Etaamb.openjustice.be
Decreet van 18 december 2009
gepubliceerd op 30 december 2009

Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2010

bron
vlaamse overheid
numac
2009036189
pub.
30/12/2009
prom.
18/12/2009
ELI
eli/decreet/2009/12/18/2009036189/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 DECEMBER 2009. - Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2010 (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2010. HOOFDSTUK I. - Algemeen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Onderwijs Afdeling I. - Secundair onderwijs

Onderafdeling I. - Algemeen

Art. 2.In artikel 9 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De bepalingen van deze titel worden buiten werking gesteld vanaf het schooljaar 2010-2011. In afwijking op deze bepaling kan in uitzonderlijke gevallen de Vlaamse Regering aan een inrichtende macht toelating geven tot programmatie van een instelling of structuuronderdeel : 1° na schriftelijke aanvraag van die inrichtende macht, ingediend bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten vóór 1 maart van het voorafgaand schooljaar en vergezeld van het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité, en 2° na advies van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de Inspectie.».

Art. 3.In artikel 42 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « De bepalingen van deze titel worden buiten werking gesteld vanaf het schooljaar 2010-2011. In afwijking op deze bepaling kan in uitzonderlijke gevallen de Vlaamse Regering aan een inrichtende macht toelating geven tot overheveling of omvorming : 1° na schriftelijke aanvraag van die inrichtende macht, ingediend bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten vóór 1 maart van het voorafgaand schooljaar en vergezeld van het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité, en 2° na advies van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de Inspectie.».

Art. 4.In artikel 56 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II wordt het punt 3°, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994, vervangen door wat volgt : « 3° het extra aantal wekelijkse uren-leraar dat aan elke inrichtende macht van onderwijsinstellingen na vrijwillige fusie, zoals bedoeld in artikel 58bis, wordt toegekend; deze bepaling wordt evenwel buiten werking gesteld vanaf het schooljaar 2010-2011, behoudens voor vrijwillige fusies die uiterlijk op 1 september 2009 hebben plaatsgevonden. ».

Art. 5.In artikel 58 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « De bepalingen van deze titel worden buiten werking gesteld vanaf het schooljaar 2010-2011, behoudens voor vrijwillige fusies die uiterlijk op 1 september 2009 hebben plaatsgevonden. ».

Art. 6.In artikel 8 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. In afwijking op de bepalingen van § 1 en § 2 kan vanaf het schooljaar 2010-2011 : 1° geen nieuw centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs worden erkend, gefinancierd of gesubsidieerd, tenzij dat centrum enkel het gevolg is van een fusie van bestaande centra of tenzij in uitzonderlijke gevallen toelating wordt gegeven door de Vlaamse Regering;2° een bestaand centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat verbonden is aan een instelling met voltijds gewoon technisch of beroepssecundair onderwijs niet autonoom worden, tenzij in uitzonderlijke gevallen toelating wordt gegeven door de Vlaamse Regering. De desbetreffende toelating door de Vlaamse Regering gebeurt : 1° na schriftelijke aanvraag van de betrokken inrichtende macht(en), ingediend bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten vóór 1 maart van het voorafgaand schooljaar en vergezeld van het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité, en 2° na advies van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de Inspectie.».

Art. 7.In artikel 20 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de huidige tekst wordt in een paragraaf 1 ondergebracht;2° een paragraaf 2 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.In afwijking van de bepalingen van § 1 kan vanaf het schooljaar 2010-2011 een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs geen nieuw aanbod meer programmeren, tenzij in uitzonderlijke gevallen toelating wordt gegeven door de Vlaamse Regering : 1° na schriftelijke aanvraag van de inrichtende macht, ingediend bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten vóór 1 maart van het voorafgaand schooljaar en vergezeld van het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité, en 2° na advies van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de Inspectie.».

Art. 8.In artikel 99ter decies van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in paragraaf 1 na de woorden « het schooljaar 2008-2009 » de woorden « en, voor wat betreft de vervangingen van korte afwezigheden, tot en met het schooljaar 2009-2010 » ingevoegd.

Art. 9.In het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende de vervangingen van korte afwezigheden, wordt het hoofdstuk II, bestaande uit de artikelen 4 tot en met 6, opgeheven.

Onderafdeling II. - Uur pedagogische coördinatie

Art. 10.In artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt paragraaf 1 opgeheven. Afdeling II. - Hogescholen

Art. 11.Aan paragraaf 3 van artikel 196 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De indexering vermeld in het tweede lid wordt in het begrotingsjaar 2010 niet toegepast. ».

Art. 12.Aan paragraaf 3 van artikel 209 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De indexformule vermeld in het tweede lid wordt in het begrotingsjaar 2010 niet toegepast. ».

Art. 13.Aan paragraaf 1 van artikel 340sexies van hetzelfde decreet wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De indexformule vermeld in het derde lid wordt in het begrotingsjaar 2010 niet toegepast. ». Afdeling III. - Hogere Zeevaartschool

Art. 14.Aan artikel 2, § 3, van het decreet van 20 februari 2009 betreffende de Hogere Zeevaartschool wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De indexering vermeld in het eerste lid wordt in het begrotingsjaar 2010 niet toegepast. ».

Art. 15.In paragraaf 2 van artikel 4 van hetzelfde decreet wordt het jaartal « 2010 » vervangen door het jaartal « 2011 ». Afdeling IV. - Financiering hogescholen en universiteiten

Art. 16.Aan artikel 9 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen wordt een paragraaf 7 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 7. Voor het begrotingsjaar 2010 worden de indexeringsbepalingen opgenomen in de artikelen 9, § 5 en § 6, 13, § 3, laatste lid, 28, § 4 eerste lid, 30, § 2, laatste lid, 31, § 3, 35, § 2, § 5, tweede lid, en § 6, tweede lid, 38, § 2, 39, § 3, 40, laatste lid, 42, laatste lid, 42ter, § 3, en 43, § 3 niet toegepast.

Art. 17.In artikel 38, § 1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 6° wordt het bedrag « 2.178.033,72 » vervangen door het bedrag « 1.545.521,92 »; 2° in punt 16° wordt het bedrag « 1.971.057,99 » vervangen door het bedrag « 2.603.569,79 ».

Art. 18.Aan artikel 41, § 4, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor het begrotingjaar 2010 worden de bedragen vermeld in § 1 en § 2 niet aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. ». Afdeling V. - Universiteiten

Art. 19.In artikel 140, § 1, 2°, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, worden de woorden « voor de jaren 2002, 2003, 2006, 2007, 2008 en 2009 » vervangen door de woorden « voor de jaren 2002, 2003, 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010 ».

Art. 20.Aan paragraaf 2 van artikel 140 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De indexformule, vermeld in het eerste lid, wordt in het begrotingsjaar 2010 niet toegepast. ».

Art. 21.Aan paragraaf 2 van artikel 140ter van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De indexformule, vermeld in het eerste lid, wordt in het begrotingsjaar 2010 niet toegepast. ».

Art. 22.In artikel 169quater, § 7, van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, worden in de laatste zin van het tweede lid de woorden « voor 2008 en 2009 » vervangen door de woorden « vanaf 2008 ». Afdeling VI. - Verloven wegens bijzondere opdracht

Art. 23.Aan artikel 51quater, § 2, derde lid, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende zinnen toegevoegd : « Het totaal aantal verloven wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in het eerste lid, 4°, en het eerste lid, 8°, samen, wordt vastgelegd op een maximum van 45 voltijdse equivalenten. Hierbij zijn minimaal 12 voltijdse equivalenten voorbehouden voor verloven wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in het eerste lid, 4°. ».

Art. 24.Aan artikel 77quater, § 2, derde lid, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende zinnen toegevoegd : « Het totaal aantal verloven wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in het eerste lid, 4°, en het eerste lid, 8°, samen, wordt vastgelegd op een maximum van 45 voltijdse equivalenten. Hierbij zijn minimaal 12 voltijdse equivalenten voorbehouden voor verloven wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in het eerste lid, 4°. ». Afdeling VII. - Vormingsfonds

Art. 25.In de tweede zin van het eerste lid van artikel II.88quinquies van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt het bedrag « 1.070.000 euro » vervangen door het bedrag « 886.000 euro ». Afdeling VIII. - Academiseringsmiddelen

Art. 26.In artikel VI.9ter van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid van paragraaf 1 worden de woorden « 2006, 2007, 2008 en 2009 » vervangen door de woorden « 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010 »;2° in het tweede lid van paragraaf 1 worden de woorden « 2007, 2008 en 2009 » vervangen door de woorden « 2007, 2008, 2009 en 2010 »;3° in paragraaf 2 worden de woorden « in 2006, in 2007, in 2008 en in 2009 » vervangen door de woorden « in 2006, in 2007, in 2008, in 2009 en in 2010 ».

Art. 27.In artikel VI.10 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositie-regeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2007, wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « Artikelen VI.9bis tot en met VI.9septies hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2006 en houden op uitwerking te hebben op 31 december 2010. ». Afdeling IX. - Terbeschikkingstelling

Art. 28.Artikel 52 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage wordt opgeheven. Afdeling X. - Volwassenenonderwijs

Art. 29.In afwijking van artikel 47, § 5, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het Volwassenenonderwijs wordt de jaarlijkse subsidie aan het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs voor het begrotingsjaar 2010 niet aangepast aan de evolutie van de index.

Art. 30.In afwijking van artikel 110, § 3, van hetzelfde decreet wordt aan het Fonds Inschrijvingsgelden Centra voor Volwassenenonderwijs voor het begrotingsjaar 2010 een dotatie toegekend van 2.513.000 euro en voor het begrotingsjaar 2011 wordt een dotatie toegekend van 3.342.000 euro ten laste van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 31.In afwijking van artikel 6decies van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot regeling van een aantal aangelegenheden voor de Centra voor Basiseducatie ter uitvoering van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2009, wordt de werkingstoelage per lesuurcursist pas met ingang van 1 januari 2011 aangepast aan de evolutie van de index. Afdeling XI. - Mentorschap

Art. 32.Het decreet van 16 april 1996 betreffende het mentorschap, gewijzigd bij de decreten van 8 juli 1996, 15 december 2006, 22 juni 2007 en 8 mei 2009, wordt opgeheven. Afdeling XII. - Kwaliteit van onderwijs

Art. 33.In artikel 9, § 2, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het jaartal « 2009 » vervangen door het jaartal « 2010 »; 2° in de bepaling onder 1° wordt het bedrag « 4.912.000 euro » vervangen door het bedrag « 3.930.000 euro »; 3° in de bepaling onder 2° wordt het bedrag « 6.742.000 euro » vervangen door het bedrag « 5.394.000 euro »; 4° in de bepaling onder 3° wordt het bedrag « 515.000 euro » vervangen door het bedrag « 412.000 euro »; 5° in de bepaling onder 4° wordt het bedrag « 315.000 euro » vervangen door het bedrag « 252.000 euro »; 6° in de bepaling onder 5° wordt het bedrag « 222.000 euro » vervangen door het bedrag « 178.000 euro »; 7° in de bepaling onder 6° wordt het bedrag « 32.200 euro » vervangen door het bedrag « 26.000 euro »; 8° in het laatste lid wordt het jaartal « 2010 » vervangen door het jaartal « 2011 ».

