Etaamb.openjustice.be
Decreet van 02 maart 1999
gepubliceerd op 21 augustus 1999

Decreet tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035844
pub.
21/08/1999
prom.
02/03/1999
ELI
eli/decreet/1999/03/02/1999035844/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 MAART 1999. - Decreet tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

TITEL I. - De aanpassing van het onderwijs voor sociale promotie HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities

Art. 2.§ 1. Deze titel regelt het erkend onderwijs voor sociale promotie ingericht door de instellingen voor onderwijs voor sociale promotie, opgesomd in bijlage 2 en hierna « de centra » genoemd, door de centra voor volwassenenonderwijs die op basis van artikel 43 van dit decreet erkend worden, of door de centra die op basis van reeds bestaande centra gevormd worden voor wat betreft : 1° de opdracht van het onderwijs;2° de indeling van het onderwijs en de programmatieregels;3° het onderwijsaanbod;4° de toelatingsvoorwaarden;5° de examens en studiebekrachtiging;6° de financiering of subsidiëring;7° de benoemings- en bezoldigingsvoorwaarden van het personeel;8° de terugvorderingen en sancties. § 2. De regering is gemachtigd om de aangelegenheden inzake het in § 1 bedoeld onderwijs die niet in dit decreet maar in een wet, een koninklijk of een ministerieel besluit geregeld zijn, geactualiseerd maar inhoudelijk ongewijzigd toe te voegen onder « Hoofdstuk Xbis.

Andere bepalingen ». De artikelen worden genummerd vanaf 1, voorafgegaan door « Xbis » en desgevallend gegroepeerd in afdelingen en onderafdelingen. De regering is gemachtigd de desbetreffende wetten en besluiten voor wat betreft het onderwijs voor sociale promotie op te heffen.

Art. 3.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° afdeling : het structuuronderdeel, bedoeld in artikel 3, § 1, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;2° basiscompetenties : vaardigheden, kennis en attitudes die via een beroepsopleiding verworven worden en die op initiatief van de overheid in samenspraak met de onderwijsverstrekkers afgeleid zijn van één of meer beroepsopleidingsprofielen;3° bekwaamheidsbewijzen : de voor het ambt bepaalde bekwaamheidsbewijzen;4° beroepsopleiding : een deelaspect van een opleiding dat tot doel heeft een lerende voor te bereiden op de vereisten gesteld aan een beginnend beroepsbeoefenaar.Een beroepsopleiding wordt gestuurd door één of meer beroepsopleidingsprofielen; een beroepsopleiding leidt tot een certificaat; 5° beroepsopleidingsprofiel : een geordende opsomming van einddoelen voor de beginnende beroepsbeoefenaar;6° beroepsprofiel : een geordende opsomming van taken die door een ervaren beroepsbeoefenaar worden uitgevoerd alsook van de kwaliteitsnormen en beroepsvereisten die daarvoor gelden;7° bestuur : het bestuursorgaan of de bestuursorganen die ten aanzien van de centra de bestuurshandelingen verrichten overeenkomstig de door of krachtens de wet, het decreet, het bijzonder decreet of de statuten, naargelang van het geval, toegewezen bevoegdheden;8° centrum : een centrum voor volwassenenonderwijs dat onderwijs voor sociale promotie inricht, met dien verstande dat, indien het bestuurshandelingen betreft, het bestuur wordt bedoeld;9° certificaat : een door de Vlaamse Gemeenschap erkend bewijs waarmee wordt vastgesteld dat iemand met goed gevolg een beroepsopleiding heeft doorlopen;10° contractonderwijs : onderwijs dat niet door de Vlaamse Gemeenschap wordt gefinancierd of gesubsidieerd en op basis van een overeenkomst tussen het bestuur en derden wordt ingericht en bekostigd en waarbij het bestuur er zich toe verbindt onderwijs tegen betaling door derden voor dezen in te richten.Contractonderwijs kan zowel erkend onderwijs zijn dat leidt tot erkende studiebekrachtiging als niet erkend onderwijs; 11° cursist : een leerling van het onderwijs voor sociale promotie;12° deelcertificaat : een door de Vlaamse Gemeenschap erkend bewijs waarmee wordt vastgesteld dat iemand met goed gevolg een module of een leerjaar heeft doorlopen;13° departement : het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;14° diploma : een door de Vlaamse Gemeenschap erkend studiebewijs waarmee wordt vastgesteld dat iemand : - in het hoger onderwijs met goed gevolg het volledige programma van een opleiding heeft doorlopen; - in het secundair onderwijs met goed gevolg een programma heeft doorlopen dat overeenstemt met een volledige opleiding van het voltijds secundair onderwijs; 15° eenheid : een deel van een module, met name een samenhangend geheel van leerdoelen, gericht op de realisatie van eindtermen/basiscompetenties;16° einddoelen : vaardigheden met ondersteunende kennis en beroepshoudingen zoals beschreven in het beroepsopleidingsprofiel;17° eindtermen : minimumdoelen die de overheid noodzakelijk en bereikbaar acht voor een cursistenpopulatie.Met minimumdoelen wordt hier bedoeld : enerzijds een minimum aan kennis en vaardigheden die alle cursisten van de cursistenpopulatie verwerven tijdens het leerproces en anderzijds een minimum aan attitudes die het centrum nastreeft bij de cursisten.

Eindtermen kunnen vakoverschrijdend zijn. Vakgebonden eindtermen, met uitzondering van de attitudinale eindtermen zijn minimumdoelen die de cursisten gedurende het leerproces moeten bereiken. Vakoverschrijdende en attitudinale eindtermen moet het centrum bij zijn cursisten nastreven.

Vakoverschrijdende eindtermen zijn minimumdoelen die niet specifiek behoren tot een vak maar onder meer door middel van meerdere vakken of onderwijsprojecten kunnen gerealiseerd worden voor een bepaalde cursistenpopulatie; 18° fusie : de samenvoeging tot één centrum van twee of meer centra waarbij : - ofwel de samengevoegde centra gelijktijdig worden afgeschaft en een nieuw centrum vormen; - ofwel één van de betrokken centra blijft bestaan en de andere centra overneemt; 19° getuigschrift : document door het bestuur van een erkend centrum uitgereikt aan regelmatige cursisten waarmee wordt vastgesteld dat betrokkenen met goed gevolg een programma dat overeenstemt met een volledige opleiding van de tweede graad van het voltijds secundair onderwijs hebben doorlopen;20° instelling voor onderwijs voor sociale promotie : de onderwijsinstelling die leergangen organiseert zoals bepaald in het koninklijk besluit van 30 april 1957, houdende coördinatie van de wetten op het technisch onderwijs;21° leerjaar : een geheel van vakken, en globaal deel van een lessentabel, dat binnen één schooljaar wordt aangeboden;22° leerplan : een plan waarin het bestuur vanuit het eigen pedagogisch project in het algemeen of de eigen visie op de vakken/modules in het bijzonder de doelen formuleert voor zijn cursisten.In een leerplan zijn op een herkenbare wijze de vak/module-gebonden eindtermen/basiscompetenties verwerkt; 23° leertraject : de volgorde van de modules binnen een afdeling, opleiding of optie;24° leerweg : de individuele weg waarlangs een lerende de vooropgestelde leerdoelen bereikt;25° leraarsuren : het aantal lestijden voor een schooljaar aan een centrum toegekend om de financierbare of subsidieerbare personeelsformatie in de ambten van leraar te bepalen;26° lestijd : een periode van vijftig minuten die als eenheid voor de bepaling van de duur van de onderwijsactiviteiten wordt gebruikt;27° lesurencursist : de vermenigvuldiging van het aantal lestijden van een module of van een leerjaar met het aantal financierbare of subsidieerbare cursisten;28° lokaal comité : het inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsleden bevoegde lokaal overlegorgaan of onderhandelingsorgaan;29° minimumlessentabel : de verzameling van vakken die minimaal moeten worden gegeven, met opgave van de classificatie van de vakken als algemene vakken, technische vakken of praktische vakken;30° modulair stelsel : een onderwijssysteem waarin de cursisten door de overheid vastgestelde modules verwerven;31° module : het kleinste deel van een opleiding dat leidt tot een deelcertificaat op basis van eindtermen/basiscompetenties;32° omvormen : het omvormen van een in een centrum bestaande opleiding, optie of afdeling naar een nog niet door dat centrum georganiseerde opleiding, optie of afdeling;33° onderwijs voor sociale promotie : het onderwijs georganiseerd of erkend op basis van het koninklijk besluit van 30 april 1957 houdende coördinatie van de wetten op het technisch onderwijs;34° onderwijsniveau : indeling van het onderwijs in kleuteronderwijs, lager onderwijs, secundair onderwijs en hoger onderwijs;35° opleiding : een geheel van onderwijs- en studieactiviteiten vastgesteld door de overheid, bestaande uit één of meer van volgende aspecten : basisvorming, doorstromingsgerichte vorming en beroepsopleiding.Naargelang het aspect/de aspecten waaruit een opleiding bestaat, leidt ze tot een certificaat, een studiegetuigschrift, een getuigschrift of een diploma; 36° opleidingenstructuur : het geheel van alle per studiegebied geordende opleidingen met bijhorende modules;37° opleidingsprofiel : een geordende opsomming van eindtermen/basiscompetenties die binnen een opleiding verworven worden;38° optie : een differentiatie binnen een opleiding die leidt tot een specifiek geheel van kennis, vaardigheden en attitudes, met afzonderlijke vermelding op een officieel studiebewijs;39° programmatie/programmeren : oprichten van nieuwe studiegebieden, categorieën, opleidingen, opties of afdelingen;40° regelmatig cursist : de cursist die voldoet aan de toelatingsvoorwaarden voor het leerjaar of voor de module waarmee hij een leertraject aanvangt of voortzet en die participeert - behoudens vrijstellingen - aan het geheel van de vorming;41° regering : de Vlaamse regering;42° richtgraad : een specifieke graad binnen het secundair onderwijs voor sociale promotie voor de studiegebieden die niet in graden, overeenstemmend met die van het secundair onderwijs, ingedeeld kunnen worden;43° salaris : wedde, weddetoelage;44° schooljaar : de periode van 1 september tot en met 31 augustus van het daaropvolgende kalenderjaar;45° studieattest : het document door een bestuur van een erkend centrum uitgereikt aan regelmatige leerlingen op het einde van de tweede graad beroepssecundair onderwijs, op het einde van het tweede leerjaar van de derde graad beroepssecundair onderwijs als bewijs dat betrokkenen in voldoende mate de doelen uit het leerplan hebben bereikt;46° studiegebied : een groep van structuuronderdelen op basis van een inhoudelijke verwantschap en, in het technisch en beroepssecundair onderwijs, eveneens op basis van een behoefte aan eenzelfde onderwijsinfrastructuur en een uitweg naar een zelfde beroepssector;47° studiegetuigschrift : een studiebewijs waarmee wordt vastgesteld dat iemand met goed gevolg het volledig programma van beroepssecundair onderwijs van de derde graad heeft doorlopen;48° vak : een door het onderwijs erkend geheel van kennis, vaardigheden en houdingen geordend met betrekking tot een zelfde materie (een algemeen erkende wetenschap, een taal, een specifieke techniek). HOOFDSTUK II. - Opdracht

