gepubliceerd op 05 augustus 2004
Decreet tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn
30 APRIL 2004. - Decreet tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.Dit decreet regelt zowel een gewest- als een gemeenschapsaangelegenheid.
Art. 2.Dit decreet bepaalt de bevoegdheden van de sociaalrechtelijke inspecteurs die belast zijn met de controle en het toezicht op de hierna genoemde regelgeving en bepaalt de administratieve geldboeten die toepasselijk zijn in geval van inbreuk op deze bepalingen en in geval van inbreuk op de reglementering die tot stand is gekomen krachtens de hierna volgende bepalingen 1° de wet van 1 juli 1963 houdende toekenning van een vergoeding voor sociale promotie;2° het decreet van 19 juli 1973 tot regeling van het gebruik van de talen voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers alsmede van de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen;3° het koninklijk besluit nr.25 van 24 maart 1982 tot opzetting van en programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector; 4° het decreet van 20 maart 1984 houdende oprichting van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling;5° het decreet van 20 maart 1984 houdende uitbreiding van bevoegdheden van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling;6° het decreet van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen;7° het decreet van 13 april 1999 met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest;8° het decreet van 18 mei 1999 houdende oprichting van een Herplaatsingsfonds;9° het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt 10° de verordening (EG) nr.1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen; 11° de verordening (EG) nr.1784/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999 betreffende het Europees Sociaal Fonds; 12° de verordening (EG) nr.438/2001 van de Commissie van 2 maart 2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de beheers- en controlesystemen voor uit de structuurfondsen toegekende bijstand; 13° het decreet van 29 november 2002 houdende de algemeen verbindend verklaring van akkoorden tussen werknemers- en werkgeversorganisaties betreffende gemeenschaps- en gewestaangelegenheden;14° het decreet van 17 januari 2003 houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 7 december 2001 tussen de federale staat, de gewesten en de Duitstalige gemeenschap betreffende de ontwikkeling van buurtdiensten en -banen;15° het decreet van 19 december 2003 houdende de bepalingen tot begeleiding van de begroting, inzonderheid artikel 102;16° het koninklijk besluit nr.474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen.
De sociaalrechtelijke inspecteurs zijn tevens bevoegd voor de controle en het toezicht op de regelgeving waarvoor het Vlaamse Gewest gemachtigd is krachtens de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen waar in artikel 6, § 1, IX, 2°, de bevoegdheid aan de gewesten wordt gegeven met betrekking tot programma's voor wedertewerkstelling. § 2. Het decreet bepaalt evenzeer de administratieve geldboeten die van toepassing zijn op de inbreuken vermeld in artikel 24 van dit decreet. § 3. Artikel 4 van dit decreet is van toepassing op het toezicht en de controle op de naleving van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers.
Art. 3.Voor de toepassing van dit decreet en van de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder : 1° werknemers : de personen die krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten onder het gezag van een andere persoon en diegenen die daarmee gelijkgesteld worden : a) de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een andere persoon of die arbeid verrichten in gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst;b) de personen die geen arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon maar die geheel of gedeeltelijk onderworpen zijn aan de wetgeving betreffende de sociale zekerheid der werknemers;c) de personen bedoeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 13 april 1999 met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest;2° cursisten : de personen die een opleiding volgen in het kader van een om-, bij- of herscholing of in het kader van de maatregelen betreffende de bevordering van de werkgelegenheid door het Vlaamse Gewest;3° werkgevers : de natuurlijke personen, de privaat- en publiekrechtelijke rechtspersonen of de feitelijke verenigingen die de onder 1° genoemde personen tewerkstellen en diegenen die daarmee gelijkgesteld worden : a) zij die een bureau voor arbeidsbemiddeling tegen betaling exploiteren of in aanmerking komen voor een commissieloon overeenkomstig de regelgeving betreffende de exploitatie van bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling;b) zij die een uitzendbureau exploiteren;c) zij die een outplacementbureau exploiteren;d) zij die een wervings- en selectiebureau exploiteren;e) zij die een bureau voor kosteloze arbeidsbemiddeling exploiteren overeenkomstig de van toepassing zijnde regelgeving;4° opleidingscentra : de natuurlijke personen, de privaat- en publiekrechtelijke rechtspersonen die de onder 2° genoemde personen opleiden;5° gebruikers : de natuurlijke personen, de rechtspersonen of de feitelijke verenigingen die een beroep doen op de diensten van de werkgevers en die niet onder 3° vallen;6° gerechtigden : de personen, rechthebbenden of rechtverkrijgenden, die recht hebben op voordelen toegekend door de regelgeving waarop de sociaalrechtelijke inspecteurs toezicht en controle uitoefenen;7° sociale gegevens : alle gegevens nodig voor de toepassing van de in artikel 2 bedoelde regelgeving;8° openbare en meewerkende instellingen : de instellingen die belast zijn met en erkend zijn om mee te werken aan de toepassing van de regelgeving bedoeld in artikel 2;9° werkplaatsen : alle plaatsen waar werkzaamheden verricht worden die aan het toezicht van de sociaalrechtelijke inspecteurs onderworpen zijn of waar personen tewerkgesteld zijn die onderworpen zijn aan de bepalingen van de regelgeving waarop de sociaalrechtelijke inspecteurs toezicht uitoefenen.Zij omvatten onder meer de ondernemingen, gedeelten van ondernemingen, inrichtingen, gedeelten van inrichtingen, gebouwen, lokalen, plaatsen gelegen binnen het gebied van de ondernemingen, werven en werken buiten de ondernemingen. Daaronder wordt eveneens verstaan de plaatsen waar documenten worden bijgehouden met betrekking tot de gereglementeerde activiteiten; 10° sociaalrechtelijke inspecteurs : de beëdigde ambtenaren van de afdeling Inspectie Werkgelegenheid van de administratie Werkgelegenheid;11° Internationaal Verdrag nr.81 : het Internationaal Verdrag nr. 81 betreffende de arbeidsinspectie in de industrie en de handel, aangenomen te Genève op 11 juli 1947, goedgekeurd bij de wet van 29 maart 1957. HOOFDSTUK II. - De sociaalrechtelijke inspectie
Art. 4.Onverminderd het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijk vertegenwoordigde monarchie en het decreet van 3 mei 1972 tot regeling van het gebruik van de Nederlandse taal bij de eedaflegging, wordt de eed van de sociaalrechtelijke inspecteur afgelegd voor de Vlaamse minister bevoegd voor Werkgelegenheid.
