gepubliceerd op 29 november 2012
Uittreksel uit arrest nr. 134/2012 van 30 oktober 2012 Rolnummer 5262 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 33, 7°, b), 35, 37, 38, 39bis en 41 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 25 maart 1999 bet Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechter(...)
Uittreksel uit arrest nr. 134/2012 van 30 oktober 2012 Rolnummer 5262 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 33, 7°, b), 35, 37, 38, 39bis en 41 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu, ingesteld door de vennootschap naar Duits recht « European Air Transport Leipzig GmbH » en de vzw « Belgian Air Transport Association ».
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Daoût, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter R. Henneuse, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 1 december 2011 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 2 december 2011, hebben de vennootschap naar Duits recht « European Air Transport Leipzig GmbH » en de vzw « Belgian Air Transport Association », die beiden woonplaats kiezen te 1000 Brussel, Keizerslaan 3, ingevolge het arrest van het Hof nr. 44/2011 van 30 maart 2011 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 3 juni 2011), beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 33, 7°, b), 35, 37, 38, 39bis en 41 van de ordonnantie het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu.
Op 21 december 2011 hebben de rechters-verslaggevers J.-P. Snappe en E. Derycke, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat het beroep klaarblijkelijk niet ontvankelijk is. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1. Het in het geding zijnde artikel 33, 7°, b), van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu, bepaalt : « De persoon die een van de volgende misdrijven pleegt, is strafbaar met een administratieve geldboete van 625 EUR tot 62.500 EUR : 7° in de zin van de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving, de persoon die : [...] b) rechtstreeks of onrechtstreeks geluidshinder veroorzaakt of laat voortduren die de door de Regering gestelde normen overschrijdt;».
Artikel 35 van dezelfde ordonnantie bepaalt : « De misdrijven opgesomd in de artikelen 32 en 33 kunnen strafrechtelijk worden vervolgd of met administratieve geldboetes worden bestraft.
De administratieve geldboete wordt opgelegd door de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, of, in geval van diens afwezigheid, verlof of verhindering, door de adjunct-leidend ambtenaar.
De geldboete wordt gestort in het Fonds voor de bescherming van het leefmilieu zoals bedoeld bij artikel 2, 9° van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van de begrotingsfondsen ».
Artikel 37 van dezelfde ordonnantie bepaalt : « Binnen zes maanden na de verzendingsdatum van het proces-verbaal brengt de procureur des Konings de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, naargelang van het geval, op de hoogte van zijn beslissing om de vermoedelijke dader van een in de artikelen 32 of 33 bedoeld misdrijf al dan niet te vervolgen.
Als de procureur des Konings beslist de dader te vervolgen, kan geen administratieve geldboete worden opgelegd.
Als de procureur des Konings beslist de dader niet te vervolgen, of als een beslissing uitblijft binnen de krachtens het eerste lid gestelde termijn, kan een administratieve geldboete worden opgelegd ».
Artikel 38 van dezelfde ordonnantie bepaalt : « Nadat de persoon die met een administratieve geldboete strafbaar is, zich heeft kunnen verdedigen, beslist de leidend ambtenaar van het Instituut, van het GAN of van het bevoegde bestuur van het Ministerie, of voor het misdrijf een administratieve geldboete dient te worden opgelegd.
In de beslissing wordt het bedrag van de administratieve geldboete vastgelegd en wordt de dader aangemaand om de geldboete binnen dertig dagen na de betekening van de beslissing te storten op het rekeningnummer van het Fonds voor de Bescherming van het Leefmilieu zoals bedoeld in artikel 2, 9°, van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen, welk vermeld staat op het formulier dat bij de beslissing is gevoegd.
De beslissing om een administratieve geldboete op te leggen of, in voorkomend geval, de beslissing om geen administratieve geldboete op te leggen, wordt binnen tien dagen bij een ter post aangetekende brief betekend aan : 1° de persoon die met een administratieve geldboete strafbaar is;2° de procureur des Konings ». Artikel 39bis van dezelfde ordonnantie bepaalt : « Iedereen die veroordeeld is tot de betaling van een administratieve geldboete kan een beroep instellen bij het Milieucollege. Het beroep wordt, op straffe van verval, ingesteld bij wege van verzoekschrift binnen twee maanden na de kennisgeving van de beslissing.
