Etaamb.openjustice.be
Decreet van 19 december 2003
gepubliceerd op 31 december 2003

Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2004

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2003036268
pub.
31/12/2003
prom.
19/12/2003
ELI
eli/decreet/2003/12/19/2003036268/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 DECEMBER 2003. - Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2004 (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2004. HOOFDSTUK I. - Algemeen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Gezondheid

Art. 2.Artikel 2 van het decreet van 7 juli 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1998 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 2 § 1. Het Fonds voor verwerking en analyse van gezondheidsindicatoren ten behoeve van derden en de uitvoering van het protocolakkoord van 20 maart 2003 gesloten tussen de Federale Overheid en de Overheden bedoeld in artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet betreffende de harmonisering van het vaccinatiebeleid en het aanhangsel bij het protocolakkoord van 20 maart 2003, over de harmonisering van het vaccinatiebeleid inzake het netwerk voor de distributie van vaccins en inzake het akkoord gesloten tussen de Gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, wordt opgericht, hierna het Fonds te noemen. Het Fonds is een begrotingsfonds als bedoeld in artikel 45 van de gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit. § 2. Het Fonds wordt gespijsd met de middelen die in uitvoering van een overeenkomst tussen de Vlaamse Gemeenschap en derden worden betaald voor contractonderzoek dat door de administratie Gezondheidszorg wordt uitgevoerd, door de verkoop van publicaties en door de inkomsten in uitvoering van het protocolakkoord bedoeld in § 1. § 3. Ten laste van dit Fonds worden alle soorten uitgaven van de administratie Gezondheidszorg aangerekend, zowel voor personeel, als voor werking of uitrusting, voorzover deze uitgaven verband houden met onderzoek dat door derden wordt betaald, betrekking hebben op het centraal beheer van het informatiesysteem, op de kosten gegenereerd door de uitvoering van het protocolakkoord van 20 maart 2003 gesloten tussen de Federale Overheid en de Overheden bedoeld in artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet betreffende de harmonisering van het vaccinatiebeleid en het aanhangsel bij het protocolakkoord van 20 maart 2003, over de harmonisering van het vaccinatiebeleid inzake het netwerk voor de distributie van vaccins en inzake het akkoord gesloten tussen de Gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad of op het preventief gezondheidsbeleid. § 4. De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het Fonds. » . HOOFDSTUK III. - Schade aan het wegdek wegens gewichtsoverschrijding

Art. 3.In artikel 56 van het decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1999 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2000, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Het is verboden het wegdek te beschadigen door een overschrijding van de maximale toegelaten massa's of de massa's onder de assen zoals bepaald in de artikelen 18, §§ 1, 2 of 32bis, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen. » HOOFDSTUK IV. - Toerisme Vlaanderen

Art. 4.Binnen de perken van de begrotingskredieten kan Toerisme Vlaanderen personeels- en werkingsubsidies verlenen aan de door haar erkende verenigingen.

De personeelsleden van Toerisme Vlaanderen zijn bevoegd ter plaatse of op stukken de aanvragen te onderzoeken, de naleving van de subsidievoorwaarden en de aanwending van de subsidies te controleren.

De in het eerste lid bedoelde verenigingen zijn er toe gehouden op eenvoudig verzoek van Toerisme Vlaanderen alle nodige informatie te verstrekken die verband houdt met dit toezicht.

De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden voor de toekenning van deze subsidies nader. HOOFDSTUK V. - Gemeentefonds

Art. 5.Aan artikel 22 van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds wordt een § 8 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 8. In afwijking van artikel 3, § 2, bedraagt het evolutiepercentage voor 2004 : 3,26 %. » HOOFDSTUK VI. - Provinciefonds

Art. 6.In het decreet van 29 april 1991 betreffende het Vlaams Provinciefonds wordt voor artikel 14, dat artikel 14bis wordt, een nieuw artikel 14 ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 14.

Het vierde kwartaaloverschot wordt, in afwijking van artikel 9, in 2004 berekend op de dotatie van het voorgaande jaar, verminderd met 9.973.000 euro. In 2005 bedraagt de vermindering 7.978.400 euro, in 2006, 5.983.800 euro; in 2007, 3.989.200 euro en in 2008, 1.994.600 euro. Het saldo wordt samen met het eerste kwartaalvoorschot van het volgende jaar uitbetaald. » HOOFDSTUK VII. - Stedenfonds

Art. 7.In het decreet van 13 december 2002 tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds wordt artikel 14 vervangen door wat volgt : « Artikel 14 De Vlaamse regering betaalt voor het einde van de maanden april, augustus en december telkens een derde van het trekkingsrecht, waarvoor ze haar toestemming tot gebruik ter uitvoering van de beleidsovereenkomst heeft verleend aan de stad of de VGC. » HOOFDSTUK VIII. - Stadsvernieuwingsprojecten

Art. 8.In het decreet van 22 maart 2002 houdende de ondersteuning van stadsvernieuwingsprojecten wordt artikel 2 vervangen door wat volgt : « Artikel 2 Ten laste van het Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Investeringsuitgaven kunnen uitgaven voor stadsvernieuwing worden aangerekend ten bedrage van 37,289 miljoen euro. » HOOFDSTUK IX. - Sociaal-cultureel vormingswerk

Art. 9.In artikel 59 van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk wordt 4° opgeheven.

Art. 10.In hetzelfde decreet wordt een artikel 59bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 59bis § 1. De sociaal-culturele vormingsinstelling die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend en gesubsidieerd was krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk en die op basis van artikel 58, § 5, niet of slechts gedeeltelijk door de Vlaamse regering wordt aanvaard voor een gespecialiseerde werking, kan voor haar personeelsleden, die op 1 januari 2003 voor subsidiëring in aanmerking kwamen en die gelet op de toepassing van het decreet van 4 april 2003 niet langer in aanmerking komen voor subsidiëring, aan de administratie vóór 15 januari 2004 een lijst overmaken waarin zij per personeelslid de wens aangeeft om hetzij tewerkgesteld te worden in een volkshogeschool of in een bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden, hetzij tewerkgesteld te worden in een andere sector in het sociaal-cultureel volwassenenwerk of de sector van de amateurkunsten. § 2. Voor de personeelsleden die wensen tewerkgesteld te worden in een volkshogeschool wordt tevens een lijst aan de administratie overgemaakt met hierin de drie volkshogescholen in de gewenste volgorde. § 3. Voor de personeelsleden die opteren om elders dan in een volkshogeschool tewerkgesteld te worden, moet tevens worden aangegeven welke sector en zo mogelijk welke organisatie hun hoofdvoorkeur geniet : hetzij een blindenbibliotheek, hetzij een sociaal-culturele vereniging, hetzij een syndicale vormingsinstelling, hetzij een gespecialiseerde vormingsinstelling, hetzij een vormingsinstelling voor bijzondere doelgroepen, hetzij het steunpunt voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, hetzij een gesubsidieerde organisatie uit de amateurkunsten. § 4. De personeelsleden, vermeld in § 3, kunnen in tweede orde ook nog in aanmerking komen om tewerkgesteld te worden in een volkshogeschool indien zij deze optie op de lijst ook kenbaar maken. § 5. De vormingsinstellingen, bedoeld in § 1, kunnen een subsidie krijgen voor de financiering van een ontslagregeling voor de personeelsleden die geen hertewerkstelling, zoals in dit artikel bedoeld, willen en die vóór 15 januari 2004 door deze vormingsinstellingen zijn ontslagen. § 6. De subsidiëring, bedoeld in § 5, wordt enerzijds beperkt tot een maximale subsidie van 12 maanden die eindigt op 31 december 2004 en gebaseerd is op de subsidiebedragen die verbonden waren aan hun personeelsfunctie in het raam van het decreet van 19 april 1995, en anderzijds door het aantal dienstjaren dat de begunstigde in de vormingsinstelling werkzaam was, gebaseerd op het principe van 3 maanden vergoeding per 5 jaar dienst. § 7. De organisaties, bedoeld in § 3, kunnen vóór 15 januari 2004 bij de administratie een aanvraag indienen waarin zij te kennen geven personeelsleden wensen aan te werven die geopteerd hebben voor een hertewerkstelling, zoals in dit artikel bedoeld, en dit voor maximum twee personeelsleden gesubsidieerd op basis van de subsidiebedragen die verbonden waren aan hun personeelsfunctie in het raam van het decreet van 19 april 1995. § 8. De personeelsleden die reeds een keuze hebben gemaakt op basis van artikel 58, § 6, kunnen vóór 15 januari 2004 bij de administratie een voorstel indienen om alsnog tewerkgesteld te worden zoals voorzien in § 3. § 9. De personeelsleden die gebruik hebben gemaakt van de in dit artikel bepaalde aanvullende maatregelen worden, tot zolang ze een nieuwe arbeidsovereenkomst hebben afgesloten, gesubsidieerd in de vormingsinstelling waarin zij op het ogenblik van de overdracht tewerkgesteld waren en dit tot uiterlijk 30 juni 2004. § 10. Voor de personeelsleden, bedoeld in § 1 en die geen gebruik hebben gemaakt van de in dit artikel bepaalde aanvullende maatregelen, worden aan de vormingsinstellingen waarin zij zijn tewerksteld, vanaf 1 februari 2004 geen subsidies meer uitgekeerd. »

Art. 11.In afwijking van artikel 3, § 2, tweede lid, van het decreet van 6 juli 2001 houdende ondersteuning van de Federatie van Erkende Organisaties voor volksontwikkeling, wordt in 2004 de tussenkomst van de Vlaamse Gemeenschap rechtstreeks uitgekeerd aan de FOV. HOOFDSTUK X. - Literaire prijzen Art. 12.

Het decreet van 27 juni 1973 betreffende de toekenning van staatsprijzen voor de Nederlandse letterkunde wordt opgeheven.

Art. 13.Het decreet van 16 november 1983 houdende instelling van een prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor vertaling van Nederlandse letterkunde wordt opgeheven. HOOFDSTUK XI. - Beeldende kunsten en musea

Art. 14.In het decreet van 19 juli 2002 houdende de privaatrechtelijke culturele archiefwerking worden opgeheven : 1° artikel 12, § 2;2° artikel 13, tweede lid. HOOFDSTUK XII. - Universitaire onderwijsgebouwen

Art. 15.Aan artikel 1, 12°, van het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2001 houdende vaststelling van het premiestelsel voor restauratiewerkzaamheden aan beschermde monumenten, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 20 september 2002, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor wat de universiteiten betreft, worden onder onderwijsgebouwen verstaan de gebouwen waar de universiteiten effectief werkzaam zijn op het gebied van het academisch onderwijs, het wetenschappelijk onderzoek en de wetenschappelijke dienstverlening, volgens de bepalingen van artikel 4 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap. » HOOFDSTUK XIII. - Vererfpachting en eigendomsoverdracht

Art. 16.In afwijking van de wet van 31 mei 1923 betreffende de vervreemding van onroerende domeingoederen, van toepassing verklaard op het Vlaamse Gewest bij artikel 22 van het decreet 20 december 1989 houdende bepalingen tot uitvoering van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, kan de Vlaamse regering als monument beschermde monumenten en de erbij horende goederen en terreinen die ze in eigendom heeft in erfpacht geven of in volle eigendom afstaan aan de Stichting Vlaams Erfgoed of aan de provincie of stad of gemeente waar ze gelegen zijn.

