Etaamb.openjustice.be
Decreet van 19 december 1997
gepubliceerd op 30 december 1997

Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1998

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1997036540
pub.
30/12/1997
prom.
19/12/1997
ELI
eli/decreet/1997/12/19/1997036540/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 DECEMBER 1997. Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1998 (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Onderwijs

Artikel 1.Aan artikel 20, § 3, van het decreet van 21 december 1990 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, zoals gewijzigd bij decreet van 20 december 1996, worden de volgende woorden toegevoegd : « , hetzij artikel 25, § 1, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997. »

Art. 2.In artikel 47 van het decreet van 21 december 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1995 worden tussen de woorden "de algemene werkingskosten van het tijdschrift" en de woorden "te financieren" de volgende woorden ingevoegd : « en de aanschaf van vermogensgoederen".

Art. 3.In het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt een artikel 195bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 195bis. § 1. Er wordt een recuperatiefonds opgericht, hierna genoemd "het fonds". § 2. Het fonds is een begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de rijkscomptabiliteit. § 3. De middelen van het fonds dienen aangewend te worden voor de betaling van de werkingsuitkeringen aan de hogescholen. § 4. Aan het fonds worden alle ontvangsten voortvloeiend uit de terugstorting van onverschuldigde salarissen en vergoedingen toegewezen. § 5. De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het fonds. ».

Art. 4.Voor het begrotingsjaar 1998 worden de vastleggingsmachtigingen, bedoeld in artikel 166 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het Onderwijs VI, verhoogd met 800.000.000 frank. Dit bedrag is bestemd voor de hogescholen.

Deze extra vastleggingsmachtiging wordt als volgt verdeeld : 1) IVAH : 262.476.370 frank 2) DIGO - gesubsidieerde officiële hogescholen : 74.047.166 frank 3) DIGO - gesubsidieerde vrije hogescholen : 463.476.464 frank

Art. 5.In artikel 79 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Het werkingsbudget voor het gefinancierd basisonderwijs wordt jaarlijks bepaald door de in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 bedoelde bedragen voor werkingsmiddelen, voor de loonkost van rekenplichtig correspondenten, meester-, vak- en dienstpersoneel en voor het aandeel van het gemeenschapsonderwijs in de loonuitgaven ingevolge de vrijstelling van de lesopdrachten directeur basisonderwijs, vermeerderd met de loonkost van de op 30 juni 1996 in het gefinancierd basisonderwijs in dienst zijnde gesubsidieerde contractuelen, vermeerderd met 617,8 miljoen frank, te vermenigvuldigen met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2. »

Art. 6.§ 1. De tekst van artikel 80 van hetzelfde decreet vormt § 1. § 2. Aan artikel 80 van hetzelfde decreet wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2. Het bij toepassing van § 1 verkregen werkingsbudget voor het gefinancierd basisonderwijs wordt verminderd met 617,8 miljoen frank te vermenigvuldigen met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2 zoals bedoeld in artikel 79, § 3.

Deze vermindering gebeurt gefaseerd als volgt : - 2/10 voor het begrotingsjaar 1998; - telkens bijkomend 1/10 voor de begrotingsjaren 1999 tot en met 2006. »

Art. 7.Artikel 81 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 81 Het bij toepassing van de artikelen 79 en 80 verkregen werkingsbudget voor het gefinancierd basisonderwijs wordt vermeerderd met het respectieve aandeel van de in artikel 80, § 1 bedoelde jaarlijks vrijkomende loonkost van de leden van het meester-, vak- en dienstpersoneel en het respectieve aandeel in de in artikel 80, § 1 bedoelde jaarlijks vrijkomende loonkost van rekenplichtig correspondenten en het respectieve aandeel in het in artikel 80, § 2 bedoelde jaarlijks vrijkomend werkingsbudget. »

Art. 8.In artikel 82 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Het bij toepassing van § 1 van dit artikel verkregen werkingsbudget voor het gesubsidieerd basisonderwijs wordt vermeerderd met het respectieve aandeel van de in artikel 80, § 1 bedoelde jaarlijks vrijkomende loonkost van de leden van het meester-, vak- en dienstpersoneel en het respectieve aandeel in de in artikel 80, § 1 bedoelde jaarlijks vrijkomende loonkost van de rekenplichtig correspondenten en het respectieve aandeel in het in artikel 80, § 2 bedoelde jaarlijks vrijkomend werkingsbudget. »

