Etaamb.openjustice.be
Decreet van 19 maart 2004
gepubliceerd op 10 juni 2004

Decreet betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2004035882
pub.
10/06/2004
prom.
19/03/2004
ELI
eli/decreet/2004/03/19/2004035882/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP


19 MAART 2004. - Decreet betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.

DEEL I. - Algemene bepaling Artikel I.1 Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. De bepalingen van artikel V.2 regelen tevens een gewestaangelegenheid.

DEEL II. - De rechtspositie van de student en de participatie in het hoger onderwijs TITEL I. - Definities en toepassingsgebied Artikel II.1 Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder : 1° afgevaardigde : een behoorlijk gemachtigde vertegenwoordiger;2° associatie : de vereniging zonder winstoogmerk bedoeld in titel I, hoofdstuk VI van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;3° bestuur : elk bestuursorgaan van een associatie, respectievelijk een instelling dat krachtens een wettelijke of decretale bepaling of de statuten is aangewezen om uitvoerbare beslissingen te nemen in de in dit decreet bedoelde aangelegenheden;4° erkende vakorganisatie : personeelsvereniging die aangesloten is bij een in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigde syndicale organisatie en een werking ontplooit naar het hoger onderwijs;5° examenbeslissing : elke beslissing die een eindoordeel inhoudt over het voldoen voor een opleidingsonderdeel, meerdere opleidingsonderdelen van een opleiding, of een opleiding als geheel;6° examentuchtbeslissing : elke sanctie opgelegd naar aanleiding van examenfeiten;7° Hogescholendecreet : het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;8° instelling : een universiteit of een hogeschool;9° onderhandelen : het gezamenlijk vergaderen met het oog op het afsluiten van een overeenkomst, geformaliseerd in een protocol;10° onderwijs- en examenregeling : de regeling bedoeld in titel I, hoofdstuk III, afdeling 5 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;11° overleggen : het gemeenschappelijk vergaderen met het oog op het uitbrengen van een gemotiveerd advies;12° partners bij een associatie : de in artikel 97 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen bedoelde leden van de associatie;13° personeel : a) het academisch personeel bedoeld in hoofdstuk IV van het Universiteitendecreet, b) het onderwijzend personeel bedoeld in titel III, hoofdstuk II van het Hogescholendecreet, c) de wetenschappelijke medewerkers en de bursalen werkzaam binnen een instelling, ongeacht de aard van de tewerkstelling of de herkomst van de bezoldiging en d) de beleidsondersteunende en technische personeelsleden van een instelling, ongeacht de aard van de tewerkstelling of de herkomst van de bezoldiging;14° raadsman : een advocaat of een deskundige;15° student : de persoon ingeschreven in een instelling;16° Universiteitendecreet : het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;17° volstrekte meerderheid van stemmen : het feit dat het aantal voorstemmen het aantal tegenstemmen overtreft. Artikel II.2 § 1. De bepalingen van dit deel zijn van toepassing op de associaties en de instellingen, met uitzondering van de bepalingen van titel II, die slechts van toepassing zijn op de instellingen. § 2. De bepalingen van dit deel zijn niet van toepassing op de transnationale Universiteit Limburg, met uitzondering van de bepalingen van Titel II, Hoofdstuk 3, Afdeling 2, Onderafdeling 2, voor wat betreft examen(tucht)beslissingen die betrekking hebben op de academische opleidingen bedoeld in artikel 3 van het Verdrag van 18 januari 2001 tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale Universiteit Limburg.

Voor de toepassing van artikel II.24, § 1, eerste lid, wordt voor wat betreft de transnationale Universiteit Limburg verstaan onder : 1° "de dag van kennisname van de in artikel II.14, eerste lid bedoelde beslissing" a) bij ontstentenis van een interne beroepsprocedure : de dag van proclamatie in geval van een examenbeslissing, zoniet de dag waarop de student kennis heeft genomen van de genomen beslissing;b) indien een interne beroepsprocedure openstaat : de dag van kennisname van een beslissing na enig intern beroep. 2° "het verstrijken van de in artikel II.14, tweede lid bedoelde termijn" : het verstrijken van een redelijke termijn om een beslissing na intern beroep te nemen, zo een interne beroepsprocedure openstaat.

TITEL II. - De rechtspositie van de student HOOFDSTUK 1. - Aard van de rechtspositie Artikel II.3 § 1. Het bestuur en de student sluiten door de inschrijving een toetredingsovereenkomst. § 2. Het bestuur bepaalt en wijzigt de algemene voorwaarden van de overeenkomst, met inachtname van de participatierechten van de studentenraad, zoals bedoeld in titel III, hoofdstuk 2.

Deze algemene voorwaarden worden vastgelegd in : 1° de onderwijs- en examenregeling;2° de rechtspositieregeling van de student, waarin ten minste worden opgenomen : a) de wederzijdse rechten en plichten van het bestuur en de student en de gevolgen van de niet-naleving daarvan, b) de wegwijsinformatie bedoeld in artikel 29, § 1, van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur. Artikel II.4 De examencommissie treedt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur op als openbare dienst, die in een reglementaire verhouding staat tot de student.

HOOFDSTUK 2. - Algemene beginselen AFDELING 1. - Algemeen Artikel II.5 Het bestuur waarborgt ten aanzien van de studenten de beginselen die in dit hoofdstuk worden vastgelegd.

AFDELING 2. - Gelijkheidsbeginsel Artikel II.6 § 1. De studenten worden gelijk behandeld. § 2. Besturen nemen, gezamenlijk of individueel, maatregelen om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs - in materiële en immateriële zin - te waarborgen ten aanzien van : 1° studenten met een handicap of chronische ziekte, en 2° studenten uit objectief af te bakenen bevolkingsgroepen waarvan de deelname aan het hoger onderwijs beduidend lager is dan deze van andere bevolkingsgroepen. Besturen beschikken daarbij over de mogelijkheid om maatregelen van corrigerende ongelijkheid te nemen of te handhaven, voor zover deze maatregelen : 1° van tijdelijke aard zijn en verdwijnen wanneer het in het eerste lid vooropgestelde doel is bereikt, en 2° geen onnodige beperking van andermans rechten inhouden. AFDELING 3. - Openbaarheid Artikel II.7 Het bestuur treedt ten aanzien van de studenten op als bestuursinstantie voor wat betreft de toepassing van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur.

Artikel 35 van voormeld decreet is niet van toepassing op de bekendmaking van examenbeslissingen.

AFDELING 4. - Onpartijdigheid Artikel II.8 De studenten worden behandeld zonder vooringenomenheid.

Het bestuur voorkomt dat personen die een persoonlijk belang hebben bij een beslissing inzake een bepaalde student de besluitvorming beïnvloeden.

AFDELING 5. - Rechten van verdediging Artikel II.9 Het bestuur stelt een ombudsdienst in die onder de voorwaarden bepaald in de onderwijs- en examenregeling een bemiddelende rol opneemt bij geschillen tussen een student en één of meerdere personeelsleden.

De geschillen houden verband met : 1° de toepassing van de onderwijs- en examenregeling en/of de rechtspositieregeling van de student;2° als onbillijk ervaren handelingen en toestanden. Artikel II.10 Een student heeft bij een tuchtprocedure het recht op : 1° de mededeling van de aard van de jegens hem overwogen maatregelen en van de gronden waarop deze zijn gebaseerd;2° inzage in het volledige dossier;3° een redelijke termijn om een mondeling of schriftelijk verweer voor te bereiden en naar voor te brengen;4° bijstand door een raadsman. AFDELING 6. - Motivering Artikel II.11 Eenzijdige rechtshandelingen met individuele strekking die beogen rechtsgevolgen te hebben voor één of meer studenten vermelden in de akte de juridische en feitelijke overwegingen waarop zij zijn gegrond.

Deze motivering moet afdoende zijn.

HOOFDSTUK 3. - Rechtsbescherming bij examenbeslissingen AFDELING 1. - Materiële vergissingen Artikel II.12 De onderwijs- en examenregeling bepaalt de wijze waarop examenbeslissingen worden herzien, wanneer deze zijn aangetast door materiële vergissingen die worden vastgesteld binnen een vervaltermijn van tien kalenderdagen na de datum van deliberatie.

AFDELING 2. - Onregelmatigheden ONDERAFDELING 1. - Intern beroep Artikel II.13 De student die oordeelt dat een ongunstige examenbeslissing of een examentuchtbeslissing aangetast is door een schending van het recht, heeft toegang tot een interne beroepsprocedure, waarvan de vormen zijn vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling.

De student stelt een verzoek tot heroverweging van de examen(tucht)beslissing in binnen een vervaltermijn van vijf kalenderdagen, die ingaat op : 1° in het geval van een examenbeslissing : de dag na deze van de proclamatie;2° in het geval van een examentuchtbeslissing : de dag na deze waarop de student kennis heeft genomen van de genomen beslissing. Artikel II.14 De interne beroepsprocedure leidt tot : 1° de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van de onontvankelijkheid ervan;2° een beslissing van de examencommissie, genomen in bijzondere zitting, die de oorspronkelijke beslissing op gemotiveerde wijze bevestigt, of herziet.De examencommissie, bijeen in bijzondere zitting, beraadslaagt geldig indien ten minste de helft van de stemgerechtigde leden aanwezig is, behoudens gevallen van overmacht.

De in het eerste lid bedoelde beslissingen worden aan de student ter kennis gebracht binnen een termijn van vijftien kalenderdagen, die ingaat op de dag na deze waarop het beroep is ingesteld.

ONDERAFDELING 2. - De Raad voor examenbetwistingen SECTIE 1. - Algemeen Artikel II.15 Er wordt een Raad voor examenbetwistingen, verder "de Raad" genoemd, opgericht bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

De Raad doet als administratief rechtscollege uitspraak over de beroepen die door studenten worden ingesteld tegen examen(tucht)beslissingen, na uitputting van de in onderafdeling 1 bedoelde interne beroepsprocedure.

Artikel II.16 De Vlaamse regering bepaalt de zetel van de Raad.

SECTIE 2. - Samenstelling Artikel II.17 § 1. De Raad is samengesteld uit volgende leden : 1° een werkend en een plaatsvervangend voorzitter;2° twee werkende en twee plaatsvervangende bijzitters. § 2. De voorzitter is een jurist met een grondige kennis van het hoger onderwijs.

De bijzitters zijn op het ogenblik van hun benoeming ten minste vijf jaar belast met een opdracht als lid van het academisch of onderwijzend personeel van een instelling.

Artikel II.18 § 1. De Vlaamse regering benoemt de leden.

De bijzitters worden benoemd op gezamenlijke voordracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad. Deze voordracht voorziet in een billijk evenwicht tussen de universiteiten en de hogescholen en tussen de officiële en de vrije instellingen. § 2. Het mandaat van de leden heeft een duur van zes jaar. Het is hernieuwbaar.

Artikel II.19 § 1. De leden kunnen op ieder moment ontslag nemen.

De Vlaamse regering kan een lid slechts ontslaan in geval van grove nalatigheid of kennelijk wangedrag. § 2. Totdat in hun vervanging is voorzien blijven de leden hun functie uitoefenen, behoudens in het geval van een door de Vlaamse regering gegeven ontslag.

Artikel II.20 De Vlaamse regering stelt onder de ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap de secretaris van de Raad aan.

SECTIE 3. - Bevoegdheid Artikel II.21 De Raad beoordeelt of examen(tucht)beslissingen in overeenstemming zijn met : 1° de decretale en reglementaire bepalingen en de onderwijs- en examenregeling;2° de algemene administratieve beginselen. De Raad stelt zijn appreciatie betreffende de waarde van een kandidaat niet in de plaats van die van de examencommissie.

Artikel II.22 De behandeling van het verzoekschrift door de Raad leidt tot : 1° de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van de onontvankelijkheid en/of ongegrondheid ervan, of;2° de gemotiveerde vernietiging van de onrechtmatig genomen examen(tucht)beslissing, in welk geval de Raad het bestuur kan bevelen een nieuwe beslissing te nemen, onder door de Raad te stellen voorwaarden.Deze voorwaarden kunnen inhouden dat : a) een nieuwe examen(tucht)beslissing afhankelijk wordt gemaakt van de organisatie van een nieuw examen of een onderdeel daarvan.De Raad kan de termijn en de materiële voorwaarden bepalen waaronder deze organisatie moet gebeuren; b) welbepaalde onregelmatige of onredelijke motieven bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing niet worden betrokken;c) welbepaalde regelmatige en redelijke motieven bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing kennelijk in ogenschouw moeten worden genomen. In het geval bedoeld onder het eerste lid, 2°, kan de Raad, zo hij dit op grond van de aangedragen feiten kennelijk noodzakelijk acht, bevelen dat de verzoeker in afwachting van een nieuwe beslissing voorlopig ingeschreven wordt, alsof hij geslaagd was geweest, dan wel alsof geen examentuchtbeslissing was genomen.

Artikel II.23 De Vlaamse regering vermag aan de leden van de Raad op geen enkele wijze enige instructie te geven omtrent de wijze waarop zij de in deze sectie bedoelde bevoegdheden uitoefenen.

SECTIE 4. - Procedureverloop SUBSECTIE 1. - Aanhangigmaking Artikel II.24 § 1. De beroepen bij de Raad worden ingesteld binnen een vervaltermijn van vijf kalenderdagen, die ingaat de dag na die van kennisname van de in artikel II.14, eerste lid bedoelde beslissing, of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de in artikel II.14, tweede lid bedoelde termijn.

Indien de vijfde dag van de in het eerste lid bedoelde termijn een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag waarop de postdiensten open zijn. § 2. De beroepen worden ingesteld bij wijze van verzoekschrift, waarin ten minste een feitelijke omschrijving is opgenomen van de ingeroepen bezwaren.

Het verzoekschrift wordt gedagtekend en, op straffe van onontvankelijkheid, ondertekend door de verzoeker of zijn raadsman.

Het verzoekschrift vermeldt : 1° de naam en de woonplaats van de verzoeker.Wanneer woonplaatskeuze wordt gedaan bij de raadsman van de verzoeker, wordt dit in het verzoekschrift aangegeven; 2° de naam en de zetel van het bestuur;3° het voorwerp van het beroep. § 3. Het verzoekschrift wordt bij aangetekend schrijven overgemaakt aan de Raad. Een kopie van het verzoekschrift wordt tezelfdertijd bij aangetekend schrijven overgemaakt aan het bestuur.

Als datum van het beroep geldt de datum van postmerk.

Artikel II.25 § 1. De verzoeker kan aan het verzoekschrift de overtuigingsstukken toevoegen die hij nodig acht.

De verzoeker kan naderhand slechts bijkomende overtuigingsstukken aan het dossier laten toevoegen, voor zover deze bij de opmaak van het verzoekschrift nog niet aan de verzoeker bekend waren. De verzoeker bezorgt in dat geval onverwijld een kopie van de bijkomende overtuigingsstukken aan het bestuur. § 2. De overtuigingsstukken worden door de verzoeker gebundeld en op een inventaris ingeschreven.

Artikel II.26 Een onontvankelijk verzoekschrift kan lopende de beroepstermijn worden vervangen door een nieuw verzoekschrift, dat uitdrukkelijk de intrekking van het eerdere verzoekschrift bevestigt.

Artikel II.27 De secretaris schrijft elk inkomend beroep in op een register.

SUBSECTIE 2. - Samenstelling van het dossier Artikel II.28 § 1. Na ontvangst van de kopie van het verzoekschrift stelt het bestuur de Raad en de verzoeker onverwijld in het bezit van de stukken op grond waarvan de beslissing is genomen.

Deze stukken omvatten ten minste : 1° een afschrift van de bestreden examen(tucht)beslissing;2° in voorkomend geval : de examenkopij(en) van of het stagerapport inzake de verzoeker; 3° het dossier samengesteld naar aanleiding van het in artikel II.13, eerste lid, van dit decreet bedoelde intern beroep.

De stukken worden door het bestuur gebundeld en op een inventaris ingeschreven. § 2. Het bestuur geeft bij de overmaking van de stukken aan welke contactpersoon belast is met de administratieve opvolging van de procedure bij de Raad. § 3. Indien het bestuur de in § 1 bedoelde stukken niet onverwijld overmaakt, kan het door de voorzitter worden aangemaand om daartoe alsnog, binnen een gestelde termijn, over te gaan.

Indien het bestuur de stukken en inlichtingen niet of niet binnen de gestelde termijn overlegt, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, behoudens indien deze feiten kennelijk onjuist zouden zijn of worden tegengesproken door de door verzoeker overgelegde overtuigingsstukken.

Artikel II.29 De secretaris is onder het gezag van de voorzitter belast met de samenstelling van het dossier, dat naast de in artikel II.28, § 1, bedoelde stukken tevens de overtuigingsstukken omvat die door de verzoeker bij het verzoekschrift werden gevoegd.

Artikel II.30 Zodra het dossier is samengesteld, wordt dit door de secretaris via het meest gerede communicatiemiddel aan de partijen gemeld. De secretaris geeft het lokaal aan waar het dossier door de partijen en/of hun raadsman kan worden geraadpleegd.

SUBSECTIE 3. - Onderzoek Artikel II.31 De secretaris bezorgt de partijen na samenstelling van het dossier via het meest gerede communicatiemiddel : 1° een ontwerp van procedurekalender;2° de datum, het uur en de plaats van de zitting van de Raad;3° de samenstelling van de Raad. Artikel II.32 § 1. Het in artikel II.31,1°, bedoelde ontwerp van procedurekalender stelt de termijn vast waarbinnen : 1° het bestuur in staat wordt gesteld een antwoordnota aan de Raad en aan de verzoeker voor te leggen;2° de verzoeker in staat wordt gesteld een wederantwoordnota aan de Raad en aan de verzoeker voor te leggen. De in het eerste lid bedoelde termijn bedraagt voor elke partij ten minste achtenveertig uur.

De secretaris en de partijen kunnen het ontwerp in onderling overleg wijzigen. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, wordt het ontwerp van procedurekalender definitief. § 2. De definitief vastgestelde procedurekalender wordt bij aangetekend schrijven aan de partijen overgemaakt. § 3. De antwoordnota en de wederantwoordnota worden aan de Raad en aan de tegenpartij bezorgd via het meest gerede communicatiemiddel.

Een buiten de gestelde termijn aan de Raad overgemaakte antwoordnota of wederantwoordnota wordt uit de verdere procedure geweerd.

Artikel II.33 § 1. De partijen kunnen één of meer leden schriftelijk en op gemotiveerde wijze wraken vóór de aanvang van de zitting, tenzij de reden tot wraking later is ontstaan. De voorzitter, of, zo deze wordt gewraakt, de plaatsvervangende voorzitter, doet onmiddellijk uitspraak over het verzoek tot wraking. Zo het verzoek wordt ingewilligd, neemt de plaatsvervanger de plaats in van het gewraakte lid.

Het lid dat weet dat er een reden tot wraking tegen hem bestaat, moet zich van de zaak onthouden. § 2. De redenen tot wraking zijn de volgende : de redenen bedoeld in artikel 828, 829, tweede lid en 830 van het Gerechtelijk Wetboek; de hoedanigheid van lid van een in artikel 24, § 4 van de Grondwet bedoelde rechtspersoon verantwoordelijk voor de universiteit of de hogeschool waaraan de kwestieuze beslissing werd genomen.

Artikel II.34 De partijen kunnen schriftelijk en op gemotiveerde wijze vragen dat bepaalde getuigen door de Raad worden ondervraagd. De Raad beslist soeverein over de toelaatbaarheid van een getuigenverhoor en maakt van zijn beslissing melding in de uitspraak.

SUBSECTIE 4. - Zitting en uitspraak Artikel II.35 De voorzitter leidt de zitting.

De zittingen zijn openbaar, behoudens indien de voorzitter, al dan niet op verzoek van de partijen of één ervan, oordeelt dat gewichtige redenen aanwezig zijn die zich tegen de openbaarheid van de hoorzitting verzetten.

Het verzoek wordt op tegenspraak behandeld. De partijen pleiten in elkaars aanwezigheid.

De voorzitter ondervraagt desgevallend de door de partijen opgeroepen getuigen.

De voorzitter sluit de debatten na de pleidooien en in voorkomend geval na de wederantwoorden.

Artikel II.36 Bij regelmatige oproeping belet de afwezigheid van de partijen of één ervan de geldigheid van een zitting niet.

Artikel II.37 De Raad beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren over zijn uitspraken.

De uitspraken van de Raad zijn openbaar.

De Raad antwoordt in de uitspraken op alle opmerkingen van de partijen die de aan het geschil te geven oplossing kunnen beïnvloeden.

Artikel II.38 De uitspraken van de Raad wordt uitgebracht binnen een ordetermijn van vijftien kalenderdagen, die ingaat de dag na die waarop het beroep is ingeschreven op het in artikel II.27 bedoelde register.

SECTIE 5. - Bijstand door een raadsman Artikel II.39 De partijen kunnen zich bij een procedure voor de Raad laten bijstaan door een raadsman.

De raadsman legt ten laatste ter zitting een schriftelijke machtiging voor, behoudens indien : 1° de raadsman ingeschreven is als advocaat of als advocaat-stagiair, en/of 2° de raadsman samen met de betrokken partij ter zitting verschijnt. SECTIE 6. - Schorsing der werkzaamheden Artikel II.40 Ten aanzien van beroepen die in juli of augustus worden ingeschreven op het in artikel II.27 bedoelde register, kan een bestuur de Raad verzoeken rekening te houden met een gestaafde onderbezetting van de instelling ten gevolge van de jaarlijkse vakantie van het personeel.

Zo de Raad de onderbezetting gestaafd acht : 1° schorst hij gedurende ten hoogste 21 kalenderdagen de in artikel II.38 bedoelde termijn, en/of 2° verstrijkt de overeenkomstig artikel II.22, eerste lid, 2°, a) door de Raad te bepalen termijn niet eerder dan op de dag na deze waarop voldoende personeelsleden aanwezig zijn om een examencommissie opnieuw op rechtmatige wijze samen te stellen.

SECTIE 7. - Uitvoeringsmachtiging Artikel II.41 De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop de leden van de Raad en de secretaris worden vergoed.

Zij kan nadere regelen bepalen omtrent de formaliteiten die door de partijen bij procedures voor de Raad moeten worden vervuld, zonder dat deze op enigerlei wijze kunnen leiden tot de onontvankelijkheid van een beroep.

Artikel II.42 De nadere werkingsregelen van de Raad worden vastgelegd in een huishoudelijk reglement.

SECTIE 8. - Publicatie van de uitspraken Artikel II.43 Onder het gezag van de Raad voorziet het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap in de geanonimiseerde publicatie van de uitspraken op de website van het departement Onderwijs en in een jaarlijks verslagboek.

HOOFDSTUK 4. - Stage Artikel II.44 § 1. De Vlaamse regering ontwikkelt vóór de aanvang van het academiejaar 2005-2006 een code houdende de bepaling van de wederzijdse aanspraken tussen stagedoende studenten, instellingen en stageplaatsen en legt deze ter bekrachtiging voor aan het Vlaams Parlement. § 2. De Vlaamse regering legt de code ten laatste één maand na de goedkeuring ter bekrachtiging voor aan het Vlaams Parlement.