De Vlaamse regering wordt gemachtigd het bedrag te bepalen van de jaarlijkse canon of van de vergoeding voor de afstand van de eigendom. HOOFDSTUK XIV. - Bodembeschermingsfonds

Art. 17.Bij de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest, hierna genoemd OVAM, wordt een Bodembeschermingsfonds OVAM opgericht, hierna het Fonds te noemen.

Het Fonds wordt opgericht als een fonds voor de aanleg van reserves en provisies in de zin van artikel 7 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.

Art. 18.Het Fonds kan gespijsd worden door : 1° dotaties van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap;2° dotaties ten laste van het Fonds voor Preventie en Sanering inzake Leefmilieu en Natuur (MINA-fonds);3° teruggevorderde en gerecupereerde uitgaven voor ambtshalve werken en vrijwillige werken voor rekening van derden die vanuit het Fonds werden gefinancierd;4° verkoopopbrengsten en andere opbrengsten van terreinen, aangekocht door het Fonds;5° aanwending van financiële zekerheden, gesteld voor de ambtshalve werken;6° toelagen toegekend voor projecten die door het Fonds worden gefinancierd;7° renten, aflossingen, terugbetalingen, bijdragen en opbrengsten van verkopen en van andere verrichtingen naar gelang het geval, voortkomende uit of gerealiseerd met de middelen uit het Fonds;8° alle dotaties, overdrachten, heffingen, vergoedingen en andere middelen die ingevolge wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen toekomen of worden toegewezen aan het Fonds;9° het gebeurlijke saldo op het einde van het voorafgaande begrotingsjaar op het Fonds.

Art. 19.De middelen van het Fonds kunnen aangewend worden voor de gehele of gedeeltelijke financiering van : 1° de sanering van terreinen met inbegrip van de verwerving van de bedoelde terreinen;2° toelagen voor de sanering van terreinen;3° aanvullende uitgaven die betrekking hebben op de uitgaven vermeld onder 1° en 2° van dit artikel. Het Vlaams Parlement bepaalt elk jaar via het decreet houdende de begroting van de Vlaamse Gemeenschap het bedrag aan vastleggingskredieten en ordonnanceringskredieten die voor het Fonds in de begroting worden ingeschreven en de aard van de uitgaven.

Art. 20.Het besluit van de Vlaamse regering van 30 juli 1985 houdende oprichting van financiële fondsen bij de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest wordt opgeheven.

Het per 31 december 2003 beschikbaar saldo en de op die datum nog openstaande vorderingen, verbintenissen en verplichtingen van het Investeringsfonds en het Fonds ambtshalve verwijdering, beide ingesteld bij de OVAM bij besluit van de Vlaamse regering van 30 juli 1985, worden overgedragen naar het Fonds. HOOFDSTUK XV. - Bodemsanering

Art. 21.Aan artikel 47ter, tweede lid, van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering, zoals ingevoegd bij decreet van 18 mei 2001, worden de volgende zinnen toegevoegd : « In de vaststelling van een site kan de Vlaamse regering afwijken van de regeling vastgesteld krachtens artikel 48bis . In dat geval kan de Vlaamse regering bepalen dat artikel 47quinquies niet van toepassing is op de site. » HOOFDSTUK XVI. - Kringloopcentra

Art. 22.Aan artikel 14 van het decreet van 22 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, vervangen bij het decreet van 20 euro april 1994, wordt een § 9 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 9. De rechtspersonen die een kringloopcentrum uitbaten, waar afgedankte goederen die in aanmerking komen voor producthergebruik, worden ingezameld voor selectie met het oog op hergebruik, opgeslagen, gesorteerd, gereinigd en/of hersteld en verkocht, zijn onderworpen aan een door de Vlaamse regering te verlenen erkenning. De Vlaamse regering stelt de nadere regels vast met betrekking tot de erkenning. »

Art. 23.Aan artikel 16 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 20 april 1994 en gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2002 wordt een § 8 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 8. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, kan de Vlaamse regering aan de in artikel 14, § 9, bedoelde rechtspersonen die een kringloopcentrum uitbaten, een financiële bijdrage verlenen in de kosten voor werking, investeringen en/of personeel, ten laste van het Fonds voor Preventie en Sanering inzake Leefmilieu en Natuur. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden voor de toekenning van deze financiële bijdrage. » HOOFDSTUK XVII. - Riviervisserij

Art. 24.Artikel 9 van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1990, 21 december 1994 en 21 december 2001, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 9 De belasting op de afgifte van visverloven wordt als volgt vastgesteld : 1° 3,72 euro voor het visverlof waarmee kinderen beneden de volle veertien jaar en niet vergezeld van hun vader, moeder of voogd, alle dagen met één hengel mogen vissen. Een visverlof afgegeven tijdens het jaar waarin het kind veertien jaar oud wordt, blijft geldig tot het einde van dat jaar; 2° 11,16 euro voor het visverlof waarmee men alle dagen met één of met twee hengels mag vissen vanaf de oever, inclusief vanop een plateau of een steiger die verankerd of verbonden zijn met de oever;3° 45,86 euro voor het visverlof waarmee men alle dagen mag vissen met één of met twee hengels : - anders dan vanaf de oever; - van twee uur na zonsondergang tot twee uur voor zonsopgang.

Voor het vissen met een ander geoorloofd vistuig dan de hengel is een tweede visverlof van dezelfde prijs vereist. » HOOFDSTUK XVIII. - Stookolietechnici

Art. 25.§ 1. Er wordt een Fonds voor de controle op de uitvoerende taken van de technici (brander- en stookolietechnici) op het veld, in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, opgericht. § 2. Een dossierrecht, voortvloeiend uit de toepassing van artikel 5.3. van het besluit van de Vlaamse regering betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater, waarvan de opbrengst rechtstreeks en integraal in het Fonds voor de controle op de uitvoerende taken van de technici (brander- en stookolietechnici) op het veld wordt gestort, wordt geheven ten laste van elke technicus (vloeibare brandstof centrale verwarming, vloeibare brandstof oliekachel, gasvormige brandstof) of firma (vloeibare brandstof centrale verwarming, vloeibare brandstof oliekachel, gasvormige brandstof) die een aanvraag indient met het oog op het verkrijgen van een erkenning, overeenkomstig de bepalingen van voormeld besluit.

Zonder dit gestort dossierrecht zal de aanvraag niet in behandeling worden genomen. § 3. Het in § 2 bedoelde dossierrecht is verschuldigd op de datum waarop de aanvrager een aanvraag tot erkenning indient. Het bedrag van het dossierrecht zal door de Vlaamse regering worden vastgelegd. § 4. Een bewijs van betaling van voormeld dossierrecht moet worden gevoegd bij de aanvraag tot erkenning. Het niet bijvoegen van het bewijs van volledige betaling van het verschuldigd dossierrecht bij de erkenningsaanvraag, heeft van rechtswege de onvolledigheid van de erkenningsaanvraag tot gevolg. § 5. De Vlaamse regering wijst de ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap aan die belast zijn met de controle op de naleving van de verplichting inzake het dossierrecht en bepaalt de nadere regels met betrekking tot hun bevoegdheid. § 6. De middelen van het Fonds voor de controle op de uitvoerende taken van de technici (brander- en stookolietechnici) op het veld dienen aangewend te worden voor het uitvoeren van allerhande uitgaven m.b.t. de controle op de uitvoerende taken van de technici (brander- en stookolietechnici) op het veld in het kader van artikel 5.3. van het besluit van de Vlaamse regering betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater. § 7. Indien uit de controle op het werk van de erkende technicus, uitgeoefend door de geaccrediteerde keuringsinstelling, blijkt dat de technicus de taken waarmee hij werd belast niet reglementair, niet objectief of niet naar behoren heeft uitgevoerd, waardoor een herkeuring in aanwezigheid van beide partijen noodzakelijk wordt, dan zullen de kosten welke deze herkeuring met zich meebrengt B en ingeval de technicus niet in staat is de installatie opnieuw reglementair af te stellen B te zijnen laste komen te vallen. Slaagt hij er wel in de installatie correct af te stellen, dan worden hem voor deze herkeuring geen kosten ten laste gelegd. HOOFDSTUK XIX. - Oppervlaktewater

Art. 26.Artikel 35bis, § 4, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van oppervlaktewateren tegen verontreiniging, wordt vervangen door wat volgt : « § 4. Elke rechtspersoon die in het Vlaamse Gewest een zuiveringstechnisch werk exploiteert waarin uitsluitend afvalwater van de openbare riolering (met inbegrip van afvalstoffen afkomstig van septische putten en vetvangers waarin uitsluitend huishoudelijk afvalwater wordt geleid, per as aangevoerde afvalwaters, slibs afkomstig van openbare rioolwaterzuiveringsinstallaties en/of slibs afkomstig van het onderhoud van collectoren en pompstations) wordt behandeld en dat aangesloten is op het openbaar hydrografisch net, is van heffing vrijgesteld voor wat betreft de lozing van de effluentwaters van voornoemde openbare rioolwaterzuiveringsinstallaties. »

Art. 27.Artikel 35ter, § 4, van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt : « § 4. Voor elke heffingsplichtige die door investeringen in het productieproces en/of in zuiveringstechnische werken komt tot een totale niet-lozing van afvalwater uit het productieproces en dit op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar, wordt het bedrag van de heffing gelijkgesteld aan het minimumbedrag vermeld in § 3 van dit artikel.

Elke heffingsplichtige welke van bovenstaande regeling gebruik wenst te maken, dient daartoe een door een milieudeskundige, erkend krachtens artikel 7, § 5, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, opgesteld dossier bij de aangifte bedoeld in artikel 35octies, § 1, te voegen.

Het bedoelde dossier geldt voor het heffingsjaar waarvoor de aanvraag is ingediend en voor de negen daaropvolgende heffingsjaren behoudens in geval van wijzigingen die tot gevolg hebben dat niet meer aan de hierboven vermelde voorwaarden is voldaan. Iedere wijziging betreffende de lozingsituatie moet onmiddellijk per aangetekend schrijven worden gemeld aan de leidendambtenaar van de Maatschappij.

Na afloop van de geldigheidsduur van het bedoelde dossier kan de heffingsplichtige bij de aangifte bedoeld in artikel 35octies, § 1, een hernieuwingsaanvraag voegen samen met een attest afgeleverd van een milieudeskundige, erkend krachtens artikel 7, § 5, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, waarin het aanvankelijk ingediende dossier wordt herbevestigd.

De heffingsplichtige mag bovendien op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar niet beschikken over een milieu- of lozingsvergunning die hem toelaat ander afvalwater dan normaal huisafvalwater te lozen.

