gepubliceerd op 01 februari 2011
Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu
19 NOVEMBER 2010. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu (VLAREL)
De Vlaamse Regering, Gelet op de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging, artikel 1 en 4;
Gelet op de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder, artikel 7;
Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, artikel 3, § 1;
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20 en artikel 87, § 1;
Gelet op het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, artikel 3 en artikel 12;
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, artikel 20, artikel 22ter tot en met 22novies en artikel 29;
Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 3.2.1, §§ 6, 7 en 10, artikel 3.3.2, § 5, artikel 4.3.2 en artikel 10.2.4, §§ 4 en 5, artikel 16.1.2, 1°, f), artikel 16.3.9, § 2, artikel 16.3.16 en artikel 16.4.27;
Gelet op het decreet van 24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending, artikel 7, § 4;
Gelet op het decreet van 19 december 2003 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2004, artikel 25;
Gelet op het decreet van 27 maart 2009 houdende wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, wat betreft de aanvulling met een regeling inzake erkenningen, en houdende wijziging van diverse andere wetten en decreten, artikel 15;
Gelet op de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, artikel 4.7.13, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 april 1974 houdende de voorwaarden en modaliteiten voor de erkenning van de laboratoria en lichamen die, in het kader van de bestrijding van de geluidshinder, belast zijn met het beproeven van en de controle op apparaten en inrichtingen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 1984 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van laboratoria ter uitvoering van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieueffectbeoordeling van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende bepaling voor het Vlaamse Gewest van de categorieën van werken en handelingen, andere dan hinderlijke inrichtingen, waarvoor een milieueffectrapport is vereist voor de volledigheid van de aanvraag van een bouwvergunning;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1993 tot vaststelling van de modaliteiten voor de subsidiëring van de aankoop van apparatuur voor geluidsmetingen door provincie- en gemeentebesturen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 1994 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van laboratoria voor wateranalyse;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002 houdende reglementering inzake de kwaliteit en levering van water, bestemd voor menselijke consumptie;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden, artikel 9;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 22 september 2010;
Gelet op advies 48.780/3 van de Raad van State, gegeven op 26 oktober 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Definities en toepassingsgebied
Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2009/90/EG van de Commissie van 31 juli 2009 tot vaststelling van technische specificaties voor de chemische analyse en monitoring van de watertoestand krachtens Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad.
Art. 2.De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de erkenningen, vermeld in artikel 6, die bij wet, decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan, worden ingesteld voor het uitoefenen van bepaalde functies, het verstrekken van opleidingen, het nemen van monsters en het uitvoeren van metingen, beproevingen en analyses door rechtspersonen of natuurlijke personen.
Art. 3.De minister kan de bijlagen bij dit besluit wijzigen, met uitzondering van bijlage 11.
Art. 4.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° wet Geluidshinder : de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder;2° decreet Milieubeleid : het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;3° titel I van het VLAREM : het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;4° titel II van het VLAREM : het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;5° besluit inzake het onderhoud en nazicht van stooktoestellen : het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater;6° de afdeling : de afdeling, bevoegd voor erkenningen, namelijk de afdeling Milieuvergunningen van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries;7° de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen : de afdeling Milieuvergunningen van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries;8° de afdeling, bevoegd voor geluidshinder : de afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries;9° de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging : de afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheersing, Milieu en Gezondheid van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries;10° de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage : de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries;11° de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen : de afdeling Land- en Bodembescherming, Ondergrond en Natuurlijke Rijkdommen van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries;12° de afdeling, bevoegd voor bodembescherming : de afdeling Land- en Bodembescherming, Ondergrond en Natuurlijke Rijkdommen van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries;13° de afdeling, bevoegd voor toezicht volksgezondheid : de afdeling Toezicht Volksgezondheid van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid;14° de afdeling, bevoegd voor veiligheidsrapportage : de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries;15° het één-loket : het ondernemersloket, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2009 tot gedeeltelijke omzetting van artikel 6 en 8 van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt;16° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu;17° gebruik van de erkenning : het uitoefenen van bepaalde functies, het verstrekken van opleidingen, het nemen van monsters en het uitvoeren van metingen, beproevingen en analyses waarvoor de erkenning geldt;18° referentielaboratorium : geaccrediteerde organisatie of internationaal of nationaal erkende organisatie die voldoet aan de eisen van ISO/IEC 17043 en die programma's van geschiktheidsbeproeving organiseert voor de laboratoria, vermeld in artikel 6, 5°, a), b) en c), voor een gedeelte van een pakket of een volledig pakket, als vermeld in bijlage 3, 1°, 2°, respectievelijk 3°, in voorkomend geval op concentratieniveaus die door de minister vastgelegd kunnen worden;19° drinkwater : water, bestemd voor menselijke consumptie, als vermeld in het decreet van 24 mei 2002 betreffende water, bestemd voor menselijke aanwending;20° compendium : bundel met methoden voor het nemen van monsters en het uitvoeren van metingen en analyses, die Europese (EN), internationale (ISO) of andere genormeerde methoden of methoden die door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek werden gevalideerd in opdracht van de Vlaamse overheid, omvatten.Het compendium wordt goedgekeurd bij ministerieel besluit en de inhoudstafel wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad ; 21° code van goede praktijk : door de afdeling aanvaarde en voor het publiek toegankelijke geschreven regels met betrekking tot de activiteiten en maatregelen, vermeld in dit besluit;22° deeldomein afvalwater : water waarbij de te meten parameters concentratieniveaus bestrijken die representatief zijn met betrekking tot de emissiegrenswaarden voor afvalwater, vermeld in titel II van het VLAREM.Die concentratieniveaus kunnen door de minister vastgelegd worden; 23° deeldomein oppervlaktewater : water waarbij de te meten parameters concentratieniveaus bestrijken die representatief zijn met betrekking tot de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, vermeld in titel II van het VLAREM.Die concentratieniveaus kunnen door de minister vastgelegd worden; 24° deeldomein grondwater : water waarbij de te meten parameters concentratieniveaus bestrijken die representatief zijn met betrekking tot de milieukwaliteitsnormen voor grondwater, vermeld in titel II van het VLAREM.Die concentratieniveaus kunnen door de minister vastgelegd worden; 25° deeldomein drinkwater : water waarbij de te meten parameters concentratieniveaus bestrijken die representatief zijn met betrekking tot het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002 houdende reglementering inzake de kwaliteit en levering van water, bestemd voor menselijke consumptie.Die concentratieniveaus kunnen door de minister vastgelegd worden. HOOFDSTUK 2. - De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
Art. 5.De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek, hierna de VITO te noemen, wordt aangewezen als referentielaboratorium voor het Vlaamse Gewest voor de discipline water, deeldomeinen afvalwater, oppervlaktewater, grondwater en drinkwater, de discipline lucht en de discipline bodem, deeldomein bodembescherming, vermeld in artikel 6, 5°. HOOFDSTUK 3. - Categorieën van erkenningen
Art. 6.De erkenningen worden ingedeeld in de volgende categorieën : 1° deskundigen : a) milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen, vermeld in artikel 1.3.1.1, § 1, van titel II van het VLAREM, met betrekking tot een of meer van de domeinen, vermeld in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd; b) milieudeskundige in de discipline bodemcorrosie, vermeld in artikel 1.3.1.1, § 1, van titel II van het VLAREM; c) milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 1.3.1.1, § 2, van titel II van het VLAREM, met betrekking tot een van de deeldomeinen of voor beide : 1) geluid, voor : a.het uitvoeren van akoestische onderzoeken, het opstellen en begeleiden van saneringsplannen volgens de bijlagen 4.5.2 en 4.5.3 van titel II van het VLAREM en het beproeven of controleren van apparaten en inrichtingen die lawaai kunnen veroorzaken, die bestemd zijn om het lawaai te meten of de hinder ervan te verhelpen; b. optioneel, het beproeven of controleren van apparaten en inrichtingen die bestemd zijn om het lawaai te dempen of op te slorpen;2) trillingen, voor het uitvoeren van trillingsmetingen, het opstellen en begeleiden van saneringsplannen en het beproeven of controleren van apparaten en inrichtingen die trillingen kunnen veroorzaken, die bestemd zijn om trillingen te meten of de hinder ervan te verhelpen;d) MER-deskundige : deskundige voor het opstellen van milieueffectrapporten als vermeld in titel IV van het decreet Milieubeleid, met betrekking tot een of meer van de volgende disciplines en deeldomeinen : 1) mens : toxicologie, psychosomatische aspecten, mobiliteit en ruimtelijke aspecten;2) fauna en flora;3) bodem : pedologie en geologie;4) water : geohydrologie, oppervlakte- en afvalwater, en mariene waters;5) lucht : geur en luchtverontreiniging;6) licht, warmte en elektromagnetische golven;7) geluid en trillingen : geluid en trillingen;8) klimaat;9) landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie : landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie;e) VR-deskundige : deskundige voor het opstellen van omgevings- en ruimtelijke veiligheidsrapporten als vermeld in titel IV van het decreet Milieubeleid;2° technici : a) technicus vloeibare brandstof als vermeld in artikel 2 van het besluit inzake het onderhoud en nazicht van stooktoestellen;b) technicus gasvormige brandstof als vermeld in artikel 2 van het besluit inzake het onderhoud en nazicht van stooktoestellen;c) technicus verwarmingsaudit als vermeld in artikel 2 van het besluit inzake het onderhoud en nazicht van stooktoestellen; d) stookolietechnicus : de erkende technicus als vermeld in artikel 6.5.6.3 van titel II van het VLAREM; 3° milieucoördinatoren en milieuverificateurs, belast met de validatie van de decretale milieuaudit : a) milieucoördinatoren als vermeld in artikel 4.1.9.1.2, § 2, 2°, d), van titel II van het VLAREM; b) milieuverificateurs, belast met de validatie van de decretaal verplichte milieuaudit als vermeld in artikel 4.1.9.2.5, § 3, van titel II van het VLAREM; 4° opleidingscentra : a) voor het verstrekken van de aanvullende vorming voor milieucoördinatoren, vermeld in artikel 4.1.9.1.2, § 3, van titel II van het VLAREM; b) voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid en bijscholing inzake vloeibare brandstof, vermeld in artikel 2 van het besluit inzake het onderhoud en nazicht van stooktoestellen;c) voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid en bijscholing inzake gasvormige brandstof, vermeld in artikel 2 van het besluit inzake het onderhoud en nazicht van stooktoestellen;d) voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid en bijscholing inzake de verwarmingsaudit, vermeld in artikel 2 van het besluit inzake het onderhoud en nazicht van stooktoestellen; e) voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid en bijscholing inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks, vermeld in artikel 6.5.6.4 van titel II van het VLAREM; 5° laboratoria : a) laboratorium in de discipline water voor het nemen van monsters en het uitvoeren van metingen, beproevingen en analyses op afvalwater, oppervlaktewater en grondwater als vermeld in artikel 1.3.1.1, § 1, van titel II van het VLAREM, en drinkwater als vermeld in artikel 10 en 12 en in bijlage 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002 houdende reglementering inzake de kwaliteit en levering van water, bestemd voor menselijke consumptie, voor een of meer van de pakketten, vermeld in bijlage 3, 1°, die bij dit besluit is gevoegd.
Een laboratorium in de discipline water kan erkend worden voor een of meer van de volgende deeldomeinen : 1) afvalwater;2) oppervlaktewater;3) grondwater;4) drinkwater; b) laboratorium in de discipline lucht voor het nemen van monsters en het uitvoeren van metingen, beproevingen en analyses in het kader van de bestrijding van de luchtverontreiniging als vermeld in artikel 1.3.1.1, § 1, van titel II van het VLAREM, voor een of meer van de pakketten, vermeld in bijlage 3, 2°, die bij dit besluit is gevoegd; c) laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming, voor het nemen van monsters en het uitvoeren van metingen en analyses in het kader van de bodembescherming, vermeld in artikel 9, § 4, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden voor het pakket, vermeld in bijlage 3, 3°, die bij dit besluit is gevoegd. HOOFDSTUK 4. - Erkenningsvoorwaarden Afdeling 1. - Algemene bepalingen erkenningsvoorwaarden
Art. 7.Met behoud van de toepassing van de bepalingen inzake erkenning van rechtswege wordt de erkenning verleend als de aanvrager het bewijs levert dat hij voldoet aan de algemene en bijzondere erkenningsvoorwaarden die overeenkomstig hoofdstuk 4 van toepassing zijn op de aangevraagde erkenning.
Bij het onderzoek en de beslissing over de erkenningsaanvraag wordt rekening gehouden met de gelijkwaardige erkenningsvoorwaarden waaraan de aanvrager al in een ander gewest in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte heeft voldaan. Afdeling 2. - Algemene erkenningsvoorwaarden
Art. 8.De hierna vermelde algemene erkenningsvoorwaarde geldt voor alle erkenningen, vermeld in artikel 6 : de aanvrager van de erkenning en, in voorkomend geval, de natuurlijke personen waarvan de identiteit moet worden vermeld in de aanvraag, hebben in de periode van drie jaar die de erkenningsaanvraag voorafgaat, in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geen strafrechtelijke veroordeling opgelopen voor overtredingen van de milieuwetgeving die verband houden met het gebruik van de erkenning. Afdeling 3. - Bijzondere erkenningsvoorwaarden
Onderafdeling 1. - Erkenningsvoorwaarden voor deskundigen
Art. 9.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen, vermeld in artikel 6, 1°, a) : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° a) hetzij minstens de graad van bachelor uit een afstudeerrichting of opleiding, vermeld in bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd, of een daarmee gelijkgeschakelde graad hebben behaald, en minstens één jaar praktische ervaring in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen hebben verworven binnen vijf jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;b) hetzij minstens de opleiding secundaire of secundaire technische leergangen hebben genoten of een gelijkwaardig getuigschrift of certificaat hebben behaald, en een praktische ervaring van minstens vijf jaar in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen hebben verworven binnen tien jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag.
Art. 10.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een milieudeskundige in de discipline bodemcorrosie, vermeld in artikel 6, 1°, b) : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° a) hetzij minstens de graad van bachelor uit een afstudeerrichting of opleiding, vermeld in bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd, of een daarmee gelijkgeschakelde graad hebben behaald, en minstens één jaar praktische ervaring in de discipline bodemcorrosie hebben verworven binnen vijf jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;b) hetzij minstens de opleiding secundaire of secundaire technische leergangen hebben genoten of een gelijkwaardig getuigschrift of certificaat hebben behaald, en minstens vijf jaar praktische ervaring in de discipline bodemcorrosie, hebben verworven binnen tien jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag.
Art. 11.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° a) hetzij minstens de graad van master of een daarmee gelijkgeschakelde graad hebben behaald en minstens drie jaar praktische ervaring hebben met het uitvoeren van opdrachten in het kader van de erkenning, verworven binnen vijf jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;b) hetzij minstens de graad van bachelor of een daarmee gelijkgeschakelde graad hebben behaald en minstens vijf jaar praktische ervaring hebben met het uitvoeren van opdrachten in het kader van de erkenning, verworven binnen zeven jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;3° met gunstig gevolg een opleiding hebben genoten waarin minstens de onderwerpen aan bod zijn gekomen, vermeld in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 12.§ 1. De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor de MER-deskundigen, vermeld in artikel 6, 1°, d) : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° a) hetzij minstens de graad van master of een daarmee gelijkgeschakelde graad hebben behaald en minstens drie jaar praktische ervaring hebben met het meewerken aan het opstellen van milieueffectstudies in de aangevraagde disciplines en deeldomeinen, verworven binnen vijf jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;b) hetzij minstens de graad van bachelor of een daarmee gelijkgeschakelde graad hebben behaald en minstens vijf jaar praktische ervaring hebben met het meewerken aan het opstellen van milieueffectstudies in de aangevraagde disciplines en deeldomeinen, verworven binnen zeven jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;3° met gunstig gevolg een opleiding hebben genoten per deeldomein of als er geen deeldomeinen zijn, per discipline, waarin minstens de onderwerpen aan bod zijn gekomen, vermeld in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd. § 2. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1, 1°, 2° en 3° gelden de hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden voor de MER-deskundigen in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, d), 7) : 1° als de erkenning wordt aangevraagd als MER-deskundige in de discipline geluid en trillingen, deeldomein geluid, in het bezit zijn van een erkenning als milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, deeldomein geluid, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1);2° als de erkenning wordt aangevraagd als MER-deskundige in de discipline geluid en trillingen, deeldomein trillingen, in het bezit zijn van een erkenning als milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, deeldomein trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 2).
Art. 13.De hierna vermelde bijzondere voorwaarden gelden voor de VR-deskundige, vermeld in artikel 6, 1°, e) : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° a) hetzij minstens de graad van master of een daarmee gelijkgeschakelde graad hebben behaald en minstens drie jaar praktische ervaring hebben met het meewerken aan het opstellen van veiligheidsrapporten en het uitvoeren van kwantitatieve risicoanalyses, risico-inventarisaties en risico-evaluaties met betrekking tot risico's, voor mens en milieu, bij industriële ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, verworven binnen vijf jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;b) hetzij minstens de graad van bachelor of een daarmee gelijkgeschakelde graad hebben behaald en minstens vijf jaar praktische ervaring hebben met het meewerken aan het opstellen van veiligheidsrapporten en het uitvoeren van kwantitatieve risicoanalyses, risico-inventarisaties en risico-evaluaties met betrekking tot risico's, voor mens en milieu, bij industriële ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, verworven binnen zeven jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag;3° met gunstig gevolg een opleiding hebben genoten waarin minstens de onderwerpen aan bod zijn gekomen, vermeld in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd. Onderafdeling 2. - Erkenningsvoorwaarden voor technici
Art. 14.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een technicus vloeibare brandstof als vermeld in artikel 6, 2°, a) : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° in het bezit zijn van een certificaat van bekwaamheid inzake vloeibare brandstof dat, nadat de persoon de opleiding heeft gevolgd en geslaagd is voor de bijkomende proef, vermeld in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 1, die bij dit besluit is gevoegd, uitgereikt is door een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, b) ;3° een geldig bewijs van betaling van het dossierrecht, vermeld in artikel 40 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater, hebben voorgelegd.
Art. 15.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een technicus gasvormige brandstof als vermeld in artikel 6, 2°, b) : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° in het bezit zijn van een certificaat van bekwaamheid inzake gasvormige brandstof dat, nadat de persoon de opleiding heeft gevolgd en geslaagd is voor de bijkomende proef, vermeld in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 2, die bij dit besluit is gevoegd, uitgereikt is door een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, c) ;3° een geldig bewijs van betaling van het dossierrecht, vermeld in artikel 40 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater, hebben voorgelegd.
Art. 16.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een technicus verwarmingsaudit als vermeld in artikel 6, 2°, c) : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° erkend zijn als technicus vloeibare brandstof of als technicus gasvormige brandstof als vermeld in artikel 6, 2°, a) respectievelijk b) ;3° in het bezit zijn van een certificaat van bekwaamheid inzake de verwarmingsaudit dat, nadat de persoon de opleiding heeft gevolgd en geslaagd is voor de bijkomende proef, vermeld in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 4, die bij dit besluit is gevoegd, uitgereikt is door een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, d).
Art. 17.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een stookolietechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, d) : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° in het bezit zijn van een certificaat van bekwaamheid inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks dat, nadat de persoon de opleiding heeft gevolgd en geslaagd is voor de bijkomende proef, vermeld in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 5, die bij dit besluit is gevoegd, uitgereikt is door een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, e). Onderafdeling 3. - Erkenningsvoorwaarden voor milieucoördinatoren en verificateurs
Art. 18.§ 1. De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor de milieucoördinator, vermeld in artikel 6, 3°, a), voor het uitoefenen van de functie bij inrichtingen, aangeduid met de kenletter A in de vijfde kolom van de lijst van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen, vastgesteld in bijlage 1 van titel I van het VLAREM : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° de graad van master of een daarmee gelijkgeschakelde graad bezitten;3° in het bezit zijn van een getuigschrift van aanvullende vorming voor milieucoördinatoren van het eerste niveau of van het overgangsniveau dat, nadat de persoon het vastgelegde onderricht heeft gevolgd en geslaagd is voor het examen, vermeld in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd, uitgereikt is door een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, a) ;4° minstens één jaar praktische ervaring in het beheersen en voorkomen van milieuhinder en risico's op bedrijfsniveau verworven hebben binnen vijf jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag. § 2. De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor de milieucoördinator, vermeld in artikel 6, 3°, a), voor het uitoefenen van de functie bij inrichtingen, aangeduid met de kenletter B in de vijfde kolom van de lijst van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen, vastgesteld in bijlage 1 van titel I van het VLAREM : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° minstens de graad van bachelor of een daarmee gelijkgeschakelde graad bezitten;3° in het bezit zijn van een getuigschrift van aanvullende vorming voor milieucoördinatoren van het tweede niveau dat, nadat de persoon het vastgelegde onderricht heeft gevolgd en geslaagd is voor het examen, vermeld in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd, uitgereikt is door een erkend opleidingscentrum als vermeld in artikel 6, 4°, a) ;4° minstens één jaar praktische ervaring in het beheersen en voorkomen van milieuhinder en risico's op bedrijfsniveau verworven hebben binnen vijf jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag.
Art. 19.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarde geldt voor de milieuverificateur die belast is met de validatie van de decretale milieuaudit, vermeld in artikel 6, 3°, b) : houder zijn van de titel van milieuverificateur, vermeld in verordening nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van verordening (EG) nr. 761/2001 en van beschikking 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie.
Onderafdeling 4. - Erkenningsvoorwaarden voor opleidingscentra
Art. 20.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een opleidingscentrum voor het verstrekken van de aanvullende vorming voor milieucoördinatoren, vermeld in artikel 6, 4°, a) : 1° naargelang de gewenste erkenning de cursussen van het eerste, het tweede of het overgangsniveau, met inbegrip van de examens, organiseren, waarvan de programma's minstens beantwoorden aan de voorwaarden, vermeld in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd;2° over in de materie onderlegde docenten beschikken die de graad van master of een daarmee gelijkgeschakelde graad bezitten, of die meer dan drie jaar ervaring hebben in het lesdomein in kwestie;3° over een opvolgingscommissie beschikken die de organisatie en de programma-inhoud van de cursussen bewaakt.Het afdelingshoofd van de afdeling of zijn afgevaardigde maken van rechtswege deel uit van de opvolgingscommissie.
Art. 21.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een opleidingscentrum voor het organiseren van de opleiding en het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid inzake vloeibare brandstof, vermeld in artikel 6, 4°, b) : 1° de opleiding of bijscholing voor vloeibare brandstof met de bijhorende proeven organiseren, zoals beschreven in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 1, die bij dit besluit is gevoegd;2° beschikken over bevoegd technisch personeel dat belast wordt met het theoretische en praktische onderricht.Elk lid van het technisch personeel is zelf houder van een geldig en toepasselijk certificaat van bekwaamheid inzake vloeibare brandstof, behaald in een ander opleidingscentrum dan waar het lid onderricht geeft of jureert; 3° een examenjury samenstellen, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : a) de jury bestaat uit minstens drie specialisten in de onderwezen vakken en staat onder het voorzitterschap van een master of een bachelor uit een afstudeerrichting of opleiding als vermeld in bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd, of een persoon met minstens tien jaar ervaring in de materie die erkend is als technicus vloeibare brandstof en die actief is in het vak;b) minstens twee juryleden zijn zelf houder van een geldig en toepasselijk certificaat van bekwaamheid inzake vloeibare brandstof, behaald in een ander opleidingscentrum dan waar hij zetelt of onderricht geeft;c) minstens een van de leden van de examenjury is een erkende technicus vloeibare brandstof die extern is aan het opleidingscentrum en die actief is in de verwarmingswereld;d) de afdeling kan zetelen in de examenjury.