Art. 4.Het onderwijs voor sociale promotie heeft tot opdracht aan de cursisten kennis, vaardigheden en attitudes bij te brengen, nodig voor het maatschappelijk functioneren, het deelnemen aan verder onderwijs, de uitoefening van een beroep of het beheersen van een taal en de cursist in staat te stellen een erkend certificaat, deelcertificaat, diploma, getuigschrift, studieattest of studiegetuigschrift te behalen. HOOFDSTUK III. - De indeling van het onderwijs voor sociale promotie en de programmatieregels Afdeling 1. - De studiegebieden, categorieën, opleidingen en opties

Art. 5.§ 1. De studiegebieden die in het secundair onderwijs voor sociale promotie kunnen worden erkend zijn : 1° algemene vorming;2° auto;3° bedrijfsbeheer;4° boekbinden;5° bouw;6° chemie;7° confectie;8° decoratieve technieken;9° diamantbewerking;10° fotografie;11° grafische technieken;12° handel;13° hout;14° huishoudelijk onderwijs;15° juwelen;16° kant;17° koeling en warmte;18° land- en tuinbouw;19° lederbewerking;20° lichaamsverzorging;21° maritieme opleidingen;22° mechanica - elektriciteit;23° meubelrestauratie en houtsnijden;24° muziekinstrumentenbouw;25° optiek;26° orthopedische technieken;27° Nederlands tweede taal;28° personenzorg;29° toerisme;30° smeden;31° talen;32° textiel;33° voeding. § 2. De regering kan na advies van de Vlaamse Onderwijsraad experimenteel nieuwe studiegebieden erkennen. Uiterlijk na vijf jaar worden deze studiegebieden decretaal aan § 1 van dit artikel toegevoegd of wordt de erkenning jaar na jaar opgeheven. § 3. Het hoger onderwijs voor sociale promotie wordt ingedeeld in de categorieën, bepaald in artikel 2 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs.

Art. 6.De regering deelt de studiegebieden en de categorieën in in opleidingen en opties en in afwachting daarvan in de afdelingen die op 1 september 1998 werden ingericht. Zij bepaalt de concordantie tussen deze afdelingen en de opleidingen en opties.

Het studiegebied algemene vorming omvat ten minste de opleidingen algemene vorming algemeen secundair onderwijs, algemene vorming technisch secundair onderwijs en algemene vorming beroepssecundair onderwijs.

Bijlage I, gevoegd bij dit decreet, bepaalt welke afdelingen die tijdens het schooljaar 1998-1999 werden georganiseerd, niet in een erkend studiegebied kunnen worden opgenomen. De erkenning wordt vanaf het schooljaar 1999-2000 geleidelijk, jaar na jaar, afgebouwd.

Cursisten, vanaf het schooljaar 1999-2000 in die afdelingen ingeschreven, worden niet meer gefinancieerd of gesubsidieerd en komen niet in aanmerking voor een erkende studiebekrachtiging.

Art. 7.Een centrum kan elk studiegebied en elke categorie organiseren waarvan het krachtens de indeling bedoeld in artikel 6 een afdeling organiseerde tijdens het schooljaar 1998-1999.

Art. 8.De regering bepaalt na het advies van een door haar aangeduid subregionaal orgaan en na gunstig advies van de bevoegde afdeling van de Vlaamse Onderwijsraad wanneer een centrum een studiegebied en in het hoger onderwijs een categorie, een opleiding, een optie of een afdeling mag programmeren.

Het centrum dat secundair onderwijs inricht, is vrij de opleidingen algemene vorming technisch secundair onderwijs en algemene vorming beroepssecundair onderwijs van het studiegebied algemene vorming te programmeren, behalve indien het uitsluitend de studiegebieden Nederlands tweede taal, talen, bedrijfsbeheer en/of huishoudelijk onderwijs inricht.

Het centrum is vrij de opleidingen, opties of afdelingen van de studiegebieden die het mag inrichten te programmeren of om te vormen.

De afdeling « vervolmakingscursus voor gebrevetteerde hoofdverple(e)g(st)ers » en de opleiding waarmee deze afdeling zal geconcordeerd worden, kunnen noch door programmatie noch door omvorming georganiseerd worden.

Het centrum is vrij de opleidingen, opties of afdelingen van de categorieën die het mag inrichten om te vormen.

Een omvorming kan enkel indien de opleiding, optie of afdeling, waarnaar omgevormd wordt, behoort tot een studiegebied dat of een categorie die het centrum conform artikel 7 mag organiseren.

De opleidingen, opties of afdelingen die worden geprogrammeerd of omgevormd, worden in afwijking van artikel 24, § 1, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving definitief in de financiering of subsidiëring opgenomen vanaf het schooljaar dat zij worden georganiseerd. Afdeling 2. - De onderwijsniveaus

Art. 9.In het onderwijs voor sociale promotie kunnen hoger onderwijs en secundair onderwijs worden ingericht.

De regering deelt het secundair onderwijs voor sociale promotie in in secundair onderwijs van de tweede en/of van de derde graad. De regering rangschikt bovendien het onderwijs als technisch secundair en/of als beroepssecundair onderwijs, behalve voor de studiegebieden algemene vorming, Nederlands tweede taal en talen. De opleidingen van het studiegebied algemene vorming worden gerangschikt als algemeen secundair onderwijs, technisch secundair onderwijs of beroepssecundair onderwijs.

In afwijking hiervan deelt de regering de studiegebieden talen en Nederlands tweede taal in vier richtgraden in en het studiegebied grafische technieken en de afdeling vervolmakingscursus voor gebrevetteerde hoofdverple(e)g(st)ers evenals de opleiding waarmee deze geconcordeerd wordt in secundair onderwijs van de tweede, derde en/of van de vierde graad.

In afwachting van die indeling blijven de indelingen van kracht zoals die bestaan op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet.

Art. 10.De regering kan de niveauconcordantie bepalen tussen het onderwijs voor sociale promotie en de structuur van de opleidingsniveaus, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het besluit van de Europese Raad van 16 juli 1985 inzake vergelijkbaarheid van getuigschriften tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap.

De regering bepaalt de concordantie tussen het niveau, bepaald in het koninklijk besluit van 1 juli 1957 houdende algemene regeling van de studiën in het secundair technisch onderwijs en de indeling, bepaald in dit artikel. Afdeling 3. - Beroeps- en opleidingsprofielen en eindtermen in het

secundair onderwijs

Art. 11.De regering bepaalt op advies van de Sociaal-economische Raad voor Vlaanderen de beroepsprofielen. Op advies van de Vlaamse Onderwijsraad bepaalt de regering de beroepsopleidingsprofielen, die gebaseerd zijn op de beroepsprofielen. De beroepsopleidingsprofielen worden door de Vlaamse regering aan het Vlaams Parlement ter bekrachtiging voorgelegd.

Voor de studiegebieden openbare besturen, algemene vorming, Nederlands tweede taal, talen en huishoudelijk onderwijs worden geen beroeps- en beroepsopleidingsprofielen vastgelegd.

Art. 12.Voor het studiegebied algemene vorming gelden dezelfde eindtermen als voor de overeenkomstige opleidingen en opties van het voltijds secundair onderwijs. De regering kan op basis van de eigenheid van het onderwijs voor sociale promotie bepaalde eindtermen schrappen of aanpassen. Zij legt deze schrappingen of aanpassingen binnen de maand na de goedkeuring aan het Vlaams Parlement ter bekrachtiging voor.

Voor de andere studiegebieden moeten de basiscompetenties gelijk zijn aan de basiscompetenties van de studiegebieden in het voltijds secundair onderwijs, indien deze eveneens in het voltijds secundair onderwijs worden ingericht. HOOFDSTUK IV. - Het onderwijsaanbod Afdeling 1. - Het modulair en het lineair georganiseerde onderwijs

Art. 13.Het onderwijs voor sociale promotie kan aangeboden worden volgens een modulaire of volgens een lineaire organisatie.

De regering kan bepalen vanaf wanneer een studiegebied of categorie niet langer lineair kan worden georganiseerd.

Onderafdeling A. - Het modulair georganiseerd onderwijs

Art. 14.In de modulaire organisatie wordt de leerstof aangeboden in modules.

Een of meer modules vormen binnen een leertraject een afdeling, een opleiding of een optie.

De regering kan de leertrajecten vaststellen.

Art. 15.Na advies van de Vlaamse Onderwijsraad bepaalt de regering per afdeling, opleiding of optie : 1° het minimale aantal lestijden dat de afdelingen, opleidingen of opties moeten tellen;2° het minimale aantal lestijden van elke module.Een module omvat 40 of 60 lestijden, of een veelvoud van 40 lestijden en maximaal 240 lestijden; 3° het minimale aantal lestijden praktische vakken dat een module moet bevatten;4° het beginniveau en eindniveau van elke module.

Art. 16.Het bestuur kan de modules verder onderverdelen in eenheden.

Het bestuur bepaalt met welk vak uit het lineair onderwijs de eenheden, of bij gebrek aan indeling in eenheden de modules, overeenstemmen voor wat de bekwaamheidsbewijzen en de classificatie als algemeen vak, technisch vak of praktisch vak betreft.

Art. 17.Alleen als een algemeen geldende modulaire structuur bestaat, zoals in artikel 15 bepaald, kan volgens het modulaire stelsel geprogrammeerd worden.