Het Milieucollege hoort de eiser of zijn raadsman op hun verzoek en het personeelslid dat de maatregel heeft genomen.
Het Milieucollege geeft binnen twee maanden na de datum van verzending van het verzoekschrift kennis van zijn beslissing. Deze termijn wordt met een maand verlengd wanneer de partijen vragen om te worden gehoord.
Bij gebreke van een beslissing binnen de in het vorige lid gestelde termijn wordt de beslissing waartegen een beroep is ingesteld, geacht bevestigd te zijn ».
Artikel 41 van dezelfde ordonnantie bepaalt : « Ingeval van samenloop van meerdere misdrijven zoals bedoeld in de artikelen 32 of 33, worden de bedragen van de administratieve geldboetes samengevoegd; het gehele bedrag mag evenwel niet meer dan 125.000 EUR bedragen ».
B.2. Op 7 december 2011 is in het Belgisch Staatsblad de ordonnantie van 24 november 2011 bekendgemaakt tot wijziging van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu. Die ordonnantie maakt niet het voorwerp uit van het onderhavige beroep.
Artikel 2 ervan bepaalt : « In de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu wordt een artikel 40bis ingevoegd, luidend : '
Artikel 40bis.- De ambtenaren bedoeld in artikel 35, tweede lid, die een administratieve geldboete opleggen, kunnen bij aanwezigheid van verzachtende omstandigheden deze geldboete verminderen tot onder het wettelijke minimum.
Bij de behandeling van het beroep bedoeld in artikel 39bis beschikt het Milieucollege eveneens over de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid. ' ».
Artikel 3 bepaalt : « Deze ordonnantie treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt ».
Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.3. Bij zijn arrest nr. 44/2011 van 30 maart 2011 (Belgisch Staatsblad van 3 juni 2011), gewezen op prejudiciële vragen gesteld door de Raad van State, heeft het Hof voor recht gezegd : « Artikel 33, 7°, b), van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu, zoals gewijzigd bij artikel 10 van de ordonnantie van 28 juni 2001, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het niet toelaat rekening te houden met verzachtende omstandigheden die het mogelijk maken een geldboete op te leggen die lager is dan het daarin vastgelegde minimumbedrag van de geldboete ».
B.4.1. Artikel 4, laatste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof bepaalt dat een nieuwe termijn van zes maanden openstaat voor het instellen van een beroep tot vernietiging van een wet, een decreet of een ordonnantie door met name iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die doet blijken van een belang wanneer het Hof, uitspraak doende op een prejudiciële vraag, heeft verklaard dat die wet, dat decreet of die ordonnantie in strijd is met één van de regels of één van de artikelen van de Grondwet bedoeld in artikel 1 van dezelfde bijzondere wet.
B.4.2. Het Hof vermag in het prejudicieel contentieux de norm die het ongrondwettig verklaart, niet te vernietigen. Artikel 4, tweede lid, van de voormelde bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten werd daarentegen ingevoerd om het Hof toe te laten een wetsbepaling te vernietigen die het ongrondwettig heeft verklaard in antwoord op een prejudiciële vraag, met name op initiatief van iedere persoon die doet blijken van een belang.
Het voormelde artikel 4, tweede lid, kan niet worden toegepast op een wetsbepaling die niet het voorwerp uitmaakte van de prejudiciële vraag waarop het Hof uitspraak heeft gedaan bij een arrest waardoor een nieuwe beroepstermijn van zes maanden is geopend, tenzij die bepaling onlosmakelijk is verbonden met de wetsbepaling die het voorwerp heeft uitgemaakt van de voormelde prejudiciële vraag. Het kan evenmin worden toegepast op een wetsbepaling die het voorwerp uitmaakte van de voormelde prejudiciële vraag wanneer het middel van het beroep tot vernietiging een ongrondwettigheid aanvoert die het Hof in het op de prejudiciële vraag gewezen arrest niet heeft vastgesteld.