Art. 22.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een opleidingscentrum voor het organiseren van de opleiding en het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid inzake gasvormige brandstof, vermeld in artikel 6, 4°, c) : 1° de opleiding of bijscholing gasvormige brandstof module G1 of de modules G1 en G2 of de modules G1, G2 en G3 met de bijhorende proeven organiseren, vermeld in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 2, die bij dit besluit is gevoegd;2° beschikken over bevoegd technisch personeel dat belast wordt met het theoretische en praktische onderricht.Elk lid van het technisch personeel is zelf houder van een certificaat van bekwaamheid inzake gasvormige brandstof behaald in een ander opleidingscentrum dan waar het lid onderricht geeft of jureert; 3° een examenjury samenstellen, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : a) de jury bestaat uit minstens drie specialisten in de onderwezen vakken en staat onder het voorzitterschap van een master of een bachelor uit een afstudeerrichting of opleiding als vermeld in bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd, of een persoon met minstens tien jaar ervaring in de materie die erkend is als technicus gasvormige brandstof en die actief is in het vak;b) minstens twee juryleden zijn zelf houder van een toepasselijk certificaat van bekwaamheid inzake gasvormige, behaald in een ander opleidingscentrum dan waar hij zetelt of onderricht geeft;c) minstens een van de leden van de examenjury is een erkende technicus gasvormige brandstof die extern is aan het opleidingscentrum en die actief is in de verwarmingswereld;d) de afdeling kan zetelen in de examenjury.
Art. 23.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een opleidingscentrum voor het organiseren van de opleiding en het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid inzake de verwarmingsaudit, vermeld in artikel 6, 4°, d) : 1° erkend zijn als opleidingscentrum vloeibare brandstof of gasvormige brandstof als vermeld in artikel 6, 4°, b) en c) ;2° de opleiding of bijscholing verwarmingsaudit en de bijhorende proef organiseren, vermeld in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 4, die bij dit besluit is gevoegd;3° beschikken over bevoegd technisch personeel dat belast wordt met het theoretische en praktische onderricht.Elk lid van het technisch personeel is zelf houder van een geldig en toepasselijk certificaat van bekwaamheid inzake de verwarmingsaudit, behaald in een ander opleidingscentrum dan waar het lid onderricht geeft of jureert; 4° een examenjury samenstellen, waarbij ten minste aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : a) de jury bestaat uit minstens één specialist in de onderwezen vakken en staat onder het voorzitterschap van een master of een bachelor uit een afstudeerrichting of opleiding als vermeld in bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd, of een persoon met minstens tien jaar ervaring in de materie die erkend is als technicus verwarmingsaudit en die actief is in het vak;b) minstens één jurylid is houder van een certificaat van bekwaamheid inzake de verwarmingsaudit, behaald in een ander opleidingscentrum dan waar hij zetelt of onderricht geeft;c) minstens één van de leden van de examenjury is een erkende technicus verwarmingsaudit die extern is aan het opleidingscentrum en die actief is in de verwarmingswereld;d) de afdeling kan zetelen in de examenjury.
Art. 24.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een opleidingscentrum voor het organiseren van de opleiding en het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks, vermeld in artikel 6, 4°, e) : 1° de opleiding of bijscholing inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks met de bijhorende proeven organiseren, vermeld in bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 4, die bij dit besluit is gevoegd;2° beschikken over bevoegd technisch personeel dat belast wordt met het theoretische en praktische onderricht.Elk lid van het technisch personeel is zelf houder van een geldig en toepasselijk certificaat van bekwaamheid of bijscholing inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks, behaald in een ander opleidingscentrum dan waar het lid onderricht geeft of jureert; 3° een examenjury samenstellen, waarbij ten minste aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : a) de jury bestaat uit minstens drie specialisten in de onderwezen vakken en staat onder het voorzitterschap van een master of een bachelor uit een afstudeerrichting of opleiding als vermeld in bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd, of een persoon met minstens tien jaar ervaring in de materie die erkend is als stookolietechnicus en die actief is in het vak;b) minstens twee juryleden zijn zelf houder van een certificaat van bekwaamheid of bijscholing inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks, behaald in een ander opleidingscentrum dan waar hij zetelt of onderricht geeft;c) minstens één van de leden van de examenjury is een erkende stookolietechnicus die extern is aan het opleidingscentrum en die actief is in de verwarmingswereld;d) de afdeling kan zetelen in de examenjury. Onderafdeling 5. - Erkenningsvoorwaarden voor laboratoria
Art. 25.De hierna vermelde bijzondere erkenningsvoorwaarden gelden voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5° : 1° een rechtspersoon zijn;2° voor de aangevraagde pakketten over een gunstige beoordeling van een referentielaboratorium beschikken, gegeven op basis van de evaluatie van beproevingen en monsternemingen, metingen en analyses op typemonsters van referentiestalen of reële stalen die door een referentielaboratorium ter beschikking gesteld zijn en die door de aanvrager uitgevoerd werden.De uitgevoerde beproevingen, monsternemingen, metingen en analyses zijn uitgevoerd volgens de methoden, vermeld in artikel 45, § 1 en § 2.
Een gedeelte van een pakket of een volledig pakket wordt beoordeeld : a) hetzij in geval van een ringtest door een referentielaboratorium aan de hand van de scoringssystemen, vermeld in ISO/IEC 17043 of in de norm ISO 13528, en, in voorkomend geval, op basis van de prestatiekenmerken, vermeld in de toepasselijke bepalingen in de wetten, decreten en besluiten in het Vlaamse Gewest.De minister kan de voorwaarden bepalen waaraan de ringtest moet voldoen; b) hetzij in het andere geval door een referentielaboratorium op basis van de evaluatie van de criteria, vermeld in : 1) bijlage 10, 1°, voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, a) ;2) bijlage 10, 2°, voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, b) ;3) bijlage 10, 3°, voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, c). De gunstige beoordeling mag niet ouder zijn dan één jaar voorafgaand aan de datum van de indiening van de erkenningsaanvraag. 3° voor ten minste één onderdeel van een aangevraagd pakket over een ISO/IEC 17025-accreditatie beschikken;4° voor het overige deel van een aangevraagd pakket en, in voorkomend geval, voor de andere aangevraagde pakketten beschikken over : a) hetzij een ISO/IEC 17025-accreditatie;b) hetzij een gunstige beoordeling van de VITO over de toepassing van ISO/IEC 17025. De ISO/IEC 17025-accreditatie, vermeld in 3° en 4° verwijst naar de methode die van toepassing is, overeenkomstig artikel 45, § 1 en § 2, en is van toepassing op : 1° hetzij de matrix afvalwater, oppervlaktewater, grondwater of drinkwater voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, a), 1), 2), 3) respectievelijk 4);2° hetzij de matrix lucht voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, b) ;3° hetzij de matrix bodem voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, c). HOOFDSTUK 5. - Aanvraag, behandeling, beslissing en bekendmaking Afdeling 1. - Algemene bepalingen aanvraag, behandeling, beslissing en
bekendmaking
Art. 26.Dit hoofdstuk is niet van toepassing op erkenningen van rechtswege. Afdeling 2. - De aanvraag
Art. 27.§ 1. De aanvraag tot erkenning wordt aangetekend, tegen afgifte van ontvangstbewijs of elektronisch via het één-loket ingediend bij de afdeling. § 2. De aanvraag bevat minstens : 1° het aanvraagformulier, waarvan het model wordt vastgesteld door de afdeling, dat minstens de volgende gegevens omvat : a) de identificatiegegevens : van een natuurlijke persoon : 1) de voor- en achternaam;2) het privéadres;3) in voorkomend geval, de naam van het statuut en het adres van de werkgever;4) de contactgegevens van de aanvrager;5) als de erkenningsaanvraag uitgaat van een natuurlijke persoon die een zelfstandig beroep uitoefent, het ondernemingsnummer; van een rechtspersoon : 1) de naam;2) het statuut van de rechtspersoon die de aanvraag indient of namens wie ze wordt ingediend;3) het adres van de maatschappelijke zetel;4) het ondernemingsnummer;5) de identificatiegegevens van de personeelsleden en de erkenningen of beroepskwalificaties die ze bezitten;b) een omschrijving van het voorwerp van de erkenning die wordt aangevraagd.Als een erkenning als vermeld in artikel 6, 1°, a), wordt aangevraagd, wordt het voorwerp van de aanvraag gespecificeerd op basis van de deeldomeinen, vermeld in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd. Als een erkenning als vermeld in artikel 6, 1°, c) en d), wordt aangevraagd, wordt het voorwerp van de aanvraag gespecificeerd op basis van de deeldomeinen, vermeld in de respectieve artikels. Als een erkenning als vermeld in artikel 6, 5°, wordt aangevraagd, wordt het voorwerp van de aanvraag gespecificeerd op basis van de pakketten, vermeld in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd, en, in voorkomend geval, op basis van een of meer van de deeldomeinen, vermeld in artikel 6, 5°, a) ; c) de gegevens en verklaringen die bewijzen dat voldaan is aan de van toepassing zijnde erkenningsvoorwaarden, vermeld in hoofdstuk 4;2° een ondertekende verklaring van de aanvrager dat alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld;3° een kopie van de diploma's en getuigschriften, alsook de andere bewijsstukken, vermeld in de erkenningsvoorwaarden. Afdeling 3. - Behandeling van de aanvraag
Art. 28.§ 1. De afdeling of het één-loket, als de aanvraag elektronisch wordt ingediend, stuurt een ontvangstbevestiging naar de aanvrager binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de dag na de datum van de indiening van de aanvraag. De ontvangstbevestiging bevat : 1° de datum waarop de aanvraag is ontvangen;2° in voorkomend geval, de gegevens en documenten die de aanvrager aan het dossier moet toevoegen opdat de aanvraag volledig zou zijn;3° de termijn waarbinnen de beslissing genomen moet worden;4° in voorkomend geval, de vermelding dat de termijn, vermeld in 3°, pas begint te lopen op het moment dat alle ontbrekende documenten zijn ingediend;5° de vermelding van de beschikbare rechtsmiddelen, de bevoegde instanties die er kennis van nemen, alsook de te respecteren formaliteiten en termijnen. § 2. De afdeling onderzoekt de aanvraag tot erkenning. De afdeling vraagt advies aan de hierna vermelde overheidsorganen : 1° voor de aanvragen tot erkenning als milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen als vermeld in artikel 6, 1°, c) : aan de afdeling, bevoegd voor geluidshinder, en aan de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage;2° voor de aanvragen tot erkenning als MER-deskundige als vermeld in artikel 6, 1°, d) : aan de afdeling, bevoegd voor milieueffectrapportage. Voor de volgende disciplines wordt een aanvullend advies gevraagd : a) mens, deeldomeinen : 1) toxicologie : de afdeling, bevoegd voor toezicht volksgezondheid;2) psychosomatische aspecten : de afdeling, bevoegd voor toezicht volksgezondheid;3) mobiliteit : de afdeling Beleid, Mobiliteit en Verkeersveiligheid van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken;4) ruimtelijke ordening : de afdeling Beleid, Mobiliteit en Verkeersveilgheid van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken;b) fauna en flora : het Agentschap voor Natuur en Bos;c) bodem : deeldomeinen : 1) pedologie : de afdeling, bevoegd voor bodembescherming, en de afdeling Bodembeheer van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij;2) geologie : de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, en de afdeling Bodembeheer van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij;d) water, deeldomein : 1) geohydrologie : de afdeling Operationeel Waterbeheer van de Vlaamse Milieumaatschappij, de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, en de afdeling Bodembeheer van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij;2) oppervlakte- en afvalwater : de afdeling Operationeel Waterbeheer en de afdeling Ecologisch Toezicht van de Vlaamse Milieumaatschappij;3) mariene waters : de afdeling Ecologisch Toezicht van de Vlaamse Milieumaatschappij en het Vlaams Instituut voor de Zee;e) lucht, deeldomeinen : 1) geur : de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging;2) luchtverontreiniging : de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, en de afdeling Lucht, Milieu en Communicatie van de Vlaamse Milieumaatschappij;f) licht, warmte en elektromagnetische golven : de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging;g) geluid en trillingen : de afdeling, bevoegd voor geluidshinder;h) klimaat : de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging;i) landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie : het agentschap Ruimte en Erfgoed, Onroerend Erfgoed van het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed;3° voor de aanvragen tot erkenning als VR-deskundige als vermeld in artikel 6, 1°, e) : de afdeling, bevoegd voor veiligheidsrapportage;4° voor de aanvragen tot erkenning als laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, c) : de afdeling, bevoegd voor bodembescherming. § 3. Als het advies, vermeld in paragraaf 2, niet wordt verleend binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de dag na de datum van het verzenden van het verzoek om advies, wordt het advies geacht gunstig te zijn. § 4. De afdeling kan aanvullende adviezen of inlichtingen van andere overheden en organisaties inwinnen als ze dat nodig acht. § 5. Als de aanvrager vraagt om gehoord te worden of de afdeling het nuttig acht, organiseert de afdeling een hoorzitting waarop de aanvrager wordt uitgenodigd. § 6. Het gemotiveerde eindadvies en een voorstel van beslissing worden door de afdeling, binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de dag na de datum van indienen van het volledige dossier door de aanvrager, aan de minister voorgelegd. Afdeling 4. - De beslissing
Art. 29.§ 1. De minister neemt op voorstel van de afdeling een beslissing tot het volledig of gedeeltelijk weigeren of verlenen van de erkenning binnen een termijn van negentig dagen, te rekenen vanaf de dag na de datum van de indiening van het volledige dossier door de aanvrager. § 2. De minister kan indien noodzakelijk de termijn, vermeld in paragraaf 1, met maximaal dertig dagen verlengen. De afdeling, als de aanvraag elektronisch werd ingediend het één-loket, brengt de aanvrager op de hoogte van de beslissing tot termijnverlenging voor de normale beslissingstermijn is verstreken. § 3. De beslissingstermijnen, vermeld in de paragraaf 1 en 2, worden voor de toepassing van dit besluit geacht termijnen van orde te zijn. § 4. De erkenning wordt verleend voor onbepaalde termijn. Afdeling 5. - Bekendmaking van de beslissing
Art. 30.De beslissing wordt binnen een termijn van veertien dagen, te rekenen vanaf de dag na de datum van de ondertekening van de beslissing, betekend door de afdeling met een aangetekende brief of, als de aanvraag elektronisch werd ingediend, met een elektronisch bericht van het één-loket. HOOFDSTUK 6. - Gelijkwaardigheid van titels ten aanzien van erkenningen
Art. 31.§ 1. De aanvraag van gelijkwaardigheid van een niet door de Vlaamse overheid of een door haar erkende organisatie verleende titel met een erkenning als vermeld in artikel 6, wordt ingediend bij de afdeling. De aanvraag bevat alle bewijsstukken die aantonen dat de titel gelijkwaardig is aan de erkenning, vermeld in artikel 6. § 2. De afdeling kan in het kader van het onderzoek dat ze voert naar aanleiding van de aanvraag, aanvullende adviezen of inlichtingen van andere overheden en organisaties inwinnen. § 3. De minister beslist op voorstel van de afdeling over de volledige of gedeeltelijke gelijkwaardigheid van de titel. § 4. De beslissing over de gelijkwaardigheid wordt binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de datum van de ontvangst van de aanvraag, door de afdeling meegedeeld aan de aanvrager. § 5. De gelijkwaardigheid van een bepaalde titel ten aanzien van een erkenning geldt voor alle andere identieke titels. § 6. De titel die gelijkwaardig wordt bevonden aan een erkenning als vermeld in artikel 6, wordt opgenomen in de lijst van gelijkwaardige titels die wordt gepubliceerd op de website van de afdeling. HOOFDSTUK 7. - Erkenningen van rechtswege
Art. 32.§ 1. Personen die houder zijn van een titel die krachtens artikel 31 gelijkwaardig is bevonden aan een erkenning als vermeld in artikel 6, zijn voor die laatste erkenning van rechtswege erkend.
De erkenning gaat in op de datum waarop het gebruik van de erkenning wordt gemeld en, als de erkenning van rechtswege betrekking heeft op een erkenning, vermeld in artikel 6, 2°, a) of b), een geldig bewijs van betaling van het dossierrecht, vermeld in artikel 40 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater, wordt voorgelegd. § 2. De volgende personen zijn van rechtswege erkend als : 1° technicus vloeibare brandstof als vermeld in artikel 6, 2°, a) : de personen die voldoen aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 14;2° technicus gasvormige brandstof als vermeld in artikel 6, 2°, b) : de personen die voldoen aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 15;3° technicus verwarmingsaudit als vermeld in artikel 6, 2°, c) : de personen die voldoen aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 16;4° stookolietechnicus als vermeld in artikel 6, 2°, d) : de personen die voldoen aan de bijzondere erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 17;5° milieuverificateurs, belast met de validatie van de decretaal verplichte milieuaudit, vermeld in artikel 6, 3°, b) : de personen die voldoen aan de bijzondere erkenningsvoorwaarde, vermeld in artikel 19. § 3. De erkenning van rechtswege, vermeld in paragraaf 1 en 2, is niet van toepassing op personen die niet voldoen aan de algemene erkenningsvoorwaarde, vermeld in artikel 8. HOOFDSTUK 8. - Gebruikseisen voor erkenningen Afdeling 1. - Algemene bepalingen gebruikseisen voor erkenningen
Art. 33.§ 1. Het gebruik van de erkenning, met inbegrip van de erkenning van rechtswege, is onderworpen aan de naleving van de algemene en bijzondere gebruikseisen. § 2. De eisen die gesteld worden aan het gebruik van uitrusting en materiaal zijn niet van toepassing op dienstverrichters die gevestigd zijn in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of in een ander gewest in België, als de goede kwaliteit van de uit te voeren taken daardoor niet in het gedrang wordt gebracht. Afdeling 2. - Algemene gebruikseisen
Art. 34.§ 1. Het uitoefenen van functies, het verstrekken van opleidingen, het nemen van monsters en het uitvoeren van metingen, beproevingen en analyses waarvoor een persoon erkend is, verloopt op een kwalitatief goede wijze.
De erkende persoon neemt daarbij een objectieve en onafhankelijke houding aan. Het is hem verboden om zijn erkenning te gebruiken als : 1° hij bestuursmandaten opneemt of bestuursfuncties uitoefent bij de opdrachtgever;2° hij bloed- of aanverwant in de rechte lijn tot en met de derde graad en in de zijlijn tot en met de vierde graad is met de opdrachtgever;3° er financiële banden zijn tussen hem en de opdrachtgever. § 2. De erkende persoon past de normen en codes van goede praktijk toe die voor het gebruik van de erkenning in het Vlaamse Gewest van toepassing zijn. § 3. De erkende persoon beschikt over een verzekering tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, inclusief de beroepsaansprakelijkheid, ten gevolge van het gebruik van de erkenning. In afwijking hiervan zijn de opleidingscentra verzekerd voor de ongevallen, schade en de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van leraren en studenten. § 4. De attesten, vaststellingen, verslagen en andere documenten die door een erkende persoon worden afgeleverd, zijn voldoende duidelijk en uitgebreid zodat het uit de lezing ervan mogelijk is om na te gaan of aan de reglementaire voorschriften is voldaan. Die attesten, vaststellingen, verslagen en andere documenten worden ondertekend door de erkende persoon. § 5. De erkende persoon deelt elke wijziging in de identificatiegegevens, elke wijziging van de gegevens die tot de erkenning hebben geleid, waardoor hij niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, of de definitieve stopzetting van het gebruik van de erkenning onverwijld mee aan de afdeling.
De erkende persoon stelt aan de afdeling alle inlichtingen en documenten ter beschikking waar ze om vraagt met betrekking tot de erkenning en richt zich naar de instructies die door de afdeling en de toezichthouders worden gegeven. § 6. Het is de erkende persoon, zelfs na het beëindigen van zijn functie, verboden vertrouwelijke gegevens kenbaar te maken, waarvan hij ten gevolge van zijn opdrachten kennis heeft gekregen. § 7. Ambtenaren kunnen hun erkenning niet gebruiken als ze met betrekking tot de erkenning of de taken van de erkenninghouder een adviserende, toezichthoudende of beslissende functie uitoefenen. § 8. De erkende persoon verleent zijn medewerking aan periodieke evaluaties die door de afdeling worden opgezet. Afdeling 3. - Bijzondere gebruikseisen
Onderafdeling 1. - Gebruikseisen voor deskundigen
Art. 35.De erkende milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen, vermeld in artikel 6, 1°, a) : 1° beschikt over het behoorlijk onderhouden materiaal dat voldoet aan alle reglementaire eisen en dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken waarvoor de erkenning werd verkregen;2° beschikt over de nodige vakliteratuur en technische gegevens over de uit te voeren taken met betrekking tot de erkenning.
Art. 36.De erkende milieudeskundige in de discipline bodemcorrosie, vermeld in artikel 6, 1°, b) : 1° beschikt over het behoorlijk onderhouden materiaal dat voldoet aan alle reglementaire eisen en dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken waarvoor de erkenning werd verkregen;2° beschikt over de nodige vakliteratuur en technische gegevens over de uit te voeren taken met betrekking tot de erkenning.
Art. 37.De erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2) : 1° beschikt minstens over de apparatuur, in bijlage 8;2° kan de softwareprogramma's voor de verwerking van de meetresultaten hanteren en de resultaten ervan correct interpreteren;3° houdt een kwaliteitshandboek bij dat minstens de inhoud, vermeld in bijlage 7, bevat;4° beschikt over de nodige vakliteratuur en gegevens over de uit te voeren taken met betrekking tot de erkenning;5° blijft op de hoogte van de recentste ontwikkelingen en wetgeving inzake de deeldomeinen binnen de discipline geluid en trillingen waarvoor hij erkend is, door daarvoor jaarlijks een bijscholing van minstens acht uur te volgen;6° keurt de sonometers die door de overheden, belast met de controle op de toepassing van de wet Geluidshinder en de uitvoeringsbesluiten ervan, worden aangeboden, en levert daarvan een attest af dat de deugdelijkheid en de nauwkeurigheid van de apparatuur waarborgt voor een periode van twaalf maanden;7° heeft geen rechtstreeks belang in een bedrijf dat apparaten of toestellen die met geluidsmeting of lawaaibestrijding te maken hebben, fabriceert of verhandelt.
Art. 38.De erkende MER-deskundige, vermeld in artikel 6, 1°, d) : 1° beschikt over de nodige softwareprogramma's voor het voorspellen van effecten van plannen en projecten op mens en milieu en kan die hanteren en de resultaten ervan correct interpreteren;2° beschikt over de nodige vakliteratuur en gegevens over de uit te voeren taken met betrekking tot de erkenning;3° blijft op de hoogte van de recentste ontwikkelingen en wetgeving inzake de discipline waarvoor hij erkend is, door daarvoor jaarlijks een bijscholing van minstens acht uur te volgen per discipline.
Art. 39.De erkende VR-deskundige, vermeld in artikel 6, 1°, e) : 1° beschikt over de nodige softwareprogramma's voor het berekenen van risico's voor mens en milieu bij industriële ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, en kan die hanteren en de resultaten ervan correct interpreteren;2° beschikt over de nodige vakliteratuur en gegevens over de uit te voeren taken met betrekking tot de erkenning;3° blijft op de hoogte van de recentste ontwikkelingen en wetgeving inzake veiligheidsrapportage door daarvoor jaarlijks een bijscholing van minstens acht uur te volgen. Onderafdeling 2. - Gebruikseisen voor technici
Art. 40.De erkende technicus, vermeld in artikel 6, 2° : 1° toont, op eenvoudig verzoek, het materiaal dat hij gebruikt bij het uitvoeren van de taken met betrekking tot de verleende erkenning;2° maakt uitsluitend gebruik van apparatuur die voldoet aan alle reglementaire eisen, vermeld in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd;3° volgt vijfjaarlijks de bijscholing, vermeld in bijlage 1, hoofdstuk 3, die bij dit besluit is gevoegd, en slaagt voor de bijhorende proef. Die bijscholing wordt gevolgd in een daartoe erkend opleidingscentrum.
Onderafdeling 3. - Gebruikseisen voor milieucoördinatoren
Art. 41.§ 1. De erkende milieucoördinator, vermeld in artikel 6, 3°, a), schoolt zich permanent bij inzake milieuwetenschappen, inclusief milieutechnologie en recht, alsook inzake de taken, vermeld in het decreet Milieubeleid door cursussen, seminaries, studiedagen, en dergelijke te volgen. Seminaries, studiedagen en dergelijke komen alleen in aanmerking als de inhoud van de bijscholing betrekking heeft op de leefmilieuproblematiek in het algemeen.