Art. 18.Een module start ten vroegste op 1 september en eindigt uiterlijk op 30 juni.

Onderafdeling B. - Het lineair georganiseerde onderwijs

Art. 19.In de lineaire organisatie wordt de leerstof gegroepeerd en aangeboden in leerjaren. Die leerjaren kunnen eventueel ingedeeld worden in vakken.

Elke opleiding, optie of afdeling kan worden ingericht als cyclische opleiding. Hieronder wordt verstaan dat het eerste leerjaar van een opleiding, optie of afdeling slechts na een onderbreking van ten minste een schooljaar opnieuw wordt ingericht en dit uiterlijk gedurende het schooljaar dat volgt op het schooljaar waarin het laatste leerjaar van de opleiding werd voltooid.

Art. 20.Het onderwijsaanbod start ten vroegste op 1 september en eindigt uiterlijk op 30 juni. Het onderwijs is gespreid over ten minste 32 en ten hoogste 40 weken.

De regering kan per centrum een afwijking verlenen voor een specifiek intensief aanbod ten behoeve van de tewerkstelling.

Art. 21.Na advies van de Vlaamse Onderwijsraad bepaalt de regering per afdeling, opleiding of optie en per leerjaar of groepering van leerjaren : 1° het minimaal aantal lestijden;2° de minimumlessentabel.

Art. 22.Na advies van de Vlaamse Onderwijsraad deelt de regering de vakken in in algemene vakken, technische vakken en praktische vakken.

Art. 23.Een vak omvat 10 lestijden of een veelvoud ervan. Afdeling 2. - Contact-, afstands- en gecombineerd onderwijs

Art. 24.§ 1. 1° Contactonderwijs is onderwijs, gegeven in een rechtstreeks contact tussen de onderwijsverstrekker en de cursist en op grond daarvan gebonden aan een bepaalde plaats van onderwijsverstrekking; 2° Afstandsonderwijs is het onderwijs dat bijna uitsluitend met behulp van media wordt verstrekt waardoor de cursist niet aan een bepaalde plaats van onderwijsverstrekking is gebonden;3° Gecombineerd onderwijs is een combinatie van contactonderwijs en afstandsonderwijs, waarbij het aandeel van het contactonderwijs minimaal 50 % van het aantal lestijden van een module of van een vak van een leerjaar bedraagt. De regering kan op projectbasis afwijkingen voor een periode van vijf jaar op dit percentage toestaan. § 2. Het onderwijs voor sociale promotie kan door het centrum worden aangeboden als contactonderwijs of als gecombineerd onderwijs.

Art. 25.Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de regering projecten ondersteunen voor de ontwikkeling van afstandsonderwijs in functie van het gecombineerd onderwijs. De regering bepaalt de modaliteiten. Afdeling 3. - Tijdelijke projecten

Art. 26.De regering kan onderwijs voor sociale promotie met een tijdelijk karakter financieren of subsidiëren. Hiermee wordt bedoeld het onderwijs dat gefinancierd of gesubsidieerd wordt voor een bepaalde duur om aan nieuwe behoeften te voldoen. Afdeling 4. - Contractonderwijs

Art. 27.De besturen die contractonderwijs inrichten, zijn gehouden ten minste de volledige leraarskosten aan te rekenen en behalve voor de cursisten die kunnen vallen onder de vrijstellingen bedoeld in artikel 50, § § 2 en 3, een werkingskost van 30 BEF per lestijd en per deelnemer. De inkomsten uit het contractonderwijs moeten worden opgenomen in de boekhouding van het centrum en toegevoegd aan de middelen van het centrum. HOOFDSTUK V. - Toelatingsvoorwaarden Afdeling 1. - Toelatingsvoorwaarden in het secundair onderwijs

Art. 28.Om als regelmatig cursist toegelaten te worden, moet de cursist voldaan hebben aan de voltijdse leerplicht en ingeschreven zijn alvorens 1/3 van de lestijden van de module of van het leerjaar gegeven zijn.

In afwijking hiervan bepaalt de regering tot welke opleidingen, opties en afdelingen van de studiegebieden Nederlands tweede taal en talen, cursisten die niet voldaan hebben aan de voltijdse leerplicht als regelmatig cursist worden toegelaten.

Art. 29.Behoudens de toelatingsvoorwaarden vermeld in artikel 28 worden aan de cursist geen aanvullende toelatingsvoorwaarden opgelegd wanneer hij zich inschrijft voor : - de aanvangsmodule van een leertraject in de sequentieel geordende modulaire organisatie; - een niet-sequentieel geordende module; - het eerste leerjaar in de lineaire organisatie; - het studiegebied huishoudelijk onderwijs; - de tweede graad in het studiegebied algemene vorming.

Art. 30.§ 1. Indien een regelmatig cursist in de modulaire organisatie beschikt over het deelcertificaat van een sequentieel voorgaande module in een leertraject, wordt hij toegelaten tot de sequentieel volgende module. § 2. Tot de eerste module van de derde graad van het studiegebied algemene vorming wordt ook de regelmatige cursist toegelaten die beschikt over een getuigschrift van de tweede graad van het algemeen of technisch secundair onderwijs. § 3. Tot de eerste module van de derde graad van het studiegebied algemene vorming, opleiding algemene vorming beroepssecundair onderwijs wordt ook de cursist toegelaten die beschikt over een getuigschrift van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs.

Art. 31.§ 1. In de lineaire organisatie wordt een cursist toegelaten tot een leerjaar als hij in het voorgaande leerjaar is geslaagd. § 2. Tot het eerste leerjaar van de derde graad van het studiegebied algemene vorming wordt ook de regelmatige cursist toegelaten die beschikt over een getuigschrift van de tweede graad van het algemeen of technisch secundair onderwijs. § 3. Tot het eerste leerjaar van de derde graad van het studiegebied algemene vorming, opleiding algemene vorming beroepssecundair onderwijs wordt ook de cursist toegelaten die beschikt over een getuigschrift van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs.

Art. 32.Tot alle andere modules of leerjaren dan deze vermeld in de artikelen 30 en 31 worden toegelaten : - een regelmatig cursist die beschikt over een diploma, certificaat of getuigschrift uit het onderwijs of een attest uit een andere opleidings- of vormingsinstelling waaruit volgens de directeur van het centrum blijkt dat hij voldoende kennis bezit om de module of het leerjaar aan te vangen; - een regelmatig cursist waarvan de directeur oordeelt dat hij de nodige beroepservaring heeft verworven die hem toelaat de module of het leerjaar te volgen. De beslissing van de directeur moet gemotiveerd worden en opgenomen worden in het dossier van de cursist.

Art. 33.Indien een kandidaat-cursist niet op basis van de artikelen 30, 31 of 32 kan worden toegelaten, richt de directeur van het centrum een toelatingsexamen in uiterlijk de vijfde dag na het einde van de inschrijvingstermijn. Dit examen gaat na of de vereiste kennis en vaardigheden voor het starten in een module of een leerjaar bereikt zijn. De directeur van het centrum oordeelt op basis van het examen of de cursist aan de voorwaarden voldoet.

De directeur maakt van de beoordeling een verslag op dat toegevoegd wordt aan het dossier van de cursist. Afdeling 2. - Toelatingsvoorwaarden in het hoger onderwijs

Art. 34.Om als regelmatig cursist toegelaten te worden in het hoger onderwijs moet de cursist ingeschreven zijn alvorens 1/3 van de lestijden van een module of een leerjaar gegeven zijn en houder zijn van een van de hiernavolgende studiebewijzen : 1° diploma van secundair onderwijs;2° een brevet van het aanvullend secundair beroepsonderwijs of van een diploma van het voltijds hoger onderwijs;3° een getuigschrift of diploma van hogere secundaire technische leergangen of een certificaat bedoeld in dit decreet;4° een diploma of getuigschrift dat krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend.

Art. 35.§ 1. Indien een regelmatig cursist in de modulaire organisatie beschikt over het deelcertificaat van een sequentieel voorgaande module in een leertraject, wordt hij toegelaten tot de sequentieel volgende module. § 2. In de lineaire organisatie wordt een cursist toegelaten tot een leerjaar als hij in het voorgaande leerjaar is geslaagd. § 3. In de lineaire organisatie kan de directeur een cursist tot twee leerjaren toelaten als hij ten gevolge van vrijstellingen slechts een deel van de vakken van beide leerjaren moet volgen.

Art. 36.Tot alle andere modules of leerjaren dan deze vermeld in artikel 35 worden toegelaten : - een regelmatig cursist die beschikt over een diploma, certificaat of getuigschrift uit het onderwijs of een attest uit een andere opleidings- of vormingsinstelling waaruit volgens de directeur van het centrum blijkt dat hij voldoende kennis bezit om de module of het leerjaar aan te vangen; - een regelmatig cursist waarvan de directeur oordeelt dat hij de nodige beroepservaring heeft verworven die hem toelaat de module of het leerjaar te volgen. De beslissing van de directeur moet gemotiveerd worden en opgenomen worden in het dossier van de cursist.

Art. 37.Indien een kandidaat-cursist niet op basis van de artikelen 34, 35 of 36 kan worden toegelaten, richt de directeur van het centrum voor de cursist die tijdens het kalenderjaar waarin hij zich voor het eerst inschrijft ten minste 21 jaar wordt, een toelatingsexamen in, uiterlijk de vijfde dag na het einde van de inschrijvingstermijn. Dit examen gaat na of de vereiste kennis en vaardigheden voor het starten in een module of een leerjaar bereikt zijn. De directeur van het centrum oordeelt op basis van het examen of de cursist aan de voorwaarden voldoet.

In de categorie pedagogisch hoger onderwijs kan de directeur de toelatingsproef vervangen door een aanvullend programma.