Art. 5.Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van de gerechtelijke politie, oefenen de sociaalrechtelijke inspecteurs toezicht en controle uit op de naleving van de bepalingen van de regelgeving, opgenomen in artikel 2 van dit decreet, en hun uitvoeringsbesluiten.
De sociaalrechtelijke inspecteurs maken zich tijdens de uitoefening van hun ambt kenbaar door middel van een legitimatiekaart waarvan de vorm en de inhoud wordt bepaald door de Vlaamse regering.
De sociaalrechtelijke inspecteurs kunnen in de uitoefening van hun ambt de bijstand van de lokale en federale politie vorderen.
Art. 6.§ 1. De sociaalrechtelijke inspecteurs zijn bevoegd om : 1° inlichtingen en adviezen te geven aan werkgevers en in voorkomend geval aan gebruikers, aan opleidingscentra, aan cursisten en aan werknemers, onder meer over de meest doeltreffende middelen om de door of krachtens de decreten vastgestelde bepalingen na te leven;2° aan werkgevers en in voorkomend geval aan gebruikers en aan opleidingscentra waarschuwingen te geven;3° een termijn vast te stellen voor de overtreder om zich in regel te stellen;4° toezicht en controle uit te oefenen, op stukken of ter plaatse en op de verantwoording die gerechtigden moeten verstrekken aan de rechtspersonen van wie zij die toelagen ontvangen;5° toezicht uit te oefenen op de voorwaarden, na te leven door de werkgevers, die in goedgekeurde aanvragen tot tewerkstelling van werknemers zijn bepaald;6° processen-verbaal op te stellen, waarin alle bevindingen en verhoren, alsook alle vastgestelde inbreuken uit hoofde van de in artikel 2 vermelde regelgeving worden opgetekend en die minstens de hiernavolgende gegevens bevatten : a) gegevens van de inbreuk : plaats, gemeente, gerechtelijk arrondissement, provincie, periode van de inbreuk;b) beknopte uiteenzetting van de feiten;c) identiteit van de betrokken en eventueel verhoorde personen : naam en voornaam, woonplaats, geboorteplaats en geboortedatum, nationaliteit en hoedanigheid;d) identiteit van de werkgever of opleidingscentrum : naam, maatschappelijke zetel, exploitatiezetel, activiteit, nummer handelsregister en nummer RSZ;e) identiteit verbaliserende ambtenaar : naam en adres verbaliserende dienst, naam en adres opsteller proces-verbaal, rang en functie van de opsteller;f) gegevens over het proces-verbaal : datum van het onderzoek, datum en plaats van de opstelling van het proces-verbaal, eventueel verband met andere processen-verbaal, eventueel vermelding van de inventaris van de bijlagen;g) vermelding van de regelgeving krachtens dewelke de sociaalrechtelijke inspecteur oordeelt te kunnen optreden;h) taalkeuze van de verhoorde personen;i) termijn van 14 dagen waarbinnen de krachtens dit decreet opgelegde kennisgeving van het afschrift van het proces-verbaal dient te geschieden;j) vermelding van de voorlezing en de vraag tot ondertekening van het proces-verbaal van verhoor. § 2. Een afschrift van het proces-verbaal, waarbij de inbreuk wordt vastgesteld, wordt, op straffe van het verlies van de aan deze akte toekomende bijzondere bewijskracht, per aangetekende brief ter kennis gebracht van de overtreder en/of zijn werkgever binnen een termijn van veertien dagen, die een aanvang neemt de dag na die waarop het laatste constitutieve element van de inbreuk wordt vastgesteld. Wanneer de vervaldag een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, dan wordt deze vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag. Indien de sociaalrechtelijke inspecteur de identiteit van de overtreder of de overtreders en zijn of hun werkgever in alle redelijkheid niet kent of niet kan kennen, is de termijn van kennisgeving aan deze onbekende opgeschort tot op het ogenblik dat de sociaalrechtelijke inspecteur kan overgaan tot identificatie. Het aldus opgestelde en betekende proces-verbaal heeft bewijskracht tot het tegendeel is bewezen.
Een exemplaar van het proces-verbaal waarbij een inbreuk is vastgesteld zoals bepaald in hoofdstuk III wordt binnen dezelfde termijn aan de door de Vlaamse regering aangewezen ambtenaar en, in voorkomend geval, aan het openbaar ministerie, toegezonden.