De bijscholing van de milieucoördinator bedraagt ten minste dertig uur per kalenderjaar. § 2. De milieucoördinator is evenwel vrijgesteld van het volgen van de bijscholing in een bepaald kalenderjaar voor het aantal uren dat hij in datzelfde kalenderjaar de aanvullende vorming volgt, als vermeld in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.
Onderafdeling 4. - Gebruikseisen voor opleidingscentra
Art. 42.Het erkende opleidingscentrum voor het verstrekken van de aanvullende vorming voor milieucoördinatoren, vermeld in artikel 6, 4°, a) : 1° beschikt over de nodige infrastructuur (leslokalen, didactisch materiaal, bibliotheek) om de cursist in staat te stellen de nodige kennis en bekwaamheid te verwerven voor het vervullen van de taken van de milieucoördinator;2° aanvaardt alleen cursisten die voldoen aan de volgende toelatingsvoorwaarden : a) voor de aanvullende vorming van het eerste niveau : de graad van bachelor of een daarmee gelijkgeschakelde graad bezitten;b) voor de aanvullende vorming van het tweede niveau : het diploma van secundair onderwijs of gelijkwaardige getuigschriften of certificaten bezitten;c) voor de overgangscursussen van het tweede niveau naar het eerste niveau : het getuigschrift van aanvullende vorming voor milieucoördinatoren van het tweede niveau;3° kan op basis van de opleiding die ze tot dan toe al hebben genoten, de cursisten vrijstelling verlenen van het volgen van bepaalde onderdelen van de aanvullende vorming.De vrijstelling geldt niet voor het maken van een eindwerk; 4° brengt de afdeling minstens één maand vooraf op de hoogte van de datum van de examens en van de bespreking van het eindwerk;5° nodigt de afdeling uit op elke vergadering van de opvolgingscommissie.De afdeling wordt ook in het bezit gesteld van het verslag van de vergadering.
Art. 43.Het erkende opleidingscentrum, bevoegd voor het uitreiken van het certificaat vloeibare brandstof, gasvormige brandstof en verwarmingsaudit, vermeld in artikel 6, 4°, b), c) en d) : 1° organiseert de lessen conform de opleiding, vermeld in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd;2° organiseert de opleiding gasvormige brandstof in drie modules : een basismodule G1 over algemeenheden met betrekking tot het verwarmen met gasvormige brandstof en over de atmosferische gastoestellen, en twee uitbreidingsmodules, namelijk module G2 over gasunits en module G3 over gasketels met ventilatorbrander.Het opleidingscentrum past de volgende voorwaarden voor toelating tot de opleiding toe : a) de uitbreidingsmodule G2 over de zogenaamde gasunits kan alleen gevolgd worden door een technicus met een geldige kwalificatie van technicus gasvormige brandstof niveau G1;b) de uitbreidingsmodule module G3 over de gasketels met ventilatorbrander kan alleen gevolgd worden door een technicus met een geldige kwalificatie van technicus gasvormige brandstof niveau G2 die geslaagd is voor in een voorafgaande test over elektriciteit;3° organiseert de proeven op de wijze die hierna bepaald is : a) de proeven tot vaststelling van de bekwaamheid inzake vloeibare brandstof of gasvormige brandstof bestaan elk uit de volgende vier onderdelen : - een schriftelijk theoretisch deel; - een praktische proef; - een mondeling theoretisch deel; - een onderdeel met betrekking tot de kennis van de Vlaamse wetgeving en de daarin opgenomen terminologie.
Elk deel wordt apart beoordeeld. Een cursist slaagt voor de proeven als hij op elk onderdeel minstens vijftig procent van de punten haalt, en als in totaal minstens zestig procent van de punten behaalt.
Tijdens de praktische proef zal aan iedere kandidaat onder meer worden gevraagd om een toepasselijk centraal stooktoestel waaraan verschillende defecten werden aangebracht, te ontstoren en te regelen.
De proef wordt afgesloten met de controleproeven over de goede werking en het invullen van het bijbehorende reinigingsattest en het bijbehorende verbrandingsattest; b) na elke module van de opleiding volgt een proef tot vaststelling van de bekwaamheid inzake gasvormige brandstof van het niveau in overeenstemming met de gevolgde module;c) als het gaat om bijscholing, biedt de kandidaat zich op de proef aan met zijn meetapparatuur.Kandidaten die zich aanbieden zonder apparatuur of met gebrekkig werkende apparatuur, worden niet tot de praktische proef toegelaten, en komen niet in aanmerking voor hernieuwing van het certificaat of voor verlenging van de erkenning; d) de proef tot vaststelling van de bekwaamheid inzake verwarmingsaudit bestaat uit een afzonderlijk examen met praktische proef die gericht is op het beoordelen van het rendement en de correcte dimensionering van centrale verwarmingsketels met het rekeninstrument of de software. Een cursist slaagt voor de praktische proef van de verwarmingsaudit als hij minstens zestig procent van de punten behaalt; 4° beschikt over de nodige infrastructuur en het materiaal om de theoretische en praktische oefeningen en examens te organiseren, vermeld in bijlage 1, hoofdstuk 1, afdeling 1, die bij dit besluit is gevoegd.De infrastructuur biedt elke leerling de mogelijkheid om zelf proefnemingen uit te voeren.
Onderafdeling 5. - Gebruikseisen voor laboratoria
Art. 44.Het erkende laboratorium neemt jaarlijks deel aan de door de afdeling georganiseerde controle op de kwaliteit van de beproevingen en monsternemingen, metingen en analyses voor een gedeelte van een pakket of een volledig pakket waarvoor het laboratorium erkend is. Die controle kan er in bestaan deel te nemen aan het maken van vergelijkingen tussen de laboratoria, proefmonsters te analyseren en gebruik te maken van standaarden of referentiemateriaal.
De afdeling kan zich voor die controle laten bijstaan door de VITO die het beoordelingsverslag opstelt. De kosten voor de controle worden voor de helft gedragen door het Vlaamse Gewest. De andere helft komt voor rekening van de deelnemende laboratoria. De VITO zorgt voor de facturatie en de inning van de kosten die niet door het Vlaamse Gewest worden gedragen.
Het erkende laboratorium kan worden vrijgesteld van de controle, vermeld in het eerste lid, op de kwaliteit van de beproevingen, monsternemingen, metingen en analyses voor een gedeelte van een pakket of een volledig pakket waarvoor het laboratorium erkend is en waarvoor een controle door de afdeling georganiseerd wordt, als het laboratorium in hetzelfde jaar met toepassing van artikel 45, § 1 en § 2, heeft deelgenomen aan een controle van een ander referentielaboratorium. Het erkende laboratorium bezorgt jaarlijks aan de afdeling een document dat bewijst dat het aan de controle heeft deelgenomen, met vermelding van het resultaat van de controle.
Een gedeelte van een pakket of een volledig pakket wordt beoordeeld : 1° hetzij in geval van een ringtest door een referentielaboratorium aan de hand van de scoringssystemen, vermeld in ISO/IEC 17043 of in de norm ISO 13528, en, in voorkomend geval, op basis van de prestatiekenmerken, vermeld in de toepasselijke bepalingen in de wetten, decreten en besluiten in het Vlaamse Gewest.De minister kan de voorwaarden bepalen waaraan de ringtest moet voldoen; 2° hetzij in het andere geval door een referentielaboratorium op basis van de evaluatie van de criteria, vermeld in : a) bijlage 10, 1°, voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, a) ;b) bijlage 10, 2°, voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, b) ;c) bijlage 10, 3°, voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, c).
Art. 45.§ 1. Het erkende laboratorium past voor de monsternemingen, beproevingen, metingen en analyses waarvoor het erkend is, de volgende methoden toe : 1° methoden, vermeld in een compendium als vermeld in paragraaf 2;2° methoden, vermeld in de toepasselijke bepalingen in de wetten, decreten en besluiten die van toepassing zijn in het Vlaamse Gewest;3° methoden, vermeld in Belgische normen die uitgegeven zijn door het NBN;4° methoden, vermeld in normen die uitgegeven zijn door het Comité européen de Normalisation (CEN);5° methoden, vermeld in normen die uitgegeven zijn door de International Organisation for Standardization (ISO);6° methoden vastgelegd door een in die materie onderlegde instelling of door een erkend laboratorium. In geval van onderlinge tegenstrijdigheden is bovenvermelde volgorde bepalend. De minister kan de methoden als vermeld in punt 4° en 5° bepalen. § 2. In voorkomend geval past een erkend laboratorium het volgende toe : 1° een erkend laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, a) : het compendium voor de monsterneming, meting en analyse van water, afgekort WAC;2° een erkend laboratorium, als vermeld in artikel 6, 5°, b) : het compendium voor de monsterneming, meting en analyse van lucht, afgekort LUC;3° een erkend laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, c) : het compendium voor de monsterneming, meting en analyse in het kader van bodembescherming, afgekort BOC.
Art. 46.§ 1. Het erkende laboratorium verleent zijn medewerking aan de afdeling en de bevoegde personeelsleden van de VITO voor audits die door de afdeling in het laboratorium of op de meetlocatie worden georganiseerd. § 2. Het erkende laboratorium stelt aan de bevoegde personeelsleden van de VITO alle inlichtingen en documenten ter beschikking die ze vragen met betrekking tot de erkenning.
Art. 47.Het erkende laboratorium verleent op elk moment toegang tot het laboratorium aan de afdeling en de bevoegde personeelsleden van de VITO.
Art. 48.Het erkende laboratorium corrigeert tijdig de ontoelaatbare tekortkomingen, vastgesteld bij de controle op de toepassing van ISO/IEC 17025.
Art. 49.Op de verslagen en andere documenten die afgeleverd worden door een erkend laboratorium, wordt duidelijk vermeld voor welke uitgevoerde monsternemingen, metingen, beproevingen en analyses het laboratorium erkend is en voor welke niet. De meet- en analyseresultaten worden zodanig uitgedrukt dat toetsing aan de emissiegrenswaarde of norm onmiddellijk mogelijk is.
Art. 50.Alle gegevens van de monsternemingen, metingen, beproevingen en analyses die nuttig kunnen zijn worden bijgehouden en blijven op dusdanige wijze bewaard dat een controle mogelijk is, zowel op het verloop van de verrichtingen als op de wijze waarop de resultaten verkregen zijn. Die gegevens blijven gedurende ten minste vijf jaar bewaard en worden ter beschikking gehouden van de afdeling en de VITO. Het erkende laboratorium stelt over de uitgevoerde monsternemingen, metingen, beproevingen en analyses telkens een verslag op dat op zijn minst de volgende gegevens bevat : 1° de naam en hoedanigheid van de persoon die de monsters genomen heeft en ze aan het laboratorium heeft toevertrouwd, en de volledige identificatie van de monsters als de monsterneming door het erkende laboratorium werd uitgevoerd, of de naam van derden en de volledige identificatie van de monsters;2° het verslag van de analyse, met vermelding van de gebruikte methode, de meet- en analyseomstandigheden, de resultaten van de metingen en, in voorkomend geval, de afwijkingen van de meet- en analysemethode en de reden daarvoor.
Art. 51.§ 1. Het erkende laboratorium blijft op de hoogte van de recentste ontwikkelingen en van de wetgeving inzake het deeldomein of, als er geen deeldomein is, de discipline waarvoor het erkend is. § 2. Het erkende laboratorium beschikt over de nodige vakliteratuur en gegevens over de uit te voeren taken met betrekking tot de erkenning.
Art. 52.Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), stelt de adviezen met betrekking tot het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden op, conform de Code van goede praktijk bodembescherming.
Art. 53.Het erkende laboratorium voert de opdrachten met betrekking tot de erkenning zelf uit, tenzij in een van de volgende gevallen : 1° bij tijdelijke en onvoorziene omstandigheden, waarbij de opdracht uitbesteed wordt aan een laboratorium, dat erkend is voor het pakket inzake de uitvoering van de opdracht, conform ISO 17025.Als het laboratorium monsternemingen, metingen, beproevingen en analyses laat uitvoeren in een ander daartoe erkend laboratorium, moet de uitbesteding in kwestie expliciet vermeld worden op de verslagen en andere documenten die afgeleverd worden door het erkende laboratorium; 2° bij monsterneming inzake een erkend laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, c).Als de monsterneming uitgevoerd wordt door derden in opdracht van het erkende laboratorium, blijft het erkende laboratorium verantwoordelijk voor de correcte uitvoering ervan. HOOFDSTUK 9. - Schorsing en opheffing van de erkenning
Art. 54.§ 1. De minister kan de erkenning geheel of gedeeltelijk schorsen of opheffen in een of meer van de volgende gevallen : 1° er is niet meer voldaan aan een of meer van de algemene of bijzondere erkenningsvoorwaarden;2° een of meer van de algemene of bijzondere gebruikseisen van de erkenning wordt geschonden;3° bij een controle worden foutieve resultaten vastgesteld bij de monsternemingen, metingen, beproevingen of analyses. § 2. De afdeling brengt de erkende persoon met een aangetekende brief op de hoogte van het voornemen om de erkenning volledig of gedeeltelijk te schorsen of op te heffen, met vermelding van de redenen, en nodigt hem tegelijkertijd uit zijn verweermiddelen in te dienen en aanwezig te zijn op een hoorzitting. § 3. De minister neemt op voorstel van de afdeling een beslissing over de volledige of gedeeltelijke schorsing of opheffing van de erkenning, rekening houdend met de eventueel vervulde formaliteiten en meegedeelde verweermiddelen. § 4. Als de erkenning volledig of gedeeltelijk wordt geschorst of opgeheven, betekent de afdeling de beslissing met een aangetekende brief aan de persoon in kwestie. § 5. Als de procedure tot volledige of gedeeltelijke schorsing of opheffing van de erkenning wordt stopgezet, wordt de erkende persoon daarvan op de hoogte gebracht. HOOFDSTUK 1 0. - Verval van rechtswege van de erkenning
Art. 55.§ 1. De erkenning vervalt van rechtswege op de dag dat de erkenninghouder aan de afdeling de stopzetting van het gebruik van de erkenning meedeelt. § 2. De erkenning vervalt ook als : 1° de erkende persoon niet tijdig slaagt voor de proef inzake de bijscholing, die in voorkomend geval als gebruikseis voor de erkenning is opgelegd;2° de bijscholing, die is opgenomen in de gebruikseisen, niet werd gevolgd. In dat geval moet, vooraleer de erkenning opnieuw kan worden verleend, de opleiding worden gevolgd, vermeld in artikel 40, 3°, als het een erkende technicus betreft, of de bijscholing, vermeld in artikel 41, als het een erkende milieucoördinator betreft. § 3. In afwijking van paragraaf 2 vervalt de erkenning niet van rechtswege als de afdeling beslist, op basis van de door de erkende persoon voor te leggen bewijzen, dat hij om redenen van overmacht niet in staat was de bijscholing te volgen of de proef af te leggen. Als de afdeling tot die beslissing komt, zal ze de erkende persoon een nieuwe termijn opleggen waarbinnen die de bijscholing moet volgen of met gunstig gevolg de proef moet afleggen, opdat zijn erkenning niet van rechtswege zou vervallen. § 4. De afdeling brengt de persoon op de hoogte van het verval van rechtswege van zijn erkenning. HOOFDSTUK 1 1. - Openbaarheid van informatie
Art. 56.§ 1. De afdeling publiceert op haar website de voorwaarden, de modaliteiten die moeten zijn vervuld bij de indiening van de erkenningsaanvraag, de procedure en de lijsten van de erkende personen. § 2. De afdeling verschaft op eenvoudig verzoek alle algemene informatie over de wijze waarop de erkenningsvoorwaarden doorgaans worden uitgelegd en toegepast. HOOFDSTUK 1 2. - Bijzondere bepaling over tijdelijke en incidentele uitoefening van diensten
Art. 57.§ 1. Dienstverrichters die zijn gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of in een ander gewest in België, en die over een aantoonbare beroepskwalificatie beschikken die in hun lidstaat of gewest toegang geeft tot het uitoefenen van het beroep van technicus, vermeld in artikel 6, 2°, zijn voor de tijdelijke en incidentele uitoefening van dat beroep vrijgesteld van het verkrijgen van een voorafgaande erkenning. § 2. De personen, vermeld in paragraaf 1, brengen de afdeling door middel van een schriftelijke verklaring, met daarin de gegevens over de verzekeringsdekking of soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid, vooraf op de hoogte van het feit dat ze de vermelde diensten gaan verrichten in het Vlaamse Gewest. Overeenkomstig artikel 7 van de EU-Richtlijn 2005/36/EG worden bij die verklaring van de volgende documenten gevoegd : 1° een bewijs van de nationaliteit van de dienstverrichter;2° een attest dat de houder ervan rechtmatig in een lidstaat gevestigd is om er de werkzaamheden in kwestie uit te oefenen, en dat hem op het moment van afgifte van het attest geen beroepsuitoefeningsverbod is opgelegd, ook niet tijdelijk;3° een bewijs van beroepskwalificaties. HOOFDSTUK 1 3. - Toezicht, bestuurlijke handhaving en veiligheidsmaatregelen
Art. 58.Voor dit besluit worden het toezicht en de bestuurlijke handhaving uitgeoefend en worden veiligheidsmaatregelen genomen volgens de regels, vermeld in de hoofdstukken III, IV en VII van titel XVI van het decreet Milieubeleid. HOOFDSTUK 1 4. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Wijzigingen in titel II van het VLAREM
Art. 59.In artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 mei 2010, worden onder « afvalwatercontroles » in de definitie « referentiemeetmethode » de woorden « Naast de meetmethoden in het compendium kunnen ook andere meetmethoden worden gebruikt die door de afdeling bevoegd voor erkenningen gelijkwaardig zijn verklaard aan het betrokken laboratorium. Als het laboratorium andere analysemethoden wil gebruiken dan opgenomen in het compendium, moet het de gelijkwaardigheid aantonen. De resultaten van het gelijkwaardigheidsonderzoek worden aan de afdeling bevoegd voor erkenningen en de VITO bezorgd. De afdeling bevoegd voor erkenningen beslist na advies van de VITO of de analysemethode al dan niet gelijkwaardig is en deelt de beslissing mee met een aangetekende brief aan het laboratorium. » opgeheven.
Art. 60.Artikel 1.3.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 1.3.1.1. § 1. Voor het nemen van monsters en het uitvoeren van metingen, beproevingen en analyses, als vermeld in de algemene en sectorale milieuvoorwaarden en in de bijzondere vergunningsvoorwaarden van bepaalde inrichtingen of onderdelen van inrichtingen, wordt verstaan onder : 1° een milieudeskundige in de discipline grondwater : een laboratorium in de discipline water, deeldomein grondwater, erkend voor de uitvoering van die bemonsteringen, metingen, beproevingen of analyses met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, dat met betrekking tot het besluit de bemonsteringen, metingen, beproevingen of analyses uitvoert van grondwater;2° een milieudeskundige in de discipline oppervlaktewater : a) een laboratorium in de discipline water, deeldomein afvalwater, erkend voor de uitvoering van die bemonsteringen, metingen, beproevingen of analyses met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, dat met betrekking tot dit besluit de bemonsteringen, metingen, beproevingen of analyses uitvoert van afvalwater;b) een laboratorium in de discipline water, deeldomein oppervlaktewater, erkend voor de uitvoering van die bemonsteringen, metingen, beproevingen of analyses met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, dat met betrekking tot het besluit de bemonsteringen, metingen, beproevingen of analyses uitvoert van oppervlaktewater;3° een milieudeskundige in de discipline lucht : een laboratorium in de discipline lucht, erkend voor de uitvoering van die bemonsteringen, metingen, beproevingen of analyses met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu;4° een milieudeskundige in de discipline bodemcorrosie : een milieudeskundige in de discipline bodemcorrosie, erkend voor de uitvoering van die beproevingen met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu;5° een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen : een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen erkend voor de uitvoering van die beproevingen met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu of gevaarlijke stoffen. Niemand mag die monsternemingen, metingen, beproevingen en analyses uitvoeren zonder daarvoor in het bezit te zijn van een erkenning, in voorkomend geval als vermeld in : 1° in bijlage 3, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu voor een laboratorium in de discipline water;2° in bijlage 3, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu voor een laboratorium in de discipline lucht;3° in bijlage 4, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu voor een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen. § 2. Voor het uitvoeren van akoestische onderzoeken en het opstellen en het begeleiden van saneringsplannen als vermeld in de algemene en sectorale milieuvoorwaarden en in de bijzondere vergunningsvoorwaarden van bepaalde inrichtingen of onderdelen van inrichtingen, wordt met een milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen bedoeld : een milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, deeldomein geluid, erkend volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu. § 3. Voor het nemen van monsters en het uitvoeren van metingen en analyses als vermeld bepaald in de algemene en sectorale milieuvoorwaarden en in de bijzondere vergunningsvoorwaarden van bepaalde inrichtingen of onderdelen van inrichtingen wordt met een milieudeskundige in de disciplines bodem of afval bedoeld : een laboratorium, erkend volgens hoofdstuk VII van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer. § 4. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° milieudeskundige in de discipline elektrische installaties : erkend orgaan als vermeld in artikel 275 van het AREI;2° milieudeskundige in de discipline toestellen onder druk : instanties als vermeld in het koninklijk besluit van 31 maart 1995 betreffende de erkenning van de instanties die aangemeld worden bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de toepassing van bepaalde conformiteitsbeoordelingsprocedures van machines, drukvaten van eenvoudige vorm, liften en persoonlijke beschermingsmiddelen;3° milieudeskundige in de discipline recipiënten voor samengeperst, vloeibaar gemaakt, of opgelost gas : erkende externe dienst voor technische controles op de werkplaats als vermeld in het koninklijk besluit van 29 april 1999 betreffende de erkenning van externe diensten voor technische controles op de werkplaats.» .
Art. 61.In hetzelfde besluit worden afdeling 1.3.2, die bestaat uit artikel 1.3.2.1, 1.3.2.2 en 1.3.2.3, afdeling 1.3.3, die bestaat uit artikel 1.3.3.1 en 1.3.3.2, en bijlage 1.3.2.2 opgeheven.
Art. 62.In artikel 1.3.4.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « afdeling Meetnetten en Onderzoek » worden vervangen door de woorden « afdeling Lucht, Milieu en Communicatie »;2° de afkorting « BTX » wordt telkens vervangen door de afkorting « BTEX »;3° in punt 1° worden de woorden « totaal koolwaterstoffen, bemonstering en analyse zwarte rook volgens de OESO-methode, » opgeheven;4° in punt 6° worden de woorden « regenmeetnet en meetnet natuurgebieden » vervangen door de woorden « depositienet verzuring ».
Art. 63.Artikel 1.3.4.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en 20 november 2009, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 1.3.4.3. Als referentiestandaard voor immissiemetingen als vermeld in artikel 1.3.4.1, gelden de ijkbank van de Vlaamse Milieumaatschappij en de Intergewestelijke Cel voor Leefmilieu (IRCEL). » .
Art. 64.In artikel 4.1.9.1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 7 maart 2008 en 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 3 wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Als verschillende inrichtingen samen naar het oordeel van de vergunningverlenende overheid een milieutechnische eenheid vormen, kan ze de aanstelling van een gezamenlijke milieucoördinator verplicht stellen.Het feit dat verschillende inrichtingen een verschillend eigendomsstatuut hebben, belet niet dat ze een milieutechnische eenheid vormen. »; 2° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.Een milieucoördinator kan voor twee of meer inrichtingen samen worden aangesteld. Voor tot de gezamenlijke aanstelling wordt overgegaan, moet de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, haar instemming daarmee verlenen aan de exploitant.