Indien de Vlaamse Milieumaatschappij evenwel beschikt over gegevens omtrent enige lozing uit dit productieproces wordt de heffing bepaald conform artikel 35quinquies of artikel 35septies. »

Art. 28.Artikel 35ter, § 5, derde lid, van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt : « Deze aanvraag dient vergezeld te zijn van : 1° ofwel, een attest afgeleverd door de Rijksdienst voor Pensioenen waaruit blijkt dat de op het heffingsbiljet vermelde heffingsplichtige genoten heeft van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden of van de inkomensgarantie voor ouderen; 2° ofwel, een attest afgeleverd door het O.C.M.W. waaruit blijkt dat de op het heffingsbiljet vermelde heffingsplichtige genoten heeft van een door het O.C.M.W. toegekend leefloon of levensminimum; 3° ofwel, een attest afgeleverd door de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid waaruit blijkt dat de op het heffingsbiljet vermelde heffingsplichtige genoten heeft van de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap, en/of de tegemoetkoming hulp aan bejaarden en/of de integratietegemoetkoming voor personen met een handicap;4° de afscheurstrook van het overeenkomstig heffingsbiljet.»

Art. 29.Aan artikel 35ter van dezelfde wet worden een § 7 en een § 8 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 7. Worden eveneens vrijgesteld van de verplichting tot betaling van de in § 1 bedoelde heffing, de sociale instellingen, buiten het medische kader, met een verzorgende finaliteit en zonder productieactiviteit, waar overwegend personen worden opgevangen die omwille van hun handicap of lichamelijke toestand, zorgenbehoevend zijn.

De vrijstelling geldt slechts indien de bedoelde rechtspersonen gedurende het volledige jaar voorafgaand aan het heffingsjaar uitsluitend huishoudelijke afvalwaters hebben geloosd en ze hebben gezuiverd of hebben laten zuiveren in een private waterzuiveringsinstallatie in eigen beheer of in gemeenschappelijk beheer : a) waarvan, in zoverre het gaat om een overeenkomstig titel I van het Vlarem als hinderlijk ingedeelde inrichting, de exploitatie is gemeld en/of vergund overeenkomstig de voorschriften van titel I van het Vlarem;b) die gebouwd is en geëxploiteerd wordt volgens een code van goede praktijk. De vrijstelling geldt niet voor waterzuiveringsinstallaties die werden aangelegd nadat de instelling reeds aansluitbaar was op een RWZI. De heffingsplichtige die van bovenstaande vrijstelling wenst te genieten, dient, op straffe van verval van het recht van vrijstelling, uiterlijk binnen de drie maanden vanaf de verzending van het heffingsbiljet, of ingeval de heffingsplichtige een aangifte indient samen met de aangifte, een schriftelijke aanvraag in te dienen bij de Maatschappij met de volgende bijlagen : a) in zoverre het gaat om een overeenkomstig titel I van het Vlarem als hinderlijk ingedeelde inrichting, een voor eensluidend verklaard afschrift van de melding of lopende vergunning voor de exploitatie van de afvalwaterzuiveringsinstallatie;b) een attest afgeleverd door de burgemeester, na verplicht advies van de afdeling Milieu-inspectie van Aminal, waaruit blijkt dat de zuiveringsinstallatie is gebouwd en wordt geëxploiteerd volgens een code van goede praktijk, overeenkomstig de voorschriften van titel II van het Vlarem. Het bedoelde attest heeft een geldigheidsduur van 5 jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de burgemeester het attest afleverde, tenzij de VMM beschikt over gegevens waaruit blijkt dat de zuiveringsinfrastructuur tijdens deze periode niet wordt uitgebaat volgens de code van goede praktijk of gewijzigd werd. Indien aan de VMM een attest werd bezorgd als bedoeld in het tweede lid, b), kan de VMM de heffingsplichtige ambtshalve vrijstellen van heffing zonder dat de heffingsplichtige een schriftelijke aanvraag indient. In voorkomend geval ontvangt de heffingsplichtige geen heffingsbiljet. Voor heffingsplichtigen die gedurende de geldigheidstermijn van het attest een heffingsbiljet hebben gekregen, wordt de vrijstelling enkel op schriftelijke aanvraag verleend. Daarin mag worden verwezen naar het eerder ingediende attest.

In afwijking van het eerste tot en met het derde lid, kan een vrijstelling van de heffing worden toegekend aan de heffingsplichtigen waarvan de woongelegenheid met een gecertificeerde zuiveringsinstallatie is uitgerust en onderhouden volgens de door de regering vastgestelde regels. § 8. De in § 6 bedoelde persoon kan de in § 6 bedoelde terugbetaling niet bekomen voor zijn aandeel van het waterverbruik waarvan de instelling bedoeld in § 7 werd vrijgesteld. »

Art. 30.Aan artikel 35quinquies van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht. 1° aan § 4 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Indien de heffingsplichtige en de Maatschappij in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar monsternemingen hebben laten uitvoeren en de overeenkomstig § 1 vastgestelde N1-waarde berekend op basis van de resultaten van de Maatschappij 30 % hoger ligt dan de N1-waarde bepaald op grond van de resultaten van de heffingsplichtige, worden de componenten N1, N2 en N3 bedoeld in § 1 uitsluitend berekend op basis van de resultaten van de Maatschappij. In dit geval worden de kosten voor monsterneming en analyses die als basis dienen voor bedoelde heffing ten laste gelegd aan de heffingsplichtige. »; 2° aan artikel 35quinquies wordt een § 10 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 10.Vanaf het heffingsjaar 2005 wordt Qj als volgt bepaald : Qj : Het jaarvolume geloosd afvalwater (Qj) is de gedurende het volledig kalenderjaar voorafgaand aan het heffingsjaar geloosde hoeveelheid afvalwater, uitgedrukt in m3, vastgesteld met behulp van een continu werkend debietmeetsysteem waarbij doorlopend het geloosde dagdebiet wordt gemeten en dagelijks geregistreerd volgens de door de regering vastgestelde regels. Bij ontstentenis van deze meting wordt Qj vastgesteld als de som van het in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar door de drinkwatermaatschappij geleverde drinkwater en van de gedurende het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar ontvangen hoeveelheid oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en ander water uitgedrukt in m3, verminderd met de hoeveelheid water gebruikt als koelwater voorzover dit koelwater niet samen met het afvalwater geloosd wordt.

De af te trekken hoeveelheid water gebruikt als koelwater is gelijk aan het volume gemeten aan de hand van een continue debietmeting met registratie volgens de door de regering vastgestelde regels.

Indien de hoeveelheid gebruikt als koelwater niet is vastgesteld door middel van debietmeetapparatuur wordt deze hoeveelheid onweerlegbaar vermoed gelijk te zijn aan het geloosde volume vergund koelwater zoals bedoeld in § 1.

De opgenomen hoeveelheid grondwater is gelijk aan het volume gemeten aan de hand van een continue debietmeting met registratie volgens de door de regering vastgestelde regels.

Indien de heffingsplichtige het opgenomen grondwater niet kan aantonen met behulp van een verzegelde debietmeting met registratie wordt onweerlegbaar vermoed dat deze hoeveelheid gelijk is aan het grondwatervolume bepaald overeenkomstig artikel 28quater, § 2, van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer met uitzondering van de bepaling onder 2°, a).

De opgenomen hoeveelheid oppervlaktewater is gelijk aan het volume gemeten aan de hand van een continue debietmeting met registratie volgens de door de regering vastgestelde regels.

Wanneer de hoeveelheid opgenomen oppervlaktewater niet vastgesteld is door middel van een verzegelde debietmeting met registratie wordt deze hoeveelheid onweerlegbaar vermoed gelijk te zijn aan het gecapteerde volume water dat de beheerder van de betrokken waterweg het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar in aanmerking heeft genomen voor het bepalen van de vergoeding voor de vergunning voor de watervang in het kader van de wetgeving inzake het capteren van oppervlaktewater vastgesteld bij decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen, alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991.

Bij captaties uit onbevaarbare oppervlaktewateren en captaties van minder dan 500 m3 per jaar wordt onweerlegbaar vermoed dat de opgenomen hoeveelheid oppervlaktewater gelijk is aan : de som van de nominale capaciteit van de pompen, uitgedrukt in m3 per uur vermenigvuldigd met T : daarbij is - voor seizoensgebonden irrigatie in open lucht voor land- en tuinbouw in hoofdactiviteit : T = 200; - voor andere seizoensgebonden activiteiten of activiteiten van beperkte duur : T = 10 x het reële aantal dagen dat de oppervlaktewaterwinning in gebruik geweest is; - in de overige gevallen T : 2000.

Het overeenkomstig vorig lid berekende volume oppervlaktewater van meer dan 500 m3 wordt teruggebracht tot 500 m3.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder hemelwater verstaan, het hemelwater dat gebruikt wordt voor de activiteiten van de in bijlage vermelde sectoren en/of vervuild wordt en/of samen met het afvalwater geloosd wordt.

De ontvangen hoeveelheid hemelwater is gelijk aan het volume gemeten aan de hand van een continue debietmeting met registratie volgens de door de regering vastgestelde regels.

Indien de heffingsplichtige het in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar volume ontvangen hemelwater niet kan aantonen aan de hand van een verzegelde debietmeting voorzien van registratie, wordt de hoeveelheid hemelwater gelijkgesteld aan 800 l/m2 afspoelbare of vervuilde oppervlakte tenzij de heffingsplichtige aan de hand van de gegevens afkomstig van het Koninklijk Metereologisch Instituut, kan aantonen dat de neerslag kleiner is dan 800 l/m2.

In afwijking van de vorige paragrafen moeten de systemen voor de registratie van het debiet die vóór 1 januari 2004 in gebruik werden genomen, uiterlijk op 1 januari 2008 zijn verzegeld door de maatschappij. De overige debietmetingssystemen moeten bij de indienstname worden verzegeld indien de heffingsplichtige hiervan gebruik wil maken voor de bepaling van Qj. »; 3° aan artikel 35quinquies wordt een § 11 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 11.Indien de maatschappij onvergunde lozingen bewijst, zal de heffingsplichtige voor de jaren waarin de onregelmatigheden zich hebben voorgedaan, geen aanspraak meer kunnen maken op de berekening van de heffing volgens artikel 35quinquies.

De betreffende meet- en bemonsteringsresultaten worden onweerlegbaar vermoed onjuist te zijn en de heffing wordt herberekend overeenkomstig artikel 35septies en artikel 35terdecies § 2. »; 4° aan artikel 35quinquies wordt een § 12 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 12.Wanneer geldige tegenanalyses zijn uitgevoerd conform de bepalingen van artikel 35quinquies van de wet en de in uitvoering hiervan genomen besluiten wordt voor de bepaling van de componenten N1, N2 en N3 bedoeld in § 1 op dagbasis per parameter het gemiddelde genomen van de resultaten van de analyses en tegenanalyses. »

Art. 31.1° in artikel 35septies van dezelfde wet wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Onverminderd de toepassing van artikel 35quinquies, § 5, wordt bij het niet of onvolledig voorhanden zijn van de gegevens bedoeld in artikel 35quinquies, § 4, eerste alinea, de vuilvracht voor één of meer van de termen N1, N2 en N3 als volgt berekend"; 2° aan artikel 35septies wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.Vanaf het heffingsjaar 2005 wordt Q als volgt berekend : Q : Het waterverbruik berekend als de som van het door de drinkwatermaatschappij in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar gefactureerd waterverbruik en van de gedurende het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar op een andere wijze ontvangen hoeveelheid oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en ander water, uitgedrukt in m3; ingeval de facturen het waterverbruik niet vermelden, wordt door de Maatschappij aangenomen dat dit verbruik gelijk is aan het quotiënt van enerzijds de door de drinkwatermaatschappij in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar totaal gefactureerde tariefeenheden, inclusief de gratis geleverde tariefeenheden en anderzijds de deelfactor 2.37 (aangepast aan het ontwerp van programmadecreet).

