenprogramma) te benadrukken, maar doet geen afbreuk aan de acties die door de Haven van Brussel en andere openbare actoren langs de waterweg worden ontwikkeld en kan niet worden beschouwd als een oorzaak van de vastgoeddruk in de wijk; - de ondersteuning van het onderzoek naar alternatieven voor organische chloorverbindingen is geen maatregel van regionaal waterbeleid; - de mogelijkheid om gemeentelijke inspecteurs beperkte toegang te verlenen tot het platform `Inspectie' van Leefmilieu Brussel, met naleving van de AVG, om bepaalde maatregelen van dit Plan te controleren. Deze mogelijkheid wordt besproken in het kader van het Memo of Understanding/de samenwerkingsovereenkomsten. De toepassing ervan zal worden beoordeeld in het kader van de herziening van de IT-instrumenten van de Brusselse milieu-inspectie; - de in maatregel M 5.29 bedoelde praktische bijstand aan slachtoffers van rampen in geval van overstroming of droogte zal worden uitgewerkt in de algemene (of specifieke) nood- en reactieplannen die door safe.brussels worden opgesteld en beheerd; - met betrekking tot de door sommigen geuite teleurstelling over het gebrek aan aandacht in dit Plan voor economische stimulering en het scheppen van werkgelegenheid in de watersector, is het niet de rol van dit Plan om het scheppen van werkgelegenheid te stimuleren; dat is de verantwoordelijkheid van andere instanties; - Leefmilieu Brussel zou zichzelf geen toestemming mogen geven om uit beken te putten of grondwater te onttrekken wanneer het een project moet uitvoeren waarvan het de promotor is, aangezien dit een wijziging impliceert van de procedures van het BWRO en van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende milieuvergunningen waarop het Plan geen invloed heeft.

Overwegende dat de volgende opmerkingen en verzoeken werden geanalyseerd maar niet in aanmerking werden genomen of geen specifieke behandeling behoefden, namelijk: - het niet betrekken van de gemeenten bij uitvoering van maatregel M 1.5 ter bestrijding van de lozing van afvalwater in oppervlaktewateren. Leefmilieu Brussel blijft deze maatregel sturen, maar dat zou zinloos zijn zonder de steun van de gemeenten, die de beste kennis hebben van de plaatselijke gebieden en verantwoordelijk zijn voor de afwatering (door hen toevertrouwd aan Vivaqua) en, meer in het algemeen, voor het waarborgen van netheid en volksgezondheid; - de vaststelling van gekwantificeerde doelstellingen voor het tolereren van afvalwaterlozingen in oppervlaktewateren. Dit is een essentieel aspect in het behalen van de kwaliteitsdoelen voor het oppervlaktewater dat zal worden voorgesteld in het kader van de toekomstige richtlijn over de behandeling van stedelijk afvalwater, die via een specifiek plan dergelijke doelstellingen zal opleggen. In M 1.8 is echter een verwijzing naar deze toekomstige richtlijn toegevoegd. Deze doelstelling moet hoe dan ook realistisch worden vastgesteld, rekening houdend met de mogelijkheden die worden geboden door de aanpassing van de overstorten (maatregel M 1.8), de invoering van een dynamisch netbeheer (maatregel M 1.9) en, meer in het algemeen, de invoering van het GRWB; - met betrekking tot de kosten van de maatregelen M 1.8 en M 1.9, eventueel aangevuld met M 5.11, die aanzienlijk worden geacht; dit zijn belangrijke maatregelen in het Plan om de impact te beperken van stormoverstorten op de kwaliteit van de oppervlaktewateren. Ze zijn noodzakelijk en worden in een proeffase geïmplementeerd in de vallei van de Maalbeek. De resultaten van deze proeffase zullen medio 2023 bekend zijn, waarna de fase van aanpassing van de infrastructuur zal beginnen. Er zal worden gecommuniceerd over de follow-up en de ontwikkeling van dit project, zodat het Gewest expertise kan opbouwen om het principe ook in andere deelstroomgebieden toe te passen; - de in maatregel M 1.11 gepresenteerde begroting lijkt in de ogen van een vereniging ontoereikend. Het doel is oplossingen te vinden voor drijvend afval in het Kanaal. Er wordt aan herinnerd dat de cijfers over het algemeen schattingen zijn. Dit is het geval voor deze maatregel, waar de resultaten van de in deze maatregel bedoelde studie eind 2023 worden verwacht en