De directeur maakt van de beoordeling een verslag op dat toegevoegd wordt aan het dossier van de cursist. HOOFDSTUK VI. - Examens en studiebekrachtiging

Art. 38.Elk bestuur bepaalt zijn examenreglement en overhandigt dit reglement bij de inschrijving aan de cursisten. Dat omvat ten minste : 1 ° de evaluatiemodaliteiten; 2° de vorm van ieder examen;3° de tijdvakken waarbinnen de examens worden afgelegd;4° de samenstelling van de examencommissies;5° de wijze van beraadslaging over en bekendmaking van de examenresultaten;6° de modaliteiten waaronder in het hoger onderwijs een tweede examenperiode georganiseerd wordt;7° de procedure waarbij conflicten tussen de cursisten en de leden van de examencommissie vóór de beraadslaging, worden behandeld of vermoede materiële vergissingen die na het afsluiten van de beraadslaging zijn vastgesteld, kunnen worden rechtgezet;8° de procedure voor vrijstelling van examens en voor de regeling van betwistingen dienaangaande.

Art. 39.§ 1. In het modulair georganiseerd onderwijs organiseert het centrum ten minste op het einde van elke module een examen. § 2. In het lineair georganiseerde onderwijs organiseert het centrum ten minste op het einde van elk leerjaar een examen voor alle vakken.

Art. 40.§ 1. In het onderwijs voor sociale promotie bestaan de volgende studiebewijzen : 1° een deelcertificaat;2° een certificaat;3° een getuigschrift;4° een studieattest;5° een studiegetuigschrift;6° een diploma. § 2. Door hun uitreiking krachtens dit decreet is de studiebekrachtiging van rechtswege erkend.

Enkel voor erkende afdelingen, opleidingen en opties kan van rechtswege een geldige studiebekrachtiging uitgereikt worden.

Art. 41.§ 1. Een deelcertificaat bekrachtigt : 1° een module in het modulair georganiseerd onderwijs;2° een leerjaar in het lineair georganiseerd onderwijs. § 2. Een certificaat bekrachtigt een afdeling, opleiding of optie van elk studiegebied behalve van het studiegebied algemene vorming. § 3. Een getuigschrift bekrachtigt : 1° een opleiding algemeen secundair onderwijs van de tweede graad in het studiegebied algemene vorming;2° een opleiding algemene vorming voor technisch secundair onderwijs of beroepssecundair onderwijs van het studiegebied algemene vorming, gecombineerd met een certificaat van een opleiding of optie gerangschikt als secundair onderwijs van de tweede graad voorzover dat diploma in het voltijds secundair onderwijs wordt uitgereikt;3° een opleiding of optie gerangschikt als secundair onderwijs van de tweede graad, als de cursist bij inschrijving houder is van een getuigschrift van secundair onderwijs, voorzover dat nieuw verworven getuigschrift in het voltijds secundair onderwijs kan worden uitgereikt;4° een opleiding van de categorie pedagogisch hoger onderwijs. § 4. Een studieattest bekrachtigt een opleiding of afdeling in het studiegebied algemene vorming, uitgezonderd de opleiding algemene vorming. § 5. een studiegetuigschrift bekrachtigt : 1° een opleiding algemene vorming voor beroepssecundair onderwijs in het studiegebied algemene vorming, gecombineerd met een certificaat van een opleiding of optie, gerangschikt als secundair onderwijs van de derde graad voor zover dat studiegetuigschrift in het voltijds secundair onderwijs wordt uitgereikt;2° een opleiding of optie gerangschikt als secundair onderwijs van de derde graad, als de cursist bij inschrijving houder is van een studiegetuigschrift van beroepssecundair onderwijs, voorzover dat nieuw verworven studiegetuigschrift in het voltijds secundair onderwijs kan worden uitgereikt. § 6. Een diploma bekrachtigt : 1° een opleiding algemeen secundair onderwijs in het studiegebied algemene vorming;2° een opleiding algemene vorming voor technisch secundair onderwijs of beroepssecundair onderwijs in het studiegebied algemene vorming, gecombineerd met een certificaat van een opleiding of optie, gerangschikt als secundair onderwijs van de derde graad voorzover dat diploma in het voltijds secundair onderwijs wordt uitgereikt;3° een opleiding of optie gerangschikt als secundair onderwijs van de derde graad, als de cursist bij inschrijving houder is van een diploma van secundair onderwijs, voorzover dat nieuw verworven diploma in het voltijds secundair onderwijs kan worden uitgereikt;4° een opleiding in het hoger onderwijs, uitgezonderd in de categorie pedagogisch hoger onderwijs. § 7. Over de centra heen zijn de deelcertificaten kapitaliseerbaar tot een certificaat of een diploma.

Art. 42.De regering bepaalt : 1° het model van de studiebewijzen die de besturen uitreiken;2° de periode waarbinnen de studiebewijzen moeten worden afgeleverd. HOOFDSTUK VII. - De centra

Art. 43.Om als instelling voor onderwijs voor sociale promotie te worden erkend, moet zij voldoen aan de voorwaarden opgesomd in artikel 6quater van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. Zij draagt de naam « Centrum voor volwassenenonderwijs », afgekort « CVO ». Deze benaming kan het bestuur aanvullen met eigen specifieke gegevens.

Een andere instelling kan de benaming « Centrum voor volwassenenonderwijs » niet dragen.

Art. 44.§ 1. Een bestuur kan op 1 september bepaalde studiegebieden overdragen van het ene centrum naar het andere ongeacht de programmatieprocedure bepaald in artikel 8. In een centrum waarvan een studiegebied werd overgedragen naar een ander centrum, kan dat studiegebied niet meer georganiseerd worden, behalve na een nieuwe programmatieaanvraag overeenkomstig artikel 8.

De overdracht van studiegebieden impliceert de overdracht van de organisatiebevoegdheid, van de financiering of subsidiëring en van het personeel. De regering bepaalt de modaliteiten. § 2. Een bestuur kan in afwijking van artikel 24, § 2, 8°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving een vestigingsplaats overdragen aan een ander centrum. Het ontvangend centrum kan in deze vestigingsplaats enkel de studiegebieden inrichten die het ontvangend centrum krachtens artikelen 7 en 8 mag inrichten. Aan de overdracht van een vestigingsplaats is geen overdracht van leraarsuren verbonden. § 3. De bepalingen van §§ 1 en 2 zijn slechts uitvoerbaar na onderhandelingen in het lokaal comité. HOOFDSTUK VIII. - De financiering of subsidiëring Afdeling 1. - De voorwaarden

Art. 45.De centra die secundair onderwijs voor sociale promotie of secundair en hoger onderwijs voor sociale promotie inrichten, kunnen voor het schooljaar dat start in een bepaald jaar door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd worden als zij vanaf 1 februari van het vorig jaar tot en met 31 januari van het lopend jaar tenminste 120.000 lesurencursist hadden.

De centra die secundair en hoger onderwijs voor sociale promotie inrichten met tijdens de referteperiode ten minste 75 % van het aantal lesurencursist in het hoger onderwijs en de centra die uitsluitend hoger onderwijs inrichten en niet bedoeld zijn in artikel 307, § 1, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, blijven gefinancierd of gesubsidieerd als zij vanaf 1 februari van het vorig jaar tot en met 31 januari van het lopend jaar ten minste 30.000 lesurencursist hadden.

Een centrum dat minder dan respectievelijk 120.000 of 30.000 lesurencursist heeft, verliest zijn financiering of subsidiëring.

Indien het niet fusioneert met een ander centrum dan wordt de financiering of subsidiëring geleidelijk afgebouwd. In het lineair georganiseerd onderwijs gebeurt deze afbouw leerjaar per leerjaar, te beginnen met het laagste. In het modulair georganiseerd onderwijs gebeurt deze afbouw binnen de drie schooljaren.

De centra gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad behouden hun recht op financiering of subsidiëring ook als zij het aantal lesurencursist bepaald in dit artikel niet behalen indien zij erkend en gefinancierd of gesubsidieerd zijn op het ogenblik dat dit decreet in werking treedt.

Art. 46.Om voor financiering of subsidiëring in aanmerking te komen, moet een cursist : 1° een regelmatig cursist zijn;2° het inschrijvingsgeld betaald hebben;3° ten hoogste tweemaal opeenvolgend in hetzelfde centrum voor dezelfde module of voor hetzelfde leerjaar in dezelfde afdeling, opleiding of optie zijn ingeschreven. Afdeling 2. - Inkomsten

Onderafdeling A. - De financiële middelen

Art. 47.De besturen kunnen inkomsten verwerven uit : 1° financiering of subsidiëring door de Vlaamse Gemeenschap;2° andere inkomsten. Onderafdeling B. - De financiering of subsidiëring door de Vlaamse Gemeenschap

Art. 48.§ 1. Het aantal financierbare of subsidieerbare leraarsuren wordt voor het schooljaar dat tijdens een bepaald jaar begint, berekend volgens de volgende formule : FLa = FLh - (Nh - Na )/d als Na groter is dan Nh' of kleiner is dan Nh". In het andere geval blijft FLa gelijk aan FLh. Indien FLa vermindert kan FLa in geen geval kleiner worden dan Na/d.

FLa = het aantal financierbare leraars uren per studiegebied of categorie van het betrokken schooljaar FLh = het per studiegebied of categorie historisch bepaalde forfaitair aantal leraarsuren Nh = het historisch aantal lesurencursist voor het betrokken studiegebied of categorie Nh' = Nh + 3 % Nh" = Nh - 3 % De waarden van FLh, Nh, Nh' en Nh" zijn per centrum en per studiegebied of categorie opgenomen in bijlage II. Na = het aantal lesurencursist voor het betrokken studiegebied of de betrokken categorie vanaf 1 februari van het vorig jaar tot en met 31 januari van het lopend jaar; d = 9, voor de studiegebieden algemene vorming, auto, boekbinden, bouw, chemie, confectie, decoratieve technieken, diamantbewerking, grafische technieken, hout, juwelen, koeling en warmte, land- en tuinbouw, lederbewerking, maritiem onderwijs, mechanica-elektriciteit, meubelrestauratie en houtsnijden, muziekinstrumentenbouw, optiek, orthopedische technieken, Nederlands tweede taal, smeden, textiel en voeding; 12, voor de studiegebieden handel, kant, lichaamsverzorging, personenzorg, talen richtgraad 3 en 4 en toerisme; 13, voor het hoger onderwijs; 15, voor de studiegebieden bedrijfsbeheer, fotografie, huishoudelijk onderwijs en talen richtgraad 1 en 2. § 2. Als in een studiegebied of categorie een opleiding, optie of afdeling wordt overgeschakeld naar modulair onderwijs dan is, éénmalig voor dat studiegebied of die categorie, gedurende de drie daaropvolgende schooljaren in dat studiegebied of die categorie FLa in geen geval kleiner dan FLh. § 3. Als centra studiegebieden inrichten waarvoor voor hen geen historisch forfait in bijlage II werd vastgesteld, wordt het aantal jaarlijks financierbare leraarsuren voor het schooljaar dat tijdens een bepaald jaar begint, berekend door het aantal lesurencursist vanaf 1 februari van het vorig schooljaar tot en met 31 januari van het lopend jaar te delen door d. De eerste maal wordt het aantal lesurencursist vermenigvuldigd met 2. § 4. Als een studiegebied wordt overgedragen van het ene centrum naar het andere zonder dat de betrokken centra een fusie aangaan, wordt voor het centrum dat het studiegebied verwerft het aantal leraarsuren voor het studiegebied dat wordt overgedragen, het eerste jaar na de overdracht met 20 % verhoogd en het tweede jaar met 10 %.