De opgenomen hoeveelheid grondwater is gelijk aan het volume gemeten aan de hand van een continue debietmeting met registratie volgens de door de regering vastgestelde regels.

Indien de heffingsplichtige het opgenomen grondwater niet kan aantonen met behulp van een verzegelde debietmeting met registratie wordt onweerlegbaar vermoed dat deze hoeveelheid gelijk is aan het grondwatervolume bepaald overeenkomstig artikel 28quater, § 2, van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer met uitzondering van de bepaling onder 2°, a).

De opgenomen hoeveelheid oppervlaktewater is gelijk aan het volume gemeten aan de hand van een continue debietmeting met registratie volgens de door de regering vastgestelde regels.

Wanneer de heffingsplichtige het volume opgenomen oppervlaktewater niet kan aantonen op basis van een verzegelde debietmeting voorzien van registratie, wordt deze hoeveelheid onweerlegbaar vermoed gelijk te zijn aan het gecapteerde volume water dat de beheerder van de betrokken waterweg het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar in aanmerking heeft genomen voor het bepalen van de vergoeding voor de vergunning voor de watervang in het kader van de wetgeving inzake het capteren van oppervlaktewater vastgesteld bij decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen, alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991.

Bij captaties uit onbevaarbare oppervlaktewateren en captaties van minder dan 500 m3 per jaar wordt onweerlegbaar vermoed dat de opgenomen hoeveelheid oppervlaktewater gelijk is aan : de som van de nominale capaciteit van de pompen, uitgedrukt in m3 per uur vermenigvuldigd met T : daarbij is - voor seizoensgebonden irrigatie in open lucht voor land- en tuinbouw in hoofdactiviteit : T = 200; - voor andere seizoensgebonden activiteiten of activiteiten van beperkte duur : T = 10 x het reële aantal dagen dat de oppervlaktewaterwinning in gebruik geweest is; - in de overige gevallen T = 2000.

Het overeenkomstig vorig lid berekende volume oppervlaktewater van meer dan 500 m3, wordt teruggebracht tot 500 m3.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder hemelwater verstaan, het hemelwater dat gebruikt wordt voor de activiteiten van de in bijlage vermelde sectoren en/of vervuild wordt.

De ontvangen hoeveelheid hemelwater is gelijk aan het volume gemeten aan de hand van een continue debietmeting met registratie volgens de door de regering vastgestelde regels.

Indien de heffingsplichtige het in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar volume gebruikt of vervuild hemelwater niet kan aantonen aan de hand van een verzegelde debietmeting voorzien van registratie, wordt de hoeveelheid hemelwater gelijkgesteld aan 800 l/m2 afspoelbare of vervuilde oppervlakte, tenzij de heffingsplichtige aan de hand van de gegevens afkomstig van het Koninklijk Meteorologisch Instituut kan aantonen dat de neerslag kleiner is dan 800 l/m2.

In afwijking van de vorige paragrafen moeten de systemen voor de registratie van het debiet die vóór 1 januari 2004 in gebruik werden genomen uiterlijk op 1 januari 2008 zijn verzegeld door de maatschappij. De overige debietmetingssystemen moeten bij de indienstname worden verzegeld indien de heffingsplichtige hiervan gebruik wil maken voor de bepaling van Q. »

Art. 32.In artikel 35terdecies, § 2, van dezelfde wet wordt na het eerste lid de volgende bepaling ingevoegd : « Indien in een proces-verbaal van overtreding onvergunde lozingen zijn vastgesteld, wordt voor de jaren waarin de onregelmatigheden zich hebben voorgedaan, de in vorige lid bedoelde termijn geschorst vanaf de datum van het proces-verbaal tot de datum waarop de Maatschappij kennis krijgt van de definitieve gerechtelijke beslissing. » HOOFDSTUK XX. - Onroerende voorheffing

Art. 33.Artikel 255, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt, wat het Vlaamse Gewest betreft, vervangen door wat volgt : « De onroerende voorheffing bedraagt 2,5 % van het kadastraal inkomen, zoals dit is vastgesteld op 1 januari van het aanslagjaar. ».

Art. 34.In artikel 255, tweede lid, van hetzelfde Wetboek worden, wat het Vlaamse Gewest betreft, de woorden "0,8 pct." vervangen door de woorden "1,6 %".

Art. 35.Artikel 255, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt, wat het Vlaamse Gewest betreft, aangevuld met de volgende bepaling : « Voor de huurwoningen behorende tot de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij zelf of behorende tot de door haar erkende maatschappijen enerzijds en voor de woningen die door het Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen in het kader van zijn operaties van huurhulp worden verhuurd, anderzijds, wordt de onroerende voorheffing eveneens vastgesteld op 1,6 %. »

Art. 36.In artikel 257, § 1, 2°, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek worden, wat het Vlaamse Gewest betreft, de woorden "decimale frankgedeelten" vervangen door de woorden "centgedeelten na de tweede decimaal".

Art. 37.In hetzelfde Wetboek wordt, wat het Vlaamse Gewest betreft, een artikel 260ter ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 260ter Aan de belastingplichtige rechtspersoon wordt een belastingkrediet toegekend dat gelijk is aan het bedrag van de onroerende voorheffing, zoals bepaald in artikel 255.

Dit belastingkrediet komt volledig ten laste van het Vlaamse Gewest. »

Art. 38.Artikel 376, § 3, 2°, van hetzelfde Wetboek wordt, wat het Vlaamse Gewest betreft, vervangen door wat volgt : « 2° van de verminderingen en vrijstellingen voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 88, 131 tot 135, 138, 139, 146 tot 156, 253, 7° en 8°, en 257, voorzover het tot die verminderingen of vrijstellingen aanleiding gevend feit door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werd bekendgemaakt binnen drie jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarop die verminderingen of vrijstellingen moeten worden verleend. »

Art. 39.In artikel 433 van hetzelfde Wetboek worden, wat het Vlaamse Gewest betreft, de wijzigingen aangebracht door het koninklijk besluit van 31 maart 2003 houdende invoering van een elektronisch systeem van notificaties tussen de Federale Overheidsdienst Financiën en sommige ministeriële officieren, openbare ambtenaren en andere personen, bekrachtigd.

Art. 40.In artikel 434 van hetzelfde Wetboek worden, wat het Vlaamse Gewest betreft, de woorden "in artikel 433" vervangen door de woorden "naargelang van het geval, in artikel 433, §§ 1 of 2," en worden de woorden "en bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "en bij een ter post aangetekende brief of door gebruikmaking van informatica- of telegeleidingstechnieken".

Art. 41.Aan artikel 434 van hetzelfde Wetboek wordt, wat het Vlaamse Gewest betreft, een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden en toepassingsmodaliteiten van dit artikel. »

Art. 42.Artikel 60 van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede de bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991 wordt opgeheven. HOOFDSTUK XXI. - Schenkingsrechten

Art. 43.Artikel 131 van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 131 § 1. Voor de schenkingen onder de levenden van onroerende goederen wordt over het bruto-aandeel van elk der begiftigden een evenredig recht geheven volgens het tarief in onderstaande tabellen aangeduid.

Hierin wordt vermeld : onder a : het percentage dat toepasselijk is op het overeenstemmende gedeelte; onder b : het totale bedrag van de belasting over de voorgaande gedeelten.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende goederen wordt over het bruto-aandeel van elk der begiftigden een recht geheven van : 1° 3 % voor schenkingen in de rechte lijn en tussen echtgenoten;2° 7 % voor schenkingen aan andere personen.»

Art. 44.Artikel 1321 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 1321 Onder echtgenoten worden voor de toepassing van deze afdeling eveneens geacht begrepen te zijn : 1° de persoon die op de dag van de schenking, overeenkomstig de bepalingen van boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek met de schenker wettelijk samenwoont; of 2° de persoon of de personen die op de dag van de schenking ten minste één jaar ononderbroken met de schenker samenwonen en er een gemeenschappelijke huishouding mee voeren.Deze voorwaarden worden geacht ook vervuld te zijn indien het samenwonen en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding met de schenker aansluitend op de bedoelde periode van één jaar tot op de dag van de schenking, ingevolge overmacht onmogelijk is geworden. Een uittreksel uit het bevolkingsregister houdt een weerlegbaar vermoeden in van ononderbroken samenwoning en van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. »

Art. 45.In artikel 1322 van hetzelfde Wetboek wordt in het tweede lid 3° vervangen door wat volgt : « 3° wanneer het adoptief kind, vóór de leeftijd van eenentwintig jaar, gedurende drie achtereenvolgende jaren hoofdzakelijk van de adoptant, of van deze en zijn levenspartner samen, de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen. »

Art. 46.Artikel 133 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 133 Het recht wordt berekend over de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.

Evenwel, voor schenkingen van ter beurze genoteerde effecten geldt als belastinggrondslag de waarde volgens de laatste prijscourant op last van de regering bekendgemaakt vóór de datum waarop het recht opeisbaar is geworden.

Voor de schenking van het vruchtgebruik of de blote eigendom van een onroerend goed wordt de belastinggrondslag vastgesteld zoals in de artikelen 47 tot 50 is bepaald.

Voor de schenkingen van het op het leven van de begiftigde of een derde gevestigde vruchtgebruik van roerende goederen geldt als belastinggrondslag het bedrag verkregen door de vermenigvuldiging van de jaarlijkse opbrengst van de goederen, forfaitair vastgesteld op 4 ten honderd van de volle eigendom van de goederen, met het getal dat in artikel 47, eerste lid, wordt aangegeven tegenover de leeftijdsklasse waartoe diegene op wiens leven het vruchtgebruik gevestigd is, behoort op de datum van de schenking.

Voor de schenkingen van het voor een bepaalde tijd gevestigde vruchtgebruik van roerende goederen geldt als belastinggrondslag het bedrag verkregen door kapitalisatie van de jaarlijkse opbrengst tegen 4 ten honderd over de duur van het vruchtgebruik bepaald in de schenkingsakte. De jaarlijkse opbrengst van de roerende goederen wordt forfaitair vastgesteld op 4 ten honderd van de volle eigendom van die goederen. Het aldus verkregen bedrag van de belastinggrondslag mag evenwel niet gaan boven de waarde berekend volgens het vierde lid indien het vruchtgebruik gevestigd is ten bate van een natuurlijk persoon, hetzij boven twintigmaal de opbrengst indien het vruchtgebruik gevestigd is ten bate van een rechtspersoon.