het mogelijk zullen maken deze raming te verfijnen. Het budget dat door de Haven van Brussel voor de uitvoering van de maatregelen is uitgetrokken, zal worden aangepast aan de te installeren voorzieningen; - het opnemen van Brugel als piloot voor het toezicht op de uitvoering van maatregel M 1.12. In de praktijk zal Brugel worden betrokken bij de in actie 1.12.3 bedoelde evaluatie, zoals het heeft gevraagd; - de maatregel ter beoordeling van het effect van de verbetering van het zuiveringsrendement van rioolwaterzuiveringsinstallaties op de tarieven, het energieverbruik en het milieu (M 1.12.3) moet worden onderscheiden van de inachtneming van de milieukosten (M 4.3.3) en hoeft derhalve niet noodzakelijkerwijs hetzelfde uitvoeringsschema te volgen; - maatregel M 1.20 moet vergezeld gaan van beperkende maatregelen. Het Plan omvat een breed scala van maatregelen, waaronder werkzaamheden, studies, wetgevend werk, regelgeving, economische maatregelen, bewustmakingsmaatregelen en prospectie en analyse voorafgaand aan de concrete uitvoering. Hier is het van belang gerichte onderzoeken en maatregelen uit te voeren voor al dan niet opkomende chemische probleemparameters, en pas na een meer gedetailleerd inzicht in hun weg naar het oppervlaktewater kunnen passende maatregelen worden genomen; - de impact van het Flowbru-netwerk op het tariefvoorstel van HYDRIA moet volgens Brugel worden geanalyseerd. Hydria heeft 5 kwaliteitssondes in dit netwerk, maar aangezien er geen plannen zijn om dit aantal uit te breiden, moet de impact als nihil worden beschouwd; - het nut van het voorzien van hefbomen/middelen om andere eigenaren/beheerders van vijvers te helpen hun oevers op natuurlijke wijze in te richten, in die zin dat voorrang moet worden gegeven aan vijvers die met oppervlaktewaterlichamen zijn verbonden om bij te dragen tot de verwezenlijking van milieudoelstellingen; dit verzoek van een gemeente zal worden beoordeeld in het kader van de herziening van de Atlas van het hydrografisch netwerk; - de snelheid van renovatie van het rioleringsnetwerk, die Brugel als laag beschouwt. Dit tarief is het resultaat van een compromis in de huidige context en gebaseerd op het meerjareninvesteringsplan van VIVAQUA. Brugel verzekert dat het bijzondere aandacht zal besteden aan het verschil in investeringsbedrag tussen wat gepland was in het geactualiseerde tariefvoorstel van Vivaqua (december 2022) en de gerealiseerde investeringskosten op het einde van de periode; - de opname van alluviale watervoerende lagen in het Plan, aangezien deze lagen niet zijn aangemerkt als `grondwaterlichamen' in de zin van de kaderrichtlijn water, omdat zij als te gecompartimenteerd worden beschouwd vanwege de aanwezigheid van ondergrondse civieltechnische structuren zoals de metro, tunnels, kelders van gebouwen en parkeergarages. Dit betekent echter niet dat er in dit Plan of in andere gewestelijke milieuwetgeving (bodem) geen aandacht aan wordt besteed. Voorbeelden hiervan zijn de terugwinning van bemalen grondwater bij stadsontwikkelingsprojecten (M 7.6) of de noodzaak van een milieuvergunning voor elke exploitatie (winning) van grondwater, waardoor een duurzaam beheer van de hulpbron wordt gewaarborgd, problemen van differentiële zetting die problemen met de bodemstabiliteit kunnen veroorzaken, worden vermeden en de schade aan de terrestrische ecosystemen die ervan afhankelijk zijn, wordt beperkt; - een algemeen verbod op nieuwbouw die het grondwater aantast. Deze opmerking snijdt hout, maar het ambitieniveau is bijzonder hoog, waardoor het moeilijk in praktijk te brengen is. Deze kwestie moet worden bekeken als onderdeel van maatregel M 2.15; - bij de beoordeling van de milieukosten zoals bedoeld in maatregel M 4.3 zal rekening moeten worden gehouden met het feit dat huishoudelijke en niet-huishoudelijke verbruikers niet verantwoordelijk zijn voor bepaalde milieuschade die verband houdt met het gebruik van water in Brussel. Dit is een aandachtspunt waarover de bij de uitvoering van deze maatregel betrokken partijen het eens zijn; hetzelfde geldt voor de wens om het maatschappelijk middenveld bij het denkproces te betrekken; deze punten vragen niet om een wijziging