Die instemming is echter niet vereist als : 1° het een gezamenlijke aanstelling van een erkende milieucoördinator betreft.In dat geval wordt de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, door de exploitant met een aangetekende brief onmiddellijk op de hoogte gebracht van de aanstelling van de erkende milieucoördinator; 2° het een gezamenlijke aanstelling betreft voor verschillende inrichtingen, die samen een bedrijfslocatie vormen en onder controle staan van een natuurlijke persoon of rechtspersoon.».; 3° er worden een paragraaf 5 tot en met 11 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 5.De aanvraag tot instemming wordt met een aangetekende brief ingediend bij de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen. De aanvraag bevat de documenten waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden om als milieucoördinator te kunnen worden aangesteld.
De exploitant kan de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, vragen om gehoord te worden. § 6. De afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, neemt een beslissing over het verzoek tot instemming met de gezamenlijke aanstelling en deelt die beslissing binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de eerste dag na het verzenden van de aanvraag, mee aan de aanvrager. § 7. Het verlenen van de instemming houdt in dat is voldaan aan de bepalingen van artikel 4.1.9.1.4, § 2. § 8. Als de milieucoördinator niet meer voldoet aan de voorwaarden om tot de functie te worden toegelaten of als de milieucoördinator de taken, vermeld in dit reglement, niet naar behoren uitvoert, kan de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, de instemming schorsen of opheffen. § 9. De afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, brengt de exploitant en de milieucoördinator met een aangetekende brief op de hoogte van het voornemen om de instemming te schorsen of op te heffen, en van de motieven die daartoe aanleiding geven, en nodigt hen tegelijkertijd uit om hun verweermiddelen in te dienen en aanwezig te zijn op een geplande hoorzitting. § 10. De afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, neemt een beslissing over de schorsing of opheffing van de instemming, rekening houdend met de vervulde formaliteiten en de meegedeelde verweermiddelen. § 11. Als de instemming wordt geschorst of opgeheven, betekent de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen, de beslissing met een aangetekende brief aan de exploitant en de milieucoördinator.
Als de procedure tot schorsing of opheffing van de instemming wordt stopgezet, worden de exploitant en de milieucoördinator daarvan op de hoogte gebracht. ».
Art. 65.In artikel 4.1.9.1.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 7 maart 2008 en 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, 2°, wordt punt a) vervangen door wat volgt : « a) in de periode van drie jaar voorafgaand aan de aanvraag tot instemming in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen voor overtredingen die verband houden met de uitvoering van de taken van de milieucoördinator;»; 2° in paragraaf 2, 2°, b), wordt de zinsnede « , niet bezoldigd zijn door het Rijk, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de gemeenten, een vereniging van gemeenten of een daaronder ressorterende instelling of bestuur », vervangen door de zinsnede « : met betrekking tot de erkenning van de milieucoördinator en zijn taken, in de hoedanigheid van ambtenaar, geen adviserende, toezichthoudende of beslissende functie uitoefenen;»; 3° in paragraaf 2, 2°, wordt punt c) vervangen door wat volgt : « c) als de milieucoördinator een werknemer is van de exploitant, moet die voor de uitvoering van zijn taken over een verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid beschikken.De exploitant neemt de kosten van de verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor zijn rekening. Als de milieucoördinator geen werknemer is van de exploitant, moet deze over een verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid, inclusief beroepsaansprakelijkheid beschikken. Aan de eis dat hij over een verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid, inclusief beroepsaansprakelijkheid, moet beschikken, moet uiterlijk op 1 januari 2012 zijn voldaan; »; 4° in paragraaf 2, 2°, wordt punt d) vervangen door wat volgt : « d) personen die geen werknemer zijn van de exploitant en voor twee of meer inrichtingen als milieucoördinator worden aangesteld die samen geen milieutechnische eenheid vormen, moeten met toepassing van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu als milieucoördinator zijn erkend.»; 5° in paragraaf 3 worden 1° en 2° vervangen door wat volgt : « 1° voor inrichtingen die in de lijst van bijlage 1 bij titel I van het VLAREM onder de vijfde kolom met de letter « A » zijn aangeduid, alsook voor de milieutechnische eenheid of voor een groep van inrichtingen die een dergelijke inrichting omvat : met vrucht een door een opleidingscentrum, erkend met toepassing van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, verstrekte cursus aanvullende vorming voor milieucoördinatoren van het eerste niveau of een overgangscursus van het tweede naar het eerste niveau hebben afgerond.De inhoud van de cursus wordt bepaald in bijlage 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu; »; 2° voor inrichtingen die in de lijst van bijlage 1 bij titel I van het VLAREM onder de vijfde kolom met de letter « B » zijn aangeduid, alsook voor de milieutechnische eenheid of voor een groep van inrichtingen die een dergelijke inrichting omvat : ten minste met vrucht een door een opleidingscentrum, erkend met toepassing van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, verstrekte cursus aanvullende vorming voor milieucoördinatoren van het tweede niveau hebben afgerond.De inhoud van de cursus wordt bepaald in bijlage 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu. ».
Art. 66.Artikel 4.1.9.1.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, 7 maart 2008 en 19 september 2008, wordt opgeheven.
Art. 67.In artikel 4.1.9.2.5, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996, wordt de zinsnede « zoals bedoeld sub 5 van artikel 4.1.9.2.3. » vervangen door de zinsnede « erkend met toepassing van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu. ».
Art. 68.Bijlage 4.1.9.1.6 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt opgeheven.
Art. 69.In artikel 5.2.5.5.2, § 1, tweede lid, 4° van hetzelfde besluit worden de woorden « een milieudeskundige erkend in de discipline grondwater of bodem » vervangen door de woorden « een MER-deskundige in de discipline water, deeldomein geohydrologie, of in de discipline bodem, deeldomeinen pedologie of geologie, erkend volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu ».
Art. 70.In artikel 5.53.4.1, § 2, tweede lid van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, worden de woorden « met een milieudeskundige, erkend in de discipline grondwater » vervangen door de woorden « met een MER-deskundige in de discipline water, deeldomein geohydrologie, erkend volgens het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu ».
Art. 71.Artikel 6.5.6.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt opgeheven.
Art. 72.Artikel 6.5.6.3 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 6.5.6.3. De erkende stookolietechnicus is een natuurlijke persoon die erkend wordt volgens artikel 17 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.
Alleen de technici die krachtens de bepalingen van dit reglement zijn erkend, mogen de benaming « stookolietechnicus, in het bezit van het certificaat van bekwaamheid of bijscholing inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks » voeren en de taken uitvoeren die door dit reglement aan hen worden toegewezen. ».
Art. 73.Artikel 6.5.6.4 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 6.5.6.4. De inrichtingen die de opleiding aanbieden, worden erkend met toepassing van artikel 24 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.
Alleen de inrichtingen die krachtens de bepalingen van dit reglement zijn erkend, mogen de benaming « erkende inrichting voor het organiseren van de opleiding en het afleveren van het certificaat van bekwaamheid en bijscholing inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks » dragen en de taken uitvoeren die door dit reglement aan hen worden toegewezen. ».
Art. 74.Artikel 6.5.6.5 en 6.5.6.6 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden opgeheven. Afdeling 2. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van
13 december 2002 houdende reglementering inzake de kwaliteit en levering van water, bestemd voor menselijke consumptie
Art. 75.In artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002 houdende reglementering inzake de kwaliteit en levering van water bestemd voor menselijke consumptie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In paragraaf 2 worden de woorden « door een laboratorium erkend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 1994 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van laboratoria voor wateranalyse » vervangen door de woorden « door een laboratorium in de discipline water, deeldomein drinkwater, erkend voor de analyse van de desbetreffende parameters met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu »;2° In paragraaf 3, vierde lid worden de woorden « het besluit van de Vlaamse regering van 29 juni 1994 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van laboratoria voor wateranalyse » vervangen door de woorden « het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu ».
Art. 76.In artikel 12 van hetzelfde besluit, worden de woorden « laboratorium dat erkend is volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 1994 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van laboratoria voor wateranalyse » vervangen door de woorden « laboratorium in de discipline water, deeldomein drinkwater, erkend voor de desbetreffende monsternemingen volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu ».
Art. 77.In bijlage 3 van hetzelfde besluit worden de woorden « volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 1994 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van laboratoria voor wateranalyse » vervangen door de woorden « als laboratorium in de discipline water, deeldomein drinkwater, voor de analyse van de desbetreffende parameters volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu ». Afdeling 3. - Wijziging in het besluit van de Vlaamse Regering van 8
juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden
Art. 78.In artikel 9, § 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden worden de woorden « de analyses uitgevoerd worden door een erkend laboratorium dat vermeld wordt op de lijst die opgesteld is door de administratie, bevoegd voor bodembescherming, van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap » vervangen door de woorden « de monsternemingen, analyses en het opstellen van een landbouwkundig advies uitgevoerd worden door een laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming, erkend voor de desbetreffende monsternemingen en analyses volgens het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement van 19 november 2010 inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu ». Afdeling 4. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van 8
december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater
Art. 79.In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 september 2008, worden de definities 26° tot en met 31° vervangen door wat volgt : « 26° erkende technicus vloeibare brandstof : een technicus erkend volgens het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement van 19 november 2010 inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, voor verbrandingscontrole en onderhoud van centrale stooktoestellen, gevoed met vloeibare brandstof; 27° erkend opleidingscentrum vloeibare brandstof : een opleidingscentrum erkend volgens het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement van 19 november 2010 inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid en bijscholing inzake vloeibare brandstof;28° erkende technicus gasvormige brandstof : een technicus erkend volgens het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement van 19 november 2010 inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, voor verbrandingscontrole en onderhoud van centrale stooktoestellen, gevoed met gasvormige brandstof;29° erkend opleidingscentrum gasvormige brandstof : een opleidingscentrum erkend volgens het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement van 19 november 2010 inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid en bijscholing inzake gasvormige brandstof;30° erkende technicus verwarmingsaudit : een technicus erkend volgens het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement van 19 november 2010 inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, voor het uitvoeren van een verwarmingsaudit;31° erkend opleidingscentrum verwarmingsaudit : een opleidingscentrum erkend volgens het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement van 19 november 2010 inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, voor het uitreiken van het certificaat van bekwaamheid en bijscholing inzake de verwarmingsaudit;».
Art. 80.Hoofdstuk V en VI en bijlage IV, V en VI van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 september 2008, worden opgeheven.
Art. 81.In artikel 34 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 september 2008, worden de woorden « hoofdstuk III van bijlage VI » vervangen door de woorden « bijlage 1, hoofdstuk 3, afdeling 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu ».
Art. 82.Artikel 40 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « die een aanvraag indient met het oog op het verkrijgen van een erkenning overeenkomstig de bepalingen van dit besluit » vervangen door de woorden « die een erkenning wenst te verkrijgen overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu »;2° in paragraaf 2 wordt de eerste zin geschrapt;3° de paragrafen 3 en 4 worden geschrapt. Afdeling 5. - Wijziging in het besluit van de Vlaamse Regering van 12
december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
Art. 83.In artikel 22 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid worden de woorden « artikel 3.2.3 van het decreet » vervangen door wat volgt : « 1° hoofdstuk IIIbis - Erkenningen van het Milieuvergunningendecreet en de uitvoeringsbepalingen ervan, voor wat betreft de verplichtingen inzake erkenning als milieucoördinator en als opleidingscentrum voor milieucoördinatoren, en het gebruik van die erkenningen; 2° hoofdstuk II - Milieucoördinatoren als vermeld titel III van het decreet.».
Art. 84.In artikel 23 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van 30 april en 4 september 2009, worden de woorden « de opleiding, de beroepservaring, de overige voorwaarden en verplichtingen waaraan de erkenninghouder moet voldoen » vervangen door de woorden « de verplichtingen inzake erkenning van personen en het gebruik van de erkenning, met uitzondering van de verplichtingen, vermeld in artikel 22. ».
Art. 85.Bijlage IV, V, VI en de regel met de woorden « artikel 1.3.3.1, 3° » en de woorden « De erkende milieudeskundige moet verder over een kwaliteitshandboek beschikken » van bijlage VII van hetzelfde besluit worden opgeheven.
De regels met de volgende woorden van bijlage IX van hetzelfde besluit worden opgeheven :
19, derde zin
De technicus is ertoe gehouden binnen de 14 kalenderdagen na datum van de beslissing tot intrekking van de erkenning het origineel van zijn erkenningsbewijs ervan aan de afdeling te bezorgen.
20, § 1
Verplichtingen van een erkende technicus § 1. De erkende technicus verstrekt aan de afdeling of aan de toezichthoudende ambtenaar alle inlichtingen en documenten die gevraagd worden, en toont het materiaal dat hij gebruikt bij het uitvoeren van de keuring, de onderhoudsbeurt of de verwarmingsaudit.
20, § 2
Verplichtingen van een erkende technicus § 2. De erkende technicus stelt de afdeling binnen een maand per aangetekend schrijven in kennis van elke wijziging in de gegevens die verband houden met zijn erkenning.
21, § 1, tweede zin
Het certificaat wordt opgemaakt volgens het model in bijlage V bij dit besluit.
27, § 1
Verplichtingen van een erkend opleidingscentrum § 1. Het erkende opleidingscentrum meldt tijdens de erkenningsperiode zonder verwijl elke wijziging in de gegevens die tot de erkenning geleid hebben aan de afdeling.
27, § 2
Verplichtingen van een erkend opleidingscentrum § 2. Het erkende opleidingscentrum licht de afdeling vooraf en tijdig in over de geplande lessen en examens.
27, § 3
Verplichtingen van een erkend opleidingscentrum § 3. Het erkende opleidingscentrum deelt de afdeling al de inlichtingen mee en stelt aan de afdeling alle documenten ter beschikking waar ze om vraagt.
Art. 86.Aan hetzelfde besluit wordt een bijlage XXII toegevoegd, die als bijlage 11 bij dit besluit is gevoegd. HOOFDSTUK 1 5. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Opheffingsbepalingen
Art. 87.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 2 april 1974 houdende de voorwaarden en modaliteiten voor de erkenning van de laboratoria en lichamen die, in het kader van de bestrijding van de geluidshinder, belast zijn met het beproeven van en de controle op apparaten en inrichtingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 april 1977 en de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 en 29 mei 2009;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 1984 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van laboratoria ter uitvoering van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 januari 1992, 29 juni 1994 en 29 mei 2009;3° het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieueffectbeoordeling van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 april 1994, 25 januari 1995, 24 mei 1995, 4 februari 1997, 10 maart 1998, 23 april 2004, 10 december 2004, 7 maart 2008 en 4 december 2009;4° het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende bepaling voor het Vlaamse Gewest van de categorieën van werken en handelingen, andere dan hinderlijke inrichtingen, waarvoor een milieueffectrapport is vereist voor de volledigheid van de aanvraag om bouwvergunning, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 25 januari 1995, 4 februari 1997, 10 maart 1998, 10 december 2004, 7 maart 2008 en 4 december 2009;5° het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 1994 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van laboratoria voor wateranalyse, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 april 2004 en 7 maart 2008. Afdeling 2. - Overgangsbepalingen
Art. 88.Overeenkomstig artikel 13, eerste lid van het decreet van 27 maart 2009 houdende wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, wat betreft de aanvulling met een regeling inzake erkenningen, en houdende wijziging van diverse andere wetten en decreten, worden de aanvragen tot erkenning die werden ingediend voor de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, behandeld overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn op het ogenblik dat de aanvraag wordt ingediend.
De erkenningen worden verleend of geweigerd overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen die van kracht waren voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 89.§ 1. Overeenkomstig artikel 14, § 1 van het decreet van 27 maart 2009 houdende wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, wat betreft de aanvulling met een regeling inzake erkenningen, en houdende wijziging van diverse andere wetten en decreten, blijven de erkenningen die werden of worden verleend op grond van de bepalingen die van toepassing zijn voor de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, geldig voor de vastgestelde duur van de erkenning.Erkenningen die voor een onbepaalde erkenningstermijn werden verleend, blijven voor de toekomst hun geldigheid behouden. § 2. De regeling, vermeld in paragraaf 1, laat de bepalingen van hoofdstuk 9 en 10 onverkort van toepassing.
Art. 90.In afwijking van respectievelijk artikel 9, 2°, en artikel 10, 2°, kan op basis van een aanvraag die moet worden ingediend binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, een persoon respectievelijk als milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen en de discipline bodemcorrosie worden erkend als hij op het vlak van toepasbare materie over een praktijkervaring van minstens vijf jaar beschikt.
Art. 91.In afwijking van artikel 11, 3°, kan op basis van een aanvraag die moet worden ingediend binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, een persoon die de onderwerpen, vermeld in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd, niet heeft gevolgd, als milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen in de van toepassing zijnde deeldomeinen worden erkend als hij minstens vijf jaar ervaring heeft met de uitvoering van opdrachten in het kader van de erkenning. § 2. De lichamen, erkend met toepassing van het koninklijk besluit van 2 april 1974 houdende de voorwaarden en modaliteiten voor de erkenning van de laboratoria en lichamen die, in het kader van de bestrijding van de geluidshinder, belast zijn met het beproeven van en de controle op apparaten en inrichtingen, zijn binnen de perken van hun erkenning erkend binnen het deeldomein geluid voor het beproeven en controleren van apparaten en inrichtingen die lawaai kunnen veroorzaken, die bestemd zijn om het lawaai te dempen, op te slorpen, te meten of de hinder ervan te verhelpen. Die erkenning geldt niet voor het opstellen en begeleiden van saneringsplannen als vermeld bijlage 4.5.3 van titel II van het VLAREM.
Art. 92.In afwijking van artikel 12, § 1, 3°, kan op basis van een aanvraag die moet worden ingediend binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit, een persoon die de onderwerpen, vermeld in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd, niet heeft gevolgd, als MER-deskundige in de van toepassing zijnde disciplines en deeldomeinen worden erkend als hij minstens vijf jaar ervaring heeft met het opstellen van milieueffectstudies.
Art. 93.In afwijking van artikel 13, 3°, kan op basis van een aanvraag die moet worden ingediend binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, een persoon die de onderwerpen, vermeld in bijlage 9, die bij dit besluit is gevoegd, niet heeft gevolgd, als VR-deskundige worden erkend als hij minstens vijf jaar ervaring heeft met de uitvoering van opdrachten in het kader van de erkenning.
Art. 94.In afwijking van artikel 18, § 1, 2°, en § 2, 2°, kan op basis van een aanvraag die moet worden ingediend binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, een persoon als milieucoördinator worden erkend als hij op het vlak van bedrijfsinterne milieuzorg over een praktijkervaring van minstens vijf jaar respectievelijk minstens drie jaar beschikt.
Art. 95.De diploma's, getuigschriften en attesten die werden afgeleverd of nog zullen worden afgeleverd op grond van een erkenning, verleend met toepassing van de voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit geldende regelgeving, zijn binnen de voorwaarden waaronder ze werden afgeleverd, geldig voor de toekomst en gelijkwaardig aan die welke door de krachtens dit besluit erkende personen worden afgeleverd.
Art. 96.Overeenkomstig artikel 13, tweede lid van het decreet van 27 maart 2009 houdende wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, wat betreft de aanvulling met een regeling inzake erkenningen, en houdende wijziging van diverse andere wetten en decreten, worden de aanvragen tot instemming met de gezamenlijke aanstelling als milieucoördinator die werden ingediend voor de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, behandeld overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn op het ogenblik dat de aanvraag wordt ingediend. Die instemmingen worden verleend of geweigerd overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen die van kracht waren voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 97.Overeenkomstig artikel 14, § 2 van het decreet van 27 maart 2009 houdende wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, wat betreft de aanvulling met een regeling inzake erkenningen, en houdende wijziging van diverse andere wetten en decreten, blijven de instemmingen die werden of worden verleend met toepassing van de bepalingen die gelden voor de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, geldig als de milieucoördinator niet is erkend. Als de milieucoördinator erkend is, geldt de instemming als de melding, vermeld in artikel 4.1.9.1.1, § 4, 1°, van titel II van het VLAREM.
Art. 98.De toegangsvoorwaarden voor de cursussen aanvullende vorming voor milieucoördinatoren zijn die welke van kracht waren op de datum van de inschrijving van de cursisten. Als het een cursus betreft die retroactief werd erkend met toepassing van het tot voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit bestaande artikel 4.1.9.1.6, § 6, van titel I van het VLAREM, gelden de toegangsvoorwaarden die op de datum van die erkenning van toepassing waren.
Art. 99.Als voor het gebruik van een bepaalde erkenning tot de datum van de inwerkingtreding van dit besluit geen verzekering of een verzekering met beperktere waarborg was vereist, wordt in afwijking van artikel 34, § 3, aan die gebruikseis uiterlijk voldaan binnen een termijn van een jaar na die datum.
Art. 100.Het erkende laboratorium in de discipline water, in de discipline lucht of in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming voldoet uiterlijk twee jaar na de datum van de inwerkingtreding van dit besluit aan de erkenningsvoorwaarde, vermeld in artikel 25, 3°.
Art. 101.Een milieudeskundige in de discipline oppervlaktewater en grondwater, erkend volgens titel II van het VLAREM, of een laboratorium voor wateranalyse, erkend volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 1994 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van laboratoria voor wateranalyse kan een nieuwe aanvraag tot erkenning indienen met het oog op de aanpassing van de pakketten overeenkomstig de pakketten, vermeld in bijlage 3, 1°, die bij dit besluit is gevoegd, en de deeldomeinen, vermeld in artikel 6, 5°, a).
Art. 102.Een milieudeskundige in de discipline lucht, erkend volgens titel II van het VLAREM kan een nieuwe aanvraag tot erkenning indienen met het oog op de aanpassing van de pakketten overeenkomstig de pakketten, vermeld in bijlage 3, 2°, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 103.§ 1. Een MER-deskundige die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend is in de discipline monumenten en landschappen en materiële goederen in het algemeen of in de discipline onroerend erfgoed en materiële goederen in het algemeen, is met toepassing van dit besluit erkend in de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie waarbij de erkenning voor de deeldomeinen cultureel erfgoed en materiële goederen in het algemeen nu geldt als erkenning voor de deeldomeinen bouwkundig erfgoed en archeologie en de erkenning voor het deeldomein onroerend erfgoed nu geldt als erkenning voor het deeldomein bouwkundig erfgoed. § 2. Een MER-deskundige die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend is in de discipline licht, warmte en stralingen, is met toepassing van dit besluit erkend als een MER-deskundige in de discipline licht, warmte en elektromagnetische golven. § 3. Een MER-deskundige die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend is in de discipline water, deeldomein oppervlaktewater, is met toepassing van dit besluit erkend als een MER-deskundige in de discipline water, deeldomein oppervlakte- en afvalwater. § 4. Een MER-deskundige die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend is in de discipline lucht is met toepassing van dit besluit erkend als een MER-deskundige in de discipline lucht, deeldomeinen geur en luchtverontreiniging. § 5. Een milieudeskundige die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend is in de discipline oppervlakte- en grondwater of een laboratorium voor wateranalyse, dat op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend is volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 1994 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van laboratoria voor wateranalyse, is met toepassing van dit besluit erkend als een laboratorium in de discipline water, deeldomeinen afvalwater, oppervlaktewater, grondwater en drinkwater. § 6. Een milieudeskundige die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend is in de discipline lucht is met toepassing van dit besluit erkend als een laboratorium in de discipline lucht. § 7. Een milieudeskundige die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend is in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming, is met toepassing van dit besluit erkend als een laboratorium in de discipline bodem, deeldomein bodembescherming.
Art. 104.Het decreet van 27 maart 2009 houdende wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, wat betreft de aanvulling met een regeling inzake erkenningen, en houdende wijziging van diverse andere wetten en decreten, treedt in werking op 1 januari 2011, behalve artikel 9.
Art. 105.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2011, behalve de bepalingen inzake het één-loket vermeld in de artikels 28 tot en met 30 die in werking treden tesamen met de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord met de Federale Staat inzake het gebruik van de erkende ondernemingsloketten conform de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.
Art. 106.Dit besluit wordt aangehaald als het VLAREL.
