Etaamb.openjustice.be
Decreet van 04 juli 2008
gepubliceerd op 20 oktober 2008

Decreet betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft

bron
vlaamse overheid
numac
2008036196
pub.
20/10/2008
prom.
04/07/2008
ELI
eli/decreet/2008/07/04/2008036196/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 JULI 2008. - Decreet betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : decreet betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft. HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.De bepalingen van dit decreet zijn van toepassing op het gewoon en buitengewoon basisonderwijs, op het gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs, en op het buitengewoon secundair onderwijs, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, tenzij anders bepaald. HOOFDSTUK II. - Werkingsbudgetten in het basisonderwijs

Art. 3.In hoofdstuk VII, afdeling 2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, gewijzigd bij de decreten van 19 december 1997, 22 december 2000, 13 juli 2001, 18 juni 2002, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 24 december 2004, 24 juni 2005, 15 juli 2005, 30 juni 2006, 7 juli 2006, 22 december 2006 en 22 juni 2007, wordt onderafdeling D, bestaande uit artikelen 76 tot en met 87, vervangen door wat volgt : « Onderafdeling D. - De werkingsbudgetten 1° Algemene bepalingen Art.76. Ieder schooljaar krijgen de schoolbesturen een werkingsbudget voor de werking, de uitrusting, het groot onderhoud van hun scholen, voor het werken aan rationeel energiegebruik in hun scholen en om tegemoet te komen aan de kosteloosheid vermeld in artikel 27 en aan de maximumfacturen vermeld in artikel 27bis.

Bij de aanwending van het werkingsbudget moet ieder schoolbestuur rekening houden met een gelijke behandeling van al zijn gefinancierde of gesubsidieerde scholen en van al zijn leerlingen.

Art. 77.Ieder schoolbestuur van een gesubsidieerde school moet aan Agodi verantwoording afleggen over het gebruik van zijn werkingsbudget. De verificatiediensten van Agodi kunnen ter plaatse controle uitoefenen zonder dat die controle betrekking mag hebben op de opportuniteit.

De regering bepaalt nader de controlemaatregelen en ontwikkelt een methode die jaarlijks toelaat om een globaal zicht te krijgen op de besteding van de werkingsbudgetten in het basisonderwijs.

Art. 78.§ 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden volgende kenmerken : 1° leerlingenkenmerken : a) het opleidingsniveau van de moeder : de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs of van een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs, hierna leerlingenkenmerk 1 te noemen;b) het krijgen van een schooltoelage : er wordt een schooltoelage gegeven aan de leerling, als vermeld in het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap van 8 juni 2007 uitbetaald ten gunste van de leerling, hierna leerlingenkenmerk 2 te noemen.Voor de toepassing van dit artikel worden de leerlingen die in toepassing van voornoemd decreet, enkel omwille van ongewettigde afwezigheid of onvoldoende aanwezigheid geen recht op een schooltoelage hadden, eveneens meegerekend; c) de taal die de leerling in het gezin spreekt en die verschilt van de onderwijstaal : daaronder wordt de taal verstaan die de leerling meestal spreekt met moeder, vader of broers en zussen, hierna leerlingenkenmerk 3 te noemen.De taal die de leerling in het gezin spreekt is niet de onderwijstaal, indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid de onderwijstaal spreekt.

Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd; d) de leerling heeft zijn woonplaats in een buurt met een hoog percentage leerlingen met minstens twee jaar schoolse vertraging op vijftienjarige leeftijd, hierna leerlingenkenmerk 4 te noemen.Onder schoolse vertraging wordt het aantal leerjaren vertraging verstaan die een leerling oploopt ten aanzien van het leerjaar waarin hij zich zou bevinden als hij normaal zou vorderen. Voor leerlingen woonachtig in het Vlaamse Gewest wordt onder « buurt » de statistische sector verstaan. De statistische sector is de territoriale basiseenheid zoals vastgelegd door de federale instantie die bevoegd is voor de coördinatie van de openbare statistiek. Voor leerlingen woonachtig in het Brussels Gewest wordt onder « buurt » de gemeente waar zij wonen verstaan; 2° schoolkenmerken : a) het schoolbestuur organiseert gewoon kleuteronderwijs, hierna schoolkenmerk 1 te noemen;b) het schoolbestuur organiseert gewoon lager onderwijs, hierna schoolkenmerk 2 te noemen;c) het schoolbestuur organiseert buitengewoon kleuteronderwijs met uitzondering van type 4, hierna schoolkenmerk 3 te noemen;d) het schoolbestuur organiseert buitengewoon kleuteronderwijs van type 4, hierna schoolkenmerk 4 te noemen;e) het schoolbestuur organiseert buitengewoon lager onderwijs met uitzondering van type 4, hierna schoolkenmerk 5 te noemen;f) het schoolbestuur organiseert buitengewoon lager onderwijs van type 4, hierna schoolkenmerk 6 te noemen;g) het schoolbestuur van een school voor buitengewoon basisonderwijs begeleidt één of meer leerlingen in het geïntegreerd basisonderwijs, als vermeld in artikel 11, hierna schoolkenmerk 7 te noemen;h) het schoolbestuur organiseert, conform artikel 24, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde Grondwet, neutraal onderwijs, hierna voorafname 1 (V1) te noemen;i) het schoolbestuur biedt, conform artikel 24, § 1, vierde lid, van de gecoördineerde grondwet, de keuze aan tussen onderricht in een van de erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer, hierna voorafname 2 (V2) te noemen. § 2. Leerlingenkenmerk 4 wordt als volgt vastgesteld : 1° in een eerste fase wordt de schoolse vertraging van alle buurten berekend.De berekening van de schoolse vertraging, is gebaseerd op alle leerlingen van het gewoon onderwijs die school hebben gelopen in een onderwijsinstelling, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap. Per buurt wordt het percentage vijftienjarige leerlingen berekend die de afgelopen zes tot tien jaar op vijftienjarige leeftijd twee of meer jaar schoolse vertraging hebben opgelopen. Buurten waarvan de berekening van de schoolse vertraging gebaseerd is op minder dan vijftig vijftienjarigen worden hierna dunbevolkte buurten genoemd; 2° in een tweede fase wordt voor elke leerling vastgesteld wat het percentage schoolse vertraging is van de buurt.Leerlingen die behoren tot de trekkende bevolking, vermeld in artikel 3, 52ter, en thuislozen, vermeld in artikel 139bis, § 1, 2°, worden geacht te wonen in een buurt met een hoog percentage leerlingen met minstens twee jaar schoolse vertraging op vijftienjarige leeftijd.

Voor alle leerlingen uit het gewoon basisonderwijs wordt het 75e percentiel van de buurtscores bepaald. Leerlingen die hun woonplaats hebben in een buurt met een score hoger dan of gelijk aan het 75e percentiel beantwoorden aan de indicator 'woonplaats hebben in een buurt met een hoog percentage leerlingen met minstens twee jaar schoolse vertraging op vijftienjarige leeftijd'.

Leerlingenkenmerk 4 is enkel van toepassing voor leerlingen die in het Nederlandse taalgebied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wonen. § 3. De regering bepaalt de wijze waarop de leerlingenkenmerken worden vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming worden verzameld. Voor leerlingenkenmerk 4 bepaalt de regering de wijze waarop de buurten worden afgebakend. 2° Werkingsbudgetten in het gefinancierde en gesubsidieerde gewoon basisonderwijs A.Vaststelling van het totale werkingsbudget en de verdeling ervan in deelbudgetten

Art. 79.§ 1. Voor het begrotingsjaar 2009, dat de kredieten omvat voor het schooljaar 2008-2009, is het startbedrag voor de werkingsbudgetten voor het gewoon basisonderwijs 402.379.000 euro. § 2. 1° Vanaf begrotingsjaar 2010 tot en met begrotingsjaar 2015 wordt het werkingsbudget voor het gewoon basisonderwijs jaarlijks berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het gewoon basisonderwijs vermeerderd met 30 % van de loonkosten van de leden van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel van het Gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar voor het gewoon basisonderwijs. 2° Voor het begrotingsjaar 2016 wordt het werkingsbudget voor het gewoon basisonderwijs berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het gewoon basisonderwijs, vermeerderd met 60 % van de loonkosten van de leden van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel van het Gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar voor het gewoon basisonderwijs.3° Voor het begrotingsjaar 2017 wordt het werkingsbudget voor het gewoon basisonderwijs berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het gewoon basisonderwijs, vermeerderd met de volledige loonkosten van de leden van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel van het Gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar voor het gewoon basisonderwijs.4° Vanaf 2018 wordt het werkingsbudget voor het gewoon basisonderwijs jaarlijks op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het gewoon basisonderwijs. § 3. Voor het begrotingsjaar 2009 wordt het bedrag van 402.379.000 euro vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2.

Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt het bedrag, verkregen na de toepassing van § 2, vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2.