Art. 34.In artikel 12, § 2, van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Voor het begrotingsjaar 2010 is dit bedrag gelijk aan 1.266.000 euro. Vanaf het begrotingsjaar 2011 wordt dit bedrag aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. ».

Art. 35.In artikel 20 van hetzelfde decreet wordt het bedrag « 1.665.000 euro » vervangen door het bedrag « 1.332.000 euro » en wordt het bedrag « 538.000 euro » vervangen door het bedrag « 430.000 euro ».

Art. 36.In artikel 21, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt het bedrag « 503.000 euro » vervangen door het bedrag « 402.000 euro ».

Art. 37.In artikel 22 van hetzelfde decreet wordt het jaartal « 2009 » vervangen door het jaartal « 2010 » en wordt het jaartal « 2010 » vervangen door het jaartal « 2011 ». Afdeling XIII. - Project Duurzaam naar school'

Art. 38.Artikel 55quater van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt opgeheven. Afdeling XIV. - Inspectie en begeleiding levensbeschouwelijke vakken

Art. 39.In artikel 27, § 1, van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en begeleiding levensbeschouwelijke vakken worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het bedrag « 3.970,51 euro » wordt vervangen door het bedrag « 3.885,99 euro« ; 2° het jaartal « 2008 » wordt vervangen door het jaartal « 2010 ».

Art. 40.In artikel 1, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 tot uitvoering van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en begeleiding levensbeschouwelijke vakken worden de volgende wijzigingen doorgevoerd : 1° in het eerste lid wordt het getal « 13 » vervangen door het getal « 12 »;2° in het tweede lid wordt het getal « 5 » vervangen door het getal « 4,5 ».

Art. 41.De Vlaamse Regering heeft delegatie om artikel 1, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 tot uitvoering van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en begeleiding levensbeschouwelijke vakken, gewijzigd bij onderhavig decreet, te wijzigen, te vervangen, aan te vullen of op te heffen. Afdeling XV. - Flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau

Art. 42.Artikel 18 van het decreet van 30 november 2007 betreffende het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 18.Binnen de beschikbare begrotingskredieten worden middelen voorzien voor projecten binnen de centrumsteden die het Vlaams onderwijsbeleid versterken. Samen met de middelen voorzien voor projecten vermeld onder hoofdstuk V bedraagt dit budget 1.929.000 euro. ».

Art. 43.In artikel 22 van hetzelfde decreet wordt in paragraaf 2 en paragraaf 3 de datum « 31 december 2009 » vervangen door de datum « 31 december 2010 ». Afdeling XVI. - Aanwendingspercentage vrijgestelden

Art. 44.Aan artikel 1, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2002 betreffende de bepaling van het aanwendingspercentage van het aantal uren-leraar in het deeltijds kunstonderwijs wordt de volgende zin toegevoegd : « Voor wat het aantal uren-leraar van de vrijgestelden van het vak kunstgeschiedenis betreft, mogen de instellingen vanaf het schooljaar 2010-2011 ten hoogste 85 % aanwenden. ».

Art. 45.Aan artikel 1, vierde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2002 betreffende de bepaling van het aanwendingspercentage van het aantal uren-leraar in het deeltijds kunstonderwijs wordt de volgende zin toegevoegd : « Voor wat het aantal uren-leraar van de vrijgestelden van het vak bijzondere kunstgeschiedenis betreft, mogen de instellingen vanaf het schooljaar 2010-2011 ten hoogste 85 % aanwenden. ».

Art. 46.In artikel 2, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2002 betreffende de bepaling van het aanwendingspercentage van het aantal uren-leraar in het deeltijds kunstonderwijs worden tussen de woorden « van het vak algemene muziekcultuur in de middelbare graad betreft » en de woorden « ten hoogste 70 % aanwenden » de woorden « en vanaf het schooljaar 2010-2011, wat de vrijgestelden van de vakken muziekcultuur/volksmuziek, samenspel en koor in de middelbare graad betreft en wat de vrijgestelden van de vakken instrumentaal ensemble, vocaal ensemble en koor in de hogere graad betreft, » ingevoegd.

Art. 47.In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2002 betreffende de bepaling van het aanwendingspercentage van het aantal uren-leraar in het deeltijds kunstonderwijs wordt het laatste lid vervangen door wat volgt : « Van het aantal uren-leraar, verkregen met toepassing van artikel 42, § 1, 2°, van hetzelfde besluit, mogen de instellingen vanaf het schooljaar 2010-2011, wat de vrijgestelden van het vak repertoirestudie in de hogere graad betreft, ten hoogste 70 % aanwenden.

De bepalingen van het eerste tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing op de instellingen die gevestigd zijn in de negentien gemeenten van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. ».

Art. 48.De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om een volgende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de bepaling van het aanwendingspercentage van het aantal uren-leraar in het deeltijds kunstonderwijs uit te voeren via een besluit van de Vlaamse Regering. Afdeling XVII. - Deeltijds kunstonderwijs

Art. 49.In het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen muziek, woordkunst en dans, wordt een artikel 57ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 57ter.In afwijking van artikel 52, § 2, § 2bis en § 7, artikel 53, § 1, artikel 54 en artikel 57, § 1, kunnen tijdens de schooljaren 2010-2011 en 2011-2012 in het deeltijds kunstonderwijs geen nieuwe instellingen, filialen, studierichtingen en hogere graden in de financierings- of subsidieregeling opgenomen worden. ».

Art. 50.In het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting beeldende kunst, wordt een artikel 49ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 49ter.In afwijking van artikel 43, § 2, § 2bis en § 7, artikel 44, § 1, artikel 45 en artikel 48, § 1, kunnen tijdens de schooljaren 2010-2011 en 2011-2012 in het deeltijds kunstonderwijs geen nieuwe instellingen, filialen, studierichtingen en hogere graden in de financierings- of subsidieregeling opgenomen worden. ».

Art. 51.De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om een volgende wijziging van de in deze afdeling genoemde besluiten uit te voeren via een besluit van de Vlaamse Regering. HOOFDSTUK III. - Aanvullende bepalingen betreffende het onderwijs Afdeling I. - Basisonderwijs

Art. 52.Aan artikel 79, § 3, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° in afwijking van § 3, 2°, is de A2-coëfficiënt voor het begrotingsjaar 2010 gelijk aan 1. ».

Art. 53.In artikel 79, § 4, van hetzelfde decreet wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° het bedrag verkregen door toepassing van § 3 wordt voor de begrotingsjaren 2009, 2012, 2013, 2014 en 2015 verhoogd met de loonkosten die jaarlijks vrijkomen door de toepassing van artikel 192, § 2, en met 70 % van de loonkosten die vrijkomen door toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen. ».

Art. 54.In artikel 80, § 3, van hetzelfde decreet wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° Pjaarx = percentage voor het begrotingsjaar in kwestie. Dat percentage bedraagt 14 % voor de begrotingsjaren 2009, 2010 en 2011.

Vanaf het begrotingsjaar 2012 stijgt dit percentage jaarlijks met 0,1875 % tot 15,5 % vanaf 2019. Vanaf begrotingsjaar 2020 is het dit percentage van 15,5 % dat zal worden toegepast. ».

Art. 55.Aan artikel 80 van hetzelfde decreet wordt aan § 4 een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor het begrotingsjaar 2010 wordt het B_SchK bepaald door toepassing van volgende formule : B_SchK = GPP_SchK2009 x het totale aantal punten verkregen na toepassing van artikel 81, 1° en 2°, waarbij : GPP_SchK2009 de geldwaarde per punt is voor het begrotingsjaar 2009, zoals vastgesteld na de derde begrotingscontrole 2009. ».

Art. 56.Aan artikel 85bis, § 3, van hetzelfde decreet wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° in afwijking van 2° is de A2-coëfficiënt voor het begrotingsjaar 2010 gelijk aan 1.».

Art. 57.In artikel 85bis, § 4, van hetzelfde decreet wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° het bedrag verkregen door toepassing van § 3 wordt voor de begrotingsjaren 2009, 2012, 2013, 2014 en 2015 verhoogd met de loonkosten die jaarlijks vrijkomen door de toepassing van artikel 192, § 2, en met 70 % van de loonkosten die vrijkomen door toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen. ».

Art. 58.Aan artikel 85ter van hetzelfde decreet wordt aan § 3 een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor het begrotingsjaar 2010 wordt het B_SchK bepaald door toepassing van volgende formule : B_SchK = GPP_SchK2009 x het totale aantal punten verkregen na toepassing van artikel 85quater, 1° en 2°, waarbij : GPP_SchK2009 de geldwaarde per punt is voor het begrotingsjaar 2009, zoals vastgesteld na de derde begrotingscontrole 2009. ». Afdeling II. - Werkingsbudgetten secundair onderwijs en wijziging

decreet basisonderwijs

Art. 59.Aan artikel 6, § 3, van het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° in afwijking van 2° is de A2-coëfficiënt voor het begrotingsjaar 2010 gelijk aan 1. ».

Art. 60.In artikel 6 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 4 vervangen door wat volgt : « § 4. Het bedrag verkregen door toepassing van § 3 wordt voor de begrotingsjaren 2009, 2012, 2013, 2014 en 2015 verhoogd met de loonkosten die jaarlijks vrijkomen door de toepassing van artikel 192, § 2, en met 70 % van de loonkosten die vrijkomen door toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen.

Het bedrag, verkregen door de toepassing van § 3, wordt voor het begrotingsjaar 2016 verhoogd met 40 % van de loonkosten die vrijkomen door de toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen. ».

Art. 61.In artikel 7, § 3, van hetzelfde decreet wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° Pjaarx = percentage voor het begrotingsjaar in kwestie. Dat percentage bedraagt 10 % voor de begrotingsjaren 2009, 2010 en 2011.

Vanaf het begrotingsjaar 2012 stijgt dit percentage jaarlijks met 0,125 % tot 11 % in 2019. Vanaf begrotingsjaar 2020 is het dit percentage van 11 % dat zal worden toegepast. ».

Art. 62.Aan artikel 7 van hetzelfde decreet wordt aan § 4 een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid wordt voor het begrotingsjaar 2010 het B_SchK bepaald door toepassing van volgende formule : B_SchK = GPP_SchK2009 x het totale aantal punten verkregen na toepassing van artikel 8, 1° en 2°, waarbij : GPP_SchK2009 de geldwaarde per punt is voor het begrotingsjaar 2009, zoals vastgesteld na de derde begrotingscontrole 2009. ».

Art. 63.Aan artikel 13, § 3, van hetzelfde decreet wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° in afwijking van 2° is de A2-coëfficiënt voor het begrotingsjaar 2010 gelijk aan 1. ».