Art. 107.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 19 november 2010.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE
Bijlage 1. - Vereisten voor de erkenning als opleidingscentrum voor technici HOOFDSTUK 1. - Lijst van de technische toestellen en de didactische uitrusting Afdeling 1. - Erkenning als opleidingscentrum vloeibare brandstof
Een opleidingscentrum dat erkend wil worden als opleidingscentrum vloeibare brandstof, heeft in zijn werkplaats minstens de volgende toestellen, apparaten en didactische hulpmiddelen : 1° operationele stookketel-brandercombinaties, representatief voor de markt, die voldoende variatie bieden en de volgende kenmerken hebben : a) verschillende merken en types;b) verschillende bouwjaren;c) verschillende stookketelvermogens en branderdebieten;d) branders met en zonder olievoorverwarming;e) mogelijkheid tot regeling van de trek in de schoorsteen;f) mogelijkheid tot voeding van de brander via een eenpijps- en een tweepijpssysteem, en met verschillende soorten vloeibare brandstof. Het aantal combinaties is in overeenstemming met het aantal leerlingen, op voorwaarde dat per groep van drie leerlingen die tegelijkertijd de opleiding beginnen, er minstens één combinatie is; 2° didactische panelen regeltechniek, met inbegrip van een weersafhankelijke regeling;3° een didactisch paneel simulatie branderwerking;4° een testbank voor sproeiers, met mogelijkheid tot het verwisselen van de sproeier en het regelen van de oliedruk;5° een testbank voor transformatoren en ontsteking;6° een testbank voor pompen;7° een simulatiepaneel of de didactische uitvoering van een volledige centraleverwarmingsinstallatie met stookketel/brander, aquastaat, voorziening voor sanitair warm water, ruimteverwarming, kamerthermostaat, buitenvoeler, drie- en/of vierwegmengkraan;8° doorsneden van stookketels en branders;9° doorsneden van pompen;10° doorsneden van sproeiers;11° didactische panelen kachelonderdelen (onder meer olieniveauregelaar);12° minstens één elektronische rookgasontleder per drie cursisten;13° een voldoende aantal klassieke meetkoffers. Afdeling 2. - Erkenning als opleidingscentrum gasvormige brandstof
Een opleidingscentrum dat erkend wil worden als opleidingscentrum gasvormige brandstof, heeft in zijn werkplaats minstens de volgende toestellen, apparaten en didactische hulpmiddelen : 1° een voor de huidige markt representatieve verzameling van gastoestellen : a) een atmosferische vloerketel met thermokoppel;b) een atmosferische vloerketel met ionisatiebeveiliging;c) een atmosferische wandketel met thermokoppel;d) een atmosferische wandketel met ionisatiebeveiliging;e) een gasunit (module G2);f) enkele gasketels met ventilatorbrander (module G3) : eentraps, tweetraps glijdend;2° didactische panelen regeltechniek, met inbegrip van een weersafhankelijke regeling;3° een didactisch paneel branderwerking;4° een didactisch paneel onderdelen gasstraat;5° onderdelen gasstraat;6° meetapparatuur voor controle van de verbranding : minstens één elektronisch rookgasanalysetoestel per drie cursisten;7° meetapparatuur voor drukmetingen : gasmanometers;8° apparatuur voor controle van de gaslekdichtheid;9° een simulatiepaneel of de didactische uitvoering van een volledige centraleverwarmingsinstallatie met stookketel/brander, aquastaat, voorziening voor sanitair warm water, ruimteverwarming, kamerthermostaat, buitenvoeler, vierwegmengkraan;10° doorsneden van stookketels en branders. Afdeling 3. - Erkenning als opleidingscentrum verwarmingsaudit
(installaties met totaal geïnstalleerd nominaal vermogen groter dan 100 kW, installaties gevoed met vaste brandstof of installaties bestaande uit meerdere ketels) Een opleidingscentrum dat erkend wil worden als opleidingscentrum verwarmingsaudit, heeft in zijn werkplaats minstens, naargelang de opleiding, hetzij de uitrusting beschreven in bijlage 1, hoofdstuk 1, afdeling 1 (vloeibare brandstof), hetzij die in bijlage 1, hoofdstuk 1, afdeling 2.
Verder beschikt de opleidingsinstelling over de software die noodzakelijk is voor het uitvoeren van de verwarmingsaudit. Afdeling 4. - Erkenning als opleidingscentrum inzake de controle en
het onderhoud van stookolietanks Een opleidingscentrum dat erkend wil worden inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks, heeft in zijn werkplaats minstens de volgende toestellen, apparaten en didactische hulpmiddelen, representatief voor de markt : 1° minstens één bovengrondse, goedgekeurde (metalen) dubbelwandige tank op ware grootte waarop alle toebehoren aanwezig zijn, met mogelijkheid tot leksimulatie, voor de uitvoering van praktische proeven (onder andere werking overvulbeveiliging - dichtheidsbeproeving - lekdetectie - peilmeting);2° een doorsnede op ware grootte van een (dubbelwandige) tank met mangat, met alle toebehoren erop gemonteerd;3° een didactische tank voor simulatiedoeleinden;4° een polyethyleentank (PE), GTK-tank enzovoort;5° verschillende systemen voor overvulbeveiliging (waarschuwingssysteem en beveiligingssysteem (bijvoorbeeld alarmfluitje, elektronische sonde, maximelder) 6° allerlei materiaal, nodig voor het uitvoeren van praktische oefeningen (bijvoorbeeld afpersen, monstername water en slib, ultrasone lekdetectie, kathodische beschermingsmethoden);7° peilmeters;8° referentie-elektrode, millivoltmeter, anode;9° stalen van constructiematerialen;10° pH-meter, elektrische geleidbaarheidsmeter;11° allerlei didactisch materiaal;12° demo-opstelling van een kathodische bescherming (galvanische anoden of opgedrukte stroom);13° documentatiemateriaal over tanks en toebehoren. HOOFDSTUK 2. - Lijst met minimumgegevens voor het certificaat van bekwaamheid, en de puntenlijst en de cursistenlijst van het examen tot het behalen van het certificaat van bekwaamheid inzake vloeibare brandstof, inzake gasvormige brandstof, inzake de verwarmingsaudit of inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks Het certificaat van bekwaamheid inzake vloeibare brandstof, inzake gasvormige brandstof, of inzake de verwarmingsaudit bevat minstens de volgende gegevens : 1° de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer, en het e-mailadres van het opleidingscentrum;2° het erkenningsnummer de Vlaamse overheid aan het opleidingscentrum heeft toegekend;3° het logo van het opleidingscentrum;4° de vermelding : « Certificaat van bekwaamheid inzake hetzij vloeibare (*) brandstof, hetzij gasvormige (*) brandstof (module G1 (*), module G2 (*), module G3 (*)), hetzij verwarmingsaudit (*) », waarvan via elektronische weg de toepasselijke opleiding en bij gasvormige brandstof de juiste module wordt geselecteerd;5° de vermelding : « Dit certificaat wordt uitgereikt onder toezicht van de Vlaamse overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu;6° de officiële voor- en achternaam van de persoon aan wie het certificaat van bekwaamheid wordt uitgereikt;7° de geboorteplaats van de persoon aan wie het certificaat van bekwaamheid wordt uitgereikt;8° de geboortedatum van de persoon aan wie het certificaat van bekwaamheid wordt uitgereikt;9° de plaats van uitreiking;10° de datum van uitreiking;11° de woorden : « de juryleden » met daaronder ruimte voor de handtekening van de juryleden;12° de woorden : « de houder » met daaronder ruimte voor de handtekening van de houder;13° de woorden : « de directeur » met daaronder ruimte voor de handtekening van de directeur;14° de vermelding : « De erkenning als technicus (met vermelding van de bovenvermelde toepasselijke opleiding) wordt verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu;15° het erkenningsnummer van de houder »;16° de aanvangsdatum van de erkenning;17° de ruimte voor aanvulling van minimaal drie data van de toepasselijke bijscholingen, vermeld in artikel 21 tot en met 23. Het certificaat van bekwaamheid inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks bevat minstens de volgende gegevens : 1° de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer, en het e-mailadres van het opleidingscentrum;2° het erkenningsnummer dat de Vlaamse overheid aan het opleidingscentrum heeft toegekend;3° het logo van het opleidingscentrum;4° de vermelding : « Certificaat van bekwaamheid inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks »;5° de vermelding : « Dit certificaat wordt uitgereikt onder toezicht van de Vlaamse overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.»; 6° de officiële voor- en achternaam van de persoon aan wie het certificaat van bekwaamheid wordt uitgereikt;7° de geboorteplaats van de persoon aan wie het certificaat van bekwaamheid wordt uitgereikt;8° de geboortedatum van de persoon aan wie het certificaat van bekwaamheid wordt uitgereikt;9° de plaats van uitreiking;10° de datum van uitreiking;11° de woorden : « de juryleden », met daaronder ruimte voor de handtekening van de juryleden;12° de woorden : « de houder », met daaronder ruimte voor de handtekening van de houder;13° de woorden : « de directeur », met daaronder ruimte voor de handtekening van de directeur;14° de vermelding : « De erkenning als technicus wordt verleend met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.»; 15° het erkenningsnummer van de houder;16° de aanvangsdatum van de erkenning;17° de ruimte voor aanvulling van minimaal drie data van de toepasselijke bijscholing, vermeld in artikel 24. De puntenlijst van het examen tot het behalen van het certificaat van bekwaamheid inzake hetzij vloeibare, hetzij gasvormige brandstof, hetzij verwarmingsaudit, bevat minstens de volgende gegevens : 1° de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer, en het e-mailadres van het opleidingscentrum;2° het erkenningsnummer dat de Vlaamse overheid aan het opleidingscentrum heeft toegekend;3° het logo van het opleidingscentrum;4° de titel : « Puntenlijst voor het certificaat van bekwaamheid inzake hetzij vloeibare (*) brandstof, hetzij gasvormige (*) brandstof (module G1 (*), module G2 (*), module G3(*)), hetzij verwarmingsaudit (*) », waarvan via elektronische weg de toepasselijke opleiding en bij gasvormige brandstof de juiste module wordt geselecteerd »;5° de datum van het examen;6° de vermelding van hetzij « eerste erkenning », hetzij « bijscholing », waarvan via elektronische weg het toepasselijke wordt geselecteerd;7° een tabel met per kolom de volgende gegevens, in deze volgorde : a) de officiële voor- en achternaam van de technicus;b) het behaalde resultaat, in procenten, op het theoretisch gedeelte van de proef;c) het behaalde resultaat, in procenten, op het mondeling gedeelte van de proef;d) het behaalde resultaat, in procenten, op het praktijkgedeelte van de proef;e) het totaal van punt b), c) en d) ;f) het behaalde resultaat, in procenten, op de verwarmingsaudit (installaties met een vermogen <= 100 kW);8° de voor- en achternaam en de handtekening van alle examenjuryleden;9° de voor- en achternaam, en de handtekening van de voorzitter van de examenjury. De cursistenlijst van het examen tot het behalen van het certificaat van bekwaamheid inzake hetzij vloeibare, hetzij gasvormige brandstof, hetzij verwarmingsaudit bevat minstens de volgende gegevens : 1° de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer, en het e-mailadres van het opleidingscentrum;2° het erkenningsnummer dat de Vlaamse overheid aan het opleidingscentrum heeft toegekend;3° het logo van het opleidingscentrum;4° de titel : « Cursistenlijst voor het certificaat van bekwaamheid inzake hetzij vloeibare (*) brandstof, hetzij gasvormige (*) brandstof (module G1 (*), module G2 (*), module G3(*)), hetzij verwarmingsaudit (*) », waarvan via elektronische weg de toepasselijke opleiding en bij gasvormige brandstof de juiste module wordt geselecteerd;5° de datum van het examen;6° de vermelding van hetzij « eerste erkenning », hetzij « bijscholing », waarvan via elektronische weg het toepasselijke wordt geselecteerd;7° een tabel met per kolom de volgende gegevens, in deze volgorde : a) de gegevens van de technicus : 1) het erkenningsnummer van de technicus, als dat al bekend is;2) de officiële voor- en achternaam van de technicus;3) het adres van de technicus;4) het telefoonnummer op het privéadres van de technicus of zijn gsm-nummer;5) het ondernemingsnummer van de technicus als hij zelfstandige is;6) het e-mailadres van de technicus;7) de geboortedatum van de technicus;8) de geboorteplaats van de technicus;b) de gegevens van de werkgever, als die al gekend zijn : 1) de officiële naam van de werkgever of zijn firma;2) het ondernemingsnummer van de werkgever;3) het adres van de werkgever;4) het telefoonnummer of gsm-nummer van de werkgever;5) het e-mailadres van de werkgever. De puntenlijst van het examen tot het behalen van het certificaat van bekwaamheid inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks bevat minstens de volgende gegevens : 1° de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer, en het e-mailadres van het opleidingscentrum;2° het erkenningsnummer dat de Vlaamse overheid aan het opleidingscentrum heeft toegekend;3° het logo van het opleidingscentrum;4° de titel : « Puntenlijst voor het certificaat van bekwaamheid inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks »;5° de datum van het examen;6° de vermelding van hetzij « eerste erkenning », hetzij « bijscholing », waarvan via elektronische weg het toepasselijke wordt geselecteerd;7° een tabel met per kolom de volgende gegevens, in deze volgorde : a) de officiële voor- en achternaam van de technicus;b) het behaalde resultaat, in procenten, op het theoretisch gedeelte van de proef;c) het behaalde resultaat, in procenten, op het mondeling gedeelte van de proef;d) het behaalde resultaat, in procenten, op het praktijkgedeelte van de proef;e) het totaal van punt b), c) en d) ;8° de voor- en achternaam, en de handtekeningen van alle examenjuryleden;9° de voor- en achternaam, en de handtekening van de voorzitter van de examenjury. De cursistenlijst van het examen tot het behalen van het certificaat van bekwaamheid inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks bevat minstens de volgende gegevens : 1° de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer, en het e-mailadres van het opleidingscentrum;2° het erkenningsnummer dat de Vlaamse overheid aan het opleidingscentrum;3° het logo van het opleidingscentrum heeft toegekend;4° de titel : « Cursistenlijst voor het certificaat van bekwaamheid inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks »;5° de datum van het examen;6° de vermelding van hetzij « eerste erkenning », hetzij « bijscholing », waarvan via elektronische weg het toepasselijke wordt geselecteerd;7° een tabel met hierin per kolom en in deze volgorde : a) de gegevens van de technicus : 1) het erkenningsnummer van de technicus, als dat al bekend is : 2) de officiële voor- en achternaam van de technicus;3) het adres van de technicus;4) het telefoonnummer op het privéadres van de technicus of zijn gsm-nummer;5) het ondernemingsnummer van de technicus, als hij zelfstandige is;6) het e-mailadres van de technicus;7) de geboortedatum van de technicus;8) de geboorteplaats van de technicus;b) de gegevens van de werkgever, als die al bekend zijn : 1) de officiële naam van de werkgever of zijn firma;2) het ondernemingsnummer van de werkgever;3) het adres van de werkgever;4) het telefoonnummer of gsm-nummer van de werkgever;5) het e-mailadres van de werkgever. HOOFDSTUK 3. - Opleidingsprogramma's Afdeling 1. - Opleiding vloeibare brandstof : minimumprogramma van de
algemene opleiding en van de bijscholing Onderafdeling 1. - Het programma van de technische opleiding vloeibare brandstof De technische opleiding vloeibare brandstof omvat minstens 24 uur theorie en minstens 44 uur praktijk met betrekking tot de centrale stooktoestellen, gevoed met vloeibare brandstof.
Het programma omvat minstens de volgende leerstof : 1° de kenmerken van de stookoliën;2° toegepaste elektriciteit voor verwarmingstechnieken;3° de technologie en de uitrusting van stookketels;4° de verschillende types van oliebranders;5° de onderdelen van een oliebrander;6° de compatibiliteit stookketel-brander;7° de regelings- en de veiligheidsapparatuur;8° de afstelling van de oliebrander;9° de reparatie en het ontstoren van stookketels, branders;10° het reinigen van stookketels en branders;11° de verbranding van stookolie;12° de warmtetransmissie;13° de verbrandingscontrole;14° de schoorsteen;15° het nazicht en het vegen van de schoorsteen;16° de inrichting en de verluchting van het stooklokaal;17° de werking, het gebruik, de controle en het onderhoud van de meetapparatuur, vereist voor het uitvoeren van de controleproeven met betrekking tot de goede werking;18° de rol van de erkende technicus vloeibare brandstof;19° het invullen van het reinigingsattest en het verbrandingsattest;20° het opmaken/invullen van een keuringsrapport;21° de reglementering over het opslaan van de brandstof;22° elementen van rationeel energiegebruik en energiebesparing bij verwarming met vloeibare brandstof;23° milieuaspecten, verbonden aan verwarming met vloeibare brandstof;24° het uitvoeren van de verwarmingsaudit : a) bepalen van verbrandingsrendement, waterzijdig rendement, keteljaarrendement;b) energiebesparende maatregelen;c) het correct hanteren en invullen van het rekeninstrument, vermeld in artikel 14, van het besluit inzake het onderhoud en nazicht van stooktoestellen en het verwarmingsauditrapport;d) bestaande steunmaatregelen van de overheid of derden met het oog op de vervanging van oudere, slechtwerkende toestellen en energieverspillende installaties door energiezuinigere en CO2-vriendelijkere verwarming. Onderafdeling 2. - Programma van de opleiding van de Vlaamse wetgeving en de daarin opgenomen terminologie inzake vloeibare brandstof centrale verwarming Het programma van de opleiding van de Vlaamse wetgeving en de daarin opgenomen terminologie inzake vloeibare brandstof centrale verwarming (minstens 2 uur) omvat : 1° de relevante wetgeving over de bestrijding van de luchtverontreiniging die veroorzaakt wordt door centrale stooktoestellen, gevoed met vloeibare brandstof, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater;2° de overzichtslijst van de meest gangbare termen en begrippen met betrekking tot de ketel/branderinstallaties, die de taakuitvoering en de dienstverlening van de technicus aan de klant ten goede zullen komen. Onderafdeling 3. - Programma van de bijscholing vloeibare brandstof centrale verwarming Het programma van de bijscholing vloeibare brandstof centrale verwarming bestaat uit een herhaling van de belangrijkste aspecten met betrekking tot verwarmen met centrale verwarming, gevoed met vloeibare brandstof : de eigenschappen van de brandstof, de verbranding van de brandstof, het rendement, de verbrandingscontrole en het onderhoud, het afstellen van een brander en het belang van een goede afstelling, de meetprocedures en de meetapparatuur (controleproeven met betrekking tot de goede staat van werking), de vigerende wetgeving, de rol van een erkende technicus vloeibare brandstof centrale verwarming en het invullen van de verschillende attesten. Verder wordt ingegaan op de nieuwste technologische ontwikkelingen op het vlak van de ketels en branders, de regelingen en de meetapparatuur. Daarnaast wordt informatie verstrekt over bestaande steunmaatregelen door de overheid of derden met het oog op de vervanging van oudere, slechtwerkende toestellen en energieverspillende installaties door energiezuinigere en CO2-vriendelijkere verwarming. Die bijscholing duurt minstens 8 uur, praktische proef inbegrepen. Afdeling 2. - Opleiding gasvormige brandstof : minimumprogramma van de
algemene opleiding en van de bijscholing Onderafdeling 1. - Inleiding De opleiding van een technicus gasvormige brandstof wordt modulair georganiseerd. Ze bestaat uit drie modules : een basismodule (module G1) en twee uitbreidingsmodules (module G2 en module G3). Elke module heeft betrekking op een categorie van gastoestellen. Module G2 kan pas aangevat worden nadat module G1 met vrucht werd gevolgd. Module G3 kan pas aangevat worden nadat module G2 met vrucht werd gevolgd.
Daardoor worden drie niveaus van technici gasvormige brandstof gecreëerd : 1° technicus niveau G1 met certificaat niveau G1 : onderhoud en nazicht van gastoestellen type B;2° technicus niveau G2 met certificaat niveau G2 : onderhoud en nazicht van gastoestellen type B en C;3° technicus niveau G3 met certificaat niveau G3 : onderhoud en nazicht van gastoestellen type B, C en gasketels met ventilatorbrander. Onderafdeling 2. - Programma van de technische opleiding gasvormige brandstof, module G1 De technische opleiding gasvormige brandstof, module G1, omvat minstens 68 uur met betrekking tot gastoestellen type B, waarbij het aantal te besteden lesuren als richtwaarde geldt en het overzicht niet limitatief is : 1° inleiding - doelstelling;2° eenheden, grootheden en symbolen (4 uur) : a) druk, temperatuur, dichtheid, debiet; b) k.o.w., k.b.w., verbrandingswaarde; c) wobbe-index;d) dauwpunt, kookpunt;e) dampspanning;3° reglementering (4 uur) : a) Europese normen;b) Belgische normen (NBN D51-003, NBN B61-001 en PR NBN B61-002);c) rol van de erkende technicus gasvormige brandstof niveau G1;d) veiligheidsvoorschriften;4° technologie (20 uur) : a) kennis van de gassoorten;b) de verbranding van gas - verbrandingsproducten - milieubelastende rookgassen;c) het verbrandingsrendement;d) bouw en werking van atmosferische gastoestellen;5° inrichting van de stookplaats : 8 uur : a) verluchting van de stookplaats;b) afvoer van de rookgassen.6° toestelleer (6 uur) : a) toegestane materialen;b) toegestane gassen;c) dichtheid van een gastoestel;d) aflezen van het gasdebiet;e) meten van de gasdruk;7° regelingen (4 uur) : a) thermostaten;b) ketelapparatuur;c) thermische terugslagbeveiliging;d) atmosferische beveiliging;e) ionisatiebeveiliging;f) pressostaten;8° toegepaste elektriciteit (8 uur) : a) opzoeken van fouten;b) lezen van een elektrisch schema;c) meten van een spanning;d) meten van een weerstand;9° onderhoud, nazicht en ontstoring van het gastoestel (6 uur) : a) onderhoud en nazicht van de brander;b) onderhoud en nazicht van de warmtewisselaar;c) opsporen en verhelpen van storingen;d) controle van het toestel na onderhoud en ontstoring;e) uitvoeren van de controleproeven;f) het verbrandingsrendement;g) invullen van de verschillende attesten;10° verwarmingsaudit (8 uur) : a) het verbrandingsrendement;b) het waterzijdig rendement;c) het keteljaarrendement;d) energiebesparende maatregelen;e) het correct hanteren en invullen van het rekeninstrument, vermeld in artikel 14 van het besluit inzake het onderhoud en nazicht van stooktoestellen en het verwarmingsauditrapport;f) bestaande steunmaatregelen van de overheid of derden met het oog op de vervanging van oudere, slechtwerkende toestellen en energieverspillende installaties door energiezuinigere en CO2-vriendelijkere verwarming. Deze opleiding wordt gevolgd door de proef tot vaststelling van de kwalificatie van een technicus gasvormige brandstof niveau G1.
Onderafdeling 3. -Programma van de technische opleiding gasvormige brandstof, module G2 De technische opleiding gasvormige brandstof, module G2, omvat minstens 28 uur met betrekking tot gastoestellen type C, waarbij het aantal te besteden lesuren als richtwaarden geldt en het overzicht niet limitatief is : 1° toegepaste elektriciteit (8 uur) : 2° technologie (14 uur) : a) bouw en werking van gasunits;b) branderautomaten;c) gas- en luchtdrukmetingen;d) verhoudingsregelaar gas/lucht;3° Onderhoud, nazicht en ontstoring van het gastoestel (5 uur) : a) onderhoud en nazicht van de verschillende onderdelen;b) opsporen en verhelpen van storingen;c) controle van het toestel na onderhoud en ontstoring;d) uitvoeren van de controleproeven;e) het meten van de verbranding;f) het invullen van de verschillende attesten;4° reglementering (1 uur) : a) rol van de erkende technicus gasvormige brandstof niveau G2. Als beginvoorwaarde geldt de kalificatie van technicus gasvormige brandstof niveau G1.
De opleiding wordt gevolgd door de proef tot vaststelling van de kwalificatie van technicus gasvormige brandstof niveau G2.
Onderafdeling 4. - Programma van de technische opleiding gasvormige brandstof, module G3.