De code heeft uitwerking vanaf de datum die het decreet aangeeft.

HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen AFDELING 1. - Wijzigingsbepaling Artikel II.45 Aan Hoofdstuk III van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening wordt een artikel 13bis toegevoegd, dat luidt als volgt : "Artikel 13bis De bepalingen van Deel II, Titel II, Hoofdstuk 3 van het decreet van [...] betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen zijn van overeenkomstige toepassing op de instellingen. » AFDELING 2. - Inwerkingtredingsbepaling Artikel II.46 De bepalingen van deze titel treden als volgt in werking : 1° hoofdstuk 1 en 2 treden in werking met ingang van het academiejaar 2004-2005; 2° hoofdstuk 3 en artikel II.45 treden in werking op 1 januari 2005; 3° hoofdstuk 4 treedt in werking op de dag van bekendmaking van dit decreet in het Belgisch Staatsblad. TITEL III. - Participatie inzake onderwijsaangelegenheden HOOFDSTUK 1. - Algemene bespreking Artikel II.47 § 1. Het bestuur bespreekt de algemene organisatie en werking van de associatie, respectievelijk de instelling ten minste één maal per academiejaar met afgevaardigden van : 1° voorzover er geen stemgerechtigde personeelsleden zetelen in het bestuur : verkozen of aangeduide personeelsleden die zetelen in een orgaan van de associatie, respectievelijk de instelling, en 2° voor zover er geen stemgerechtigde studenten zetelen in het bestuur : de studentenraad. De bespreking vindt plaats in de schoot van een bestaand orgaan of binnen een specifiek daartoe bijeengeroepen forum. § 2. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, wordt onder algemene organisatie en werking ten minste verstaan : 1° het strategisch beleid, zijnde : a) de uitbreiding, inkrimping of beëindiging van de werkzaamheden van de associatie, de instelling, of een belangrijk onderdeel daarvan;b) het aangaan van samenwerkingsverbanden met andere instellingen of organisaties, het overdragen van bevoegdheden aan andere instellingen of organisaties, of het organiseren van vormen van dienstgewijze decentralisatie;c) de programmatie van opleidingen;2° het algemeen onderwijskundig beleid, inzonderheid de planning van onderwijsvernieuwing en onderwijsverbetering;3° het onderzoeksbeleid en de plannen tot verwezenlijking van dit beleid;4° het internationaliseringsbeleid inzake onderwijs;5° het beleid met betrekking tot de verdeling en de besteding van de middelen. HOOFDSTUK 2. - De studentenraad AFDELING 1. - Oprichting Artikel II.48 § 1. Het bestuur ziet toe op de oprichting van één studentenraad op het niveau van de associatie, respectievelijk de instelling. § 2. De studentenraad op het niveau van de instelling kan beslissen dat participatiecommissies worden opgericht op het niveau van onderdelen van de instelling.

De samenstelling en de functioneringswijze van de participatiecommissies worden vastgelegd in het in artikel II.66 bedoelde participatiereglement.

AFDELING 2. - Voorbereidende maatregelen Artikel II.49 § 1. De oprichting van een studentenraad wordt begeleid door een forum dat is samengesteld uit : 1° in de associaties : een gelijk aantal afgevaardigden van het bestuur en van de verkozen studenten die zetelen in organen van de partners bij de associatie;2° in de instellingen : een gelijk aantal afgevaardigden van het bestuur en van de bestaande studentenraad, of, bij gebreke daaraan, van de verkozen studenten die zetelen in een orgaan van de instelling. § 2. Bij wijze van overgangsmaatregel bepaalt het forum de regelen bedoeld in artikel II.50, § 1, tweede lid, II.51, § 1, tweede lid en II.52. Het forum beslist daartoe op grond van een volstrekte meerderheid van stemmen binnen het bestuur, enerzijds, en de afgevaardigden van de verkozen studenten, respectievelijk de studentenraad, anderzijds.

Bij wijze van overgangsmaatregel maakt de studentendelegatie in het forum de keuze bedoeld in artikel II.61, § 1, tweede lid. § 3. Het bestuur draagt er zorg voor dat de in § 1 bedoelde afgevaardigden op de hoogte zijn van het organigram van de associatie, respectievelijk de instelling en van de allocatie van bevoegdheden.

AFDELING 3. - Samenstelling Artikel II.50 § 1. De studentenraad bestaat uit leden, die worden verkozen door en onder de studenten behorende tot de associatie, respectievelijk de instelling.

De studentenraad bepaalt het aantal leden, dat ten minste acht bedraagt. § 2. Studenten die op het ogenblik waarop zij als stemgerechtigd lid worden aangeduid in het bestuur niet behoren tot de studentenraad, worden van rechtswege met stemrecht in deze studentenraad opgenomen.

Het overeenkomstig § 1, tweede lid, bepaalde aantal leden wordt voor de berekening van aanwezigheidsquora en stemverhoudingen met de in het eerste lid bedoelde studenten uitgebreid.

Artikel II.51 § 1. De verkiezingen worden georganiseerd door het bestuur in samenspraak met de studentenraad. Zij zijn gespreid over meerdere dagen.

De studentenraad legt de nadere kiesprocedure vast. De procedure waarborgt ten minste de verkiezing van een redelijk aantal plaatsvervangers voor de effectieve leden van de studentenraad. De procedure kan door middel van kieskringen waarborgen dat in de studentenraad studenten zijn vertegenwoordigd vanuit de verschillende partners bij de associatie, respectievelijk de onderscheiden onderverdelingen van de instelling. § 2. Indien minder dan 10 % van het totaal aantal studenten aan de verkiezing heeft deelgenomen, wordt de studentenraad op grond van de verkiezingsuitslag samengesteld, waarbij evenwel volgende bevoegdheden en prerogatieven worden opgeschort tot de volgende verkiezingen : 1° in de associaties en instellingen waarvan het bestuur (een) stemgerechtigde afgevaardigde(n) van de studentenraad bevat : het stemrecht van deze afgevaardigde(n).In voorkomend geval word(t)(en) de afgevaardigde(n) meegerekend bij de bepaling van het aanwezigheidsquorum, doch niet bij de bepaling van het stemmenaantal; 2° in de overige associaties en instellingen : de bepalingen van afdeling 4, onderafdeling 4 en onderafdeling 5 en de bepalingen van artikel II.62.

Het bestuur bepaalt voor de toepassing van het eerste lid de wijze en het tijdstip waarop het aantal studenten wordt berekend.

Artikel II.52 De studentenraad bepaalt de duur van het mandaat van de verkozen leden en, desgevallend, de wijze waarop de studentenraad periodiek geheel of gedeeltelijk opnieuw wordt samengesteld.

De studentenraad bepaalt in welke gevallen de effectieve leden van de studentenraad vervangen worden door plaatsvervangers en op welke wijze een begonnen mandaat, bij vroegtijdige beëindiging ervan, volgemaakt wordt door een plaatsvervanger.

De studentenraad kan de hoedanigheden bepalen waarmee het lidmaatschap van de studentenraad onverenigbaar is.

AFDELING 4. - Bevoegdheden en prerogatieven ONDERAFDELING 1. - Algemene beginselen Artikel II.53 De bevoegdheden en prerogatieven bedoeld in deze afdeling kunnen in voorkomend geval worden uitgeoefend door de in artikel II.48, § 2, bedoelde participatiecommissies, voor wat betreft aangelegenheden die zich situeren op het niveau van het betrokken onderdeel van de instelling.

Artikel II.54 De bevoegdheden en prerogatieven bedoeld in onderafdeling 4 en onderafdeling 5 worden niet uitgeoefend ten aanzien van het bestuur waarvan ten minste 10 % van de leden bestaat uit stemgerechtigde studenten.

ONDERAFDELING 2. - Belangenverdediging en informatieplicht Artikel II.55 De studentenraad verdedigt de belangen van de studenten en heeft ten behoeve van alle studenten een informatieplicht over de wijze waarop hij zijn bevoegdheden uitoefent.

ONDERAFDELING 3. - Adviesrecht Artikel II.56 De studentenraad kan uit eigen beweging een schriftelijk advies uitbrengen over alle aangelegenheden die studenten aanbelangen.

Het bestuur brengt na ontvangst van een advies omtrent in artikel II.57 en/of II.59 bedoelde aangelegenheden een met redenen omklede schriftelijke reactie uit in de vorm van een voorstel.

ONDERAFDELING 4. - Beraadslaging Artikel II.57 Het bestuur beraadslaagt met de studentenraad over de vastlegging van elk ontwerp van reglementaire bepaling inzake : 1° het vaststellen van de rechtspositieregeling van de student en van de onderwijs- en examenregeling;2° de vaststelling en de besteding van de inschrijvingsgelden;3° de uitwerking van initiatieven inzake studentenbegeleiding;4° het vaststellen van de regelen inzake internationale studentenmobiliteit;5° het bepalen van de organisatie van het academiejaar, met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling. Artikel II.58 § 1. De beraadslaging gebeurt rechtstreeks tussen bestuur en studentenraad, dan wel in de schoot van een in de instelling bestaande adviserende raad waarin naast afgevaardigden van de studentenraad andere onderwijs- en onderzoeksbetrokkenen zijn vertegenwoordigd éïn waarin de in artikel II.57 en II.59 bedoelde aangelegenheden gebruikelijk besproken worden. § 2. De beraadslaging leidt tot een akkoord of rietakkoord tussen het bestuur en de studentenraad of hun afgevaardigden : Een akkoord wordt uitgevoerd door het bestuur. In geval van niet-akkoord neemt het bestuur een eindbeslissing.

ONDERAFDELING 5. - Raadpleging Artikel II.59 Het bestuur raadpleegt de studentenraad over elk ontwerp van reglementaire bepaling inzake : 1° het algemeen beleid inzake interne kwaliteitszorg;2° het vaststellen van de gedragscode inzake taalregeling, bedoeld in artikel 91;§ 5, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; 3° het vaststellen van de regelen inzake de evaluatie van de onderwijsactiviteiten van het academisch, respectievelijk het onderwijzend personeel. De studentenraad bij een universiteit wordt bijkomend geraadpleegd over elk ontwerp van reglementaire bepaling inzake sociale toelagen.

Artikel II.60 § 1. De raadpleging gebeurt rechtstreeks, dan wel in de schoot van een in de instelling bestaande adviserende raad waarin naast afgevaardigden van de studentenraad andere onderwijs- en/of onderzoeksbetrokkenen zijn vertegenwoordigd en waarin de in de artikel II.57 en II.59 bedoelde aangelegenheden gebruikelijk besproken worden. § 2. De conclusies van de raadpleging worden neergelegd in een met redenen omkleed advies.

Het bestuur kan slechts op gemotiveerde wijze afwijken van het advies van de studentenraad. Deze motivering wordt binnen een termijn van dertig kalenderdagen meegedeeld aan de studentenraad. De termijn gaat in de dag na deze waarop de betrokken reglementaire bepaling wordt aangenomen.

ONDERAFDELING 6. - Afvaardiging in het bestuur Artikel II.61 § 1. In associaties of instellingen waarvan het bestuur stemgerechtigde studenten omvat, worden deze studenten als volgt aangeduid : 1° door middel van rechtstreekse verkiezing, of 2° door middel van getrapte verkiezing, in welk geval de betrokken studenten worden verkozen door de leden van de studentenraad. De keuze voor de wijze van aanduiding wordt gemaakt door de studentenraad. § 2. De bepalingen van § 1, eerste lid doen geen afbreuk aan : 1° artikel 6, derde lid van de wet van 28 mei 1971 houdende de oprichting en de werking van het Limburgs Universitair Centrum;2° artikel 10 van het bijzonder decreet van 26 juni 1991 betreffende de Universiteit Gent en het Universitair Centrum Antwerpen;3° artikel 267, 3° van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;4° artikel 61 duo decies, 3° van het bijzonder decreet van 13 juli 1994 betreffende de Vlaamse Autonome Hogescholen;5° artikel 8, § 1, eerste lid, 4° van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen;6° artikel 48, § 1 van het decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool; 7° de statuten van associaties en instellingen die de aanduiding van studenten in een bepaald bestuur op andersoortige wijze regelen, voor zover deze aanduiding gebeurt vanuit een ander bestuur dat wél overeenkomstig artikel II.61, § 1 rechtstreeks of getrapt verkozen studenten omvat.

Artikel II.62 Indien een bestuur dat bevoegd is om uitvoerbare beslissingen te nemen met betrekking tot de in artikel II.57 en/of II.59 bedoelde aangelegenheden, geen stemgerechtige studenten omvat, heeft de studentenraad het recht om ten minste één lid met raadgevende stem af te vaardigen naar dit bestuur, desgevallend onder de voorwaarden bepaald in het in artikel II.65 bedoelde participatiereglement.

De afgevaardigde van de studentenraad wordt uitgenodigd op de vergaderingen van het bestuur en wordt in het bezit gesteld van alle stukken.

AFDELING 5. - Werking ONDERAFDELING 1. - Interne werking Artikel II.63 De studentenraad duidt een voorzitter aan.

De voorzitter kan buiten de leden van de studentenraad worden aangeduid, in welk geval hij niet stemgerechtigd is.

Artikel II.64 De studentenraad beslist slechts geldig indien de meerderheid van de leden aanwezig is.

De nadere werking van de studentenraad wordt geregeld in een werkingsreglement, dat wordt vastgelegd bij volstrekte meerderheid van stemmen.

ONDERAFDELING 2. - Relaties met het bestuur Artikel II.65 Het bestuur en de studentenraad nemen een participatiereglement aan op grond van een volstrekte meerderheid van stemmen binnen het bestuur, enerzijds, en de studentenraad, anderzijds.

Het participatiereglement kan opgenomen worden in de onderwijs- en examenregeling.

Artikel II.66 Het participatiereglement omvat : 1° de procedureregels die bij het uitoefenen van de participatierechten van de studentenraad in acht moeten worden genomen;2° de wijze waarop geschillen over de uitvoering van deze titel of over de interpretatie van een bepaling van het participatiereglement door middel van vormen van arbitrage of bemiddeling worden beslecht; 3° desgevallend de in artikel II.48, § 2, tweede lid, bedoelde regelen.

Het participatiereglement kan aan de studentenraad bijkomende bevoegdheden toekennen.

AFDELING 6. - Ondersteuning Artikel II.67 Het bestuur kent aan de studentenraad de nodige infrastructurele, financiële en/of administratieve ondersteuning toe. De studentenraad dient daartoe een werkplan in.

Artikel II.68 Het bestuur legt de nodige faciliteiten voor de studentenafgevaardigden vast.

Deze faciliteiten betreffen ten minste de wijze waarop in functie van de werking van de studentenraad onderwijsactiviteiten en examens op flexibele wijze kunnen worden gepland en afgeweken kan worden van de verplichte aanwezigheid voor bepaalde opleidingsonderdelen.

HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen AFDELING 1. - Wijzigingsbepalingen ONDERAFDELING 1. - Wijzigingen aan de wet van 28 mei 1971 houdende de oprichting en de werking van het Limburgs Universitair Centrum Artikel II.69 In artikel 5, zesde lid van de wet van 28 mei 1971 houdende de oprichting en de werking van het Limburgs Universitair Centrum worden de laatste zin vervangen door volgende zin : « De leden vermeld onder 7° worden aangeduid met inachtname van artikel II.61 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. » Artikel II.70 In artikel 11, § 6, van dezelfde wet wordt de eerste zin vervangen door wat volgt : « Ieder aanwezig lid kan één stem uitbrengen, onverminderd de bepalingen van artikel II.51, § 2, eerste lid, 1° juncto II.93, § 2 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. » ONDERAFDELING 2. - Wijzigingen aan het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap Artikel II.71 Artikel 258, § 1, 2° van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt vervangen door wat volgt : « 2° drie studenten aangeduid met inachtname van artikel II.61 van het decreet van 19 maart 2004 'betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Bij de uitoefening van de bevoegdheden wordt rekening gehouden met de bepalingen van artikel II.51, § 2, eerste lid 1° juncto II.93, § 2 van voormeld decreet; ».

Artikel II.72 Artikel 258bis, 2°, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt vervangen door wat volgt : « 2° drie studenten aangeduid met inachtname van artikel II.61 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Bij de uitoefening van de bevoegdheden wordt rekening gehouden met de bepalingen van artikel II.51, § 2, eerste lid, l° juncto II.93, § 2 van voormeld decreet; ».

ONDERAFDELING 3. - Wijzigingen aan het decreet van 22 december 1995 houdende wijzing van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen Artikel II.73 Aan artikel 7 van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 8° wordt vervangen door wat volgt : « 8° drie studenten aangeduid met inachtname van artikel II.61 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; »; 2° § 2, tweede lid, wordt vervangen door wat volgt : « De studenten worden aangewezen voor een periode van twee jaar.Die periode is slechts éénmaal hernieuwbaar, tenzij na een onderbreking van twee jaar. » Artikel II.74 Aan artikel 14 van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. Bij de uitoefening van de bevoegdheden van de studenten in de Raad van Bestuur wordt rekening gehouden met de bepalingen van artikel II.51, § 2, eerste lid, l°, juncto II.93, § 2 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. » ONDERAFDELING 4. - Wijzigingen aan het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten en leerlingenkoepelverenigingen Artikel II.75 In artikel 8 van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen wordt het eerste streepje vervangen door wat volgt : « - studentenkoepelvereniging : overkoepelt ten minste studentenraden van tien instellingen en van twee associaties; ».

AFDELING 2. - Opheffingsbepaling Artikel II.76 Opgeheven worden : 1° hoofdstuk III, afdeling 15 van het Universiteitendecreet;2° titel V, hoofdstuk I, afdeling 4 en hoofdstuk III, afdeling 2, onderafdeling 3 van het Hogescholendecreet. AFDELING 3. - Inwerkingtredingsbepaling Artikel II.77 De bepalingen van deze titel treden als volgt in werking : 1° hoofdstuk 1 treedt in werking met ingang van het academiejaar 2004-2005;2° wat hoofdstuk 2 betreft : a) de associaties, evenals de instellingen waaraan gedurende het academiejaar 2002-2003 geen studentenraad was verbonden, zijn onderworpen aan de bepalingen van hoofdstuk 2 met ingang van het academiejaar 2004-2005.Artikel II.49 treedt ten aanzien van deze instellingen in werking op 1 januari 2004; b) de instellingen, andere dan deze bedoeld onder a), zijn onderworpen aan de bepalingen van hoofdstuk 2 met ingang van het academiejaar 2005-2006.Artikel II.49 treedt ten aanzien van deze instellingen in werking op 1 januari 2005; 3° wat hoofdstuk 3 betreft : a) artikel II.75 treedt in werking op 1 januari 2003; b) artikel II.69,II.70,II.71,II.72,II.73, II.72,II.73,II.74 en II.76 treden in werking met ingang van : - het academiejaar 2004-2005, in het geval bedoeld onder 2°, a); - het academiejaar 2005-2006, in het geval bedoeld onder 2°, b).

TITEL IV. - Het Vlaams Onderhandelingscomite voor het hoger onderwijs HOOFDSTUK 1. - Oprichting en samenstelling Artikel II.78 De Vlaamse regering richt voor het hoger onderwijs een Vlaams Onderhandelingscomité op, dat is samengesteld uit twee subcomités : 1° een subcomité "Sectorale programmatie", bestaande uit : a) een kamer "Personeelsleden", omvattende : - een delegatie die de Vlaamse regering vertegenwoordigt.Deze delegatie bestaat uit de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, die optreedt als voorzitter, of zijn behoorlijk gemachtigde afgevaardigde(n); - een delegatie die het personeel vertegenwoordigt. Deze delegatie bestaat uit behoorlijk gemachtigde afgevaardigden van de erkende vakorganisaties; b) een kamer "Besturen", omvattende : - een delegatie die de Vlaamse regering vertegenwoordigt.Deze delegatie bestaat uit de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, die optreedt als voorzitter, of zijn behoorlijk gemachtigde afgevaardigde(n); - een delegatie die de besturen vertegenwoordigt. Deze delegatie bestaat uit behoorlijk gemachtigde afgevaardigden, aangeduid overeenkomstig de bepalingen van artikel 7, § 2, van het decreet van 21 december 1976 houdende organisatie van de Vlaamse interuniversitaire samenwerking en van artikel 7, § 2, van het decreet betreffende de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad; 2° een subcomité "Regelgeving", omvattende : a) een delegatie die de Vlaamse regering vertegenwoordigt.Deze delegatie bestaat uit de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, die optreedt als voorzitter, of zijn behoorlijk gemachtigde afgevaardigde(n); b) een delegatie die het personeel vertegenwoordigt.Deze delegatie bestaat uit behoorlijk gemachtigde afgevaardigden van de erkende vakorganisaties; c) een delegatie die de besturen vertegenwoordigt.Deze delegatie bestaat uit behoorlijk gemachtigde afgevaardigden, aangeduid overeenkomstig de bepalingen van artikel 7, § 2, van het decreet van 21 december 1976 houdende organisatie van de Vlaamse interuniversitaire samenwerking en van artikel 7, § 2, van het decreet van 28 augustus 1998 betreffende de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad.

HOOFDSTUK 2. - Bevoegdheid AFDELING 1. - Bevoegdheid inzake sectorale programmatie Artikel II.79 Het Vlaams Onderhandelingscomité, subcomité "Sectorale programmatie" behandelt bij uitsluiting van enig ander orgaan de sectorale programmatie van maatregelen op het niveau : 1° "Vlaamse Gemeenschap", zijnde : a) de grondregelen van de rechtspositieregeling van het personeel die bij dan wel krachtens decreet worden vastgelegd.Deze regelen betreffen de wezenskenmerken van : - de administratieve rechtspositieregeling; - de geldelijke rechtspositieregeling; - de regeling van de collectieve arbeidsverhoudingen in het hoger onderwijs; b) onderwijsorganisatorische maatregelen met een rechtstreeks effect op de arbeidsduur en/of de organisatie van het werk.De maatregelen worden onderscheiden in : - het vastleggen van de beschikbare financiële ruimte; - de bepaling van de wijze van invulling daarvan; 2° "associatie of instelling", zijnde de regelen inzake administratieve en geldelijke rechtspositieregeling en collectieve arbeidsverhoudingen die op het niveau van de associatie of de instelling kunnen worden uitgewerkt, doch waarvoor men een minimale gemeenschappelijke noemer wenst na te streven. Artikel II.80 § 1. Omtrent de in artikel II.79, 1°, a) en b), eerste streepje, bedoelde aangelegenheden wordt : 1° onderhandeld binnen de kamer "Personeelsleden", en;2° overlegd binnen de kamer "Besturen".De kamers kunnen bij consensus beslissen gezamenlijk te vergaderen. § 2. De onderhandelingen binnen de kamer "Personeelsleden" leiden tot een akkoordprotocol indien de afgevaardigden van de Vlaamse regering en de afgevaardigden van ten minste één erkende vakorganisatie zich akkoord verklaren. De Vlaamse regering verbindt zich in het protocol tot de omzetting van de overeengekomen beginselen in regelgeving.

Aan het protocol afgesloten binnen de kamer "Personeelsleden" wordt het gemotiveerd advies van de kamer "Besturen" toegevoegd.