Art. 9.In hetzelfde decreet wordt een artikel 82bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 82bis § 1. Het globale werkingsbudget van het gefinancierd en het gesubsidieerd basisonderwijs wordt gefaseerd verhoogd met 1,215 miljard frank als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Vanaf het begrotingsjaar 2008 wordt het bedrag van 1,215 miljard frank vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënten A3 en A4, als volgt berekend : A3 = 0,6 + 0,4 (lln1/lln0) waarbij : lln1/lln0 gelijk is aan de verhouding tussen het aantal regelmatige leerlingen van het gewoon en buitengewoon basisonderwijs van respectievelijk het gemeenschapsonderwijs en van het gesubsidieerd onderwijs op de eerste schooldag van de maand februari van het voorgaande schooljaar (lln1) en dezelfde aantallen op de eerste schooldag van de maand februari van het schooljaar 2005-2006 (lln0).

In het kleuteronderwijs wordt het aantal regelmatige leerlingen op de eerste schooldag van de maand februari van bedoelde schooljaren, gewogen met een percentage door de regering bepaald.

A4 = 0,4 (c1/c0) + 0,6 (lk1/lk0) waarbij, onverminderd artikel 15 van het decreet van 6 juli 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1994 : - c1/c0 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het lopende begrotingsjaar en de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 2007; - lk1/lk0 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het lopende begrotingsjaar en de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 2007. § 3. Vanaf het begrotingsjaar 2008 omvat het globale werkingsbudget van het gefinancierd en gesubsidieerd basisonderwijs de bedragen bepaald volgens artikel 79 vermeerderd met het bedrag bedoeld in § 1. »

Art. 10.Artikel 83 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 83 § 1. Het respectieve aandeel in de vrijgekomen loonkost en het vrijgekomen werkingsbudget bedoeld in de artikelen 81 en 82 wordt bepaald pro rata van het aantal regelmatige leerlingen. § 2. De bepalingen van § 1 zijn van toepassing totdat het werkingsbudget per leerling in het gesubsidieerd onderwijs minstens 75,8 percent en maximum 76,2 percent van het overeenkomstig werkingsbudget per leerling in het gefinancierd onderwijs bedraagt.

Daarna gebeurt de verdeling van de vrijgekomen loonkost en het vrijgekomen werkingsbudget volgens vermelde verhouding. » HOOFDSTUK II. - Financiën en Begroting

Art. 11.Voor wat het Vlaamse Gewest betreft, worden aan het artikel 253 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen volgende bepalingen toegevoegd, die luiden als volgt : « 4° van nieuwe onroerende goederen als bedoeld in artikel 471, § 3, die overeenkomstig artikel 472, § 2 na 1 januari 1998 aanleiding geven tot een verhoogd kadastraal inkomen in vergelijking tot het kadastraal inkomen per 1 januari 1998; 5° van nieuwe onroerende goederen als bedoeld in artikel 471, § 3, waarvoor voor de eerste maal, overeenkomstig artikel 472 § 2, een kadastraal inkomen vastgesteld wordt. De in het eerste lid, 4°, bedoelde vrijstelling wordt slechts verleend voor het gedeelte dat het per 1 januari 1998 vastgesteld kadastraal inkomen overschrijdt.

Komen voor toepassing van het eerste lid, 4° en 5°, niet in aanmerking de nieuwe onroerende goederen die geplaatst worden in industriële, nijverheids-, of handelsgebouwen die overeenkomstig het decreet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996 in overtreding zijn inzake de bouwvergunning. »

Art. 12.Voor wat het Vlaamse Gewest betreft, wordt aan het artikel 255 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen een derde, een vierde en een vijfde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « Zij bedraagt voor materieel en outillage zoals bedoeld in artikel 471, § 3, 2,5 % vermenigvuldigd met een coëfficiënt zoals hierna bepaald.

De coëfficiënt wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1996 te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat.

