Etaamb.openjustice.be
Decreet van 20 december 2002
gepubliceerd op 31 december 2002

Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2002036637
pub.
31/12/2002
prom.
20/12/2002
ELI
eli/decreet/2002/12/20/2002036637/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 DECEMBER 2002. - Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003 (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet houdende bebpalingen tot begeleiding van de begroting 2003. HOOFDSTUK I. - Algemeen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Onderwijs Afdeling 1 . - Werkingsmiddelen voor de secundaire scholen en de

internaten

Art. 2.Artikel 2 tot en met artikel 3bis van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, gewijzigd bij de decreten van 28 april 1993, 14 juli 1998, 22 december 2000 en 13 juli 2001, worden vervangen door wat volgt : «

Artikel 2.§ 1. Dit artikel is van toepassing op het voltijds en het deeltijds secundair gemeenschapsonderwijs. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° lln1 : het aantal regelmatige leerlingen van het gewoon voltijds en deeltijds secundair gemeenschapsonderwijs en gesubsidieerd onderwijs op 1 februari van het vorige schooljaar;2° lln0 : het aantal regelmatige leerlingen van het gewoon voltijds en deeltijds secundair gemeenschapsonderwijs en gesubsidieerd onderwijs op 1 februari van het voorlaatste schooljaar;3° lln'1 : het aantal regelmatige leerlingen van het gewoon voltijds en deeltijds secundair gemeenschapsonderwijs op 1 februari van het vorige schooljaar;4° lln'0 : het aantal regelmatige leerlingen van het gewoon voltijds en deeltijds secundair gemeenschapsonderwijs op 1 februari van het voorlaatste schooljaar;5° c1 : het geraamde indexcijfer van de consumptieprijzen op het einde van het volgende begrotingsjaar;6° c0 : het geraamde indexcijfer van de consumptieprijzen op het einde van het lopende begrotingsjaar;7° lk1 : het geraamde indexcijfer van de eenheidsloonkosten op het einde van het volgende begrotingsjaar;8° lk0 : het geraamde indexcijfer van de eenheidsloonkosten op het einde van het lopende begrotingsjaar. § 3. De werkingsmiddelen van het gewoon voltijds en deeltijds secundair gemeenschapsonderwijs worden jaarlijks berekend door de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van het vorige begrotingsjaar voor de werkingsmiddelen bestemd zijn en de lonen van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel van de instellingen van het gewoon secundair gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar, te vermenigvuldigen met de coëfficiënten A1 en A2, die als volgt worden berekend : A1 = 0,6 + 0,4 (lln'1/lln'0) A2 = 0,4 (c1/c0) + 0,6 (lk1/lk0) § 4. Het krediet dat met toepassing van § 3 is verkregen, wordt vermeerderd met het aandeel van het secundair gemeenschapsonderwijs in 37,5 % van de loonkost die jaarlijks vrijkomt door de toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen.

Het aandeel van het secundair gemeenschapsonderwijs in deze vrijgekomen loonkost wordt bepaald in verhouding tot het aantal regelmatige leerlingen in het gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs. § 5. Het bedrag van de werkingsmiddelen voor het gewoon voltijds en deeltijds secundair gemeenschapsonderwijs dat met toepassing van artikel 2, § 2 tot en met § 4 is verkregen wordt verminderd met 50 % van de loonkost die jaarlijks vrijkomt door de toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen en met de loonkost van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel. § 6. Wanneer de leerlingenevolutie in het gemeenschapsonderwijs lln'1/lln'0 kleiner is dan 1 en kleiner is dan de gemiddelde leerlingenevolutie lln1/lln0, wordt het met toepassing van § 3 verkregen bedrag, aangeduid als WMgo, vermenigvuldigd met de verhouding tussen lln'1 en het aan de gemiddelde leerlingenevolutie aangepaste leerlingencijfer lln'0, volgens de formule : WMgo x lln'1/lln'0 x lln 1/lln 0 § 7. Het bedrag dat met toepassing van § 3 tot en met § 6 is verkregen, wordt jaarlijks aan de raden van bestuur van de scholengroepen toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 36, 2°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs.

Art. 3.§ 1. Dit artikel is van toepassing op het voltijds en het deeltijds secundair gesubsidieerd onderwijs. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° lln''1 : het aantal regelmatige leerlingen van het gewoon voltijds en deeltijds secundair gesubsidieerd onderwijs op 1 februari van het vorige schooljaar;2° lln''0 : het aantal regelmatige leerlingen van het gewoon voltijds en deeltijds secundair gesubsidieerd onderwijs op 1 februari van het voorlaatste schooljaar;3° c1 : het geraamde indexcijfer van de consumptieprijzen op het einde van het volgende begrotingsjaar;4° c0 : het geraamde indexcijfer van de consumptieprijzen op het einde van het lopende begrotingsjaar;5° lk1 : het geraamde indexcijfer van de eenheidsloonkosten op het einde van het volgende begrotingsjaar;6° lk0 : het geraamde indexcijfer van de eenheidsloonkosten op het einde van het lopende begrotingsjaar. De werkingsmiddelen van het gewoon voltijds en deeltijds secundair gesubsidieerd onderwijs worden jaarlijks berekend door de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van het vorige begrotingsjaar voor de werkingsmiddelen bestemd zijn, te vermenigvuldigen met de coëfficiënten A1 en A2, die als volgt worden berekend : A1 = 0,6 + 0,4 (lln''1/lln''0) A2 = 0,4 (c1/c0) + 0,6 (lk1/lk0) § 3. Het krediet dat met toepassing van § 2 is verkregen, wordt vermeerderd met het aandeel van het gesubsidieerd secundair onderwijs in 37,5 % van de loonkost die jaarlijks vrijkomt door de toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen.

Het aandeel van het gesubsidieerd secundair onderwijs in deze vrijgekomen loonkost wordt bepaald in verhouding tot het aantal regelmatige leerlingen in het gewoon voltijds secundair en het deeltijds secundair onderwijs. § 4. Het krediet dat met toepassing van § 2 en § 3 is verkregen, wordt zodanig aangepast dat per regelmatige leerling gemiddeld onderstaande verhoudingen tussen de werkingsmiddelen van het gewoon secundair gemeenschapsonderwijs en het gewoon secundair gesubsidieerd onderwijs worden bereikt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 5. De verhogingen bedoeld in § 4 worden bij de werkingsmiddelen van het overeenkomstige begrotingsjaar gevoegd en op dezelfde wijze aangepast. § 6. In 2007 moeten de werkingsmiddelen per regelmatige leerling in het gewoon secundair gesubsidieerd onderwijs gemiddeld 76 % bedragen van de werkingsmiddelen per regelmatige leerling van het gewoon secundair gemeenschapsonderwijs. § 7. Het bedrag van de jaarlijks vrijkomende loonkost bedoeld in artikel 2, § 5, en artikel 3, § 3, wordt vanaf 2008 op basis van de verhouding vermeld in § 6 verdeeld. § 8. In het gesubsidieerd gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs zijn de werkingstoelagen per school gelijk aan de vermenigvuldiging van de geldwaarde per punt met het puntengewicht van de leerling en met het aantal regelmatige leerlingen.

Het puntengewicht per leerling wordt door de Vlaamse regering vastgesteld. Bij het vaststellen van het puntengewicht kan de Vlaamse regering slechts rekening houden met het onderwijsniveau, de onderwijsvorm, de studierichting, de optimale klasgrootte en de benodigde middelen voor het verstrekken van het onderwijs.

De geldwaarde per punt is gelijk aan het quotiënt van de deling van de werkingsmiddelen die met toepassing van artikel 3, § 2 tot en met § 4, zijn verkregen en verminderd zijn met de gemeenschapsbijdrage in het kostgeld voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben en die in het secundair onderwijs les volgen, door het aantal te verdelen punten. Dit aantal wordt verkregen door in alle gesubsidieerde secundaire scholen het aantal regelmatige leerlingen met het overeenkomstige puntengewicht te vermenigvuldigen en van deze producten de som te maken.