Artikel II.81 Omtrent de in artikel II.79,1°, b), tweede streepje, en 2°, bedoelde aangelegenheden wordt onderhandeld binnen een gezamenlijke vergadering van de kamer "Personeelsleden" en de kamer "Besturen".

De onderhandelingen leiden tot een akkoordprotocol indien de afgevaardigden van de Vlaamse regering, de afgevaardigden van ten minste één erkende vakorganisatie en de afgevaardigden van de besturen zich akkoord verklaren. De Vlaamse regering verbindt zich in het protocol tot de omzetting van de overeengekomen beginselen in regelgeving.

AFDELING 2. - Bevoegdheid inzake regelgeving Artikel II.82 In het Vlaams Onderhandelingscomité, subcomité "Regelgeving" wordt bij uitsluiting van enig ander orgaan onderhandeld over de voorontwerpen van decreet en de ontwerpen van besluit met betrekking tot : 1° de grondregelen van de rechtspositieregeling van het personeel die bij dan wel krachtens decreet worden vastgelegd.Deze regelen betreffen de wezenskenmerken van : - de administratieve rechtspositieregeling; - de geldelijke rechtspositieregeling; c) de regeling van de collectieve arbeidsverhoudingen in het hoger onderwijs;2° onderwijsorganisatorische maatregelen met een rechtstreeks effect op de arbeidsduur enlof de organisatie van het werk. De onderhandelingen leiden tot een protocol waarin de standpunten van de respectieve afgevaardigden worden weergegeven.

AFDELING 3. - Bemiddelingsbevoegdheid Artikel II.83 Het Vlaams Onderhandelingscomité bemiddelt op vraag van de meest gerede delegatie binnen het bevoegde comité of de bevoegde ondernemingsraad bij elk geschil, elk conflict of elk dreigend conflict van collectieve aard dat zich in een associatie of instelling voordoet. Het Vlaams Onderhandelingscomité kan daartoe inzonderheid een bemiddelaar aanstellen.

Het Vlaams Onderhandelingscomité neemt binnen een termijn van zes maanden, ingaande vanaf de in artikel II.92 bepaalde inwerkingstredingsdatum, een intern reglement inzake de bemiddelingsprocedure aan. Het reglement wordt uitvoerbaar na bekrachtiging door de Vlaamse regering.

AFDELING 4. - Aanvullende bevoegdheden Artikel II.84 De delegaties kunnen aan het Vlaams Onderhandelingscomité aangelegenheden ter bespreking voorleggen die niet ressorteren onder de in artikelen II.79 en II.82 bedoelde aangelegenheden. In dat geval worden deze aangelegenheden behandeld binnen de kamer "Personeelsleden" en de kamer "Besturen" van het subcomité "Sectorale programmatie", behoudens indien deze kamers bij consensus beslissen samen te vergaderen.

HOOFDSTUK 3. - Bijzondere bepalingen inzake de minimale gemeenschappelijke noemer Artikel II.85 De onderhandelings- of overlegorganen op het niveau van de associatie of de instelling zijn ervan vrijgesteld om een voorstel aan de onderhandeling of aan het overleg te onderwerpen, voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° het voorstel betreft de toepassing van een minimale gemeenschappelijke noemer bedoeld in artikel II.79, 2°; 2° de minimale gemeenschappelijke noemer maakt het voorwerp uit van een protocol van akkoord;3° het voorstel heeft tot doel de gemeenschappelijke noemer zonder wijzigingen of afwijkingen toe te passen. HOOFDSTUK 4. - Werking Artikel II.86 De Vlaamse regering wijst onder haar ambtenaren een secretaris van het Vlaams Onderhandelingscomité aan.

Artikel II.87 Elke delegatie van het Vlaams Onderhandelingscomité kan een beroep doen op technici, die niet stemgerechtigd zijn.

Artikel II.88 Het Vlaams Onderhandelingscomité neemt een werkingsreglement aan, dat bekrachtigd wordt door de Vlaamse regering.

HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen AFDELING 1. - Wijzigingsbepalingen Artikel II.89 In artikel 7 van het decreet van 21 december 1976 houdende organisatie van de Vlaamse interuniversitaire samenwerking, waarvan de huidige tekst van het eerste, tweede en derde lid § 1 wordt en waarvan de huidige tekst van het vierde lid § 3 wordt, wordt een § 2 ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2. De in § 1 bedoelde overeenkomst duidt de afgevaardigden en hun plaatsvervangers aan, die op behoorlijk gemandateerde wijze zetelen in het Vlaams Onderhandelingscomité, bedoeld in deel II, titel IV van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De overeenkomst komt tot stand na overleg met de besturen van hogescholen. » Artikel II.90 In artikel 7 van het decreet van 28 augustus 1998 betreffende de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad, waarvan de huidige § 2 § 3 wordt, wordt een nieuwe § 2 ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2. De in § 1 bedoelde overeenkomst duidt de afgevaardigden en hun plaatsvervangers aan, die op behoorlijk gemandateerde wijze zetelen in het Vlaams Onderhandelingscomité, bedoeld in deel II, titel IV van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De overeenkomst komt tot stand na overleg met de besturen van universiteiten. » AFDELING 2. - Behoudsbepaling Artikel II.91 De bepalingen van deze titel doen op geen enkele wijze afbreuk aan de regelgeving op de collectieve arbeidsverhoudingen in het hoger onderwijs, onverminderd de in Hoofdstuk 2 bepaalde bevoegdheden van het Vlaams Onderhandelingscomité.

AFDELING 3. - Inwerkingtredingsbepaling Artikel II.92 De bepalingen van deze titel treden in werking op een door de Vlaamse regering te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2004.

TITEL V. - Evaluatie Artikel II.93 § 1. De bepalingen van titel III van dit deel worden vijfjaarlijks geëvalueerd door de regeringscommissarissen bij de universiteiten en de commissarissen van de Vlaamse regering bij de hogescholen.

De studentenkoepelvereniging(en) in de zin van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen ma(a)k(t)(en) in functie van deze evaluatie haar/hun bevindingen aan de regeringscommissarissen en de commissarissen van de Vlaamse regering over.

Het evaluatierapport wordt voorgelegd aan de Vlaamse regering. § 2. De Vlaamse regering kan op grond van de voorgelegde evaluatie, in het geval deze een globale kwantitatieve en kwalitatieve toename van de studentenparticipatie vaststelt, de percentages bedoeld in artikel II.51, § 2 en II.54 gezamenlijk, en in evenredigheid met de vastgestelde toename, verhogen tot eenzelfde percentage, dat ten hoogste gelijk is aan 30 %.

In geval van verhoging van het in artikel II.54 bedoelde percentage, kan het aantal studenten in de besturen waarvan de samenstelling bij decreet wordt geregeld, worden uitgebreid met het aantal studenten dat nodig is om het verhoogde percentage te bereiken.

Artikel II.94 De bepalingen van titel IV van dit deel worden onderworpen aan een evaluatie, die afgerond wordt na twee jaar werking van het Vlaams Onderhandelingscomité.

Artikel II.95 Artikel II.91 treedt in werking op 1 oktober 2004.

DEEL III. - De integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen TITEL I. - Wijzigingen aan het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs Artikel III.1 In het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs wordt een artikel 8bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 8bis § 1. Een centrum voor volwassenenonderwijs dat tijdens het schooljaar 2003-2004 de afdeling monumenten- en landschapszorg, stedenbouw of stedenbouwkunde en ruimtelijke ordening inricht, draagt deze afdeling(en) op 1 september 2004 over aan een hogeschool die onderwijsbevoegdheid heeft voor wat betreft het studiegebied Architectuur.

Zo de afdeling niet wordt overgedragen, wordt deze niet langer in aanmerking genomen voor de berekening van de financiering of de subsidiëring van het centrum voor volwassenenonderwijs door de Vlaamse Gemeenschap. § 2. Een centrum voor volwassenenonderwijs dat tijdens het schooljaar 2003-2004 één of meer van de hierna volgende afdelingen inricht, kan deze afdeling(en) op 1 september 2004 overdragen aan een hogeschool die onderwijsbevoegdheid heeft voor wat betreft het studiegebied Gezondheidszorg : 1° gespecialiseerde verpleegkundige voor intensieve zorgen en dringende hulpverlening;2° kaderopleiding nursing geriatrie en bejaardenzorg;3° kaderopleiding nursing voor gegradueerde psychiatrische verpleging;4° kaderopleiding nursing voor gegradueerde ziekenhuisverpleging;5° orthopsie;6° audiologie. De niet overgedragen afdelingen worden blijvend ingericht als hoger onderwijs voor sociale promotie in de zin van artikel 9, eerste lid, en leveren overeenkomstig artikel 40, § 2, tweede lid, rechtsgeldige studiebewijzen af. § 3.Vanaf het ogenblik dat een centrum voor volwassenenonderwijs de in § 1 en § 2 bedoelde afdeling(en) heeft overgedragen aan een hogeschool, verliest het centrum de onderwijsbevoegdheid voor deze afdeling(en).

In afwijking van artikel 8 kunnen de centra voor volwassenenonderwijs met ingang van het academiejaar 2004-2005 binnen de categorieën artistiek hoger onderwijs en paramedisch hoger onderwijs, enkel nog de afdelingen programmeren die niet zijn overgedragen aan een hogeschool. » Artikel III.2 In hetzelfde decreet wordt een artikel 48quater ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 48quater § 1. Het aantal lesurencursist van de referteperiode 1 februari 2003 tot 31 januari 2004 van de afdelingen die worden overgedragen naar de hogescholen worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het lestijdenpakket van het overdragende centrum voor volwassenenonderwijs voor het schooljaar 2004-2005. § 2. Het aantal lesurencursist van de referteperiode 1 februari 2003 tot 31 januari 2004 van de afdelingen die worden overgedragen naar de hogescholen worden in aanmerking genomen als basis voor de berekening van de ambten bestuurs- en ondersteunend personeel, zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse regering van 1 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden voor de financiering of subsidiëring van de ambten van het bestuurs- en ondersteunend personeel van de centra voor volwassenenonderwijs, van het overdragende centrum voor volwassenenonderwijs voor het schooljaar 2004-2005. § 3.Vanaf de referteperiode 1 februari 2004 tot 31 januari 2005 worden de in de § 1 en § 2 bedoelde aantal lesurencursist geheel of ten dele toegevoegd aan het aantal lesurencursist van het overdragende centrum voor volwassenenonderwijs als basis voor de berekening van de ambten bestuurs- en ondersteunend personeel zolang en voor zover het aantal lesurencursist van het betrokken centrum niet groter wordt dan dit van de referteperiode 1 februari 2003 - 31 januari 2004. » Artikel III.3 In hetzelfde decreet wordt een artikel 70bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 70bis Het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, zoals gewijzigd door het decreet van 13 april 1999, houdt met ingang van het schooljaar 2004-2005 op van toepassing te zijn op de aan de hogescholen overgedragen afdelingen bedoeld in artikel 8bis. » TITEL II. - Wijzigingen aan het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap Artikel III.4 In het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt een artikel 307quater ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 307quater Onverminderd de toepassing van de artikelen 92 en 93 is de hogeschool die één of meer van de in artikel 8bis van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs bedoelde afdelingen overneemt, verplicht werkgelegenheid te verschaffen aan de leden van het onderwijzend personeel van deze overgenomen afdelingen, op voorwaarde dat deze in de periode van 1 juni 2003 tot en met 30 juni 2003 tewerkgesteld zijn geweest in de betrokken afdeling, en : 1° ofwel uiterlijk op 30 juni 2003 vastbenoemd werden in hoofdambt of in bijbetrekking in de afdeling;2° ofwel in de periode van 1 juni 2003 tot en met 30 juni 2003 aangesteld zijn geweest in een vacante betrekking als tijdelijke van doorlopende duur als lid van het onderwijzend personeel in de afdeling en als dusdanig door de Vlaamse Gemeenschap werden bezoldigd in hoofdambt, of het recht op dergelijke aanstelling van doorlopende duur in bedoelde periode konden doen gelden. De hogeschool is verplicht deze personeelsleden werkgelegenheid te verschaffen naar rato van het volume van de betrekking die zij in de overgenomen afdeling uitoefenden op de laatste dag van hun tewerkstelling in juni 2003. » Artikel III.5 In hetzelfde decreet wordt een artikel 307quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 307quinquies De hogeschool wijst de benoemde personeelsleden op het ogenblik van de overname een betrekking toe in een ambt binnen de personeelsformatie naar rato van het volume van de opdracht die zij in de overgenomen afdeling uitoefenden op 30 juni 2003. De hogeschool wijst de tijdelijken van doorlopende duur en de gerechtigden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur op het ogenblik van de overname een betrekking toe in een ambt binnen de personeelsformatie naar rato van het volume van de betrekking die zij in de overgenomen afdeling uitoefenden op de laatste dag van hun tewerkstelling in juni 2003.

De in het eerste lid bedoelde personeelsleden worden vanaf de overname personeelslid van de hogeschool en betaald ten laste van de werkingsuitkeringen van de betrokken hogeschool. De rechtspositieregeling en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de hogescholen zijn op hen van toepassing, rekening houdend met volgende overgangsmaatregelen : 1° de tijdelijken van doorlopende duur en de gerechtigden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur behouden de salarisschaal die zij op de laatste dag van hun tewerkstelling in de overgenomen afdeling genoten, tenzij de hogeschool hen inschaalt in een hogere salarisschaal;2° de personeelsleden die op 30 juni 2003 vast benoemd waren in de betrokken afdeling, worden op het ogenblik van de overname door de hogeschool benoemde personeelsleden van de hogeschool en behouden de salarisschaal die zij op 30 juni 2003 genoten voor hun betrekking in de overgenomen afdeling, tenzij de hogeschool hen inschaalt in een hogere salarisschaal;3° de personeelsleden die in de periode van 1 juni 2003 tot en met 30 juni 2003 een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hadden of in deze periode een recht op dergelijke aanstelling konden doen gelden, worden op het ogenblik van de overname door de hogeschool tijdelijke personeelsleden van de hogeschool.In afwijking van de bepalingen van de artikelen 122, § 2, en 231 kan het hogeschoolbestuur bedoelde personeelsleden op hun verzoek benoemen voor het volume van de opdracht waarop zij aanspraak kunnen maken. Elk personeelslid dat benoemd wordt, dient in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs; 4° de personeelsleden die op 30 juni 2003 benoemd waren in debetrokken afdeling, krijgen vanaf de overname een bezoldiging die gelijk is aan de optelsom van de salarissen die zij genoten voor de twee onderwijsopdrachten op de vooravond van de overname, op voorwaarde dat zij : a) op 1 januari 1996 als lid van het onderwijzend personeel binnen de overnemende hogeschool van overgangsmaatregelen in de zin van artikel 318 konden genieten en als zodanig vanaf 1 januari 1996 een betrekking binnen de personeelsformatie van de hogeschool opgenomen hebben, b) uiterlijk op 30 juni 2003 voor een voltijdse opdracht als lid van het onderwijzend personeel benoemd waren binnen de overgedragen afdeling van het betrokken centrum voor volwassenenonderwijs. Bij wijziging van het opdrachtvolume wordt het salaris naar evenredigheid aangepast. » TITEL III. - Wijzigingen aan het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen Artikel III.6 In het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt een artikel 125bis.2 ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 125bis.2 § 1. De hogescholen nemen met ingang van 1 september 2004 de afdelingen bedoeld in artikel 8bis van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, over van de instellingen voor onderwijs voor sociale promotie, hierna "centra voor volwassenenonderwijs" genoemd.

De hogescholen sluiten met de betrokken besturen een protocol terzake af. De hogescholen bezorgen de protocols aan de Vlaamse regering uiterlijk op 1 april 2004. § 2. Het in § 1 bedoelde protocol vermeldt ten minste : 1° de naam van het centrum voor volwassenenonderwijs en de naam van de hogeschool;2° de naam van de afdeling(en) die wordt/worden overgedragen en de categorie(en) waarbinnen deze afdeling(en) is/zijn gerangschikt;3° de naam van de hogeschoolopleiding(en) waarnaar de afdeling(en) wordt/worden omgevormd en het studiegebied waarbinnen de opleiding(en) is/zijn gerangschikt;4° de vestiging van de hogeschool waar de overgedragen afdeling(en) zal/zullen worden georganiseerd;5° de modaliteiten inzake de organisatie van de afdeling(en) in afbouw overeenkomstig de organisatie van het hoger onderwijs voor sociale promotie;6° de procedure en de modaliteiten inzake de overdracht van de inschrijving van de studenten die op het ogenblik van de overdracht van de afdeling(en) in het centrum voor volwassenenonderwijs zijn ingeschreven, naar de hogeschool;7° de procedure en de modaliteiten inzake de overdracht van het personeel van het centrum voor volwassenenonderwijs naar de hogeschool;8° desgevallend de modaliteiten inzake de overdracht van infrastructuur en onroerende goederen. § 3. De hogescholen die de afdelingen, bedoeld in § 1, hebben overgenomen : 1° bouwen deze afdelingen met ingang van het academiejaar 2004-2005 gradueel af.De cursisten die ten laatste in het schooljaar 2003-2004 als regelmatig cursist zijn ingeschreven, hebben het recht de opleiding overeenkomstig de regelgeving voor het hoger onderwijs voor sociale promotie te voltooien op voorwaarde dat zij hun studies niet onderbreken en voldoen aan de voorwaarden inzake financierbaar cursist; 2° stellen het inschrijvingsgeld voor de in 1° bedoelde cursisten vast overeenkomstig artikel 50, § 1, van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. De hogescholen kunnen de cursisten vrijstelling van inschrijvingsgeld verlenen zoals bedoeld in artikel 50, § 2, van hetzelfde decreet; 3° zijn gemachtigd om deze afdelingen conform de in 1° bedoelde afbouw te organiseren overeenkomstig de regelgeving inzake de organisatie van het hoger onderwijs voor sociale promotie en de overeenkomstige diploma's uit te reiken;4° zijn voor deze afdelingen onderworpen aan de kwaliteitszorg die van toepassing is op de hogescholen.» Artikel III.7 In hetzelfde decreet wordt een artikel 125ter ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 125ter § 1. De hogescholen kunnen de in artikel 125bis.2 bedoelde afdelingen omvormen tot een bachelorsopleiding of tot een mastersopleiding. Deze opleidingen worden niet beschouwd als nieuwe opleidingen zoals bedoeld in artikel 60septies. § 2. De in § 1 bedoelde omgevormde opleidingen worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het vierde academiejaar te rekenen met ingang van het academiejaar waarin de omgevormde opleidingen voor het eerst worden georganiseerd. § 3. De omvorming van de in § 1 bedoelde afdelingen gebeurt overeenkomstig de procedure die geldt voor de voortgezette opleidingen, zoals bedoeld in artikel 125, § 2 en § 3. § 4. In afwijking van de data vermeld in artikel 123, § 5, en in artikel 125, § 4, geldt voor de omvorming van de in § 1 bedoelde afdelingen volgende tijdstabel : 1° de hogescholen delen uiterlijk op 1 april 2004 hun voorstellen van omvorming mee aan de Vlaamse regering;2° de Erkenningscommissie deelt haar advies aan de Vlaamse regering mee ten laatste op 1 mei 2004;3° de Vlaamse regering stelt vóór 1 juni 2004 de lijst op van de bachelorsopleidingen en de mastersopleidingen die hogescholen kunnen organiseren.De lijst vermeldt de bestaande opleidingen, de omgevormde opleidingen (graad en kwalificatie), het studiegebied of de studiegebieden waarin de omgevormde opleiding is gerangschikt, de studieomvang van de omgevormde opleidingen, de aard van de omgevormde opleidingen en de onderwijstaal. » Artikel III.8 Aan artikel 127, § 3 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De mastersopleidingen, vermeld in de omvormingslijst bedoeld in artikel 125ter, worden geleidelijk, jaar na jaar, ingevoerd vanaf het academiejaar 2004-2005. » TITEL IV. - Rechtsopvolging Artikel III.9 De betrokken hogeschool treedt in de rechten en de verplichtingen van de inrichtende macht van het gemeenschapsonderwijs die vroeger uit hoofde van het organiseren van de in artikel 8bis, § 1 en § 2, van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs bedoelde afdelingen zijn ontstaan, onverminderd de bepalingen van dit deel. In de overdracht zijn begrepen alle rechten en verplichtingen verbonden aan hangende en toekomstige procedures.

TITEL V. - Inwerkingtredingsbepaling Artikel III.10 De bepalingen van dit deel treden in werking op 1 januari 2004.

DEEL IV. - Opheffing van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs Artikel IV.1 De wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs wordt, met inachtname van de bepalingen van artikel 83 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, opgeheven, met uitzondering van de bepalingen van : 1° artikel 1, § 1, en 2° artikel 2, derde, vierde en vijfde lid, voor zover deze voorschrijven dat : a) de studiën binnen de opleidingsvormen van het korte type van het hoger onderwijs ten minste twee jaar bedragen;b) de studiën binnen de opleidingsvormen van het lange type van het hoger onderwijs ten minste vier jaar bedragen. Artikel IV.2 Artikel 5, § 3 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs wordt vervangen door wat volgt : « § 3. Het hoger onderwijs voor sociale promotie wordt ingedeeld in volgende categorieën : het technisch hoger onderwijs, het economisch hoger onderwijs, het agrarisch hoger onderwijs, het paramedisch hoger onderwijs, het sociaal hoger onderwijs, het artistiek hoger onderwijs, het pedagogisch hoger onderwijs en het maritiem hoger onderwijs. » Artikel IV.3 Artikel 83 van hetzelfde decreet, opgeheven door het decreet van 20 oktober 2000, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : "Artikel 83 Totdat de Vlaamse regering voor de betrokken personeelscategorieën van het hoger onderwijs voor sociale promotie uitvoering heeft gegeven aan artikel X.40 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV blijven volgende bepalingen van de wet van 7 juli 1970 van toepassing : 3° artikel 10, gewijzigd bij wet van 18 februari 1977 en bij decreten van 5 juli 1989,12 juni 1991 en 13 juli 2001; 4° artikel 17, §§ 4 tot 8, gewijzigd bij wet van 6 juli 1972,18 februari 1977 en 3 juli 1981 en bij decreten van 12 juni 1991,13 juli 2001 en 14 februari 2003, met dien verstande dat in artikel 17, § 4, eerste lid de woorden "artikel 10 van onderhavige wet en de in artikel 12bis, § 2, van de wet van 29 mei 1959, gewijzigd door de wet van 11 juli 1973," vervangen worden door de woorden "artikel X.40 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV".

De Vlaamse regering is gemachtigd deze bepalingen te wijzigen, geheel of gedeeltelijk op te heffen en/of te vervangen. » Artikel IV.4 Artikel IV.1, IV.2 en IV.3 treden in werking op 1 september 2004. » DEEL V. - De begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen TITEL I. - Wijzigingen aan het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen Artikel V.1 In Titel I, Hoofdstuk I, Afdeling 4 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het opschrift van Afdeling 4 wordt vervangen door wat volgt : « Afdeling 4.Instellingen voor hoger onderwijs »; 2° artikel 8 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 8 § 1.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs : alle niet ambtshalve geregistreerde instellingen die hoger onderwijs aanbieden in de Vlaamse Gemeenschap en door de Vlaamse regering werden geregistreerd.