De coëfficiënten A1 en A2 worden als volgt berekend : 1° A1 = 0,6 + 0,4 (punten 1/punten 0), waarbij : a) punten 1 = het totale aantal punten voor schoolkenmerk 1 en 2, berekend na de toepassing van artikel 81, voor de leerlingen van het gewoon basisonderwijs op de eerste schooldag van februari van het vorige schooljaar;b) punten 0 = het totale aantal punten voor schoolkenmerk 1 en 2, berekend na de toepassing van artikel 81, voor de leerlingen van het gewoon basisonderwijs op de eerste schooldag van februari van het voorlaatste schooljaar;2° A2 = (Cx-1/Cx-2), waarbij : a) Cx-1 : de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1;b) Cx-2 : de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2. De A2-coëfficiënt wordt voor 100 % in rekening gebracht. § 4. 1° Het bedrag, verkregen door de toepassing van § 3, wordt voor de begrotingsjaren 2009 tot en met 2015 verhoogd met de loonkosten die jaarlijks vrijkomen door de toepassing van artikel 192, § 2, en met 70 % van de loonkosten die vrijkomen door toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen. 2° Het bedrag verkregen door de toepassing van § 3, wordt voor het begrotingsjaar 2016 verhoogd met de loonkosten die vrijkomen door de toepassing van artikel 192, § 2, en met 40 % van de loonkosten die vrijkomen door toepassing van het koninklijk besluit nr.296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen. 3° Het bedrag, verkregen door de toepassing van § 3 wordt vanaf het begrotingsjaar 2017 verhoogd met de loonkosten die jaarlijks vrijkomen door de toepassing van artikel 192, § 2.

Art. 80.§ 1. Van het werkingsbudget gewoon basisonderwijs verkregen na de toepassing van artikel 79, wordt een budget van 3 % voorafgenomen voor scholen die voldoen aan schoolkenmerk V1. Die voorafname wordt berekend volgens de volgende formule : V1 = B * lln_Neu * 3 % / (lln_tot + lln_Neu * 3 % + lln_LB * 4,5 %), waarbij : 1° B = werkingsbudget verkregen na de toepassing van artikel 79;2° lln_Neu = leerlingen in het gewoon basisonderwijs van het Gemeenschapsonderwijs;3° lln_tot = het totaal aantal leerlingen in het gewoon basisonderwijs;4° lln_LB = leerlingen van het officieel gewoon lager onderwijs. § 2. Van het werkingsbudget gewoon basisonderwijs verkregen na toepassing van artikel 79, wordt een budget van 4,5 % voorafgenomen voor scholen die voldoen aan schoolkenmerk V2. Die voorafname wordt berekend volgens de volgende formule : V2 = B * lln_LB * 4,5 % / (lln_tot + lln_Neu * 3 % + lln_LB * 4,5 %). § 3. Van het werkingsbudget gewoon basisonderwijs verkregen na de toepassing van artikel 79 en na toepassing van § 1 en § 2, wordt een percentage berekend dat in aanmerking komt voor verdeling op basis van de leerlingenkenmerken. Dat budget wordt berekend volgens de volgende formule : (B - V1 - V2) * Pjaar x = B_lli, waarbij : 1° P jaar x = percentage voor het begrotingsjaar in kwestie.Dat percentage bedraagt 14 % voor begrotingsjaar 2009 en stijgt jaarlijks met 0,1875 % tot 15,5 % vanaf 2017; 2° B_lli = werkingsbudget dat verdeeld zal worden op basis van leerlingenkenmerken. Het werkingsbudget per leerlingenkenmerk wordt als volgt bepaald : B_lli / 4, respectievelijk : B_lliOpl, B_lliSt, B_lliTa, B_lliBu, met : a) B_lliOpl= werkingsbudget leerlingenkenmerk 1;b) B_lliSt= werkingsbudget leerlingenkenmerk 2;c) B_lliTa= werkingsbudget leerlingenkenmerk 3;d) B_lliBu= werkingsbudget leerlingenkenmerk 4. § 4. Het werkingsbudget dat verdeeld wordt op basis van de schoolkenmerken hierna B_SchK te noemen, wordt bepaald door de toepassing van volgende formule : B_SchK = B - V1 - V2 - B_lli.

B. Verdelingsmechanisme van de deelbudgetten

Art. 81.B_SchK, vermeld in artikel 80, § 4, wordt als volgt verdeeld over de schoolkenmerken 1 en 2, vermeld in artikel 78, § 1 : 1° voor de leerlingen van het kleuteronderwijs en van het lager onderwijs wordt het puntengewicht als volgt bepaald : a) voor een kleuter : 6 punten, met dien verstande dat het aantal regelmatige kleuters op de eerste schooldag van februari worden gewogen met volgend percentage : 88,48 %;b) voor een leerling lager onderwijs : 8 punten;2° voor alle scholen wordt per schoolkenmerk vermeld in § 1, het aantal leerlingen geteld zoals bepaald in artikel 87, vermenigvuldigd met het overeenkomstige puntengewicht verkregen na toepassing van 1°;3° het B_SchK wordt vervolgens gedeeld door het totale aantal te verdelen punten.Het quotiënt van die deling is de geldwaarde per punt voor schoolkenmerken, hierna GPP_SchK te noemen.