Bij de berekening van de coëfficiënt worden de volgende afrondingen toegepast : 1° het gemiddelde van de indexcijfers wordt afgerond tot het hogere of lagere honderdste van een punt naargelang het cijfer van de duizendsten van een punt al of niet 5 bereikt;2° de coëfficiënt wordt afgerond tot het hogere of lagere tienduizendste naargelang het cijfer van de honderdduizendsten al of niet 5 bereikt;3° na toepassing van de coëfficiënt wordt het bekomen tariefbedrag afgerond tot het hogere of lagere honderdste van een punt naargelang het cijfer van de duizendsten van een punt al of niet 5 bereikt.» HOOFDSTUK III. - Kansarmoedebestrijding

Art. 13.Aan artikel 3, § 3, van het decreet van 14 mei 1996 tot vaststelling van de regelen inzake de werking en de verdeling van het Sociaal Impulsfonds worden de volgende woorden toegevoegd : "en met het bedrag ter dekking van de uitgaven verbonden aan een Steunpunt Armoedebestrijding".

Art. 14.Aan artikel 24, § 3, van het decreet van 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997 worden de volgende woorden toegevoegd "en om de uitgaven, bedoeld in artikel 3, § 3 van het decreet van 14 mei 1996 tot vaststelling van de regelen inzake de werking en de verdeling van het Sociaal Impulsfonds ten laste van het Leegstandsfonds te leggen." HOOFDSTUK IV. - Leefmilieu Afdeling 1. - Mestheffingen

Art. 15.Voor de vernietigde § 3 van artikel 21 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het milieu tegen de verontreiniging door meststoffen, ingevoegd bij het decreet van 20 december 1995, treedt een nieuwe § 3 in de plaats, luidend als volgt : « § 3. Het bedrag van de in § 1 bedoelde basisheffing wordt door middel van de volgende formule berekend : [(GPp1) x 1 + (GPn1) x 1 + X ] x KI waarin : GPp1 = het deel van de gewogen mestproductie GPp, uitgedrukt in kg P2O5 en zoals gedefinieerd in § 2, behorende tot de schijf van meer dan 1.500;

GPn1 = het deel van de gewogen mestproductie GPn, uitgedrukt in kg N en zoals gedefinieerd in § 2, behorende tot de schijf van meer dan 3.000;

X : - wanneer de gewogen mestproductie GPp, uitgedrukt in kg P2O5 en zoals gedefinieerd in § 2, kleiner is dan 10.000 : X = (MOp - MVp) x 1 + (MOn - MVn) x 1; - wanneer de gewogen mestproductie GPp, uitgedrukt in kg P2O5 en zoals gedefinieerd in § 2, 10.000 of meer bedraagt : X = (MOp - MVp) x 2 + (MOn - MVn) x 2; waarbij : - MOp = het mestoverschot, uitgedrukt in kg P2O5 en zoals gedefinieerd in artikel 6; - MOn = het mestoverschot, uitgedrukt in kg N en zoals gedefinieerd in artikel 6; - MVp = dat deel van MOp, uitgedrukt in kg P2O5, dat door de producent conform de bepalingen van hoofdstuk III werd afgezet in een verwerkingseenheid of werd geëxporteerd; - MVn = dat deel van MOn, uitgedrukt in kg N, dat door de producent conform de bepalingen van hoofdstuk III werd afgezet in een verwerkingseenheid of werd geëxporteerd; indexcijfer der consumptieprijzen van december van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar, basis 1988 KI = indexcijfer der consumptieprijzen van december 1997, basis 1988. ».

Art. 16.Aan § 5 van het artikel 21 van hetzelfde decreet wordt een tweede en een derde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « In het geval het mestoverschot door invoer betrekking heeft op paardenmest bestemd als grondstof voor de aanmaak van champignonsubstraat wordt de in het eerste lid bedoelde basisheffing verminderd met een percentage gelijk aan het quotiënt van : A x 100/B waarbij : A = de door diezelfde invoerder in datzelfde kalenderjaar uit het Vlaamse Gewest via het champignonsubstraat geëxporteerde nutriënten afkomstig van paardenmest uitgedrukt in kg P2O5;

B = de door diezelfde invoerder in datzelfde kalenderjaar in het Vlaamse Gewest via het paardenmest geïmporteerde nutriënten, uitgedrukt in kg P2O5.

