Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 05 november 2007

Uittreksel uit arrest nr. 120/2007 van 19 september 2007 Rolnummer 4082 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 253, eerste lid, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals gewijzigd bij artikel 11 van het Vlaams Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2007203243
pub.
05/11/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 120/2007 van 19 september 2007 Rolnummer 4082 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 253, eerste lid, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals gewijzigd bij artikel 11 van het Vlaamse decreet van 19 december 1997 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1998, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 23 november 2006 in zake Julien Reidanus en de BVBA « Garage Carwash Reidanus » tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 5 december 2006, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 253, eerste lid, 5° WIB92, zoals gewijzigd door het Decreet van 19 december 1997, Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1998 (Belgisch Staatsblad van 30 december 1997), het gelijkheidsbeginsel zoals vastgelegd in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat deze bepaling vrijstelt van onroerende voorheffing, het kadastraal inkomen van nieuwe onroerende goederen zoals bedoeld in artikel 471, § 3 WIB92 waarvoor voor de eerste maal overeenkomstig artikel 472, § 2 een kadastraal inkomen vastgesteld wordt, daar waar niet worden vrijgesteld van onroerende voorheffing de onroerende goederen zoals bedoeld in artikel 471, § 3 WIB92 waarvoor niet voor de eerste maal een kadastraal inkomen werd vastgesteld overeenkomstig artikel 472, § 2 WIB92, na de inwerkingtreding van het gewijzigd artikel 253, [eerste lid,] 5° WIB92 (zoals van toepassing in het Vlaams Gewest) en eveneens niet zijn vrijgesteld van onroerende voorheffing de onroerende goederen zoals bedoeld in artikel 471, § 3 WIB92, die niet als nieuw worden verkregen zoals bedoeld in artikel 472, § 2 WIB92 ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 253, eerste lid, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992), zoals gewijzigd bij artikel 11 van het Vlaamse decreet van 19 december 1997 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1998.

Krachtens de in het geding zijnde bepaling, is vrijgesteld van onroerende voorheffing het kadastraal inkomen van het nieuwe materieel en de nieuwe outillage die voor de eerste maal een kadastraal inkomen toegewezen krijgen.

B.2. De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over een eventuele schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie doordat enkel de belastingplichtigen die investeren in nieuwe onroerende goederen (materieel en outillage) van onroerende voorheffing worden vrijgesteld, terwijl in zulk een vrijstelling niet is voorzien voor belastingplichtigen die investeren in onroerende goederen (materieel en outillage) die niet nieuw zijn.

B.3.1. In de parlementaire voorbereiding wordt de in het geding zijnde bepaling als volgt toegelicht : « Dit artikel strekt ertoe om het kadastraal inkomen van de nieuwe investeringen (gedaan na 1-1-1998) gedaan door de bedrijven in materieel en outillering welke onroerend zijn door bestemming niet langer te belasten in de onroerende voorheffing » (Parl. St., Vlaams Parlement, 1997-1998, nr. 788/1, p. 3; ibid., nr. 788/9, pp. 3-4).

B.3.2. Zoals het Hof in B.2.1 van het arrest nr. 109/99 reeds heeft aangegeven, worden met « nieuwe » investeringen investeringen in nieuw materieel en in nieuwe outillage bedoeld. Overigens laat de tekst zelf van de in het geding zijnde bepaling daaromtrent geen twijfel bestaan, aangezien daarin uitdrukkelijk van « nieuwe onroerende goederen » melding wordt gemaakt.

B.4. Door de in het geding zijnde bepaling aan te nemen, beoogde de decreetgever de bedrijfsinvesteringen te stimuleren door een lastenverlaging. De maatregel vervat in die bepaling houdt met dit doel verband, door van onroerende voorheffing vrij te stellen, het kadastraal inkomen van nieuw materieel en nieuwe outillage die voor de eerste maal een kadastraal inkomen toegewezen krijgen.

De decreetgever vermocht daarbij te oordelen dat voor investeringen in tweedehandsmaterieel en -outillage niet in zulk een vrijstelling diende te worden voorzien, aangezien investeringen in dergelijke goederen niet in dezelfde mate als investeringen in nieuw materieel en nieuwe outillage bijdragen tot de doelstelling die de decreetgever beoogde na te streven.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 253, eerste lid, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals gewijzigd bij artikel 11 van het Vlaamse decreet van 19 december 1997 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1998, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 19 september 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^