Art. 82.§ 1. Het budget V1, vermeld in artikel 80, § 1, wordt als volgt verdeeld : V1 wordt gedeeld door alle leerlingen van het gewoon basisonderwijs van het Gemeenschapsonderwijs. Het quotiënt van die deling resulteert in een geldwaarde per leerling voor schoolkenmerk V1, hierna GW_V1 te noemen. § 2. Het budget V2, vermeld in artikel 80, § 2, wordt als volgt verdeeld : V2 wordt gedeeld door alle leerlingen van het officieel gewoon lager onderwijs. Het quotiënt van die deling resulteert in een geldwaarde per leerling voor schoolkenmerk V2, hierna GW_V2 te noemen.

Art. 83.Het budget leerlingenkenmerken, vermeld in artikel 80, § 3, wordt verdeeld in een bedrag per leerling per kenmerk volgens de volgende formules : 1) B_ClliOpl= B_lliOpl/ClliOpl;2) B_ClliSt= B_lliSt/ClliSt;3) B_ClliTa= B_lliTa/ClliTa;4) B_ClliBu= B_lliBu/ ClliBu; met : a) B_ClliOpl= bedrag per gecorrigeerd leerlingenaantal leerlingenkenmerk 1;b) B_ClliSt= bedrag per gecorrigeerd leerlingenaantal leerlingenkenmerk 2;c) B_ClliTa= bedrag per gecorrigeerd leerlingenaantal leerlingenkenmerk 3;d) B_ClliBu= bedrag per gecorrigeerd leerlingenaantal leerlingenkenmerk 4;e) ClliOpl= het gecorrigeerde aantal leerlingen dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 1;f) ClliSt= het gecorrigeerde aantal leerlingen dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 2;g) ClliTa= het gecorrigeerde aantal leerlingen dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 3;h) ClliBu= het gecorrigeerde aantal leerlingen dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 4. ClliOpl, ClliSt, ClliTaen ClliBuworden respectievelijk via de volgende formules berekend : 1° ClliOpl= alle scholenClliOpl_school, waarbij ClliOpl_school = MIN (Proc._school_iOpl; Gemid_tot_iOpl + (2 x Stdev_tot_iOpl)) x aantal leerlingen in de school, waarbij : a) ClliOpl_school = het gecorrigeerde leerlingenaantal per school voor leerlingenkenmerk 1;b) Proc_school_iOpl = het Procentueel aantal leerlingen dat per school in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 1;c) Gemid_tot_iOpl = het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 1;d) Stdev_tot_iOpl = de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie die in aanmerking komen voor leerlingenkenmerk 1;e) MIN = de laagste waarde van de twee : Proc_school_iOpl of Gemid_tot_iOpl + (2 x Stdev_tot_iOpl);het procentueel aantal leerlingen dat per school in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 1 of het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 1 vermeerderd met twee keer de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 1; 2° ClliSt= alle scholenClliSt_school, waarbij : ClliSt_school = MIN (Proc_school_iSt;Gemid_tot_iSt + (2 x Stdev_tot_iSt)) x aantal leerlingen in de school, waarbij : a) ClliSt_school = het gecorrigeerde leerlingenaantal per school voor leerlingenkenmerk 2;b) Proc_school_iSt = het procentueel aantal leerlingen per school dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 2;c) Gemid_tot_iSt = het gemiddeld van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 2;d) Stdev_tot_iSt = de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie die in aanmerking komen voor leerlingenkenmerk 2;e) MIN= de laagste waarde van de twee : Proc_school_iSt of Gemid_tot_iSt + (2 x Stdev_tot_iSt);het procentueel aantal leerlingen dat per school in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 2 of het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 2 vermeerderd met twee keer de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 2; 3° ClliTa= alle scholenClliTa_school, waarbij ClliTa_school = MIN (Proc_school_iTa;Gemid_tot_iTa + (2 x Stdev_tot_iTa)) x aantal leerlingen in de school, waarbij : a) ClliTa _school = het gecorrigeerde leerlingenaantal per school voor leerlingenkenmerk 3;b) Proc_school_iTa = het procentueel aantal leerlingen per school dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 3;c) Gemid_tot_iTa = het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen per school dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 3;d) Stdev_tot_iTa = de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie die in aanmerking komen voor leerlingenkenmerk 3;e) MIN = de laagste waarde van de twee : Proc_school_iTa of Gemid_tot_iTa + (2 x Stdev_tot_iTa);het procentueel aantal leerlingen dat per school in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 3 of het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 3 vermeerderd met twee keer de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 3; 4° ClliBu= alle scholenClliBu_school, waarbij ClliB_school = MIN (Proc_school_iBu;Gemid_tot_iBu + (2 x Stdev_tot_iBu)) x aantal leerlingen in de school, waarbij : a) ClliBu_school = het gecorrigeerde leerlingenaantal per school voor leerlingenkenmerk 4;b) Proc_school_iBu = het procentueel aantal leerlingen per school dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 4;c) Gemid_tot_iBu = het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen per school dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 4 voor alle scholen samen;d) Stdev_tot_iBu = de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie die in aanmerking komen voor leerlingenkenmerk 4;e) MIN = de laagste waarde van de twee : Proc_school_iBu of Gemid_tot_iBu + (2 x Stdev_tot_iBu).het procentueel aantal leerlingen dat per school in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 4 of het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 4 vermeerderd met twee keer de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 4.