De voorwaarden voor registratie zijn de volgende : 1° een bestuursstructuur hebben die voldoende organisatorisch is uitgebouwd om de ingeschreven studenten toe te laten hun opleiding te voltooien;2° een financiële structuur hebben die de ingeschreven studenten toelaat hun opleiding te voltooien;3° beschikken over een voldoende aangepaste infrastructuur voor het aanbieden van hoger onderwijs. § 2. De instellingen tonen door middel van een registratiedossier aan dat zij aan de in § 1, tweede lid bedoelde voorwaarden voldoen.

Dit registratiedossier omvat ten minste : 1° de statuten van de instelling;2° een beschrijving van de bestuursstructuur;3° een financieel plan;4° een overzicht van de opleidingen die desgevallend reeds worden aangeboden;5° een voorontwerp van het dossier dat de instelling voornemens is in te dienen bij het Accreditatieorgaan met het oog op het verkrijgen van een accreditatie voor (een) bestaande opleiding(en) en/of om (een) nieuwe opleiding(en) de toets nieuwe opleiding te laten ondergaan;6° een overeenkomst met een andere binnenlandse of buitenlandse instelling voor hoger onderwijs die de betreffende opleiding kan aanbieden.Deze overeenkomst betreft de wijze waarop de ingeschreven studenten hun opleiding kunnen voltooien. § 3. De Vlaamse regering beslist over de registratie binnen een termijn van 60 kalenderdagen die ingaat de dag na deze van ontvangst van het registratiedossier. In geval van registratie wordt het Accreditatieorgaan hiervan op de hoogte gebracht. § 4. De geregistreerde instellingen bezorgen jaarlijks de jaarrekening en het jaarverslag aan de Vlaamse regering. § 5. De registratie vervalt van rechtswege indien : 1° binnen een bepaalde termijn na de registratie geen enkele opleiding binnen de instelling een accreditatie of een erkenning als nieuwe opleiding verkrijgt, of 2° gedurende een bepaalde termijn geen enkele geaccrediteerde of als nieuwe opleiding erkende opleiding aangeboden wordt. § 6. De Vlaamse regering kan de nadere regelen inzake het verloop van de registratieprocedure bepalen en kan de in § 1, tweede lid, bedoelde voorwaarden voor registratie nader omschrijven.

Zij bepaalt tevens de nadere regelen inzake het verval van de registratie, inzonderheid de toepasselijke termijnregeling. » Artikel V.2 Titel I, Hoofdstuk I, Afdeling 5 van hetzelfde decreet, bestaande uit artikel 9, wordt vervangen door wat volgt : « AFDELING 5. - Institutionele bepalingen ONDERAFDELING 1. - Erkenningscommissie SECTIE 1. - Oprichting en samenstelling Artikel 9 § 1. Voor de toepassing van dit decreet wordt een Erkenningcommissie opgericht. § 2. De Vlaamse regering stelt na advies van de Vlaamse Interuniversitaire Raad, de Vlaamse Hogescholenraad, de Vlaamse Onderwijsraad en de studentenkoepelverenigingen in de zin van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen, de Erkenningscommissie samen en regelt de werking ervan. Het advies wordt geacht gegeven te zijn indien het niet binnen de door de Vlaamse regering bepaalde termijn werd uitgebracht.

De Erkenningcommissie bestaat uit binnen- en buitenlandse deskundigen.

De Vlaamse regering draagt er zorg voor dat de leden in onafhankelijkheid over de hen voorgelegde adviesvragen kunnen oordelen.

SECTIE 2. - Opdracht SUBSECTIE 1. - Adviesopdracht Artikel 9bis Het is de opdracht van de Erkenningscornmissie advies te verlenen : 1° op vraag van het instellingsbestuur over de macrodoelmatigheid van de nieuwe opleidingen overeenkomstig artikel 62, § 3;2° op vraag van de Vlaamse regering over een tijdelijke erkenning bedoeld in artikel 60bis;3° op vraag van de Vlaamse regering over de omvormingslijsten bedoeld in artikel 123, 125 en 125ter ;4° op vraag van de Vlaamse regering over de voorstellen van wijziging van de data vermeld in Titel I, Hoofdstuk VI, zoals bepaald in artikel 135. De Erkenningscommissie kan voorafgaand aan het uitbrengen van een advies het oordeel inwinnen van de Vlaamse Interuniversitaire Raad, de Vlaamse Hogescholenraad of de associatie- of instellingsbesturen, of deze om inlichtingen of verduidelijking vragen. De Vlaamse regering bepaalt in welke gevallen van deze bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt en op welke wijze deze bevoegdheid kan worden uitgeoefend.

SUBSECTIE 2. - Andere opdrachten Artikel 9ter De Erkenningscommissie bekrachtigt in de in artikel 93, § 3bis, tweede lid bedoelde gevallen de samenstelling van de visitatiecommissies.

De Erkenningscommissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de indicatieve voortgangstoets bedoeld in artikel 124, § 2, tweede lid.

De Vlaamse regering kan aan de Erkenningscommissie taken opdragen die de in deze onderafdeling beschreven opdrachten aanvullen.

ONDERAFDELING 2. - Accreditatieorgaan SECTIE 1. - Aanwijzing en opdracht Artikel 9quater Een internationaal verdrag wijst het orgaan aan dat overeenkomstig Titel I, Hoofdstuk III, Afdeling 2 de accreditatie verleent en de toets nieuwe opleidingen uitvoert.

De Vlaamse regering geeft aan het Vlaams Parlement kennis van het verdragsontwerp vóór de ondertekening ervan.

SECTIE 2. - Werking SUBSECTIE 1. - Bestuursbeginselen Artikel 9quinquies Het Accreditatieorgaan legt in een reglement volgende bestuursbeginselen op exhaustieve wijze vast : 1° de bestuursbeginselen die van toepassing zijn op de totstandkoming en de uitvoering van de beslissingen en reglementen die betrekking hebben op instellingen voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap. Ten minste worden beginselen opgenomen inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid, zorgvuldigheid en redelijkheid, formele motivering, openbaarheid, en rechtszekerheid, inzonderheid de wijze waarop onregelmatige beslissingen en reglementen kunnen worden ingetrokken; 2° de bestuursbeginselen inzake de behandeling van vragen of bezwaren en opmerkingen van instellingen voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap of, desgevallend, van elke andere Belgische rechtspersoon of natuurlijke persoon.Inzonderheid wordt het recht geregeld om zich bij de behartiging van zijn belangen in het verkeer met het Accreditatieorgaan te laten bijstaan door een raadsman.

Het reglement richt zich naar de gemeenschappelijke grond van het bestuursrecht geldend binnen de partijen bij het in artikel 9quater, eerste lid bedoelde internationaal verdrag.

Het reglement houdt op uitwerking te hebben indien het niet bij decreet is bekrachtigd binnen een termijn van 1 jaar vanaf de inwerkingtreding van het reglement. De bekrachtiging werkt terug tot deze laatste datum.

SUBSECTIE 2. - Bekendmaking van reglementen, besluiten en rapporten.

Beroepsprocedure Artikel 9sexies § 1. Elk uitvoerbaar reglement van het Accreditatieorgaan betreffende de procedure volgens dewelke in het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap de accreditatie wordt verleend en/of de toets nieuwe opleidingen wordt uitgevoerd, wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De accreditatiebesluiten worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het uittreksel betreft de essentiële elementen van het dispositief. De accreditatiebesluiten en accreditatierapporten van het Accreditatieorgaan worden integraal gepubliceerd op de website van het Accreditatieorgaan. § 2. De beroepsprocedure die volgens artikel 60quater openstaat tegen negatieve accreditatiebesluiten is van overeenkomstige toepassing op de in § 1, eerste lid bedoelde reglementen. Voor de toepassing van artikel 60quater, § 2, 2° wordt als uitgangsdatum voor de beroepstermijn bij ontstentenis van betekening evenwel de datum van kennisname door de belanghebbende genomen.

SUBSECTIE 3. - Bewaring van documenten Artikel 9septies Het Accreditatieorgaan staat in voor de bewaring van volgende documenten : 1° de accreditatiebesluiten en de accreditatierapporten, en de stukken op grond waarvan deze zijn uitgebracht;2° de toetsingsrapporten inzake de toets nieuwe opleiding, en de stukken op grond waarvan deze zijn uitgebracht. De in het eerste lid bedoelde documenten worden in goede, geordende en toegankelijke staat bewaard voor een periode van ten minste acht jaar.

De bewaring geschiedt elektronisch, fotografisch of op papier.

SUBSECTIE 4. - Rapportering Artikel 9octies Het Accreditatieorgaan rapporteert jaarlijks over zijn werkzaamheden aan het Vlaams Parlement.

SUBSECTIE 5. - Bijzonder verlof voor het uitoefenen van taken ten behoeve van het Accreditatieorgaan.

Artikel 9nonies Deze subsectie is van toepassing op : 1° de personeelsleden, die door een statuut of een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur verbonden zijn aan : a) de diensten van het Vlaams Parlement, b) de erkende politieke groepen, of de voorzitters van die groepen, van de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten, c) de Vlaamse Interuniversitaire Raad, d) de Vlaamse Hogescholenraad, e) een associatie, f) een universiteit in de Vlaamse Gemeenschap, behoudens indien dit is opgericht onder de vorm van een Vlaamse openbare instelling, g) een universitair ziekenhuis, h) een hogeschool in de Vlaamse Gemeenschap, i) de Vlerick School voor Management, j) het Instituut voor Tropische Geneeskunde;2° de vastbenoemde of tot de proeftijd toegelaten personeelsleden bedoeld in : a) artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, b) artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991.betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, c) artikel 4 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, d) artikel 9 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, e) artikel 88 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten. Artikel 9decies § 1. Aan een personeelslid wordt op zijn verzoek een verlengbaar of hernieuwbaar bijzonder verlof toegekend voor het uitoefenen van taken : 1° als Vlaams waarnemer bij een buitenlandse accreditatieorganisatie die in aanmerking komt om bij verdrag als Accreditatieorgaan te worden aangeduid;2° ten behoeve van de werking van het Accreditatieorgaan. Het personeelslid kan dit verlof voltijds, of, binnen het volume en de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering, deeltijds opnemen. § 2. Het bijzonder verlof is uitgeput eens een totale gecumuleerde duur van 10 jaar bereikt is. Voor de toepassing van deze bepaling wordt een deeltijds verlof aan een voltijds verlof gelijkgesteld. § 3. Het bijzonder verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die waarin de tewerkstelling bij het Accreditatieorgaan een einde neemt.

Artikel 9undecies Gedurende de periode(n) van bijzonder verlof betaalt het Accreditatieorgaan de personeelskost terug aan de instelling van oorsprong.

Artikel 9duodecies Gedurende de periode(n) van bijzonder verlof : 1° wordt het personeelslid beschouwd als zijnde in dienstactiviteit, indien de rechtspositieregeling van het personeelslid deze administratieve stand kent;2° behoudt het personeelslid zijn rechten inzake bevordering. Artikel 9terdecies § 1. Het personeelslid waarvan het bijzonder verlof eindigt, kan in de instelling van oorsprong het oorspronkelijke ambt, of, in geval van contractuele tewerkstelling, een gelijkwaardige functie opnemen.

Het personeelslid geniet bij zijn wederindiensttreding het salaris, de mandaatsvergoeding, de haard- of standplaatstoelage, het jaarlijks vakantiegeld, de eindejaarstoelage, evenals alle vergoedingen, toelagen of bijwedden verbonden aan het oorspronkelijke ambt, desgevallend mandaat, of, in geval van contractuele tewerkstelling, de oorspronkelijke functie. De periode van tewerkstelling bij het Accreditatieorgaan wordt daarbij in aanmerking genomen voor de berekening van de geldelijke en dienstanciënniteit. § 2. Het bijzonder verlof wordt beschouwd als mandaatsperiode voor wat betreft de opbouw van het recht bedoeld in artikel 136, § 3,137, § 3 en 158, § 3 van het hogescholendecreet. » Artikel V.3 In titel I, hoofdstuk III, afdeling 1, onderafdeling 4 en 5, van hetzelfde decreet worden de woorden "Industriële Wetenschappen en technologie" telkens vervangen door de woorden "Industriële wetenschappen en technologie, en nautische wetenschappen".

Artikel V.4 In hetzelfde decreet wordt een artikel 24bis ingevoegd, dat luidt als volgt : "Artikel 24bis Een universiteit en één of meer hogescholen kunnen in het kader van een associatie over het deel van het studiegebied Revalidatiewetenschappen en kinesitherapie en het studiegebied Gezondheidszorg heen in het academisch onderwijs gezamenlijke bachelorsopleidingen en gezamenlijke mastersopleidingen die aansluiten bij die bachelorsopleidingen organiseren. De betrokken universiteit en hogescho(o)l(en) reiken het gezamenlijke diploma uit en verlenen de gezamenlijke graad van bachelor of master aan de studenten die met succes de gezamenlijk georganiseerde opleiding hebben voltooid. De betrokken universiteit c.q. hogescho(o)l(en) moet(en) wel de bevoegdheid hebben om de betreffende graden in het deel van het studiegebied Revalidatiewetenschappen en kinesitherapie, respectievelijk Gezondheidszorg te verlenen.

Met het oog op de berekening van het aantal financierbare studenten wordt het aantal studenten dat inschrijft voor een in het eerste lid bedoelde gezamenlijke opleiding over de betrokken instellingen verdeeld naar rato van het gemiddeld aantal studenten dat ingeschreven was in de opleiding kinesitherapie aan de betrokken hogescho(o)l(en) dan wel in de opleiding kinesitherapie en revalidatiewetenschappen aan de betrokken universiteit. Het gemiddeld aantal studenten wordt berekend over de academiejaren 2001-2002, 2002-2003 en 2003-2004. » Artikel V.5 In hetzelfde decreet wordt een artikel 24ter ingevoegd, dat luidt als volgt : "Artikel 24ter Een universiteit kan in het kader van een associatie in of over de studiegebieden "Architectuur", "Audiovisuele en beeldende kunst", "Muziek en podiumkunsten" en "Productontwikkeling" en of delen van deze studiegebieden heen de graad van doctor verlenen, voor zover : één of meerdere hogescholen van de associatie krachtens artikel 32 tot en met 53 binnen bedoelde studiegebieden de bevoegdheid heeft/hebben tot het aanbieden van opleidingen die leiden tot de graad van master, en het doctoraatsproject ingebed is in een aan de universiteit en ten minste één hogeschool van de associatie gemeenschappelijke onderzoeksomgeving. » Artikel V.6 In artikel 25 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het woord "doctor" vervangen door de woorden "doctor (doctor of philosophy met afkorting PhD of dr)";2° aan § 2 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De personen aan wie de in het eerste lid bedoelde titels zijn verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling, zijn tevens gerechtigd deze titels te voeren.» ; 3° aan § 3 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De personen aan wie de in het eerste lid bedoelde titels zijn verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling, zijn tevens gerechtigd deze titels te voeren.» ; 4° § 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.Alleen volgende personen kunnen de titel van licentiaat voeren : 1° de houders van de graad van master in de opleidingen en studiegebieden waarvoor § 3 niet van toepassing is;2° de personen aan wie deze titel is verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling.» ; 5° § 5 wordt vervangen door wat volgt : « § 5.Alleen volgende personen kunnen de titel van gegradueerde voeren : 1° houders van de graad van bachelor in de opleidingen en studiegebieden bedoeld in artikel 23, § 1, en waarop § 2 niet van toepassing is;2° de personen aan wie deze titel is verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling.» ; 6° er wordt een § 5bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 5bis.Alleen personen aan wie de graad van geaggregeerde werd verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling, mogen de titel van geaggregeerde voeren. »; 7° in § 7 worden tussen de woorden "(doctor of philosophy met afkorting PhD of dr)" en "verleent" de woorden "of de graden en de titels genoemd in § 2, § 3, § 4, § 5 en § 5bis" ingevoegd;8° in § 8 worden tussen de woorden "(doctor of philosophy met afkorting PhD of dr)" en "verleent" de woorden "of de graden en titels genoemd in § 2, § 3, § 4, § 5 en § 5bis" ingevoegd.» Artikel V.7 In artikel 33 van hetzelfde decreet worden na het woord "Brussel-Hoofdstad" de woorden "en Dilbeek" toegevoegd.

Artikel V.8 In artikel 34 van hetzelfde decreet worden na het woord "Brussel-Hoofdstad" de woorden "en Vilvoorde" toegevoegd.

Artikel V.9 In artikel 47 van hetzelfde decreet worden de woorden "-Genk-Hasselt-" geschrapt.

Artikel V.10 Titel I, Hoofdstuk III, Afdeling 2 van hetzelfde decreet, bestaande uit artikel 56 tot en met 64, wordt vervangen door wat volgt : "AFDELING 2. - Accreditatie, programmatie en registratie van opleidingen ONDERAFDELING 1. - Algemene bepaling Artikel 56 § 1. De instellingen voor hoger onderwijs verlenen de graden van bachelor of master op grond van het met goed gevolg voltooien van een opleiding die overeenkomstig dit decreet georganiseerd wordt en die : 1° ofwel overeenkomstig onderafdeling 2 geaccrediteerd is of bij wijze van overgangsmaatregel een accreditatie van rechtswege geniet;2° ofwel overeenkomstig onderafdeling 3 erkend is als nieuwe opleiding;3° ofwel geniet van een tijdelijke erkenning, bedoeld in artikel 60bis of 60quinquies. § 2. Een opleiding wordt, indien zij niet meer voldoet aan de in § 1 bedoelde voorwaarden, uit het in artikel 64 bedoelde Hoger Onderwijsregister geschrapt en dit vanaf het academiejaar volgend op het academiejaar waarin de geldigheid van de lopende accreditatie, erkenning als nieuwe opleiding of tijdelijke erkenning vervalt.

Het instellingsbestuur kan eerst na verloop van een periode van 3 jaar te rekenen vanaf de datum van de schrapping van een opleiding een aanvraag tot erkenning als nieuwe opleiding indienen van : 1° de geschrapte opleiding, of 2° een opleiding waarvan het opleidingsprogramma grotendeels overeenstemt met dat van de geschrapte opleiding. In geval van schrapping van een opleiding sluit het instellingsbestuur een overeenkomst met (een) binnenlandse of buitenlandse instelling(en) die de betrokken opleiding kan/kunnen aanbieden. Deze overeenkomst betreft de wijze waarop de ingeschreven studenten hun opleiding kunnen voltooien.

ONDERAFDELING 2. - Accreditatie SECTIE 1. - Aanvraag Artikel 57 § 1. De accreditatie van een opleiding wordt verleend op aanvraag van het instellingsbestuur. § 2. Het instellingsbestuur vraagt een accreditatie aan ten vroegste 18 maanden en ten laatste 9 maanden voor het verstrijken van de geldigheid van de lopende accreditatie of van de erkenning als nieuwe opleiding of van de tijdelijke erkenning, bedoeld in artikel 60bis. De termijnen worden berekend van maand tot maand en van dag tot dag. In de termijnen is de dag waarop de termijn verstrijkt inbegrepen.

Tussen de datum van de aanvraag van de accreditatie en de datum van de publicatie van de in artikel 57bis, § 2 bedoelde externe beoordeling mag niet meer dan één jaar verlopen zijn. § 3. De accreditatie van gezamenlijk georganiseerde opleidingen die voltooid worden met een gezamenlijk diploma, wordt verleend op een gezamenlijke aanvraag van de betrokken instellingsbesturen.

Artikel 57bis § 1. Het Accreditatieorgaan bepaalt bij reglement de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvraag dient te worden gevoegd.

Indien een aanvraag niet voldoet aan bedoelde regelen, biedt het Accreditatieorgaan de gelegenheid binnen een daartoe gestelde termijn het verzuim te herstellen. Indien van deze gelegenheid geen dan wel op niet afdoende wijze gebruik wordt gemaakt, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard. Het Accreditatieorgaan kan nadere regelen omtrent deze procedure vaststellen in het in het eerste lid bedoelde reglement. § 2. Het dossier omvat in ieder geval een gepubliceerde externe beoordeling van de opleiding.

De gepubliceerde externe beoordeling komt voor wat betreft de ambtshalve geregistreerde instellingen tot stand op grond van de systematiek beschreven in artikel 93, § 3 en § 3bis.

De gepubliceerde externe beoordeling komt voor wat betreft de geregistreerde instellingen tot stand als volgt : 1° de opleiding wordt gevisiteerd door een visitatiecommissie.Van de visitatiecommissie maakt ten minste één student deel uit, ingeschreven in de betrokken opleiding of in een gelijkaardige opleiding op het ogenblik van de samenstelling van de commissie; 2° de visitatiecommissie hanteert een protocol van kwaliteitszorg, opgesteld door een evaluatieorgaan.Te allen tijde kan het in artikel 93 bedoelde protocol van kwaliteitszorg worden gehanteerd; 3° de werking van de visitatiecommissie wordt gecoördineerd door een evaluatieorgaan.Elk evaluatieorgaan dat optreedt ten aanzien van visitaties in geregistreerde instellingen, behoeft een erkenning door het Accreditatieorgaan, dat daartoe een reglement opstelt; 4° de visitatiecommissie brengt de uitkomst van de beoordeling samen in een gepubliceerde externe beoordeling. § 3. De beroepsprocedure die volgens artikel 60quater openstaat tegen negatieve accreditatiebesluiten, is van overeenkomstige toepassing op de niet-erkenning van een evaluatieorgaan overeenkomstig § 2, derde lid, 3°. Voor de toepassing van artikel 60quater, § 2, 2° wordt als uitgangsdatum voor de beroepstermijn bij ontstentenis van betekening evenwel de datum van kennisname door de belanghebbende genomen.

SECTIE 2. - Generieke kwaliteitswaarborgen Artikel 58 § 1. De accreditatie van een opleiding is afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen om de in § 2 bedoelde doelstellingen te bereiken.

De generieke kwaliteitswaarborgen betreffen : 1° de onderwijsinhoud, dit omvat in ieder geval de aard en het niveau van het onderwijs, voldoende samenhang in het opleidingsprogramma, de studielast en een duidelijke relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het opleidingsprogramma;2° het onderwijsproces, dit omvat in ieder geval een voldoende afstemming tussen de vormgeving van het onderwijs en de inhoud, voldoende studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs;3° de uitkomst van het onderwijs, dit omvat in ieder geval voldoende maatschappelijke relevantie van de bereikte eindkwalificaties van afgestudeerden van de opleiding en voldoende rendement van de opleiding;4° de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg;5° de methoden die bij de zelfbeoordeling worden gehanteerd;deze hebben in ieder geval betrekking op demogelijkheid de opleiding te vergelijken met andere opleidingen en op een internationaal beoordelingskader. § 2. De aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen garandeert dat de instellingen een onderwijs aanbieden dat de studenten bij de voltooiing van de opleiding brengt tot : 1° in de opleidingen leidend tot de graad van bachelor in het hoger professioneel onderwijs a) het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;b) het beheersen van de algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk;c) het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar;2° in de opleidingen leidend tot de graad van bachelor in het academisch onderwijs a) het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;b) het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die de oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit ende grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek;c) het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden;3° in de opleidingen leidend tot de graad van master : a) het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context b) het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma's in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma's, Het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving;c) een gevorderd begrip van en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren, diagnosticeren;d) hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. SECTIE 3. - Onderzoek Artikel 59 § 1. De accreditatie wordt verleend wanneer het Accreditatieorgaan op basis van de in artikel 57bis, § 2 bedoelde gepubliceerde externe beoordeling in redelijkheid meent te kunnen besluiten dat voldoende generieke kwaliteitswaarborgen voorhanden zijn. § 2. Het Accreditatieorgaan legt de bevindingen van de in § 1 bedoelde toetsing vast in een accreditatierapport, dat als motivering geldt van het accreditatiebesluit. Het Accreditatieorgaan kan in het accreditatierapport overige opmerkingen opnemen over de bijzondere kwaliteitskenmerken van de opleiding.