B.5.1. Bij zijn voormelde arrest nr. 44/2011 heeft het Hof, om de in B.5 tot B.27 en B.34 tot B.40 uiteengezette motieven, niet besloten tot de ongrondwettigheden die tegen artikel 33, 7°, b), van de voormelde ordonnantie van 25 maart 1999 zijn aangevoerd in het tweede, derde, vierde, zesde, zevende en achtste middel in het onderhavige beroep tot vernietiging, ingesteld op grond van artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten.
B.5.2. De artikelen 35, 37, 38, 39bis en 41 van de voormelde ordonnantie van 25 maart 1999, beoogd in het vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste, negende en tiende middel, zijn niet onlosmakelijk verbonden met artikel 33, 7°, b), van die ordonnantie.
Die artikelen hebben immers betrekking op de strafrechtelijke procedure en, ondergeschikt, de administratieve procedure (artikel 35), de beslissing van de procureur des Konings (artikel 37), de administratieve procedure (artikel 38), het beroep dat openstaat voor het Milieucollege (artikel 39bis) en de samenloop van misdrijven (artikel 41).
B.6. Het beroep is derhalve alleen ontvankelijk in zoverre het de schending aanvoert, door artikel 33, 7°, b), van de voormelde ordonnantie van 25 maart 1999, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de administratie niet toelaat rekening te houden met de verzachtende omstandigheden (eerste middel).
Ten gronde B.7. In zijn voormeld arrest nr. 44/2011 heeft het Hof voor recht gezegd : « B.28. Het tweede onderdeel van de vierde prejudiciële vraag betreft het feit dat in het kader van de procedure geen toepassing kan worden gemaakt van artikel 85 van het Strafwetboek en dat met geen enkele verzachtende omstandigheid rekening kan worden gehouden om een lagere geldboete op te leggen dan het minimum bepaald bij de ordonnantie.
B.29. Wanneer de dader van eenzelfde feit op een alternatieve wijze kan worden gestraft, dat wil zeggen wanneer hij, voor dezelfde feiten, ofwel naar de correctionele rechtbank kan worden verwezen ofwel een administratieve geldboete kan worden opgelegd waartegen hem een beroep wordt geboden voor een andere rechtbank dan een strafrechtbank, dient er een parallellisme te bestaan tussen de maatregelen tot individualisering van de straf. Dat geldt voor de mogelijkheid om een geldboete op te leggen die minder bedraagt dan het wettelijke minimum indien verzachtende omstandigheden aanwezig zijn (arresten nrs. 40/97, 45/97, 128/99, 86/2007 en 42/2009).
B.30. Uit de lezing van artikel 35 van de in het geding zijnde ordonnantie blijkt dat de Brusselse ordonnantiegever te dezen heeft gekozen voor een alternatief systeem. Zo kan de dader, voor eenzelfde feit, naar de correctionele rechtbank worden verwezen of, indien dat niet het geval is, kan hem een administratieve geldboete worden opgelegd.
B.31. Uit de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde ordonnantie blijkt dat de ordonnantiegever met de aanneming ervan een dubbele doelstelling wenste na te streven : enerzijds, de opsporingsmiddelen en de strafmaatregelen die de controlerende ambtenaren kunnen opleggen, alsook de maatregelen die de strafrechter kan uitspreken, coördineren en, anderzijds, ' nieuwe middelen instellen om de milieumisdrijven beter op te sporen en te bestraffen, rekening houdend met de overzadigde strafrechtbanken en de overbelaste gemeentepolities ' (Parl. St., Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, 1998-1999, A-312/2, p. 3). 85 pct. van de processen-verbaal die bij het parket terechtkwamen bleken te worden geseponeerd. De vastgestelde inbreuken dienden dan ook effectief te kunnen worden bestraft (ibid., p. 13).
Wat de betrekkingen met het parket en het bedrag van de geldboeten betreft, kan men in de parlementaire voorbereiding van de ordonnantie voorts lezen : ' Al bij al werd bij het instellen van een dergelijk stelsel [er]naar gestreefd met het Parket in nauwe samenwerking te kunnen handelen ook al worden de verdedigingsrechten van de in beschuldiging gestelde persoon gevrijwaard.