C. Berekening van het werkingsbudget per school

Art. 84.Het werkingsbudget per school wordt voor een deel berekend op basis van schoolkenmerken en voor een deel op basis van leerlingenkenmerken.

Art. 85.§ 1. Per school wordt het totaal aantal punten berekend door het aantal leerlingen, geteld overeenkomstig artikel 87, te vermenigvuldigen met hun puntengewicht voor schoolkenmerk 1 en 2. § 2. Het werkingsbudget per school is de som van : 1° het resultaat van de vermenigvuldiging van het totale aantal punten per school met de GPP_SchK, zoals bepaald in artikel 81, 3°;2° het bedrag, verkregen door het resultaat de van volgende vermenigvuldigingen : a) B_ClliOplx ClliOpl_school;b) B_ClliStx ClliSt_school;c) B_ClliTax ClliTa_school;d) B_ClliBux ClliBu_school;3° GW_V1, zoals bepaald in artikel 82, § 1, vermenigvuldigd met het aantal leerlingen in de school;4° GW_V2, zoals bepaald in artikel 82, § 2, vermenigvuldigd met het aantal leerlingen lager onderwijs in de school. § 3. Het budget, verkregen na de toepassing van § 2, wordt voor het Gemeenschapsonderwijs jaarlijks aan de raden van bestuur van de scholengroepen toegekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 36, 2°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs waarbij : 1° de som van het bedrag dat met toepassing van artikel 85, § 2, verkregen is, voor het geheel van de scholen van het gewoon basisonderwijs van het Gemeenschapsonderwijs tot en met 2015 verminderd wordt met 30 percent van de loonkosten van de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van het gewoon basisonderwijs van het Gemeenschapsonderwijs, in 2016 met 60 percent en in 2017 met 100 percent van die loonkosten;2° de som van het bedrag dat met toepassing van § 2, verkregen is, voor het geheel van de scholen van het gewoon basisonderwijs van het Gemeenschapsonderwijs verhoogd wordt met de middelen vastgelegd voor het optrekken van het vakantiegeld tot 92 % voor het contractuele onderhouds- of meesters-, vak- en dienstpersoneel van het Gemeenschapsonderwijs, toegekend via de betreffende onderwijs-cao. Voor het begrotingsjaar 2009 is dat bedrag 551.000 euro.

Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt dat bedrag jaarlijks geïndexeerd door de toepassing van de A2-coëfficiënt zoals bepaald in artikel 79. § 4. Het werkingsbudget verkregen na de toepassing van artikel 85, § 2, wordt voor het gesubsidieerd onderwijs jaarlijks toegekend aan de schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs.

Daarbij worden de middelen voor de schoolbesturen van het vrij gesubsidieerd onderwijs verhoogd met de middelen tot harmonisering van de lonen tussen het onderhouds-, meesters-, vak- en dienstpersoneel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en dat personeel van het Gemeenschapsonderwijs, toegekend via de respectieve onderwijs-cao's.

Voor het begrotingsjaar 2009 is dat bedrag 3.229.000 euro.

Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt dat bedrag jaarlijks geïndexeerd door toepassing van de A2-coëfficiënt zoals bepaald in artikel 79.

Die cao-middelen worden verdeeld pro rata het aantal punten per school van het vrij gesubsidieerd onderwijs, dat verkregen is na de toepassing van artikel 85, § 1. § 5. De werkingsbudgetten van de scholengroepen van het Gemeenschapsonderwijs en van de scholen van het gesubsidieerd gewoon basisonderwijs worden elk jaar in twee schijven uitbetaald : in januari een eerste schijf van 50 % en het saldo in juni. 3° Werkingsbudgetten in het gefinancierde en gesubsidieerde buitengewoon onderwijs A.Vaststelling van het totale werkingsbudget en de verdeling ervan in deelbudgetten