De door de sociaalrechtelijke inspecteurs gemaakte materiële vaststellingen kunnen, met hun bewijskracht, aangewend worden door de ambtenaren die belast zijn met het toezicht op de naleving van de in artikel 2 van dit decreet bedoelde bepalingen en hun uitvoeringsbesluiten. § 3. Indien de sociaalrechtelijke inspecteur middels een waarschuwing de overtreder verzoekt om zich binnen een bepaalde termijn in regel te stellen en/of hiervan het bewijs te verschaffen, wordt geen proces-verbaal opgesteld dan nadat hetzij de termijn tot regularisatie, hetzij de bewijsvoering aangaande de regularisatie wordt genegeerd.
Indien er door de sociaalrechtelijke inspecteur meerdere inbreuken op de sociaalrechtelijke regelgeving worden vastgesteld, kunnen er verschillende termijnen voor regularisatie voor elk van de onderscheiden inbreuken worden opgelegd.
Het proces-verbaal van verhoor wordt voorgelezen aan de betrokkene. De vraag tot ondertekening wordt op het einde van het verhoor gesteld.
Art. 7.De sociaalrechtelijke inspecteurs hebben bij de uitoefening van hun opdracht het recht om : 1° zich bij dag en bij nacht, zonder voorafgaande verwittiging, toegang te verschaffen tot alle werkplaatsen en opleidingscentra die aan hun toezicht onderworpen zijn of lokalen waarvan zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat er personen tewerkgesteld zijn of die er een opleiding volgen en die onderworpen zijn aan de bepalingen van de regelgeving waarop zij toezicht en controle uitoefenen.Tot de bewoonde lokalen hebben zij evenwel slechts toegang wanneer de rechter in de politierechtbank daartoe vooraf machtiging heeft verleend. De toegang tot bewoonde lokalen na 22 u. en voor 5 u. kan door de sociaalrechtelijke inspecteur bekomen worden indien hij deze vraag aan de politierechter bijzonder motiveert; 2° over te gaan tot elk onderzoek, elke controle en elk verhoor van personen over relevante feiten, alsook alle inlichtingen in te winnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de bepalingen van de regelgeving waarop zij toezicht uitoefenen, werkelijk wordt nageleefd en inzonderheid : a) hetzij alleen, hetzij samen, hetzij in aanwezigheid van getuigen, de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers, de leden van de syndicale afvaardigingen, van de comités voor preventie en bescherming op het werk en van de ondernemingsraden, het opleidingscentrum, de werknemers, de gerechtigden, de gebruiker, de sociaal verzekerden, de cursisten, alsmede gelijk welke persoon wiens verhoor zij nodig achten, te ondervragen;b) zonder afbreuk te doen aan de regelgeving inzake privacy zoals onder meer voorzien door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en haar uitvoeringsbesluiten, de identiteit op te nemen van de personen die zich bevinden in de opleidingscentra, in de werkplaatsen of op de andere plaatsen die aan hun toezicht onderworpen zijn en waarvan zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat zij cursisten, werkgevers, aangestelden of lasthebbers, werknemers, gerechtigden, gebruikers of sociaal verzekerden zijn, alsmede van gelijk welke personen wiens verklaring zij nodig achten;daartoe van deze personen de voorlegging te vorderen van officiële identiteitsdocumenten of de identiteit van deze personen met andere middelen, met inbegrip van het maken van foto's, film- en video-opnamen, alsook met andere geluids- en audiovisuele middelen, trachten te achterhalen; c) zich, zonder verplaatsing, alle boeken, registers, documenten, schijven, banden of gelijk welke andere informatiedragers van sociale en andere gegevens ter inzage te doen voorleggen die zij nodig achten voor het volbrengen van hun opdracht en uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopies of fotokopies ervan te nemen of zich deze kosteloos te laten verstrekken door het opleidingscentrum, de gebruiker, de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers of zelfs gelijk welke van de in dit littera bedoelde informatiedrager tegen ontvangstbewijs gedurende een redelijke termijn voor inzage mee te nemen;d) andere roerende goederen dan diegene bedoeld in de littera b) en c), met inbegrip van roerende goederen die onroerend zijn door incorporatie of door bestemming, ongeacht of de overtreder al dan niet de eigenaar is van deze goederen, die aan hun toezicht onderworpen zijn of aan de hand waarvan inbreuken op de regelgeving waarop zij toezicht uitoefenen, kunnen worden vastgesteld, tegen ontvangstbewijs gedurende een redelijke termijn mee te nemen of deze te verzegelen wanneer dit noodzakelijk is voor het leveren van het bewijs van deze inbreuken;e) zonder afbreuk te doen aan de regelgeving inzake privacy zoals onder meer voorzien door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en haar uitvoeringsbesluiten, vaststellingen te doen door middel van het maken van foto's, film- en video-opnamen, audiocassettes of andere geluids- en audiovisuele middelen;3° te bevelen dat de documenten die moeten worden aangeplakt en/of overhandigd ingevolge de regelgeving waarop zij toezicht uitoefenen, daadwerkelijk aangeplakt en/of overhandigd worden en blijven, terstond of binnen een termijn die zij bepalen;4° als zij zulks in het belang van de cursisten, werknemers of de gerechtigden nodig achten, elk document op te maken of te laten overhandigen ter vervanging van de documenten bedoeld in de reglementeringen waarop zij toezicht en controle uitoefenen.
Art. 8.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan de regelgeving inzake privacy zoals onder meer voorzien door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en haar uitvoeringsbesluiten nemen de sociaalrechtelijke inspecteurs de nodige maatregelen om het vertrouwelijk karakter te respecteren van de gegevens waarvan ze kennis hebben gekregen in de uitoefening van hun opdracht. Zij kunnen deze gegevens uitsluitend aanwenden voor de uitoefening van hun toezichts- en controleopdrachten. § 2. Behoudens uitdrukkelijke en schriftelijke machtiging van de indiener van een klacht of van een aangifte betreffende een inbreuk op de regelgeving waarop zij toezicht en controle uitoefenen, mogen de sociaalrechtelijke inspecteurs in geen enkel geval de identiteit van de klager bekend maken.
Het is hen eveneens ten strengste verboden om aan het opleidingscentrum, de gebruiker, de werkgever of aan zijn vertegenwoordiger, aangestelde of lasthebber te onthullen dat ingevolge een klacht of een aangifte een onderzoek werd ingesteld.
Art. 9.§ 1. De sociaalrechtelijke inspecteurs verstrekken de verzamelde gegevens aan de personeelsleden van de openbare en meewerkende instellingen, aan de sociale inspecteurs van de andere inspectiediensten, alsook aan alle ambtenaren belast met het toezicht op andere regelgeving, in zoverre die inlichtingen dezen kunnen aanbelangen bij de uitoefening van het toezicht waarmee ze belast zijn.
De gegevens worden verstrekt wanneer de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en diensten erom verzoeken. De gegevens die worden verzameld binnen het raam van een opsporingsonderzoek of van een gerechtelijk onderzoek kunnen slechts met de toestemming van de bevoegde gerechtelijke overheden worden verstrekt. § 2. Alle federale diensten, met inbegrip van de parketten en de griffies van alle rechtscolleges, en diensten van de gemeenschappen, gewesten, provincies, federaties van gemeenten, gemeenten, verenigingen waarvan ze deel uitmaken, openbare instellingen die ervan afhangen, alsook sociale-zekerheidsinstellingen en alle openbare en meewerkende instellingen, zullen krachtens een samenwerkingsakkoord gesloten krachtens artikel 92bis, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 de sociaalrechtelijke inspecteurs alle gegevens verstrekken waarom deze verzoeken. Ze zullen hen krachtens dezelfde samenwerkingsovereenkomst eveneens alle boeken, registers, documenten, schijven of banden of gelijk welke andere informatiedragers ter inzage voorleggen en uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopies of fotokopies ervan verstrekken die de sociaalrechtelijke inspecteurs nuttig achten voor het toezicht en de controle op de naleving van de regelgeving waarmee zij belast zijn. § 3. De in § 1, eerste lid, vermelde personen mogen de informatie, verkregen op grond van de voorgaande paragrafen, gebruiken voor de uitoefening van de opdrachten van toezicht waarmee ze belast zijn. § 4. De sociaal rechtelijke inspecteurs kunnen met de inspecties van de andere gewesten en gemeenschappen, van de federale overheid en van de andere lid-Staten van de Internationale Arbeidsorganisatie, waar het Internationaal Verdrag nr. 81 gelding heeft, alle informatie uitwisselen die nuttig is voor de uitoefening van het toezicht waarmee ze belast zijn.
Van de informatie die van de arbeidsinspectie van de andere gewesten en gemeenschappen, van de federale overheid en van de andere lidstaten wordt verkregen, wordt op dezelfde wijze gebruik gemaakt als van de gelijkaardige inlichtingen die de sociaalrechtelijke inspecteurs rechtstreeks inzamelen. De informatie ten behoeve van de arbeidsinspecties van die lid-Staten wordt eveneens op dezelfde wijze ingezameld door de sociaalrechtelijke inspecteurs als de gelijkaardige informatie die zij inzamelen voor de uitoefening van de controle en het toezicht waarmee zij zelf belast zijn.
De afdeling Inspectie Werkgelegenheid waaronder de sociaalrechtelijke inspecteurs ressorteren kan eveneens, ter uitvoering van een akkoord dat met de bevoegde autoriteiten van een ander gewest of andere gemeenschap of lid-Staat van de Internationale Arbeidsorganisatie wordt gesloten, op het grondgebied van, al naargelang het geval, het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap de aanwezigheid toestaan van ambtenaren van de arbeidsinspectie van dat gewest of die gemeenschap of die lidstaat om alle informatie te verzamelen die van nut kan zijn voor de uitoefening van de controle en het toezicht waarmee deze laatsten belast zijn.
De informatie die door een sociaalrechtelijke inspecteur binnen het territoriale bevoegdheidsgebied van een andere gemeenschap of een ander gewest of in het buitenland werd ingezameld in het kader van een akkoord dat met een ander gewest, een andere gemeenschap, de federale overheid of met een lid-Staat van de Internationale Arbeidsorganisatie is gesloten, kan in dezelfde omstandigheden worden gebruikt als de informatie die op het territoriale bevoegdheidsgebied van, al naargelang het geval, het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap, door de sociaalrechtelijke inspecteurs wordt ingezameld.
Art. 10.De sociaalrechtelijke inspecteurs mogen geen enkel rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben in de ondernemingen, instellingen of verenigingen waarop zij toezicht uitoefenen.
Art. 11.Overeenkomstig artikel 5, b, van het Internationaal Verdrag nr. 81, neemt de Vlaamse regering door middel van een besluit genomen na verzoek tot advies aan de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, passende maatregelen om samenwerking tussen de ambtenaren van de sociaalrechtelijke inspectie en de werkgevers en de werknemers of hun organisaties te bevorderen.
Art. 12.Overeenkomstig artikel 19 van het Internationaal Verdrag nr. 81 stelt de Vlaamse regering door middel van een besluit de wijze en de periodiciteit vast van de rapportering door de plaatselijke inspectiebureaus. Onverminderd de regels van het geheim van het gerechtelijk onderzoek, publiceert de afdeling Inspectie Werkgelegenheid voor 30 juni van elk jaar, een algemeen jaarverslag met betrekking tot haar werkzaamheden. Deze publicatie gebeurt hetzij op papier hetzij via elektronische wijze (internet). Het jaarverslag zal minstens over de volgende onderwerpen handelen : a) wetten en reglementen die van toepassing zijn op en relevant zijn voor de werking van de sociaalrechtelijke inspectie;b) de bezetting van de sociaalrechtelijk inspectie;c) statistieken met betrekking tot de bezochte werkgevers en opleidingscentra, het aantal werknemers dat tewerkgesteld wordt door de onderzochte werkgevers, in voorkomend geval door de gebruikers en het aantal cursisten dat door de onderzochte opleidingscentra wordt opgeleid;d) statistieken met betrekking tot de verrichte inspecties;e) statistieken met betrekking tot de gegeven verwittigingen, opgelegde regularisaties en bewijsvoering;f) statistieken met betrekking tot de aard en het aantal van de vastgestelde inbreuken;g) statistieken met betrekking tot de opgelegde administratieve geldboeten. Het aldus gepubliceerde jaarverslag wordt binnen de 3 maanden overgemaakt aan het directoraat-generaal van de Internationale Arbeidsorganisatie. HOOFDSTUK III. - Bepalingen aangaande het opleggen van administratieve geldboeten Afdeling 1. - Administratieve geldboeten uit hoofde van bepaalde
strafbepalingen
Art. 13.Onder de in dit decreet bepaalde voorwaarden, en voor zover de feiten ook voor strafvervolging vatbaar zijn, kan een administratieve geldboete opgelegd worden van 200 tot 2000 euro aan : 1° ieder persoon, alsmede zijn aangestelden of lasthebbers, die activiteiten uitoefent zonder regelmatige erkenning in de zin van artikel 7 van het decreet van 13 april 1999 met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest of die een commissieloon, bijdrage, toelatings- of inschrijvingsgelden vordert of int buiten de krachtens het decreet van 13 april 1999 bepaalde grenzen;2° ieder persoon, al dan niet houder van een erkenning in de zin van artikel 7 van hetzelfde decreet, die een bureau exploiteert buiten de door dit decreet bepaalde grenzen;3° de gebruiker die wetens en willens een beroep doet op een bureau voor private arbeidsbemiddeling, dat niet beschikt over een regelmatige erkenning;4° ieder persoon die activiteiten uitoefent die leiden tot een tewerkstelling zoals bedoeld in artikel 5, 5°, van het decreet van 13 april 1999 met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest;5° ieder persoon die de gedragscode, zoals bepaald in artikel 5, 17°, van hetzelfde decreet, overtreedt;6° ieder persoon die bij de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding, de loopbaanbegeleiding of bij de arbeidsbemiddeling zoals omschreven in het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt discriminatie bedrijft jegens een persoon wegens zijn geslacht, een zogenaamd ras, huidskleur, afstamming, nationale of etnische afkomst, seksuele geaardheid, burgerlijke stand, geboorte, fortuin, leeftijd, geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap;7° ieder in artikel 24 bedoelde persoon die zich schuldig maakt aan een in dat artikel bepaalde inbreuk;8° de werkgever die zich schuldig maakt aan een inbreuk op het decreet van 19 juli 1973 tot regeling van het gebruik van de talen voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers alsmede op de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen.
Art. 14.Wanneer de inbreuk door zijn aangestelde of lasthebber is begaan, is de administratieve geldboete alleen op het opleidingscentrum, de werkgever of, in voorkomend geval, de gebruiker, van toepassing.
Art. 15.De inbreuk op de regelgeving als bedoeld in artikel 13 wordt strafrechtelijk vervolgd ofwel wordt een administratieve geldboete opgelegd onder de voorwaarden zoals bepaald in artikel 17.
De administratieve geldboete wordt opgelegd door de door de Vlaamse regering aangewezen ambtenaar of ambtenaren.
Art. 16.Het openbaar ministerie beslist of het al dan niet strafrechtelijk vervolgt.
De instelling van de strafvordering sluit het opleggen van een administratieve geldboete uit.
Elke beslissing over de strafvordering of over het opleggen van een administratieve geldboete uit hoofde van een inbreuk, wordt op verzoek van de sociaalrechtelijke inspecteur die proces-verbaal heeft opgemaakt, aan deze inspecteur ter kennis gebracht. De Vlaamse administratie verzorgt de uitvoering van deze kennisgeving in functie van de documenten en stukken die zij heeft.
Art. 17.§ 1. Het openbaar ministerie beschikt over een termijn van twee maanden te rekenen van de dag van ontvangst van het proces-verbaal om van zijn beslissing omtrent het al dan niet instellen van een strafvervolging kennis te geven aan de krachtens artikel 15, tweede lid, aangewezen ambtenaar. § 2. Ingeval het openbaar ministerie van strafvervolging afziet of nalaat binnen de gestelde termijn van zijn beslissing kennis te geven, beslist de aangewezen ambtenaar, nadat het opleidingscentrum, de werkgever, en in voorkomend geval, de gebruiker de mogelijkheid geboden werd zijn verweermiddelen naar voren te brengen, of, wegens de inbreuk, een administratieve geldboete wordt opgelegd.
De aangewezen ambtenaar zal het opleidingscentrum, de werkgever en in voorkomend geval de gebruiker uiterlijk 1 maand voorafgaand aan het onderhoud per aangetekende brief in kennis stellen van de aan hem ten laste gelegde feiten. In dit oproepingschrijven wordt de geadresseerde het volgende meegedeeld : a) de plaats en het uur van het onderhoud;b) de plaats en de uurregeling tot inzage van het dossier gedurende de termijn van minstens 3 weken;c) de mogelijkheid tot bijstand van een raadsman;d) de mogelijkheid tot neerlegging uiterlijk op de dag van het onderhoud van een schriftelijk verweerschrift, al dan niet vergezeld van overtuigingstukken. De aangewezen ambtenaar beschikt over een termijn van zes maanden voor het opleggen van een administratieve geldboete, te rekenen vanaf de kennisneming van de beslissing bedoeld in § 1 of bij ontstentenis vanaf het einde van de termijn bedoeld in dezelfde paragraaf. § 3. Indien de aangewezen ambtenaar beslist een administratieve geldboete op te leggen, vermeldt zijn beslissing met in achtneming van de bepalingen van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, het bedrag, de tekst van § 5 en de termijn waarbinnen en de manier waarop de administratieve geldboete betaald wordt.
Wanneer verzachtende omstandigheden aanwezig zijn kan de aangewezen ambtenaar een administratieve geldboete onder de betreffende minimumbedragen opleggen zonder dat de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het toepasselijke minimumbedrag. § 4. De in § 3 vermelde beslissing wordt bij een ter post aangetekende brief aan het opleidingscentrum, de werkgever en, in voorkomend geval, aan de gebruiker ter kennis gegeven. De kennisgeving vermeldt de wijze waarop tegen de beslissing beroep kan worden ingesteld.
De verzending van de kennisgeving van de beslissing doet de strafvordering uit hoofde van de in artikel 2 van dit decreet genoemde regelgeving vervallen.
De betaling van de administratieve geldboete en de eventuele invorderingskosten maakt een einde aan de vordering van de Vlaamse overheid. § 5. Het opleidingscentrum, de werkgever en, in voorkomend geval, de gebruiker die de beslissing van de bevoegde ambtenaar betwist, tekent op straffe van verval binnen een termijn van twee maanden na de verzending van de kennisgeving van de beslissing, door middel van de neerlegging van een verzoekschrift overeenstemmend met de bepalingen van artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek beroep aan bij de arbeidsrechtbank. Dit beroep schorst de uitvoering van de beslissing. § 6. In geval van beroep tegen de beslissing van de bevoegde ambtenaar kunnen de arbeidsgerechten, wanneer verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, het bedrag van de opgelegde administratieve geldboete verminderen tot onder de toepasselijke minimumbedragen, zonder dat de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het betreffende minimumbedrag. § 7. De Vlaamse regering bepaalt de termijn en de nadere regelen voor de betaling van de administratieve geldboeten. § 8. Onverminderd de decreten van 22 februari 1995 tot regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor, respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest, en de instellingen die eronder ressorteren zal de Vlaamse regering bij besluit de ambtenaren binnen haar administratie machtigen om de in dit decreet bedoelde onbetwiste en opeisbare administratieve geldboeten en eventuele invorderingskosten te verhalen.
De ambtenaar aangewezen krachtens artikel 15, tweede lid, van dit decreet deelt de beslissing van hemzelf of van het arbeidsgerecht die in kracht van gewijsde is gegaan mede aan de door deze paragraaf gemachtigde ambtenaren.
Art. 18.Wanneer eenzelfde feit verscheidene inbreuken oplevert of wanneer verschillende inbreuken die de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van een zelfde bijzonder opzet gelijktijdig worden voorgelegd aan de krachtens artikel 15, tweede lid, van dit decreet aangewezen ambtenaar of ambtenaren, worden de bedragen van de administratieve geldboeten samengevoegd, zonder dat zij evenwel het bedrag van 20.000 euro mogen overschrijden.
Wanneer de krachtens artikel 15, tweede lid, van dit decreet aangewezen ambtenaar vaststelt dat inbreuken die reeds het voorwerp waren van een in kracht van gewijsde gegane beslissing en andere feiten die bij hem aanhangig zijn en die, in de veronderstelling dat zij bewezen zouden zijn, aan die beslissing voorafgaan en samen met de eerste inbreuken de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van een zelfde bijzonder opzet, houdt hij bij de straftoemeting rekening met de reeds opgelegde sancties. Indien deze hem voor een juiste sanctionering van al die inbreuken voldoende lijken, spreekt hij zich over de schuldvraag uit en verwijst hij in zijn beslissing naar de reeds opgelegde sancties.
Art. 19.Indien binnen vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal, een nieuwe inbreuk wordt vastgesteld, worden de in de artikelen 13 en 18 genoemde bedragen verdubbeld.