Het Accreditatieorgaan bezorgt vóór het verstrijken van de in artikel 60, § 1, eerste lid bedoelde beslissingstermijn een ontwerp van accreditatierapport en van accreditatiebesluit aan het instellingsbestuur. Het instellingsbestuur wordt in staat gesteld om bezwaren. en opmerkingen te formuleren binnen een vervaltermijn van 15 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het ontwerp. Het Accreditatieorgaan bepaalt in het in artikel 9quinquies bedoelde reglement de procedurele regelen overeenkomstig dewelke de bezwaren en opmerkingen worden behandeld. Deze procedurele regelen kunnen nimmer leiden tot een overschrijding van de in artikel 60, § 1, eerste lid bedoelde beslissingstermijn.

Artikel 59bis Indien het Accreditatieorgaan oordeelt dat de in artikel 57bis, § 2 bedoelde gepubliceerde externe beoordeling onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd of geformuleerd om in redelijkheid te kunnen besluiten tot het al dan niet voorhanden zijn van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen, wordt volgende procedure doorlopen : 1° de nodige leden van de betrokken visitatiecommissie worden door het Accreditatieorgaan gehoord.Van dit horen wordt een proces-verbaal gemaakt, dat wordt toegevoegd aan het accreditatiedossier; 2° indien het proces-verbaal samen met de gepubliceerde externe beoordeling geen voldoende elementen bevat om in redelijkheid te besluiten tot het al dan niet voorhanden zijn van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen, wordt het betrokken instellingsbestuur daarvan in kennis gesteld.Het Accreditatieorgaan geeft daarbij uitdrukkelijk aan : a) door welke gebreken de externe beoordeling is aangetast;b) binnen welke;termijn een nieuwe dan wel. aanvullende externe beoordeling moet worden afgeleverd.

Artikel 59ter Indien de in artikel 57bis, § 2 bedoelde gepubliceerde externe beoordeling negatief is enkel en alleen op grond van het feit dat bij bepaalde afstudeerrichtingen) en/of vestiging(en) waar de opleiding aangeboden wordt, onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, kan het instellingsbestuur deze afstudeerrichting(en) en/of vestiging(en) uitdrukkelijk uit de accreditatieaanvraag uitsluiten.

Indien het Accreditatieorgaan de accreditatie van de betrokken opleiding verleent : 1° wordt in het accreditatiebesluit melding gemaakt van de uitsluiting van de betrokken afstudeerrichting(en) en/of vestiging(en);2° verliest het instellingsbestuur, totdat een nieuw en positief accreditatiebesluit wordt verkregen, de bevoegdheid om : a) de uitgesloten afstudeerrichting(en) aan te bieden, en/of b) de betrokken opleiding in de uitgesloten vestiging(en) aan te bieden. SECTIE 4. - Accreditatierapport en accreditatiebesluit Artikel 60 § 1. Het Accreditatieorgaan neemt een besluit binnen een termijn van 4 maanden vanaf de ontvangst van de aanvraag om accreditatie. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De dag van ontvangst van de aanvraag om accreditatie is in de termijn begrepen.

Indien het Accreditatieorgaan binnen de in het eerste lid bedoelde termijn geen besluit heeft getroffen wordt de geldigheidsduur van de lopende accreditatie of de erkenning als een nieuwe opleiding verlengd tot het einde van het academiejaar waarin het accreditatiebesluit uiteindelijk wordt genomen. § 2. Het Accreditatiebesluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling of, in geval van verlenging, met ingang van de dag waarop het vorige accreditatiebesluit vervalt.

De accreditatie vervalt op het einde van het achtste academiejaar volgend op de dag van inwerkingtreding van het accreditatiebesluit.

SECTIE 5. - Traject bij instemming met een negatief accreditatiebesluit SUBSECTIE 1. - Tijdelijke erkenning op aanvraag Artikel 60bis § 1. Indien het accreditatiebesluit over een opleiding negatief is, kan het instellingsbestuur een aanvraag om een tijdelijke erkenning indienen bij de Vlaamse regering. De aanvraag wordt ingediend binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van bekendmaking van het accreditatiebesluit aan het instellingsbestuur.

Bij de aanvraag is een gedetailleerd verbeteringsplan gevoegd waarin het instellingsbestuur op een toetsbare wijze aangeeft hoe het voornemens is de kwaliteit en het niveau te verbeteren. § 2. De Vlaamse regering neemt een besluit binnen een termijn van 3 maanden vanaf de ontvangst van de aanvraag. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De dag van ontvangst van de aanvraag is in de termijn begrepen.

Het besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop de vorige accreditatie of de erkenning als nieuwe opleiding vervalt.

Indien het besluit niet binnen de termijn van 3 maanden aan de instelling bekend is gemaakt, wordt het geacht positief te zijn. § 3. De duur van de tijdelijke erkenning varieert van 1 jaar tot maximum 3 jaar. In geval van impliciet positieve beslissing, wordt de tijdelijke erkenning geacht te zijn toegekend voor de door het instellingsbestuur gevraagde duur, die rekening dient te houden met de minimumduur van 1 jaar en de maximumduur van 3 jaar. § 4. De Vlaamse regering neemt het in § 2 bedoelde besluit op grond van een vergelijking van de voorgestelde verbeteringen met de vastgestelde tekorten. Zij oordeelt of de voorgestelde verbeteringen realistisch en haalbaar zijn en of ze van die aard zijn dat de opleiding bij realisatie ervan de toets inzake de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen met goed gevolg zal kunnen doorstaan.

De Vlaamse regering wint voorafgaand aan het besluit het advies in van de Erkenningscommissie. § 5. De Vlaamse regering stelt de nadere procedure voor de tijdelijke erkenning op aanvraag vast.

SUBSECTIE 2. - Verkorte procedure na tijdelijke erkenning op aanvraag Artikel 60ter De accreditatie van een opleiding na een in artikel 60bis bedoelde tijdelijke erkenning verloopt aan de hand van volgende verkorte procedure : 1° de in artikel 57bis, § 2 bedoelde gepubliceerde externe beoordeling en het accreditatierapport hebben enkel betrekking op de elementen op basis waarvan de vorige accreditatieaanvraag negatief werd beoordeeld;2° indien de vorige accreditatieaanvraag negatief werd beoordeeld op grond van deficiënties binnen uitdrukkelijk aangegeven afstudeerrichting(en) en/of vestiging(en) en deze tijdens de periode van de in artikel 60bis bedoelde tijdelijke erkenning afgebouwd werd(en), moet bij de accreditatieaanvraag geen gepubliceerde externe beoordeling worden gevoegd. SECTIE 6. - Traject bij niet-instemming met een negatief accreditatiebesluit SUBSECTIE 1. - Beroep bij de Vlaamse regering Artikel 60quater § 1. Iedere belanghebbende kan bij de Vlaamse regering een georganiseerd beroep instellen tegen een beslissing van het Accreditatieorgaan waarbij aan een opleiding de accreditatie wordt onthouden. § 2. Het beroep wordt ingesteld binnen een termijn van 30 kalenderdagen.

Deze termijn gaat in als volgt : 1° de dag na deze van betekening aan de belanghebbende;2° bij ontstentenis van betekening : de dag na deze van bekendmaking bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad. § 3. De Vlaamse regering toetst een betwiste beslissing aan de bepalingen van dit decreet en van het in artikel 9quinquies bedoelde reglement. Zij vernietigt de beslissing wanneer deze kennelijk niet in overeenstemming met deze bepalingen is. § 4. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake het verloop van de beroepsprocedure. Zij houdt daarbij rekening met de regelen inzake de hoorplicht.

SUBSECTIE 2. - Tijdelijke erkenning van rechtswege.

Artikel 60quinquies § 1. Indien het accreditatiebesluit over een opleiding negatief is, geniet de opleiding van rechtswege een tijdelijke erkenning in de volgende gevallen : 1° hangende het beroep bij de Vlaamse regering, ingesteld door het instellingsbestuur overeenkomstig de bepalingen van artikel 60quater. Het beroep wordt geacht aanhangig te zijn tot aan de nieuwe beslissing van het Accreditatieorgaan, bedoeld in het derde lid. De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt niet toegekend indien het beroep wordt ingesteld door een andere belanghebbende dan het instellingsbestuur; 2° hangende enig jurisdictioneel beroep, ingesteld door het instellingsbestuur tegen het accreditatiebesluit en/of de beslissing van de Vlaamse regering om het aangevochten accreditatiebesluit niet te vernietigen.De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt niet toegekend indien het beroep wordt ingesteld door enige andere belanghebbende, onverminderd de desgevallend door het bevoegde gerecht toegekende voorlopige maatregelen.

De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt beëindigd op het einde van het academiejaar waarbinnen bedoelde beroepen opgehouden hebben aanhangig te zijn.

Zo de Vlaamse regering een negatief accreditatiebesluit heeft vernietigd, dient het Accreditatieorgaan opnieuw te delibereren over de ingediende accreditatieaanvraag met inachtname van de dragende motieven die aan de vernietiging ten grondslag liggen. Het nieuwe accreditatiebesluit wordt aan het instellingsbestuur meegedeeld binnen een ordetermijn van 30 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze waarop de vernietigingsbeslissing werd genomen. § 2. De Vlaamse regering stelt de nadere procedure voor de tijdelijke erkenning van rechtswege vast.

SECTIE 7. - Bijzondere bepalingen inzake buitenlandse accreditaties Artikel 60sexies Het Accreditatieorgaan kan de accreditatie verlenen op grond van een buitenlandse acreditatie die het als equivalent erkent. Het Accreditatieorgaan gaat daarbij na of de accreditaties worden verleend volgens een vergelijkbare methodologische aanpak als de accreditaties die in uitvoering van dit decreet worden verleend.

Artikel 59, § 2, 60, 60quater en 60quinquies zijn van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid bedoelde accreditatieprocedure.

ONDERAFDELING 3. - Programmatie. De toets nieuwe opleiding Artikel 60septies Een opleiding die niet voorkomt in het in artikel 64 bedoelde Hoger Onderwijsregister of die in hoofde van de instelling niet voorkomt in het Hoger Onderwijsregister, wordt een nieuwe opleiding genoemd.

Artikel 61 § 1. Een instelling kan : 1° eerst met ingang van het academiejaar 20062007 een nieuwe bachelors- of mastersopleiding aanbieden wanneer de betreffende opleiding bij besluit van de Vlaamse regering erkend is als nieuwe opleiding.De aanvraag daartoe kan vanaf 1 januari 2005 ingediend worden; 2° eerst met ingang van het academiejaar 2009-2010 nieuwe mastersopleidingen die aansluiten bij een academisch gerichte bachelorsopleiding aanbieden wanneer de betreffende mastersopleiding bij besluit van de Vlaamse regering erkend is als nieuwe opleiding.De aanvraag daartoe kan ingediend worden met ingang van 1 januari 2008.

De Vlaamse regering kan de in het eerste lid bedoelde besluiten nemen met inachtneming van de volgende voorschriften : 1° het voorgelegde dossier omvat : a) het positief advies van de associatie waarvan de instelling desgevallend lid is;b) de bevoegde instelling die de opleiding verzorgt en de vestiging(en) waar de opleiding wordt aangeboden;c) de naam van de opleiding;d) in voorkomend geval de afstudeerrichtingen;e) de onderwijstaal gebruikt inde opleiding;f) de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;g) de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;h) de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en in voorkomend geval de specificatie van de graad;i) in voorkomend geval de titel die houders van de graad van deze opleiding kunnen voeren;j) ingeval het een bachelorsopleiding betreft de aansluitingsmogelijkheden en de mogelijke vervolgopleidingen zoals bedoeld in het Hoger Onderwijsregister en rekening houdend met de toelatingsvoorwaarden voorgeschreven in Hoofdstuk III, Afdeling 3;k) ingeval het een mastersopleiding betreft : de vereiste vooropleidingen en toegangsvoorwaarden zoals bedoeld in het Hoger Onderwijsregister en rekening houdend met de toelatingsvoorwaarden voorgeschreven in Hoofdstuk III, Afdeling 3;2° de opleiding heeft de macrodoelmatigheidstoets en de "toets nieuwe opleidingen" door het Accreditatieorgaan met positief gevolg ondergaan;3° de nieuwe opleiding kan in één of meer studiegebieden of delen van studiegebieden worden gerangschikt waarin de betrokken instelling onderwijsbevoegdheid bezit.De nieuwe opleiding kan eventueel ook worden gerangschikt in een studiegebied waarin de betrokken instelling onderwijsbevoegdheid bezit en één of meerdere andere studiegebieden waarin andere instellingen behorende tot de associatie, waarvan de instelling lid is, onderwijsbevoegdheid bezitten; 4° de betrokken instelling geeft aan welke bestaande opleiding ze zal afbouwen parallel met de uitbouw van de nieuwe opleiding.Dit voorschrift geldt niet voor : a) de organisatie vanaf het academiejaar 2007-2008 van nieuwe opleidingen die nergens voorkomen in het Hoger Onderwijsregister zoals het bekend gemaakt zal zijn op 1 juni van het jaar voorafgaand aan het academiejaar vanaf wanneer de opleiding georganiseerd zal worden;b) de organisatie vanaf het academiejaar 2010-2011 van nieuwe mastersopleidingen die aansluiten bij een academisch gerichte bachelorsopleiding en die nergens voorkomen in het Hoger Onderwijsregister zoals het bekend gemaakt zal zijn op 1 juni van het jaar voorafgaand aan het academiejaar vanaf wanneer de opleiding georganiseerd zal worden. § 2. De hogescholen en de universiteiten kunnen, in afwijking van de in § 1, eerste lid bedoelde vroegste startdatum van nieuwe opleidingen, mastersopleidingen die niet vermeld staan op de in artikel 123, § 5 of § 6 of 125, § 4 of § 6 lijst aanbieden met ingang van het academiejaar 2004-2005.

De voorwaarden daartoe zijn de volgende : 1° de opleiding betreft een mastersopleiding in de zin van artikel 66, § 6 en wordt aangeboden in "Verpleegkunde en Vroedkunde", "Sociaal werk" en "Toerisme", en 2° de opleiding heeft een positief oordeel over de macrodoelmatigheid bekomen.De uiterste datum voor de aanvraag voor de macrodoelmatigheidstoets en de indiening van het bijhorend dossier bij de Erkenningscommissie is 1 maart 2004. In afwijking van artikel 62, § 3, tweede lid behandelt de Erkenningscommissie deze aanvragen binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die voor wat betreft alle aanvragen ingaat op 2 maart 2004.

De betrokken opleidingen : 1° zijn niet onderworpen aan de verplichting van afbouw van een bestaande opleiding;2° worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het, vierde academiejaar na de opstart van de opleiding. Artikel 62 § 1. Een in artikel 61, § 1, eerste lid bedoeld besluit van de Vlaamse regering komt tot stand overeenkomstig de procedure die in dit artikel chronologisch wordt omschreven.

De regelen bepaald in § 2, § 3, § 4, § 5 en § 6, eerste lid zijn niet van toepassing op de geregistreerde instellingen. Zij dienen onmiddellijk een dossier in bij het Accreditatieorgaan, rekening houdend met het bepaalde in § 6, tweede lid.

De Vlaamse regering kan het nadere verloop van de in dit artikel omschreven procedure uitwerken. § 2. Het instellingsbestuur dient de in artikel 61, § 1, eerste lid bedoelde aanvraag, samen met het bijhorend dossier, bij de Erkenningscommissie in. De Vlaamse regering bepaalt de uiterste datum van indiening.

Bedoeld dossier stelt de Erkenningscommissie in staat de toetsing aan de in § 3, eerste lid bedoelde criteria door te voeren. § 3. De Erkenningscommissie brengt na raadpleging van de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad een oordeel uit over de macrodoelmatigheid van de opleiding op basis van volgende criteria : 1° het bestaande aanbod van opleidingen;2° het aantal studenten in dezelfde of aanverwante opleidingen;3° de te verwachten vraag naar afgestudeerden hoger onderwijs in het algemeen en in de betreffende of aanverwante opleidingen in het bijzonder;4° de maatschappelijke relevantie van de opleiding. De Erkenningscommissie brengt het oordeel uit binnen een termijn van 60 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van de aanvraag.

De Erkenningscommissie maakt het oordeel over aan het instellingsbestuur. § 4. Indien het oordeel van de Erkenningscommissie negatief is of niet tijdig wordt verstrekt, kan het instellingsbestuur binnen een vervaltermijn van 15 kalenderdagen een tweede aanvraag indienen bij de Vlaamse regering, die de macrodoelmatigheid van de opleiding op definitieve wijze beoordeelt op grond van de onder § 3, eerste lid bedoelde criteria.

De termijn voorde tweede aanvraag gaat in : 1° de dag na deze van ontvangst van het negatief advies, of 2° de dag waarop de beoordelingstermijn voor de Erkenningscommissie is verstreken. § 5. De Vlaamse regering deelt het oordeel aan het instellingsbestuur mee binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van de tweede aanvraag. Indien het oordeel van de Vlaamse regering niet wordt meegedeeld binnen deze termijn van 30 kalenderdagen, wordt de macrodoelmatigheid geacht positief beoordeeld te zijn. § 6. Het instellingsbestuur vraagt de toets nieuwe opleidingen aan bij het Accreditatieorgaan, binnen een vervaltermijn van 15 kalenderdagen, die ingaat de dag na : 1° ontvangst van het positief oordeel van de Erkenningscommissie of, desgevallend, de Vlaamse regering omtrent de macrodoelmatigheid van de opleiding, of 2° het verstrijken van de beoordelingstermijn van 30 kalenderdagen waarover de Vlaamse regering overeenkomstig § 5 beschikt. Het Accreditatieorgaan bepaalt bij reglement de vorm en inhoud van het dossier dat bij de aanvraag moet worden gevoegd.

Indien een aanvraag niet voldoet aan deze regelen, biedt het Accreditatieorgaan de gelegenheid binnen een daartoe gestelde termijn het verzuim te herstellen. Indien van deze gelegenheid geen dan wel op niet afdoende wijze gebruik wordt gemaakt, wordt de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Het Accreditatieorgaan kan nadere regelen omtrent deze procedure vaststellen in het in het tweede lid bedoelde reglement. § 7. Het Accreditatieorgaan behandelt de ontvankelijke aanvragen binnen een ordetermijn van 4 maanden, die ingaat de dag na deze van ontvangst. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De dag van ontvangst van de aanvraag is in de termijn begrepen.

De bevindingen van het Accreditatieorgaan worden neergelegd in een toetsingsrapport. Een toetsingsrapport is positief indien het Accreditatieorgaan in redelijkheid uit de aanvraag meent te kunnen opmaken dat de nieuwe opleiding de toets inzake de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen met goed gevolg zal kunnen doorstaan. De methodologische regelen die daarbij benevens het krachtens het in artikel 9quater bedoelde verdrag vastgestelde toetsingskader worden gehanteerd, worden vastgelegd in een reglement, dat, vooraleer het van toepassing wordt, door de Vlaamse regering moet worden bekrachtigd.

Het Accreditatieorgaan bezorgt vóór het verstrijken van de ordetermijn van 4 maanden een ontwerp van toetsingsrapport aan het instellingsbestuur, dat in staat wordt gesteld om bezwaren en opmerkingen te formuleren binnen een vervaltermijn van 10 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het ontwerp. Het Accreditatieorgaan bepaalt in het in artikel 9quinquies bedoelde reglement de procedurele regelen overeenkomstig dewelke de bezwaren en opmerkingen worden behandeld. § 8. De Vlaamse regering neemt het besluit houdende erkenning van een nieuwe opleiding binnen een ordetermijn van 30 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het toetsingsrapport van het Accreditatieorgaan. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. Het besluit is geldig voor 4 daaropvolgende academiejaren en vervalt op het einde van het vierde academiejaar. Het besluit vervalt automatisch indien de instelling de opleiding niet start in het tweede academiejaar volgend op de bekendmaking aan de instelling.

Artikel 63 § 1. Vanaf het academiejaar 2006-2007 kunnen hogescholen die partner zijn in eenzelfde associatie, besluiten tot het uitwisselen van opleidingen, waarbij een opleiding aan een bepaalde hogeschool aangeboden in een bepaalde vestiging van jaar tot jaar wordt afgebouwd en waarbij dezelfde opleiding aan een andere hogeschool in een bepaalde vestiging van jaar tot jaar wordt ingevoerd, na erkenning als een nieuwe opleiding door de Vlaamse regering. § 2. Voorafgaand aan de invoering van de nieuwe opleiding, moetende rechtspersonen verantwoordelijk voor de hogescholen en de universiteiten die een vestiging hebben in de provincie waarin de vestiging van de nieuwe opleiding gelegen is, hun akkoord verlenen.

Voor de toepassing van het eerste lid worden het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de provincie Vlaams-Brabant gezamenlijk als één provincie beschouwd. § 3. Voorstellen tot het uitwisselen van opleidingen kunnen voor de eerste keer bij de Vlaamse regering ingediend worden vanaf 1 januari 2005 en ten laatste op 30 september 2005.

Besluiten tot het uitwisselen van opleidingen tussen hogescholen binnen een associatie kunnen maar eenmaal om de vijf jaar worden genomen voor de gehele Vlaamse Gemeenschap. § 4. De instellingsbesturen voorzien bij de afbouw van een opleiding in aangepaste overgangs- en begeleidingsmaatregelen, zodat de studenten hun opleiding kunnen voltooien.