Voormelde vermindering kan evenwel slechts in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat de betrokken heffingsplichtige bij zijn in § 3 van het artikel 3 bedoelde aangifte een nutriëntenbalans voegt waarin de hoeveelheden geïmporteerde nutriënten B en de hoeveelheden geëxporteerde nutriënten A duidelijk zijn gestaafd. » Afdeling 2. - Oppervlaktewateren

Art. 17.In het artikel 35ter van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1990 en gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 22 december 1993 en 20 december 1996 wordt : 1° in het eerste lid van § 5 de bepaling "ofwel, het bestaansminimum, toegekend door het O.C.M.W volgens de wet van 7 augustus 1974;" vervangen door de volgende bepaling : « ofwel, het bestaansminimum of het levensminimum, toegekend door het OCMW met toepassing van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum respectievelijk van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn;"; 2° in het tweede lid van § 5 de bepaling "genoten heeft van een door het OCMW toegekend bestaansminimum;" vervangen door de volgende bepaling : « genoten heeft van een door het OCMW toegekend bestaansminimum of het levensminimum;"; 3° in § 6 de bepaling "geniet van een door het OCMW toegekend bestaansminimum;" vervangen door de volgende bepaling : « geniet van een door het OCMW toegekend bestaansminimum of levensminimum;".

Art. 18.In artikel 35quater van dezelfde wet, ingevoegd bij decreet van 21 december 1990 en gewijzigd bij decreten van 25 juni 1992, 22 december 1993 en 20 december 1996, worden een § 1bis en een § 1ter ingevoegd, die luiden als volgt : « § 1bis. In geval de waarde Qw, bedoeld in § 1, betrekking heeft op een facturatieperiode van waterverbruik van meer dan 14 maanden, wordt, in afwijking van de bepalingen van § 1, de vuilvracht ambtshalve als volgt bepaald : 1° voor het deel van het waterverbruik Qw, met name het gemiddelde waterverbruik berekend over twaalf maanden, op basis van de regeling die van toepassing is voor het heffingsjaar volgend op het jaar van de facturatie;de berekening van de overeenkomstige heffing gebeurt volgens de regeling die van toepassing is voor datzelfde heffingsjaar; 2° voor het overige deel van het waterverbruik Qw, op basis van de regeling die van toepassing is voor het heffingsjaar samenvallend met het jaar van de facturatie;de berekening van de overeenkomstige heffing gebeurt volgens de regeling die van toepassing is voor datzelfde heffingsjaar. § 1ter. De bepalingen van § 1bis hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1997. »

Art. 19.In de artikelen 35quinquies, § 1 in fine en 35septies in fine van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1990 en gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993, 6 juli 1994, 21 december 1994, 22 december 1995 en 20 december 1996, worden de woorden "a : deze term is gelijk aan 0,825 voor de heffingsjaren 1992, 1993, 1994, 1995 en 0,550 voor de heffingsjaren 1996 en 1997" vervangen door de woorden "a : deze term is gelijk aan 0,825 voor de heffingsjaren 1992, 1993, 1994, 1995 en is gelijk aan 0,550 met ingang van het heffingsjaar 1996. » Afdeling 3. - Heffingen op afval

Art. 20.Artikel 47, § 2, van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993, 21 december 1994, 22 december 1995 en 20 december 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 10° wordt vervangen door wat volgt : « 10° a) 2.000 x K frank per ton, voor het storten van afvalstoffen op een stortplaats vergund voor huishoudelijke afvalstoffen, waarbij : - K = 0,75 voor het heffingsjaar 1996 en K = 1 met ingang van het heffingsjaar 1997 voor het storten van huishoudelijke afvalstoffen; - K = 1 voor het storten van afvalstoffen andere dan huishoudelijke afvalstoffen; b) 1.900 x K frank per ton, voor het storten van afvalstoffen op een stortplaats vergund voor huishoudelijke afvalstoffen met actieve stortgasonttrekking en met recuperatie van de energieinhoud van het stortgas, waarbij : - K = 0,75 voor het heffingsjaar 1996 en K = 1 met ingang van het heffingsjaar 1997 voor het storten van huishoudelijke afvalstoffen; - K = 1 voor het storten van afvalstoffen andere dan huishoudelijke afvalstoffen;"; 2° 15° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 15° a) 2.000 x K frank per ton, voor het storten van afvalstoffen op een monostortplaats vergund voor verkleinde huishoudelijke afvalstoffen, waarbij : - K = 0,75 voor het heffingsjaar 1996 en K = 1 met ingang van het heffingsjaar 1997 voor het storten van verkleinde huishoudelijke afvalstoffen; - K = 1 voor het storten van afvalstoffen andere dan verkleinde huishoudelijke afvalstoffen; b) 1.900 x K frank per ton, voor het storten van afvalstoffen op een stortplaats vergund voor verkleinde huishoudelijke afvalstoffen met actieve stortgasonttrekking en met recuperatie van de energieinhoud van het stortgas, waarbij : - K = 0,75 voor het heffingsjaar 1996 en K = 1 met ingang van het heffingsjaar 1997 voor het storten van verkleinde huishoudelijke afvalstoffen; - K = 1 voor het storten van afvalstoffen andere dan verkleinde huishoudelijke afvalstoffen;". Afdeling 4. - Grondwater