De technische opleiding gasvormige brandstof, module G3, omvat minstens 56 uur met betrekking tot gasketels met ventilatorbrander, waarbij het aantal te besteden lesuren als richtwaarde geldt en het overzicht niet limitatief is. 1° technologie (14 uur) : a) aangeblazen gasbranders : bouw, werking;b) gaskleppen;c) eentrapsbranders, tweetrapsbranders, modulerende branders;d) servo motoren;2° branderautomaten en toegepaste elektriciteit (14 uur) : a) ionisatiebeveiliging;b) UV-beveiliging;c) bescherming van de fasen;d) aarding;3° gasverbranding (8 uur) : a) techniek van de gasverbranding;b) low NOx-techniek;c) CO-vorming;4° onderhoud, nazicht en ontstoring van het gastoestel (19 uur) : a) onderhoud en nazicht van de verschillende onderdelen;b) opsporen en verhelpen van storingen;c) afstellen van de brander;d) bepaling van het gasdebiet;e) meten van de druk;f) controle van het toestel na onderhoud en ontstoring;g) controle van de veiligheden;h) uitvoeren van de controleproeven;i) bepaling van het verbrandingsrendement;j) meten van de trek;k) meten van de luchttoevoer;l) invullen van de verschillende attesten;5° reglementering (1 uur) : a) rol van de erkende technicus gasvormige brandstof niveau G3. Als beginvoorwaarden gelden de kwalificatie als technicus gasvormige brandstof niveau G2 en het bewijs van bekwaamheid kennis van elektriciteit.
De opleiding wordt gevolgd door de proef tot vaststelling van de kwalificatie van technicus gasvormige brandstof niveau G3.
Onderafdeling 5. - Programma van de opleiding van de Vlaamse wetgeving en de daarin opgenomen terminologie inzake gasvormige brandstof Het programma van de opleiding van de Vlaamse wetgeving en de daarin opgenomen terminologie inzake gasvormige brandstof centrale verwarming omvat : 1° de relevante wetgeving over de bestrijding van de luchtverontreiniging die veroorzaakt wordt door centrale stooktoestellen, gevoed met gasvormige brandstof, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater;2° de overzichtslijst van de meest gangbare termen en begrippen met betrekking tot de ketel/branderinstallaties, die de taakuitvoering en de dienstverlening van de technicus aan de klant ten goede zullen komen. Onderafdeling 6. - Programma van de bijscholing gasvormige brandstof Het programma van de bijscholing bestaat uit een herhaling van de belangrijkste aspecten van de verwarming met gasvormige brandstof : de eigenschappen van de gassen, de verbranding van gas, het onderhoud en het nazicht van de stooktoestellen, gevoed met gasvormige brandstof, het uitvoeren van de controleproeven met betrekking tot de goede staat van werking, de meetprocedures en de meetapparatuur, de vigerende wetgeving, de rol van een erkende technicus gasvormige brandstof en het invullen van de verschillende attesten. Verder wordt ingegaan op de nieuwste technologische ontwikkelingen op het vlak van de stooktoestellen, gevoed met gasvormige brandstof, de regelingen en de meetapparatuur. Daarnaast wordt informatie verstrekt over bestaande steunmaatregelen door de overheid of derden met het oog op de vervanging van oudere, slechtwerkende toestellen en energieverspillende installaties door energiezuinigere en CO2-vriendelijkere verwarming. Het programma van de bijscholing omvat voor de erkende technicus gasvormige brandstof niveau G1 (atmosferische gasketels) 4 uur opleiding, voor de erkende technicus niveau G2 (atmosferische gasketels en gasunits) 6 uur opleiding, en voor de erkende technicus niveau G3 (atmosferische ketels, gasunit en gasketels met ventilatorbrander) 8 uur opleiding, gevolgd door de praktische proef. Afdeling 3. - Uitbreidingsmodule verwarmingsaudit (installaties met
totaal geïnstalleerd nominaal vermogen kleiner of gelijk aan 100 kW) De uitbreidingsmodule verwarmingsaudit omvat 4 uur theorie en 4 uur praktijk met betrekking tot de verwarmingsaudit van centrale stooktoestellen met een nominaal totaal geïnstalleerd vermogen kleiner of gelijk aan 100 kW. Het programma bestaat minstens uit een toelichting van : 1° het verbrandingsrendement;2° het waterzijdig rendement;3° het keteljaarrendement;4° energiebesparende maatregelen;5° het correct hanteren en invullen van het rekeninstrument en het verwarmingsauditrapport;6° bestaande steunmaatregelen van de overheid of derden met het oog op de vervanging van oudere, slecht werkende toestellen en energieverspillende installaties door energiezuinigere en CO2- vriendelijkere verwarming. De opleiding wordt gevolgd door een praktische proef over de hierboven vermelde elementen. Afdeling 4. - Opleiding technicus verwarmingsaudit (installaties met
totaal geïnstalleerd nominaal vermogen groter dan 100 kW, installaties gevoed met vaste brandstof of installaties bestaande uit meerdere ketels) : minimumprogramma van de algemene opleiding en van de bijscholing Onderafdeling 1. - Het programma van de technische opleiding verwarmingsaudit De technische opleiding verwarmingsaudit (installaties met totaal geïnstalleerd nominaal vermogen groter dan 100 kW, of installaties bestaande uit meerdere ketels) omvat minstens 24 uur (theorielessen en praktijk). Het programma omvat minstens de volgende leerstof : 1° de reglementering;2° de inhoud van de software;3° de componenten van een cv-installatie : a) de productie-eenheden;b) de hydraulica;c) de productie van sanitair warm water;d) de regelingen;e) de algemene componenten;f) de verluchting van stookplaatsen;g) de isolatie van leidingen;4° de componenten in een gebouw : de ventilatie en invloed op de verluchting van de stookplaats;5° de premies en fiscale maatregelen;6° het bezoek aan stookplaats;7° oefeningen. De opleiding wordt gevolgd door de proef tot vaststelling van de kwalificatie van technicus verwarmingsaudit (installaties met totaal geïnstalleerd nominaal vermogen groter dan 100 kW, of installaties bestaande uit meerdere ketels).
De huidige software is geschikt voor toestellen op vloeibare en gasvormige brandstof.
Onderafdeling 2. - Programma van de bijscholing verwarmingsaudit (installaties met totaal geïnstalleerd nominaal vermogen groter dan 100 kW, installaties gevoed met vaste brandstof of installaties bestaande uit meerdere ketels) De minister, bevoegd voor het milieubeleid, stelt de duur en de inhoud van het lesprogramma van de bijscholing verwarmingsaudit vast. Afdeling 5. - Opleiding stookolietechnicus : minimumprogramma van de
algemene opleiding en van de bijscholing Onderafdeling 1. - Het programma van de technische opleiding stookolietechnicus De technische opleiding stookolietechnicus omvat minstens 14 uur theorielessen en minstens 10 uur praktijk. Het programma omvat minstens de volgende leerstof : 1° kenmerken, classificering en eigenschappen van stookoliën : a) viscositeit, stolpunt, densiteit, vlampunt, enzovoort;b) impact van stookolie op een tank;2° codes van goede praktijk en de regels van goed vakmanschap in verband met de bouw, het transport en de plaatsing van opslaginstallaties voor brandstof (inkuipingen inbegrepen) : a) bouw van stookolietanks : 1) materialen (metaal, gewapende thermohardende kunststof, andere), met inbegrip van de brandweerstand en de weerstand tegen de inwerking van stookolie;2) enkelwandige, dubbelwandige opslaghouders;3) prototypekeuring en stukkeuring;b) types en materialen en manieren van opslag van een installatie : 1) het plaatsen van de stookolietank (codes van goede praktijk) en de wijze van opslag; 2) metaal, kunststof (thermohardend, thermoplastisch, GTK, PE,...); 3) prefab betonnen tanks;4) afstandsregels;5) rechtstreeks ingegraven tanks;6) inkuiping;7) groeve (+ vulmaterialen);8) aanvulmaterialen;9) controle bij de plaatsing;c) toebehoren bij de houder : 1) vulleiding, ontluchtingsleiding;2) aanzuigleiding, terugloopleiding; 3) overvulbeveiligingssystemen en -technieken (fluitje, elektronisch, maximelders,...); 4) peilmeting;5) inhoudsbepaling van de houder;d) transport van een stookolietank : 1) elementaire begrippen;2) codes van goede praktijk;3° codes van goede praktijk en de regels van goed vakmanschap in verband met.de bescherming tegen corrosie en de bepaling van de corrisiviteit van de bodem : a) corrosiebegrippen en soorten : 1) definitie van corrosie;2) soorten corrosie;b) beïnvloedende factoren en bescherming van de tank : 1) corrosieonderzoek;2) beïnvloedende factoren; 3) bescherming : elementaire begrippen (verven, bekleding,...); 4) kathodische bescherming (hoe, welke mogelijkheden en wanneer...?); 4° codes van goede praktijk en de regels van goed vakmanschap in verband met de controle van opslaginstallaties en dichtheidsbeproevingen;1) verificatie vorig onderhoudsattest (+ attest van plaatsing);2) visuele inspectie van de gehele opslaginstallatie;3) controle op aanwezigheid van stookolie buiten de tank;4) controle op de aanwezigheid van water en slib in de tank;5) systemen en technieken van peilmeting (mechanisch, pneumatisch, elektropneumatisch, elektronisch);6) inhoudsberekeningen van de opslaghouder;7) controle van de vulleiding, ontluchtingsleiding, aanzuigleiding, terugloopleiding;8) controle van het overvulbeveiligingssysteem;9) lekdetectie - controle van het lekdetectiesyteem;10) controle van het peilmeetsysteem;11) controle van het mangat en de aansluitingen;12) afpersen/dichtheidsbeproevingen (tank, leidingen);13) controle van de bekleding van de tank;14) meten van het potentiaalverschil tussen (metalen tank) en de omhulling;15) definitieve buitengebruikstelling van de houder;5° methodes en systemen voor lekdetectie : 1) organoleptisch;2) door overdruk of onderdruk;3) ultrasoon;4) (andere) systemen en principes (permanente en niet permanente);6° basiskennis brandertechniek (4 uur) : 1) werking brander;2) types stookolieaanvoer;3) soorten stookoliefilters;4) ontluchten stookolieleiding;5) interpreteren van pompdruk en vacuümmeting. Onderafdeling 2. - Programma van de opleiding van de Vlaamse wetgeving en de daarin opgenomen terminologie inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks Het programma van de opleiding van de Vlaamse wetgeving en de daarin opgenomen terminologie inzake stookolietanks omvat minstens 3 uur : 1° de relevante wetgeving over de bestrijding van de luchtverontreiniging die veroorzaakt wordt door centrale stooktoestellen, gevoed met vloeibare brandstof, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater : a) definitie waterwingebieden/beschermingszones; b) particuliere stookolietanks < 5000 liter (hoofdstuk 6.5 van titel II van het VLAREM); c) ingedeelde eindopslag van stookolie voor verwarming (hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM, voor wat betreft de toegestane taken voor de stookolietechnicus); d) toegestane wijzen van opslag;e) controle bij de plaatsing;f) periodieke controles : wanneer, welke, wat, hoe en door wie;g) buitengebruikstellen van tanks : wanneer en hoe;h) reglementering nieuwe tanks/bestaande tanks (overgangsbepalingen);i) rol van de erkende technicus;j) het meldingsformulier;k) het conformiteitsattest (= onderhoudsattest);l) het merken van tanks (rood - oranje - groen);m) domein van de stookolietechnicus versus dit van de milieudeskundige;2° de overzichtslijst van de meest gangbare termen en begrippen met betrekking tot de controle en het onderhoud van stookolietanks, die de taakuitvoering en de dienstverlening van de technicus aan de klant ten goede zullen komen. Onderafdeling 3. - Programma van de bijscholing inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks.
Het programma van de bijscholing inzake de controle en het onderhoud van stookolietanks bestaat uit een herhaling van de belangrijkste aspecten met betrekking tot de controle en het onderhoud van stookolietanks, de vigerende wetgeving, naast de rol en verplichtingen van een erkende stookolietechnicus. Het programma omvat minstens 4 uur.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.
Brussel, 19 november 2010.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE
Bijlage 2 Programma's van de cursussen van aanvullende vorming voor milieucoördinator 1° De programma's van de cursussen van aanvullende vorming beantwoorden tenminste aan de volgende voorwaarden : a) ze zijn zo opgevat dat ze de kandidaat in staat stellen de nodige kennis en bekwaamheid te verwerven voor het vervullen van het geheel van decretale en reglementaire taken, opgelegd aan de milieucoördinator;b) ze omvatten ten minste : - 250 uur voor de cursussen van aanvullende vorming van het eerste niveau; - 150 uur voor de cursussen van aanvullende vorming van het tweede niveau.
De overgangscursussen van het tweede niveau naar het eerste niveau zijn zo opgevat dat zij minimaal zowel het inhoudelijke verschil tussen de beide programma's als hun verschil in aantal lesuren omvatten. 2° De programma-inhoud wordt opgesplitst in de volgende drie modules :
PROGRAMMA-INHOUD
A Eerste niveau
B Tweede niveau
Module 1.Uitgangspunten achtergronden en basisbegrippen
50 uur
30 uur
1.1. Grondslagen van milieuwetenschappen 1.1. Grondslagen van milieuwetenschappen
Probleemanalyse en structurering van de milieuproblematiek, relaties tussen activiteiten en milieueffecten, ecologie, milieuhygiëne en menselijke gezondheid, kenmerkende grootheden en basisdefinities, milieubeschouwingen bij het ontwerp en de exploitatie van industriële installaties. Problematiek van de klimaatveranderingen. Basis ecotoxicologie.
1.2. Milieubeleidsvorming en instrumenten van het milieubeleid van de overheid
Beginselen van overheidsbeleid, oner andere overheidsorganisatie.
Inhoudelijke facetten en achtergronden bij het hanteren van milieu-instrumenten : fysieke regulering economische instrumenten, beslissingsondersteunende instrumenten (MER, VR, audit, LCA) convenanten en milieubeleidsplanning op de verschillende niveaus (onder meer Europees en regionaal).
Gebruik en optimalisatie van gegevensanalysetechnieken en modellen als basis voor het opstellen van monitoringsstrategieën, milieubeoordelingsmethoden en gerelateerde doelstellingen.
Het selecteren van duurzame preventie- en hersteltechnieken in het kader van een dynamische beleidscontext (bijvoorbeeld praktische implementatie Europese richtlijnen).
Simulatie en analyse van impact van milieubeleidsinstrumenten.
Milieurisico-evaluatie/normstelling.
1.3. Milieurecht en de formulering van milieu-eisen
Structuur en opbouw van de milieuwetgeving.
Aansprakelijkheid. Kader van de Europese milieurichtlijnen en van de Vlaamse milieuwetgeving.
Milieuvergunningsprocedures. Relatie tot de stedenbouwkundige vergunning. De concrete formulering van milieu-eisen.
Doelvoorschriften versus middelvoorschriften. Het voldoen aan de algemene preventiebeginselen (BBT). Gebruik van codes van goede praktijk en van normen en standaarden. Definities en correcte interpretatie van technologische eisen, emissie-normen en milieukwaliteitsnormen.
Module 2. Milieubeheerssystemen in de bedrijven en de functionele taken van de milieucoördinator.
60 uur
35 uur
2.1. De integratie van milieuzorg in het bedrijfsbeheer
Basiscomponenten van de bedrijfsinterne milieuzorg en afbakening van verantwoordelijkheden. Duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Interacties en samenhang met de arbeidsveiligheid en de integrale kwaliteitszorg. Achtergronden op het vlak van de Europese EMAS-verordening, het decreet Bedrijfsinterne Milieuzorg en de ISO-14000-normenreeks.
2.2. Het opstarten van een milieuzorgsysteem in de onderneming
Milieubeleidsverklaring. Het uitvoeren van een milieuanalyse (organisatorisch, juridisch-bestuurlijk en technisch). Het opstellen van een milieuprogramma met prioriteitsstelling. Opleiding en vorming.
Rapportages. Controle-instrumenten met indicatoren en criteria (Environmenteal performance indicators).
2.3. Controle en handhaving van milieuvoorwaarden, met inbegrip van administratieve en procedurele aspecten
2.3.1. Monitoring van emissies en afvalstromen met ingebrip van industriële meetaspecten. Het opstellen van een emissiejaarverslag
2.3.2. Het opstellen van een milieuvergunningsaanvraag. De identificatie en interpretatie van milieuvoorwaarden. Het berekenen van milieuheffingen (afvalwater, afvalstoffen). Subsidiemogelijkheden (steun voor R&D-activiteiten en economische expansiesteun).
Module 3. Operationalisering en uitdieping van de taakstelling van een milieucoördinator
140 uur
85 uur
3.1. Technologische facetten
3.1.1. Procesgeïntegreerde of structureel preventieve milieuverbeteringen ter vermijding van emissies en afvalstromen.
Bedrijfsinterne en -externe recyclage en hergebruik. Het opzetten van preventieprojecten bij industriële processen. Productontwerp vanuit een milieuvisie, met inbegrip van integraal ketenbeheer.
3.1.2. Preventieve maatregelen ter voorkoming van bodem- (grond)water- en luchtverontreiniging
3.1.3. Preventieve maatregelen vanuit het oogpunt van de interne en externe veiligheid
3.1.4. Beheersingstechnieken (afvalwater- en afvalluchtbehandeling)
3.1.5. Saneringstechnologie (bodemsanering)
3.1.6. Beheersingstechnieken geluid
3.1.7. Beheersingstechnieken voor afval (kennis van afvalverwerkingstechnieken : fysische, biologische, chemisch-thermische processen; gescheiden inzameling van afval in bedrijven)
3.1.8. Technologieën vanuit het oogpunt van 'cradle to cradle', specifiek gericht op hergebruik, eco-efficiëntie, integraal ketenbeheer, stofstroomanalyse, productontwikkeling en ecodesign, energie-efficiëntie en energiebeheer
3.2. Bedrijfseconomische en beheersfacetten
3.2.1. Kostenberekeningen en investeringsanalyses kosten-baten en kosten-effectiviteitsanalyses vanuit milieuperspectief. Keuze en prioriteitsstelling van milieuverbeteringsprojecten. De milieudimensie van het verzekeringsbeheer
3.2.2. De meting van milieuschade : waarderingspunten van milieuschade of -effecten
3.2.3. Projectbeheer. Management van technologische innovaties en van R&D-activiteiten vanuit een anticiperend milieuperspectief
3.2.4. Optimalisatietechnieken voor bedrijfsbeheer en het behalen van milieudoelstellingen
3.3. Sociale en communicatieve facetten
3.3.1. Interne en externe communicatie en rapportage over milieu-aangelegenheden. Overleg binnen het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk. Samenwerking en afstemming tussen de milieucoördinator en de veiligheidschef. Externe communicatie en conflictbehandeling.
3.2.2. Het stimuleren van preventieve gedragsveranderingen en van « good housekeeping »-praktijken in organisaties. Het organiseren van opleidings- en vormingsactiviteiten voor het personeel.
3.4. Methodologische facetten
3.4.1. Milieueffectrapportage. Methodes en technieken voor milieueffectbeoordeling.
3.4.2. Veiligheidsrapportering en risico-analysetechniekenvanuit het perspectief van de interne en externe veiligheid
3.4.3. Methodes en strategieën voor milieu-auditing
3.4.4. Het raadplegen van gegevensbestanden en informatiebronnen over industrieel milieubeheer
3° De cursus wordt afgesloten met een examen en met een eindwerk binnen het programma van de opleiding. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.