Art. 64.In artikel 13 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 4 vervangen door wat volgt : « § 4. Het bedrag verkregen door toepassing van § 3 wordt voor de begrotingsjaren 2009, 2012, 2013, 2014 en 2015 verhoogd met de loonkosten die jaarlijks vrijkomen door de toepassing van artikel 192, § 2, en met 70 % van de loonkosten die vrijkomen door toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen.

Het bedrag, verkregen door de toepassing van § 3, wordt voor het begrotingsjaar 2016 verhoogd met 40 % van de loonkosten die vrijkomen door de toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen. ».

Art. 65.Aan artikel 14 van hetzelfde decreet wordt aan § 3 een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid wordt voor het begrotingsjaar 2010 het B_SchK bepaald door toepassing van volgende formule : B_SchK = GPP_SchK2009 x het totale aantal punten verkregen na toepassing van artikel 15, 1° en 2°, waarbij : GPP_SchK2009 de geldwaarde per punt is voor het begrotingsjaar 2009, zoals vastgesteld na de derde begrotingscontrole 2009. ». Afdeling III. - Bedrijfsstages

Art. 66.In artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende personeelsleden in het secundair onderwijs die op bedrijfsstage gaan, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, 1°, a), worden punt 3) en 4) vervangen door wat volgt : « 3) voor het begrotingsjaar 2010 : 2.043.166 euro; 4) voor het begrotingsjaar 2011 : 584.576 euro; »; 2° in paragraaf 2, 1°, a), worden punt 3) en 4) vervangen door wat volgt : « 3) voor het begrotingsjaar 2010 : 170.448 euro; 4) voor het begrotingsjaar 2011 : 48.767 euro; »; 3° er wordt een paragraaf 7 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 7.De werkingsmiddelen, bestemd voor enerzijds de personeelsleden die bijkomende kosten maken tengevolge van het lopen van bedrijfsstages en anderzijds voor het uitvoeren van prospecties, bedragen 3 % van het beschikbare budget. ».

Art. 67.In hetzelfde besluit wordt hoofdstuk III, bestaande uit artikel 4, opgeheven.

Art. 68.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 5.Het gebruik van het vervangingssysteem en het gebruik van de werkingsmiddelen worden opgevolgd en geëvalueerd in samenspraak met de sociale partners. ».

Art. 69.De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om de voorgaande artikelen te wijzigen, te vervangen of geheel of gedeeltelijk op te heffen. Afdeling IV. - Hogere Zeevaartschool

Art. 70.Aan artikel 3 van het decreet van 20 februari 2009 betreffende de Hogere Zeevaartschool wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.Vanaf het begrotingsjaar 2011 wordt de werkingsuitkering bestemd voor de Hogere Zeevaartschool, berekend overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II van dit decreet met 1,27 % verminderd.

Afhankelijk van de budgettaire ruimte kan de Vlaamse Regering dit percentage vanaf het begrotingsjaar 2012 wijzigen.

De som van het bedrag van de vermindering op grond van het eerste of het tweede lid en het totale bedrag van de verminderingen op grond van het eerste of het tweede lid van artikel 31, § 4, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen bedraagt per jaar ten hoogste 16.179.000 euro, berekend op het prijsniveau van het jaar 2010. Indien dit bedrag overschreden wordt, worden de in het eerste lid en in het eerste lid van artikel 31, § 4, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen vermelde percentages verminderd.». Afdeling V. - Financiering hogescholen en universiteiten

Art. 71.Aan artikel 31 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2008, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. Vanaf het begrotingsjaar 2011 wordt de werkingsuitkering per hogeschool en universiteit, berekend overeenkomstig de bepalingen van afdeling IV van dit decreet met inbegrip van de bedragen bedoeld in artikel 35, § 6, met 1,27 % verminderd.

Afhankelijk van de budgettaire ruimte kan de Vlaamse Regering dit percentage vanaf het begrotingsjaar 2012 wijzigen.

De som van het totale bedrag van de verminderingen op grond van het eerste of het tweede lid en het bedrag van de vermindering op grond van het eerste of het tweede lid van artikel 3, § 3, van het decreet van 20 februari 2009 betreffende de Hogere Zeevaartschool bedraagt per jaar ten hoogste 16.179.000 euro, berekend op het prijsniveau van het jaar 2010. Indien dit bedrag overschreden wordt, worden de in het eerste lid en in het eerste lid van artikel 3, § 3, van het decreet van 20 februari 2009 betreffende de Hogere Zeevaartschool vermelde percentages verminderd. ». Afdeling VI. - Terbeschikkingstelling

Art. 72.Het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 betreffende de deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996 en de besluiten van de Vlaamse Regering van 11 februari 2000 en 22 februari 2002, wordt geschorst.

De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om de voorgaande bepaling te wijzigen, te vervangen of geheel of gedeeltelijk op te heffen.

Art. 73.Het vorige artikel is niet van toepassing op de personeelsleden die vóór 1 september 2010 en in toepassing van de bepalingen van het besluit vermeld in vorige artikel, reeds genoten van een deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen. Afdeling VII. - Toekenning van een niet-verworven salarisschaal

Art. 74.Het besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 2004, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 en 21 september 2007, betreffende de toekenning van een niet-verworven salarisschaal voor de houders van het getuigschrift grondige kennis van de verplichte tweede taal Frans en het besluit van de Vlaamse Regering van 15 april 2005, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 september 2005, 20 juli 2006, 21 september 2007 en 29 mei 2009, betreffende de toekenning van een bepaalde niet-verworven salarisschaal aan sommige personeelsleden van het onderwijs, worden opgeheven voor de personeelsleden die aangesteld of geaffecteerd zijn in een betrekking in een selectie- of bevorderingsambt en voor de personeelsleden die aangesteld of geaffecteerd zijn in een betrekking in een ambt bedoeld in artikel 61 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van het onderwijs of in artikel 10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken.

Met behoud van de toepassing van de bepalingen van het eerste lid blijven de bepalingen van de in het eerste lid vermelde besluiten van de Vlaamse Regering van toepassing voor de personeelsleden die vóór 1 september 2010 een diploma of getuigschrift hebben behaald dat in één van deze besluiten is vermeld.

De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om de voorgaande bepalingen te wijzigen, te vervangen of geheel of gedeeltelijk op te heffen. Afdeling VIII. - Volwassenenonderwijs

Art. 75.In artikel 77, § 1, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs wordt de eerste zin vervangen door wat volgt : « De Vlaamse Regering stelt jaarlijks een globale subsidie ter beschikking voor alle consortia volwassenenonderwijs van ten minste 3.017.000 euro. ».

Art. 76.In afwijking van artikel 77, § 6, van hetzelfde decreet wordt de jaarlijkse subsidie aan de consortia volwassenenonderwijs voor het begrotingsjaar 2010 niet aangepast aan de evolutie van de index. Afdeling IX. - Organisatie van tijdelijke projecten

Art. 77.In artikel 4, § 2, van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs wordt het laatste lid vervangen door wat volgt : « De Vlaamse Regering kan indien nodig voorzien in pedagogische, wetenschappelijke of andere adequate ondersteuning en begeleiding. ».

Art. 78.In artikel 5 van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De bepalingen van dit artikel worden buiten werking gesteld vanaf het schooljaar 2010-2011, behoudens voor : 1° de tijdelijke projecten in het basis- en secundair onderwijs die zijn opgenomen in het decreet van 10 juli 2008 houdende verlenging van sommige van de tijdelijke projecten die zijn vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het basis- en secundair onderwijs;2° de tijdelijke projecten in het deeltijds kunstonderwijs die al tijdens het schooljaar 2009-2010 lopende zijn.».

Art. 79.In artikel 18bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 oktober 2007 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond werkplekleren, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 2008, wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. In geval van verlenging kunnen de projectverantwoordelijken steeds beslissen om bij het einde van het schooljaar 2010-2011 of 2011-2012 het tijdelijke project vroegtijdig te beëindigen. ». Afdeling X. - Lerarenopleiding

Art. 80.In artikel 55undecies van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, ingevoegd bij het decreet van 15 december 2006, wordt de zin « Het totale bedrag dat hiervoor wordt voorzien bedraagt 2.939.821,08 euro met ingang van het begrotingsjaar 2007. » vervangen door de volgende zin « Het totale bedrag dat hiervoor wordt vrijgemaakt bedraagt met ingang van het begrotingsjaar 2010 2.877.000 euro. ».

Art. 81.In artikel 72 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs wordt de zin « Het totale bedrag dat hiervoor wordt voorzien bedraagt 2.939.821,08 euro met ingang van het begrotingsjaar 2007 » vervangen door de volgende zin « Het totale bedrag dat hiervoor wordt vrijgemaakt bedraagt met ingang van het begrotingsjaar 2010 2.877.000 euro ». Afdeling XI. - Kwaliteit van onderwijs

Art. 82.In artikel 26 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt in de bepaling onder 1° het bedrag « 1.700.000 euro » vervangen door « 1.700.000 euro in 2009, 1.568.000 in 2010 en 1.409.000 vanaf 2011 »; 2° in paragraaf 1 wordt in de bepaling onder 2° het bedrag « 1.203.898 euro » vervangen door « 1.203.898 euro in 2009, 1.136.898 in 2010 en 1.020.898 vanaf 2011 »; 3° in paragraaf 1 wordt in de bepaling onder 3° het bedrag « 235.000 euro » vervangen door « 235.000 euro in 2009, 222.000 in 2010 en 199.000 vanaf 2011 »; 4° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.Vanaf het begrotingsjaar 2012 worden de bedragen die aan de VZW Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten toegekend worden voor het begrotingsjaar 2011, vermeld in paragraaf 1, jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de volgende formule : 1° 80 % van de bedragen volgen de evolutie van de gezondheidsindex;2° 20 % van de bedragen volgen 75 % van de evolutie van de gezondheidsindex.».

Art. 83.In artikel 28 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « van ten minste 744.000 euro » geschrapt; 2° er wordt een nieuwe paragraaf 1/1 ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1/1.Voor 2009, 2010 en 2011 wordt het krediet, vermeld in § 1, respectievelijk vastgelegd op 748.000 euro, 692.000 euro en 622.000 euro »; 3° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Het krediet dat vastgelegd werd voor 2011, vermeld in § 1/1, volgt vanaf 2012 de evolutie van de gezondheidsindex. Het wordt ter beschikking gesteld van de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten of van de afzonderlijke pedagogische begeleidingsdiensten en in voorkomend geval verdeeld naar rato van de organieke betrekkingen in de centra voor volwassenenonderwijs. ». Afdeling XII. - Centra voor leerlingenbegeleiding

Art. 84.In artikel 53 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het bedrag « 15.052.658 euro » vervangen door het bedrag « 15.922.000 euro »; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Het werkingsbudget en de bedragen bestemd voor de omkaderingsgewichten verbonden aan de permanente ondersteuning, voor de extra omkaderingsgewichten en voor de omkaderingsgewichten verbonden aan de boventallige klerken, bedoeld in § 1, worden vanaf begrotingsjaar 2011 als volgt geïndexeerd : B x (Cx-1/Cx-2), waarbij : 1° B gelijk is aan het bedoelde bedrag voor het begrotingsjaar 2010, zoals bepaald in § 1;2° Cx-1 gelijk is aan de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1;3° Cx-2 gelijk is aan de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2.»; 3° paragraaf 3 wordt geschrapt.