Art. 21.In het artikel 28ter van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, ingevoegd bij decreet van 20 december 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt 4° vervangen door wat volgt : « 4° bronbemalingen die technisch noodzakelijk zijn voor : - ofwel, de verwezenlijking van bouwkundige werken; - ofwel, de aanleg van openbare nutsvoorzieningen;"; 2° aan § 2 worden een 5°, 6°, 7°, 8° en 9° toegevoegd, die luiden als volgt : « 5° draineringen die noodzakelijk zijn om het gebruik en/of de exploitatie van bouw- of weiland mogelijk te maken of houden;6° bronbemalingen die noodzakelijk zijn voor de exploitatie van tunnels voor openbare wegen en/of openbaar vervoer of voor de waterbeheersing van mijnverzakkingsgebieden;7° bronbemalingen die noodzakelijk zijn om het gebruik en/of de exploitatie van gebouwen of bedrijfsterreinen mogelijk te maken of houden, op voorwaarde dat : a) deze noodzakelijkheid is gestaafd door een hydrologisch attest opgesteld door een milieudeskundige die overeenkomstig titel II van het VLAREM is erkend in de discipline grondwater;b) het hydrologisch attest bedoeld sub a) vóór 15 maart van elk heffingsjaar bij de directeur-generaal van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of zijn gemachtigde is ingediend;bij wijze van overgangsregeling moet bedoeld attest voor het heffingsjaar 1998 worden ingediend vóór 1 juli 1998; de regering kan regels vaststellen met betrekking tot de minimale inhoud en de vorm van bedoeld hydrologisch attest; 8° grondwaterwinningen die gebruikt worden voor koude-warmtepompen, op voorwaarde dat het grondwater na doorstroming van de koude-warmtepomp integraal terug in dezelfde watervoerende laag wordt ingebracht;9° grondwaterwinningen in het kader van bodemsaneringswerken, waarvoor een conformiteitsattest werd afgeleverd overeenkomstig het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering.» .

Art. 22.In het artikel 28quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 december 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 2°, worden de woorden "hierbij is CSE een sociaal-economische correctiefactor die voor het heffingsjaar 1997 gelijk is aan nul" vervangen door de woorden "hierbij is CSE een sociaal-economische correctiefactor die voor het heffingsjaar 1997 gelijk is aan nul en vanaf het heffingsjaar 1998 de waarde heeft als aangegeven in de bijlage gevoegd bij dit decreet in relatie tot de hoofdactiviteit waarvoor het opgepompte grondwater werd aangewend.»; 2° in § 2 wordt 2° vervangen door wat volgt : « 2° wanneer de grondwaterwinning niet met toepassing van onderhavig decreet is vergund of in de vergunning geen toegelaten capaciteit is vermeld : a) wanneer de activiteit waarvoor het opgepompte grondwater werd aangewend aanleiding geeft tot een lozing van afvalwaters en de totale waterbalans gekend is : de in het desbetreffende jaar geloosde hoeveelheid afvalwater, in voorkomend geval : - verminderd met de hoeveelheid water die in dat jaar werd opgenomen : - uit oppervlaktewater, voor zover dit werd aangegeven in het kader van de wetgeving inzake het capteren van oppervlaktewater vastgesteld bij het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen, alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991; - via het openbare watervoorzieningsnet; - uit het opgevangen hemelwater; - vermeerderd met de hoeveelheid water die in dat jaar werd verbruikt : - door verdamping; - in voeding, producten of grondstoffen; b) in de andere gevallen : de som van de technische capaciteit van de pompen, uitgedrukt in m3 per uur, vermenigvuldigd met T;daarbij is : - voor seizoensgebonden beregeningen van bouw- en weiland : T = 200 - voor andere seizoensgebonden activiteiten of activiteiten van beperkte duur : T = 10 x het reële aantal dagen dat de grondwaterwinning in gebruik is geweest; - in de overige gevallen : T = 2.000. »; 3° de bepaling van § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.De heffing ten laste van elke van de in artikel 28ter bedoelde heffingsplichtige kan in geen geval lager zijn dan het minimum bedrag van 5.000 x CSE frank, evenwel zonder dat dit bedrag lager kan zijn dan 1500 frank vanaf het heffingsjaar 1998. ".