Voor de betrekkingen met het Parket hebben wij dan ook de wet van 30 juni 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/06/1971 pub. 12/05/2009 numac 2009000304 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten op de administratieve geldboetes overgenomen die van toepassing zijn op misdrijven tegen bepaalde sociale wetten : ieder proces-verbaal van overtreding wordt aan de procureur des Konings betekend en hij beschikt over zes maanden om de leidend ambtenaar kennis te geven van zijn beslissing om al dan niet te vervolgen.
Wanneer hij de beslissing neemt om geen vervolgingen aan te vatten mag de procedure met het oog op een administratieve geldboete worden aangevat. Zodra de boete opgelegd wordt, kan de in beschuldiging gestelde persoon natuurlijk niet meer het voorwerp uitmaken van een strafmaatregel voor hetzelfde feit op initiatief van het Parket of een Gewestelijk bestuur ' (ibid., p. 7).
B.32.1. De ordonnantiegever vermocht op rechtmatige wijze van mening te zijn dat, teneinde de werkoverlast van de parketten en de strafrechtbanken te verlichten, alsook de doeltreffendheid te verzekeren van de vervolgingen met betrekking tot de vastgestelde milieumisdrijven, een regeling van administratieve sancties diende te worden ingesteld.
B.32.2. Het is evenwel niet redelijkerwijs verantwoord om de persoon aan wie een dergelijke sanctie wordt opgelegd, de maatregel te ontzeggen die het bestuur in staat zou stellen rekening te houden met de verzachtende omstandigheden, waardoor het bedrag van de geldboete kan worden verminderd tot onder het bij de ordonnantie vastgestelde minimumbedrag, terwijl die persoon de toepassing van artikel 85 van het Strafwetboek zou kunnen genieten indien hij voor hetzelfde misdrijf voor de correctionele rechtbank zou verschijnen.
B.33. Het tweede onderdeel van de vierde prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord ».
B.8. Artikel 2 van de voormelde ordonnantie van 24 november 2011 heeft een nieuw artikel 40bis in de voormelde ordonnantie van 25 maart 1999 ingevoegd teneinde het de in artikel 35, tweede lid, van de ordonnantie bedoelde ambtenaren mogelijk te maken rekening te houden met verzachtende omstandigheden.
Daar die bepaling in werking is getreden op 7 december 2011 zonder terugwerkende kracht, dient artikel 33, 7°, b), van de ordonnantie van 25 maart 1999 evenwel te worden vernietigd in zoverre het, tot 7 december 2011, niet toeliet rekening te houden met de verzachtende omstandigheden die het mogelijk maken een geldboete op te leggen waarvan het bedrag lager ligt dan het daarin vastgestelde minimum van de geldboete.
Ten aanzien van de handhaving van de gevolgen van de vernietigde norm B.9. Teneinde rekening te houden met de administratieve moeilijkheden en met het administratieve contentieux die uit het vernietigingsarrest zouden kunnen voortvloeien, dienen met toepassing van artikel 8, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten de gevolgen van het voormelde artikel 33, 7°, te worden gehandhaafd tot 3 juni 2011, datum waarop het arrest nr. 44/2011 van het Hof in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, ten aanzien van de geldboeten die definitief zijn uitgesproken.
Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 33, 7°, b), van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu, in zoverre het, tot 7 december 2011, niet toeliet rekening te houden met de verzachtende omstandigheden die het mogelijk maken een geldboete op te leggen waarvan het bedrag lager ligt dan het daarin vastgestelde minimum van de geldboete; - handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepaling ten aanzien van de geldboeten die definitief zijn uitgesproken tot 3 juni 2011.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 30 oktober 2012, door rechter J.-P. Snappe, waarnemend voorzitter ter vervanging van voorzitter R. Henneuse, wettig verhinderd.
De griffier, F. Meersschaut De wnd. voorzitter, J.-P. Snappe