Art. 85.Artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2003 houdende de vorming van het personeel van de centra voor leerlingenbegeleiding wordt geschrapt. HOOFDSTUK IV. - Fiscaliteit Afdeling I. - Selectiever maken van de Vlaamse forfaitaire

vermindering voor beroepsactieve belastingplichtigen

Art. 86.In artikel 2, § 1, van het decreet van het decreet van 30 juni 2006 houdende invoering van een forfaitaire vermindering in de personenbelasting wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° hij heeft een activiteitsinkomen van ten minste 5.500 euro, en wat de aanslagjaren 2008, 2009 en 2011 betreft een activiteitsinkomen van respectievelijk ten hoogste 22.250 euro, 23.000 euro en 18.500 euro. ».

Art. 87.In artikel 3, § 3, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « Vanaf » wordt vervangen door het woord « Voor »;2° er wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3/1.Vanaf het aanslagjaar 2011 bedraagt de vermindering 125 euro.

Als het activi-teitsinkomen, vermeld in artikel 2, § 2, meer bedraagt dan 17.250 euro, dan wordt de vermindering van 125 euro verminderd met 10 % van het bedrag van de overschrijding. ». Afdeling II. - Onroerende voorheffing

Art. 88.Inzoverre de decreten en de uitvoeringsbesluiten van het Vlaamse Gewest er niet van afwijken worden alle wettelijke wijzigingen aan de artikelen 315, 315bis, 319bis, 333, 354, 357, 365, 376, 393, 399ter, 413bis, 449, 450, 452 en 456 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 die in werking zijn getreden vanaf 1 oktober 2006 tot en met 31 mei 2009 zonder inhoudelijke wijziging overeenkomstig van toepassing verklaard op de onroerende voorheffing in het Vlaamse Gewest. Afdeling III. - Successierechten

Art. 89.Aan artikel 55 van het Vlaams Wetboek der Successierechten van 31 maart 1936, vervangen bij het decreet van 20 december 1996, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, is eveneens van toepassing op vergelijkbare rechtspersonen en instellingen die opgericht zijn volgens de wetgeving van een andere lidstaat van de Europees Economische Ruimte en aan die wetgeving onderworpen zijn. ». Afdeling IV. - Heffing ter bestrijding en voorkoming van leegstand en

verwaarlozing van bedrijfsruimten

Art. 90.In artikel 26, § 3, tweede lid, en in artikel 26, § 4, van het decreet houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten van 19 april 1995 worden de woorden « met een aangetekende brief » vervangen door het woord « schriftelijk ». In artikel 26, § 5, van hetzelfde decreet worden de woorden « per aangetekende brief » vervangen door het woord « schriftelijk ». Afdeling V. - Heffing ter bestrijding en voorkoming van leegstand en

verwaarlozing van woningen en gebouwen

Art. 91.In artikel 39, § 2, van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 worden het eerste en tweede lid vervangen door wat volgt : « De belastingplichtige kan binnen drie maanden na de datum van de verzending van de aanslag met een gemotiveerd verzoekschrift in beroep gaan bij de Vlaamse Regering tegen de fiscale heffing. Dit verzoekschrift moet op straffe van verval, binnen de drie maanden na de datum van verzending van de aanslag, schriftelijk worden ingediend.

De belastingplichtige voegt bij het verzoekschrift de nodige bewijskrachtige stukken om zijn bezwaren te staven. Aan de belastingplichtige wordt onverwijld schriftelijk een ontvangstmelding van het beroep bezorgd. De Vlaamse Regering kan bij de belastingplichtige alle onderzoekingen verrichten en hem verzoeken alle stukken voor te leggen of te verstrekken die nuttig kunnen zijn om over het beroep te beslissen.

De beslissing over het beroep wordt binnen 6 maanden volgend op het verzoekschrift schriftelijk aan de belastingplichtige ter kennis gebracht en zij vermeldt de wijze waarop tegen deze beslissing in rechte kan getreden worden. ». Afdeling VI. - Planbatenheffing

Art. 92.In artikel 2.6.14 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De planbatenheffing is betaalbaar binnen een termijn van : 1° vijftien kalenderdagen vanaf de datum van het verlijden van de authentieke akte betreffende een overdracht ten bezwarende titel, door de heffingsplichtige, van enig zakelijk recht met betrekking tot het perceel. 2° zes maanden na het verlenen, in laatste administratieve aanleg, van : a) een stedenbouwkundige vergunning voor bouwwerken, vermeld in artikel 4.2.1, 1°, voor zover voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden : 1) de betrokken bouwwerken betreffen niet enkel afbraakwerken of bodemsaneringswerken;2) voor het verrichten van de betrokken bouwwerken is de medewerking van een architect vereist;3) de vergunning kon vóór de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan of het bijzonder plan van aanleg niet worden verleend;b) een verkavelingsvergunning. Indien een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning, vermeld in het eerste lid, 2°, uitdrukkelijk melding maakt van verschillende fasen van een bouw- of verkavelingsproject, wordt de planbatenheffing gefaseerd betaald overeenkomstig de daartoe door de Vlaamse Regering bepaalde regelen. Binnen een termijn van zes maanden na de aanvang van elke fase wordt de voor die fase verschuldigde heffing betaald. ».

Afdeling. VII. - Schenking bouwgronden

Art. 93.In artikel 140nonies van Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten van 30 november 1939 worden de woorden « van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 » vervangen door de woorden « van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 ». HOOFDSTUK V. - Vlaamse instrumenterende ambtenaren Afdeling I. - Oprichting dienst Vastgoedakten

Art. 94.De Vlaamse Regering kan ambtenaren aanwijzen die alle bevoegdheden met onroerend karakter uitoefenen in naam en voor rekening van de verzoekende Vlaamse overheid. De Vlaamse Regering kan deze bevoegdheid tot aanwijzing delegeren aan een lid van de Vlaamse Regering.

De ambtenaren, als vermeld in het eerste lid, hierna Vlaamse instrumenterende ambtenaren te noemen, mogen overgaan tot het opstellen van : 1° akten van aankoop in der minne en vervreemdingen uit de hand;2° akten houdende vestiging van zakelijke rechten zoals erfpacht, opstal, vruchtgebruik en erfdienstbaarheden;3° akten houdende huurovereenkomsten en opheffing van bestaande in- of overschrijvingen.4° akten met betrekking tot openbare verkopingen en de organisatie ervan. In de uitoefening van hun bevoegdheden, zijn de Vlaamse instrumenterende ambtenaren gemachtigd om akten te verlijden, er authenticiteit aan te verlenen en er uitgiften van af te leveren.

Art. 95.De Vlaamse instrumenterende ambtenaren mogen hun diensten alleen verlenen als minstens één van de partijen in de akte de volgende entiteit is : 1° de Vlaamse Gemeenschap;2° het Vlaamse Gewest;3° of een intern of extern verzelfstandigd agentschap, zoals bedoeld in het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003, met uitzondering van de privaatrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschappen.

Art. 96.De Vlaamse instrumenterende ambtenaren hoeven bij de uitoefening van hun bevoegdheden tegenover derden geen bijzondere lastgeving voor te leggen. Bij de ondertekening van de akten vertegenwoordigen zij eveneens de entiteiten, vermeld in het vorige artikel.

Art. 97.De Vlaamse instrumenterende ambtenaren oefenen hun ambt uit binnen het volledige Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Afdeling II. - Fonds Vastgoedakten

Art. 98.Bij het departement Financiën en Begroting wordt een fonds, het « Fonds Vastgoedakten » genoemd, opgericht, in de zin van artikel 45 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit. De middelen van het fonds kunnen uitsluitend aangewend worden voor de kosten, aangerekend door derden, ontstaan door de werkzaamheden rond het verlijden van akten door de dienst Vastgoedakten binnen het departement Financiën en Begroting.

Aan het fonds worden toegewezen alle ontvangsten van middelen uit Vlaamse of andere bron die de kosten, aangerekend door derden, voor het verlijden van akten door de dienst Vastgoedakten moeten dekken. HOOFDSTUK VI. - Fonds ter reductie van de globale energiekost

Art. 99.§ 1. De Vlaamse Regering wordt gemachtigd de waarborg van het Vlaamse Gewest te verlenen voor leningen die door het Fonds ter reductie van de globale energiekost (hierna FRGE) worden toegestaan aan : 1° Lokale Entiteiten, die optreden als kredietgever, zoals vermeld in het koninklijk besluit van 6 juli 2009 tot vaststelling van het beheerscontract van het « Fonds ter reductie van de globale energiekost »;2° door de Vlaamse Regering aangewezen rechtspersonen, die optreden als kredietgever, zoals vermeld in het koninklijk besluit van 6 juli 2009 tot vaststelling van het beheerscontract van het « Fonds ter reductie van de globale energiekost »; en die een samenwerkingsverband wensen aan te gaan met het FRGE. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en modaliteiten waaronder deze waarborg kan worden toegekend en uitgekeerd. In afwijking van artikel 8 van het decreet van 7 mei 2004 houdende bepalingen inzake kas-, schuld- en waarborgbeheer van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest kan de Vlaamse Regering bepalen om de toekenning van de waarborg niet afhankelijk te maken van de betaling van een bijdrage. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt voor ieder begrotingsjaar de maximale omloop van de uitstaande verbintenissen waarop de waarborg van het Vlaamse Gewest betrekking heeft. HOOFDSTUK VII. - Datum indienstname installaties voor zonne-energie

Art. 100.Artikel 25ter, § 1, tweede lid, van het decreet houdende de organisatie van de energiemarkt van 17 juli 2000, wordt aangevuld met de volgende zin : « Voor iedere installatie voor zonne-energie waar uit het verslag van het gelijkvormigheidsonderzoek of de controle van de technische installaties zoals beschreven in het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, blijkt dat deze grotendeels geïnstalleerd was in 2009, maar nog niet operationeel, en uit een tweede keuring voor 1 maart 2010 blijkt dat ze volledig is geïnstalleerd, en niet is vergroot in vermogen ten opzichte van de eerste keuring, wordt de datum van deze eerste keuring beschouwd als datum van indienstname. ». HOOFDSTUK VIII. - Provinciehuis Antwerpen

Art. 101.§ 1. In afwijking op de bepalingen van de domaniale wet van 31 mei 1923 betreffende de vervreemding van onroerende domeingoederen, is de Vlaamse Regering ertoe gemachtigd het eigendomsaandeel van 5,5 % in het Provinciehuis te Antwerpen, gelegen te Koningin Elisabethlei 22 te 2018 Antwerpen (percelen 10de afdeling sectie K nrs. 1589A8, 1589N9 en 1589P8), dat door de Belgische Staat overgedragen wordt aan het Vlaamse Gewest, kosteloos over te dragen aan de Provincie Antwerpen.