Voor de schenkingen van de blote eigendom van roerende goederen waarvan het vruchtgebruik door de schenker is voorbehouden, is de belastinggrondslag de verkoopwaarde van de volle eigendom van de goederen.

Voor de schenkingen van de blote eigendom van roerende goederen waarvan het vruchtgebruik door de schenker niet is voorbehouden, is de belastinggrondslag de verkoopwaarde van de volle eigendom van de goederen, verminderd met de waarde van het vruchtgebruik, berekend volgens het vierde of vijfde lid van dit artikel.

Voor schenkingen van een lijfrente of een levenslang pensioen wordt het recht berekend over het jaarlijks bedrag van de uitkering, vermenigvuldigd met de leeftijdscoëfficiënt die volgens de tabel in artikel 47 op de begiftigde moet worden toegepast.

Voor schenkingen van een altijd durende rente wordt het recht berekend over het jaarlijks bedrag van de rente vermenigvuldigd met twintig. »

Art. 47.Aan artikel 134 van hetzelfde Wetboek wordt de volgende zin toegevoegd : « In de mate dat de schenking betrekking heeft op onroerende goederen, wordt de last in hoofde van de derde als schenking belast volgens de in artikel 131, § 1, geldende tarieven. »

Art. 48.In de eerste zin van artikel 135 van hetzelfde Wetboek worden tussen de woorden "Het bedrag van het" en "recht" de woorden "bij artikel 131, § 1, vastgestelde" toegevoegd.

Art. 49.In het laatste lid van artikel 136 van hetzelfde Wetboek wordt het woord "wettige" geschrapt.

Art. 50.In artikel 137 van hetzelfde Wetboek worden tussen de woorden "schenking" en "toepasselijk tarief" en tussen de woorden "heffing op de schenkingen" en "welke reeds" de woorden "van onroerende goederen" toegevoegd.

Art. 51.In artikel 1381 van hetzelfde Wetboek worden tussen de woorden "de akten van schenking" en "vermelding" en tussen de woorden "één of meer schenkingen" en "zijn voorgekomen" de woorden "van onroerende goederen" toegevoegd.

Art. 52.Artikel 139 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 139 Benevens het ontdoken recht zijn de schenker en begiftigde een ondeelbare boete, gelijk aan dat recht verschuldigd bij een onjuiste opgave van : - hun graad van verwantschap; - het tussen hen bestaan van een samenwoningsrelatie zoals bedoeld in artikel 1321. »

Art. 53.Artikel 140 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 140 De bij artikel 131 vastgestelde rechten worden gebracht op : 1° 5,5 pct.voor schenkingen aan a. provincies, gemeenten, provinciale en gemeentelijke openbare instellingen gelegen in het Vlaamse Gewest;b. de door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij erkende maatschappijen;c. de coöperatieve vennootschap "Vlaams Woningfonds van de grote gezinnen;d. dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen zoals bedoeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;2° 7 pct.voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, beroepsverenigingen en internationale verenigingen zonder winstoogmerk, aan de private stichtingen en stichtingen van openbaar nut; 3° 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan stichtingen of rechtspersonen bedoeld in 2°, zo de schenker zelf een dezer stichtingen of rechtspersonen is;4° 1,10 pct.voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan door de gemeenten aan de pensioenfondsen die zij onder de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk hebben opgericht in uitvoering van een door de voogdijoverheid goedgekeurd saneringsplan.

De verlagingen vermeld sub 2° en 3° zijn enkel toepasselijk op de Belgische rechtspersonen en op gelijkaardige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben. »

Art. 54.In artikel 140bis, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek worden tussen de woorden "de schenking" en "van aandelen" de woorden "van de eigendom of het vruchtgebruik" toegevoegd.

In artikel 140bis, § 1, 3°, van hetzelfde Wetboek worden tussen de woorden "de schenking" en "van vorderingen" de woorden "van de eigendom of het vruchtgebruik" toegevoegd.

Art. 55.Het tweede lid van artikel 140bis, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : « De aandelen dienen minstens 10 % van de stemrechten in de algemene vergadering of van de totaliteit van de aandelen van de vennootschap te vertegenwoordigen. »

Art. 56.Artikel 140bis, § 1, 2°, derde lid, b), van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : « b) de certificaten van aandelen, uitgereikt door rechtspersonen met zetel in een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordiging van aandelen van de betreffende vennootschap, op voorwaarde dat de rechtspersoon de verplichting heeft om de dividenden en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en ten laatste binnen de maand door te storten aan de certificaathouder. »

Art. 57.In artikel 140bis, § 1, 3°, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt de tweede zin vervangen door wat volgt : « Onder vorderingen worden tevens begrepen de certificaten van vorderingen uitgereikt door rechtspersonen met zetel in een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordiging van vorderingen op een dergelijke vennootschap, op voorwaarde dat de rechtspersoon de verplichting heeft om de interesten en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en ten laatste binnen de maand door te storten aan de certificaathouder. »

Art. 58.De derde en de vierde zin van artikel 140bis, § 2, van hetzelfde Wetboek worden vervangen als volgt : « In geval van een schenking als bedoeld in § 1, 2°, van dit artikel moet bovendien de notaris, in of onder aan de akte, naargelang het geval, bevestigen dat de geschonken aandelen hetzij minstens 10 % van de stemrechten in de algemene vergadering van de vennootschap vertegenwoordigen, hetzij minstens 10 % van de totaliteit van de aandelen van de vennootschap vertegenwoordigen. Die bevestiging door de notaris kan vervangen worden door een attest van een bedrijfsrevisor of accountant, dat aan de akte wordt gehecht. »

Art. 59.In artikel 140quater van hetzelfde Wetboek wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « Van het niet langer vervuld zijn van een voorwaarde voor het behoud van het verlaagde recht moet de begiftigde kennis geven aan de ontvanger van het kantoor waar de schenkingsakte werd geregistreerd binnen vier maanden te rekenen van het tijdstip waarop de voorwaarde niet meer wordt vervuld. »

Art. 60.In artikel 140quinquies van hetzelfde Wetboek wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « In geval het vervuld zijn van de voorwaarden voor het behoud van het verlaagde recht onvoldoende is aangetoond, worden de in het eerste lid van artikel 140quater bedoelde aanvullende rechten opeisbaar alsmede de wettelijke interesten te rekenen van de datum van de registratie van de schenking. » HOOFDSTUK XXII. - Successierechten

Art. 61.Artikel 59 van het Wetboek van successierechten wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 59 De rechten van successie en van overgang bij overlijden worden verlaagd : 1° tot 6,6 procent voor de legaten aan a .provincies, gemeenten, provinciale en gemeentelijke openbare instellingen in het Vlaamse Gewest; b . de door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij erkende maatschappijen; c . de coöperatieve vennootschap "Vlaams Woningfonds van de grote gezinnen"; d . dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen zoals bedoeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking; 2° tot 8,80 pct.voor de legaten gedaan aan de verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, beroepsverenigingen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk, private stichtingen en stichtingen van openbaar nut. »

Art. 62.Artikel 60 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 60 De verlagingen bepaald in artikel 59, 2°, zijn enkel toepasselijk op de Belgische rechtspersonen en op gelijkaardige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben. »

Art. 63.Artikel 60bis, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : « Voor de berekening van de 50 procent wordt tevens rekening gehouden met de activa of de aandelen : - die in het bezit zijn of waren van ascendenten of descendenten en hun echtgenoten, of van zijverwanten van de overledene tot en met de tweede graad en hun echtgenoten; - die in het bezit zijn van kinderen van vooroverleden broers en zusters van de overledene. »

Art. 64.Artikel 60bis, § 4, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : « § 4. Onder aandelen wordt tevens begrepen : - maatschappelijke rechten in vennootschappen; - de certificaten van aandelen, uitgereikt door rechtspersonen met zetel in een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordiging van aandelen van familiale vennootschappen die aan de gestelde voorwaarden voldoen en waarvan de rechtspersoon de verplichting heeft om de dividenden en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en ten laatste binnen de maand door te storten aan de certificaathouder.

Onder vorderingen wordt tevens begrepen : de certificaten van vorderingen, uitgereikt door rechtspersonen met zetel in een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordiging van vorderingen op familiale vennootschappen die aan de gestelde voorwaarden voldoen en waarvan de rechtspersoon de verplichting heeft om de intresten en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en ten laatste binnen de maand door te storten aan de certificaathouder. »

Art. 65.Artikel 66bis, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door wat volgt : « Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor : - schenkingen van percelen grond die volgens de stedenbouwkundige voorschriften bestemd zijn voor woningbouw en waarop het in artikel 140nonies, sub a), van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten bepaalde evenredig recht werd geheven; - schenkingen van roerende goederen waarop het in artikel 131, § 2, van hetzelfde Wetboek bepaalde evenredig recht werd geheven; - schenkingen van ondernemingen waarop het in artikel 140bis van hetzelfde Wetboek bepaalde evenredig recht werd geheven. » HOOFDSTUK XXIII. - Leegstand van bedrijfsruimten

Art. 66.Artikel 2, 2°, van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten wordt vervangen door wat volgt : « 2° Economische activiteit : iedere industriële, ambachtelijke, handels-, diensten-, landbouw- of tuinbouw-, opslag of administratieve activiteit. »

Art. 67.Artikel 27 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 27 § 1. Voor het ontduiken van de heffing is een administratieve geldboete verschuldigd die gelijk is aan het dubbele van de ontdoken heffing. § 2. Indien blijkt dat de heffing ingevolge een beslissing tot ambtshalve ontheffing of ingevolge een beslissing bedoeld in artikel 26, § 6, niet verschuldigd is, zal eveneens de reeds ingekohierde administratieve geldboete wegens ontduiking van die heffing niet verschuldigd zijn.

Indien blijkt dat de heffing ingevolge een beslissing tot ambtshalve ontheffing of ingevolge een beslissing bedoeld in artikel 26, § 6, slechts gedeeltelijk verschuldigd is, is de administratieve geldboete wegens ontduiking gelijk aan het dubbele van het verschuldigd gedeelte van de heffing, en zal bijgevolg de eventueel reeds ingekohierde administratieve geldboete niet verschuldigd zijn voor het bedrag dat het dubbele van het verschuldigd gedeelte van de heffing overstijgt. »

Art. 68.In artikel 30 van hetzelfde decreet wordt de eerste zin vervangen door wat volgt : « Als de heffing, intresten en administratieve geldboete niet voldaan worden, kunnen de met de invordering belaste ambtenaren een dwangbevel uitvaardigen. »

Art. 69.Artikel 32 van hetzelfde decreet wordt vervangen door hetgeen volgt : « Artikel 32 § 1. Tot zekerheid van de voldoening van de heffing, intresten, administratieve geldboete en de kosten heeft het Vlaamse Gewest een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de heffingsplichtige.