Als twee of meer centra fuseren, dan wordt het aantal leraarsuren de eerste drie jaar verhoogd met 1 % als de fusie ten minste 300.000 lesurencursist telt.

Bij een overdracht van een studiegebied van het ene centrum naar een ander centrum en bij fusie van centra worden de gegevens van bijlage II, vermeld onder FLh, Nh, Nh' en Nh" ambtshalve samengeteld. § 5. De delingen worden telkens gemaakt tot en met de eerste decimaal.

Het aantal financierbare of subsidieerbare leraarsuren dat op basis van die berekening verkregen wordt, wordt per centrum afgerond tot de hogere eenheid.

Art. 49.Het bestuur is na onderhandeling in het lokaal comité vrij de uren aan te wenden over de studiegebieden of categorieën heen, ze aan te wenden voor andere opdrachten dan onderwijsopdrachten en in afwijking van artikel 3, § 5, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving leraarsuren van het ene centrum naar het andere over te dragen.

Onderafdeling C. - Het inschrijvingsgeld

Art. 50.§ 1. Het inschrijvingsgeld dat een cursist verschuldigd is, wordt berekend per module of per leerjaar door het in de artikelen 15 of 22 bepaalde minimum aantal lestijden van de module of van het leerjaar waarvoor de cursist inschrijft, te vermenigvuldigen met 15 tot 30 BEF of 0,37 tot 0,74 EUR. Er is geen inschrijvingsgeld verschuldigd voor de vakken, modules of eenheden waarvan de cursist is vrijgesteld.

Het inschrijvingsgeld voor het gecombineerd onderwijs wordt berekend alsof het volledig in contactonderwijs werd verstrekt. § 2. Van de betaling van het inschrijvingsgeld zijn de cursisten vrijgesteld die op het ogenblik van hun inschrijving : 1° aanspraak kunnen maken op het bestaansminimum krachtens de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op het bestaansminimum;2° uitkeringsgerechtigde werklozen of niet-werkende, verplicht ingeschreven werkzoekenden zijn;3° vrij ingeschreven niet-werkende werkzoekenden, ouder dan 25 jaar zijn;4° ingeschreven zijn bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap;5° een procedure tot erkenning als politiek vluchteling hebben lopen of als dusdanig erkend zijn;6° als gedetineerde verblijven in één van de Belgische strafinrichtingen;7° ten laste zijn van één van bovenstaande categorieën;8° deeltijds of voltijds leerplichtig zijn. § 3. Volgende cursisten zijn eveneens vrijgesteld van het inschrijvingsgeld : 1° de cursisten van het studiegebied Nederlands tweede taal, richtgraad 1 en 2, en van het studiegebied Algemene Vorming;2° gedurende vier opeenvolgende schooljaren, de cursisten die ten minste twee jaar basiseducatie gevolgd hebben. § 4. De regering bepaalt de procedure voor het verlenen van de vrijstellingen van inschrijvingsgeld.

De besturen ontvangen ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap volgens de door regering vastgestelde regels, naar rato van hun vrijstelling het inschrijvingsgeld van de cursisten die vrijgesteld zijn van inschrijvingsgeld naar rato van 15 BEF of 0,37 EUR per lestijd. § 5. Jaarlijks worden op 1 september de basisbedragen van de § § 1 en 5 aangepast aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing van de index.van de consumptieprijzen is 1 april 1999. Het eindbedrag wordt in BEF tot de lagere eenheid afgerond of in EUR tot het lagere honderdste.

Onderafdeling D. - Andere inkomsten

Art. 51.Aan het bestuur wordt een bedrag van 1.000 BEF of 24,79 EUR betaald per leraarsuur dat in het gecombineerd onderwijs niet als contactonderwijs wordt ingericht als geen leraars met ambtsbevoegdheid voor het betrokken vak of de betrokken eenheid wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking zijn gesteld. De regering bepaalt de modaliteiten.

Jaarlijks wordt op 1 september het bedrag vermeld in het eerste lid aangepast aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing van de index van de consumptieprijzen is 1 april 1999. Het eindbedrag wordt in BEF tot de lagere eenheid afgerond of in EUR tot het lagere honderdste.

Art. 52.Het bestuur kan eveneens inkomsten hebben uit : 1° de verkoop aan de cursist van verbruiksgoederen die tijdens de lessen worden aangewend en van cursussen, handboeken of andere materialen tijdens de lessen gebruikt;2° giften en legaten;3° contractonderwijs;4° samenwerkingsovereenkomsten met andere onderwijs- of opleidingsinstellingen;5° vervreemding of verhuur van roerende of onroerende goederen. Onderafdeling E. - Aanwending van de inkomsten

Art. 53.Het bestuur dient de gelden, verworven krachtens artikelen 50 en 51, aan te wenden voor de uitrusting, werking en administratie van het onderwijs voor sociale promotie. Ten laste van de inschrijvingsgelden kunnen eveneens het salaris van personeel dat niet door de Vlaamse Gemeenschap wordt gefinancierd of gesubsidieerd, worden aangerekend. De gelden verworven krachtens artikel 52 kunnen eveneens aangewend worden voor de bekostiging van de infrastructuur van de centra.

Art. 54.Het bestuur voert een boekhouding zodat de inkomsten krachtens artikelen 50, 51 en 52 en de aanwending van die inkomsten duidelijk identificeerbaar zijn. De regering kan een boekhoudkundig model opleggen. HOOFDSTUK IX. - Benoemings- en bezoldigingsvoorwaarden van het personeel Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 55.§ 1. De personeelsleden van het centrum kunnen volgende ambten uitoefenen : - directeur; - adjunct-directeur; - technisch adviseur; - technisch adviseur-coördinator; - leraar; - administratief medewerker. § 2. De ambten van directeur, adjunct-directeur, technisch adviseur-coördinator en technisch adviseur worden als bestuurspersoneel gerangschikt. Het ambt van leraar wordt gerangschikt als onderwijzend personeel en het ambt van administratief medewerker als ondersteunend personeel.

De ambten van het bestuurspersoneel en van het ondersteunend personeel worden ten minste per tiende van een eenheid gefinancierd of gesubsidieerd en worden toegekend in functie van het aantal lesurencursist dat het centrum had tussen 1 februari van het vorig jaar tot en met 31 januari van het lopend jaar. De regering bepaalt de omvang van een aantal lesurencursist dat een instelling moet hebben voor de financiering of subsidiëring van deze ambten. Indien het aantal lesurencursist, gevolgd door cursisten vrijgesteld van inschrijvingsgeld, groter is dan 30 % van het totaal aantal lesurencursist, dan wordt bijkomend 1/10 ambt van adjunct-directeur toegekend per 15 % lesurencursist, gevolgd door cursisten vrijgesteld van inschrijvingsgeld. Deze toegevoegde delen van het ambt van adjunct-directeur dienen aangewend voor het onthaal van de cursisten en voor de trajectbegeleiding van de cursist.

Art. 56.De regering bepaalt de prestatie- en bezoldigingsregels voor de personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie. De regering bepaalt de salarisschalen op basis van de bekwaamheidsbewijzen.

Art. 57.In afwijking van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs en van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra bepalen de besturen jaarlijks op basis van een beleidsplan en na onderhandelingen in het lokaal comité welke openstaande betrekkingen zij al dan niet vacant verklaren.

Voor de openstaande betrekkingen waarover de onderhandelingen niet tot een akkoord hebben geleid, zijn de besturen gehouden de openstaande betrekkingen met de hiernavolgende kenmerken vacant te verklaren tijdens het schooljaar dat de kenmerken verworven worden : 1° de openstaande betrekkingen die gedurende twee opeenvolgende schooljaren vacant zijn en die overeenkomstig het beleidsplan voor lineair onderwijs zullen worden aangewend;2° de openstaande betrekkingen die gedurende drie opeenvolgende schooljaren vacant zijn en die overeenkomstig het beleidsplan voor modulair onderwijs zullen worden aangewend;3° de openstaande betrekkingen die gedurende drie opeenvolgende schooljaren vacant zijn en die overeenkomstig het beleidsplan voor gecombineerd onderwijs zullen worden aangewend. Afdeling 2. - Aanpassingen aan het decreet van 27 maart 1991

betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs

Art. 58.In de volgende artikelen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, worden telkens na de woorden « het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs » de woorden « en het onderwijs voor sociale promotie » ingevoegd : artikel 17, § 6; artikel 21bis, § 1; artikel 23, § 1, j); artikel 24, § 2; artikel 28bis, § 1; artikel 36bis, § 1; artikel 36ter, § 1; artikel 37, § 2; artikel 37bis, § 1; artikel 40bis, artikel 40ter, artikel 41bis, § 1; artikel 46bis, § 1; artikel 50bis, § 1; artikel 55quater, artikel 56, § 5; artikel 59bis; artikel 60bis; artikel 73bis, artikel 73quater; artikel 88bis, § 1; artikel 90bis; artikel 91bis; artikel 95bis, § 1; artikel 100bis, § 1.