De voorwaarden tot kosteloze overdracht worden bepaald door de Vlaamse Regering. § 2. In afwijking op de bepalingen van de domaniale wet van 31 mei 1923 betreffende de vervreemding van onroerende domeingoederen, is de Vlaamse Regering ertoe gemachtigd het eigendomsaandeel van 8,57 % in het Provinciehuis te Antwerpen, gelegen te Koningin Elisabethlei 22 te 2018 Antwerpen (percelen 10de afdeling sectie K nrs. 1589A8, 1589N9 en 1589P8), eigendom van het Vlaamse Gewest, over te dragen aan de Provincie Antwerpen. HOOFDSTUK IX. - Overdracht beheer researchpark Zellik

Art. 102.§ 1. Aan artikel 33 van het decreet van 30 juni 2006 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2006, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het beheer van het researchpark Zellik wordt onttrokken aan het Fonds Onroerende Goederen en alle openstaande vorderingen, verbintenissen en verplichtingen welke voorkomen bij het Fonds worden overgedragen aan het Agentschap Ondernemen. ». § 2. Bij het Agentschap Ondernemen wordt daartoe een fonds opgericht voor de verwerving, het beheer en de vervreemding van onroerende goederen in de zin van artikel 45 van de gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit, onder de benaming « Fonds voor de verwerving, het beheer en de vervreemding van onroerende goederen », hierna het Fonds genoemd. § 3. Aan het Fonds worden alle ontvangsten voortvloeiend uit het beheer van de onroerende goederen toegewezen. § 4. De middelen van het Fonds dienen aangewend voor de verwerving, het beheer en de herinrichting van de onroerende goederen. HOOFDSTUK X. - Leegstandsregister

Art. 103.In artikel 2.2.6 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « De opmaak en opbouw van het leegstandsregister kunnen worden overgedragen aan een intergemeentelijke administratieve eenheid.In dat geval worden, voor de toepassing van paragraaf 7, van artikel 2.2.7, paragraaf 1 tot en met paragraaf 4, en van artikel 2.2.8, de intergemeentelijke administratieve eenheid gelijkgesteld met de gemeente of de gemeentelijke administratie en het beslissingsorgaan van de intergemeentelijke administratieve eenheid met het college van burgemeester en schepenen. »; 2° in paragraaf 7 wordt het woord « ambtenaren » vervangen door het woord « personeelsleden ».

Art. 104.In artikel 2.2.8 van hetzelfde decreet worden de woorden « De beheerder van het leegstandsregister » telkens vervangen door de woorden « De gemeente ».

Art. 105.Aan artikel 3.2.22, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « In het geval, vermeld in artikel 2.2.6, § 1, tweede lid, zijn de bepalingen van voormeld decreet overeenkomstig van toepassing op het personeel van de intergemeentelijke administratieve eenheid. ».

Art. 106.In artikel 7.3.2, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden « de procedure, vermeld in artikel 2.2.7 » vervangen door de woorden « de beroepsprocedure, vermeld in artikel 2.2.7, paragraaf 2 en paragraaf 3, ». HOOFDSTUK XI. - Afvalstoffen

Art. 107.In artikel 47, § 2, van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, zoals herhaaldelijk gewijzigd, worden de woorden « brandbare afvalstoffen » vervangen door de woorden « brandbare afvalstoffen in het kader van de bepalingen in artikel 48, § 2, 2°, 3° en 7° ».

Art. 108.In artikel 48, § 2, van hetzelfde decreet, zoals herhaaldelijk gewijzigd, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° 150 euro per ton, met een minimum van 150 euro, voor : - het verbranden van afvalstoffen als de afvalverbranding niet gedekt is door een milieu- of exploitatievergunning overeenkomstig de geldende wetgeving; - het achterlaten van afval of het beheren van afvalstoffen in strijd met de voorschriften van dit decreet of de uitvoeringsbesluiten ervan zoals bedoeld in artikel 12.

De heffingsplichtige is de persoon die het afval respectievelijk verbrandt of achterlaat. ».

Art. 109.In artikel 48, § 2, 3°, van hetzelfde decreet, zoals herhaaldelijk gewijzigd, wordt de zin « In afwijking hiervan blijft voor shredderafval afkomstig van schrootverwerking K = 0,15 voor het heffingsjaar 2010 indien de hoeveelheid shredderafval die in 2010 per ton inputmateriaal wordt gestort, met 10 % wordt verminderd in vergelijking met de hoeveelheid shredderafval die in 2010 per ton inputmateriaal wordt geproduceerd en bestaande uit enerzijds de lichte fractie die wordt afgezogen uit de cycloon, en anderzijds de zware fractie die overblijft na metallische scheiding en na de lineaire motor. » vervangen door de zinnen : « In afwijking hiervan : - wordt voor shredderafval (afkomstig van de verwerking van schroot, van gedepollueerde wrakken en van elektronisch en elektrisch schrootafval) K = 0,40 voor de heffingsjaren 2010 en 2011, K= 0,70 voor het heffingsjaar 2012 en K= 1 met ingang van het heffingsjaar 2013.

Evenwel blijft K = 0,15 tot en met 2015 voor het storten van het residu van het shredderafval dat in een PST-installatie (PST : post-shredder-technologie) is verwerkt. Een PST-installatie verwerkt de lichte fractie die wordt afgezogen uit de cycloon, en de zware fractie die overblijft na metallische scheiding en na de lineaire motor.

In 2010 en 2011 geldt K = 0,15 voor een te storten hoeveelheid die maximaal het viervoudige bedraagt van de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die teruggewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd.

In 2012 geldt K = 0,15 voor een te storten hoeveelheid die maximaal gelijk is aan de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd, vermenigvuldigd met een factor 2,5.

In 2013 geldt K = 0,15 voor een te storten hoeveelheid die maximaal gelijk is aan de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd, vermenigvuldigd met een factor 1,5.

In 2014 geldt K = 0,15 voor een te storten hoeveelheid die maximaal gelijk is aan de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd.

In 2015 geldt K = 0,15 voor een te storten hoeveelheid die maximaal de helft bedraagt van de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd.

De som van de hoeveelheid materialen die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd, en de hoeveelheid shredderafval die wordt gestort aan het heffingstarief met K = 0,15, mag niet meer bedragen dat de input van de PST-installatie.

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 50, § 9, bezorgt de exploitant van de PST-installatie ter staving van het toepassen van het verlaagde heffingstarief vanaf 2011 ieder jaar voor 31 januari aan de OVAM een rapport met een volledige en gedetailleerde massabalans van de verwerkte stromen en van de teruggewonnen stromen met hun respectieve bestemming; - is voor recyclageresidu's van kunststofafval van bedrijven die kunststofafval gebruiken als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten, K = 0,15 voor het heffingsjaar 2010, K = 0,3 voor het heffingsjaar 2011, K = 0,6 voor het heffingsjaar 2012 en K = 1 met ingang van het heffingsjaar 2013. ».

Art. 110.In artikel 48, § 2, 3°, van hetzelfde decreet, zoals herhaaldelijk gewijzigd, wordt na de zin « Voor brandbare recyclageresidu's van papier- en kartonafval is K = 0,03 met ingang van het heffingsjaar 2007 tot en met het heffingsjaar 2009, en K = 1 vanaf het heffingsjaar 2010. » volgende zin toegevoegd : « In afwijking hiervan blijft voor brandbare recyclageresidu's van papier- en kartonafval van bedrijven die papier- en kartonafval gebruiken als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten, K = 0,03 voor het heffingsjaar 2010. ».

Art. 111.In artikel 48, § 2, 15°, van hetzelfde decreet, zoals herhaaldelijk gewijzigd, wordt de zin « In afwijking van 14° en 15° geldt voor het verbranden of meeverbranden van recyclageresidu's van papier- en kartonafval een heffingstarief van 2 euro/ton met ingang van het heffingsjaar 2007; » vervangen door de zin « In afwijking van 14° en 15° geldt voor het verbranden of meeverbranden van recyclageresidu's van papier- en kartonafval van bedrijven die papier- en kartonafval gebruiken als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten, en voor recyclageresidu's van kunststofafval van bedrijven die kunststofafval gebruiken als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten, met ingang van het heffingsjaar 2010 een heffingstarief van 2 euro/ton.».

Art. 112.In artikel 48, § 2, 13°, van hetzelfde decreet, zoals herhaaldelijk gewijzigd, worden na de woorden « inerte afvalstoffen » de volgende woorden toegevoegd : « en van slib van de productie van drinkwater ».

Art. 113.Aan artikel 48, § 2, van hetzelfde decreet, zoals herhaaldelijk gewijzigd, wordt een punt 18° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 18° bij het berekenen van de heffingstarieven worden de bedragen steeds afgerond tot de hogere cent. ».

Art. 114.Artikel 51 van hetzelfde decreet, zoals herhaaldelijk gewijzigd, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 51.Onverminderd de bepalingen van hoofdstuk XI wordt voor iedere navordering bedoeld in artikel 50, § 5, en ambtelijke aanslag bedoeld in artikel 50, § 12, een administratieve geldboete opgelegd.

In geval van niet of onvoldoende aangegeven heffingen wordt de geldboete gelijkgesteld aan de niet of onvoldoende aangegeven heffingen. In geval van niet tijdige betaling van de aangegeven heffingen wordt de geldboete gelijkgesteld aan 10 % van de niet tijdig betaalde heffingen. In beide gevallen bedraagt de geldboete ten minste 70 euro. Voor de berekening van deze administratieve geldboete wordt uitgegaan van de milieuheffing zonder de vermenigvuldigingsfactor 0,70 zoals bedoeld in artikel 48, § 5. ». HOOFDSTUK XII. - Landbouw en Visserij Afdeling I. - Fonds voor het Landbouwinformatienetwerk

Art. 115.In artikel 54 van het decreet van 24 december 2004 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2005 worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de laatste zin van het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « Het fonds wordt gestijfd door ontvangsten van het Informatienet Landbouwboekhoudingen en door ontvangsten die betrekking hebben op opdrachten, uitgevoerd in het kader van het Landbouwinformatienetwerk. »; 2° een vierde lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het fonds wordt beheerd door de minister bevoegd voor het landbouwbeleid, die zijn beslissingsbevoegdheden inzake de inkomsten en de uitgaven kan delegeren.». Afdeling II. - Verduidelijken bevoegdheidsbepalingen

Art. 116.In artikel 2, § 1, van de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 4°, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, wordt vervangen door wat volgt : « 4° voor wat betreft de landbouwbevoegdheden van het Vlaamse Gewest, de activiteiten van de personen die de handelingen, vermeld in punt 1°, stellen, onderwerpen aan een voorafgaande machtiging of erkenning, verleend door de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij, of door de instelling of de ambtenaar daartoe gemachtigd door die minister;»; 2° punt 7°, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, wordt vervangen door wat volgt : « 7° voor wat betreft de landbouwbevoegdheden van het Vlaamse Gewest, de stoffen vermeld in artikel 1 aan de voorafgaande erkenning of machtiging van de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij onderwerpen en de voorwaarden van verlening, wijziging en intrekking van deze erkenning of machtiging bepalen.».