Het kan een wettelijke hypotheek vestigen op alle goederen die daarvoor vatbaar zijn en in het Vlaamse Gewest gelegen zijn van de persoon op wiens naam de aanslag is ingekohierd. § 2. Het voorrecht bedoeld in § 1 neemt rang in onmiddellijk na de voorrechten die vermeld zijn in de artikelen 19 en 20 van de Hypotheekwet. § 3. De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de dagtekening van de inschrijving die genomen wordt. § 4. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de ambtenaren, bedoeld in artikel 30. § 5. Artikel 19 van de Faillissementswet is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek inzake de verschuldigde heffing waarvoor de inschrijving is genomen voor en waarvan betekening aan de heffingsschuldige is gedaan voor het vonnis van faillietverklaring. »

Art. 70.Artikel 41 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 41 § 1. Indien de krachtens artikelen 34, 36 en 38 toegestane opschortingen bij het verstrijken van de toegestane opschortingstermijnen niet resulteren in een beëindiging van de vernieuwing en/of de leegstand, is de opgeschorte heffing alsnog verschuldigd voor deze termijnen vermeerderd met de intresten. § 2. Indien de eigenaar aan wie een opschorting van de heffing krachtens artikelen 34, 36 of 38 is toegestaan, overgaat tot overdracht van het aan de heffing onderworpen goed, is de opgeschorte heffing, vermeerderd met de intresten, voor de termijn waarvoor de opschorting werd verkregen tot de datum van de authentieke akte van overdracht, alsnog verschuldigd. § 3. Indien de eigenaar aan wie een opschorting van de heffing krachtens artikel 40 is toegestaan, overgaat tot overdracht van het aan de heffing onderworpen goed, is de opgeschorte heffing, vermeerderd met de intresten, alsnog verschuldigd vanaf de datum van betekening met een aangetekende brief zoals vermeld onder artikel 12. » HOOFDSTUK XXIV. - Economisch ondersteuningsbeleid

Art. 71.§ 1. Artikel 17 van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 17 De Vlaamse regering kan steun verlenen aan kleine en middelgrote ondernemingen voor extern(e) advies en studie onder de voorwaarden vermeld in de K.M.O ?-verordening, dit decreet en de uitvoeringsbesluiten en aan natuurlijke personen voor extern(e) advies en studie onder de voorwaarden van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten. » § 2. Artikel 18, § 2, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Diensten van permanente of periodieke aard van de onderneming en diensten die tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming behoren, komen niet in aanmerking. » § 3. Artikel 19 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 19 De Vlaamse regering kan voor studie en advies, tot maximaal 50 % steun verlenen aan ondernemingen en tot maximaal 75 % steun verlenen aan natuurlijke personen.

De Vlaamse regering bepaalt de verdere uitvoeringsmodaliteiten. » HOOFDSTUK XXV. - V.Z.W. BAN Vlaanderen

Art. 72.§ 1. De Vlaamse regering wordt gemachtigd toe te treden tot de V.Z.W. BAN Vlaanderen. § 2. Met haar toetreding tot deze V.Z.W. heeft de Vlaamse regering tot doel actief mee te werken aan de promotie van business angel financiering als financieringsinstrument voor kleinere ondernemingen die omwille van het risicovol karakter van de projecten of de hoge due diligence kost moeilijk of geen reguliere financieringsbronnen vinden. HOOFDSTUK XXVI. - Bedrijventerreinen

Art. 73.§ 1. De Vlaamse regering kan voor algemeen nut onroerende goederen onteigenen voor het (her)aanleggen van bedrijventerreinen, van hun toegangswegen en van bijkomende infrastructuur. § 2. De Vlaamse regering kan de provincies, de gemeenten, de verenigingen van gemeenten, de Vlaamse openbare instellingen en andere publiekrechtelijke rechtspersonen die daartoe door de Vlaamse regering worden aangeduid, geval per geval machtigen om voor algemeen nut onroerende goederen te onteigenen voor het (her)aanleggen van bedrijventerreinen, van hun toegangswegen en van bijkomende infrastructuur. § 3. Het onteigeningsplan bevat naast de identiteit van de onteigenaar ook de omtrek van de te onteigenen goederen, met kadastrale vermelding van de sectie, de nummers, de grootte, de aard van de percelen en de namen van de eigenaars.

De wegen die de te onteigenen goederen doorkruisen en dienen opgeheven te worden, worden aan hun bestemming onttrokken en de erfdienstbaarheden die ze belasten en eveneens dienen opgeheven te worden, worden vervallen verklaard.

Het ontwerp van onteigeningsplan wordt op kosten van de onteigenaar onderworpen aan een vijftiendaags openbaar onderzoek. Vóór de aanvang van dit onderzoek brengt de onteigenaar de eigenaars van de te onteigenen goederen op het adres van hun woonplaats ervan op de hoogte dat het ontwerpplan ter inzage ligt in het gemeentehuis. § 4. Voor de uitvoering van een goedgekeurd onteigeningsplan kunnen de bovenvermelde openbare rechtspersonen en de Vlaamse openbare instellingen zich in rechte laten vertegenwoordigen door de ambtenaren van de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 23 december 1986 houdende bevoegdverklaring van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen tot het uitvoeren van bepaalde vermogensrechtelijke verrichtingen voor rekening van het Vlaamse Gewest en van de instellingen die ervan afhangen.

Doet de openbare rechtspersoon of de Vlaamse openbare instelling geen beroep op deze ambtenaren dan dient elk bod dat hij minnelijk of voor de rechtbank doet, onderworpen te worden aan hun visum. Dit visum wordt verleend binnen één maand na ontvangst van het dossier. Deze termijn kan ten hoogste met één maand verlengd worden op verzoek van de ambtenaren van de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen. Het visum wordt geacht verleend te zijn na verzuim tot verlenging van de eerste termijn of na het verstrijken van de tweede termijn.

Bij weigering van het visum wordt een gemotiveerd maximumbedrag meegedeeld dat het bod van de openbare rechtspersoon mag bedragen. § 5. De onteigening gebeurt bij toepassing van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte.

Art. 74.De gronden op bedrijventerreinen verworven bij toepassing van artikel 73 of (her)aangelegd met steun van het Vlaamse Gewest kunnen niet ter beschikking gesteld worden van de bedrijven dan voor economische doeleinden. Er kan geen einde gesteld worden aan deze gebruiksvoorwaarde dan met akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor het Economisch Beleid en onder zijn voorwaarden.

Art. 75.De aktes, behoudens verkoopaktes, waarbij de gronden, die met steun van het Vlaamse Gewest (her)aangelegd werden of bij toepassing van artikel 73 werden verworven, ter beschikking gesteld worden van bedrijven, bevatten clausules die preciseren : 1° de economische bedrijvigheid die op de gronden zal uitgeoefend worden evenals alle andere gebruiksvoorwaarden;2° de termijn waarbinnen de gebruiker van het goed verplicht is het goed te bebouwen en/of het in exploitatie te nemen;3° de modaliteiten volgens dewelke voortijdig een einde gesteld wordt aan de akte van terbeschikkingstelling in geval het bedrijf de in 1° en 2° vermelde voorwaarden niet naleeft. Nochtans kan op voorwaarde dat de openbare rechtspersoon of, in geval het privé-gronden betreft, de begunstigde van de steun van het Vlaamse Gewest, ermee instemt het terbeschikkinggestelde goed overgedragen worden aan derden-gebruikers ongeacht de vorm van terbeschikkingstelling voor zover de desbetreffende akte de hierboven vermelde clausules bevat.

Art. 76.De aktes houdende verkoop aan bedrijven van de gronden die met tussenkomst van het Vlaamse Gewest (her)aangelegd werden of bij toepassing van artikel 73 werden verworven, bevatten clausules die preciseren : 1° de economische bedrijvigheid die op de gronden zal uitgeoefend worden evenals alle andere gebruiksvoorwaarden;2° de termijn waarbinnen de koper of andere gebruiker van het verkochte goed verplicht is het goed te bebouwen en/of het in exploitatie te nemen;3° de modaliteiten waaraan de grond kan teruggekocht worden in geval de koper de in 1° en 2° vermelde voorwaarden niet naleeft. Nochtans kan, op voorwaarde dat de verkoper ermee instemt, het verkochte goed doorverkocht of op een andere manier ter beschikking gesteld worden aan derden-gebruikers voor zover de desbetreffende akte de hierboven vermelde clausules bevat.

Art. 77.De terbeschikkingstelling aan bedrijven, inclusief verkoop, van de gronden op bedrijventerreinen verworven bij toepassing van artikel 73 of aangelegd met steun van het Vlaamse Gewest gebeurt aan marktvoorwaarden. Voor de openbare rechtspersonen en Vlaamse openbare instellingen, vermeld in artikel 73, gebeurt dit aan de voorwaarden van de mededeling van de Europese Commissie (97/C 209/03) betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties.

De in artikel 73 vermelde openbare rechtspersonen en Vlaamse openbare instellingen kunnen voor de terbeschikkingstelling van de gronden aan bedrijven overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 23 december 1986 houdende bevoegdverklaring van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen tot het uitvoeren van bepaalde vermogensrechtelijke verrichtingen voor rekening van het Vlaamse Gewest en van de instellingen die ervan afhangen een beroep doen op de ambtenaren van de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen om de desbetreffende akten te verlijden.

Doet de openbare rechtspersoon of de Vlaamse openbare instelling geen beroep op deze ambtenaren dan dient elke akte onderworpen te worden aan hun visum. Dit visum wordt verleend binnen één maand na ontvangst van het dossier. Deze termijn kan ten hoogste met één maand verlengd worden op verzoek van de ambtenaren van de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen. Het visum wordt geacht verleend te zijn na verzuim tot verlenging van de eerste termijn of na het verstrijken van de tweede termijn.

Bij weigering van het visum worden op een gemotiveerde wijze de voorwaarden vastgesteld die voor het visum worden vereist.

Art. 78.De Vlaamse regering kan nadere regels uitwerken voor de toepassing van de procedures vermeld in de artikelen 73, 74, 75, 76 en 77. HOOFDSTUK XXVII. - Opleidingscheques

Art. 79.De Vlaamse regering kan steun verlenen aan ondernemingen voor opleiding van werkenden.

De Vlaamse regering bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten.