Art. 59.In artikel 100bis, § 3, van hetzelfde decreet wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « In de periode van 1 september 2006 tot en met 30 juni 2009 moeten in het onderwijs voor sociale promotie alle personeelsleden ten minste één keer geëvalueerd worden. ». Afdeling 3. - Aanpassingen aan het decreet van 27 maart 1991

betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch sociale centra

Art. 60.In de volgende artikelen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch sociale centra worden telkens na de woorden « het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs » de woorden « en het onderwijs voor sociale promotie » ingevoegd : artikel 23bis, § 1; artikel 31bis, § 1; artikel 32bis, § 1; artikel 35bis, § 1; artikel 36, § 2; artikel 40bis, § 1; artikel 42, § 1, c); artikel 42, § 2; artikel 44quater; artikel 47bis; artikel 47quater; artikel 63bis; artikel 84bis, § 1.

Art. 61.In artikel 84bis, § 3, van hetzelfde decreet wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « In de periode van 1 september 2006 tot en met 30 juni 2009 moeten in het onderwijs voor sociale promotie alle personeelsleden een eerste keer geëvalueerd worden. ». HOOFDSTUK X. - Terugvorderingen en sancties Afdeling 1. - Terugvorderingen

Art. 62.Elke ten onrechte uitbetaalde financiering of subsidiëring wordt van het bestuur teruggevorderd. Een ten onrechte uitbetaald salarisgedeelte wordt evenwel teruggevorderd van het betrokken personeelslid als het bestuur niet verantwoordelijk is voor de uitbetaling ervan.

Art. 63.§ 1. De mogelijkheid om de ten onrechte uitbetaalde financiering of subsidiëring terug te vorderen verjaart na verloop van één jaar, te rekenen vanaf de eerste januari volgend op de betalingsdatum, tenzij de terugbetaling binnen die termijn werd gevraagd. § 2. In afwijking van § 1 is de verjaringstermijn dertig jaar als valse verklaringen de berekening van de financiering of subsidiëring beïnvloed hebben.

Art. 64.Om geldig te zijn, moet de vraag tot terugbetaling ter kennis van de schuldenaar gebracht worden bij een ter post aangetekend schrijven met vermelding van : 1° het totale bedrag van de teruggevraagde som met, per jaar, de opgave van de ten onrechte uitgevoerde betalingen;2° de bepalingen in strijd waarmee de betalingen zijn gedaan. Te rekenen vanaf de afgifte van de aangetekende brief kan het onverschuldigde bedrag gedurende dertig jaar teruggevorderd worden.

Art. 65.De regering legt de terugvorderingsprocedure vast, die de rechten van de verdediging waarborgt. Afdeling 2. - Sancties

Art. 66.§ 1. Onverminderd de strafvervolging waartoe ze aanleiding zou geven, kan het bestuur gesanctioneerd worden voor : 1° elke onnauwkeurige verklaring, die de berekening van het bedrag van de financiering of subsidiëring beïnvloedt;2° elke onnauwkeurige verklaring van het bestuur betreffende de bezoldiging van het personeel;3° elke inbreuk op de verplichting om de door de regering bepaalde gegevens mee te delen op de data waarop die uiterlijk verstrekt moeten zijn;4° elke inbreuk op het verbod van laakbare praktijken;5° elke inbreuk op de bepaling van de vakantie- en de onderwijstijd;6° elke inbreuk op de aanwending van de financiële middelen, bepaald in artikel 53. § 2. Onverminderd artikel 63 kan de regering een financiële sanctie opleggen van ten hoogste 5 % van het aantal leraarsuren dat aan het bestuur werd toegekend, vermenigvuldigd met 50.000 BEF en/of de besturen verplichten het inschrijvingsgeld geheel of gedeeltelijk terug te betalen.

Art. 67.De regering bepaalt de verdere regels voor de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing van de sancties. Het besluit waarborgt de rechten van verdediging. HOOFDSTUK XI. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Opheffingsbepalingen

Art. 68.Volgende regelingen worden opgeheven : 1° het ministerieel besluit van 5 november 1948 - examen ter verkrijging van het bekwaamheidsgetuigschrift om als gids te dienen - reglement;2° de artikelen 10,15,26, 27,28, 42,56,65,66 en 67 van het koninklijk besluit van 30 april 1957 houdende coördinatie van de wetten op het technisch onderwijs;3° het koninklijk besluit van 12 januari 1966 houdende vaststelling van de voorwaarden vereist voor het bepalen van het aantal betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch onderwijs;4° het koninklijk besluit van 15 december 1973 houdende bepaling van de splitsings- en hergroeperingsnormen van studiejaren in het secundair technisch Onderwijs, in het technisch, economisch, agrarisch, paramedisch, sociaal en pedagogisch en artistiek hoger onderwijs van het korte type, in het technisch en agrarisch hoger onderwijs van de tweede graad;5° het koninklijk besluit nr.64 van 20 juli 1982 houdende vaststelling van de minimale schoolbevolking van bepaalde afdelingen in het Nederlandstalig onderwijs voor sociale promotie; 6° het koninklijk besluit van 20 augustus 1969 dat de toegang reglementeert tot de technische en beroepsleergangen en de werking van deze leergangen;7° het koninklijk besluit nr.461 van 17 september 1986 houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het onderwijs voor sociale promotie; 8° het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 tot vaststelling van het aanwendingspercentage van het totaal aantal aanvaardbare lestijden in het onderwijs voor sociale promotie;9° het besluit van de Vlaamse regering van 10 juli 1991 tot bepaling van het minimumbedrag, de wijze van innen en de eventuele gehele of gedeeltelijke vrijstellingen van het inschrijvingsgeld opgelegd aan de studenten en leerlingen van het onderwijs voor sociale promotie;10° het besluit van de Vlaamse regering van 8 juni 1994 tot vaststelling van de ambten in het onderwijs voor sociale promotie;11° het besluit van de Vlaamse regering van 6 december 1995 betreffende de aanwending van het totaal aantal aanwendbare lestijden in het onderwijs voor sociale promotie.

Art. 69.Voor het hoger onderwijs wordt opgeheven : 1° het ministerieel besluit van 10 mei 1924 betreffende het getuigschrift van bekwaamheid tot het opvoeden der abnormale kinderen. Reglement en programma der voorbereidende cursussen en der examens; 2° hoofdstuk III en VI van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;3° het besluit van de Vlaamse regering van 12 juli 1989 tot vaststelling van de modaliteiten voor het verlenen van vrijstellingen van de voorwaarde geslaagd te zijn voor examens in het hoger onderwijs voor sociale promotie;4° het besluit van de Vlaamse regering van 12 juni 1991 tot vaststelling van de andere toelatingsvoorwaarden tot het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 8, § 3, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs.

Art. 70.Voor het onderwijs voor sociale promotie worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 5 december 1955 tot vaststelling van het organiek reglement der Rijkstechnische scholen;2° het koninklijk besluit van 1 juli 1957 houdende algemene regeling van de studiën in het secundair technisch onderwijs, uitgezonderd hoofdstuk IV, afdelingen 2 en 3;3° artikel 12, § 6, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. Afdeling 2. - Overgangsbepalingen

Art. 71.§ 1. De verenigingen zonder winstoogmerk of de gemeentelijke instellingen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet gedurende ten minste vijf jaar volwassenen hebben voorbereid op het examen van de centrale examencommissie, worden met ingang van 1 september 1999 erkend als een instelling voor onderwijs voor sociale promotie. § 2. Zij zijn gemachtigd om in afwijking van artikel 8 vanaf 1 september 1999 het studiegebied algemene vorming en twee andere studiegebieden, met uitzondering van de studiegebieden talen en huishoudelijk onderwijs, in te richten. § 3. Voor die centra wordt voor de schooljaren 1999-2000 en 2000-2001 het aantal financierbare jaaruren per centrum forfaitair bepaald op 13.000. Deze uren zijn onderling tussen de centra overdraagbaar. Met inachtneming van het forfaitair aantal jaaruren per centrum vormen het tijdens het schooljaar 1999- 2000 ingerichte aantal jaaruren en het aantal lesurencursist per studiegebied de referentiegetallen voor de toepassing van artikel 48. Deze referentiegetallen worden ambtshalve toegevoegd aan bijlage II. Bovendien heeft elk centrum gedurende die twee schooljaren recht op één voltijds ambt van directeur. § 4. Vaste benoemingen zijn pas mogelijk nadat het aantal leraarsuren op basis van het aantal lesurencursist werd berekend overeenkomstig artikel 48. Tot zolang kunnen in afwijking van het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage naar deze centra geen reaffectaties of wedertewerkstellingen gebeuren, ten nadele van een personeelslid dat op 2 januari 1999 in dienst was.

Art. 72.In afwijking van artikel 45 moeten de centra, bedoeld in het eerste lid van artikel 45 voor de school jaren 1999-2000 en 2000-2001 ten minste 60.000 en voor de schooljaren 2001-2002,2002-2003 en 2003-2004 ten minste 80.000 lesurencursist in de betrokken referteperiode hebben.

Art. 73.De afdelingen, bedoeld in bijlage I, die niet geconcordeerd werden met een optie, worden voor de financiering of subsidiëring gelijkgesteld met een studiegebied waarbij voor de toepassing van artikel 48 de deler 12 is.

Art. 74.§ 1. In afwachting van de indeling in richtgraden van de studiegebieden Nederlands tweede taal en talen en in afwijking van het laatste lid van artikel 9 worden de afdelingen elementaire kennis en praktische kennis gelijkgesteld met lager secundair onderwijs of met secundair onderwijs van de tweede graad en de afdeling gevorderde kennis met hoger secundair onderwijs of met secundair onderwijs van de derde graad. § 2. In afwachting van de indeling van het studiegebied talen in richtgraden zoals bedoeld in artikel 8 is in het studiegebied talen de deler 15 voor de lager secundaire leergangen en 12 voor de hoger secundaire leergangen.

Art. 75.§ 1. De lessentabellen die zijn goedgekeurd op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet, blijven van kracht in afwachting van de indeling van de studiegebieden in opleidingen en opties, zoals bedoeld in artikel 6.

De structuurschema's van het modulair onderwijs goedgekeurd op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet, blijven van kracht tot voor het betrokken studiegebied of de betrokken opleiding het modulair onderwijs volgens de artikelen 14 tot 19 is ingevoerd.

In afwachting van de invoering van het modulair onderwijs overeenkomstig de artikelen 14 tot 19 kan de regering ook voor andere studiegebieden en categorieën voorlopige structuurschema's goedkeuren, overeenkomstig een door haar genomen besluit. § 2. Voor de toepassing van de artikelen 28, 34 en 50, § 1, wordt zolang de modulaire structuur, bedoeld in de artikelen 14 tot en met 18, niet van toepassing is voor de betrokken opleiding, onder « module » het begrip « eenheid » verstaan.