Art. 117.In artikel 2 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 5 februari 1999, 21 december 1998 en het decreet van 19 december 2008, wordt paragraaf 3 opgeheven voor het Vlaamse Gewest.

Art. 118.In artikel 6 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, wordt de tweede zin vervangen door wat volgt : « De Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij, kan, voor wat betreft de landbouwbevoegdheden van het Vlaamse Gewest, de door hem aangewezen controlebevoegdheden beperken tot bepaalde personeelsleden of kan andere controleagenten of -instanties aanwijzen.»; 2° het zesde lid, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999 en het decreet van 19 december 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Zij kunnen zich ook alle inlichtingen, bescheiden en geïnformatiseerde dragers van gegevens doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en overgaan tot alle nuttige vaststellingen.Voor wat betreft de landbouwbevoegdheden van het Vlaamse Gewest, kunnen zij zich hierbij laten bijstaan door deskundigen, gekozen uit een lijst opgemaakt door de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij. ».

Art. 119.In artikel 7 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 5 februari 1999 en gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Voor wat betreft de landbouwbevoegdheden van het Vlaamse Gewest, kan de Vlaamse Regering : 1° de wijze en de voorwaarden van monsterneming vaststellen;2° de ontledingsmethoden bepalen;3° het tarief van de ontledingen vaststellen;4° de voorwaarden bepalen voor de inrichting en de werking van de ontledingslaboratoria met het oog op hun erkenning door de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij.».

Art. 120.In artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999, het koninklijk besluit van 22 februari 2001 en het decreet van 19 december 2008, wordt paragraaf 9 vervangen door wat volgt : « § 9. Voor wat betreft de landbouwbevoegdheden van het Vlaamse Gewest kan de Vlaamse Regering de procedure bepalen voor het opleggen en invorderen van de administratieve geldboeten. De administratieve geldboeten opgelegd door het Vlaamse Gewest in uitvoering van deze wet, worden gestort in het fonds voor Landbouw en Visserij, opgericht bij het decreet van 19 mei 2006 betreffende de oprichting en werking van het Fonds voor Landbouw en Visserij. ».

Art. 121.In artikel 1 van de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijprodukten, wordt punt 4° hernummerd als punt 3°.

Art. 122.In artikel 3 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, gewijzigd bij de wetten van 29 december 1990 en 5 februari 1999 en het decreet van 19 december 2008, wordt punt 4° vervangen door wat volgt : « 4° voor wat betreft de landbouwbevoegdheden van het Vlaamse Gewest, de activiteiten van de personen die de onder 1° genoemde handelingen stellen onderwerpen aan een voorafgaande machtiging of erkenning verleend door de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij of door de instelling of de ambtenaar daartoe gemachtigd door de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij;»; 2° in paragraaf 2, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Voor wat betreft de landbouwbevoegdheden van het Vlaamse Gewest, kan de Vlaamse Regering : 1° de wijze en de voorwaarden van monsterneming vaststellen;2° de ontledingsmethoden bepalen;3° het tarief van de ontledingen vaststellen;4° de voorwaarden bepalen voor de inrichting en de werking van de ontledingslaboratoria met het oog op hun erkenning door de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij.»; 3° voor wat betreft het Vlaamse Gewest, wordt paragraaf 3, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, opgeheven.

Art. 123.In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999 en het decreet van 19 december 2008, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Met behoud van de toepassing van de bepalingen van artikel 3 van deze wet, kan de Vlaamse Regering, voor wat betreft de landbouwbevoegdheden van het Vlaamse Gewest, de voorwaarden bepalen waaronder de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij : 1° representatieve beroepsorganisaties van producenten, kopers of verwerkers van bepaalde producten erkent;2° regels goedkeurt die deze representatieve beroepsorganisaties vaststellen inzake de productie en het op de markt brengen van bepaalde producten.».

Art. 124.In artikel 5, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999 en het decreet van 19 december 2008, wordt de tweede zin vervangen door wat volgt : « De Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij, kan, voor wat betreft de landbouwbevoegdheden van het Vlaamse Gewest, de door hem aangewezen controlebevoegdheden beperken tot bepaalde personeelsleden of kan andere controleagenten of -instanties aanwijzen. ».

Art. 125.In artikel 9, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999 en het decreet van 19 december 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Wanneer de inbeslaggenomen producten bederfelijk zijn, mogen zij, voor wat betreft de landbouwbevoegdheden van het Vlaamse Gewest, op tussenkomst van de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij, of zijn gemachtigde en voor zover zulks verenigbaar is met de eisen van de volksgezondheid, verkocht worden of tegen betaling van een vergoeding teruggegeven worden aan de eigenaar;in dit geval mag er slechts over worden beschikt overeenkomstig de richtlijnen verstrekt door de door de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij, aangewezen ambtenaren. De ontvangen som wordt op de griffie van de rechtbank gedeponeerd totdat over het misdrijf uitspraak is gedaan. Dit bedrag treedt in de plaats van de in beslag genomen producten, zowel voor wat de verbeurdverklaring, als wat de eventuele teruggave aan de belanghebbende betreft. »; 2° het vierde lid, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008, wordt vervangen door wat volgt : « Wanneer de eisen van de volksgezondheid de verkoop of de teruggave van de producten niet toelaten, worden deze, voor wat betreft de landbouwbevoegdheden van het Vlaamse Gewest, op tussenkomst van de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij, of zijn gemachtigde, hetzij vernietigd, alles op kosten van de overtreder.». HOOFDSTUK XIII. - Sociaal-Cultureel Werk

Art. 126.In afwijking van artikel 4bis, § 2, van het decreet van 6 juli 2001 houdende ondersteuning van de federatie van erkende organisaties voor volksontwikkeling en houdende ondersteuning van de Vereniging van Vlaamse Cultuurcentra, wordt vanaf 2010 de tussenkomst van de Vlaamse Gemeenschap rechtstreeks uitgekeerd aan de Vereniging van Vlaamse Cultuurcentra. HOOFDSTUK XIV. - Oppervlaktewateren

Art. 127.In artikel 35bis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging wordt paragraaf 1, ingevoegd bij decreet van 25 juni 1992, vervangen door wat volgt : « § 1. Het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaamse Milieumaatschappij hierna genoemd « de Maatschappij » is belast met de vestiging, inning en de invordering van de heffing op de waterverontreiniging, hierna genoemd « de heffing ». De Maatschappij is tevens belast met de controle op de naleving van de verplichtingen inzake de heffing.

De Vlaamse Regering wijst de daartoe bevoegde ambtenaren aan. ».

Art. 128.In artikel 35ter van dezelfde wet wordt paragraaf 4, ingevoegd bij het decreet van 22 december 1993, vervangen bij decreet van 19 december 2003 en gewijzigd bij decreet van 24 december 2004, vervangen door wat volgt : « § 4. 1° Elke heffingsplichtige die door investeringen in het productieproces en/of in zuiveringstechnische werken komt tot een totale niet-lozing van afvalwater uit het productieproces en dit op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar, is vrijgesteld van de heffing voorzover geen sanitair afvalwater en/of koelwater geloosd wordt. Indien sanitair afvalwater en/of koelwater geloosd wordt, wordt enkel op het sanitair waterverbruik en/of koelwater een heffing gevestigd.

De heffingsplichtige mag bovendien op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar niet beschikken over een milieu- of lozingsvergunning die hem toelaat ander afvalwater dan huishoudelijk afvalwater en/of koelwater te lozen. 2° Elke heffingsplichtige welke van bovenstaande regeling gebruik wenst te maken, moet daartoe bij de aangifte bedoeld in artikel 35octies, § 1, een dossier voegen dat opgesteld is door een milieudeskundige in de discipline water vermeld in hoofdstuk 1.3. van titel II van het Vlarem, die daarvoor is erkend overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IIIbis van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning. Elk ander bewijs van niet lozing zal niet worden aanvaard door de Maatschappij.

Het bedoelde dossier bevat minstens de volgende gegevens : a) een beschrijving van het productieproces met aanduiding van de verschillende waterstromen;b) een gedetailleerde waterbalans met vermelding van de verschillende waterbronnen, de aanwending en de afvoer van dit water;c) indien van toepassing een beschrijving van de toegepaste technische maatregelen om tot de niet-lozing te komen;d) een beschrijving van noodplannen en noodvoorzieningen;e) een overzicht van de milieu- of lozingsvergunningen van de laatste tien jaar met afzonderlijke vermelding van de nog geldende vergunningen waarover de heffingsplichtige beschikt;f) de datum waarop de milieudeskundige zijn vaststellingen ter plaatse heeft gedaan die hebben geleid tot de opmaak van dit rapport. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen inzake het bedoelde dossier.

De uiterste datum voor de vaststellingen van de niet-lozing is 1 januari van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar.

Uiterlijk één maand voordat de vaststellingen ter plaatse zullen worden gedaan door de milieudeskundige, brengt de heffingsplichtige het Afdelingshoofd van de Maatschappij bevoegd voor de vestiging, inning en invordering van de heffing of de door hem gedelegeerde ambtenaar schriftelijk, per e-mail of per fax op de hoogte van het geplande plaatsbezoek.

Indien de milieudeskundige erom wordt verzocht, stelt hij de ambtenaren van de Maatschappij belast met de controle of onderzoek in verband met de toepassing van de heffing, alle relevante informatie ter beschikking en geeft hij hen de mogelijkheid deel te nemen aan het plaatsbezoek.

Alle vermeldingen en bepalingen opgenomen in 2°, zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid.

Het bedoelde dossier geldt voor het heffingsjaar waarvoor de aanvraag is ingediend en voor de negen daaropvolgende heffingsjaren behoudens in geval van wijzigingen die tot gevolg hebben dat niet meer aan de hierboven vermelde voorwaarden is voldaan. Iedere wijziging betreffende de lozingssituatie moet onmiddellijk per aangetekend schrijven worden gemeld aan het Afdelingshoofd van de Maatschappij bevoegd voor de vestiging, inning en invordering van de heffing of de door hem gedelegeerde ambtenaar. 3° Het statuut van nullozer kan worden verlengd voor opeenvolgende periodes van tien jaar. Hiertoe moet de heffingsplichtige, na afloop van de geldigheidsduur van het bedoelde dossier, bij de aangifte bedoeld in artikel 35octies, § 1, een hernieuwingsaanvraag voegen samen met een attest afgeleverd door een milieudeskundige bedoeld in 2°, waarin de conclusie van het aanvankelijk ingediende dossier wordt herbevestigd. Het attest vermeldt tevens de datum waarop de milieudeskundige zijn vaststellingen ter plaatse heeft gedaan die hebben geleid tot de opmaak van dit attest. De uiterste datum voor deze vaststellingen is 1 januari van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar waarvoor de hernieuwingsaanvraag wordt ingediend.