Artikel 3bis . § 1. Dit artikel is van toepassing op het buitengewoon secundair onderwijs. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° lln1 : het aantal regelmatige leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs van respectievelijk het gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd onderwijs op 1 februari van het vorige schooljaar;2° lln 0 : het aantal regelmatige leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs van respectievelijk het gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd onderwijs op 1 februari van het voorlaatste schooljaar;3° c1 : het geraamde indexcijfer van de consumptieprijzen op het einde van het volgende begrotingsjaar;4° c0 : het geraamde indexcijfer van de consumptieprijzen op het einde van het lopende begrotingsjaar;5° lk1 : het geraamde indexcijfer van de eenheidsloonkosten op het einde van het volgende begrotingsjaar;6° lk0 : het geraamde indexcijfer van de eenheidsloonkosten op het einde van het lopende begrotingsjaar. De werkingsmiddelen van het buitengewoon secundair onderwijs worden jaarlijks berekend door de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van het vorige begrotingsjaar voor de werkingsmiddelen bestemd zijn en, voor het gemeenschapsonderwijs, de lonen van het vastbenoemde meesters-, vak - en dienstpersoneel van de instellingen van het buitengewoon secundair gemeenschapsonderwijs, te vermenigvuldigen met de coëfficiënten A1 en A2, die als volgt worden berekend : A1 = 0,6 + 0,4 (lln1/lln0) A2 = 0,4 (c1/c0) + 0,6 (lk1/lk0) § 3. Het krediet dat met toepassing van § 2 is verkregen, wordt zodanig aangepast dat per regelmatige leerling gemiddeld onderstaande verhoudingen tussen de werkingsmiddelen van het buitengewoon secundair gemeenschapsonderwijs en het buitengewoon secundair gesubsidieerd onderwijs worden bereikt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 4. Het bedrag van de werkingsmiddelen voor het buitengewoon secundair gemeenschapsonderwijs dat met toepassing van § 2 en § 3 is verkregen, vermeerderd met het bedrag van de loonkost die jaarlijks vrijkomt door de toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel, en verminderd met de loonkost van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel, wordt jaarlijks aan de raden van bestuur van de scholengroepen toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 36, 2°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs. § 5. De verhogingen bedoeld in § 3 worden bij de werkingsmiddelen van het overeenkomstige begrotingsjaar gevoegd en op dezelfde wijze aangepast. § 6. In 2007 moeten de werkingsmiddelen per regelmatige leerling in het buitengewoon secundair gesubsidieerd onderwijs gemiddeld 76 %bedragen van de werkingsmiddelen per regelmatige leerling van het buitengewoon secundair gemeenschapsonderwijs. § 7. In het gesubsidieerd buitengewoon secundair onderwijs zijn de werkingstoelagen per school gelijk aan de vermenigvuldiging van de geldwaarde per punt met het puntengewicht van de leerling en met het aantal regelmatige leerlingen.

Het puntengewicht per leerling wordt door de Vlaamse regering vastgesteld. Bij het vaststellen van het puntengewicht kan de Vlaamse regering slechts rekening houden met het onderwijsniveau, de onderwijsvorm, de studierichting, het type en de benodigde middelen voor de organisatie van een internaat.

De geldwaarde per punt is gelijk aan het quotiënt van de deling van de werkingsmiddelen voor het gesubsidieerd buitengewoon secundair onderwijs die met toepassing van dit artikel zijn verkregen, door het aantal te verdelen punten. Dit aantal wordt verkregen door in alle gesubsidieerde scholen voor buitengewoon secundair onderwijs het aantal regelmatige leerlingen met het overeenkomstige puntengewicht te vermenigvuldigen en van deze producten de som te maken. »

Art. 3.In hetzelfde decreet wordt een artikel 3ter ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 3ter . § 1. Dit artikel is van toepassing op de internaten bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986 houdende rationalisatie en programmatie van de internaten van het door de staat georganiseerde en gesubsidieerde onderwijs. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° lln1 : het aantal internen uit het gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs in de gemeenschapsinternaten respectievelijk gesubsidieerde internaten op 1 februari van het vorige schooljaar;2° lln 0 : het aantal internen uit het gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs in de gemeenschapsinternaten respectievelijk gesubsidieerde internaten op 1 februari van het voorlaatste schooljaar;3° c1 : het geraamde indexcijfer van de consumptieprijzen op het einde van het volgende begrotingsjaar;4° c0 : het geraamde indexcijfer van de consumptieprijzen op het einde van het lopende begrotingsjaar;5° lk1 : het geraamde indexcijfer van de eenheidsloonkosten op het einde van het volgende begrotingsjaar;6° lk0 : het geraamde indexcijfer van de eenheidsloonkosten op het einde van het lopende begrotingsjaar. De werkingsmiddelen van de internaten worden jaarlijks berekend door de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van het vorige begrotingsjaar voor de werkingsmiddelen bestemd zijn, te vermenigvuldigen met de coëfficiënten A1 en A2, die als volgt worden berekend : A1 = 0,6 + 0,4 (lln1/lln0) A2 = 0,4 (c1/c0) + 0,6 (lk1/lk0) § 3. Het bedrag van de werkingsmiddelen voor de gemeenschapsinternaten dat met toepassing van § 2 is verkregen, wordt jaarlijks aan de raden van bestuur van de scholengroepen toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 36, 2°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs. § 4. In de gesubsidieerde internaten zijn de werkingstoelagen per internaat gelijk aan de vermenigvuldiging van de geldwaarde per punt met het puntengewicht van de internen en met het aantal internen uit het gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs.

Het puntengewicht per leerling wordt door de Vlaamse regering vastgesteld. Bij het vaststellen van het puntengewicht kan de Vlaamse regering slechts rekening houden met het onderwijsniveau, de onderwijsvorm, de studierichting, het type en de benodigde middelen voor de organisatie van een internaat.

De geldwaarde per punt is gelijk aan het quotiënt van de deling van de werkingsmiddelen voor de gesubsidieerde internaten die met toepassing van § 2 zijn verkregen en verminderd zijn met de som van de forfaitaire bedragen bedoeld in artikel 32, § 2, eerste lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, door het aantal te verdelen punten. Dit aantal wordt verkregen door in alle gesubsidieerde internaten het aantal internen met het overeenkomstige puntengewicht te vermenigvuldigen en van deze producten de som te maken. » . Afdeling 2. - Werkingsmiddelen voor de instellingen van het Deeltijds

Kunstonderwijs

Art. 4.In het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, wordt een artikel 3quater ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 3quater . § 1. Dit artikel betreft de gesubsidieerde instellingen van het Deeltijds Kunstonderwijs. § 2. Aan de gesubsidieerde instellingen van het Deeltijds Kunstonderwijs worden jaarlijks werkingsmiddelen toegekend. § 3. De werkingsmiddelen voor het schooljaar (X,X+1) worden jaarlijks berekend als volgt : Aantal toegekende leraarsuren voor het schooljaar (X, X+1) * bedrag per leraarsuur Het bedrag per leraarsuur wordt jaarlijks berekend als volgt : Basisbedrag * Aanpassingscoëfficiënt Het basisbedrag voor de studierichting Beeldende Kunst bedraagt 75,21 euro.

Het basisbedrag voor de studierichting Muziek, Woordkunst en Dans bedraagt 25,07 euro.

Deze basisbedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de index der consumptieprijzen. De basisindex is deze van de maand september 2002. De nieuwe index is deze van de maand februari van het schooljaar (X, X+1) waarvoor de werkingsmiddelen worden toegekend. » .

Art. 5.Artikel 100 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 6.Artikel 36 van het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het Deeltijds Kunstonderwijs, studierichting Beeldende Kunst en artikel 44 van het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het Deeltijds Kunstonderwijs, studierichting Muziek, Woordkunst en Dans worden opgeheven. Afdeling 3. - Hogescholen

Art. 7.In artikel 178 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Het bedrag bestemd voor het hoger onderwijs verstrekt door de hogescholen is in het begrotingsjaar 2003 gelijk aan 516.278.774 euro.

Dit bedrag wordt overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 september 1993 in 2003 vermeerderd met 495.787 euro. »

Art. 8.Aan artikel 184 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Vanaf 2004 worden de werkingsuitkeringen jaarlijks op de volgende wijze aangepast : 0,8 x (Ln/L03)+0,2x(Cn/C03), waarbij : Ln/L03 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 2003;

Cn/C03 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 2003. »;2° in § 2 wordt het woord "2002" vervangen door het woord "2003". Afdeling 4. - Infrastructuurwerken

Art. 9.Aan artikel 169quinqies van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs VI, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2001, wordt een 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° In het begrotingsjaar 2003 worden deze bedragen aangepast met de voor het begrotingsdecreet gehanteerde aanpassingsfactor voor investeringssubsidies. » Afdeling 5. - Inschrijvingsgelden deeltijds kunstonderwijs

Art. 10.Artikel 100quinquies van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 100quinquies . § 1. Van de inschrijvingsgelden van het Deeltijds Kunstonderwijs, zoals bepaald in artikel 100ter wordt een deel toegewezen aan het fonds "Inschrijvingsgelden Deeltijds Kunstonderwijs", dat een begrotingsfonds is in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991, verder genoemd " het Fonds".