Art. 76.Bij een fusie van centra blijft het volume aan ambten van directeur, adjunct- directeur, technisch adviseur, technisch adviseur-coördinator en administratief medewerker ten minste behouden.

Elk door fusie gevormd centrum heeft recht op maximaal één voltijds ambt van directeur. Het resterende volume directieambt kan worden omgezet in prestatie- eenheden van het ambt van adjunct-directeur.

Het bestuur bepaalt wie het ambt van directeur opneemt. De vastbenoemde en tot de proeftijd toegelaten directeur(s) behouden hun salarisschaal, voor het volume van hun opdracht waarvan ze op 2 januari 1999 titularis waren, tenzij ze door het besluit van de Vlaamse regering dat de salarisschalen regelt een gunstiger salaris verkrijgen. Zij behouden eveneens het volume van hun opdracht waarvan ze op 2 januari 1999 titularis waren, maar hun opdracht wordt ten persoonlijke titel omgezet naar prestatie-eenheden in het ambt van adjunct- directeur. Dit volume van adjunct-directeur wordt toegevoegd aan het volume van adjunct-directeur waarop het centrum krachtens het eerste lid recht heeft, zo het volume waarop het centrum recht heeft niet volstaat.

Art. 77.De tot en met het schooljaar 1998-1999 bestaande ambten van onderdirecteur, werkmeester en studiemeester-opvoeder worden bij de inwerkingtreding van dit decreet omgezet naar de ambten van respectievelijk adjunct-directeur, technisch adviseur en administratief medewerker.

Art. 78.De personeelsleden behouden de anciënniteit en de salarisschaal die zij bij de inwerkingtreding van dit decreet hadden als de nieuwe regeling, bedoeld in artikel 56, minder gunstig is.

Art. 79.De personeelsleden die op 1 september 1999 voldoen aan de bepalingen in de volgende besluiten : 1° het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen;2° het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie;3° artikel 20 en artikel 33, 6°, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;4° artikel 17, § 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende het hoger onderwijs en van het besluit van de Vlaamse regering van 16 oktober 1991 ter uitvoering van artikel 17, § 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende het hoger onderwijs; worden geacht over het vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs te beschikken waarnaar hun opdracht in het schooljaar 1999-2000 kan worden geconcordeerd.

De Vlaamse regering regelt de concordantie.

Art. 80.§ 1. De gesubsidieerde contractuele personeelsleden die op 31 augustus 1999 werken bij de verenigingen zonder winstoogmerk of de gemeentelijke instellingen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet gedurende ten minste vijf jaar volwassenen hebben voorbereid op het examen van de centrale examencommissie, worden voor de toepassing van dit decreet beschouwd als tijdelijke personeelsleden van die instellingen. § 2. Voor de berekening van de anciënniteit worden de diensten, gepresteerd in die verenigingen of instellingen, gelijkgesteld met onderwijsprestaties.

Art. 81.§ 1. Besturen die op basis van artikel 6, derde lid, moeten afbouwen, kunnen : 1° ofwel één nieuw studiegebied programmeren zonder de programmatieprocedure zoals bepaald in artikel 8 te volgen;2° ofwel hun instelling omvormen tot een centrum voor volwassenenonderwijs en een instelling voor deeltijds kunstonderwijs of een filiaal van een instelling voor deeltijds kunstonderwijs, zonder dat de nieuwe instelling voor deeltijds kunstonderwijs aan de programmatienormen moet voldoen.In dat geval worden de personeelsleden van het betrokken studiegebied en het overeenkomstig aantal leraarsuren overgeheveld naar de nieuwe instelling voor deeltijds kunstonderwijs. In het deeltijds kunstonderwijs kunnen zij opties inrichten waarvan de naam naast de afdeling in bijlage I is vermeld. De beide instellingen moeten aan de rationalisatienormen voldoen; 3° ofwel de personeelsleden van het betrokken studiegebied en het overeenkomstig aantal leraarsuren overhevelen naar een instelling voor deeltijds kunstonderwijs. De instelling voor deeltijds kunstonderwijs waarnaar de personeelsleden zijn overgeheveld, kan de opties van het deeltijds kunstonderwijs inrichten die overeenstemmen met de afdelingen zoals vermeld in bijlage I. § 2. De personeelsleden van de centra die omgevormd worden tot een instelling van deeltijds kunstonderwijs of overgeheveld worden naar een andere instelling voor deeltijds kunstonderwijs, worden geacht in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs bepaald voor het deeltijds kunstonderwijs voor de vakken, waarmee zij bij hun overgang naar het deeltijds kunstonderwijs in dit onderwijs belast worden. Zij behouden de administratieve toestand, de weddeschaal en de geldelijke anciënniteit die zij in het onderwijs voor sociale promotie hadden, tenzij zij volgens het deeltijds kunstonderwijs een gunstiger weddeschaal op basis van hun diploma zouden kunnen verwerven.

Art. 82.De cursisten die uiterlijk in het schooljaar 1998-1999 zijn ingeschreven, kunnen op eigen verzoek een certificering verkrijgen als bepaald in artikel 37 van het koninklijk besluit van 1 juli 1957 houdende algemene regeling van de studiën in het secundair technisch onderwijs, in plaats van een certificaat van de tweede, de derde of van de vierde graad secundair onderwijs.

Art. 83.In uitvoering van artikel 2 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs worden de niet gerangschikte afdelingen Stedenbouw en Monumenten en Landschapszorg gerangschikt als artistiek hoger onderwijs voor sociale promotie.

Art. 84.§ 1. Vanaf 1 september 1973 en tot 1 september 1999 wordt voor het onderwijzend personeel van de afdelingen bedoeld in artikel 83 van de Hogere Opleidingen voor Stedenbouw, Monumentenzorg, Technologie en Economie van het gemeenschapsonderwijs Deurne 2 : 1° het minimum en maximum aantal uren vastgesteld op respectievelijk 12 en 15;2° de deler voor een ambt met onvolledige prestaties gelijk gesteld aan 12 : 3° de deler voor een bijbetrekking gelijk gesteld aan 15;4° de salarisschaal als volgt vastgesteld : a.502 voor de houder van een universitair diploma of van een diploma van hoger kunstonderwijs van de derde graad of daarmee gelijk gesteld onderwijs; b. 318 voor de houder van een diploma van hoger kunstonderwijs van de tweede graad of daarmee gelijk gesteld onderwijs;c. 316 voor de houder van andere bekwaamheidsbewijzen. § 2. Vanaf 1 september 1999 worden deze personeelsleden bezoldigd in overeenstemming met de bepalingen van onderhavig decreet.

Art. 85.Voor de toepassing van artikel 45, van artikel 48, § 1, en van artikel 72 wordt voor het schooljaar 1999-2000 rekening gehouden met de lesurencursist van het schooljaar 1998-1999.

Art. 86.Voor de toepassing van artikel 45, van artikel 48, § 1, en van artikel 72 wordt voor het schooljaar 2000-2001 rekening gehouden met de volgende lesurencursist : - van het tweede semester van het modulair onderwijs van het schooljaar 1998- 1999; - van de afdelingen, opleidingen of opties die starten tussen 1 september 1999 en 31 januari 2000.

TITEL II. - Vervanging van de wet van 5 maart 1965 op het schriftelijk onderwijs HOOFDSTUK I. - Organieke bepalingen

Art. 87.§ 1. Deze titel regelt de ondersteuning verleend aan cursisten die volledig zelfstandig leren hierna het zelfgestuurd leren genoemd, georganiseerd door het departement Onderwijs en gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap.

De Vlaamse regering bepaalt de naam waaronder het zelfgestuurd leren word bekend gemaakt. Deze naam kan door geen andere onderwijs- of opleidingsinstelling worden gedragen. § 2. Voor de toepassing van deze titel wordt onder cursist de persoon verstaan die inschrijft voor het zelfgestuurd leren.

Art. 88.§ 1. Bij het zelfgestuurd leren worden de leerinhouden op verzoek van de cursist en volgens het door de cursist aangegeven tempo, schriftelijk of via andere media ter beschikking gesteld.

Zelfgestuurd leren is gestoeld op het principe van zelfstandig en individueel leren, inzake plaats, tijd en tempo onafhankelijk van de mentor of van medecursisten, zodat direct contact tussen de cursist en de mentor of de medecursist uitzonderlijk is. § 2. Het zelfgestuurd leren heeft in het bijzonder tot doel de cursist de kans te bieden kennis en vaardigheden te verwerven en hem voor te bereiden op examens, georganiseerd door onderwijsinstellingen, door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap voor het voltijds secundair onderwijs zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse regering van 9 oktober 1991 houdende inrichting van de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap voor het voltijds secundair onderwijs en op examens van het openbaar ambt.

Binnen het zelfgestuurd leren worden geen examens afgenomen.

Art. 89.De vakken die de regering erkent als onderdeel van de studiegebieden algemene vorming, bedrijfsbeheer, handel en administratie, Nederlands tweede taal en talen, zoals bepaald in artikel 5 van dit decreet, kunnen worden aangeboden. Als de noodzaak daartoe bestaat, kan de regering beslissen om vakken van de andere studiegebieden of categorieën, genoemd in artikel 5, aan te bieden.

Bovendien kunnen vakken die voorbereiden op de examens van het openbaar ambt, op het functioneren binnen het openbaar ambt en op het mandaat van mentor aangeboden worden.

De vakken kunnen ingedeeld worden in cursussen en/of lespakketten.

Art. 90.Het departement Onderwijs staat in voor de planning van de vakken, de kwaliteit van het aanbod en van de begeleiding, de ontwikkeling en productie van de eigen cursussen, de verwerving van rechten op cursussen, ontwikkeld door derden, de verspreiding van het aanbod, de werving en inschrijving van de cursisten en hun pedagogische begeleiding.

De cursussen, ontwikkeld door het departement Onderwijs, zijn eigendom van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 91.§ 1. De mentor evalueert welke vorderingen de cursist maakt en geeft pedagogisch advies aan de cursist.