Uiterlijk één maand voordat de vaststellingen ter plaatse zullen worden gedaan door de milieudeskundige, brengt de heffingsplichtige het Afdelingshoofd van de Maatschappij bevoegd voor de vestiging, inning en invordering van de heffing of de door hem gedelegeerde ambtenaar schriftelijk, per e-mail of per fax op de hoogte van het geplande plaatsbezoek met het oog op de hernieuwing van het nullozersstatuut.

Indien de milieudeskundige erom wordt verzocht, stelt hij de ambtenaren van de Maatschappij belast met de controle of onderzoek in verband met de toepassing van de heffing, alle relevante informatie ter beschikking en geeft hij hen de mogelijkheid deel te nemen aan het plaatsbezoek. 4° Indien de maatschappij beschikt over gegevens omtrent enige lozing uit dit productieproces wordt de heffing bepaald conform artikel 35septies, tenzij de toepassing van de in artikel 35quinquies, § 1, bedoelde berekeningsmethode resulteert in een hogere vuilvracht.».

Art. 129.In artikel 35quinquies van dezelfde wet worden in paragraaf 1, vervangen bij decreet van 19 mei 2006 en gewijzigd bij decreet van 29 juni 2007, 7 december 2007 en 19 december 2008, de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° indien in de loop van het jaar dat voorafgaat aan het heffingsjaar de lozingssituatie en/of vergunningstoestand bedoeld onder 1° verandert in deze bedoeld onder 3° of omgekeerd, wordt de berekening van de N1-component evenredig opgesplitst voor zover de vuilvracht berekend zonder de a-factor niet gevoelig wijzigt.De wijziging van de a-factor gaat in vanaf de maand volgend op deze waarin de lozingssituatie en/of vergunningstoestand volgens de vergunning van kracht wordt. Als de feitelijke lozingssituatie niet overeenstemt met de vergunningstoestand wordt de a-factor gewijzigd vanaf de maand die volgt op die waarin de feitelijke situatie aan de vergunning is aangepast. De heffingsplichtige dient minstens één maand voor de wijziging per aangetekend schrijven het Afdelingshoofd van de Maatschappij bevoegd voor de vestiging, inning en invordering van de heffing of de door hem gedelegeerde ambtenaar hiervan op de hoogte te brengen. Bij gevoelige wijziging van de vuilvracht is overeenkomstig de bepalingen van § 8 tot en met § 11 de situatie op het ogenblik van de monstername van toepassing. »; 2° in het laatste lid van paragraaf 1 wordt de zinsnede « tenzij de heffingsplichtige het bewijs levert dat de reëel geloosde hoeveelheid kleiner is » vervangen door de zinsnede « tenzij het bewijs geleverd wordt dat de reëel geloosde hoeveelheid kleiner is.».

Art. 130.In artikel 35quinquies van dezelfde wet wordt paragraaf 2, ingevoegd bij decreet van 25 juni 1992, vervangen door wat volgt : « § 2. De bemonstering en de analyses van de in § 1 bedoelde parameters moeten worden uitgevoerd door een laboratorium dat daartoe in het Vlaamse Gewest is erkend met toepassing van de bepalingen van artikel IIIbis van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning. ».

Art. 131.In artikel 35quinquies van dezelfde wet worden in paragraaf 4, vervangen bij decreet van 24 juni 2005, de woorden « een door de regering erkend laboratorium » vervangen door de woorden « een laboratorium vermeld in § 2. ».

Art. 132.In artikel 35quinquies van dezelfde wet worden in paragraaf 12, ingevoegd bij decreet van 19 december 2003 en gewijzigd bij decreet van 24 juni 2005, volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « Bij captaties uit onbevaarbare oppervlaktewateren en captaties van minder dan 500 m3 per jaar » worden vervangen door de woorden « In alle andere gevallen »;2° de zin « Het overeenkomstig het vorige lid berekende volume oppervlaktewater van meer dan 500 m3 wordt teruggebracht tot 500 m3 » wordt geschrapt.

Art. 133.In artikel 35quinquies van dezelfde wet wordt paragraaf 13, ingevoegd bij decreet van 19 december 2003 en gewijzigd bij decreet van 24 juni 2005, vervangen door wat volgt : « § 13. Bij vaststelling van onvergunde lozingen, wordt voor de jaren waarin de onregel-matigheden zich hebben voorgedaan, de heffing berekend met toepassing van het eenheidstarief voorzien in het vierde lid van artikel 35ter, § 2, en overeenkomstig artikel 35septies, tenzij de in § 1 bedoelde berekeningsmethode resulteert in een hogere vuilvracht. ».

Art. 134.In artikel 35septies van dezelfde wet, worden in paragraaf 2, ingevoegd bij decreet van 19 december 2003 volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « Bij captaties uit onbevaarbare oppervlaktewateren en captaties van minder dan 500 m3 per jaar » worden vervangen door de woorden « In alle andere gevallen »;2° de zin « Het overeenkomstig het vorige lid berekende volume oppervlaktewater van meer dan 500 m3 wordt teruggebracht tot 500 m3 » wordt opgeheven.

Art. 135.Aan artikel 35duodecies van dezelfde wet, wordt in paragraaf 1, ingevoegd bij decreet van 25 juni 1992, na punt 4° een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Bij de toepassing van artikel 35quater, § 3, kan de Maatschappij eveneens tot een heffing van ambtswege overgaan. ».

Art. 136.In artikel 35terdecies van dezelfde wet, ingevoegd bij decreet van 25 juni 1992 en gewijzigd bij de decreten 22 december 2000, 19 december 2003, 24 december 2004 en 23 december 2005 worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid van paragraaf 2 worden de woorden « drie jaar » vervangen door de woorden « vijf jaar »;2° in paragraaf 2 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Indien in een proces-verbaal van overtreding onvergunde lozingen zijn vastgesteld, wordt voor de jaren waarin de onregelmatigheden zich hebben voorgedaan, de in vorige lid bedoelde termijn verlengd vanaf de datum van het proces-verbaal tot zes maanden na de datum waarop de Maatschappij kennis krijgt van de definitieve gerechtelijke beslissing.»; 3° in paragraaf 6 en paragraaf 7 worden de woorden « op straffe van nietigheid » geschrapt;4° in paragraaf 7 worden de woorden « binnen twee maanden » vervangen door de woorden « binnen zes maanden ».

Art. 137.In artikel 35quaterdecies van dezelfde wet worden in paragraaf 1, vervangen bij decreet van 22 december 2000, de woorden « het Afdelingshoofd Heffingen van de Maatschappij » vervangen door de woorden « het Afdelingshoofd van de Maatschappij bevoegd voor de vestiging, inning en invordering van de heffing ».

Art. 138.In artikel 35quaterdecies van dezelfde wet worden in paragraaf 4, vervangen bij decreet van 22 december 2000 en gewijzigd bij decreet van 24 december 2004, de woorden « voor zover de overtreding geen aanleiding kan geven tot heffingsverhoging » opgeheven. HOOFDSTUK XV. - Grondwaterbeheer

Art. 139.In artikel 28ter, § 5, van hetzelfde decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer wordt in paragraaf 5, vervangen bij decreet van 22 december 1999 en gewijzigd bij decreet van 7 mei 2004, de zin « De Maatschappij is belast met de vestiging, inning en de invordering van de heffing » vervangen door de zin « Het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaamse Milieumaatschappij hierna genoemd « de Maatschappij » is belast met de vestiging, inning en invordering van de heffing. ».

Art. 140.In artikel 28quinquies van hetzelfde decreet wordt in paragraaf 1, ingevoegd bij het decreet van 20 december 1996 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 1999 en 22 december 2000, de zin « Elke grondwaterwinning en/of grondwaterwinningseenheid waarvan de exploitatie overeenkomstig het artikel 28ter aan de heffing is onderworpen en de grondwaterwinningen met een vergund jaardebiet van 500 m3 of meer moet uitgerust zijn met een debietmeting en registratie van de opgepompte hoeveelheid grondwater. » vervangen door de zin « Elke grondwaterwinning en/of grondwaterwinningseenheid waarvan de exploitatie overeenkomstig het artikel 28ter aan de heffing is onderworpen en elke conform het decreet betreffende de milieuvergunning d.d. 28 juni 1985 vergunde of gemelde grondwaterwinning moet uitgerust zijn met een debietmeting en registratie van de opgepompte hoeveelheid grondwater. ».

Art. 141.In artikel 28quinquies van hetzelfde decreet wordt in § 1, ingevoegd bij het decreet van 20 december 1996 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 1999 en 22 december 2000, de zin « Voor niet heffingsplichtige grondwaterwinningen met een vergund jaardebiet van 500 m3 of meer gaat de verplichting in op 1 juli 2002 » aangevuld met de zinsnede « , voor de overige niet heffingsplichtige vergunde of gemelde grondwaterwinningen gaat de verplichting in op 1 januari 2010. ».

Art. 142.In artikel 28quinquies van hetzelfde decreet wordt paragraaf 3, ingevoegd bij decreet van 20 december 1996 en gewijzigd bij het decreet van 22 december 1999, vervangen door wat volgt : « § 3. De in § 1 opgelegde verplichtingen tot het voorzien van een debietsmeting en registratie gelden niet voor draineringen die noodzakelijk zijn om het gebruik en/of de exploitatie van bouw- en weiland mogelijk te maken of te houden. ».

Art. 143.In artikel 28decies van hetzelfde decreet worden in paragraaf 7, vervangen bij decreet van 22 december 1999, de woorden « binnen twee maanden » vervangen door de woorden « binnen zes maanden ».

Art. 144.Onverminderd de vroegere bepaling en louter ter verduidelijking worden in artikel 28undecies van hetzelfde decreet, vervangen bij decreet van 22 december 1999 en gewijzigd bij decreet van 7 mei 2004, volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden : « Bij niet-aangifte » vervangen door de woorden « Bij niet-aangifte of bij niet tijdige aangifte »;2° het eerste lid in paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Het percentage van de heffingsverhoging bij niet aangifte of bij niet tijdige aangifte bedoeld in artikel 28sexies, § 1, wordt als volgt vastgelegd : ».

Art. 145.In artikel 28undecies van hetzelfde decreet worden in paragraaf 4, vervangen bij decreet van 22 december 1999, volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « 2.000 tot 50.000 frank » worden vervangen door de woorden « 50 tot 1250 euro »; 2° de woorden « elke andere overtreding » worden vervangen door de woorden « elke overtreding ».