Art. 20.§ 1. Een administratieve geldboete kan niet worden opgelegd indien binnen één jaar na de datum van het proces-verbaal het opleidingscentrum, de werkgever of, in voorkomend geval, de gebruiker niet in de mogelijkheid werd gesteld zijn verweermiddelen bij de aangewezen ambtenaar naar voor te brengen.
De vordering van de Vlaamse overheid uit hoofde van de administratieve geldboete verjaart twee jaar na het laatste feit dat de bij dit decreet bedoelde inbreuk uitmaakt. § 2. De daden van onderzoek of vervolging, met inbegrip van de kennisgevingen van het openbaar ministerie omtrent het al dan niet instellen van strafvervolging en de in artikel 17, § 2, vermelde kennisgeving aan het opleidingscentrum, de werkgever en, in voorkomend geval de gebruiker, waarbij hem de mogelijkheid wordt geboden om zijn verweermiddelen naar voren te brengen, verricht binnen de in § 1, eerste lid, van dit artikel gestelde termijn, stuiten de loop van de in § 1, eerste lid, vermelde termijn. Met die daden begint een nieuwe termijn van gelijke duur te lopen, zelfs ten aanzien van personen die niet het voorwerp uitmaakten van de kennisgeving, noch bij de daden van onderzoek betrokken waren. Afdeling 2. - Andere administratieve geldboeten
Art. 21.Onder de in deze afdeling bepaalde voorwaarden kan een administratieve geldboete worden opgelegd van 25 tot 500 euro aan het bureau, zoals bepaald in artikel 3, 3°, a), b), c), d), dat : 1° niet beantwoordt aan de criteria en/of deskundigheid zoals bepaald krachtens artikel 5, 18°, van het decreet van 13 april 1999 betreffende de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest;2° niet op geregelde tijdstippen de in artikel 15 van hetzelfde decreet bedoelde gegevens verstrekt met betrekking tot hun structuur en activiteiten, of gegevens bezorgt die niet voldoen aan het gevraagde;3° samengewerkt heeft in de zin van artikel 11, § 1, 4°, van hetzelfde decreet;4° verplichtingen of voorwaarden oplegt overeenkomstig artikel 11, § 1, 6° of 8°, van hetzelfde decreet;5° activiteiten toelaat zoals bepaald in artikel 11, § 1, 7°, van hetzelfde decreet;6° in zijn advertenties en briefwisseling geen melding maakt van het erkenningnummer en/of de erkende activiteit zoals vereist krachtens artikel 13, vierde lid, van hetzelfde decreet.
Art. 22.Artikel 14 van dit decreet is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot oplegging van de administratieve geldboete.
Art. 23.§ 1. De administratieve geldboete wordt opgelegd door de krachtens artikel 15, tweede lid, aangewezen ambtenaar. § 2. Met uitzondering van de tussenkomst van het Openbaar Ministerie en de gevolgen hiervan op de bevoegdheid van de aangewezen ambtenaar en de verzachtende omstandigheden die niet kunnen weerhouden worden is artikel 17 van dit decreet van overeenkomstige toepassing. § 3 Artikel 18 is van overeenkomstige toepassing op het bepalen van de hoogte van de administratieve geldboete. § 4. Indien binnen één jaar, te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal, eenzelfde inbreuk wordt vastgesteld, worden de in artikel 21 genoemde bedragen verdubbeld. § 5. De in § 2 bedoelde beslissing kan niet meer worden genomen na een jaar te rekenen vanaf het plegen van het feit dat een in artikel 21 bedoelde inbreuk uitmaakt. § 6. De daden van onderzoek of vervolging, met inbegrip van de door artikel 17, § 2, geregelde kennisgeving aan de werkgever of, in voorkomend geval, aan de gebruiker, om zijn verweermiddelen naar voren te brengen, verricht binnen de in § 5 gestelde termijn, stuiten de loop ervan. Met die daden begint een nieuwe termijn van gelijke duur te lopen, zelfs ten aanzien van personen die niet het voorwerp uitmaakten van de kennisgeving, noch bij de daden van onderzoek betrokken waren. HOOFDSTUK IV. - Strafbepalingen
Art. 24.Onverminderd de strafbepalingen van de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek : 1° worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van 26 tot 500 euro of met één van die straffen alleen het opleidingscentrum, de werkgever en in voorkomend geval de gebruiker, zijn aangestelden of lasthebbers, die binnen de door de sociaalrechtelijke inspecteurs bepaalde termijn, het door deze laatsten gegeven bevel tot aanplakking en/of overhandiging van documenten waarvan het bestaan krachtens de bestaande regelgeving zeker is, bedoeld bij artikel 7, 3°, van dit decreet, niet nakomen;2° wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van 26 tot 500 euro of met één van die straffen alleen het opleidingscentrum, de werkgever en in voorkomend geval de gebruiker, zijn aangestelden of lasthebbers, die een inbreuk, waarvoor een administratieve geldboete werd opgelegd overeenkomstig afdeling 2 van hoofdstuk III van dit decreet, niet regulariseert voor de datum zoals vermeld in de beslissing waarvan sprake in artikel 6, § 3; 3° wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en met een geldboete van 1.000 tot 5.000 euro of met één van die straffen alleen, al wie het krachtens hoofdstuk II van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan geregelde toezicht verhindert.