Art. 85bis.§ 1. Voor het begrotingsjaar 2009, dat de kredieten omvat voor het schooljaar 2008-2009, is het startbedrag voor de werkingsmiddelen voor het buitengewoon basisonderwijs 35.452.000 euro. § 2. 1° Vanaf begrotingsjaar 2010 tot en met begrotingsjaar 2015 wordt het werkingsbudget voor het buitengewoon basisonderwijs jaarlijks berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het buitengewoon basisonderwijs, vermeerderd met 30 % van de loonkosten van de leden van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel van het Gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar voor het buitengewoon basisonderwijs. 2° Voor het begrotingsjaar 2016 wordt het werkingsbudget voor het buitengewoon basisonderwijs jaarlijks berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het buitengewoon basisonderwijs, vermeerderd met 60 % van de loonkosten van de leden van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel van het Gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar voor het buitengewoon basisonderwijs.3° Vanaf het begrotingsjaar 2017 wordt het werkingsbudget voor het buitengewoon basisonderwijs berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het buitengewoon basisonderwijs, vermeerderd met de volledige loonkosten van de leden van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel van het Gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar voor het buitengewoon basisonderwijs.4° Vanaf 2018 wordt het werkingsbudget voor het buitengewoon basisonderwijs jaarlijks berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het buitengewoon basisonderwijs. § 3. Voor het begrotingsjaar 2009 wordt het bedrag van 35.452.000 euro vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2.

Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt het bedrag, verkregen na de toepassing van § 2, vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2.

De coëfficiënten A1 en A2 worden als volgt berekend : 1° A1 = 0,6 +0,4 (punten 1/punten 0), waarbij : a) punten 1 = het totale aantal punten voor schoolkenmerk 3, 4, 5 en 6, zoals berekend na toepassing van artikel 85quater, voor de leerlingen van het buitengewoon basisonderwijs op de eerste schooldag van februari van het vorige schooljaar;b) punten 0 = het totaal aantal punten voor schoolkenmerk 3, 4, 5 en 6, zoals berekend na toepassing van artikel 85quater, voor de leerlingen van het buitengewoon basisonderwijs op de eerste schooldag van februari van het voorlaatste schooljaar;2° A2 = (Cx-1/Cx-2), waarbij : a) Cx-1 : de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1;b) Cx-2 : de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2. De A2-coëfficiënt wordt voor 100 % in rekening gebracht. § 4. 1° Het bedrag verkregen door de toepassing van § 3, wordt voor de begrotingsjaren 2009 tot en met 2015 verhoogd met de loonkosten die jaarlijks vrijkomen door de toepassing van artikel 192, § 2, en met 70 % van de loonkosten die vrijkomen door toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen. 2° Het bedrag verkregen door de toepassing van § 3, wordt voor het begrotingsjaar 2016 verhoogd met de loonkosten die vrijkomen door de toepassing van artikel 192, § 2, en met 40 % van de loonkosten die vrijkomen door toepassing van het koninklijk besluit nr.296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen. 3° Het bedrag verkregen door de toepassing van § 3, wordt vanaf het begrotingsjaar 2017 verhoogd met de loonkosten die jaarlijks vrijkomen door de toepassing van artikel 192, § 2.

Art. 85ter.§ 1. Van het werkingsbudget buitengewoon basisonderwijs verkregen na de toepassing van artikel 85bis, wordt een budget van 3 % voorafgenomen voor scholen die voldoen aan schoolkenmerk V1. Die voorafname wordt berekend volgens de volgende formule : V1 = B * lln_Neu * 3 % / (lln_tot + lln_Neu * 3 %+ lln_LB * 4,5 %), waarbij : 1° B = werkingsbudget verkregen na toepassing van artikel 85bis ;2° lln_Neu = leerlingen in het buitengewoon basisonderwijs van het Gemeenschapsonderwijs;3° lln_tot = het totale aantal leerlingen in het buitengewoon basisonderwijs;4° lln_LB = leerlingen van het officieel buitengewoon lager onderwijs. § 2. Van het werkingsbudget buitengewoon basisonderwijs verkregen na de toepassing van artikel 85bis, wordt een budget van 4,5 % voorafgenomen voor scholen die voldoen aan schoolkenmerk V2. Die voorafname wordt berekend volgens de volgende formule : V2 = B * lln_LB * 4,5 % / (lln_tot + lln_Neu * 3 % + lln_LB * 4,5 %). § 3. Het werkingsbudget dat verdeeld wordt op basis van de schoolkenmerken, hierna B_SchK te noemen, wordt bepaald door de toepassing van de volgende formule : B_SchK = B - V1 - V2.