Art. 146.In artikel 28quaterdecies van hetzelfde decreet worden in paragraaf 1, vervangen bij decreet van 22 december 1999, de woorden « de in dit hoofdstuk bedoelde heffingen en administratieve geldboeten » vervangen door de woorden « de in dit hoofdstuk bedoelde heffingen, administratieve geldboeten en heffingsverhogingen ».

Art. 147.In hetzelfde decreet wordt de bijlage, ingevoegd bij het decreet van 19 december 1997 en gewijzigd bij de decreten van 21 december 2001, 23 december 2005 en 22 december 2006, vervangen door wat volgt : « Bijlage I. Laagfactor

Code

Hydrogeologische hoofdeenheid

laagfactor

0100

Quartaire aquifersystemen

1

0200

Kempens aquifersysteem

1

0300

Boom aquitard

1

0400

Oligoceen aquifersysteem

1

0500

Bartoon aquitardsysteem

1

0600

Ledo-Paniseliaan Brusseliaan aquifersysteem

1

0700

Paniseliaan aquitard

1

0800

Ieperiaan aquifer

1

0900

Ieperiaan aquitardsysteem

1

1000

Paleoceen aquifersysteem

1

1100

Krijt aquifersysteem

1

1200

Jura Trias Perm

1

1300

Sokkel

1


II. Gebiedsfactor

Code gebied

Hydrogeo- logische hoofdeenheid

Zone

Gebiedsfactor heffingsjaar 2009

Jaarlijkse toename van de gebiedsfactor tot en met heffingsjaar 2017

0100

0100

Quartair aquifersysteem

1

0,03125

cks_0200

0200

Kempens aquifersysteem

1

0,03125

blks_0400_1

0400

niet afgesloten deel van het Oligoceen aquifersysteem in het Brulandkrijtsysteem

1

0,03125

blks_0400_2

0400

afgesloten deel van het Oligoceen aquifersysteem in het Brulandkrijtsysteem

1,25

0,0625

blks_0400_3

0400

depressietrechter van het afgesloten deel van het Oligoceen aquifersysteem in het Brulandkrijtsysteem

1,5

0,125

cvs_0400_1

0400

niet afgesloten deel van het Oligoceen aquifersysteem in het Centraal Vlaams Systeem

1

0,03125

cvs_0400_2

0400

depressietrechter in het afgesloten deel van het Oligoceen aquifersysteem in het Centraal Vlaams Systeem

1,5

0,125

blks_0600_1

0600

niet afgesloten deel van het Ledo-Paniseliaan Brusseliaan aquifersysteem in het Brulandkrijtsysteem

1

0,03125

blks_0600_2

0600

afgesloten deel van het Ledo-Paniseliaan Brusseliaan aquifersysteem in het Brulandkrijtsysteem

1,25

0,0625

blks_0600_3

0600

depressietrechter van het afgesloten deel van het Ledo-Paniseliaan Brusseliaan aquifersysteem in het Brulandkrijtsysteem

1,75

0,21875

cvs_0600_1

0600

niet afgesloten deel van het Ledo-Paniseliaan Brusseliaan aquifersysteem in het Centraal Vlaams systeem

1

0,03125

cvs_0600_2

0600

afgesloten deel van het Ledo-Paniseliaan Brusseliaan aquifersysteem in het Centraal Vlaams systeem

1,25

0,0625

cvs_0600_3

0600

depressietrechter van het afgesloten deel van het Ledo-Paniseliaan Brusseliaan aquifersysteem in het Centraal Vlaams systeem

1,75

0,21875

blks_0800_1

0800

niet afgesloten deel van de Ieperiaan aquifer in het Brulandkrijtsysteem

1

0,03125

blks_0800_2

0800

afgesloten deel van de Ieperiaan aquifer in het Brulandkrijtsysteem

1,25

0,0625

cvs_0800_1

0800

niet afgesloten deel van de Ieperiaan aquifer in het Centraal Vlaams systeem

1

0,03125

cvs_0800_2

0800

afgesloten deel van de Ieperiaan aquifer in het Centraal Vlaams systeem

1,25

0,0625

blks_1000_gwl_1

1000

niet afgesloten deel van het Paleoceen aquifersysteem in het Brulandkrijtsysteem

1

0,03125

blks_1000_gwl_2

1000

afgesloten deel van het Paleoceen aquifersysteem in het Brulandkrijtsysteem

1,25

0,0625

ss_1000_gwl_1-1

1000

depressietrechter in het Paleoceen zonder alternatief in het Quartair (zone dun Q-dek en of dun verzilt gebied)

1,5

0,125

ss_1000_gwl_1-2

1000

depressietrechter in het Paleoceen met alternatief in het Quartair (buiten de zone met dun Q-dek en of dun verzilt gebied)

2

0,375

ss_1000_gwl_2

1000

niet afgesloten deel van het Paleoceen aquifersysteem in het Sokkelsysteem

1,5

0,125

blks_1100_gwl_1

1100+1300

niet afgesloten deel van het Krijt en de Sokkel het Brulandkrijtsysteem

1

0,03125

blks_1100_gwl_2

1100+1300

afgesloten deel van het Krijt en de Sokkel in het Brulandkrijtsysteem

1,25

0,0625

ss_1300_gwl_1

1100+1300

Kolenkalk

1,5

0,125

ss_1300_gwl_2

1100+1300

voedingsgebied van de Sokkel

1,5

0,125

ss_1300_gwl_3

1100+1300

depressietrechter in de regio Waregem in de Sokkel

2

0,375

ss_1300_gwl_4

1100+1300

Sokkel

1,5

0,125

ss_1300_gwl_5

1100+1300

depressietrechter in de regio Aalst

2

0,375


De Vlaamse Regering legt deze gebieden op kaart vast. ». HOOFDSTUK XVI. - Water bestemd voor menselijke aanwending

Art. 148.In artikel 16bis van het decreet van 24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending worden in § 3, zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2007, volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « - 1,4 keer hoger zijn voor het water verbruikt in 2008 » worden vervangen door de woorden « - 1,4 keer hoger zijn voor het water verbruikt vanaf 2008 »;2° de woorden « de sanering op bovengemeentelijk vlak maximaal 2,4 keer hoger zijn voor het water verbruikt in 2008 » worden vervangen door de woorden « de sanering op bovengemeentelijk vlak maximaal 2,4 keer hoger zijn voor het water verbruikt vanaf 2008 ».

Art. 149.Na artikel 22bis van hetzelfde decreet wordt een artikel 22ter toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 22ter.De administratieve geldboetes, vermeld in artikel 22 en 22bis, worden geïnd door de Vlaamse Milieumaatschappij en betaald op de ontvangstenrekening van de Vlaamse Milieumaatschappij. De opbrengst van de administratieve geldboetes wordt aangewend voor initiatieven ter voorkoming van inbreuken op het decreet en zijn uitvoeringsbesluiten. ». HOOFDSTUK XVII. - Vismijncomplex stad Oostende

Art. 150.Het Vlaamse Gewest wordt gemachtigd om in het kader van de « Akte gedeeltelijke beëindiging concessieovereenkomst en overdracht vismijncomplex met bijhorende grond en beëindiging erfpachtrecht bestuursgebouw » als deel van de betaling per 1 januari 2010 de schulden van de stad die zijn omschreven in bijlage van de akte over te nemen, en dit ten belope van het uitstaande saldo op 1 januari 2010, overeenkomstig de respectieve aflossingstabellen. HOOFDSTUK XVIII. - Machtiging erfpachtovereenkomst met stad Oostende

Art. 151.In afwijking op de bepalingen van de domaniale wet van 31 mei 1923 betreffende de vervreemding van onroerende domeingoederen, wordt het Vlaamse Gewest gemachtigd om zonder mededinging een erfpachtovereenkomst te vestigen met de stad Oostende, in de ondergrond van de Zeedijk, gelegen Albert I-promenade tussen de Boekareststraat en Kursaal-Oosthelling en gekadastreerd sectie A, deel zonder nummer als deel openbaar domein (met een oppervlakte van 9761 m2). HOOFDSTUK XIX. - IJzermemoriaal

Art. 152.In artikel 3 van het decreet van 23 december 1986 houdende uitroeping van het IJzermonument en het omringende domein te Diksmuide tot memoriaal van de Vlaamse ontvoogding, gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992 en het decreet van 8 juli 1997, worden de woorden « vier miljoen frank » vervangen door de woorden « minimaal honderd-duizend euro ». HOOFDSTUK XX. - Interlandelijke adoptie

Art. 153.Aan artikel 21, § 1, van het decreet van 15 juli 2005 tot regeling van de interlandelijke adoptie van kinderen wordt volgende zin toegevoegd : « De Vlaamse Regering stelt nadere regels voor de werking en de subsidiëring ervan op. ». HOOFDSTUK XXI. - Slotbepalingen

Art. 154.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2010, met uitzondering van : - artikel 2 tot en met 10, artikel 23, 24, artikel 26 tot en met 28, artikel 32, artikel 38, artikel 40, artikel 66 tot en met 69, artikel 72 tot en met 74, artikel 77 tot en met 79 die in werking treden op 1 september 2010; - artikel 86 en 87, die in werking treden vanaf aanslagjaar 2011; - artikel 116 tot en met 125, die uitwerking hebben met ingang van 24 maart 2007; - de artikelen 128, 130 en 131, die in werking treden op 1 januari van het jaar volgend op de inwerkingtreding van hoofdstuk IIIbis van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning; - artikel 148 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2009; - artikel 153 heeft uitwerking met ingang van 1 november 2009.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 18 december 2009.

De Minister-president van de Vlaamse Regering Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, K. PEETERS De Vlaamse minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, I. LIETEN De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN De Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken, H. CREVITS Voor de Vlaamse minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, afwezig : De Vlaamse minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, I. LIETEN De Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, P. MUYTERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET Nota's (1) Zitting 2009-2010. Stukken. - Ontwerp van decreet + Addenda + Addendum : 234 - Nr. 1. - Amendementen : 234 - Nrs. 2 en 3. - In eerste lezing door de Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen aangenomen artikelen :234 - Nr. 4. - Amendementen : 234 - Nr. 5. - Verslag van het Rekenhof : 234 - Nr. 6. - Amendementen :234 - Nrs. 7 en 8. - Verslag namens de Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme : 234 - Nr. 9. - Verslag namens de Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media : 234 - Nr. 10. - Verslag namens de Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie : 234 - Nr. 11. - Verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting : 234 - Nr. 12. - Verslag namens de Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid : 234 - Nr. 13. - Verslag namens de Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed : 234 - Nr. 14. - Verslag namens de Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen : 234 - Nr. 15. - Verslag namens de Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken + Bijlagen : 234 - Nr. 16. - Verslag namens de Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid : 234 - Nr. 17. - Verslag namens de Commissie voor Woonbeleid, Stedelijk Beleid en Energie : 234 - Nr. 18. - Tekst aangenomen door de commissies : 234 - Nr. 19. - Amendementen : 234 - Nrs. 20 en 21. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 234 - Nr. 22.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 15 en 16 december 2009.

^