Art. 23.In het artikel 28quinquies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 20 december 1996, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De in het eerste lid opgelegde verplichting tot het voorzien van een debietsmeting en registratie geldt niet voor grondwaterwinnningen waarvan het opgepompte grondwater wordt aangewend voor de beregening van bouw- en weiland. »

Art. 24.Aan hetzelfde decreet wordt een bijlage toegevoegd, die luidt als volgt : "Bijlage bij het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling 5. - Watervang

Art. 25.Artikel 83, § 6, van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen, alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, opgeheven bij het decreet van 20 december 1996, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « § 6. Voor het aftappen van water door de vergunninghouders die onder de toepassing van de wet van 20 juni 1855 inzake de irrigaties in de Kempen vallen, wordt het verschuldigde bedrag vastgesteld op 5000 frank per jaar. » HOOFDSTUK V. - Bepalingen met betrekking tot de omvorming van begrotingsfondsen Afdeling 1. - Instellingen van Openbaar Nut

Art. 26.Aan artikel 1, § 4, van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1995, wordt de volgende bepaling toegevoegd : « e) alle terugbetalingen met betrekking tot de activa, overgedragen krachtens artikel 55, § 4, van de bijzondere wet van 16 januari 1989, alsmede de terugbetalingen voortvloeiend uit ten onrechte verleende steun in het kader van de economische expansiewetgeving. » Afdeling 2. - Opheffing van begrotingsfondsen

Art. 27.Artikel 29 van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, wordt opgeheven. HOOFDSTUK VI. - Sociaal en Cultureel Werk

Art. 28.In artikel 30 van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor diensten voor sociaal-cultureel werk voor volwassenen en houdende een wijziging van het decreet van 2 januari 1976 tot erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige koepelorganisaties voor beleidsvoorbereidend overleg in de sector van het sociaal-cultureel werk voor volwassenen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "van maximum drie kalenderjaren" vervangen door "zes kalenderjaren";2° in § 2 worden de woorden "drie kalenderjaren" vervangen door "zes kalenderjaren".

Art. 29.De organisaties bedoeld in artikel 30, § 1 en § 2 van bovenvermeld decreet, die op het ogenblik van het in werking treden van dit decreet nog niet erkend zijn, kunnen ten vroegste erkend worden op basis van het werkjaar 1998.

Art. 30.Voor de organisaties, niet bedoeld in artikel 30, § 1 en § 2 van het bovenvermeld decreet, die op het ogenblik van het in werking treden van dit decreet nog niet erkend zijn, kan een erkenning ten vroegste ingaan op 1 januari 2000. HOOFDSTUK VII. - Openbaar Bibliotheekwerk

Art. 31.Wat Openbaar Bibliotheekwerk betreft, blijven de bepalingen zoals omschreven in artikelen 53 en 54 van het decreet van 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997, ook in 1998 van kracht. HOOFDSTUK VIII. - Inwerkingtreding

Art. 32.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 1998, behoudens andersluidende bepalingen in dit decreet.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 19 december 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS De Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid, Mevr. W. DEMEESTER-DE MEYER De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting, L. PEETERS De Vlaamse minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, E. BALDEWIJNS De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS De Vlaamse minister van Economie, KMO, Landbouw en Media, E. VAN ROMPUY De Vlaamse minister van Brusselse Aangelegenheden en Gelijkekansenbeleid, Mevr. B. GROUWELS Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^