van het Plan, maar betreffen de uitvoering van de maatregel; - met betrekking tot de bepalingen van maatregel M 4.2, stelt een vereniging een eenvoudigere oplossing voor om de kosten voor het beheer van afvalwater en regenwater te scheiden dan de berekening van de bijdrage van elke persoon in verhouding tot de verharding van zijn perceel of percelen, die ten laste zou komen van de gewestelijke begroting; in 2023-2024 zal een verkennende studie worden uitgevoerd - waarin dit Plan voorziet - om de kosten voor het beheer van regenwater te scheiden van de kosten voor het beheer van stedelijk afvalwater, en om na te gaan hoe het beheer op een andere manier dan via de waterheffing kan worden gefinancierd; het is dus nog te vroeg om te beslissen welke oplossing de voorkeur verdient; - een andere vereniging stelt de oprichting voor van een door VIVAQUA te beheren `GRWB'-fonds, dat wordt gefinancierd door een belasting op ondoordringbare grond. Ook hier wordt voorgesteld om de resultaten van de bovengenoemde verkennende studie af te wachten alvorens de aan te bevelen oplossing te overwegen; een van de taken van deze studie zal erin bestaan de kosten van het stormwaterbeheer volgens de GRWB-methode te vergelijken met de kosten van het regenwaterbeheer volgens de zogeheten `klassieke' methode (zoals die momenteel wordt toegepast), maar met toevoeging van de kosten die nodig zijn om de door dit beheer veroorzaakte milieukosten (lozingen enz.) te voorkomen en te beperken. Indien de milieukosten niet kunnen worden bepaald (het voorwerp van maatregel M 4.3), zal de studie aangeven welke investeringen nodig zijn om deze milieukosten te verzachten of te voorkomen; - in verband met diezelfde maatregel M 4.2 en M 5.2 specifiek voor GRWB stelt een gemeente dat de kosten van de aanleg en het onderhoud van GRWB-voorzieningen moeten worden opgenomen in de berekening van de kosten van diensten in verband met het gebruik van water; dat is een andere oplossing, maar een die niet moet worden aangenomen omdat zij indruist tegen het standpunt dat het Gewest tot op heden heeft ingenomen over wat in aanmerking komt als kosten voor de dienstverlening rond het gebruik van water; - de verwachte rol van Brugel rond sociale maatregelen moet beperkt blijven tot de controle van de VIVAQUA-subsidie die gekoppeld is aan de toekenning van sociale tegemoetkoming en tot de controle op het correcte gebruik van het Sociaal Waterfonds, dat over dit tweede aspect wettelijke en reglementaire verduidelijkingen zullen volgen, maar dat voor het overige van Brugel geen kwalitatieve controle wordt verwacht; - het is niet nodig om in dit Plan aan te geven op welke locaties de studies over het potentieel voor ontkoppeling betrekking hebben (maatregel M 5.1.8) en dus welke gebieden prioritair zijn op het gebied van ontkoppeling, aangezien het volledige Gewest in aanmerking komt voor een dergelijke studie, die net tot doel heeft de in de prioritaire gebieden uit te voeren acties te analyseren; deze acties kunnen financieel worden ondersteund (M 5.2 en M 8.5). Deze M 5.1.8 moet het mogelijk maken om over dit potentieel voor afkoppeling gewestelijke richtlijnen per stroomgebied op te stellen; - een vereniging betreurde het dat niet is aangegeven hoe de in maatregel M 5.2 bedoelde economische studie zal worden uitgevoerd. Het is niet de taak van het Plan om in te gaan op de details van de technische clausules. Zolang dit type studie zich in de `ontwerpfase' bevindt, is het dus normaal om tijd uit te trekken voor de ontwikkeling van deze methodiek met de betrokken belanghebbenden en om ervoor te zorgen dat aan ieders behoeften wordt voldaan. - de in het Plan opgenomen beperking `nullozing in de riolering' wordt in veel gevallen als onnauwkeurig en ongeschikt beschouwd, en als een belemmering voor innovatie, aldus een gemeente. De term `nullozing' lijkt echter niet onduidelijk en is voldoende expliciet wat het te bereiken doel betreft. Nullozing is weliswaar niet in alle gevallen toepasbaar en het is mogelijk dat een of meer andere, geschiktere technieken moeten worden gebruikt, maar het principe blijft dat eerst geprobeerd moet worden om ze toe te passen (vanwege alle voordelen die