De Vlaamse regering stelt de mentor aan voor een termijn van twee jaar, die kan worden hernieuwd. § 2. De mentoren worden gekozen uit de leraren die gedurende twee jaar ten minste halftijds onderricht hebben gegeven in een erkende onderwijsinstelling, of uit de opleiders die gedurende twee jaar ten minste halftijds onderricht hebben gegeven in een door de Vlaamse Gemeenschap opgerichte of erkende opleidingsinstelling. Bij ontstentenis van kandidaten met ervaring in een onderwijs- of opleidingsinstelling, kunnen ook andere deskundigen worden aangesteld.

Voor de voorbereiding op examens van het openbaar ambt kunnen zij ook gekozen worden uit ambtenaren van niveau A - of daaraan gelijkgesteld - van een openbaar bestuur. § 3. De regering bepaalt de vergoeding en de prestatieregeling van de mentor.

Art. 92.De regering regelt de kwaliteitsbewaking van het begeleidingswerk van de mentoren en van de cursussen.

Art. 93.In het zelfgestuurd leren zijn geen toelatingsvoorwaarden.

Inschrijvingen zijn permanent mogelijk.

Art. 94.§ 1. De regering kan inschrijvingsgeld vastleggen per cursus op basis van het aantal lespakketten van een cursus naar rato van maximaal 150 BEF per lespakket, aangepast aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing van de index van de consumptieprijzen is 1 april 2000. Het eindbedrag wordt tot de lagere eenheid afgerond. § 2. Er wordt een fonds « Inschrijvingsgeld » opgericht. Aan dit fonds worden de inschrijvingsgelden zoals bedoeld in § 1 toegewezen. § 3. Het fonds is een begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de rijkscomptabiliteit. § 4. De middelen van het fonds dienen aangewend te worden enerzijds voor de actualisering van de leermiddelen van het huidige schriftelijk onderwijs en anderzijds voor de ontwikkeling van nieuwe leermiddelen, met inbegrip van multimediale toepassingen. § 5. De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het fonds.

Art. 95.Het departement Onderwijs kan attesten uitreiken waaruit blijkt dat de cursist een cursus of lespakket gevolgd heeft. HOOFDSTUK II. - Opheffingsbepalingen

Art. 96.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° de wet van 5 maart 1965 op het schriftelijk onderwijs;2° het koninklijk besluit van 13 april 1965 tot inrichting van schriftelijke rijksleergangen;3° het koninklijk besluit van 16 april 1965 tot oprichting van schriftelijke rijksleergangen;4° het koninklijk besluit van 20 april 1965 houdende het organiek reglement van de Verbeteringsraad voor het schriftelijk onderwijs;5° het koninklijk besluit van 15 maart 1966 houdende vaststelling van de vergoedingen toegekend aan de leraars van de schriftelijke rijksleergangen, alsmede de toegelaten maximumprestaties;6° het koninklijk besluit van 5 augustus 1967 houdende de voorwaarden tot aanstelling bij de schriftelijke rijksleergangen van in rust of in disponibiliteit gestelde leerkrachten;7° het koninklijk besluit van 9 november 1971 tot oprichting van schriftelijke rijksleergangen ter voorbereiding van administratieve examens. TITEL III. - Aanpassing van het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van de basiseducatie voor laaggeschoolde volwassenen

Art. 97.In artikel 9 van het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling voor laaggeschoolde volwassenen worden de woorden « Hoge Raad voor Volksontwikkeling » vervangen door de woorden « De Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding ».

Art. 98.Artikel 10 van het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van de basiseducatie voor laaggeschoolde volwassenen wordt vervangen door : « Het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de basiseducatie heeft als opdracht de centra voor basiseducatie ondersteuning te verlenen, zodat de centra voor basiseducatie afzonderlijk en gezamenlijk efficiënt en effectief de basiseducatie kunnen realiseren. Daartoe zal het centrum onder meer de centra bijstaan in de ontwikkeling van leertrajecten en leermiddelen, een aanbod voor verplichte scholing en navorming van het personeel waarborgen, ondersteunende publicaties ter beschikking stellen en de promotie van het aanbod bevorderen. De regering kan aan het centrum bijkomende opdrachten geven. ».

Art. 99.Artikel 16 van het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van de basiseducatie voor laaggeschoolde volwassenen wordt vervangen door : « Het Vlaamse Ondersteuningscentrum voor basiseducatie krijgt in 1999 een forfaitaire toelage van 29,5 miljoen BEF en vanaf het jaar 2000 een forfaitaire toelage van 620.000 EUR of 25.010.738 BEF bestemd voor de bekostiging van de personeelsuitgaven, de werkingsuitgaven en de investeringsuitgaven. Hiervan dient ten minste 70 % besteed te worden aan de personeelsuitgaven. Indien in een bepaald jaar minder dan dit percentage aan personeelsuitgaven wordt besteed dan dient de regering de forfaitaire toelage te verminderen tot dit percentage bereikt wordt.

Vanaf 2001 wordt de forfaitaire toelage jaarlijks aangepast aan de evolutie van de index, 70 % aan de index voor de lonen en 30 % aan de index voor de werking. Het eindbedrag wordt in EUR tot het lagere honderdtal en in BEF tot het lagere duizendtal afgerond. ».

Art. 100.Artikel 17 van het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van de basiseducatie voor laaggeschoolde volwassenen wordt vervangen door : « De personeelsleden van het Vlaams Ondersteuningscentrum die worden betaald ten laste van de forfaitaire toelage, dienen te beantwoorden aan de voorwaarden bepaald in artikel 15. Eén van deze personeelsleden kan belast worden met de functie van directeur van het centrum.».

Art. 101.Artikel 18 van het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van de basiseducatie voor laaggeschoolde volwassenen wordt vervangen door : « De regering organiseert het administratief toezicht en de kwaliteitscontrole van de basiseducatie. De regering coördineert de ontwikkeling van de basiseducatie en stelt daartoe in elk geval tijdens elke bestuursperiode een evaluatie- en beleidsrapport over de basiseducatie op. ».

TITEL IV. - Wijziging van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II voor toegang tot het secundair onderwijs met beperkt leerplan voor sommige categorieën jongeren tussen 18 en 25 jaar

Art. 102.Onder titel IV, hoofdstuk I, afdeling 3, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II wordt een onderafdeling 1bis ingevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling Ibis. - De regelmatige leerling Artikel 64bis In het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt als regelmatige leerling beschouwd, de leerling die voldoet aan alle volgende voorwaarden : 1° a) hetzij jonger zijn dan 18 jaar, niet meer aan de voltijdse leerplicht onderworpen en ingeschreven worden met akkoord van de ouders of van de personen die in rechte of in feite het ouderlijk gezag uitoefenen; hetzij tussen 18 en 25 jaar zijn en ingeschreven worden in een opleiding die verschilt van de studierichting waarvoor eventueel een eindstudiebewijs van de derde graad van het voltijds secundair onderwijs werd behaald; b) uitsluitend voor wat betreft de inschrijving in de derde graad : de tweede graad van het voltijds secundair onderwijs of de tweede graad van het deeltijds beroepssecundair onderwijs met vrucht hebben beëindigd;2° het geheel van de opleiding, behoudens gewettigde afwezigheid, werkelijk en regelmatig volgen, waaronder alleszins wordt verstaan uiterlijk ingeschreven zijn op 31 januari van het betrokken schooljaar voor wat betreft de leerplichtige leerlingen, respectievelijk op 15 oktober van het betrokken schooljaar voor wat betreft de niet-leerplichtige leerlingen.Voor uitzonderlijke en individuele gevallen kan de Vlaamse regering afwijking verlenen van eerstgenoemde datum.

Artikel 64ter § 1. Om voor financiering of subsidiëring in aanmerking te komen moeten de in artikel 64bis, 1°, a), tweede lid, bedoelde leerlingen voldoen aan alle volgende voorwaarden : 1° op 1 februari van het betrokken schooljaar nog steeds de hoedanigheid van regelmatige leerlingen aannemen zoals bedoeld in artikel 64bis;2° een aan de opleiding verwante industriële leerovereenkomst of overeenkomst tewerkstellingopleiding, waarvan de tewerkstelling minstens halftijds is, hebben gesloten die, behoudens overmacht, gedurende dat schooljaar een looptijd heeft van : a) hetzij minimaal vier ononderbroken maanden waarin alleszins 15 oktober valt;b) hetzij minimaal vijf ononderbroken maanden waarin alleszins 1 februari en 30 juni vallen. § 2. Uiterlijk tot en met het schooljaar dat eindigt in het kalenderjaar waarin de leerling de leeftijd van 20 jaar bereikt, geldt de in § 1, 2°, bedoelde voorwaarde niet voor de leerling die het deeltijds beroepssecundair onderwijs ononderbroken volgt vanaf een datum waarop hij nog deeltijds leerplichtig was.

Artikel 64quater Het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan uiterlijk worden gevolgd tot het einde van het schooljaar waarin de leerling de leeftijd van 25 jaar bereikt. ».

Art. 103.In artikel 70, § 1, van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Voor de toepassing van de hierboven vermelde normen worden uitsluitend in aanmerking genomen : 1° de deeltijds leerplichtige regelmatige leerlingen en 2° uiterlijk tot en met het schooljaar dat eindigt in het kalenderjaar waarin de leerlingen de leeftijd van 20 jaar bereiken : de regelmatige leerlingen die het deeltijds beroepssecundair onderwijs ononderbroken volgen vanaf een datum waarop ze nog deeltijds leerplichtig waren.».

TITEL V. - De evaluatie en de inwerkingtreding

Art. 104.Uiterlijk tegen het einde van het schooljaar 2004-2005 zal de regering een evaluatie opmaken van de titels I en II van dit decreet.

Art. 105.Dit decreet treedt in werking op 1 september 1999, met uitzondering van artikel 84 dat uitwerking heeft vanaf 1 september 1973 en van artikel 69, 1°, dat in werking treedt op 1 september 2001.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 2 maart 1999.

De Minister-President van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse Minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, E. BALDEWIJNS _______ Nota (1) Zitting 1998-1999. Stukken. - Ontwerp van decreet : 1262, nr. 1. Amendementen : 1262, nrs. 2 en 3. Verslag : 1262, nr. 4. Amendementen : 1262, nrs. 5 tot 7.

Handelingen. - Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 9 en 10 februari 1999.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^