ONDERAFDELING 4. - Registratie. Het Hoger Onderwijsregister Artikel 64 § 1. Er wordt een Hoger Onderwijsregister aangelegd van de bachelors- en mastersopleidingen die overeenkomstig dit decreet worden georganiseerd. § 2. Het Hoger Onderwijsregister bevat van elke opleiding de volgende gegevens : 1° algemene gegevens : a) de naam van de opleiding;b) in voorkomend geval de afstudeerrichtingen;c) de onderwijstaal gebruikt in de opleiding;d) de graad waartoe de opleiding leidt en de kwalificatie van de graad, desgevallend aangevuld met de specificatie van de graad;e) de titel die door de houder van het diploma kan worden gevoerd;f) de bevoegde instelling die de opleiding verzorgt, de vestiging(en) waar de opleiding wordt aangeboden en desgevallend de associatie waarvan de instelling lid is;g) de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;h) de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;i) de datum van de accreditatie, tijdelijke erkenning of erkenning als nieuwe opleiding;j) het tijdstip waarop de accreditatie, de tijdelijke erkenning of de erkenning als nieuwe opleiding vervalt;2° gegevens in verband met de aansluiting en de mogelijke vervolgopleidingen : a) voor wat betreft de opleidingen aangeboden door universiteiten en hogescholen 1) voor elke bachelorsopleiding in het hoger professioneel onderwijs a) de bachelorsopleiding(en) die er rechtstreeks op volgen met de bijkomende voorwaarden;b) de mastersopleidingen die er op volgen met de bijkomende voorwaarden bedoeld in artikel 66, § 6;c) de vermelding : "geen vervolgopleiding"; 2) voor elke bachelorsopleiding in het academisch onderwijs c.q. afstudeerrichting binnen een bachelorsopleiding in het academisch onderwijs : a) de mastersopleiding(en) die er rechtstreeks op aansluiten overeenkomstig artikel 66, § 2, eerste volzin; b) c.q. de mastersopleiding(en) die er op aansluiten overeenkomstig artikel 66, § 2, tweede volzin; c) eventueel de andere mastersopleiding(en); d) c.q. de vermelding "geen rechtstreekse vervolgopleiding"; 3) voor elke mastersopleiding : a) de bachelorsopleiding c.q. afstudeerrichting waarop de mastersopleiding rechtstreeks aansluit; b) in voorkomend geval : de bachelorsopleiding(en) c.q. afstudeerrichting(en) waarop de mastersopleiding aansluit overeenkomstig artikel 66, § 2, tweede volzin; c) in voorkomend geval : de bachelorsopleiding(en) bedoeld in artikel 66, § 6;d) eventueel de andere bachelorsopleiding(en);e) in voorkomend geval : de mastersopleidingen die er op volgen overeenkomstig artikel 66, § 5;f) in voorkomend geval : de mastersopleidingen die er op volgen met de bijkomende voorwaarden bedoeld in artikel 66, § 5;4) voor elke mastersopleiding die volgt op een andere mastersopleiding : a) de mastersopleiding(en) waarop de mastersopleiding volgt;b) eventueel de andere mastersopleidingen met de bijkomende voorwaarden;5) voor elke bachelorsopleiding die volgt op een bachelorsopleiding : a) de bachelorsopleiding(en) waarop de, bachelorsopleiding volgt;b) eventueel de andere bachelorsopleidingen met de bijkomende voorwaarden;c) voor wat betreft de opleidingen aangeboden door de andere instellingen voor hoger onderwijs : de voor de studenten nuttige gegevens met betrekking tot de vooropleidingseisen en met betrekking tot de mogelijke vervolgopleidingen binnen de instellingen zelf. De opleidingen worden gerangschikt in een studiegebied, een deel van een studiegebied of over twee of meer studiegebieden heen.

De Vlaamse regering is gemachtigd de bepalingen van het eerste en het tweede lid te wijzigen of aan te vullen in functie van de organisatorische transparantie van het Hoger Onderwijsregister. § 3. Vóór 1 mei delen de instellingen voor hoger onderwijs voor elke opleiding die zij in het daaropvolgende academiejaar zullen organiseren, in § 2, eerste lid bedoelde gegevens mee overeenkomstig de door de Vlaamse regering te bepalen regelen en in de door de Vlaamse regering te bepalen vorm.

De Vlaamse regering kan een instantie aanwijzen die belast wordt met de opmaak en het actualiseren van het Hoger Onderwijsregister. Deze opmaak en actualisering dient te allen tijde door het departement Onderwijs te worden bekrachtigd.

Het Hoger Onderwijsregistér wordt jaarlijks vóór 1 juni openbaar bekend gemaakt. § 4. De eerste versie van het Hoger Onderwijsregister wordt voor wat betreft de universiteiten en hogescholen gemaakt op grond van de overeenkomstig de bepalingen van dit decreet opgestelde omvormingslijsten. » .

Artikel V.11 Aan artikel 65 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden na de woorden "sociale promotie" de woorden "met uitzondering van het Getuigschrift Pedagogische Bekwaamheid" ingevoegd; 2° aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan het instellingsbestuur personen die in een land buiten de Europese Unie een diploma of getuigschrift hebben behaald dat toelating verleent tot het hoger professioneel onderwijs c.q. het academisch onderwijs in dat land, toelaten tot de inschrijving voor een bachelorsopleiding van het hoger professioneel onderwijs c.q. van het academisch onderwijs. »; 3° aan § 4 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid geldt ten aanzien van de tweede inschrijving voor een bachelorsopleiding waarvan de student reeds het diplomabezit de voorwaarde dat de student nog opleidingsonderdelen voor een studieomvang van ten minste 30 studiepunten moet volgen.» Artikel V.12 In artikel 66 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3 worden de woorden "die normaal aansluit of volgt op een bachelorsopleiding" geschrapt;2° aan § 3 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid geldt ten aanzien van de tweede inschrijving voor een mastersopleiding waarvan de student reeds het diploma bezit de voorwaarde dat de student nog opleidingsonderdelen voor een studieomvang van ten minste 30 studiepunten moet volgen.»; 3° aan § 6 wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De betrokken universiteit en hogescho(o)l(en) sluiten een overeenkomst die afspraken bevat omtrent het opleidingsprogramma, de wijze van administratie van de studenten en de financiële transacties tussen de instellingen ». Artikel V.13 In artikel 69 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3 worden na het woord "mastersopleidingen" de woorden "c.q. voor de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift" ingevoegd; 2° in § 6 worden de woorden "en in artikel 66, §§ 4 en 6" vervangen door de woorden "en in artikel 66, §§ 3, 4 en 6". Artikel V.14 In artikel 77 van hetzelfde decreet worden 10°,11° en 12° opgeheven.

Artikel V.15 Aan artikel 86 van hetzelfde decreet worden een § 3 en § 4 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 3. Twee of meer hogescholen of twee of meer universiteiten kunnen een in § 1 en § 2 bedoelde gezamenlijke opleiding aanbieden die over twee of meer studiegebieden heen gerangschikt wordt, als de betrokken instellingen in elk van de betreffende studiegebieden onderwijsbevoegdheid hebben.

Indien het gaat om een bachelorsopleiding die volgt op een andere bachelorsopleiding of om een mastersopleiding die volgt op een andere mastersopleiding dan volstaat het dat elk van de betrokken instellingen onderwijsbevoegdheid heeft in ten minste één van de betreffende studiegebieden waarin de gezamenlijke opleiding wordt gerangschikt. § 4. De hogescholen of de universiteiten die een gezamenlijk georganiseerde opleiding zoals bedoeld in § 1 en § 2 aanbieden, sluiten een overeenkomst die afspraken bevat omtrent het opleidingsprogramma, de wijze van administratie van de studenten en de financiële transacties tussen de instellingen. » Artikel V.16 In de artikelen 87, § 2, 88 en 89 van hetzelfde decreet worden de woorden "diploma's of Getuigschriften" telkens vervangen door het woord "studiebewijzen".

Artikel V.17 In hetzelfde decreet wordt in Titel I, Hoofdstuk III, Afdeling 8 een artikel 89bis ingevoegd, dat luidt als volgt : "Artikel 89bis § 1. Voor de studiebewijzen die voorkomen in het hogeronderwijsregister van een partij bij het internationaal verdrag houdende aanwijzing van een Accreditatieorgaan, worden de gelijkwaardige Vlaamse studiebewijzen vastgelegd.

De gelijkwaardigheden worden vastgelegd in een bij besluit van de Vlaamse regering vastgestelde equivalentielijst.

De Vlaamse regering bepaalt de procedurele en methodologische regelen volgens dewelke de equivalentielijst wordt ontwikkeld. § 2. In afwachting van de vaststelling van de equivalentielijst of in afwachting van de opname van een bepaald studiebewijs in de equivalentielijst, worden de gelijkwaardigheden vastgesteld overeenkomstig de overige artikelen van deze afdeling. » Artikel V.18 In hetzelfde decreet wordt in Titel I, Hoofdstuk III een Afdeling 8bis, bestaande uit artikel 89ter, ingevoegd, die luidt als volgt : « AFDELING 8bis. - Eensluidendverklaring van studiebewijzen Artikel 89ter § 1. Instellingsbesturen zijn ertoe gemachtigd om kopieën van studiebewijzen, afgeleverd binnen onderwijs, ten behoeve van de inschrijving of de studievoortgang van studenten eensluidend te verklaren.

Het eensluidend verklaren van een kopie van een studiebewijs is het bevestigen dat de voorgelegde kopie overeenstemt met het originele studiebewijs. § 2. Eensluidendverklaringen die overeenkomstig de in § 1 bedoelde beginselen zijn geschied op de vooravond van de inwerkingtreding van deze afdeling, worden geacht rechtmatig te zijn. » Artikel V.19 In artikel 92 van hetzelfde decreet worden de woorden "de hogescholen en de universiteiten" vervangen door de woorden "de ambtshalve geregistreerde instellingen".

Artikel V.20 Aan artikel 93 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "de hogescholen en de universiteiten" vervangen door de woorden "de ambtshalve geregistreerde instellingen";2° in § 2 worden tussen de woorden "te beoordelen opleidingen" en "op het moment" de woorden "of in een gelijkaardige opleiding" ingevoegd;3° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.De externe beoordelingen verlopen op grond van een protocol van kwaliteitszorg, dat openbaar wordt bekendgemaakt.

Het protocol van kwaliteitszorg wordt vastgelegd door : 1° de Vlaamse Hogescholenraad, voor wat betreft de bachelorsopleidingen binnen het hoger professioneel onderwijs, georganiseerd door de hogescholen;2° de Vlaamse Interuniversitaire Raad, voor wat betreft : a) de academische opleidingen georganiseerd door de universiteiten, b) de opleidingen georganiseerd door de ambtshalve geregistreerde instellingen, niet zijnde een universiteit of een hoge school;3° de Vlaamse Hogescholenraad en de Vlaamse Interuniversitaire Raad, voor wat betreft de academische opleidingen georganiseerd door de hogescholen in het kader van een associatie en voor wat betreft de opleidingen georganiseerd door universiteiten en hogescholen gezamenlijk.»; 4° er wordt een § 3bis toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3bis.De externe beoordelingen worden gecoördineerd door de Vlaamse Hogescholenraad en/of de Vlaamse Interuniversitaire Raad, overeenkomstig de bevoegdheidsverdeling uiteengezet in § 3, tweede lid.

De Erkenningscommissie bekrachtigt de samenstelling van de visitatiecommissies die vanaf 31 december 2004 door de Vlaamse Hogescholenraad en/of de Vlaamse Interuniversitaire Raad in de in het derde lid bedoelde hoedanigheid van van rechtswege erkend(e) evaluatieorga(a)n(en) wordt vastgelegd. De Erkenningscommissie geeft daarbij op grond van vooraf opgestelde en voldoende kenbaar gemaakte criteria aan dat de leden van de visitatiecommissies in onafhankelijkheid de hen opgedragen opdrachten kunnen vervullen.

Indien de Erkenningscommissie besluit de samenstelling niet te bekrachtigen, dan legt de Vlaamse Interuniversitaire Raad en/of de Vlaamse Hogescholenraad een nieuw voorstel voor. De Erkenningscommissie geeft de redenen aan waarom zij de samenstelling van een visitatiecommissie niet kan bekrachtigen. » Artikel V.21 Artikel 104 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt « Artikel 104 De associatie verzekert de toepassing van de bepalingen betreffende de participatie inzake onderwijsaangelegenheden, vervat in Deel II, Titel III van het : decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. » Artikel V.22 In artikel 106, tweede lid, tweede zin van hetzelfde decreet worden de woorden "het jaarverslag" vervangen door de woorden "de rapportering".

Artikel V.23 Aan artikel 107 van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd : « De Vlaamse regering legt het boekhoudschema van de associaties vast. » Artikel V.24 In artikel 122 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Volgende onderdelen van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap worden opgeheven met ingang van het academiejaar 2004-2005 1° artikel 2, 8°, 11°, 12°, 17°, 18°, 19°, 20°, 22°, en 53°;2° titel I, hoofdstuk II;3° titel II, hoofdstuk I, met uitzondering van : a) afdeling 4, onderafdeling 4, afdeling 7 en afdeling 16, die niet worden opgeheven, b) afdeling 8, die wordt opgeheven met ingang van 1 januari 2003;4° titel II, hoofdstuk II.- Titel II, hoofdstuk III wordt opgeheven met ingang van 1 januari 2003. »; 2° er wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.De wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs wordt opgeheven. » Artikel V.25 In artikel 123 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, tweede lid worden de woorden "a), b), c), d) of e), naar gelang van het geval" geschrapt;2° in § 5, eerste lid worden de tweede en de derde zin vervangen door volgende zin : « Deze lijst vermeldt de bestaande opleidingen, de omgevormde opleidingen (graad en kwalificatie), het studiegebied of de studiegebieden waarin een omgevormde, opleiding is gerangschikt, de studieomvang van de omgevormde opleidingen, de aard van de omgevormde opleidingen en de onderwijstaal.»; 3° in § 7 en § 8 worden de woorden "in de zin van artikel 61" telkens vervangen door de woorden "in de zin van artikel 60septies". Artikel V.26 In artikel 124 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 2 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Eind 2007 wordt op de opleidingen die voortkomen uit de omvorming van een basisopleiding van twee cycli op grond van het eerste lid, een indicatieve voortgangstoets uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Erkenningscommissie.Deze voortgangstoets evalueert de wetenschappelijke ondersteuning en de verwevenheid van het onderwijs met wetenschappelijk onderzoek voor de opleiding op grond van de situering van de actuele stand van deze elementen in het traject dat loopt vanaf het ogenblik van de omvorming tot aan het ogenblik waarop de in artikel 58 bedoelde voldoende generieke kwaliteitswaarborgen uiterlijk aanwezig moeten zijn. De Vlaamse regering bepaalt de nnethodologie en de criteria aan de hand waarvan de voortgangstoets wordt uitgevoerd. »; 2° er wordt een § 7 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 7.De mastersopleidingen die de Vrije Universiteit Brussel in het Instituut voor Europese Studies organiseert en de mastersopleidingen die de Universiteit Antwerpen in het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer organiseert overeenkomstig de bepalingen van artikel 169quater van het universiteitendecreet, worden geacht geaccrediteerd te zijn tot het einde van het academiejaar 2007-2008. »; 3° er wordt een § 8 toegevoegd, die luidt als volgt "§ 8.De bachelorsopleidingen die het in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad gevestigde Vesalius College overeenkomstig de bepalingen van dit decreet organiseert met ingang van het academiejaar 2004-2005 worden niet beschouwd als nieuwe opleidingen in de zin van artikel 60septies.

Zij worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academiejaar 2007-2008. »; 4° er wordt een § 9 toegevoegd, die luidt als volgt : "§ 9.Het Accreditatieorgaan beoordeelt de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de in § 1 bedoelde opleidingen van het hoger onderwijs van twee cycli met inachtname van het overgangsmatig karakter van de wetenschappelijke ondersteuning en de verwevenheid van het onderwijs in de opleidingen met wetenschappelijk onderzoek, voor zover de hogeschool het accreditatiedossier heeft ingediend voor het einde van het academiejaar 2012-2013.

De geldigheid van de met toepassing van de bepalingen van het eerste lid verleende accreditaties wordt geregeld als volgt : 1° de accreditaties aangevraagd vóór het einde van het academiejaar 2008-2009 blijven 4 jaar geldig;2° de accreditaties aangevraagd vanaf het academiejaar 2009-2010 en vóór het einde van het academiejaar 2012-2013 blijven 6 jaar geldig. Indien een hoge school oordeelt dat het academiseringsproces voltooid is vóór het einde van het academiejaar 2012-2013 kan de hoge school het Accreditatieorgaan vragen geen toepassing te maken van de bepalingen van het eerste en het tweede lid. » ; 5° er wordt een § 10 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 10.De Vlaamse regering kan de nodige regelen aannemen opdat de overgangsaccreditaties van omgevormde opleidingen die voortkomen uit meerdere oorspronkelijke opleidingen of onderdelen daarvan, of van gezamenlijk gevisiteerde opleidingen, op eenzelfde ogenblik eindigen.

Desgevallend kan daarbij worden afgeweken van de bepalingen van dit artikel en/of van de in artikel 57, § 2 bedoelde termijn voor de aanvraag om accreditatie. » Artikel V.27 In artikel 125 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 9° en in § 2, 90 worden de woorden "c) of d), naar gelang van het geval" telkens geschrapt;2° in § 3, 9° worden de woorden "a) of e), naar gelang van het geval" telkens geschrapt;3° aan § 4 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Deze lijst vermeldt de bestaande opleidingen, de omgevormde opleidingen (graad en kwalificatie), het studiegebied of de studiegebieden waarin een omgevormde opleiding is gerangschikt, de studieomvang van de omgevormde opleidingen, de aard van de omgevormde opleidingen en de onderwijstaal.»; 4° in § 5 worden de woorden "zoals bedoeld in artikel 61, § 1," geschrapt;5° § 7 wordt vervangen door wat volgt : « § 7.In het geval een universiteit mee wil participeren in het aanbieden van een mastersopleiding die voortkomt uit de omvorming van een voortgezette academische opleiding van een universiteit en samen met die universiteit ook de omgevormde opleiding als een gezamenlijke mastersopleiding wil aanbieden, dan wordt die mastersopleiding in hoofde van de participerende universiteit niet beschouwd als een nieuwe opleiding in de zin van artikel 60septies. Die universiteit moet die mastersopleiding wel vermelden in de lijst van de omvormingsvoorstellen met uitzondering van de gegevens bedoeld in § 1, 7°. In het geval een hogeschool mee wil participeren in het aanbieden van een bachelors- of mastersopleiding die voorkomt uit de omvorming van een voortgezette opleiding van een hogeschool en samen met die hogeschool de omgevormde opleiding als een gezamenlijke bachelors- of mastersopleiding wil aanbieden dan wordt die bachelors- of mastersopleiding in hoofde van de participerende hogeschool niet beschouwd als een nieuwe opleiding in de zin van artikel 60septies.

Die hogeschool moet die mastersopleiding wel vermelden in de lijst van de omvormingsvoorstellen met uitzondering van de gegevens bedoeld in § 2, 7° of § 3, 7°. » Artikel V.28 In hetzelfde decreet wordt een artikel 125bis.1 ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 125bis.1 De gepubliceerde externe beoordeling heeft ten aanzien van een in omvorming zijnde opleiding, vermeld in de lijst bedoeld in artikel 123, § 5, eerste lid en § 6, of in artikel 125, § 4, betrekking op : 1° de oorspronkelijke opleiding, 2° de reeds gerealiseerde delen van de omgevormde opleiding, en 3° de plannen betreffende de omgevormde opleiding, voor zover de externe beoordeling gebeurt op een ogenblik dat de omvorming nog niet volledig is gerealiseerd. De beoordeling stelt het Accreditatieorgaan in staat een accreditatiebesluit te nemen omtrent de omgevormde opleiding. » Artikel V.29 In artikel 126, § 2 en 127, § 3 van hetzelfde decreet worden de woorden "artikel 61, § 1, laatste alinea" telkens vervangen door de woorden "artikel 61, § 2".

Artikel V.30 Aan artikel 128 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordende woorden "in vervanging van of" en de woorden "op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5" geschrapt;2° in § 2 worden de woorden "in vervanging van of" en de woorden "op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 125, § 4" geschrapt;3° in § 3 worden de woorden "op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 6" geschrapt. Artikel V.31 Aan artikel 129 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "in vervanging van of" en de woorden "en op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5" geschrapt;2° in § 2 worden de woorden "in vervanging van of" en de woorden ", op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5" geschrapt;3° in § 3 worden de woorden "in vervanging van of" en de woorden ", en op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 125, § 4" geschrapt;4° in § 4 worden de woorden "in vervanging van of" en de woorden "en op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 125, § 4" geschrapt. Artikel V.32 Aan artikel 130 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De studenten die vóór 31 december 2003 zijn ingeschreven in een bachelorsopleiding georganiseerd door het in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad gevestigde Vesalius College, kunnen : 1° deze opleiding beëindigen, 2° de graad van bachelor, met of zonder nadere kwalificatie of specificatie verkrijgen;3° de titel van bachelor op rechtmatige wijze voeren in de Vlaamse Gemeenschap.» Artikel V.33 In artikel 133, § 4 en § 5 van hetzelfde decreet worden de woorden "in de zin van artikel 61" telkens vervangen door de woorden "in de zin van artikel 60septies".

Artikel V.34 In artikel 135 van hetzelfde decreet worden de woorden "bedoeld in artikel 63" geschrapt.

Artikel V.35 In artikel 138 van hetzelfde decreet worden de woorden "in titel II van het hogescholendecreet" vervangen door de woorden "in titel II van het hogescholendecreet, met uitzondering van de bepalingen van hoofdstuk III,".

Artikel V.36 In artikel 139 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "met uitzondering van hoofdstuk 3, afdelingen 1 en 2," en de woorden "hoofdstuk 6" de woorden "artikel 95," ingevoegd.

Artikel V.37 Aan artikel 158bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 19 december 2003, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid treedt artikel 157, 2° in werking op 1 januari 2004. » Artikel V.38 De bepalingen van deze titel hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003 met uitzondering van de artikelen V.1, V.11, V.12, V.13, V.14, V.19, V.20, V.31 en V.35, die in werking treden met ingang van het academiejaar 2004-2005.

De bepalingen van artikel V.6 en V.24,2° treden in werking op 1 september 2004.

TITEL II. - Wijziging van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap Artikel V.39 In artikel 2 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap worden volgende wijzigingen aangebracht : in 21° worden na het woord "studiejaar" de woorden "en het afleggen van de daaraan verbonden examens" ingevoegd; in 27° worden de woorden "andere graad" vervangen door de woorden "andere graad of niveau".

Artikel V.40 In artikelen 5, 3°, 10, § 1, 3°, 11, § 1, 2°, 188, 2° en 3° worden de woorden "industriële wetenschappen en technologie" telkens vervangen door de woorden "industriële wetenschappen en technologie, en nautische wetenschappen".

Artikel V.41 In artikel 20octies van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de huidige tekst wordt § 1;2° er wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.Vanaf het academiejaar 2002-2003 hebben alle personeelsleden van het onderwijs toegang tot de voortgezette lerarenopleiding zorgverbreding en remediërend leren. » .

Artikel V.42 In artikel 21, eerste lid, van hetzelfde decreet worden na de woorden "hoger onderwijs" de woorden ", een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie, met uitzondering van het Getuigschrift Pedagogische Bekwaamheid," ingevoegd.

Artikel V.43 In hetzelfde decreet wordt een artikel 22bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 22bis De inschrijving van een student die niet voldoet aan de decretale en reglementaire toelatingsvoorwaarden, is nietig. Aan de nietige inschrijving wordt geen enkel rechtsgevolg verleend.