ze biedt) alvorens die andere technieken te overwegen. Ten slotte moet de uitvoering van een geïntegreerd regenwaterbeheer volgens het Plan worden gezien als een kans om plaats te maken voor een nieuwe vorm van denken, creativiteit en innovatie; - het instellen van een becijferde verplichting voor gemeenten om regenwater af te koppelen van het afvoersysteem. Bij de opstelling van dit Plan werd gedacht aan een verdeling van de afkoppelingsinspanning per gemeente, zoals uiteengezet in het advies van een vereniging. Bij analyse bleek deze oplossing niet overtuigend en niet onpartijdig genoeg, omdat te veel criteria in aanmerking moeten worden genomen: aanvankelijke dichtheid van de gemeente, toegankelijke afkoppelingsmogelijkheden, variabiliteit van de financiële mogelijkheden enz. Dat doet niets af van het feit dat alle maatregelen van operationele doelstelling 5.1 (Pijler 5) gericht zijn op ondersteuning (vaardigheden), bijstand (financiering) of, indien mogelijk, verplichting (regelgeving) voor het afkoppelen van oppervlakken van het afwateringsnet in openbare ruimten, meer nog dan in particuliere ruimten op dit moment. Alle huidige innovatieve projecten worden geleid door gemeenten, Brussel Mobiliteit voor de gewestwegen en -ruimten of andere overheden vanuit hun voorbeeldfunctie (zie M 5.4.); - wat deze `GRWB'-projecten betreft, wijst een vereniging op het ontbreken van een groot voorbeeldproject van dit type in het Plan. Dit idee kan niet zomaar worden gevolgd, aangezien het GRWB gebaseerd is op de decentralisatie van het waterbeheer naar zoveel mogelijk kleinschalige projecten die onafhankelijk van elkaar zijn. Niettemin wordt in het Plan maatregel M 5.6 voorgesteld, die tot doel heeft proefprojecten te ontwikkelen die een voorbeeldfunctie vervullen en innovatief zijn; - de herziening van het project Max-aan-Zenne om er een voorbeeldproject van te maken op het gebied van GRWB, zoals verwoord door een vereniging. Dit project focust in omvang en doel op het openleggen van een deel van de Zenne, en de wens om er zoveel mogelijk regenwater van aangrenzende percelen naar terug te voeren is niet noodzakelijkerwijs wat het Plan wil bevorderen wanneer het verwijst naar het GRWB; - er is een verzoek ingediend bij urban.brussels om op basis van de projectoppervlakte een rekeninstrument op te stellen voor geïntegreerd regenwaterbeheer. Leefmilieu Brussel heeft ervaring met het gebruik van een dergelijk instrument bij het afleveren van milieuvergunningen.

Het is in eerste instantie een instrument voor aanvragers (en een hulpmiddel voor de beslissingsautoriteit). De ervaring heeft geleerd dat het moeilijk is om in een dergelijk instrument een gestandaardiseerd cijfer te gebruiken als `norm' die in de vergunning moet worden gehandhaafd. Het waterbeheer per perceel in een stedelijke omgeving zoals Brussel is zeer specifiek en moet geval per geval worden bekeken; - een gemeente stelt voor een GIS-instrument te creëren om de resultaten van bodemonderzoeken, infiltratietests en piëzometers die voortvloeien uit impactstudies of andere haalbaarheidsstudies in kaart te brengen. Leefmilieu Brussel heeft en dergelijke tool ontwikkeld: infiltrasoil. Merk echter op dat het niet in de plaats komt van infiltratietests of bodemonderzoeken die voor het geplande project moeten worden uitgevoerd (afhankelijk van de diepte, het gewenste doel en het geplande type infiltratie); - dezelfde gemeente stelt voor een actie toe te voegen die erin zou bestaan de bevoegdheden voor het beheer van GRWB-voorzieningen in de openbare ruimte te herzien, zodat een overheidsinstantie de rioleringsaspecten van dit beheer op zich neemt. De beginselen van een `perceelgebonden' beheer worden in de verordening uiteengezet, met als doel het beheer van regenwaterbeheersystemen door de eigenaar/beheerder van de betrokken ruimte, in plaats van door een enkele speler met hogere beheerskosten voor de gemeenschap. Indien bij het beheer meerdere beheerders betrokken zijn, wordt voorgesteld om te werken met een overeenkomst waarin de taken en verantwoordelijkheden van elke partij worden vastgelegd; - over de noodzaak om de duur van de neerslag te specificeren die wordt gebruikt