Brussel, 19 november 2010.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE
Bijlage 3. - Lijst met pakketten voor de laboratoria, vermeld in artikel 6, 5°, van dit besluit 1° Lijst met pakketten voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, a) : W.1. monsternemingen, inclusief conservering, transport en metingen ter plaatse W.1.1. ogenblikkelijke staalname (aan kraan) van water W.1.1.1. voor chemische analyses W.1.1.2. voor bacteriologische analyses W.1.2. ogenblikkelijke staalname (schepstaal) van water W.1.3. tijds- en/of debietsgebonden staalname W.1.4. staalname van grondwater (peilbuizen) W.1.5. meting ter plaatse van temperatuur, pH en elektrische geleidbaarheid W.1.6. meting ter plaatse van opgeloste zuurstof W.1.7. meting ter plaatse van vrije chloor en gebonden chloor W.1.8. controle op vast opgestelde meetapparatuur voor meting van debiet, pH, geleidbaarheid, temperatuur en opgeloste zuurstof W.2. organoleptische parameters in water, bestemd voor menselijke consumptie : kleur, troebelingsgraad, reuk en smaak W.3. anorganische fysicochemische parameters W.3.1. chloride, sulfaat, nitraat, nitriet, totaal orthofosfaat, opgelost fluoride en ammonium W.3.2. natrium, calcium, kalium, magnesium en totale hardheid W.3.3. temperatuur, pH en elektrische geleidbaarheid W.3.4. droogrest W.3.5. asrest W.3.6. buffercapaciteit W.3.7. totaal anorganisch gebonden fluoride W.4. metalen W.4.1. standaardreeks : Hg, Cd, Pb, As, Cr, Ni, Cu, Zn, Sb, Se, Mn, Fe en Al W.4.2. aanvullende elementen : W.4.2.1. Ag W.4.2.2. V W.4.2.3. Ba W.4.2.4. Mo W.4.2.5. Sn W.4.2.6. Ti W.4.2.7. Co W.4.2.8. B W.4.2.9. Si W.5. algemene verontreinigingsparameters W.5.1. BZV, CZV, Kjeldahl-stikstof, bezinkbare stoffen, zwevende stoffen, (totaal) fosfor en totaal stikstof W.5.2. gaschromatografische bepaling van minerale olie (met vlamionisatie- detectie) W.5.3. infraroodspectrometrische bepaling van oliën, vetten en minerale olie (perchloorethyleenextraheerbare stoffen en perchloorethyleenextraheerbare apolaire stoffen) W.5.4. gravimetrische bepaling van oliën en vetten (> 50 mg/l) na extractie met petroleumether W.5.5. TOC als verschilmeting (TOC = TC-TIC) W.5.6. TOC als sommeting (TOC = POC + NPOC) W.5.7. NPOC W.5.8. totaal cyanide W.5.9. vrije cyanide W.5.10. opgeloste sulfide en in zuur milieu oplosbare sulfide W.5.11. fenolindex W.5.12. chroom (VI) W.5.13. afmeting zwevend stof W.5.14. methyleenblauwactieve stoffen (MBAS) W.5.15. opgeloste zuurstof W.5.16. oxideerbaarheid W.5.17. ureum W.5.18. bromaat W.5.19. kleur van afvalwater W.6. organische groepsparameters : EOX, AOX en VOX W.7. specifieke organische stoffen W.7.1. vluchtige organische halogeenverbindingen, monocyclische aromatische koolwaterstoffen W.7.2. matig vluchtige organische halogeenverbindingen W.7.3. fenolen W.7.4. wateroplosbare solventen W.7.5. polychloorbifenylen W.7.6. polycyclische aromatische koolwaterstoffen W.7.7. polychloordibenzodioxines en polychloordibenzofuranen W.7.8. gebromeerde brandvertragers W.7.9. organofluorverbindingen W.7.10. organotinverbindingen W.7.11. organochloorpesticiden W.7.12. organofosforpesticiden W.7.13. triazine-type herbiciden W.7.14. uronen (fenylurea), carbamaten en anilides W.7.15. zure herbiciden W.7.16. glyfosaat en AMPA W.7.17. polaire pesticiden via LC-MS multiresidumethode W.7.18. gaschromatografeerbare pesticiden via GC-MS multiresidumethode W.7.19. anionische, niet-ionogene en kationische oppervlakteactieve stoffen W.8. bacteriologische parameters W.8.1. totaal kiemgetal (22 °C, 37 °C), coliformen, Escherichia coli, enterokokken, Clostridium perfringens en Pseudomonas aeruginosa W.8.2. Salmonella W.8.3. Legionella pneumophila en Legionella species W.8.4. coagulase positieve stafylokokken W.9. hydrobiologische parameters W.9.1. biotische index W.9.2. ecotoxiciteitstesten W.9.2.1. overlevingstest op watervlo W.9.2.2. overlevingstest op vis W.9.2.3. remmingstest voor algen W.9.2.4. bioluminescentie van bacteriën (Vibrio fischeri ) W.10. andere analyses W.10.1. chlorofyl A W.10.2. kwalitatieve karakterisatie van minerale olie met GC-MS W.10.3. bromide 2° Lijst met pakketten voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, b) : L.1. monsterneming en analyse met testbuisjes van afgassen (emissie) en omgevingslucht (immissie) in daartoe geëigende situaties L.2. emissiemetingen - basispakket : rookgastemperatuur, druk, watergehalte, gassnelheid, gasdebiet, stofgehalte in een gaskanaal en een continue meting van zwaveldioxide, stikstofoxide, zuurstof, koolstofdioxide, koolstofmonoxide en vluchtige organische componenten als totaal organisch koolstof L.3. emissiemetingen - stookinstallaties tot 10 MW : rookgastemperatuur, watergehalte, gassnelheid, gasdebiet, stofgehalte in een gaskanaal en een continue meting van zwaveldioxide, stikstofoxide, zuurstof, koolstofdioxide en koolstofmonoxide L.4. emissiemetingen - monsterneming en analyse van zware metalen L.4.1. Cd, Tl, As, Sb, Pb, Cr, Co, Cu, Mn, Ni, V, Se, Sn en Hg als totaal gehalte (als som van stof- en gasvormig) en als gehalte stofvormig L.4.2. andere metalen, als totaal gehalte (als som van stof- en gasvormig) L.4.2.1. Be L.4.2.2 Ti L.4.2.3. In L.4.2.4. Mo L 4.3 Pt (gehalte stofvormig) L.4.4. specifieke metaalverbindingen L.4.4.1. arseenwaterstof L.4.4.2. Cr (VI)-verbindingen zoals calciumchromaat L.4.4.3. Cr (III)-chromaat, zinkchromaat en strontiumchromaat L.4.4.4. arseentrioxide en arseenpentoxide L.4.4.5. arseenzuren en hun zouten L.5. emissiemetingen - monsterneming en analyse van anorganische stoffen L.5.1. gasvormige anorganische chloor- en fluorverbindingen als HCl en HF L.5.2. natchemische bepaling van zwaveloxiden SO2 en SO3 L.5.3. chloor L.5.4. NH3O L.5.5. waterstofsulfide L.5.6. broom en zijn damp- of gasvormige verbindingen uitgedrukt als HBr L.5.7. cyaanwaterstof L.5.8. N2O L.5.9. bemonstering van stofdeeltjes met specifieke grootte (PM 10 en PM 2,5) L.5.10. chloorcyaan L.5.11. fosgeen L.5.12. fosforwaterstof L.5.13. hydrazine L.6. emissiemetingen - monsterneming en analyse van vluchtige organische stoffen (VOS) - basispakket VOS : aromatische koolwaterstoffen, paraffinische koolwaterstoffen, alifatische halogeenkoolwaterstoffen, esters, ketonen, alcoholen en ethers L.7. emissiemetingen - monsterneming en analyse van organische stoffen L.7.1. olefinische koolwaterstoffen L.7.2. glycolethers L.7.3. chloorbenzenen en chloortoluenen L.7.4. methylmethacrylaat L.7.5. naftaleen L.7.6. dimethylformamide L.7.7. pinenen L.7.8. N-methylpyrrolidon L.8. emissiemetingen - monsterneming en analyse van zeer vluchtige organische stoffen (ZVOS) L.8.1. C1-C5 koolwaterstoffen en vluchtige derivaten met halogenen, stikstof en zuurstof L.8.2. methaan L.8.3. ethyleenoxide L.8.4. vinylchloride L.9. emissiemetingen - monsterneming en analyse van weinig vluchtige organische stoffen L.9.1. dioxines (PCDD's en PCDF's) L.9.2. dioxineachtige PCB's L.9.3. PCB's L.9.4. polyaromatische koolwaterstoffen (PAK's) L.10. emissiemetingen - monsterneming en analyse van reactieve organische stoffen L.10.1. formaldehyde L.10.2. andere aldehydes dan formaldehyde L.10.3. fenol L.10.4. alifatische amines L.10.5. zwavelkoolstof L.10.6. carbonzuren L.10.7. isocyanaten L.10.8. maleïnezuuranhydride L.10.9. thio-alcoholen (mercaptanen) en thio-ethers L.11. bepaling van niet-geleide emissies L.11.1. uitvoeren van lekdetectieprogramma's (LDAR) en emissiebepaling L.11.2. meting van andere diffuse bronnen : te specificeren L.12. immissiemetingen L.12.1. de continue meting van zwaveldioxide, stikstofoxiden, koolstofmonoxide, ozon en zwevend stof met specifieke groottekarakteristiek PM 10 en PM 2,5 L.12.2. bepaling van neervallend stof L.12.3. bepaling van de volgende metalen in neervallend stof en zwevend stof : Cd, Tl, As, Sb, Pb, Cr, Co, Cu, Mn, Ni, V, Se, Sn en Hg L.12.4. bepaling van gasvormig kwik in omgevingslucht L.13. immissiemetingen - monsterneming en analyse van vluchtige en zeer vluchtige stoffen ((Z)VOS) in omgevingslucht L.13.1. benzeen L.13.2. vinylchloride L.14. immissiemetingen - monsterneming en analyse van organische stoffen en andere stoffen L.14.1. vluchtige polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) naftaleen, acenafteen, acenaftyleen, fenantheen, anthraceen en fluoreen L.14.2. niet-vluchtige polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) : fluorantheen, pyreen, benzo(a)anthraceen, chryseen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen, benzo(a)pyreen, benzo(g,h,i)peryleen, indeno(1,2,3,c,d)pyreen en dibenzo(a,h)anthraceen L.14.3. dioxines (PCDD's en PCDF's) L.14.3.1. gesuspendeerd in omgevingslucht of als gas L.14.3.2. als depositie in neerslagkruik L.14.4. PCB's L.14.5. dioxineachtige PCB's L.14.6. BTEX : veldmeting met automatische monitoren L.14.7. HF en HCl L.14.8. SO2, NO2, O3 en BTEX door middel van passieve samplers en analyse L.14.9. NH3 L.15. bepaling van de belasting aan asbestvezels en andere vezels in omgevingslucht met behulp van elektronenmicroscopie L.16. keuring en kalibratie van vast opgestelde apparatuur voor volgende metingen en bemonsteringen in emissies L.16.1. anorganische gasvormige componenten L.16.2. stof L.16.3. organische gasvormige componenten L.16.4. lange termijnbemonstering van dioxines en PCB's L.17. nemen van geurmonsters en uitvoeren van geuranalyses door middel van olfactometrie L.18. bepaling van geurverspreiding door middel van snuffelploegmetingen L.19. bepaling van emissies van NH3 uit veestallen voor de certificatie van ammoniakemissiearme stalsystemen L.19.1. meting van het rendement van gaswassers voor NH3 L.19.2. bepaling van de stalemissies van NH3 3° Pakket voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, c) : uitvoering van de volgende monsternemingen en bodemanalyses : a) monsterneming en analyse van het organische koolstofgehalte (% OC) van de bodem b) monsterneming en analyse van de zuurtegraad (pH) van de bodem c) bepaling van de bodemtextuur : 1) hetzij volgens de handmatige bepaling 2) hetzij volgens de granulometrische bepaling 3) hetzij volgens de handmatige en granulometrische bepaling Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu. Brussel, 19 november 2010.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE
Bijlage 4. - Erkenning milieudeskundigen houders voorgassen of gevaarlijke stoffen - (deel)domeinen De aanvraag om een erkenning als deskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen alsvermeld in artikel 6, 1°, a), kan worden ingediend voor een of meer van de volgende domeinen en deeldomeinen : A. attestaties (hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM) : A1. attestatie houders : prototypekeuringen van in serie gebouwde houders; individuele keuringen van andere; aanvaarding van gelijkwaardige systemen voor opslag A2. attestatie overvulbeveiligingssystemen A3. attestatie lekdetectiesystemen A4. attestatie gelijkwaardige alternatieven voor niet toegankelijke leidingen B. controle bij plaatsing van nieuwe houders (hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM) : B1. controle vóór de plaatsing en vóór de ingebruikname van houders van P-.producten B2. controle vóór de plaatsing en vóór de ingebruikname van houders van gevaarlijke producten andere dan P-producten C. uitvoeren van periodieke onderzoeken (hoofdstuk 5.17 van titel II van het VLAREM) : C1. uitvoeren van de periodieke onderzoeken van ondergrondse en bovengrondse houders van P-producten C2. uitvoeren van de periodieke onderzoeken van ondergrondse en bovengrondse houders van gevaarlijke producten andere dan P-producten D. uitvoeren van periodieke onderzoeken bij gassen (hoofdstuk 5.16 van titel II van het VLAREM) : D1. uitvoeren van de periodieke onderzoeken van ondergrondse en bovengrondse houders voor opslag van gassen Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.
Brussel, 19 november 2010.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE
Bijlage 5. - Graden als bedoeld in artikel 9 en 10 (milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen en de discipline bodemcorrosie) en artikel 21 tot en met 24 (juryvoorzitter van de examencommissie bij de opleiding als technicus vloeibare brandstof, gasvormige brandstof of verwarmingsaudit of stookolietechnicus) 1.1. De academisch gerichte opleidingen en de daarop betrekking hebbende graden in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden : 1.1.1. wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend; 1.1.2. toegepaste wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend; 1.1.3. toegepaste biologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. 1.2. De opleidingen en de daarop betrekking hebbende graden in de volgende studiegebieden : 1.2.1. Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.
Brussel, 19 november 2010.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE
Bijlage 6. - Technische vereisten waaraan de meetapparatuur van de technicus vloeibare brandstof of gasvormige brandstof moet voldoen als vermeld in artikel 40, § 2 Voor het opmeten van de verschillende parameters worden uitsluitend meettoestellen gebruikt die voldoen aan de volgende minimale technische specificaties :
Parameter
Toestel
Resolutie
Absolute fout
rookindex
lekdichte rookindexpomp, filterpapier, referentieschaal
1
zuurstof (O2)
zuurstofanalysator
0,1 %
+ 0,3 %
koolstofdioxide (CO2)
koolstofdioxide analysator
0,1 %
+ 0,3 %
koolstofmonoxide (CO)
koolstofmonoxide-analysator
1 ppm
+ 20 ppm
rookgastemperatuur omgevingstemperatuur
thermometer
1 °C
+ 3 °C
onderdruk/trek
onderdrukmeter
1 Pa
+ 2 Pa
De verschillende meettoestellen bevinden zich steeds in goede staat van werking en onderhoud.
Vóór elke meting wordt het meettoestel gecontroleerd (goede werking, lekdichtheid) en gekalibreerd (nulpuntinstelling) volgens de voorschriften van de fabrikant. De erkende technicus moet de door hem gebruikte meettoestellen tonen aan de toezichthouders als hem daarom gevraagd wordt.
Elektronische meetapparatuur wordt minstens eenmaal om de twee jaar door de fabrikant of invoerder ervan nagekeken en geijkt. De fabrikant of invoerder bevestigt na controle van het apparaat een klever op de toegangswegen tot het toestel. Op die klever wordt de datum van de laatste controle en de uiterlijke datum van de eerstvolgende controle genoteerd. De fabrikant of invoerder maakt een zogenaamd attest van goede werking van het toestel op. Dat attest van goede werking bevindt zich steeds bij het desbetreffende apparaat. De erkende technicus moet het attest tonen aan de toezichthouders of aan de afdeling als hem daarom gevraagd wordt.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.
Brussel, 19 november 2010.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE
Bijlage 7. - Overzicht van de minimuminhoud van het kwaliteitshandboek voor erkende milieudeskundigen in de discipline geluid en trillingen MINIMUMCHECKLIST VOOR HET KWALITEITSHANDBOEK Hieronder volgt een overzicht van hoe het kwaliteitshandboek er moet uitzien. HOOFDSTUK I. - Organisatie I. 1. Identiteit I.2. Doelstelling van het kwaliteitsbeleid I.3. Verklaring onafhankelijkheid en integriteit I.4. Organisatiestructuur I.4.a. Organisatieschema : organogram opstellen I.4.b. Functiebeschrijvingen I.5. Aanwerving en selectie : bijvoorbeeld wat te doen als iemand vertrekt I.6. Opleiding personeel + eigen opleiding als milieudeskundige HOOFDSTUK II. - Operationaliteit II. 1. Ruimten en omgeving II.1.a. Ligging, indeling van de lokalen II.2. Uitrusting van het laboratorium II.2.a. Beheer apparatuur II.2.b. Kalibratie en onderhoud apparatuur II.3. Uitvoering van een volledig akoestisch onderzoek volgens titel II van het VLAREM II.3.a. Algemeen : er wordt verwezen naar de procedure die op zich naar de geldende wetgeving verwijst II.3.b. Uitvoering van de geluidsmetingen II.3.c. Analyses van de meetresultaten II.3.d. Rapportage 1° titel : Volledig akoestisch onderzoek 2° naam en adres van het laboratorium en van de plaats van onderzoek 3° een unieke identificatie van het rapport op elke pagina, met vermelding van het totaal aantal pagina's 4° naam en adres van de klant 5° eenduidige vermelding van de toegepaste methode 6° een beschrijving van, de conditie van en een ondubbelzinnige identificatie van het te onderzoeken onderwerp of object, inclusief tekeningen op schaal, schetsen en eventueel foto's 7° datum van de metingen en/of datum van ontvangst van de beproefde of geijkte objecten 8° verwijzing naar de gebruikte procedures 9° beschrijving van de resultaten met inbegrip van de eenheden 10° namen, functies en handtekeningen of gelijkwaardige identificatie van de persoon of personen die het beproevingsrapport of kalibratiecertificaat hebben vrijgegeven 11° voor zover dat relevant is, een verklaring dat de resultaten alleen betrekking hebben op de beproefde of gekalibreerde objecten 12° een verklaring dat het rapport of het kalibratiecertificaat alleen in zijn geheel mag worden gereproduceerd, tenzij vooraf schriftelijke toestemming van het laboratorium wordt verkregen 13° voor de interpretatie van de beproevingsresultaten, moeten de afwijkingen van, aanvullingen op of uitzonderingen op de beproevingsmethode, alsook informatie over de specifieke beproevingsomstandigheden, zoals omgevingsomstandigheden worden opgenomen 14° voor zover dat relevant is, een verklaring van het voldoen/niet voldoen aan de eisen en/of specificaties 15° voor zover dat van toepassing is, een verklaring en informatie over de geschatte meetonzekerheid 16° voor zover dat passend en vereist is, opinies en interpretaties 17° aanvullende informatie die door specifieke methoden, klanten of groepen klanten kan worden vereist II.4. Uitvoering van een geluidsmeting volgens het koninklijk besluit van 24 februari 1977 II.4.a. Algemeen : er wordt verwezen naar de procedure die op zich naar de geldende wetgeving verwijst II.4.b. Uitvoering van de geluidsmetingen II.4.c. Analyses van de meetresultaten II.4.d. Rapportage II.5. Opstellen van een saneringsplan II.5.a. Algemeen : er wordt verwezen naar de procedure die op zich naar de geldende wetgeving verwijst II.5.b. Voorspellingen II.5.c. Analyses van de voorspellingen II.5.d. Rapportage II.6. Het beproeven of controleren van apparaten en inrichtingen die lawaai kunnen veroorzaken, die bestemd zijn om lawaai te dempen, op te slorpen, te meten of hinder ervan te verhelpen II.6.a. Algemeen : er wordt verwezen naar de procedure die op zich naar de geldende wetgeving verwijst II.6.b. Uitvoering van de metingen II.6.c. Analyses van de meetresultaten II.6.d. Rapportage II.7. Het begeleiden van saneringen volgens titel II van het VLAREM II7.a. Algemeen : hoe gaat men te werk als men een opdracht krijgt om een saneringsplan op te volgen II7.b. Rapportage II.8. Het opstellen van milieueffectrapporten in de discipline geluid en trillingen II8.a. Algemeen : er wordt verwezen naar het richtlijnenhandboek van LNE voor een MER geluid en al de reeds vermelde relevante delen, inclusief bijlage 4.5.3 van titel II van het VLAREM HOOFDSTUK III. - Kwaliteitsbeheersing III. 1. Werking van het laboratorium III.2. Behandeling van klachten III.3. Corrigerende maatregelen III.4. Documentcontrole HOOFDSTUK IV. - Archivering IV. 1. Archivering De gegevens (inclusief originele metingen, bandopnames,...) worden minstens 5 jaar bijgehouden.
LNE heeft toegang tot de laboratoria voor het uitvoeren van controles op de kwaliteit van het handboek en op de toepassing ervan HET MINIMUM AANTAL LOGBOEKEN Onder logboek wordt verstaan, een eenduidige verwijzing naar een bestand of document waarin informatie wordt bijgehouden om alles traceerbaar te maken. Er wordt hier alleen een minimumindeling vooropgesteld. Qua inhoud heeft men de vrijheid om die logboeken naar believen in te vullen. 1) Log Offerten en bestellingen bevat alle gegevens (details, opvolging...) van offerteaanvragen en bestellingen 2) Log Beheer van apparatuur bevat gegevens zoals de datum van aankoop, laatste ijking, buitendienststellingen over de apparatuur, en bevat ook alle gegevens betreffende de uitgeleende apparatuur 3) Log Methodologie van alle procedures bevat alle gegevens over de manier van werken in het laboratorium 4) Log Klachten bevat alle gegevens over de klachten 5) Log Corrigerende Maatregelen bevat alle gegevens over correcties die werden uitgevoerd 6) Log Personeel bevat onder meer een omschrijving van wie welke taken uitvoert in het bedrijf 7) Log Registratie is een lijst zonder details van alle uitgevoerde projecten Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu. Brussel, 19 november 2010.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE
Bijlage 8. - Apparatuurvereisten deskundigen 1° Een milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, deeldomein geluid, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1), a, beschikt over minstens : a) een klasse 1 sonometer, conform de normen NBN C 97 - 122 en IEC 804;b) een kalibrator;c) een anemometer;d) een meetruimte met een diffuus geluidsveld;e) een ruisbron die een roze ruis genereert waarvan het spectrum, gemeten in tertsbanden van 100 Hz tot 5 kHz, vlak is binnen een zone van 10dB;f) de nodige softwareprogramma's voor de verwerking van de meetresultaten.2° Een milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, deeldomein geluid, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1), b.voldoet aan een van de volgende voorwaarden : a) beschikken over een dode kamer;b) beschikken over een nagalmkamer;c) beschikken over de buis van Kundt;d) kunnen aantonen dat hij samenwerkt met een instelling die in het bezit is van de infrastructuur, vermeld in punt a), b) of c).3° Een milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, deeldomein trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 2), beschikt over minstens een toestel voor het meten van trillingen, conform de norm DIN 45669-1. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.
Brussel, 19 november 2010.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE
Bijlage 9. - Onderwerpen van de opleiding voor de milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, de MER-deskundige en de VR-deskundige, vermeld in artikel 11, 12 en 13 van dit besluit 1° Een milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen als vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2), heeft met gunstig gevolg een opleiding van minstens 50 uur gevolgd waarin minstens de volgende onderwerpen aan bod kwamen : a) elementaire fysische begrippen in verband met de geluidsleer;b) geluidsgrootheden en -begrippen;c) grondbeginselen geluid en trillingen;d) gehoor, gehoorschade, effecten van lawaai, geluidshinder;e) lawaaibeheersing;f) meettechnieken en -apparatuur;g) berekenen van emissie- en immissieniveaus;h) bronnen van lawaai.2° De opleiding voor de MER-deskundige, vermeld in artikel 12, § 1, 3° bestaat uit minstens 60 uur per deeldomein of als er geen deeldomeinen zijn, per discipline, uitgezonderd voor de discipline licht, warmte en elektromagnetische golven en het deeldomein geur, waarvoor de opleiding uit minstens 25 uur bestaat.De onderwerpen van de opleiding per deeldomein of, als er geen deeldomeinen zijn, per discipline zijn de volgende : a) discipline mens : 1) deeldomein toxicologie : 1.1. chemische en ecologische principes en begrippen in verband met ecotoxicologie; 1.2. effecten van chemische, fysische en biologische stoffen op het milieu; 1.3. evaluatie van blootstelling en effecten; 1.4. basisbegrippen van de epidemiologie; 1.5. risico-evaluatie van chemische, fysische, biologische stoffen in het milieu; 1.6. essentiële begrippen over celbiologie en menselijke fysiologie in hun relatie met toxicologie; 1.7. toxicokinetiek en -dynamiek; 1.8. toxicologisch onderzoek en normstelling; 1.9. overzicht wijzen waarop het lichaam aan polluenten kan worden blootgesteld en de effecten ervan in het lichaam; 1.10. biomonitoring; 1.11. milderende maatregelen met betrekking tot het deeldomein toxicologie. 2) deeldomein psychosomatische aspecten; 2.1. milieugezondheidskunde; 2.2. basisbegrippen van acute en chronische toxiciteit; 2.3. basisbegrippen van de epidemiologie en hun toepassing in milieusettings; 2.4. blootstellingsevalutatie in de gevoelige populaties en in gevoelige settings; 2.5. risico-evalutie van chemische, fysische en biologische stoffen; 2.6. psychosomatische en psychosociale gevolgen van milieublootstellingen en gepercipieerde milieublootstelling; 2.7. mentaal en sociaal welzijn; 2.8. gevolgen van hinder op het welzijn van de mens; 2.9. milderende maatregelen met betrekking tot het deeldomein psychosomatische aspecten. 3) deeldomein mobiliteit : 3.1. verkeerskunde; 3.2. verkeerstechnologie en -planologie; 3.3. milderende maatregelen met betrekking tot het deeldomein mobiliteit. 4) deeldomein ruimtelijke aspecten : 4.1. stedenbouwkunde : 4.2. ruimtelijke planning : ruimtelijke structuurplannen, ruimtelijke uitvoeringsplannen, planschade, planbaten; 4.3. ruimtelijke ordening en planologie; 4.4. milderende maatregelen met betrekking tot het deeldomein ruimtelijke aspecten. b) discipline fauna en flora : 1) principes en concepten van levende organisatievormen van verschillende complexiteit van individu tot gemeenschap;2) interacties tussen organismen onderling en tussen organismen en hun niet-levende omgeving;3) werken met determinatiesleutels;4) plantenkunde;5) dierkunde;6) biodiversiteit;7) milderende maatregelen met betrekking tot de discipline fauna en flora. c) discipline bodem : 1) deeldomein pedologie : 1.1 samenstelling van de bodem, bodemeigenschappen, bodemhorizonten, bodemstructuur en -textuur, bodemgenetische processen en bodemclassificatie; 1.2 bodemchemie; 1.3 bodemverontreiniging; 1.4 bodemsaneringstechnieken. 2) deeldomein geologie : 2.1 samenstelling van de bodem, bodemeigenschappen, bodemhorizonten, bodemstructuur en -textuur, bodemgenetische processen en bodemclassificatie; 2.2 bodemchemie; 2.3 geologische processen, geologische structuren en geologische geschiedenis; 2.4 geologische kaarten; 2.5 indeling, samenstelling en eigenschappen van mineralen en gesteenten; 2.6 bodemverontreiniging; 2.7 bodemsaneringstechnieken. d) discipline water : 1) deeldomein geohydrologie : 1.1 porositeit, verticale verdeling van grondwater, wet van Darcy, grondwaterstromingen en grondwateronttrekking; 1.2 basiskennis hydrologie en hydrochemie; 1.3 waterkwaliteit, waterecologie en waterverontreiniging; 1.4 impactmodellering; 1.5 waterzuiveringstechnieken. 2) deeldomein oppervlakte- en afvalwater : 2.1 basiskennis hydrologie en hydrochemie; 2.2 waterkwaliteit, waterecologie en waterverontreiniging; 2.3 impactmodellering; 2.4 waterbesparing en waterrecuperatie; 2.5 waterzuiveringstechnieken. 3) deeldomein mariene waters : 3.1 basiskennis hydrologie en hydrochemie; 3.2 waterkwaliteit, waterecologie en waterverontreiniging; 3.3 waterzuiveringstechnieken. e) discipline lucht : 1) deeldomein geur : 2.1 basisbegrippen emissie, immissie en eenheid van geur; 2.2 geurhinder; 2.3 olfactometrie en snuffelmetingen; 2.4 impactmodellering; 2.5 technieken voor geurbestrijding. 2) deeldomein luchtverontreiniging 2.1 basisbegrippen emissie, immissie, parts per million, microgram per m3, geleide emissies en niet-geleide emissies; 2.2 transport van polluenten : atmosferische dispersie en depositie; 2.3 aantasting ozonlaag, broeikaseffect, fotochemische luchtverontreiniging, verzuring, fijn stof en gevaarlijke stoffen; 2.4 impactmodellering; 2.5 luchtzuiveringstechnieken. f) discipline licht, warmte en elektromagnetische golven : 1) elementaire fysische begrippen in verband met licht;2) grondbeginselen optica;3) studie van elektromagnetische golven;4) milderende maatregelen met betrekking tot de discipline licht, warmte en elektromagnetische golven.g) discipline klimaat : 1) klimatologische processen en hun onderlinge verbanden;2) regionale klimatologie;3) globale klimaatsverandering 4) milderende maatregelen met betrekking tot de discipline klimaat. h) discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie : 1) deeldomein landschap 1.1 landschapsecologie; 1.2 landschapsgenese; 1.3 landschapsbeheer; 1.4 landschapsontwikkeling en landschapszorg 1.5 milderende maatregelen met betrekking tot het deeldomein landschap. 2) deeldomein bouwkundig erfgoed 2.1 monumentenzorg; 2.2 erfgoed; 2.3 milderende maatregelen met betrekking tot het deeldomein bouwkundig erfgoed. 3) deeldomein archeologie 3.1 inleiding tot archeologie; 3.2 milderende maatregelen met betrekking tot het deeldomein archeologie. 3° Een MER-deskundige in de discipline geluid en trillingen als vermeld in artikel 6, 1°, d), heeft met gunstig gevolg een opleiding gevolgd van minstens 10 uur inzake het beperken van geluidshinder.4° Een VR-deskundige als vermeld in artikel 6, 1°, e), heeft met gunstig gevolg een opleiding gevolgd van minstens 60 uur, waarin minstens de volgende onderwerpen aan bod kwamen : a) gevaarlijke stoffen en hun eigenschappen en gedrag;b) het inventariseren, analyseren en evalueren van risico's voor mens en milieu, bij industriële ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn;c) het gebruiken van methoden om fysische effecten ten gevolge van de vrijzetting van gevaarlijke stoffen te berekenen en aan schadeberekening en risicoberekening te doen;d) het uitvoeren van schade- en risicoberekeningen;e) ruimtelijke ordening en ruimtelijke planning. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.