Van het inschrijvingsgeld bedoeld in artikel 100ter , 2° en 3°, wordt voor de schooljaren 2000-2001 en 2001-2002 200 frank aan het Fonds toegewezen.

Van het inschrijvingsgeld bedoeld in artikel 100ter, 1°, wordt voor de schooljaren 2000-2001 en 2001-2002 1 100 frank aan het Fonds toegewezen. § 1bis . Van de inschrijvingsgelden van het Deeltijds Kunstonderwijs, zoals bepaald in artikel 100ter wordt een deel toegewezen aan het fonds "Inschrijvingsgelden Deeltijds Kunstonderwijs", dat een begrotingsfonds is in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991, verder genoemd "het Fonds".

Van het inschrijvingsgeld bedoeld in artikel 100ter , 2° en 3°, wordt voor het schooljaar 2002-2003 4,96 euro aan het Fonds toegewezen.

Van het inschrijvingsgeld bedoeld in artikel 100ter , 1°, wordt voor het schooljaar 2002-2003 27,27 euro aan het Fonds toegewezen. § 1ter . De inschrijvingsgelden van het Deeltijds Kunstonderwijs, zoals bepaald in artikel 100ter worden vanaf het schooljaar 2003-2004 volledig toegewezen aan het fonds "Inschrijvingsgelden Deeltijds Kunstonderwijs", dat een begrotingsfonds is in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991, verder genoemd "het Fonds". § 2. De middelen van het Fonds moeten worden aangewend voor uitgaven met betrekking tot de betaling van salarissen en salarissubsidies in het Deeltijds Kunstonderwijs. § 3. De boekhoudkundige verwerking van de verrichtingen gebeurt voor elk onderwijsnet afzonderlijk. § 4. De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het Fonds. » . Afdeling 6. - Huizen van het Nederlands

Art. 11.§ 1. De Vlaamse regering kent jaarlijks, binnen de beschikbare begrotingskredieten, subsidie-enveloppes toe aan de "Huizen van het Nederlands". § 2. De "Huizen van het Nederlands" zijn feitelijke samenwerkingsverbanden of verenigingen zonder winstoogmerk die een structurele samenwerking realiseren tussen ten minste : 1° de instellingen die met gelden van de Vlaamse Gemeenschap Nederlands als tweede taal aanbieden, en 2° onthaalbureaus. In het samenwerkingsverband of de vereniging zonder winstoogmerk kunnen private partners die deskundig zijn op het vlak van de organisatie van Nederlands als tweede taal worden opgenomen.

De samenwerking beoogt het organiseren van de intake, het testen, de oriëntering en de opvolging van (kandidaat-) cursisten Nederlands als tweede taal.

De "Huizen van het Nederlands" richten zich tot een welbepaalde geografische omschrijving. § 3. De hoegrootheid van de subsidie-enveloppes wordt bepaald door : 1° de duidelijkheid en haalbaarheid van de planning en begroting;2° de hoegrootheid van de doelgroep die potentieel van de werking van de vzw gebruik kan maken;3° de diversiteit aan deelnemende instanties;4° de hoegrootheid van het werkingsgebied. De "Huizen van het Nederlands" dienen omtrent de in het eerste lid bedoelde elementen jaarlijks een beleidsplan en een financieel plan in bij het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling 7. - Vervangingspool

Art. 12.In artikel 11 van het decreet van 8 juni 2000 houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt, worden in § 2, tweede lid, tussen de woorden « vanaf het schooljaar 2001-2002 of 2002-2003 » en de woorden « voor de eerste maal » de woorden « of 2003-2004 » ingevoegd.

Art. 13.In artikel 43bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt § 5 vervangen door wat volgt : « § 5. De zelfstandige stage zoals beschreven in § 1 geldt voor de schooljaren 2001-2002, 2002-2003 en 2003-2004. »

Art. 14.In artikel 44, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt de eerste zin vervangen door wat volgt : « De maatregelen vervat in de hoofdstukken II, III en IV gelden voor een periode van vier schooljaren die aanvangt op 1 september 2000. » HOOFDSTUK III. - Leefmilieu Afdeling 1. - Afval

Art. 15.In artikel 47, § 2, van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, vervangen bij het decreet van 20 april 1994, worden een 39°bis , 39°ter en 39°quater toegevoegd, die luiden als volgt : « 39°bis. 6,2 euro per ton voor het storten, in een daartoe vergunde inrichting, en 1,24 euro per ton voor het verbranden, in een daartoe vergunde inrichting, van recyclageresidu's afkomstig van daartoe vergunde bedrijven die selectief ingezamelde afvalstromen scheiden in recycleerbare materialen door toepassing van de delaminatietechniek. 39°ter. 6,2 euro per ton voor het storten, in een daartoe vergunde inrichting, en 1,24 euro per ton voor het verbranden, in een daartoe vergunde inrichting, van slibresidu's afkomstig van daartoe vergunde bedrijven die zeefzand reinigen. 39°quater. de bedragen overeenkomstig het bovenvermelde 1° tot en met het hierna vermelde 42° voor het sorteren of voorbehandelen van afvalstoffen in een daartoe vergunde inrichting afhankelijk van de op de niet gerecycleerde of hergebruikte afvalstoffen toegepaste verwerkingswijze bedoeld in het bovenvermelde 1° tot en met het hierna vermelde 42°.

De hiervoor vermelde milieuheffing is niet verschuldigd indien de vergunde sorteer- en/of voorbehandelinginrichting aantoont dat de afvalstoffen na sortering of voorbehandeling gerecycleerd of hergebruikt werden en, voor wat betreft het niet hergebruikte en niet gerecycleerde gedeelte, werden verwerkt met betaling van de milieuheffing overeenkomstig het bovenvermelde 1° tot en met het hierna vermelde 42°.

Indien de verwerking van de niet gerecycleerde of hergebruikte afvalstoffen buiten het Vlaamse Gewest plaatsvindt, zijn de bepalingen van het hierna vermelde 43°, tweede zinsdeel, van toepassing. »

Art. 16.In artikel 47bis, § 2, en artikel 54 van hetzelfde decreet worden na de woorden "de ambtenaren" de woorden "en contractuele personeelsleden" toegevoegd.

Art. 17.In artikel 69 van het decreet van 5 juli 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2002 wordt in 3° tussen de woorden « kunststofafval, » en « voedselafval » het woord « lompenafval, » ingevoegd. Afdeling 2. - Vlaamse Landmaatschappij

Art. 18.Het Vlaamse Gewest draagt aan de Vlaamse Landmaatschappij de eigendom over van de onroerende goederen, vermeld in de bijlage bij dit decreet.

Deze overdracht gebeurt van rechtswege.

Art. 19.De onroerende goederen vermeld in de bijlage bij dit decreet, worden overgedragen in de staat waarin zij zich bevinden, met de actieve en passieve erfdienstbaarheden, de bijzondere lasten en verplichtingen verbonden aan hun verwerving, evenals de gebeurlijk aan derden toegestane rechten.

De Vlaamse Landmaatschappij mag deze goederen enkel aanwenden of vervreemden in het kader van de grondenbank, zoals opgericht bij overeenkomst van 19 september 2002 betreffende het realiseren en het financieren van het herstructuratieaanbod voor de landbouw, afgesloten tussen het Vlaamse Gewest, de Maatschappij voor het Grond- en Industrialisatiebeleid van het Linkerscheldeoevergebied, het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en de Vlaamse Landmaatschappij. HOOFDSTUK IV. - VLAM

Art. 20.Het besluit van 22 maart 2002 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 1997 betreffende de verplichte bijdragen bestemd voor de promotie en afzetbevordering van de Vlaamse producten van de sectoren landbouw, tuinbouw en visserij, wordt bekrachtigd. HOOFDSTUK V. - Huisvesting

Art. 21.In artikel 45, § 4, derde lid, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij decreten van 17 maart 1998, 18 mei 1999 en 8 december 2000, wordt de laatste zin opgeheven en vervangen door : « De zittende huurder heeft het recht om de gehuurde woning te verwerven volgens de door de Vlaamse regering te bepalen voorwaarden. »

Art. 22.Aan artikel 45, § 4, van hetzelfde decreet wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De sociale huisvestingsmaatschappijen kunnen hun rechten op grondreserves onder bezwarende titel afstaan aan derden om woonprojecten te realiseren, indien ze kaderen binnen de taakstelling van het Garantiefonds voor Huisvesting ingesteld door het decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003. »

Art. 23.In titel VI van hetzelfde decreet wordt onder hoofdstuk III een nieuwe afdeling 3 ingevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 3. - Garantiefonds voor huisvesting Artikel 77bis . Er wordt een Garantiefonds voor Huisvesting opgericht.

Het Garantiefonds voor Huisvesting heeft rechtspersoonlijkheid. Het wordt opgericht als een instelling van categorie A in de zin van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. De bepalingen van die wet zijn op het fonds van toepassing voor zover er in dit decreet niet wordt van afgeweken.

Artikel 77ter . De middelen van het Garantiefonds voor Huisvesting zijn : 1° een jaarlijkse dotatie lastens de begroting van het Vlaamse Gewest;2° het gebeurlijk saldo op het einde van het voorgaand begrotingsjaar op het Garantiefonds;3° alle middelen die voortkomen uit de activiteiten van het Garantiefonds;4° alle andere middelen die nuttig zijn in het kader van de taken van het Garantiefonds.In functie van deze taken kan de Vlaamse regering overeenkomsten sluiten met derden.

Artikel 77quater . De Vlaamse regering kan aan het Garantiefonds voor Huisvesting de volgende taken toevertrouwen : 1° de betaling van de huurachterstallen voor woningen onder de door de Vlaamse regering te bepalen voorwaarden;2° de betaling van de huurgelden bij leegstand voor woningen onder de door de Vlaamse regering te bepalen voorwaarden;3° de financiering van werken, onder meer infra-structuurwerken, het bouwrijp maken van percelen, het oprichten van gemeenschapsvoorzieningen en wijkcentra, met inbegrip van alle handelingen die daarmee verband houden, voor zover ze kaderen binnen een woonproject onder de door de Vlaamse regering te bepalen voorwaarden;4° het nemen van zakelijke rechten op gronden of ander vastgoed waarop een initiatiefnemer woningen bouwt, die geheel of gedeeltelijk bestemd zijn als woonproject in zoverre dit niet door een derde gebeurt of het financieren van dergelijke zakelijke rechten, dit alles onder de door de Vlaamse regering te bepalen voorwaarden;5° eigenaar worden van woningen onder de door de Vlaamse regering te bepalen voorwaarden;6° de financiering van de actuele waarde van de woningen bij het einde van de in 4° bedoelde zakelijke rechten onder de door de Vlaamse regering te bepalen voorwaarden;7° de betaling van tussenkomsten voor woningen onder de door de Vlaamse regering te bepalen voorwaarden. Onder initiatiefnemer wordt niet alleen verstaan de initiatiefnemers nominatief vermeld in artikel 60, § 2, maar ook andere initiatiefnemers, bedoeld in artikel 75.

Artikel 77quinquies . De Vlaamse regering stelt de verdere regels vast betreffende de werking en het beheer van het Garantiefonds voor Huisvesting evenals de regels inzake afstand van gronden zoals bedoeld in artikel 45, § 4, vijfde lid.

De Vlaamse regering stelt jaarlijks een verslag op over de werking en het beheer van het Garantiefonds voor Huisvesting. Dit verslag wordt aan het Vlaams Parlement meegedeeld.

Artikel 77sexies . De woningen die worden gefinancierd via een tussenkomst van het Garantiefonds voor Huisvesting worden verhuurd onder de door de Vlaamse regering te bepalen voorwaarden. »

Art. 24.Artikel 78 van hetzelfde decreet wordt als volgt gewijzigd : 1° Het eerste lid, gewijzigd bij het decreet van 22 december 2000 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2001, wordt vervangen door wat volgt : « Het Vlaamse Gewest waarborgt, onder de voorwaarden die de Vlaamse regering stelt, de terugbetaling van de hoofdsom en de betaling van de interest en de extra kosten van sociale leningen toegestaan door : 1° de kredietmaatschappijen die, onder de voorwaarden die de Vlaamse regering bepaalt, door de Vlaamse regering of door de VHM erkend zijn;2° elke kredietinstelling, hiertoe erkend bij besluit van de Vlaamse regering.» 2° In het derde lid wordt de tweede zin vervangen door wat volgt : « De Vlaamse regering stelt de overige voorwaarden vast, onder meer inzake de maximumverkoopwaarde van de woning, de minimum- en maximumnormen voor de woningen en de eigendomsvoorwaarden in hoofde van de ontlener.»

Art. 25.Aan de eerste zin van artikel 80, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt het volgende toegevoegd : « of overlijden. » HOOFDSTUK VI. - Economie Afdeling 1. - Vzw Ondernemingsplanwedstrijd en vzw Vlaamse Jonge

Ondernemingen

Art. 26.§ 1. De Vlaamse regering wordt met terugwerkende kracht gemachtigd toe te treden tot de v.z.w. Ondernemingsplanwedstrijd Vlaanderen. § 2. Met haar toetreding tot deze v.z.w. heeft de Vlaamse regering tot doel actief mee te werken aan het bevorderen van het ondernemerschap in Vlaanderen door het organiseren van een ondernemingsplanwedstrijd. § 3. Aan de v.z.w. Ondernemingsplanwedstrijd Vlaanderen kan slechts subsidie worden verleend nadat de Vlaamse regering een besluit heeft genomen waarin de toekenningsvoorwaarden van de steun en het toezicht op de aanwending ervan worden bepaald. § 4. Elk beding in de statuten van de vereniging, vermeld in dit artikel, dat strijdig is met de bepalingen van dit artikel, moet worden aangepast aan de bepalingen van dit artikel, binnen zes maanden volgend op de publicatie van dit decreet in het Belgisch Staatsblad .

Art. 27.§ 1. De Vlaamse regering wordt met terugwerkende kracht gemachtigd toe te treden tot de v.z.w. Vlaamse Jonge Ondernemingen. § 2. Met haar toetreding tot deze v.z.w. heeft de Vlaamse regering tot doel actief mee te werken aan het promoten van het ondernemerschap door Vlaamse jongeren in te wijden in het ondernemingsleven, hoofdzakelijk met behulp van vrijwillige raadgevers teneinde hen toe te laten hen te oefenen in het nemen van initiatieven en in het dragen van reële verantwoordelijkheid. § 3. Aan de v.z.w. Vlaamse Jonge Ondernemingen kan slechts subsidie worden verleend nadat de bevoegde minister een besluit heeft genomen waarin de toekenningsvoorwaarden van de steun en het toezicht op de aanwending ervan worden bepaald. § 4. Elk beding in de statuten van de vereniging, vermeld in dit artikel, dat strijdig is met de bepalingen van dit artikel, moet worden aangepast aan de bepalingen van dit artikel, binnen zes maanden volgend op de publicatie van dit decreet in het Belgisch Staatsblad . Afdeling 2. - Excellentiepolen

Art. 28.Aan artikel 41, § 4, van het decreet van 21 december 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002 wordt toegevoegd : "d) de excellentiepolen Vlaams Huis van de Logistiek, Flanders Mechatronics en Incubatiepunt Geo-Informatie voor wat het begrotingsjaar 2003 betreft. » Afdeling 3. - Flankerend Economisch Beleid

Art. 29.Het decreet van 31 maart 1993 betreffende een financiële tegemoetkoming door het Vlaamse Gewest ten behoeve van kleine ondernemingen die een beroep doen op erkende bedrijfsadviseurs wordt opgeheven. HOOFDSTUK VII. - Vlaams Brusselfonds

Art. 30.Artikel 67 van het decreet van 21 december houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002 wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 67.De middelen van het fonds worden aangewend voor initiatieven ter bevordering van de ontsluiting en de toegankelijkheid van instellingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die wegens hun activiteiten of hun organisatie worden beschouwd als uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap door middel van : - tegemoetkomingen voor de gebruikers van deze instellingen; - de uitbouw van een kwalitatief, bereikbaar en zichtbaar netwerk van gemeenschapsvoorzieningen.

Deze initiatieven zijn complementair aan het inclusief gemeenschapsbeleid. » HOOFDSTUK VIII. - Tewerkstelling

Art. 31.Aan de programmawet van 30 december 1988, zoals tot op heden gewijzigd, wordt voor het Vlaamse Gewest een artikel 94bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Regeling voor het Vlaamse Gewest Artikel 94bis . De Vlaamse regering kan, onder de voorwaarden die zij bepaalt en binnen de perken van de begrotingskredieten, subsidies verlenen aan een organisatie die ondersteunende of dienstverlenende taken verricht voor de organisaties die opleiding en begeleiding aanbieden aan personen met een zwakke arbeidsmarktpositie met het oog op een duurzame inschakeling in het economisch circuit. » HOOFDSTUK IX. - Energie

Art. 32.In artikel 22 van het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt worden de woorden "of in de gebieden, bedoeld in artikel 6, van de federale Elektriciteitswet" geschrapt.

Art. 33.Aan artikel 23 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° §§ 1 en 2 worden vervangen door wat volgt : « § 1.Iedere leverancier die elektriciteit levert aan eindafnemers aangesloten op het distributienet of het transmissienet is verplicht jaarlijks voor 31 maart aan de reguleringsinstantie het aantal groenestroomcertificaten voor te leggen dat bepaald wordt met toepassing van § 2.

Voor de elektriciteit die door de houders van een leveringsvergunning via het distributienet wordt geleverd aan eindafnemers, gebeurt de eerste voorlegging van groenestroomcertificaten in het jaar 2003.

Voor de elektriciteit die door de leveranciers via het transmissienet wordt geleverd aan eindafnemers, gebeurt de eerste voorlegging van groenestroomcertificaten in het jaar 2004.

Voor de elektriciteit die door de netbeheerders via het distributienet wordt geleverd aan eindafnemers, gebeurt de eerste voorlegging van groenestroomcertificaten in het jaar 2003 en de laatste voorlegging in het jaar 2004. § 2. Het aantal groenestroomcertificaten dat door een leverancier in een bepaald jaar n moet worden voorgelegd, wordt vastgesteld met de formule : C = G x Ev Waarbij : C gelijk is aan het aantal voor te leggen certificaten, uitgedrukt in MWh (1 000 kWh);

G gelijk is aan : 1° 0,008 op 31 maart 2003;2° 0,012 op 31 maart 2004;3° 0,020 op 31 maart 2005;4° 0,025 op 31 maart 2006;5° 0,030 op 31 maart 2007;6° 0,0375 op 31 maart 2008;7° 0,0450 op 31 maart 2009;8° 0,0525 op 31 maart 2010;9° 0,0600 op 31 maart 2011; Ev gelijk is aan de totale hoeveelheid elektriciteit, uitgedrukt in MWh, die door de leverancier werd geleverd aan zijn eindafnemers in het jaar n-1.

In afwijking van het vorig lid is Ev, voor de vaststelling van het aantal groenestroomcertificaten die door een netbeheerder moeten worden voorgelegd in het jaar 2004, gelijk aan de totale hoeveelheid elektriciteit, uitgedrukt in MWh, die door de netbeheerder werd geleverd aan zijn eindafnemers in de periode van 1 januari 2003 tot 1 juli 2003. » 2° er wordt een § 2bis toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2bis .Groenestroomcertificaten kunnen enkel worden voorgelegd aan de VREG in het kader van de verplichting, bedoeld in § 1, in het jaar waarin ze werden toegekend en de vijf daaropvolgende jaren.

In afwijking van het vorig lid, kunnen groenestroomcertificaten die in het jaar 2002 en het jaar 2003 werden toegekend, enkel worden voorgelegd in het jaar waarin ze werden toegekend en in de periode van 1 januari tot 31 maart van het volgend jaar. Indien deze groenestroomcertificaten op 31 maart 2003 of 31 maart 2004 eigendom zijn van een leverancier die reeds alle certificaten heeft ingeleverd die hij diende in te leveren voor deze datum overeenkomstig de verplichting, bedoeld in § 1, kunnen deze certificaten worden voorgelegd tot vijf jaar na de toekenning ervan, op voorwaarde dat ze door dezelfde leverancier worden voorgelegd. »

Art. 34.In artikel 25 van hetzelfde decreet worden de woorden "of in de gebieden, bedoeld in artikel 6 van de federale Elektriciteitswet" geschrapt. HOOFDSTUK X. - Domein van de wegen, de waterwegen euro en hun aanhorigheden, zeewering en de dijken

Art. 35.In artikel 43 van het decreet van 18 december 1992 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1993, zoals gewijzigd door artikel 59 van het decreet van 5 juli 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2002, wordt er tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Wat de andere nutsvoorzieningen betreft, worden alleen de verdeelleidingen vrijgesteld van variabele retributie. Onder verdeelleidingen wordt verstaan : het geheel van leidingen en toebehoren waarop hoofdzakelijk residentiële gebruikers rechtstreeks worden aangesloten, zowel op lokaal niveau als binnen een geografisch afgebakende zone. » HOOFDSTUK XI. - Dienst met Afzonderlijk Beheer Vloot

Art. 36.§ 1. Er wordt een Dienst met Afzonderlijk Beheer Vloot (DAB Vloot) opgericht, zoals bedoeld in artikel 140 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende de coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit. § 2. De DAB Vloot wordt belast met het beheer en de exploitatie van de Vlaamse vloot aan vaartuigen en het ter beschikking stellen van bedrijfsklare vaartuigen voor de diensten van de Vlaamse regering en voor derden, evenals het verstrekken van diensten en adviezen die met deze bevoegdheden gepaard gaan.

Art. 37.De begroting van de DAB Vloot wordt wat betreft de inkomsten met betrekking tot de bevoegdheden vermeld in artikel 6, § 1, X, van de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen gestijfd door : 1° de ontvangsten, met inbegrip van betalingen ingevolge schadevergoedingen en ingevolge vervreemding, voortvloeiend uit het beheer en de exploitatie van de DAB Vloot, behoudens de gebouwen en aanhorigheden voor de huisvesting van de diensten van de Vlaamse regering;2° alle andere middelen die nuttig zijn in het kader van de doelstelling van de DAB vloot en die inzonderheid ingevolge wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen aan de DAB Vloot toekomen, evenals de opbrengsten van terugstortingen en toevallige ontvangsten;3° de eventuele dotaties, voorzien in het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap en de bijhorende administratieve begroting;4° alle ontvangsten die voortvloeien uit overeenkomsten van dienstverlening aan derden.

Art. 38.De vastlegging en de ordonnancering van de uitgaven die ten laste komen van de DAB Vloot gebeuren door toedoen van de DAB Vloot, onverminderd de regelen inzake de administratieve en de begrotingscontrole en onverminderd de regelen inzake delegatie van bevoegdheden binnen de Vlaamse regering die op de DAB Vloot van toepassing zijn.

Art. 39.De minister bevoegd voor de zeehavens wordt belast met het beheer van de DAB Vloot. HOOFDSTUK XII. - Zorgfonds

Art. 40.In artikel 3 van het decreet van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering worden de woorden "jaarlijks maximumbedrag" vervangen door de woorden "maandelijks bedrag".

Art. 41.In artikel 6, § 1, van hetzelfde decreet wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De zorgkas neemt de kosten van niet-medische hulp- en dienstverlening ten laste. »

Art. 42.In artikel 6, § 1, van hetzelfde decreet worden na het eerste lid een tweede en derde lid ingevoegd, die luiden als volgt : « De tenlasteneming betreft een forfaitaire tussenkomst in de kosten voor niet-medische hulp- en dienstverlening aan gebruikers die vanaf het ogenblik van het indienen van een aanvraag voor tenlasteneming voldoen aan een of meer van de volgende voorwaarden : 1° in het thuismilieu verblijven;2° een beroep doen op een door de Vlaamse regering erkende of een daarmee gelijkgestelde professionele zorgverlener of voorziening;3° in een door de Vlaamse regering erkende of in een daarmee gelijkgestelde voorziening verblijven. De regering bepaalt de nadere regels betreffende de toekenning, weigering, intrekking en schorsing van de erkenning, en van de gelijkstelling met een erkenning, van professionele zorgverleners en voorzieningen. De regering bepaalt tevens in welke gevallen aan een of aan meer van de in het tweede lid bedoelde voorwaarden moet worden voldaan. »

Art. 43.Artikel 7 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 7.De kosten van de niet-medische hulp- en dienstverlening aan een gebruiker worden ten laste genomen op aanvraag van de gebruiker of zijn vertegenwoordiger.

De aanvraag, met inbegrip van de vaststelling krachtens artikel 9 van de ernst en duur van het verminderde zelfzorgvermogen, wordt ingediend bij de zorgkas waarbij de gebruiker is aangesloten, overeenkomstig artikel 4. De regering bepaalt de voorschriften waaraan de aanvraag moet voldoen. »

Art. 44.In artikel 8 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De zorgkas stelt het bedrag van de tenlastenemingen vast op basis van de ernst en de duur van het verminderde zelfzorgvermogen of op basis van de zorgvorm. De regering bepaalt de referentiebedragen. »

Art. 45.In artikel 9, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt de volgende wijziging aangebracht : tussen de woorden "gemachtigde" en "voorzieningen" wordt het woord "organisaties," ingevoegd.

Art. 46.In artikel 10, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "van de maand die volgt" vervangen door de woorden "van de derde maand die volgt".

Art. 47.In artikel 10 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De tenlastenemingen worden door de zorgkas uitgevoerd. De regering bepaalt de voorwaarden en de wijze waarop. ». HOOFDSTUK XIII. - Gemeentefonds

Art. 48.Artikel 21 van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds wordt opgeheven.

Art. 49.Artikel 22 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een § 7, luidend als volgt : « § 7. Het vierde kwartaalvoorschot wordt, in afwijking van artikel 13, in 2003 berekend op de dotatie van 2003, verminderd met 131 miljoen euro. In 2004 wordt het vierde kwartaalvoorschot berekend op de dotatie van het voorgaande jaar verminderd met 104,8 miljoen euro, in 2005 bedraagt de vermindering 78,6 miljoen euro, in 2006 52,4 miljoen euro en in 2007 26,2 miljoen euro. Het saldo wordt samen met het eerste kwartaalvoorschot van het volgende jaar uitbetaald. » HOOFDSTUK XIV. - Monumenten en Landschappen

Art. 50.Het saldo van 15.723,86 euro voor de afrekening van het onderzoeksproject over de Vlaamse orgels, wordt vastgelegd en integraal uitbetaald aan Musica V.Z.W.

Art. 51.Het saldo van de toegekende restauratiepremie voor de restauratiewerkzaamheden aan de crypte van het Ijzertorencomplex te Diksmuide (Kaaskerke), fase 3, die in hun geheel geraamd werden op 17 493 530 BEF (433.653 euro), wordt verminderd en uitbetaald tot een bedrag van 94.989 euro (3 831 928 BEF), zijnde 59.369 euro (2 394 956 BEF) voor het Vlaamse Gewest, 17.810 euro (718 486 BEF) voor de provincie West-Vlaanderen en 17.810 euro (718 486 BEF) voor de stad Diksmuide. HOOFDSTUK XV. - Financiën Afdeling 1. - Gimvindus

Art. 52.In artikel 74, § 1, van het decreet van 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997, gewijzigd bij het decreet van 22 december 2000, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Aan het Fonds voor economische impulsprogramma's worden de volgende inkomsten toegewezen : 1° de inkomsten die voortvloeien uit de beursgang van de investeringsmaatschappijen, bedoeld in artikel 10, § 1, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de Vlaamse investeringsmaatschappijen, gewijzigd bij de decreten van 20 december 1996 en van 6 juli 2001, met uitzondering van de inkomsten uit de verkoop van aandelen in de GIMV door de Vlaamse Participatiemaatschappij in het kader van artikel 2, derde lid, van het vermelde decreet van 13 juli 1994, ingevoegd bij het decreet van 17 juli 2000;2° de inkomsten uit kapitaalsverminderingen van Gimvindus, met uitzondering van de aandelen of vorderingen die door Gimvindus bij wijze van kapitaalsvermindering aan het Vlaamse Gewest worden overgedragen ter uitvoering van artikel 3, § 3, van het decreet van 6 juli 2001 houdende bepalingen tot herstructurering van Gimvindus voorzover het Vlaamse Gewest die aandelen of vorderingen inbrengt in de Participatiemaatschappij Vlaanderen;3° de inkomsten uit de vereffening van Gimvindus.».

Art. 53.In artikel 74 van het decreet van 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997, gewijzigd bij het decreet van 22 december 2000, wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De Vlaamse regering beschikt over de kredieten van het Fonds voor economische impulsprogramma's voor : 1. de versteviging van het economisch ondersteuningsbeleid;2. de cofinanciering van EFRO-projecten.» Afdeling 2. - Onroerende voorheffing

Art. 54.Aan artikel 253, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998 en aangevuld door het decreet van 18 mei 1999, worden voor het Vlaamse Gewest een 7° en 8° toegevoegd, die luiden als volgt : « 7° van de onroerende goederen met een maximale vloeroppervlakte van 15 aren waarvan minstens 50% wordt gebruikt voor het uitoefenen van een kleinhandel of voor het bedrijf van een ambachtsman die rechtstreeks in contact staat met het publiek en, op grond van een geldige stedenbouwkundige vergunning, verbouwd worden tot een woning bestemd voor de huisvesting van een gezin of alleenstaande; 8° van de onroerende goederen die aanleiding geven tot een verhoogd kadastraal inkomen ingevolge de uitvoering van renovatiewerkzaamheden in de zin van artikel 24, 4°, van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996.»

Art. 55.Het artikel 253 van hetzelfde Wetboek wordt voor wat het Vlaamse Gewest betreft aangevuld als volgt : « Komen voor toepassing van het eerste lid, 8°, in aanmerking de onroerende goederen die opgenomen zijn in de inventaris van de verwaarloosde gebouwen en/of woningen of van de ongeschikte en/of onbewoonbare woningen met toepassing van hoofdstuk VIII, afdeling 2, van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996.

De in het eerste lid, 7° en 8°, bedoelde vrijstellingen worden slechts verleend op aanvraag van de belanghebbende, kunnen niet worden samengevoegd en zijn overdraagbaar op de rechtsopvolger. De Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten waaronder deze vrijstellingen dienen te worden aangevraagd.

De in het eerste lid, 7°, bedoelde vrijstelling wordt verleend voor een periode van drie jaar, te rekenen vanaf het aanslagjaar volgend op het jaar van effectieve bewoning zoals blijkt uit de inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister.

De in het eerste lid, 8°, bedoelde vrijstelling wordt slechts verleend voor het gedeelte dat het vóór de aanvang van de renovatiewerkzaamheden vastgesteld kadastraal inkomen overschrijdt. De vrijstelling geldt voor een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf het aanslagjaar waarin het verhoogd kadastraal inkomen als grondslag van de onroerende voorheffing dient. »

Art. 56.Artikel 253, eerste lid, 4°, van hetzelfde Wetboek, zoals dat voor het Vlaamse Gewest werd ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt vernummerd tot artikel 253, eerste lid, 6°, van dat Wetboek. Afdeling 3. - Successierechten

Art. 57.Artikel 50 van het Wetboek der successierechten, vervangen bij decreet van 21 december 2001, wordt aangevuld met het volgende lid : « Een verkrijging tussen personen waartussen een relatie van zorgouder en zorgkind bestaat of heeft bestaan wordt gelijkgesteld met een verkrijging in de rechte lijn. Voor de toepassing van deze bepaling wordt zulk een relatie geacht te bestaan of te hebben bestaan wanneer iemand, vóór de leeftijd van eenentwintig jaar, gedurende drie achtereenvolgende jaren bij een andere persoon heeft ingewoond en gedurende die tijd hoofdzakelijk van die andere persoon of van deze en zijn levenspartner samen, de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen. De inschrijving van het zorgkind in het bevolkings- of het vreemdelingenregister op het adres van de zorgouder geldt als weerlegbaar vermoeden van inwoning bij de zorgouder. »

Art. 58.In artikel 522 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1989, wordt het 3° van het tweede lid vervangen als volgt : « 3° wanneer het adoptief kind, vóór de leeftijd van eenentwintig jaar, gedurende drie achtereenvolgende jaren hoofdzakelijk van de adoptant, of van deze en zijn levenspartner samen, de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen; ».

Art. 59.In hetzelfde Wetboek wordt de verdeling van Hoofdstuk VII van het Eerste Boek in een "Afdeling I. - Vrijstellingen" en in een "Afdeling II. - Verminderingen", opgeheven.

Art. 60.Artikel 54 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij het decreet van 20 december 1996, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Artikel 54.Hetgeen verkregen wordt door een gehandicapte persoon wordt aan de voet van het toepasselijk tarief van het recht van successie of van het recht van overgang bij overlijden vrijgesteld tot beloop van de som bekomen door toepassing van de volgende formule : (3.000 euro) x (cijfer aangeduid in artikel 21, V, volgens de leeftijd van de verkrijger) wanneer de verkrijging onderworpen is aan het tarief « in rechte lijn, tussen echtgenoten en tussen samenwonenden » van tabel I van artikel 48; (1.000 euro) x (cijfer aangeduid in artikel 21, V, volgens de leeftijd van de verkrijger) wanneer de verkrijging onderworpen is aan het tarief « tussen andere personen dan in rechte lijn, echtgenoten en samenwonenden « van tabel II van artikel 48.

Onder "gehandicapte persoon" wordt verstaan een persoon die overeenkomstig artikel 135 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 als gehandicapt wordt aangemerkt.

In geval een verkrijger als bedoeld in het eerste lid onderworpen is aan het tarief « in rechte lijn, tussen echtgenoten en tussen samenwonenden » van tabel I van artikel 48, wordt het bedrag van de vrijstelling eerst toegerekend op zijn netto-onroerend aandeel en bij uitputting van dat aandeel vervolgens op zijn netto-roerend aandeel.

In geval een verkrijger als bedoeld in het eerste lid samen met anderen onderworpen is aan het tarief "tussen andere personen dan in rechte lijn, echtgenoten en samenwonenden" van tabel II van artikel 48, wordt, in afwijking van artikel 48, de belasting in hoofde van de gehandicapte persoon berekend alsof hij als enige voor zijn netto-aandeel tot de nalatenschap komt. In hoofde van de andere verkrijgers wordt overeenkomstig artikel 48 de belasting berekend alsof de gehandicapte persoon die hoedanigheid niet heeft.

Het recht op de vrijstelling moet bewezen worden door middel van een attest of een verklaring uitgaande van een instelling of dienst die in het kader van de toepassing van artikel 135 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 bevoegd is om de toestand als gehandicapte vast te stellen. Het attest of de verklaring wordt bij de aangifte gevoegd of aan het bevoegde kantoor overgemaakt voordat de rechten opeisbaar zijn. Is het attest niet bij de aangifte gevoegd of niet-tijdig op het bevoegde kantoor toegekomen dan worden de rechten berekend zonder toepassing van de vrijstelling, behoudens teruggave overeenkomstig het bepaalde in artikel 135, 9°, van dit Wetboek. »

Art. 61.In artikel 56 van hetzelfde wetboek wordt na het derde lid het volgende lid ingevoegd : « Voor de bepaling van de netto-verkrijging zoals bedoeld in de vorige alinea's, wordt geen rekening gehouden met de vrijstelling zoals bedoeld in artikel 54. Het bedrag van de vermindering kan in voorkomend geval niet meer bedragen dan de rechten verschuldigd na toekenning van de vrijstelling van artikel 54. »

Art. 62.Artikel 135, enig lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het decreet van 20 december 1996, wordt aangevuld als volgt : « 9° wanneer het voor de toepassing van de in artikel 54 bepaalde vrijstelling vereiste attest wordt neergelegd bij de ontvanger binnen 2 jaar na betaling van de belasting. » Afdeling 4. - Schenking bouwgronden

Art. 63.In titel I, hoofdstuk IV, afdeling XII, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten wordt een onderafdeling III ingevoegd, luidende : "Onderafdeling III. - Bijzondere tijdelijke bepalingen voor schenkingen van percelen grond die volgens de stedenbouwkundige voorschriften bestemd zijn voor woningbouw Artikel 140nonies . In afwijking van artikel 131 wordt voor schenkingen onder de levenden van een perceel grond dat volgens de stedenbouwkundige voorschriften bestemd is voor woningbouw, waarvan de akte verleden wordt in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005, over het bruto-aandeel van een natuurlijk persoon in de geschonken bouwgrond, een evenredig recht geheven dat als volgt wordt bepaald : a) voor schenkingen in rechte lijn en tussen echtgenoten volgens het tarief bepaald in onderstaande tabel waarin wordt vermeld : onder a : het percentage dat toepasselijk is op het overeenstemmend gedeelte; onder b : het totale bedrag van de belasting over het voorgaand gedeelte.

Tabel Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b) voor schenkingen aan andere personen dan in rechte lijn of de echtgenoot : volgens het tarief bepaald in tabel II van artikel 131 met dien verstande dat op het gedeelte van 0,01 euro tot 150.000 euro inbegrepen, een tarief van 10 t.h. wordt geheven.

Artikel 140decies . Het in artikel 140nonies bepaalde evenredig recht is niet van toepassing op schenkingen die zijn gedaan onder een opschortende voorwaarde die vervuld wordt na het verstrijken van de in hetzelfde artikel bepaalde periode of die zijn gedaan onder een tijdsbepaling die verder reikt dan de in voornoemd artikel bepaalde periode.

Artikel 140undecies . Het in artikel 140nonies bepaalde bijzonder evenredig recht wordt alleen toegepast indien in de akte van schenking uitdrukkelijk wordt vermeld dat het perceel grond volgens de stedenbouwkundige voorschriften bestemd is voor woningbouw. In geval van onjuiste verklaring betreffende de bestemming van de grond zijn de schenker en de begiftigde ondeelbaar gehouden tot betaling van de aanvullende rechten en van een boete gelijk aan die rechten.

Artikel 140duodecies . Indien in eenzelfde akte of in een andere akte van dezelfde datum naast de grond die volgens de stedenbouwkundige voorschriften bestemd is voor woningbouw ook nog andere goederen worden geschonken, dan wordt voor de toepassing van artikel 137 de schenking van de bouwgrond geacht vóór de schenking van de andere goederen geregistreerd of verplicht registreerbaar te zijn geworden. »

Art. 64.Artikel 66bis van het Wetboek der successierechten, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 9 van 3 juli 1939, wordt aangevuld met het volgende lid : « Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor schenkingen in rechte lijn en tussen echtgenoten van percelen grond die volgens de stedenbouwkundige voorschriften bestemd zijn voor woningbouw en waarop het in artikel 140nonies van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten bepaalde evenredig recht werd geheven. » Afdeling 5. - Registratierechten

Art. 65.In artikel 46bis van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, ingevoegd bij decreet van 1 februari 2002 en gewijzigd bij decreet van 5 juli 2002, wordt het derde lid vervangen als volgt : « Aan de vermindering van de heffingsgrondslag zijn de volgende voorwaarden verbonden : 1° geen van de verkrijgers mag op de datum van de overeenkomst tot koop voor de geheelheid volle eigenaar zijn van een ander onroerend goed, dat geheel of gedeeltelijk tot bewoning is bestemd;indien de aankoop geschiedt door meerdere personen mogen zij bovendien op vermelde datum gezamenlijk niet voor de geheelheid volle eigenaar zijn van een ander onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk tot bewoning is bestemd. Een perceel grond, stedenbouwkundig bestemd tot woningbouw wordt beschouwd als een onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk tot bewoning is bestemd; 2° in of onderaan op het document, dat tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding geeft, moeten de verkrijgers : a) uitdrukkelijk vermelden dat zij de toepassing van dit artikel vragen;b) verklaren dat zij voldoen aan de voorwaarde vermeld in 1° van dit lid;c) zich verbinden hun hoofdverblijfplaats te vestigen op de plaats van het aangekochte goed : - indien het een woning betreft, binnen twee jaar na : - ofwel de datum van de registratie van het document dat tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding geeft, wanneer dat document binnen de ervoor bepaalde termijn ter registratie wordt aangeboden; - ofwel de uiterste datum voor tijdige aanbieding ter registratie, wanneer het document dat tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding geeft wordt aangeboden na het verstrijken van de daarvoor bepaalde termijn; - indien het een bouwgrond betreft, binnen drie jaar na dezelfde datum. »

Art. 66.Het artikel 614 van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij decreet van 1 februari 2002 en gewijzigd bij decreet van 5 juli 2002, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 614.Aan de in artikel 613 bepaalde verrekening zijn de volgende voorwaarden verbonden : 1° de toepassing van artikel 613 wordt uitdrukkelijk gevraagd in of onderaan op het document dat aanleiding geeft tot de heffing van het evenredig recht op de nieuwe aankoop;2° het in 1° bedoelde document bevat een afschrift van het registratierelaas dat is aangebracht op het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop van de verkochte woning of van de bouwgrond waarop die woning is opgericht, en vermeldt het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de rechten geheven op die vorige aankoop. Indien de verrekening wordt gevraagd met toepassing van het vierde lid van artikel 613 dan moet het in 1° bedoelde document bovendien de afschriften bevatten van de relazen aangebracht op de documenten die betreffende de in aanmerking te nemen voorafgaande verrichtingen aanleiding hebben gegeven tot het heffen van de evenredige rechten en bij ieder relaas het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de verrekende of teruggegeven rechten vermelden; 3° in het in 1° bedoelde document of in een ondertekende en waar en oprecht verklaarde vermelding onderaan op dat document, vermeldt de natuurlijke persoon uitdrukkelijk : a) dat de verkochte woning hem tot hoofdverblijfplaats diende ten tijde van de verkoop;b) dat hij zijn hoofdverblijfplaats op de plaats van het nieuw aangekochte goed zal vestigen : - indien het een woning betreft, binnen twee jaar na : - ofwel de datum van de registratie van het document dat tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding geeft, wanneer dat document binnen de ervoor bepaalde termijn ter registratie wordt aangeboden; - ofwel de uiterste datum voor tijdige aanbieding ter registratie, wanneer het document dat tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding geeft wordt aangeboden na het verstrijken van de daarvoor bepaalde termijn; - indien het een bouwgrond betreft, binnen drie jaar na dezelfde datum.

Aan de voorwaarden van het eerste lid wordt ook geacht voldaan te zijn als het verzoek en de vermeldingen het voorwerp uitmaken van een door de natuurlijke persoon ondertekend verzoek, dat het ter registratie aangeboden en tot de heffing van het evenredig registratierecht aanleiding gevend document, vergezelt.

Indien één van de voorwaarden bepaald in het eerste lid niet is vervuld, wordt het tot de heffing van het evenredig recht aanleiding gevend document betreffende de nieuwe aankoop geregistreerd zonder toepassing van artikel 613. »

Art. 67.De zesde alinea van het artikel 212bis van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij decreet van 1 februari 2002 en gewijzigd bij decreet van 5 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt : « Aan de teruggave zijn de volgende voorwaarden verbonden : 1° het verzoek tot teruggave, ondertekend door de natuurlijke persoon, wordt gedaan in of onderaan op het document dat aanleiding geeft tot de heffing van het evenredig recht op de verkoop;2° het in 1° bedoelde document bevat : a) een afschrift van het registratierelaas dat is aangebracht op het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop van de verkochte woning of van de bouwgrond waarop die woning is opgericht en vermeldt het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de rechten geheven op die aankoop;b) een afschrift van het registratierelaas dat is aangebracht op het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop van de nieuwe hoofdverblijfplaats en vermeldt het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de rechten geheven op die aankoop; Indien de teruggave wordt gevraagd met toepassing van het vierde lid van dit artikel dan moet het in 1° bedoelde document bovendien de afschriften bevatten van de relazen aangebracht op de documenten die betreffende de in aanmerking te nemen voorafgaande verrichtingen aanleiding hebben gegeven tot het heffen van de evenredige rechten en bij ieder relaas het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de verrekende of teruggegeven rechten vermelden;9 3° in het in 1° bedoelde document of in een ondertekende en waar en oprecht verklaarde vermelding onderaan op dat document, verklaart de natuurlijke persoon uitdrukkelijk : a) dat de wederverkochte woning hem tot hoofdverblijfplaats diende ten tijde van de nieuwe aankoop;b) dat hij zijn hoofdverblijfplaats op de plaats van het nieuw aangekochte goed heeft gevestigd of zal vestigen : - indien het een woning betreft, binnen twee jaar na : - ofwel de datum van de registratie van het document dat tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding geeft, wanneer dat document binnen de ervoor bepaalde termijn ter registratie wordt aangeboden; - ofwel de uiterste datum voor tijdige aanbieding ter registratie, wanneer het document dat tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding geeft wordt aangeboden na het verstrijken van de daarvoor bepaalde termijn; - indien het een bouwgrond betreft, binnen drie jaar na dezelfde datum. »

Art. 68.Het artikel 212ter van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij het decreet van 1 februari 2002, wordt vervangen als volgt : « Artikel 212ter . Ingeval de in artikel 46bis bepaalde vermindering van de heffingsgrondslag niet werd gevraagd of niet werd bekomen naar aanleiding van de registratie van het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het evenredig recht op de overeenkomst tot koop, kunnen de teveel geheven rechten nog worden teruggegeven op een verzoek in te dienen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2172 binnen zes maanden te rekenen van de datum van de registratie van dat document.

Ingeval het voordeel van de meeneembaarheid van voorheen betaalde registratierechten als bedoeld in de artikelen 61/3 en 212bis niet werd gevraagd of niet werd bekomen naar aanleiding van de registratie van het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop of de verkoop kunnen de meeneembare rechten nog worden teruggegeven op een verzoek in te dienen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2172 binnen zes maanden te rekenen van de datum van de registratie van dat document.

Het verzoek tot teruggave bedoeld in het eerste of tweede lid bevat, naar gelang van het geval, de vermeldingen en verklaringen vereist bij het artikel 46bis , derde lid, 2°, b en c ; bij het artikel 614, eerste lid; of bij het artikel 212bis , zesde lid, 2° en 3 °. Het verzoek vermeldt in voorkomend geval ook het rekeningnummer waarop het bedrag van de terug te geven rechten kan worden gestort. »

Art. 69.Het artikel 212quater van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij decreet van 1 februari 2002, wordt opgeheven. Afdeling 6. - Verkeersbelasting

Art. 70.Wat het Vlaamse Gewest betreft, worden de artikelen 5 en 13, derde lid, van het koninklijk besluit van 11 december 2001 houdende uitvoering van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet en die ressorteert onder het Ministerie van Financiën, met uitzondering van de wijzigingen aangebracht aan artikel 9, E tot G, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, bekrachtigd met ingang van de dag van hun inwerkingtreding.

Art. 71.Wat het Vlaamse Gewest betreft, worden de wijzigingen aan het wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, ingevolge de wet van 8 april 2002 tot wijziging van de artikelen 5, 9, 11, 21 en 42 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen in uitvoering van de Richtlijn nr. 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen, bekrachtigd, met ingang van 1 januari 2002. HOOFDSTUK XVI. - Cultuur

Art. 72.artikel 15, § 1, van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten, gewijzigd door artikel 56 van het decreet van 21 december 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002 wordt vervangen door wat volgt : « § 1. Jaarlijks wordt een krediet voorzien voor de financiële ondersteuning van projecten. De Vlaamse regering bepaalt jaarlijks de grootte van dit krediet. »

Art. 73.In artikel 33, § 1, van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid, gewijzigd bij decreet van 5 juli 2002, worden de woorden "2.760.000 euro" vervangen door de woorden "3.467.000 euro". HOOFDSTUK XVII. - Wetenschapsbeleid

Art. 74.§ 1. De Vlaamse regering verleent subsidie-enveloppes aan projecten met het oog op basisonderzoek. De projecten worden uitgevoerd door organisaties die actief zijn in het domein van onderzoek en technologische innovatie of door een samenwerkingsverband tussen dergelijke organisaties.

De Vlaamse regering bepaalt : 1° de vorm waarin de projectaanvragen moeten gebeuren;2° de wijze waarop de hoegrootheid van de subsidie-enveloppes wordt bepaald, rekening houdend met de wetenschappelijke kwaliteit en de utiliteitsperspectieven van de projectvoorstellen.Onder utiliteitsperspectieven wordt verstaan : de gebruiksmogelijkheden van de resultaten op langere termijn en mits vervolgonderzoek door economische, maatschappelijke of overheidsactoren; 3° de modaliteiten inzake de uitbetaling van de subsidies;4° de modaliteiten inzake de controle van de subsidiëringsvoorwaarden, evenals de regels met betrekking tot de vermindering of de terugvordering van de subsidies als de subsidiëringsvoorwaarden niet worden nageleefd. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt onder basisonderzoek verstaan : kwalitatief hoogwaardig en op langere termijn gericht onderzoek dat het opbouwen van een wetenschappelijke of technologische capaciteit beoogt, die de basis vormt voor economische en/of maatschappelijke toepassingen, die bij de opstart van het onderzoek nog niet duidelijk kunnen worden gedefinieerd en waarvan de ontwikkeling noopt tot vervolgonderzoek. HOOFDSTUK XVIII. - Slotbepalingen

Art. 75.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2003 met uitzondering van : 1° artikelen 4 tot 6, 10 en 11 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002;2° artikelen 12 tot 14 hebben uitwerking met ingang van 1 juni 2003;3° artikelen 54 tot 56 hebben uitwerking met ingang van het aanslagjaar 2003;4° artikel 73 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 20 december 2002.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking, M. VOGELS De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw V. DUA De Vlaamse minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN De Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid, Buitenlandse Handel en Huisvesting, J. GABRIELS De Vlaamse minister van Sport en Brusselse Aangelegenheden, G. VANHENGEL _______ Nota (1) Zitting 2002-2003 : Stukken : - Ontwerp van decreet : 1438 - Nr.1. - Verslag van het Rekenhof : 1438 - Nr. 2. - Amendementen : 1438 - Nrs. 3 tot 7. - Verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting : 1438 - Nr. 8. - Verslag namens de Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid : 1438 - Nr.. 9. - Verslag namens de Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand : 1438 - Nr. 10. - Verslag namens de Commissie voor Cultuur, Media en Sport : 1438 - Nr. 11. - Verslag namens de Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme : 1438 - Nr. 12. - Verslag namens de Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening : 1438 - Nr. 13. - Verslag namens de Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid : 1438 - Nr. 14. - Verslag namens de Commissie voor Openbare werken, Mobiliteit en Energie : 1438 - Nr. 15. - Verslag namens de Verenigde Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen : 1438 - Nr. 16. - Verslag namens de Verenigde Commissies voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid, en voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme : 1438 - Nr. 17. - Tekst aangenomen door de Commissies : 1438 - Nr. 18.

Amendement : 1438 - Nr. 19.

Handelingen . - Bespreking en aanneming : vergaderingen van 17 en 18 december 2002.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^