Art. 25.De opleidingscentra, werkgevers of de gebruikers zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten waartoe hun aangestelden of lasthebbers zijn veroordeeld.
Art. 26.In geval van herhaling van een in artikel 24 bedoeld misdrijf, is artikel 85 van het Strafwetboek niet van toepassing. HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen
Art. 27.De wet van 1 juli 1963 houdende toekenning van een vergoeding voor sociale promotie, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989 en bij het decreet van 8 mei 2002, wordt aangevuld als volgt : « Aanvullende regeling voor de Vlaamse Gemeenschap « Artikel 7 Het toezicht en de controle op de uitvoering van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het decreet houdende sociaalrechtelijk toezicht. »
Art. 28.In het decreet van 19 juli 1973 tot regeling van het gebruik van de talen voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers, alsmede van de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen, gewijzigd bij het decreet van 1 juni 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 6 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 6 Het toezicht en de controle op de uitvoering van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het decreet houdende sociaalrechtelijke toezicht.»; 2° artikelen 7 tot 9 van hetzelfde decreet worden opgeheven;3° artikel 11 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 11 Het opleggen van de administratieve geldboete uit hoofde van inbreuken op dit decreet geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het decreet houdende sociaalrechtelijke toezicht.»
Art. 29.Aan het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector wordt een aanvullende regeling toegevoegd, die luidt als volgt : « Aanvullende regeling voor het Vlaamse Gewest « Artikel 27 Het toezicht en de controle op de naleving door de werkgevers van de voorwaarden en de taken die in de goedgekeurde aanvraag zijn bepaald voor de tewerkstelling van de werknemers geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het decreet houdende sociaalrechtelijk toezicht. »
Art. 30.In het decreet van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 15 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 15 Het toezicht en de controle op de uitvoering van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het decreet houdende sociaalrechtelijk toezicht.»; 2° artikel 17 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 17 Indien een proces-verbaal wordt opgesteld wegens inbreuk op dit decreet of zijn uitvoeringsbesluiten wordt een afschrift van het proces-verbaal, onverminderd de kennisgeving voorzien door artikel 6, § 2, van het decreet houdende sociaalrechtelijk toezicht, overgemaakt aan de Vlaamse minister die overeenkomstig artikel 18 van dit decreet de erkenning van de betrokken voorzieningen kan intrekken of schorsen. »
Art. 31.§ 1. In het decreet van 13 april 1999 met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest wordt artikel 18 vervangen door wat volgt : « Artikel 18 Het toezicht en de controle op de uitvoering van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het decreet houdende sociaalrechtelijk toezicht. » § 2. In artikel 19 van het hetzelfde decreet wordt 4° geschrapt. § 3. In artikel 19 van het decreet worden een nieuw 4° en 5° toegevoegd, die luiden als volgt : « 4° ieder persoon die activiteiten uitoefent die leiden tot tewerkstelling zoals bepaald in artikel 5, 5°;" « 5° ieder persoon die de gedragscode, zoals bepaald in artikel 5, 17° overtreedt;". § 4. Artikel 23 van het hetzelfde decreet wordt opgeheven. § 5. Artikel 24 wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 24 Het opleggen van de administratieve geldboete uit hoofde van inbreuken op dit decreet geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het decreet houdende sociaalrechtelijke toezicht. »
Art. 32.Artikel 11 van het decreet van 18 mei 1999 houdende oprichting van een Herplaatsingsfonds, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 11 Het toezicht en de controle geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het decreet houdende sociaalrechtelijk toezicht. »
Art. 33.§ 1. Artikel 10 van het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 10 Het toezicht en de controle geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het decreet houdende sociaalrechtelijk toezicht. » § 2. Artikel 17 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 17 Het opleggen van de administratieve geldboete uit hoofde van inbreuken op dit decreet geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het decreet houdende sociaalrechtelijke toezicht. »
Art. 34.Artikel 37 van het besluit van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 37 Het toezicht en de controle op de bepalingen van hoofdstuk II van dit besluit geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het decreet houdende sociaalrechtelijk toezicht. » HOOFDSTUK VI. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 35.Uiterlijk op 30 maart volgend op het jaar waarop het betrekking heeft, brengt de Vlaamse regering verslag uit bij het Vlaams Parlement omtrent de toepassing van dit decreet.
Dit verslag zal eveneens ter bespreking aan de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen worden meegedeeld.
De Vlaamse regering bepaalt nader de vorm en de inhoud van dit verslag.
Art. 36.Artikel 1, 18°, en, voorzover het de Vlaamse gewestbevoegdheden betreft, artikel 1, 32°, van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboetes toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten worden, wat het Vlaamse Gewest respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap betreft, opgeheven.
Art. 37.Het besluit van de Vlaamse regering van 16 januari 1985 tot bepaling van het toezicht op de toekenning en de intrekking van arbeidsvergunningen en arbeidskaarten voor werknemers van vreemde nationaliteit wordt opgeheven.
Art. 38.Dit decreet wordt aangehaald als "decreet houdende sociaalrechtelijk toezicht".
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 30 april 2004.
De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT _______ Nota (1) Zitting 2002 - 2003 Stukken - Ontwerp van decreet : 1812 - Nr.1 Zitting 2003 - 2004 Stukken - Amendementen : 1812 - Nrs. 2 en 3 - Verslag : 1812 - Nr. 4 - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1812 - Nr. 5 Handelingen - Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 21 april 2004.