Brussel, 19 november 2010.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE
Bijlage 10. - Criteria voor een gunstige beoordeling van de pakketten, vermeld in artikel 25, 2°, tweede lid, b), en artikel 44, vierde lid, 2°, voor laboratoria als vermeld in artikel 6, 5° 1° De criteria voor een gunstige beoordeling van de pakketten, vermeld in artikel 25, 2°, tweede lid, b), 1), en artikel 44, vierde lid, 2°, a), voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, a), zijn de volgende : Het laboratorium moet slagen voor een praktische proef.De praktische proef bestaat in het bijwonen van de uitvoering van een typische monsterneming, meting, beproeving of analyse waarop de aanvraag of erkenning betrekking heeft. Aan het laboratorium wordt gevraagd om specifieke aspecten van de uitvoering te demonstreren of bijkomende controlemonsters op te nemen in de beproevings-, meet- of analysereeks.
Een laboratorium is geslaagd voor een praktische proef als de vastgestelde tekortkomingen door het laboratorium werden weggewerkt.
De corrigerende maatregelen moeten door een referentielaboratorium zijn goedgekeurd.
Voor pakket W.1.8. gebeurt bijkomend een documentair nazicht van de inhoud van de rapporten in verband met de controles en van de meetonzekerheid van de door het laboratorium gehanteerde apparatuur.
De vastgestelde tekortkomingen moeten door het laboratorium worden weggewerkt. De corrigerende maatregelen moeten door een referentielaboratorium zijn goedgekeurd.
Voor pakket W.3.2. gebeurt bijkomend een documentair nazicht van de berekeningswijze. De vastgestelde tekortkomingen moeten door het laboratorium worden weggewerkt. De corrigerende maatregelen moeten door een referentielaboratorium zijn goedgekeurd. 2° De criteria voor een gunstige beoordeling van de pakketten, vermeld in artikel 25, 2°, tweede lid, b), 2), en artikel 44, vierde lid, 2°, b), voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, b), zijn de volgende : L.1. : slagen voor een praktische proef waarbij het correcte gebruik van de apparatuur wordt gedemonstreerd. In het geval van afgassen is een opstelling vereist die ook bij onderdruk of overdruk in het gaskanaal een correct aangezogen volume garandeert.
L.2. : slagen voor : 1) een praktische proef over stofweging;2) een praktische proef over het meten van concentraties van SO2, NOx, O2, CO2, CO en TOC;3) een praktische proef over het meten van het watergehalte, de rookgastemperatuur, het volume en de gassnelheid. Een laboratorium is geslaagd als : 1) de meetafwijking van de concentratie van gasvormige componenten maximaal 15 % bedraagt ten opzichte van de aangeboden concentratie;2) de meetafwijking van het watergehalte maximaal 15 % bedraagt ten opzichte van het aangeboden gehalte;3) de meetafwijking van de rookgastemperatuur maximaal 2 °C bedraagt ten opzichte van de aangeboden rookgastemperatuur;4) de meetafwijking van het volume maximaal 8 % bedraagt ten opzichte van het aangeboden volume;5) de meetafwijking van de gassnelheid maximaal (12,5 % - 0,53 x aangeboden gassnelheid) bedraagt;6) de meetafwijking van stofweging op laag niveau (< 20 mg/Nm3) maximaal 15 % en op hoog niveau (=> 20 mg/Nm3) maximaal 10 % bedraagt;7) de absolute afwijking van O2 maximaal 0,3 % bedraagt. L.3. : slagen voor : 1) een praktische proef over stofweging;2) een praktische proef over het meten van concentraties van O2, CO, CO2, NOx en SO2;3) een praktische proef over het meten van het watergehalte, de rookgastemperatuur, het volume en de gassnelheid. De slagingscriteria zijn identiek aan die van pakket L.2.
L.4. : slagen voor : 1) een praktische proef over stofweging;2) een praktische proef over het meten van concentraties van O2 en CO2;3) een praktische proef over het meten van het watergehalte, de rookgastemperatuur, het volume en de gassnelheid;4) een praktische proef, als die beschikbaar is, over het meten van concentraties van gasvormig Hg;5) een praktische proef, als die beschikbaar is, over de analyse van een vliegasstaal waarin zich een aantal zware metalen bevinden met een bepaalde concentratie. De slagingscriteria voor 1) tot en met 3) zijn identiek aan die van L.2. Voor 4) is een laboratorium geslaagd als de meetafwijking van de concentratie van gasvormig Hg maximaal 20 % bedraagt ten opzichte van de aangeboden concentratie. Voor 5) is een laboratorium geslaagd als de resultaten maximaal 20% van de referentiewaarde afwijken, met uitzondering van de resultaten voor de metalen Tl, Se, Be, Sn en As, waarbij een afwijking van maximaal 30% is toegestaan. Als er geen praktische proef beschikbaar is, wordt de validatie van de methode gecontroleerd.
Voor een parameter als vermeld in pakket L.4.2., L.4.3. en L.4.4. is een erkenning nodig voor L.4.1.
L.5. : slagen voor : 1) een praktische proef over het meten van concentraties van O2 en CO2;2) een praktische proef over het meten van het watergehalte, de rookgastemperatuur, het volume en de gassnelheid;3) een praktische proef, als die beschikbaar is, over het meten van de concentraties van de parameter waarop de aanvraag of erkenning betrekking heeft. De slagingscriteria voor 1) tot en met 2) zijn identiek aan die van pakket L.2. Voor 3) is een laboratorium geslaagd als de meetafwijking van de concentratie van de parameter waarop de aanvraag of erkenning betrekking heeft, maximaal 20% bedraagt ten opzichte van de aangeboden concentratie. Als er geen praktische proef beschikbaar is, wordt de validatie van de methode gecontroleerd.
Voor het pakket L.5.9. moet een laboratorium eveneens slagen voor een praktische proef over stofweging. Een laboratorium is geslaagd als de meetafwijking van stofweging op laag niveau (< 20 mg/Nm3) maximaal 15% en op hoog niveau (=> 20 mg/Nm3) maximaal 10% bedraagt.
L.6. : slagen voor : 1) een praktische proef over het meten van concentraties van O2 en CO2;2) een praktische proef over het meten van het watergehalte, de rookgastemperatuur, het volume en de gassnelheid;3) een praktische proef over het continu meten van het totale koolwaterstofgehalte (TOC) met FID;4) een praktische proef over het meten van de concentraties van aromatische koolwaterstoffen, paraffinische koolwaterstoffen, alifatische halogeenkoolwaterstoffen, esters, ketonen, alcoholen of ethers. De slagingscriteria voor 1) tot en met 3) zijn identiek aan die van pakket L.2. Voor 4) is een laboratorium geslaagd als de meetafwijking van de concentratie van aromatische koolwaterstoffen, paraffinische koolwaterstoffen, alifatische halogeenkoolwaterstoffen, esters of ketonen, alcoholen of ethers maximaal 20% bedraagt ten opzichte van de aangeboden concentratie.
L.7. : 1) erkend zijn voor het pakket L.6.; 2) slagen voor een praktische proef, als die beschikbaar is, over het meten van de concentraties van de parameter waarop de aanvraag of erkenning betrekking heeft.Een laboratorium is geslaagd als de meetafwijking van de concentratie van de parameter waarop de aanvraag of erkenning betrekking heeft, maximaal 20% bedraagt ten opzichte van de aangeboden concentratie. Als er geen praktische proef beschikbaar is, wordt de validatie van de methode gecontroleerd.
L.8. : slagen voor : 1) een praktische proef over het meten van concentraties van O2 en CO2;2) een praktische proef over het meten van het watergehalte, de rookgastemperatuur, het volume en de gassnelheid;3) een praktische proef over het meten van het totale koolwaterstofgehalte (TOC) met continue FID;4) een praktische proef, als die beschikbaar is, voor het meten van de concentraties van de parameter waarop de aanvraag of erkenning betrekking heeft. De slagingscriteria voor 1) tot en met 3) zijn identiek aan die van pakket L.2. Voor 4) is een laboratorium geslaagd als de meetafwijking van de concentratie van de parameter maximaal 20% bedraagt ten opzichte van de aangeboden concentratie. Als er geen praktische proef beschikbaar is, wordt de validatie van de methode gecontroleerd.
L.9. : 1) erkend zijn voor het pakket L.2.; 2) slagen voor een praktische proef over het meten van de concentraties van de parameter waarop de aanvraag of erkenning betrekking heeft.Een laboratorium is geslaagd als de meetafwijking van de concentratie van de parameter waarop de aanvraag of erkenning betrekking heeft, maximaal 20% bedraagt ten opzichte van de aangeboden concentratie (in een vast of vloeibaar testmonster).
L.10. : slagen voor : 1) een praktische proef over het meten van concentraties van O2 en CO2;2) een praktische proef over het meten van het watergehalte, de rookgastemperatuur, het volume en de gassnelheid;3) een praktische proef, als die beschikbaar is, over het meten van de concentraties van de parameter waarop de aanvraag of erkenning betrekking heeft. De slagingscriteria voor 1) en 2) zijn identiek aan die van pakket L.2. Voor 3) is een laboratorium geslaagd als de meetafwijking van de concentratie van de parameter waarop de aanvraag of erkenning betrekking heeft, maximaal 20% bedraagt ten opzichte van de aangeboden concentratie. Als er geen praktische proef beschikbaar is, wordt de validatie van de methode gecontroleerd.
L.11. : L.11.1. : slagen voor : 1) een multiplechoice-examen over de relevante VLAREM-wetgeving en de termen en begrippen, de code van goede praktijk die van toepassing is in het Vlaamse Gewest, de norm NBN-EN 15446, en de specifieke delen die van toepassing zijn uit de EPA Method 21 en Protocol EPA 453/R-95-017, en ISO 17025;2) een praktische proef in verband met concentratiemeting : twee concentraties van hetzij propaan en butanol, hetzij methaan moeten door het laboratorium met een gekalibreerd draagbaar toestel correct gemeten worden.De kalibratie van dit toestel moet ter plaatse gedemonstreerd worden; 3) een praktische proef in verband met LDAR : twee scenario's moeten worden doorgemeten op een kleine opstelling met aanstuurbare lekkende apparaten waaruit zuiver propaan of een ander gas waarvan de samenstelling wordt meegedeeld, stroomt.Een onbekend aantal grote en kleine lekken zijn telkens aanwezig op verschillende punten in de beide scenario's. De berekening van de uitstoot in kg/h of kg/jaar moet gebeuren volgens de EPA Correlation Approach van Protocol EPA 453/R-95-017.
Een laboratorium is geslaagd als : 1) minimaal één persoon van het laboratorium slaagt voor het multiplechoice-examen door minimaal 70% correcte antwoorden, maximaal 20% slechte antwoorden, en maximaal 30% ontbrekende antwoorden te geven, berekend op het aantal goede antwoorden;2) de meetafwijking van de concentratie van hetzij propaan en butanol, hetzij methaan, maximaal 50% bedraagt ten opzicht van de aangeboden concentratie;3) voor de praktische proef in verband met LDAR al de aangeboden lekken correct gelokaliseerd werden en als de afwijking van de berekende jaarlijkse emissie maximaal een factor 2 (tussen 50 en 200%) verschilt van de werkelijke emissie voor elk scenario. L.11.2. : 1) erkend zijn voor de analyse van de te bepalen parameter via het pakket L.4., L.5., L.6., L.7., L.8., L.9., L.10., L.15. of L.17.; 2) slagen voor een praktische proef, als die beschikbaar is, bestaande uit het meten van het debiet, de concentratie en massaflux van een te bepalen component aan een oppervlaktebron.Een laboratorium is geslaagd als de afwijking op de gemeten diffuse emissie maximaal 50% bedraagt ten opzichte van de aangeboden emissie. Als er geen praktische proef beschikbaar is, wordt de validatie van de methode gecontroleerd.
L.12. : slagen voor : 1) een praktische proef, als die beschikbaar is, over de analyse van een staal;2) een multiplechoice-examen over de relevante wetgeving in verband met luchtkwaliteit en relevante normen over de meetmethode. Een laboratorium is geslaagd als : 1) voor de praktische proef de concentratie van de parameter waarop de aanvraag of erkenning betrekking heeft, maximaal 20% bedraagt ten opzichte van de aangeboden concentratie.Als er geen praktische proef beschikbaar is, wordt de validatie van de methode gecontroleerd; 2) minimaal één persoon van het laboratorium slaagt voor het multiplechoice-examen door minimaal 70% correcte antwoorden, maximaal 20% slechte antwoorden, en maximaal 30% ontbrekende antwoorden te geven, berekend op het aantal goede antwoorden. L.13. : slagen voor : 1) een praktische proef, als die beschikbaar is, over de analyse van een staal;2) een multiplechoice-examen over de relevante wetgeving in verband met luchtkwaliteit en relevante normen over de meetmethode. De slagingscriteria zijn identiek aan die van pakket L.12.
L.14. : slagen voor : 1) een praktische proef, als die beschikbaar is, over de analyse van een staal;2) een multiplechoice-examen over de relevante wetgeving in verband met luchtkwaliteit en relevante normen over de meetmethode. De slagingscriteria zijn identiek aan die van pakket L.12.
L.15. : deelname aan een ringtest met een gunstige beoordeling.
L.16. : 1) erkend zijn voor het pakket L.2.; 2) erkend zijn voor het meten van de aangevraagde parameter.Voor de pakketten L.16.1., L.16.2. en L.16.3. geldt dat de maximale meetafwijking bij een praktische proef voor het aangevraagde pakket maximaal 10% bedraagt ten opzichte van de aangeboden concentratie, uitgezonderd voor stof waarbij de maximale meetafwijking maximaal 7,5% voor de lage gehaltes (< 20 mg/Nm3) en maximaal 5% voor de hoge gehaltes (=> 20 mg/Nm3) bedraagt; 3) slagen voor een multiplechoice-examen over de code van goede praktijk die van toepassing is in het Vlaamse Gewest, EN 14181 en CEN/TR 15983. Een laboratorium is geslaagd als minimaal één persoon van het laboratorium slaagt voor het multiplechoice-examen door minimaal 70% correcte antwoorden, maximaal 20% slechte antwoorden, en maximaal 30% ontbrekende antwoorden te geven, berekend op het aantal goede antwoorden.
L.17. : 1) slagen voor een praktische proef over het meten van het watergehalte, de rookgastemperatuur, de gassnelheid en gasdebiet.De slagingscriteria zijn identiek aan die van pakket L.2. 2) slagen voor een praktische proef, als die beschikbaar is, over de analyse van stalen waarbij de maximale meetafwijking 50% bedraagt, of deelname aan een ringtest met een gunstige beoordeling. L.18. : 1) een multiplechoice-examen over de code van goede praktijk die van toepassing is in het Vlaamse Gewest;2) een praktische test waarbij de gevoeligheid van de snuffelaars wordt getest via een olfactometer met butanol. Een laboratoruim is geslaagd als : 1) minimaal 1 persoon van het laboratorium slaagt voor het multiplechoice-examen door minimaal 70% correcte antwoorden, maximaal 20% slechte antwoorden, en maximaal 30% ontbrekende antwoorden te geven, berekend op het aantal goede antwoorden;2) de individuele geurdrempel voor butanol tussen 20 en 80 ppb ligt;3) het bewijs van de gevoeligheid van de snuffelaars volgens de voorwaarden van de EN 13725 geleverd kan worden. L.19. : L.19.1. : 1) beschikken over de natchemische methode voor de bepaling van ammoniak in lucht;2) beschikken over een procedure voor ammoniakmeting in geleide emissies en een procedure voor ammoniakmeting en rendementsbepaling, specifiek op gaswassers (niet-geleide emissies);3) slagen voor : a) een praktische proef over het meten van het watergehalte, de rookgastemperatuur, de gassnelheid en het gasdebiet;b) een praktische proef over het meten van gasvorming ammoniak;c) een praktische proef over het meten van ammoniak en sulfaat in waswater. Een laboratorium is geslaagd als : 1) de meetafwijking van het watergehalte maximaal 15% bedraagt ten opzichte van het aangeboden gehalte;2) de meetafwijking van de rookgastemperatuur maximaal 2° C bedraagt ten opzichte van de aangeboden rookgastemperatuur;3) de meetafwijking van de gassnelheid maximaal (12,5% - 0,53 x aangeboden gassnelheid) bedraagt;4) de meetafwijking van de concentratie gasvormig ammoniak maximaal 20% bedraagt ten opzichte van de aangeboden concentratie;5) de meetafwijking van de concentratie ammoniak en sulfaat in waswater maximaal 20% bedraagt ten opzichte van de aangeboden concentratie. L.19.2. : slagen voor een praktische proef voor de meting van gasvorming ammoniak. Een laboratorium is geslaagd als de meetafwijking van de concentratie van ammoniak maximaal 20% bedraagt ten opzichte van de aangeboden concentratie. 3° De criteria voor een gunstige beoordeling van het pakket, vermeld in artikel 25, 2°, tweede lid, b), 3), en artikel 44, vierde lid, 2°, c), voor een laboratorium als vermeld in artikel 6, 5°, c), zijn de volgende : 1) slagen voor een praktische proef voor monsterneming volgens het compendium voor de monsterneming, meting en analyse in het kader van bodembescherming.Aan het laboratorium wordt gevraagd om specifieke aspecten van de monsterneming te demonstreren. De vastgestelde tekortkomingen werden door het laboratorium weggewerkt. De corrigerende maatregelen moeten door een referentielaboratorium zijn goedgekeurd; 2) bij de bepaling van de bodemtextuur volgens de handmatige bepaling : a) slagen voor een praktische proef voor de handmatige bodemtextuurbepaling.Een persoon is geslaagd als de bodemtextuur voor minimaal zes van de zeven aangeboden monsters correct bepaald werd; b) bij een initiële erkenningsaanvraag of bij een uitbreiding van de erkenning met één of meerdere personen moeten alle deelnemers die nog niet erkend zijn, slagen voor de test. Bij een controle als vermeld in artikel 44 moeten alle erkende personen verplicht deelnemen. Als ze niet slagen, moeten de vastgestelde tekortkomingen weggewerkt worden. De daarvoor genomen corrigerende maatregelen moeten door een referentielaboratorium worden goedgekeurd; c) de erkenning voor de handmatige bodemtextuurbepaling is gebonden aan een natuurlijk persoon.Minimaal één natuurlijke persoon die erkend is voor de handmatige bodemtextuurbepaling, moet werkzaam zijn bij het laboratorium. Als een erkende persoon tweemaal op rij niet slaagt voor de praktische proef bij een controle als vermeld in artikel 44, wordt zijn erkenning opgeheven.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.
Brussel, 19 november 2010.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE
Bijlage 11. - Bijlage ter toevoeging van bijlage XXII aan het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid « Bijlage XXII Lijst van de milieu-inbreuken, ter uitvoering van artikel 16.1.2, 1°, f), en artikel 16.4.27, derde lid, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid Enig artikel. Het niet-voldoen aan de hiernavolgende wettelijke verplichtingen, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, wordt beschouwd als een milieu-inbreuk.
Artikel
Wettelijke verplichting
Art. 34, § 4, tweede zin
Die attesten, vaststellingen, verslagen en andere documenten worden ondertekend door de erkende persoon.
Art. 37, 3°
De erkende milieudeskundige in de discipline geluid en trillingen, vermeld in artikel 6, 1°, c), 1) en 2), houdt een kwaliteitshandboek bij dat minstens de inhoud, vermeld in bijlage 7, bevat.
Art. 46, § 2
Het erkende laboratorium stelt aan de bevoegde personeelsleden van de VITO alle inlichtingen en documenten ter beschikking die ze vragen met betrekking tot de erkenning.
Art. 49
Op de verslagen en andere documenten die afgeleverd worden door een erkend laboratorium, wordt duidelijk vermeld voor welke uitgevoerde monsternemingen, metingen, beproevingen en analyses het laboratorium erkend is en voor welke niet. De meet- en analyseresultaten worden zodanig uitgedrukt dat toetsing aan de emissiegrenswaarde of norm onmiddellijk mogelijk is.
Art. 50, tweede zin
Die gegevens blijven gedurende ten minste vijf jaar bewaard en worden ter beschikking gehouden van de afdeling en de VITO. Art. 50, laatste zin
Het erkende laboratorium stelt over de uitgevoerde monsternemingen, metingen, beproevingen en analyses telkens een verslag op dat op zijn minst de volgende gegevens bevat : 1° de naam en hoedanigheid van de persoon die de monsters genomen heeft en ze aan het laboratorium heeft toevertrouwd, en de volledige identificatie van de monsters als de monsterneming door het erkende laboratorium werd uitgevoerd, of de naam van derden en de volledige identificatie van de monsters;2° het verslag van de analyse, met vermelding van de gebruikte methode, de meet- en analyseomstandigheden, de resultaten van de metingen en, in voorkomend geval, de afwijkingen van de meet- en analysemethode en de reden daarvoor. Art. 52
Het erkende laboratorium, vermeld in artikel 6, 5°, c), stelt de adviezen met betrekking tot het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden op conform de Code van goede praktijk bodembescherming.
Art. 53, 1°, tweede zin
Als het laboratorium monsternemingen, metingen, beproevingen en analyses laat uitvoeren in een ander daartoe erkend laboratorium, moet de uitbesteding in kwestie expliciet vermeld worden op de verslagen en andere documenten die afgeleverd worden door het erkende laboratorium.
».
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu.
Brussel, 19 november 2010.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE