gepubliceerd op 21 april 2010
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest nr. 201.373 van 26 februari 2010 in zake de nv « European Air Transport » tegen het Milieucollege van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en het Brussels « Schendt artikel 33, 7°, b), van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vas(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij arrest nr. 201.373 van 26 februari 2010 in zake de nv « European Air Transport » tegen het Milieucollege van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 4 maart 2010, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 33, 7°, b), van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu, vergeleken met artikel 20 van de ordonnantie van 17 juli 1997 betreffende de strijd tegen geluidshinder in een stedelijke omgeving, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre : 1. het in die bepaling bedoelde misdrijf kan worden bestraft met een administratieve geldboete tussen 625 euro en 62.500 euro, terwijl hetzelfde misdrijf, in het kader van een strafvervolging, zou worden bestraft met een lagere geldboete, ten bedrage van 1,375 euro tot 412,5 euro na toepassing van de opdeciemen ? 2. de administratieve overheid die de geldboete oplegt, de wettigheid van de verordeningen niet kan controleren, met toepassing van artikel 159 van de Grondwet, terwijl de justitiële rechter wel die bevoegdheid heeft ? 3.de administratieve overheid die de geldboete oplegt, geen vraag kan stellen aan het Grondwettelijk Hof over de bestaanbaarheid van een wetskrachtige norm met de Grondwet en met de bevoegdheidverdelende regels, terwijl de justitiële rechter wel die bevoegdheid heeft ? 4. die overheid beslist na een procedure die minder waarborgen biedt dan die welke de personen genieten die in het kader van een strafprocedure worden vervolgd, gezien : a) de identiteit van de vervolgende overheid, namelijk het Brussels Instituut voor Milieubeheer, die de misdrijven heeft vastgesteld en het dossier heeft onderzocht, in plaats van de procureur des Konings ? b) de niet-toepassing van artikel 85 van het Strafwetboek en de onmogelijkheid om rekening te houden met verzachtende omstandigheden teneinde een geldboete op te leggen die lager is dan het bij de wet bepaalde minimum, rekening houdend met het feit dat, te dezen, de verhouding tussen het minimum en het maximum van de geldboete die kan worden opgelegd, 1 tot 100 bedraagt ? c) de ontstentenis van procedurele waarborgen als de rechten van de verdediging en het vermoeden van onschuld ? d) de onmogelijkheid om het voordeel van rechtvaardigingsgronden als de onweerstaanbare dwang en de onoverkomelijke dwaling aan te voeren ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 4886 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.