In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, heeft een ingeschreven student die niet voldoet aan de decretale en reglementaire toelatingsvoorwaarden het recht om : 1° examens voor het gevolgde studiejaar af te leggen, en;2° indien hij slaagt, de opleiding verder af te werken en een diploma van die opleiding te verwerven indien hij het verdere traject van de opleiding met goed gevolg heeft beëindigd, indien volgende voorwaarden zijn vervuld : a) de student heeft deelgenomen aan de studieactiviteiten gedurende een termijn van ten minste 60 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van het begin van het academiejaar, respectievelijk van inschrijving, zo de inschrijving na het begin van het academiejaar werd genomen, en;b) het foutief karakter werd door de hogeschool vastgesteld dan wel door een externe instantie aan de hogeschool gemeld na de in a) bedoelde termijn, en;c) de student heeft geen valse verklaringen afgelegd of valse documenten voorgelegd om aannemelijk te maken dat hij aan de decretale voorwaarden voldoet.» Artikel V.44 In artikel 31 van hetzelfde decreet worden de woorden "en het examengeld" geschrapt.

Artikel V.45 In artikel 32 van hetzelfde decreet wordt het woord "inschrijvingsgeld" telkens vervangen door de woorden "geld voor de deelname aan onderwijsactiviteiten".

Artikel V.46 In artikel 34 van hetzelfde decreet wordt het woord "examengeld" vervangen door de woorden "geld voor het afleggen van de examens over de onderwijsactiviteiten waarvoor de student ingeschreven is".

Artikel V.47 In artikel 35 van hetzelfde decreet worden de woorden "inschrijvings- en examengeld" vervangen door het woord "inschrijvingsgeld".

Artikel V.48 Artikel 74, derde en vierde lid, van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Artikel V.49 Aan artikel 106 van hetzelfde decreet, opgeheven door het decreet van 20 april 2001, wordt opnieuw opgenomen in volgende lezing : « Bij overeenkomst gesloten tussen een instelling van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening en een hogeschool, kan een lid van het personeel van een dergelijke instelling met zijn instemming belast worden met de uitvoering van opdrachten met inbegrip van examens aan deze hogeschool. De overeenkomst bepaalt de termijn van de opdracht en desgevallend de financiële vergoeding die door de hogeschool betaald wordt aan de instelling waartoe het lid van het personeel behoort. » Artikel V.50 Artikel 120 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 120 In afwijking van artikel 117 kan het ambt van werkleider slechts door bevordering of ambtswijziging worden toegewezen. » Artikel V.51 Artikel 123 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 123 Doctor-assistenten worden aangesteld voor maximaal twee termijnen van ten hoogste drie jaar.

De aanstelling voor de tweede periode kan slechts na een gunstige evaluatie.

Doctor-assistenten die op het einde van het academiejaar 2003-2004 in dienst zijn, kunnen na het beëindigen van de lopende aanstelling, voor één bijkomende periode van ten hoogste drie jaar aangesteld worden.

In geval van zwangerschap of langdurige en ernstige ziekte tijdens de eerste of tweede termijn van het mandaat worden de doctor-assistenten voor een bijkomende termijn van één jaar aangesteld. » Artikel V.52 Aan artikel 130, tweede lid van hetzelfde decreet wordt een 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 5° Bij externe werving als hoofdpraktijklector of als hoofdlector : - ten minste vier jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs verworven hebben, - of ten minste twee jaar dienstanciënniteit verworven hebben als praktijklector of als lector in een andere hogeschool. » Artikel V.53 Artikel 136, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 april 2003, wordt vervangen door wat volgt : « § 3. Het personeelslid dat gedurende 10 jaren belast was met het mandaat van departementshoofd of bibliothecaris, verwerft bij beëindiging van zijn mandaat de salarisschaal zoals bedoeld in § 1 definitief en behoudt deze salarisschaal als het zijn betrekking op de personeelsformatie opnieuw opneemt. » Artikel V.54 In artikel 137, § 1, worden de woorden "algemeen directeur" vervangen door de woorden "algemeen directeur, lid van het onderwijzend personeel,".

Artikel V.55 Aan artikel 158 van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. Na een mandaatsperiode van tien jaar wordt de salarisschaal zoals bedoeld in § 1 definitief en behoudt het personeelslid deze salarisschaal wanneer het zijn betrekking op de personeelsformatie weer opneemt. » Artikel V.56 In hetzelfde decreet wordt een artikel 158bis toegevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 158bis § 1. De bezoldiging van de algemeen directeur, lid van het administratief en technisch personeel, bestaat uit : 1° ofwel een mandaatsvergoeding gelijk aan het verschil tussen het salaris van gewoon hoogleraar, berekend rekening houdend met de door het personeelslid verworven geldelijke anciënniteit, en het salaris waarop het personeelslid ingevolge zijn betrekking op de personeelsformatic recht heeft, en toe te voegen aan dit salaris;2° ofwel het salaris van gewoon hoogleraar. § 2. Wanneer het mandaat van het personeelslid dat belast was met de functie van algemeen directeur beëindigd is, en wanneer het zijn betrekking op de personeelsformatie weer opneemt, krijgt het opnieuw de salarisschaal verbonden aan deze betrekking en vervalt het recht op de vergoeding bedoeld in § 1. § 3. Het personeelslid dat gedurende 10 jaren belast was met het mandaat van algemeen directeur, verwerft bij beëindiging van zijn mandaat de salarisschaal zoals bedoeld in § 1 definitief en behoudt deze salarisschaal als het zijn betrekking op de personeelsformatie opnieuw opneemt. » Artikel V.57 In artikel 165, derde lid, van hetzelfde decreet wordt het woord "academiejaar" vervangen door het woord "jaar".

Artikel V.58 Artikel 183bis, § 3, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Het onderwijsontwikkelingsplan dient in voorkomend geval door de associatie waarvan de hogeschool deel uitmaakt, positief te worden géadviseerd. De aanvullende middelen bedoeld in § 1 kunnen ook besteed worden aan projecten van onderwijskundige en inhoudelijke vernieuwing van het onderwijs binnen de associatie met inbegrip van de academisering van het hoger onderwijs van twee cycli. » Artikel V.59 In artikel 190 van hetzelfde decreet wordt § 6, eerste zin, ingevoegd bij het decreet van 4 april 2003, vervangen door wat volgt : « § 6.Voor de berekening van het aantal studenten, zoals bedoeld in § 1 en § 2 wordt in 2003 het gemiddeld aantal financierbare studenten op 1 februari 2000,1 februari 2001 en 1 februari 2002 in aanmerking genomen en wordt vanaf 2004 het gemiddeld aantal financierbare studenten op 1 februari 2001,1 februari 2002 en 1 februari 2003 in aanmerking genomen. Voor de berekening van het aantal studenten, zoals bedoeld in § 3 wordt het gemiddeld aantal financierbare studenten op 1 februari 2001, 1 februari 2002 en 1 februari 2003 in aanmerking genomen. » Artikel V.60 Aan artikel 190bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De Vlaamse regering draagt jaarlijks bij in de financiering van het projectmatig wetenschappelijk onderzoek in het hoger professioneel onderwijs van de hogescholen.»; 2° in § 1 wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « Deze middelen worden verdeeld volgens het aantal financierbare studenten in de opleidingen van het hoger professioneel onderwijs op 1 februari 2001, 1 februari 2002 en 1 februari 2003.»; 3° in § 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De Vlaamse regering draagt jaarlijks bij in de financiering van projecten van hogescholen, die een versterking inhouden van het projectmatig wetenschappelijk onderzoek van het hoger professioneel onderwijs.» Artikel V.61 In artikel 193 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 april 2003, worden de woorden "gemiddeld studentenaantal op 1 februari 2001, op 1 februari 2002 en op 1 februari 2003" vervangen door de woorden "gemiddeld aantal financierbare studenten op 1 februari 2000, op 1 februari 2001 en op 1 februari 2002 in 2003 en vanaf 2004 berekend op basis van het gemiddeld aantal financierbare studenten op 1 februari 2001, 1 februari 2002 en 1 februari 2003".

Artikel V.62 In artikel 216 van hetzelfde decreet wordt het derde streepje opgeheven.

Artikel V.63 In artikel 225 wordt het tweede lid opgeheven.

Artikel V.64 Artikel 233 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 233 De hogescholen voeren betreffende alle voorzieningen van de instelling een algemene boekhouding door middel van een stelsel van boeken en rekeningen met inachtneming van de gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden en een aangepaste analytische boekhouding. De boekhouding omvat alle verrichtingen, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook. De Vlaamse regering legt een boekhoudkundig schema vast. De boekhouding wordt voorgelegd aan een bedrijfsrevisor. De bedrijfsrevisor kan rechtstreeks briefwisseling voeren met de commissaris van de Vlaamse regering bij de hogeschool over de boekhouding en rekeningen van de hogeschool. Hij brengt het hogeschoolbestuur hiervan op de hoogte. » Artikel V.65 In artikel 243, § 3 van hetzelfde decreet worden de woorden "zes jaar" vervangen door de woorden "vier jaar".

Artikel V.66 In artikel 262 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt 2° vervangen door wat volgt : « 2° bepaalt het reglement van de departementsraad, inclusief de procedure voor verkiezing van de leden van deze departementsraad;»; 2° in het eerste lid wordt 8° vervangen door wat volgt : « 8° benoemt het onderwijzend personeel en het leidinggevend administratief en technisch personeel en kent de ambtswijzigingen en bevorderingen van dit personeel toe;»; 3° in het eerste lid wordt 9° vervangen door wat volgt : « 9° stelt, na advies van de departementsraad van het betrokken departement, de departementshoofden aan voor een hernieuwbare termijn van vier academiejaren en bepaalt onder welke voorwaarden de departementshoofden de vergaderingen van de raad van bestuur kunnen bijwonen;»; 4° in het eerste lid wordt aan 14° volgende zinsnede toegevoegd : « ;de fusieovereenkomst kan de vertegenwoordiging van de inrichtende macht(en) bedoeld in artikel 254, tweede lid wijzigen; »; 5° aan het tweede lid wordt volgende zinsnede toegevoegd : « en hoe er bij hem verslag wordt uitgebracht over het uitoefenen van deze gedelegeerde bevoegdheden.» Artikel V.67 Artikel 263, § 2 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « § 2. In spoedeisende omstandigheden neemt de voorzitter de beslissingen die zich opdringen. De beslissingen worden op de eerstvolgende vergadering van de raad van bestuur ter kennisgeving voorgelegd. » Artikel V.68 In artikel 266, § 5 van hetzelfde decreet wordt de derde, tevens laatste zin opgeheven.

Artikel V.69 In artikel 268 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° 5° wordt vervangen door wat volgt : « 5° het benoemen van het niet-leidinggevend administratief en technisch personeel en het toekennen van de ambtswijzigingen en bevorderingen van dit personeel;»; 2° 6° wordt vervangen door wat volgt : « 6° de tijdelijke aanstelling van het onderwijzend personeel;»; 3° er wordt een 8° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 8° het sluiten van de samenwerkingsakkoorden bedoeld in artikel 278, 10°;».

Artikel V.70 Aan artikel 269 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In spoedeisende omstandigheden neemt de voorzitter de beslissingen die zich opdringen. De beslissingen worden op de eerstvolgende vergadering van het bestuurscollege ter kennisgeving voorgelegd. » Artikel V.71 Aan de tweede zin van artikel 275 van hetzelfde decreet wordt een zinsnede toegevoegd, die luidt als volgt : « aangesteld overeenkomstig artikel 262, eerste lid, 9° ».

Artikel V.72 In artikel 276 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden l°, 2° en 3° hernummerd als 2°, 3° en 4°;2° aan het eerste lid wordt een nieuw l° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 1° het departementshoofd;»; 3° in het overeenkomstig 1° hernummerde 4° van het eerste lid worden de woorden "vertegenwoordigers bedoeld in 1° en 2°" vervangen door de woorden "vertegenwoordigers bedoeld in 2° en 3°";4° in het derde lid worden tussen de woorden "leden van de departementsraad," en "wordt terzelfder tijd" de woorden "bedoeld onder het eerste lid, 2° en 3°" ingevoegd;5° § 2 wordt opgeheven. Artikel V.73 Artikel 277 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 277 Het departementshoofd is de voorzitter van de departementsraad en heeft van rechtswege stemrecht. » Artikel V.74 In artikel 278 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "In het bijzonder is de departementsraad belast met :" worden vervangen door de woorden "In het bijzonder is de departementsraad, met inachtname van artikel 262, eerste lid, 8° en 268, 6°, 7° en 8°, belast met 2° 1° wordt vervangen door wat volgt : « 1° het doen van voorstellen inzake de aanstelling en benoeming van het onderwijzend personeel 3° 10° wordt vervangen door wat volgt : « 10° het doen van voorstellen inzake het sluiten van samenwerkingsakkoorden;»; 4° 12° wordt vervangen door wat volgt : « 12° het doen van voorstellen inzake het toekennen van ambtswijzigingen en bevorderingen voor het personeel toegewezen aan het departement;».

Artikel V.75 Aan Titel V, Hoofdstuk I, Afdeling 2, Onderafdeling 5 van hetzelfde decreet wordt een artikel 279bis toegevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 279bis In geval de raad van bestuur, bij een meerderheid van drie vierden van de uitgebrachte stemmen, vaststelt dat een departementsraad niet meer behoorlijk werkt, kan hij het bestuurscollege machtigen om een tijdlang de bevoegdheden van die departementsraad uit te oefenen. Het bestuurscollege brengt hierover verslag uit op de raad van bestuur. » Artikel V.76 Artikel 296, tweede lid, 2°, van hetzelfde decreet wordt de tekst van 2° vervangen door wat volgt : « 2° de helft vertegenwoordigers van het personeel, verkozen door en onder leden van het personeel verbonden aan het departement, met uitzondering van het departementshoofd.De kandidaten dienen op het ogenblik van de verkiezing te minste twee jaar een betrekking in de hogeschool te hebben bekleed. » Artikel V.77 In hetzelfde decreet wordt een artikel 337bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 337bis De leden van het administratief personeel die een door de Vlaamse regering nader te omschrijven politiek mandaat hebben uitgeoefend in de periode tussen 1 januari 1996 en de inwerkingtredingsdaturn van het besluit van de Vlaamse regering dat het politiek voor de leden van het administratief en technisch personeel dient te regelen, worden geacht een politiek verlof overeenkomstig de bepalingen van genoemd besluit te hebben opgenomen. » Artikel V.78 De bepalingen van deze titel treden als volgt in werking : 1° artikelen V.39, 2° V.54, V.55, V.56, V.65 en V.77 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1996; 2° artikelen V.49 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1996; 3° artikelen V.42 en V.43 hebben uitwerking met ingang van het academiejaar 2001-2002; 4° artikel V.41 heeft uitwerking met ingang van het academiejaar 2002-2003; 5° artikel V.40 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003; 6° artikelen V.48, V. 51, V.53, V.57, V.58, V.59, V.60, V.61 en V.76 hebben uitwerking met ingang van 1 oktober 2003; 7° artikel V.64 treedt in werking op 1 januari 2004; 8° artikelen V.66 tot en met V.75 treden in werking met ingang van 1 april 2004; 9° artikelen V.39, 1°, V.44, V.45, V.46, V.47 en V.63 treden in werking met ingang van het academiejaar 2004-2005.

TITEL III. - Wijzigingen betreffende de universiteiten HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit nr. 542 van 31 maart 1987 houdende organisatie, de werking en het beheer van de rijksuniversitaire ziekenhuizen van Gent en Luik Artikel V.79 Aan artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 542 van 31 maart 1987 houdende organisatie, de werking en het beheer van de rijksuniversitaire ziekenhuizen van Gent en Luik, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 8 juli 1996 en 7 december 2001, wordt een § 11 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 11. De raad van het bestuur van het Universitair Ziekenhuis Gent is bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten met andere ziekenhuizen met betrekking tot de zorgverstrekking en de opleiding van artsen en artsen-specialisten, de raad van de Faculteit van de Universiteit Gent die instaat voor de organisatie van de opleiding geneeskunde gehoord.

Het Universitair Ziekenhuis Gent wordt gemachtigd om : 1° toe te treden tot een vereniging die tot doel heeft ziekenhuizen of gezondheidsvoorzieningen te beheren, zoals bedoeld in hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;2° toe te treden tot een vereniging met het oog op de gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis of van een ziekenhuisgebonden activiteit of gezondheidsvoorzieningen, zoals bedoeld in hoofdstuk XIIbis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;3° toe te treden tot een vereniging zonder winstoogmerk die tot doel heeft ziekenhuizen of gezondheidsvoorzieningen te beheren of uit te baten of een dergelijke vereniging mede op te richten. Het UZ Gent kan daartoe de noodzakelijke inbreng doen in de vorm van voorschotten, kapitaal en materiële of immateriële activa. » HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap Artikel V.80 In artikel 34, eerste lid, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 20 april 2001, worden na de woorden "één cyclus" de woorden ", een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie met uitzondering van het Getuigschrift Pedagogische Bekwaamheid" ingevoegd.

Artikel V.81 In hetzelfde decreet wordt een artikel 34bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 34bis De inschrijving van een student die niet voldoet aan de decretale en reglementaire toelatingsvoorwaarden, is nietig. Aan de nietige inschrijving wordt geen enkel rechtsgevolg verleend.

In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, heeft een ingeschreven student die niet voldoet aan de decretale en reglementaire toelatingsvoorwaarden het recht om : 1° examens voor het gevolgde studiejaar af te leggen, en;2° indien hij slaagt, de opleiding verder af te werken en een diploma van die opleiding te verwerven indien hij het verdere traject van de opleiding met goed gevolg heeft beëindigd, indien volgende voorwaarden zijn vervuld : a) de student heeft deelgenomen aan de studieactiviteiten gedurende een termijn van ten minste 60 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van het begin van het academiejaar, respectievelijk van inschrijving, zo de inschrijving na het begin van het academiejaar werd genomen, en b) het foutief karakter werd door de universiteit vastgesteld dan wel door een externe instantie aan de universiteit gemeld na de in a) bedoelde termijn, en c) de student heeft geen valse verklaringen afgelegd of valse documenten voorgelegd om aannemelijk te maken dat hij aan de decretale voorwaarden voldoet.» Artikel V.82 Aan artikel 65 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 20 oktober 2000, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Naast de academische taken bedoeld in het eerste lid kan het universiteitsbestuur de leden van het zelfstandig academisch personeel ook belasten met organisatorische, coördinerende of administratieve taken. » Artikel V.83 Aan artikel 80 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 1994, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Bij overeenkomst gesloten tussen een instelling van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening en een universiteit, kan een lid van het personeel van een dergelijke instelling met zijn instemming belast worden met de uitvoering van opdrachten met inbegrip van het afnemen van examens aan deze universiteit. De overeenkomst bepaalt de inhoud en de termijn van de opdracht en desgevallend de financiële vergoeding die door de universiteit betaald wordt aan de instelling waartoe het lid van het personeel behoort. » Artikel V.84 Artikel 91, derde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 1997 en gewijzigd bij het decreet van 20 april 2001, wordt vervangen door wat volgt : « Het universiteitsbestuur kan in geval van eerste benoeming tot lid van het zelfstandig academisch personeel de personen aanstellen in een tijdelijk dienstverband als lid van het zelfstandig academisch personeel voor een periode van ten hoogste drie jaar met uitzicht op een vaste benoeming zonder nieuwe vacature, indien het universiteitsbestuur de prestaties van de betrokkene gunstig beoordeelt. » Artikel V.85 In artikel 92, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 27 januari 1993, wordt de tweede zin vervangen door wat volgt : « In het geval van zwangerschap of langdurige en ernstige ziekte tijdens de eerste, de tweede of de derde termijn van het mandaat worden de assistenten voor een bijkomende termijn van één jaar aangesteld. » Artikel V.86 Aan artikel 94 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In geval van zwangerschap of langdurige en ernstige ziekte tijdens de eerste of de tweede termijn van het mandaat worden de doctor-assistenten voor een bijkomende termijn van één jaar aangesteld. » Artikel V.87 Aan artikel 95, derde lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999, wordt de volgende zin toegevoegd : « De heroverweging van de inschalingsanciënniteit moet uitdrukkelijk en grondig gemotiveerd zijn. » Artikel V.88 Artikel 99 van hetzelfde decreet, opgeheven door het decreet van 18 mei 1999, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : "Artikel 99 Voor de toepassing van artikel 95, tweede lid, en artikel 97, eerste lid, bepaalt het universiteitsbestuur de algemene bezoldigingsvoorschriften. » Artikel V.89 Aan artikel 130ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994 en vervangen bij het decreet van 4 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt de laatste zin vervangen door volgende zinnen « Het onderwijsontwikkelingsplan dient in voorkomend geval door de associatie waarvan de universiteit deel uitmaakt, positief te worden geadviseerd.De aanvullende middelen bedoeld in § 1 kunnen ook besteed worden aan projecten van onderwijskundige en inhoudelijke vernieuwing van het onderwijs binnen de associatie met inbegrip van de academisering van het hoger onderwijs van twee cycli. »; 2° er wordt een § 9 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 9.De aanvullende middelen die in het begrotingsjaar 2002 bij wijze van convenants aan de universiteiten werden toegekend, alsook de aanvullende middelen bedoeld in § 1 die aan de universiteiten worden toegekend, worden niet beschouwd als werkingsuitkering en worden geboekt op de afdeling IV onderzoeksfondsen en wetenschappelijke dienstverlening, onderafdeling Andere Onderzoeksfondsen. » Artikel V.90 De § 5 die bij artikel V. 36 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV aan artikel 140ter van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap werd toegevoegd, wordt hernummerd als § 6.

De § 5 die bij artikel V.39 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV aan artikel 140ter van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap werd toegevoegd, wordt hernummerd als § 7.

Artikel V.91 Aan artikel 161 van hetzelfde decreet, vervangen door de decreten van 27 januari 1993 en 4 april 2003, wordt de volgende zin toegevoegd : « De Vlaamse regering legt het boekhoudschema vast. » Artikel V.92 De § 9 die bij artikel V.37 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV aan artikel 169quater van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap werd toegevoegd, wordt hernummerd als § 11.

Artikel V.93 In artikel 182, zesde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 juli 1996 worden de woorden "eerste en tweede lid" vervangen door de woorden "eerste tot en met vierde lid".

Artikel V.94 Aan artikel 188 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 27 januari 1993 en 18 mei 1999, wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De bedragen van de bezoldigingen, de toelagen en de vergoedingen waarvan sprake in artikel 104 van dit decreet en in artikel 2, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van 27 februari 1992 houdende vaststelling van de loopbaanstructuur en van het bezoldigingsstatuut van het administratief en technisch personeel van de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap verwijzen met ingang van 1 januari 1993 tot en met 31 december 1999 naar de bedragen zoals die op het ogenblik van de toekenning ervan vermeld werden in het Vlaams personeelsstatuut. » HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen aan het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening Artikel V.95 Aan artikel 14,2° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt « De instellingen kunnen aan de personeelsleden van de universiteiten of hogescholen die op grond het vorenstaande ingezet worden voor de uitvoering van onderwijs, onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening een persoonlijke vergoeding toekennen voor de geleverde prestaties. » HOOFDSTUK 4. - Inwerkingtredingsbepaling Artikel V.96 De bepalingen van deze titel treden als volgt in werking : 1° artikelen V.82 en V.83 hebben uitwerking met ingang van 1 oktober 1991; 2° artikel V.94 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1993; 3° artikel V.84 heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1997; 4° artikel V.87 heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1999; 5° artikelen V.89, 2°, V.90 en V.92 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2002; 6° artikel V.89, 1° heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003; 7° artikelen V.80, V.83, V.85, V.86, V.88 en V.95 treden in werking op 1 oktober 2003; 8° artikelen V.79 en V.91 treden in werking op 1 januari 2004.