wanneer wordt verwezen naar het begrip `terugkeertijd', aangezien de duur van de kritische neerslag een variabele is in de berekening en geen constante bij de dimensionering van de projecten, een variabele die met name zal afhangen van het debiet van de bufferstructuur (of de stroomafwaartse afvoercapaciteit of de infiltratiecapaciteit in infiltratiestructuren) en de stromen die de bufferstructuur binnenkomen, die afhangen van de actieve oppervlakte stroomopwaarts van de bufferstructuur, de verschillende temperingsfactoren in het stroomopwaartse net en, uiteraard, de terugkeertijd van de gekozen regenval; - in dit verband wees een gemeente erop dat maatregel M 5.2 betrekking heeft op een terugkeerperiode van 20 jaar (TR 20), terwijl een voorgestelde wijziging van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening voorziet in een terugkeerperiode van 100 jaar (TR 100). Er is geen vertekening, aangezien de berekening bedoeld is voor een `ideaal' GRWB, en dus gedimensioneerd is voor een TR 100. Wat in de formulering van deze maatregel als TR 20 is opgenomen, is het beschermingsniveau dat in dit Plan voor het volledige grondgebied van het gewest is vastgesteld, d.w.z. dat elke impact op personen en goederen als gevolg van een regenbui van TR 20 jaar moet worden voorkomen. Verschillende strategieën dragen daartoe bij, waaronder het GRWB (dat gebaseerd is op een TR 100); - maatregel M 5.3 kan ook worden gebruikt om technische ondersteuning te bieden voor hydrologische studies of studies inzake afkoppeling, aangezien de formulering voldoende ruim is en niet alleen betrekking heeft op werkzaamheden (M 5.3.6). In dit verband wordt erop gewezen dat M 5.4.2 geen voorwaarde is voor M 5.3.6.; - er wordt voorgesteld om zout als dooimiddel te verbieden en de wegbeheerders andere alternatieven aan te bieden. Maatregel M 5.6 vereist dat een diagnose wordt gesteld voordat een algeheel verbod wordt opgelegd. Uit een studie van de vzw Apis Bruocsella blijkt er geen alternatief dooimiddel te bestaan met een kostprijs die de gemeenschap kan dragen, alsook dat de bestaande alternatieven ofwel ongewenste milieueffecten hebben ofwel ongeschikt zijn voor de Brusselse context. Bijgevolg moet actie worden ondernomen rond de strooipraktijken, wat buiten het bestek van dit Plan valt; - de publicatie van een gids van goede praktijken als onderdeel van maatregelen M 5.13 en M 5.14; er verscheen al een brochure die verspreid werd bij de bewoners in overstromingsgebieden; - Brugel wijst nogmaals op de noodzaak van een duidelijk kader op lange termijn voor de beheersing van de kosten/investeringen rond het rioleringsnet (waaronder de geplande stormbekkens). Een dergelijk kader bestaat in de vorm van een leidraad voor de `referentieregenval' die door alle wateroperatoren is gevalideerd en die is geëvolueerd van een terugkeerperiode van 10 jaar naar een terugkeerperiode van 20 jaar om rekening te houden met de klimaatverandering voor `particuliere' stormbekkens. Voor de stormbekkens van de openbare exploitanten VIVAQUA en HYDRIA is de dimensionering gebaseerd op een terugkeerperiode van 10 jaar, gekoppeld aan de afkoppeling van 15% van het gebied via GRWB-voorzieningen, zodat het betrokken gebied wordt beschermd tegen regens met een terugkeerperiode van 20 jaar. Er moet rekening worden gehouden met de mate van verharding en met een volledige modellering van het rioleringsnet, twee elementen waarvoor dit Plan vooruitgang wil boeken; - sommigen maken bezwaar tegen het gebruik van het in het Plan genoemde begrip `sponsstad', dat zij problematisch vinden, en spreken liever van een `watergevoelige stad'. De keuze van woorden en beelden is altijd subjectief, maar het in dit Plan gebruikte concept lijkt geschikt om zoveel mogelijk mensen aan te spreken; - nog steeds wat de gebruikte concepten betreft, worden het GRWB (met het regennetwerk) en het blauwe (en groene) netwerk door een vereniging gezien als twee belangrijke transversale benaderingen die in het Plan niet al te veel op elkaar lijken in te werken. Volgens ons is deze lezing onvolledig, aangezien de echte uitdaging van een GRWB erin bestaat te zorgen voor een duurzame watervoorziening (financieel en