B. Verdelingsmechanisme van de deelbudgetten

Art. 85quater.B_SchK, zoals bepaald in artikel 85ter, § 3, wordt als volgt verdeeld over de schoolkenmerken 3, 4, 5, 6 en 7 : 1° voor de leerlingen van het buitengewoon kleuteronderwijs, het buitengewoon lager onderwijs en van het geïntegreerd basisonderwijs wordt het puntengewicht als volgt vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Met dien verstande dat in het buitengewoon kleuteronderwijs het aantal regelmatige leerlingen op de eerste schooldag van februari wordt gewogen met volgend percentage : 94,5 %;2° voor alle scholen wordt per schoolkenmerk vermeld in 1° het aantal leerlingen, geteld zoals bepaald in artikel 87, vermenigvuldigd met het overeenkomstige puntengewicht;3° het B_SchK wordt vervolgens gedeeld door het totale aantal te verdelen punten. Het quotiënt van die deling is de geldwaarde per punt voor schoolkenmerken, hierna GPP_SchK te noemen.

Art. 85quinquies.§ 1. Het budget V1, zoals bepaald in artikel 85ter, wordt als volgt verdeeld : V1 wordt gedeeld door alle leerlingen van het buitengewoon basisonderwijs van het Gemeenschapsonderwijs. Het quotiënt van die deling resulteert in een geldwaarde per leerling voor schoolkenmerk V1, hierna GW_V1 te noemen. § 2. Het budget V2, zoals bepaald in artikel 85ter, wordt als volgt verdeeld : V2 wordt gedeeld door alle leerlingen van het officieel buitengewoon lager onderwijs. Het quotiënt van die deling resulteert in een geldwaarde per leerling voor schoolkenmerk V2, hierna GW_V2 te noemen.

C.1. Berekening van het werkingsbudget per school

Art. 85sexies.Het werkingsbudget per school wordt berekend op basis van schoolkenmerken.

Art. 86.§ 1. Per school wordt het totale aantal punten berekend door de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen, geteld overeenkomstig artikel 87, te vermenigvuldigen met hun puntengewicht voor schoolkenmerk 3, 4, 5, 6. § 2. Het werkingsbudget per school van het buitengewoon basisonderwijs is de som van : 1° het resultaat van de vermenigvuldiging van het totale aantal punten per school met de GPP_SchK, zoals bepaald in artikel 85quater, § 3;2° GW_V1, zoals bepaald in artikel 85sexies, § 1, vermenigvuldigd met het aantal leerlingen in de school;3° GW_V2, zoals bepaald in artikel 85sexies, § 2, vermenigvuldigd met het aantal leerlingen lager onderwijs in de school. § 3. Het budget verkregen na de toepassing van § 2, wordt voor het Gemeenschapsonderwijs jaarlijks aan de raden van bestuur van de scholengroepen toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 36, 2°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs waarbij : 1° de som van het bedrag dat met toepassing van § 2 verkregen is, voor het geheel van de scholen van het buitengewoon basisonderwijs van het Gemeenschapsonderwijs tot en met 2015 verminderd wordt met 30 percent van de loonkosten van de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van het buitengewoon basisonderwijs van het Gemeenschapsonderwijs, in 2016 met 60 percent en in 2017 met 100 percent van die loonkosten;2° de som van het bedrag dat met toepassing van § 2 verkregen is, voor het geheel van de scholen van het buitengewoon basisonderwijs van het Gemeenschapsonderwijs verhoogd wordt met de middelen, vastgelegd voor het optrekken van het vakantiegeld tot 92 % voor het contractuele onderhouds- of meesters-, vak- en dienstpersoneel van het Gemeenschapsonderwijs, toegekend via de betreffende onderwijs-cao. Voor het begrotingsjaar 2009 is dat bedrag 86.000 euro.

Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt dat bedrag jaarlijks geïndexeerd door toepassing van de A2-coëfficiënt zoals bepaald in artikel 79. § 4. Het werkingsbudget verkregen na de toepassing van § 2 wordt voor het gesubsidieerd onderwijs jaarlijks toegekend aan de schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs.

Daarbij worden de middelen voor de schoolbesturen van het vrij gesubsidieerd onderwijs verhoogd met de middelen tot harmonisering van de lonen tussen het onderhouds-, meesters-, vak- en dienstpersoneel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en dat personeel van het Gemeenschapsonderwijs, toegekend via de betreffende onderwijs-cao's.

Voor het begrotingsjaar 2009 is dat bedrag 283.000 euro.

Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt dat bedrag jaarlijks geïndexeerd door de toepassing van de A2-coëfficiënt, zoals bepaald in artikel 79.

Die cao-middelen worden verdeeld pro rata het aantal punten per school van het vrij gesubsidieerd onderwijs, dat verkregen is na de toepassing van artikel 86, § 1. § 5. De werkingsbudgetten van de scholengroepen van het Gemeenschapsonderwijs en van de scholen van het gesubsidieerd buitengewoon basisonderwijs worden elk jaar in twee schijven uitbetaald : in januari een voorschot van 50 % en het saldo in juni.