TITEL IV. - Wijzigingen aan het decreet van 7 juli 1998 betreffende de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad Artikel V.97 In artikel 2 van het decreet van 7 juli 1998 betreffende de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad worden de woorden "instelling van openbaar nut" tweemaal vervangen door de woorden "stichting van openbaar nut".

Artikel V.98 In artikel 4 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt de tweede zin opgeheven;2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De algemene vergadering legt bij reglement de samenstelling van de raad van beheer vast. Zij bepaalt de procedure van aanduiding van de leden van de raad van beheer, de duur van het mandaat en de wijze van aanduiding van voorzitter, ondervoorzitter, penningmeester en secretaris. Zolang dit reglement niet is vastgelegd, blijft de bestaande wijze van aanduiding, samenstelling en duur van mandaat van toepassing. » TITEL V. - Wijziging aan het decreet van 14 februari 2003 betreffende het Onderwijs XIV Artikel V.99 In artikel V23, 2°, van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het Onderwijs XIV worden de woorden "1 september 1996" vervangen door de woorden "1 januari 1996".

Artikel V.100 Artikel V.99 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1996.

TITEL VI. - De regularisatie van sommige diploma's en graden Artikel V.101 De volgende diploma's en graden in het hoger onderwijs worden geacht rechtmatig te zijn uitgereikt door de Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee (voorheen het Bijbelinstituut) of door de Universitaire Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel : 1° getuigschrift van studiën gedaan met het oog op het godsdienstonderricht uitgereikt na vier jaar studie;2° diploma voor het protestants godsdienstonderricht in de lagere graad;3° gegradueerde in de godsdienstwetenschappen;4° geaggregeerde voor het protestants godsdienstonderricht in het lager secundair onderwijs. Deze bepaling geldt tot het einde van het academiejaar 2006-2007.

Studenten die in het academiejaar 2006-2007 niet slaagden voor de examens van het studiejaar leidend tot één van de in het eerste lid bedoelde diploma's en graden, kunnen evenwel nog een rechtmatig afgeleverd diploma, respectievelijk een rechtmatig afgeleverde graad behalen in het academiejaar 2007-2008.

Artikel V.102 Artikel V.101 heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1964.

DEEL VI. - Bijzondere begeleidende maatregelen inzake onderzoek en samenwerking TITEL I. - Wijzigingen aan het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap Artikel VI.1 In artikel 169ter van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap worden volgende wijzingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid worden de woorden "personeelsleden van de universiteit en van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek alsook door de houders van een beurs toegekend door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, het Vlaams Instituut voor de Bevordering van het Wetenschappelijk-Technologisch Onderzoek in de industrie of een Vlaamse universiteit" vervangen door de woorden "bezoldigde personeelsleden" en worden de woorden "andere personen" vervangen door de woorden "vrijwillige onderzoekers" 2° aan § 1 worden een derde en een vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « Onder bezoldigd personeelslid wordt verstaan : a) een lid van het academisch personeel, b) een bursaal werkzaam binnen de universiteit of een door de universiteit bezoldigde wetenschappelijke medewerker of c) een beleidsondersteunend of technisch personeelslid van de universiteit. In de gevallen bedoeld onder b) en c) wordt geen rekening gehouden met aanwezigheid of afwezigheid van enige supervisie op het onderzoek, de aard van de tewerkstelling of de herkomst van de bezoldiging.

Onder vrijwillige onderzoeker wordt verstaan een persoon die van de universiteit geen vergoeding ontvangt, dan wel een vergoeding die overeenkomstig de wetgeving op de sociale zekerheid geen aanleiding geeft tot enige bijdrageplicht. »; 3° in § 4, tweede lid worden tussen de woorden "tot gebruik ervan voor" en "wetenschappelijke doeleinden" de woorden "onderwijskundige of" ingevoegd;4° er wordt een § Ibis toegevoegd, die luidt als volgt : « § 7bis.De in dit artikel omschreven rechten en plichten van de universiteit kunnen op algemene of individuele basis worden toegekend aan : 1° op grond van het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement van de associatie a) de associatie, of b) een dienst zonder rechtspersoonlijkheid onder het gezag van de associatie, of c) een dienst met rechtspersoonlijkheid onder het toezicht van de associatie.2° op grond van een beslissing van het universiteitsbestuur a) een dienst zonder rechtspersoonlijkheid onder het gezag van de universiteit, of b) een dienst met rechtspersoonlijkheid onder het toezicht van de universiteit.».

TITEL II. - Wijzigingen aan het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap Artikel VI.2 In Titel IV van hetzelfde decreet wordt een Hoofdstuk IIIbis, bestaande uit artikel 215bis, toegevoegd, dat luidt als volgt : "HOOFDSTUK IIIbis. - Vermogensrechten op vindingen aan hogescholen Artikel 215bis § 1. De vermogensrechten op vindingen die, in het kader van hun onderzoekstaken, gedaan worden door bezoldigde personeelsleden, komen uitsluitend toe aan de hogeschool. In dezelfde lijn verkrijgt de hogeschool eveneens de vermogensrechten op vindingen gedaan door vrijwillige onderzoekers die aan de hogeschool onderzoek verrichten voor zover deze overdracht van rechten in een schriftelijke overeenkomst met deze personen wordt bevestigd.

Onder vindingen wordt verstaan potentieel octrooieerbare uitvindingen, kweekproducten, tekeningen en modellen, topografieën van halfgeleiderproducten, computerprogramma's en databanken die, met het oog op een industriële of landbouwkundige toepassing voor commerciële doeleinden aanwendbaar zijn.

Onder bezoldigd personeelslid wordt verstaan : a) een lid van het onderwijzend personeel, b) een bursaal werkzaam binnen de hogeschool of een door de hogeschool bezoldigde wetenschappelijke medewerker of c) een beleidsondersteunend of technisch personeelslid van de hogeschool. In de gevallen bedoeld onder b) en c) wordt geen rekening gehouden met aanwezigheid of afwezigheid van enige supervisie op het onderzoek, de aard van de tewerkstelling of de herkomst van de bezoldiging.

Onder vrijwillige onderzoeker wordt verstaan een persoon die van de hogeschool geen vergoeding ontvangt, dan wel een vergoeding die overeenkomstig de wetgeving op de sociale zekerheid geen aanleiding geeft tot enige bijdrageplicht. § 2. De onderzoeker heeft de plicht om zijn vinding voor elke andere vorm van bekendmaking aan te melden aan de binnen de hogeschool bevoegde dienst.

Met het oog op de bescherming van haar rechten kan de hogeschool op een redelijke wijze en gedurende een termijn van maximum 12 maanden, de vrijheid van openbaarmaking van de onderzoeker beperken. § 3. De hogeschool heeft het uitsluitend recht tot exploitatie van de vinding. Bij die exploitatie ziet de hogeschool er op toe dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid tot gebruik van de onderliggende onderzoeksresultaten voor doeleinden van onderwijs en onderzoek. Bij de exploitatie neemt zij tevens de mogelijke aantrekking van activiteiten naar de hogeschool of haar regio in overweging.

De onderzoeker heeft het recht om geïnformeerd te worden over de stappen die de hogeschool onderneemt met betrekking tot de juridische bescherming en exploitatie van zijn vinding.

De onderzoeker heeft het recht op een bij een intern reglement vastgesteld of overeengekomen billijk aandeel in de geldelijke opbrengsten die de hogeschool verwerft uit de exploitatie van de vinding. § 4. De hogeschool kan haar rechten op vindingen op een algemene of individuele basis overdragen aan de onderzoeker doch zij behoudt steeds een onvervreemdbaar, niet-exclusief en kosteloos recht tot gebruik ervan voor onderwijskundige of wetenschappelijke doeleinden.

De hogeschool kan eveneens een aandeel bedingen in de opbrengsten die de onderzoeker uit de exploitatie van die rechten verwerft.

Onverminderd het bepaalde in § 5, beschikt de onderzoeker over de mogelijkheid om de rechten op zijn vinding op te eisen indien de hogeschool, zonder geldige reden, nalaat de vinding binnen een redelijke termijn en uiterlijk binnen de drie jaar na de datum van aanmelding bedoeld in § 2 te exploiteren. § 5. Indien voor het verwerven van een bescherming van de vinding, formaliteiten moeten vervuld worden of termijnen moeten nageleefd worden en de hogeschool nalaat daartoe de nodige stappen te zetten binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de aanmelding, komen, behoudens andersluidende afspraken tussen de onderzoeker en de hogeschool, de rechten op de vinding, met inbegrip van de exploitatierechten, toe aan de onderzoeker, onverminderd het in § 4 omschreven wetenschappelijk gebruiks- en vergoedingsrecht van de hogeschool.

Indien de hogeschool tijdig de vereiste formaliteiten vervult, streeft zij nadien een geografische bescherming en exploitatie van de vinding na. In voorkomend geval, deelt zij uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van het Unionistisch recht van voorrang (Verdrag van Parijs) schriftelijk aan de onderzoeker mee voor welke landen bescherming wordt gevraagd. In de overblijvende landen verkrijgt de onderzoeker onmiddellijk het recht om zelf bescherming aan te vragen alsook om, overeenkomstig de gemaakte afspraken tussen de hogeschool en de onderzoeker, de vinding te exploiteren. § 6. Het hogeschoolbestuur stelt een intern reglement vast waarin de concrete modaliteiten voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel nader worden uitgewerkt. Het hogeschoolbestuur houdt hierbij rekening met de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese regelgeving vastgestelde voorwaarden met betrekking tot de eigendom en exploitatie van intellectuele eigendomsrechten. § 7. Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid dat de hogeschool onderzoeksovereenkomsten en dienstverleningscontracten met derden sluit overeenkomstig het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en hogescholen met andere rechtspersonen. § 8. De in dit artikel omschreven rechten en plichten van de hogeschool kunnen op algemene of individuele basis worden toegekend aan : op grond van het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement van de associatie : a) de associatie, of b) de universiteit binnen de associatie, c) een dienst zonder rechtspersoonlijkheid onder het gezag van de associatie of de universiteit, of d) een dienst met rechtspersoonlijkheid onder het toezicht van de associatie of de universiteit.2° op grond van een beslissing van het hogeschoolbestuur : a) een dienst zonder rechtspersoonlijkheid onder het gezag van de hogeschool, of b) een dienst met rechtspersoonlijkheid onder het toezicht van de hogeschool.» TITEL III. - Wijzigingen aan het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen Artikel VI.3 In artikel 9 van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999 worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "industriële valorisatie" worden vervangen door de woorden "valorisatie";2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Een spin-offbedrijf neemt de vorm aan van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.» Artikel VI.4 In hetzelfde decreet wordt het opschrift van Hoofdstuk III vervangen door wat volgt : « Deelname in spin-offondersteunende bedrijven ».

Artikel VI.5 In artikel 20, van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Een universiteit of hogeschool kan als rechtspersoon slechts deelnemen in de in § 2, § 3 en § 4 bedoelde spin-offondersteunende bedrijven op grond van een formele beslissing van het universiteits- of hogeschoolbestuur en met inachtname van het beoordelingskader bedoeld in artikel 101bis, 5°, a) van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.

Zo de universiteit of hogeschool niet behoort tot een associatie, wordt de formele beslissing van het universiteits- of hogeschoolbestuur genomen op grond van een intern reglement, dat vertrekt vanuit het gegeven dat dergelijke deelname slechts aangewezen is indien de vooropgestelde doelstellingen niet even efficiënt en effectief nagestreefd kunnen worden door de instelling zelf of door middel van een overeenkomst. »; 2° in § 2 wordt het woord "ook" geschrapt;3° er wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt "§ 5. Spin-offondersteunende bedrijven nemen de vorm aan van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. » Artikel VI.6 Artikel 21, 23, 24 en 26 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Artikel VI.7 In artikel 22 van hetzelfde decreet worden de woorden "V.Z.W.'s of andere rechtspersonen" vervangen door de woorden "Spin-offondersteunende bedrijven".

TITEL IV. - Wijzigingen aan het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen Artikel VI.8 In Titel I van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt een Hoofdstuk Vbis ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK Vbis. - Deelname in rechtspersonen Artikel 95bis § 1. Hogescholen en universiteiten kunnen op grond van een formele beslissing van het instellingsbestuur deelnemen in volgende rechtspersonen : 1° de spin-off bedrijven en spin-offondersteunende bedrijven, bedoeld in het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen;2° de in artikel 101bis, 2° bedoelde voor valorisatie bevoegde dienst;3° de instanties bedoeld in artikel 101bis, 3°, a), artikel 169ter, § 7bis van het universiteitendecreet en artikel 215bis, § 8 van het hogescholendecreet;4° de rechtspersonen zonder winstoogmerk die het beheer of de coördinatie van sociale voorzieningen tot doel hebben;5° de rechtspersonen zonder winstoogmerk met een maatschappelijk doel gericht op onderzoek, de organisatie of coördinatie van contractonderwijs, sociaal-culturele dienstverlening of de organisatie of coördinatie van administratieve diensten of dienstverlening. De bepalingen van het eerste lid doen geen afbreuk aan : 1° de bepalingen van Hoofdstuk VI;2° de mogelijkheid om effecten aan te houden in de zin van artikel 2 van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten. § 2. Instellingsbesturen kunnen een personeelslid met zijn instemming belasten met een taak bij de in § 1, eerste lid bedoelde rechtspersonen.

Het betrokken personeelslid blijft gedurende de opdracht juridisch en administratief behoren tot de terbeschikkingstellende hogeschool of universiteit. § 3. Aan een in § 1, eerste lid bedoelde rechtspersoon kan een gebruiksrecht worden toegekend op lokalen, infrastructuur, diensten of personeel van de hogeschool of de universiteit. Dit gebruiksrecht moet het voorwerp uitmaken van een overeenkomst tussen het instellingsbestuur en de rechtspersoon.

Het in het eerste lid bedoelde gebruiksrecht kan niet in een rechtspersoon worden ingebracht. § 4. De in § 1, eerste lid bedoelde rechtspersonen leggen de jaarrekeningen en jaarverslagen ter kennisgeving aan het instellingsbestuur voor. Deze verplichting doet geen afbreuk aan eventuele bijkomende of zwaardere rapporteringsverplichtingen die door bijzondere regelgeving of op grond van een overeenkomst worden opgelegd. § 5. Indien de rechtspersonen waarin hogescholen en universiteiten deelnemen, niet voldoen aan de bij of krachtens decreet gestelde voorwaarden : 1° ontzegt het instellingsbestuur aan deze rechtspersoon elk gebruik van lokalen, infrastructuur, diensten en personeel, en 2° neemt het instellingsbestuur de nodige maatregelen opdat de hogeschool of de universiteit zich uit de rechtspersoon terugtrekt, behoudens indien de onregelmatigheid onverwijld kan worden rechtgezet. § 6. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder "deelnemen" verstaan : 1° een rechtspersoon oprichten, of 2° een participatie in een rechtspersoon verwerven of houden, of 3° zich in een rechtspersoon laten vertegenwoordigen.» Artikel VI.9 In Titel I, Hoofdstuk VI, Afdeling 3 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de tekst van artikel 100 en 101 zal "Onderafdeling 1.Algemene bevoegdheden" vormen; 2° er wordt een Onderafdeling 2, bestaande uit artikel 101bis tot en met 101quater, ingevoegd, die luidt als volgt : « ONDERAFDELING 2.- Algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement Artikel 101bis Een associatie legt een algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement vast, waarin ten minste volgende elementen worden opgenomen : 1° het algemeen onderzoeksbeleid in de schoot van de associatie;2° de aanduiding en taakomschrijving van de binnen de associatie voor valorisatie bevoegde dienst, zijnde een verzelfstandigde dienst onder gezag of toezicht van de associatie of de universiteit.Inzonderheid worden volgende elementen vastgelegd : a) de rapporteringsplicht van de dienst ten behoeve van de associatie en de partners, b) de werkingsregelen van dienst en de wijze van samenwerking tussen de dienst en de onderzoeksdiensten van de partners; 3° de algemene en minimale regelen betreffende het beleid inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 169ter van het universiteitendecreet en artikel 215bis van het hogescholendecreet, waarbij inzonderheid volgende elementen worden vastgelegd : a) de instantie waaraan de vermogensrechten op een vinding gedaan in het kader van instellingsgebonden onderzoekstaken toekomen, zijnde : 1) de associatie, of een dienst zonder c.q. met rechtspersoonlijkheid onder het gezag c.q. het toezicht van de associatie. In dat geval komt aan de partner waaraan de instellingsgebonden onderzoekstaken zijn verricht, een billijke return toe, of 2) de universiteit, of een dienst zonder c.q. met rechtspersoonlijkheid onder het gezag c.q. het toezicht van de universiteit. Zo de instellingsgebonden onderzoekstaken niet aan de universiteit doch aan een andere partner werden verricht, komt aan deze partner een billijke return toe, of 3) de partner waaraan de instellingsgebonden onderzoekstaken zijn verricht, b) de gevallen waarin aan de verschillende partners bij de associatie een kosteloos gebruiksrecht op een vinding toekomt voor wat betreft onderwijs en onderzoek, c) een richtlijn inzake de billijke return ten voordele van de onderzoeker wiens vermogensrechten op een vinding worden overgedragen, d) de beleidslijnen inzake de sensibilisering van onderzoekers met betrekking tot de vatbaarheid van vindingen voor de vestiging van commerciële intellectuele rechten;4° de algemene en minimale regelen inzake de samenwerking van instellingen met derden op grond van dienstverleningscontracten in de zin van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen, waarbij inzonderheid worden vastgelegd of omschreven : a) de regelen inzake het afsluiten, het beheer en de uitvoering van dienstverleningscontracten, b) de regelen inzake de vergoeding van personeelsleden die worden ingezet bij de uitvoering van dienstverleningscontracten, c) een richtlijn inzake de besteding van de inkomsten uit dienstverleningscontracten;5° de algemene en minimale regelen inzake de deelname van partners in rechtspersonen, waarbij inzonderheid worden vastgelegd of omschreven : a) een richtlijn aan de hand waarvan de partners de noodzakelijkheid en opportuniteit van de deelname in een rechtspersoon nagaan.Dit beoordelingskader vertrekt vanuit het gegeven dat dergelijke deelname slechts aangewezen is indien de vooropgestelde doelstellingen niet even efficiënt en effectief nagestreefd kunnen worden door de partner zelf of door middel van een overeenkomst, b) een richtlijn inzake de minimale verantwoordingsplicht van de rechtspersoon.Deze verantwoording moet een evaluatie van de deelname in de rechtspersoon mogelijk maken; 6° de wijze waarop conflicten over de uitvoering van het onderzoeks- en samenwerkingsreglement worden beslecht. Artikel 101ter De bepalingen van het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement die relevant zijn voor de onderzoekers, worden uitgewerkt in de rechtspositieregeling van de partners, dan wel in de overeenkomsten met de betrokken onderzoekers.

Artikel 101quater De eerste versie van het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement komt uiterlijk op 1 oktober 2005 tot stand. »; 3° artikel 102, waarvan de tekst "Onderafdeling 3.Instrumentele bevoegdheden" zal vormen, wordt vervangen door wat volgt : "Artikel 102 De partners kunnen aan de associatie financiële middelen toekennen.

De partners kunnen een personeelslid met zijn instemming belasten met een opdracht bij de associatie, ongeacht de aard van de tewerkstelling. Het betrokken personeelslid blijft gedurende de opdracht juridisch en administratief behoren tot de terbeschikkingstellende instelling. » TITEL V. - Inwerkingtredingsbepaling Artikel VI.10 Artikelen VI.3 tot en met VI.9 treden in werking op 1 oktober 2004.

Artikel VI.1 en VI.2 treden in werking op 1 oktober 2005. De Vlaamse regering kan ten aanzien van bepaalde instellingen die daarom verzoeken een vroegere inwerkingtredingsdatum bepalen. Indien deze instellingen partner zijn bij een associatie is vereist dat deze associatie op die datum reeds beschikt over een algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement in de zin van het door artikel VI.9 in het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen ingevoegde artikel 101bis. » DEEL VII. - Opdracht tot coördinatie Artikel VII.1 § 1. De Vlaamse regering brengt de bepalingen van dit decreet en van volgende wetten en decreten onder in vijf coördinaties : 1° de wet van 28 mei 1971 houdende de oprichting en de werking van het Limburgs Universitair Centrum;2° het decreet van 21 december 1976 houdende organisatie van de-Vlaamse interuniversitaire samenwerking;3° het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;4° het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;5° het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen;6° het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen;7° het decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool;8° het decreet van 7 juli 1998 betreffende de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad;9° het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening;10° het decreet van 16 februari 2001 houdende regeling van de studietoelagen voor het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap;11° het bijzonder decreet van 4 april 2003 houdende opheffing van het bijzonder decreet van 26 juni 1991 betreffende de Universiteit Gent en het Universitair Centrum Antwerpen, wat het Universitair Centrum Antwerpen betreft;12° het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen. De regering neemt daarbij de wijzigingen in acht die in bedoelde decreten uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn of worden aangebracht tot aan het tijdstip van de coördinatie § 2. In functie van de opdracht tot coördinatie kan de regering : 1° de volgorde en de nummering van de te coördineren bepalingen veranderen en in het algemeen de teksten naar de vorm wijzigen;2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen, met de nieuwe nummering overeenbrengen;3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te coördineren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen teneinde eenheid in de terminologie te brengen, de bepalingen onderling te doen overeenstemmen en ze in overeenstemming te brengen met de actuele stand van de regelgeving;4° in de bepalingen die niet in de coördinatie worden opgenomen, de verwijzingen naar de gecodificeerde bepalingen aanpassen. § 3. De coördinaties zullen volgende opschriften dragen : 1° "Decreet betreffende de structuur van het hoger onderwijs, gecoördineerd op [...]"; 2° "Decreet betreffende de opleidingen en leerwegen in het hoger onderwijs, gecoördineerd op [...]". 3° "Decreet betreffende de financiering van het hoger onderwijs, gecoördineerd op [...]"; 4° "Decreet betreffende de rechtspositieregeling van het personeel van het hoger onderwijs, gecoördineerd op [...]"; 5° "Decreet betreffende de rechtspositieregeling van de student en de studentenparticipatie in het hoger onderwijs, gecoördineerd op [...]";

Artikel VII.2 Artikel VII.1 treedt in werking op 1 oktober 2004.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 19 maart 2004.

De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN _______ Nota (1) Zitting 2003-2004. Stukken. - Ontwerp van decreet : 1960 Nr. 1 + Addenda.

Amendementen : 1960 - Nr. 2.

Advies van de Raad van State : 1960 - Nr. 3.

Amendementen : 1960 - Nr. 4.

In eerste lezing door de commissie aangenomen artikelen : 1960 - Nr. 5.

Amendementen : 1960 - Nr. 6.

Verslag : 1960 - Nr. 7.

Amendement : 1960 - Nr. 8.

Tekst aangenomen door de plenaire vergadering 1960 - Nr. 9.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Middagvergadering van 3 maart 2004.

^