ecologisch) gericht op de andere netten (via de voorgestelde interconnecties en aangemoedigde infiltratie); - men verwijt het Plan dat het deze verhouding niet vermeldt wanneer het stelt dat de kosten van GRWB per afgekoppelde m3 lager zijn dan de kosten van conventioneel beheer. Het lijkt riskant om op een moment `t' een dergelijke verhouding te vermelden. De zwakke punten van dit type kostenberekening zijn velerlei: ten eerste omdat de kosten in de loop van de tijd evolueren (onder meer door de recente inflatie en de stijging van de energieprijzen), en ten tweede omdat het aantal berekeningshypothesen en de factoren waarmee bij de beoordeling van de kosten rekening wordt gehouden, het becijferde resultaat vaak onbegrijpelijk maken. Wat dit betreft moeten we toch opmerken dat het Plan met maatregel M 5.2 wel degelijk het volgende voorstelt: 'Beoordeling van de investerings- en werkingskosten voor de uitvoering van een GRWB-beleid ter bescherming van het Gewest tegen overstromingsrisico's (TP20) als aanvulling op het rioleringsnet'; - de in maatregel M 5.14 vermelde adviescel is niet bedoeld om op de natuur gebaseerde oplossingen te bevorderen, aangezien ze zich richt op overstromingen als gevolg van de opstuwing van het rioleringsnet en zich concentreert op de aansluiting van particulieren op dit net; deze taak valt veeleer onder de algemene bevoegdheid van Leefmilieu Brussel; - terugslagkleppen kunnen niet beschouwd worden als in alle omstandigheden de meest doeltreffende en te verkiezen techniek om het risico van opstuwing in kelders aan te pakken. Het verdient de voorkeur om advies in te winnen bij de speciaal door VIVAQUA opgerichte cel voor een analyse per geval (M 5.14); - het lijkt niet nodig om in dit Plan de door VIVAQUA gebruikte instrumenten voor het meten van verbruikspieken te specificeren, aangezien dit een deskundigheid is van de operator op basis van statistieken over de watervoorziening en de weersvoorspellingen - de opstelling van een bronbeheerplan, in zoverre maatregel M 6.4 een voorwaarde is voor het nemen van alle andere maatregelen voor het beheer van deze bronnen, die afzonderlijk behandeld zullen moeten worden overeenkomstig hun eigen specifieke kenmerken; - de splitsing van het toeloopbekken van de Maalbeek in linker- en rechteroever, aangezien er in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van oudsher twee waterlopen met de naam `Maalbeek' bestaan, waarvan de minst bekende langs de linkeroever in de gemeenten Anderlecht en Sint-Jans-Molenbeek loopt; - de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de overwelving van de Zenne (als kunstwerk) zou tijdens de looptijd van dit Plan niet ter discussie mogen worden gesteld (M 6.3.7). Historisch gezien werd ze beheerd door VIVAQUA na de overname van de taken van de opeenvolgende intercommunales die instonden voor het saneren en kanaliseren van de Zenne; - het detailniveau van dit Plan vereist voor de uitwerking van maatregel M 6.10 geen specifieke en precieze locatie van potentiële interventiezones in de openbare ruimte. Fiets-voetgangersverbindingen ter hoogte van het Kanaal zijn gedefinieerd in andere plannen zoals GoodMove. Bij de voor het publiek toegankelijke ruimten op de terreinen van de Haven (recent of in studie) vermelden we - zonder volledigheid te beogen - het skatepark (Neder-over-Heembeek), het Rederspark, het Duivenmelkerspark, de toekomstige groene ruimte in Biestebroek, de voetgangers-fietsersverbinding en het terras van Brussels Beer Project, de toekomstige verbinding bij Comet (...); - over het gebrek aan zichtbaarheid of duidelijkheid rond de sportieve/recreatieve activiteiten die aan het Kanaal plaatsvinden, zoals aangegeven in een advies, voert de Haven van Brussel momenteel een globale studie uit over de bewegwijzering van het havengebied (waarvan de inzet buiten het bestek van dit Plan valt). Bovendien worden de sportieve en recreatieve activiteiten die aan het Kanaal plaatsvinden belicht in de verschillende communicatiemiddelen van de Haven van Brussel (website, sociale netwerken, brochures, magazine '14' enz.). De beheerder van de waterweg wil de ontwikkeling van recreatieve en vrijetijdsactiviteiten op zijn