Voor de toepassing van deze bepaling wordt verstaan onder onderneming : "de natuurlijke personen die koopman zijn of een zelfstandig beroep uitoefenen, de vennootschappen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen, de verenigingen zonder winstoogmerk, de Europese economische samenwerkingsverbanden, en de economische samenwerkingsverbanden die beschikken over een exploitatiezetel in het Vlaamse Gewest of zich ertoe verbinden in het Vlaamse Gewest een exploitatiezetel te vestigen". HOOFDSTUK XXVIII. - Infrastructuur niet-hoger onderwijs

Art. 80.Artikel 169quinquies van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs VI, ingevoegd bij decreet van 21 december 2001 en gewijzigd bij decreet van 20 december 2002, wordt als volgt gewijzigd : 1° in 1° worden tussen de woorden "29.773.000 euro" en de woorden "voor grote en kleine infrastructuurwerken" de woorden "voor het begrotingsjaar 2002 en 2003 en 26.435.000 euro voor het begrotingsjaar 2004" ingevoegd; 2° in 2° worden tussen de woorden "19.815.000 euro" en de woorden "voor het gesubsidieerd officieel onderwijs" de woorden "voor het begrotingsjaar 2002 en 2003 en 17.617.000 euro voor het begrotingsjaar 2004" ingevoegd en worden tussen de woorden "83.206.000 euro" en de woorden "voor het gesubsidieerd vrij onderwijs" de woorden "voor het begrotingsjaar 2002 en 2003 en 73.976.000 euro voor het begrotingsjaar 2004" ingevoegd. HOOFDSTUK XXIX. - Volwassenenonderwijs

Art. 81.Artikel 48 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999 en van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 48 § 1. Het aantal financierbare of subsidieerbare leraarsuren wordt per studiegebied of categorie per schooljaar berekend volgens de volgende formule : LTPsg/cat = LUCsg/cat/d waarbij : LTPsg/cat = het aantal financierbare of subsidieerbare leraarsuren van het betrokken studiegebied of categorie;

LUCsg/cat = het aantal lesurencursist voor het betrokken studiegebied of de betrokken categorie vanaf 1 februari van het vorig jaar tot en met 31 januari van het lopend jaar; d = een omkaderingscoëfficiënt begrepen tussen 5 en 17 die door de Vlaamse regering wordt vastgelegd in functie van het betrokken studiegebied of de betrokken categorie. § 2. Het totaal aantal financierbare of subsidieerbare leraarsuren van een centrum per schooljaar is de som van het aantal financierbare of subsidieerbare leraarsuren van alle door het betrokken centrum ingerichte studiegebieden of categorieën. § 3. Als in een studiegebied of categorie een opleiding, optie of afdeling wordt overgeschakeld naar modulair onderwijs dan is, éénmalig voor dat studiegebied of die categorie, gedurende de drie daaropvolgende schooljaren in dat studiegebied of die categorie het aantal financierbare of subsidieerbare leraarsuren in geen geval kleiner dan het aantal financierbare of subsidieerbare leraarsuren van het jaar vóór de omschakeling.

Het centrum kiest vrij of deze waarborgregeling ingaat vanaf het schooljaar van de omschakeling of vanaf het schooljaar volgend op de omschakeling. Het centrum deelt deze keuze mee aan het departement op het ogenblik van de omschakeling. § 4. Als centra nieuwe studiegebieden of categorieën inrichten, wordt het aantal LUCsg/cat voor dat schooljaar vermenigvuldigd met 2. § 5. Als een studiegebied wordt overgedragen van het ene centrum naar het andere zonder dat de betrokken centra een fusie aangaan, wordt voor het centrum dat het studiegebied verwerft het aantal leraarsuren voor dat studiegebied verhoogd als volgt : 1° het eerste jaar na de overdracht met 20 %;2° het tweedejaar na de overdracht met 10 %. Als twee of meer centra fuseren, dan wordt het aantal leraarsuren de eerste drie jaar verhoogd met 1 % als de fusie ten minste 300 000 lesurencursist telt. § 6. Voor de toepassing van dit artikel worden de delingen telkens gemaakt tot en met de eerste decimaal. Het aantal financierbare of subsidieerbare leraarsuren dat op basis van die berekening verkregen wordt, wordt per centrum afgerond tot de hogere eenheid. § 7. Voor de toepassing van dit artikel worden binnen het studiegebied talen de richtgraden 1 en 2 en de richtgraden 3 en 4 als twee aparte studiegebieden beschouwd. »

Art. 82.In artikel 50 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 4 wordt het tweede lid, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2001, vervangen door wat volgt : « De besturen ontvangen ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap de gederfde lesgelden, naar rato van 0,37 euro per lestijd waarvoor een vrijstelling werd bekomen.»; 2° aan § 4 worden een derde en een vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « De betaling van de gederfde inschrijvingsgelden gebeurt in schijven vanaf het begrotingsjaar 2004. De eerste schijf is een voorschot en wordt betaald gedurende het eerste trimester van het begrotingsjaar. Het voorschot bedraagt 50 % van het totale bedrag waarop het centrum het voorgaande begrotingsjaar recht had. »; 3° § 5, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2001, wordt vervangen door wat volgt : « § 5.De basisbedragen van § 1 worden jaarlijks met ingang van 1 september aangepast aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen, zoals bedoeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van s lands concurrentievermogen.

De basisindex is deze van de maand september 2003. De nieuwe index is deze van de maand februari van het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar waarin de nieuwe bedragen van toepassing zijn. Het eindbedrag wordt afgerond in euro tot het lagere honderdste. »; 4° een § 6 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6.De bedragen van §§ 1 en 4, zoals bepaald tot en met 1 september 2003, worden geacht rechtens te zijn vastgesteld. » HOOFDSTUK XXX. - Hogescholen

Art. 83.Artikel 178 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen, gewijzigd bij decreet van 19 april 1995, 18 mei 1999, 16 april 1996, 22 december 2000, 20 april 2001 en 20 december 2002 en bij besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2001, wordt als volgt gewijzigd : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Het bedrag bestemd voor het hoger onderwijs verstrekt door de hogescholen is in het begrotingsjaar 2004 gelijk aan 527.915.584,59 euro.

Dit bedrag wordt in 2004 verhoogd met 3.818.000 euro, in 2005 met 5.602.000 euro en vanaf 2006 met 7.362.000 euro. »; 2° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.Het bedrag bedoeld in § 1 wordt in 2004 vermeerderd met 8.214.207,90 euro, in 2005 met 11.191.858,26 euro en in 2006 met 13.245.410,24 euro. Deze bedragen worden vanaf 2005 jaarlijks op volgende wijze aangepast : (0,8 x BB x Ln/L04) + (0,2 x BB x Cn/C04) waarbij : 1° BB gelijk is aan het basisbedrag voor het desbetreffende jaar;2° Ln/L04 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 2004;3° Cn/C04 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 2004.»

Art. 84.Artikel 184 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 20 december 2002, wordt als volgt gewijzigd : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Vanaf 2005 worden de werkingsuitkeringen jaarlijks op de volgende wijze aangepast : 0,8 x (Ln/L04)+0,2x(Cn/C04), waarbij : Ln/L04 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 2004;

Cn/C04 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 2004. »;2° in § 2 wordt het jaartal "2003" vervangen door het jaartal "2004".

Art. 85.Artikel 195bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 19 december 1997, wordt als volgt gewijzigd : 1° § 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.Aan het fonds worden alle ontvangsten voortvloeiend uit de terugstorting van onverschuldigde salarissen en vergoedingen toegewezen, eveneens alle ontvangsten die voortvloeien uit het terugstorten van de 70 % van het bruto aanvangssalaris bedoeld in artikel 339quater en artikel 339quinquies . »; 2° § 5 wordt vervangen door wat volgt : « § 5.Vanaf 1 september 1998 worden de personeelsleden bedoeld in artikel 318, voor het volume van de opdracht waarvoor zij op 1 januari 1998 verbonden waren aan de optie kinesitherapie, opgenomen in een apart personeelsbestand. Zij behouden hun statutaire toestand en blijven de salarisschaal genieten die hun op 1 januari 1998 was toegekend. Zij behouden hun statuut van personeelslid van de hogeschool waarvan zij personeelslid waren op 1 januari 1998. »; 3° een § 6 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6.De in § 5 bedoelde personeelsleden blijven gedurende de academiejaren 1998-1999 tot en met 2001-2002 betaald op de werkingsuitkering van de betrokken hogescholen. »; 4° een § 7 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 7.Elke hogeschool die tijdens het academiejaar 1997-1998 de optie kinesitherapie organiseerde, ontvangt gedurende de in § 6 bedoelde periode een bijkomende toelage die gelijk is aan LK - LO, waarbij LK gelijk is aan de brutoloonkost van alle in § 1 bedoelde personeelsleden van de hogeschool;

LO gelijk is aan de brutoloonkost van alle in § 1 bedoelde personeelsleden die de hogeschool tewerkstelt in de optie kinesitherapie in afbouw of in de opleiding kinesitherapie.

De hogeschool ontvangt een voorschot gelijk aan 50 % van het geraamde bedrag in het begin van het begrotingsjaar. Het saldo wordt uitbetaald na de betaling van het laatste maandsalaris van het betrokken begrotingsjaar. »; 5° een § 8 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 8.Vanaf het academiejaar 2002-2003 worden de in § 1 bedoelde personeelsleden die geen tewerkstelling hebben in de opleiding kinesitherapie, niet meer betaald ten laste van de werkingsuitkeringen van de hogeschool. De Vlaamse Gemeenschap betaalt deze personeelsleden centraal. Zij neemt hiervoor een bedrag op in de begroting, gelijk aan de brutoloonkost van deze personeelsleden verminderd met een raming van de terugstorting van de 70 % van het bruto aanvangssalaris bedoeld in artikel 339quater en artikel 339quinquies . »; 6° een § 9 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 9.De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het fonds. » .

Art. 86.Artikel 195ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 23 juni 1998, wordt opgeheven.

Art. 87.Aan artikel 196 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 22 december 1999, 22 december 2000 en 21 december 2001, wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. In afwijking van § 3 bedragen de investeringsmiddelen voor het begrotingsjaar 2004 : 1° voor de Vlaamse Autonome hogescholen : 6.871.000 euro; 2° voor de gesubsidieerde officiële hogescholen : 1.194.000 euro; 3° voor de gesubsidieerde vrije hogescholen : 11.107.000 euro. ».

Art. 88.Opgeheven worden : 1° artikel 340ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 8 juli 1996 en gewijzigd bij decreet van 14 juli 1998, 22 december 1999 en 21 december 2001;2° artikel 340quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 8 juli 1996 en gewijzigd bij decreet van 14 juli 1998 en 22 december 1999;3° artikel 340quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 8 juli 1996 en gewijzigd bij decreet van 14 juli 1998 en 20 april 2001.

Art. 89.Artikel 340sexies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 22 december 1999 en gewijzigd bij decreet van 21 december 2001 en 5 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt : « § 1. De Vlaamse regering kan in de vorm van een jaarlijkse toelage bijdragen in de financiering van de hogere instituten voor schone kunsten en van instellingen die excellente kunstopleidingen organiseren.

Het totale bedrag van de toelage wordt vastgesteld op 2.478.000 euro vanaf 1 januari 2004.

Dit bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2005 jaarlijks op de volgende wijze aangepast : 0,8 x (Ln/04) + (Cn/C04) waarbij : - Ln/L04 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 2004; - Cn/C04 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 2004. ».

Art. 90.In het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt een artikel 158bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 158bis De artikelen van Titel II hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003.

In afwijking van het eerste lid heeft artikel 152 uitwerking met ingang van 1 oktober 2002, met uitzondering van 2°, dat in werking treedt op 1 januari 2004. ». HOOFDSTUK XXXI. - Universiteiten en aanverwante instellingen

Art. 91.In artikel 130, § 5, 2°, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 7 december 2001 en vervangen bij het decreet van 4 april 2003, wordt de tabel met de bedragen onder 2004 het getal "14.096" vervangen door het getal "9.574".