domein wel degelijk stimuleren. Het beheer en de animatie van het skatepark `Sk8port' langs de waterweg zijn toevertrouwd aan de Stad Brussel; - een burger wijst erop dat waterspelen, gezien hun korte termijn karakter, niet in dit Plan thuishoren. Het waterbeheer is goed doordacht bij de inrichting van deze speelplaatsen, die deel uitmaken van het Brusselse `Speelnetwerk'. Het drinkwaterverbruik blijft er - in principe - beperkt tot de reiniging van de systemen. Er wordt inderdaad gebruikgemaakt van een gesloten circuit van regenwater, wat een regelmatig onderhoud impliceert van pompen, leidingen en filters, de aanwezigheid van een speciale technische ruimte, de bouw van een tank om tijdens regenperiodes het water op te slaan, en het regelmatig toevoegen van chloor of peroxide; - een gemeente noemde de mogelijkheid om een heus netwerk van waterrecuperatietanks (van regenwater, bronnen of opgepompt water) op te zetten, verspreid over het gewest, waarbij de vulgraad wordt gevolgd, om de beschikbare volumes te bepalen. Aangenomen wordt dat het aan elke openbare of particuliere actor is om zijn eigen behoeften te bepalen en mogelijke alternatieve waterbronnen aan te wijzen om daarin te voorzien. Een netwerk opzetten, zal noodzakelijkerwijs vragen oproepen over het beheer en de `eigendom' van het opgevangen water; - op de vraag om de in maatregel M 7.8 genoemde erfgoed- en ecologische kwestie van het behoud van bronnen te koppelen aan de sociale kwestie van de kwetsbaarheid op het vlak van water kan niet ingegaan worden, aangezien deze bronnen niet kunnen worden gebruikt om te voorzien in de sanitaire behoeften van kwetsbare personen, aangezien zij niet voor dit gebruik worden gecontroleerd; - De levering van water uit het tweede circuit (ook bekend als `water reuse') kan alleen worden overwogen door collectieve zuiveringsinstallaties en niet door autonome zuiveringsinstallaties (bv. lagooning) vanwege de kwaliteitsnormen die aan de eindgebruikers van dit gezuiverde water moeten worden gegarandeerd; een extensief type zuiveringssysteem zoals een lagune kan daarentegen wel worden overwogen in het kader van maatregel 2.4, mits er grond beschikbaar is;

Op voordracht van de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu en het Waterbeleid;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Het Waterbeheerplan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de periode 2022-2027 is goedgekeurd, zoals bijgevoegd bij dit besluit.

Art. 2.Het Waterbeheerplan beoogd in artikel 1 omvat het Overstromingsrisicobeheerplan in de zin van artikel 7 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 24 september 2010 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico's alsook maatregelen in geval van droogte op basis van artikel 36, § 5 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid.

Art. 3.Het in artikel 1 bedoelde Waterbeheerplan kan worden geraadpleegd op de website van Leefmilieu Brussel en wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad overeenkomstig artikel 54 van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid.

Art. 4.Leefmilieu Brussel is belast met de rapportage over dit plan aan de Europese Commissie, overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid.

Art. 5.Het Waterbeheerplan beoogd in artikel 1 treedt in werking op de tiende dag na die waarop dit besluit is bekendgemaakt in het Belgische Staatsblad.

Art. 6.De minister die bevoegd is voor het Leefmilieu en het Waterbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 22 juni 2023.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, R. VERVOORT De Minister van Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve Democratie, A. MARON

Bijlage bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22/06/2023 tot goedkeuring van het Waterbeheerplan voor de periode 2022-2027

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 juni 2023 tot goedkeuring van het Waterbeheerplan voor de periode 2022-2027.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering: De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, R. VERVOORT De Minister van Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve Democratie, A. MARON

^