Art. 92.In artikel 136, § 2, 2°, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 7 december 2001 en vervangen bij het decreet van 4 april 2003, wordt de volgende wijziging aangebracht : in de tabel met de bedragen worden onder 2004 de bedragen : "5.303", "1.606", "397", "25" en "104" vervangen door de bedragen "3.109", "840", "292", "32" en "63".

Art. 93.Artikel 140, § 1, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 7 december 2001 en gewijzigd bij het decreet van 4 april 2003, wordt als volgt gewijzigd : 1° in 2° wordt het jaartal "2004" geschrapt;2° een 3° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° Voor het begrotingsjaar 2004 bedraagt het basisbedrag van de investeringskredieten voor de Universiteiten, uitgedrukt in duizend euro : 1.Katholieke Universiteit Leuven : 7.853 2. Vrije Universiteit Brussel : 2.582 3. Universiteit Antwerpen : 2.319 4. Limburgs Universitair Centrum : 505 5.Katholieke Universiteit Brussel : 120 6. Universiteit Gent : 5.472 Deze basisbedragen (prijsniveau 2001) worden geïndexeerd zoals vermeld in § 2. »

Art. 94.Artikel 15 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, zoals gewijzigd bij het decreet van 20 april 2001, het decreet van 7 december 2001, het decreet van 21 december 2001, het decreet van 14 februari 2003 en het decreet van 4 april 2003, wordt als volgt gewijzigd : 1° in § 2 worden de woorden "8.332.000 euro" vervangen door de woorden "8.319.000 euro"; 2° aan § 4 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor het begrotingsjaar 2004 bedraagt de investeringssubsidie 446.000 euro (prijsniveau 2001). » HOOFDSTUK XXXII. - Nascholing

Art. 95.Aan het decreet van 16 april 1996 betreffende de lerarenopleiding en de nascholing wordt een artikel 44bis toegevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 44bis Vanaf het begrotingsjaar 2004 stelt de Vlaamse Gemeenschap volgende middelen ter beschikking voor de nascholing : 1° scholen basisonderwijs : 4.214.000; 2° scholen secundair onderwijs : 5.949.000; 3° koepels : 1.487.000. ». HOOFDSTUK XXXIII. - Wijziging van het decreet van 23 januari 1991 tot oprichting van het Fonds voor preventie en sanering inzake leefmilieu en natuur als gewestdienst met afzonderlijk beheer

Art. 96.Aan artikel 3, 13°, van het decreet van 23 januari 1991 tot oprichting van het Fonds voor Preventie en sanering inzake Leefmilieu en Natuur als Gewestdienst met Afzonderlijk Beheer, gewijzigd bij decreet van 23 november 1994, wordt volgende zinsnede toegevoegd : « , en het aan het Vlaamse Gewest toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale regelgeving met betrekking tot de vleestaks ». HOOFDSTUK XXXIV. - Woonrecht Doel

Art. 97.In afwijking van de bepalingen van Titel I, Hoofdstuk IV, afdeling 1, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, worden kosteloos geregistreerd de akten houdende vestiging van een recht van bewoning op woningen die, in het kader van het tijdelijk bewoningsrecht ter garantie van de woonzekerheid en van de woonkwaliteit in Doel, eigendom zijn van de Maatschappij voor het haven-, grond- en industrialisatiebeleid van het Linkerscheldeoevergebied. HOOFDSTUK XXXV. - Domein van de wegen, de waterwegen en hun aanhorigheden, zeewering en de dijken

Art. 98.In artikel 40 van het decreet van 18 december 1992 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1993, wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Het verkrijgen van een vergunning is onderworpen aan het betalen van een retributie, die bestaat uit vaste retributie en variabele retributie, tenzij de ingebruikneming van vaste en variabele retributie of van variabele retributie is vrijgesteld overeenkomstig artikel 43. De verschuldigde retributie kan eenmalig of periodiek worden geheven. »

Art. 99.In artikel 43, derde lid, van het decreet van 18 december 1992 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1993, zoals gewijzigd door artikel 59 van het decreet van 5 juli 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen de woorden "vrijstellen van" en "variabele retributie" worden de woorden "vaste en" ingevoegd;2° in 1° worden de woorden "zonder winstoogmerk" geschrapt;3° er wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° de toegangen tot woningen ».

Art. 100.In het decreet van 18 december 1992 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1993 wordt een artikel 43bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 43bis § 1. De domeinbeheerder kan bij het verlenen van de vergunning voor het gebruik van een kaaimuur of aanlegplaats voor het laden of lossen van schepen aan de vergunninghouder per kalenderjaar en per strekkende meter kaaimuur een tonnageverplichting opleggen. § 2. De modaliteiten met betrekking tot de in § 1 vermelde tonnageverplichting worden vastgesteld door de domeinbeheerder en worden opgenomen in de bijzondere vergunningsvoorwaarden. § 3. 1° De domeinbeheerder kan van de vergunninghouder bij het niet-bereiken van de opgelegde tonnage per kalenderjaar een vergoeding per ontbrekende ton vorderen, zoals in de volgende tabel bepaald : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3° De vergoeding bepaald in 1° en 2° wordt jaarlijks aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. § 4. Het bevoegde personeel van de domeinbeheerder stelt binnen de zestig kalenderdagen na het verstrijken van het kalenderjaar de eventuele inbreuken op de verplicht te verhandelen tonnage vast. § 5. De domeinbeheerder vordert van de vergunninghouder bij aangetekende brief de in § 3 vermelde vergoeding binnen de 30 kalenderdagen na de vaststelling van de inbreuk op de tonnageverplichting.

De vordering vermeldt in bijzonder : - de duidelijke identificatie van de vergunning en de daarin opgenomen tonnageverplichting; - de periode waarop de vordering betrekking heeft; - de berekening van de vergoeding overeenkomstig § 3; - de mogelijkheid tot het indienen van een schriftelijk verweer volgens de in § 6 vermelde procedure. § 6. De vergunninghouder kan bij de domeinbeheerder binnen de 30 kalenderdagen na verzending van de in § 5 vermelde vordering bij aangetekende brief zijn schriftelijk verweer indienen tegen de opgelegde vergoeding.

De domeinbeheerder brengt binnen de 30 kalenderdagen na het indienen van het verweer de vergunninghouder bij aangetekende brief in kennis van de genomen beslissing. Als de domeinbeheerder binnen deze termijn zijn beslissing niet aan de vergunninghouder heeft meegedeeld, wordt het verweer als ingewilligd beschouwd. § 7. De in gebreke gebleven vergunninghouder dient de in § 5 vermelde vergoeding binnen de 30 dagen na het verzenden van de vordering aan de domeinbeheerder te betalen, tenzij hij binnen diezelfde termijn zijn schriftelijk verweer conform § 6 kenbaar maakt. In dat geval dient de vergunninghouder te betalen binnen 30 dagen na het verzenden van de definitieve beslissing van de domeinbeheerder, voorzover zijn verweer door de domeinbeheerder niet of slechts gedeeltelijk werd aanvaard. » HOOFDSTUK XXXVI. - Energiefonds

Art. 101.In artikel 37 van het Elektriciteitsdecreet van 17 juli 2000 wordt § 7, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2001, vervangen door wat volgt : « § 7. De opbrengst van de administratieve geldboeten, vermeld in § 1, wordt gestort in de Vlaamse middelenbegroting.

De opbrengst van de administratieve geldboeten, vermeld in § 2, wordt gestort in het Fonds Hernieuwbare Energiebronnen, bedoeld in artikel 26.

De opbrengst van de administratieve geldboeten, vermeld in § 2bis en § 2ter, wordt gestort in het Energiefonds, bedoeld in artikel 20. ». HOOFDSTUK XXXVII. - Beroepsopleiding

Art. 102.Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten voorziet de Vlaamse regering in een steunregeling inzake loopbaandienstverlening ten voordele van werkenden.

Als werkenden worden beschouwd de personen die tewerkgesteld zijn in de private of de publieke sector, krachtens een arbeidsovereenkomst of die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon, alsook de personen die aangesloten zijn bij het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering van Zelfstandigen of bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen.

Onder loopbaandienstverlening wordt verstaan de dienstverlening op grond van individuele contacten tussen de werkende en de loopbaandienstverlener, al dan niet aangevuld met collectieve sessies, die volgende stappen omvat : a) een intake waarin de interesse en de behoefte aan loopbaandienstverlening wordt afgetoetst en waarin tevens in de mogelijkheid wordt voorzien om korte maar sluitende adviezen te verschaffen;b) een diagnose waarbij een coherent inzicht in competenties, motivaties en verwachtingen wordt verzameld;c) de opstelling van een persoonlijk actieplan met een loopbaanpad, al dan niet gekoppeld aan opleidingsadviezen;d) de evolutie en de toestand van de werkende op het einde van de loopbaandienstverlening wordt aan het persoonlijk actieplan getoetst tijdens een afsluitend gesprek. De Vlaamse regering bepaalt de nadere voorwaarden en regels in verband met het toepassingsgebied, de aard en de inhoud van de loopbaandienstverlening, de criteria en de procedure tot erkenning en subsidiëring van centra inzake loopbaandienstverlening, het toezicht en de controle. HOOFDSTUK XXXVIII. - Slotbepalingen

Art. 103.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2004, met uitzondering van : 1° artikel 15 treedt in werking met ingang van 19 januari 2002;2° artikel 94, 1°, treedt in werking met ingang van 1 januari 2003;3° artikel 97 treedt in werking op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad ;4° de Vlaamse regering is gemachtigd om de datum van inwerkingtreding van artikel 25 te bepalen;5° artikel 82, waarvan 1° en 2° uitwerking hebben met ingang van 1februari 2003, 4° uitwerking heeft met ingang van 1 september 2003 en 3° in werking treedt op 1 september 2004. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 19 december 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN De Vlaamse minister van Financiën en Begroting, Ruimtelijke Ordening, Wetenschappen en Technologische Innovatie, D. VAN MECHELEN De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, G. BOSSUYT De Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, L. SANNEN De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, A. BYTTEBIER De Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government, P. CEYSENS De Vlaamse minister van Wonen, Media en Sport, M. KEULEN. _______ Nota (1) Zitting 2003-2004 Stukken - Ontwerp van decreet + Addendum + Addendum I : 1948, nr.1; - Amendement : 1948, nr. 2; - Verslag van het Rekenhof : 1948, nr. 3; - Amendementen : 1948 nrs. 4 tot 8; - Verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting : 1948, nr. 9 - Verslag namens de Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid : 1948, nr. 10 - Verslag namens de Commissie voor Cultuur, Media en Sport : 1948, nr. 11; - Verslag namens de Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme : 1948, nr. 12; - Verslag namens de Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening : 1948, nr. 13; - Verslag namens de Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid : 1948, nr. 14; - Verslag namens de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie : 1948, nr. 15; - Verslag namens de Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen : 1948, nr. 16. - Tekst aangenomen door de Commissies + Errata : 1948, nr. 17 - Amendementen : 1948, nrs. 18 tot 21 - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1948, nr. 22 Handelingen - Bespreking en aanneming : vergaderingen van 16 en 17 december 2003.

^