C.2. Berekening van de integratietoelage per school

Art. 86bis.Per school wordt het totale aantal punten berekend door de vermenigvuldiging van het aantal GON-leerlingen die begeleid worden vanuit de school voor buitengewoon basisonderwijs, te vermenigvuldigen met hun puntengewicht, zoals bepaald in artikel 85quater.

De integratietoelage per school van het buitengewoon basisonderwijs is het resultaat van de vermenigvuldiging van het totale aantal punten per school, zoals berekend in het eerste lid, met de GPP_SchK, zoals bepaald in artikel 85quater, § 3.

De integratietoelage wordt jaarlijks uitbetaald in één schijf in juni. 4° Teldagen Art.87. § 1. Het werkingsbudget wordt ieder schooljaar per school berekend op basis van het aantal regelmatige leerlingen dat ingeschreven is op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar. § 2. In afwijking van § 1 is de teldag voor de berekening van het werkingsbudget voor scholen in programmatie de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar.

Die teldag geldt in het gewoon basisonderwijs voor de hele school voor het schooljaar van oprichting en voor de vijf daaropvolgende schooljaren.

Die teldag geldt in het buitengewoon basisonderwijs voor de hele school voor het schooljaar van oprichting en voor de twee daaropvolgende schooljaren. § 3. In afwijking van § 1 is de teldag voor de berekening van het werkingsbudget voor scholen die betrokken zijn bij een herstructurering, de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar. § 4. Voor de toepassing van dit artikel op CKG-scholen en op scholen voor type 5 worden de woorden « de eerste schooldag van oktober » telkens gelezen als « de maand september » en wordt het woord « teldag » telkens gelezen als « telperiode ».

Voor de toepassing van dit artikel op CKG-scholen en scholen voor type 5 worden de woorden « op basis van het aantal regelmatige leerlingen, ingeschreven op de eerste schooldag van februari » gelezen als « op basis van het gemiddeld aantal regelmatige leerlingen, ingeschreven tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari ». § 5. Het werkingsbudget van een school voor type 5 kan alleen volledig worden aangewend als een door de regering vastgelegd gemiddelde van onderwijsdagen per kind gedurende de telperiode wordt bereikt.

Als dat gemiddelde niet wordt bereikt, dan wordt het werkingsbudget evenredig verminderd. § 6. De teldag voor de integratietoelage is de eerste schooldag van oktober van het vorige schooljaar. ». HOOFDSTUK III. - Werkingsbudgetten in het secundair onderwijs Afdeling I. - Definities

Art. 4.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder leerling : elke regelmatige leerling, zoals gedefinieerd in de vigerende decreet- of regelgeving die de organisatie vaststelt van respectievelijk het voltijds gewoon secundair onderwijs, het buitengewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Afdeling II. - Algemene bepalingen

Art. 5.§ 1.Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende kenmerken : 1° leerlingenkenmerken : a) het opleidingsniveau van de moeder : de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs, of van een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs, hierna leerlingenkenmerk 1 te noemen;b) het krijgen van een schooltoelage : er wordt een schooltoelage gegeven aan de leerling, als vermeld in het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, hierna leerlingenkenmerk 2 te noemen.Voor de toepassing van dit artikel worden de leerlingen die in toepassing van voornoemd decreet enkel omwille van ongewettigde afwezigheid geen recht op een schooltoelage hadden, eveneens meegerekend; c) de taal die de leerling in het gezin spreekt en die verschilt van de onderwijstaal : daaronder wordt de taal verstaan die de leerling meestal spreekt met moeder, vader of broers en zussen, hierna leerlingenkenmerk 3 te noemen.De taal die de leerling in het gezin spreekt is niet de onderwijstaal, indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid de onderwijstaal spreekt.

Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd; d) de leerling heeft zijn woonplaats in een buurt met een hoog percentage leerlingen met minstens twee jaar schoolse vertraging op vijftienjarige leeftijd, hierna leerlingenkenmerk 4 te noemen.Onder schoolse vertraging wordt het aantal leerjaren vertraging verstaan die een leerling oploopt ten aanzien van het leerjaar waarin hij zich zou bevinden als hij normaal zou vorderen. Voor leerlingen woonachtig in het Vlaamse Gewest wordt onder « buurt » de statistische sector verstaan. De statistische sector is de territoriale basiseenheid zoals vastgelegd door de federale instantie die bevoegd is voor de coördinatie van de openbare statistiek. Voor leerlingen woonachtig in het Brussels Gewest wordt onder « buurt » de gemeente waar zij wonen verstaan; 2° schoolkenmerken : a) het studiegebied en de onderwijsvorm in het gewoon onderwijs;b) het type in het buitengewoon onderwijs;c) de begeleiding door een school voor buitengewoon secundair onderwijs van een of meer leerlingen in het geïntegreerd secundair onderwijs, hierna SK_Gon te noemen;d) de organisatie van neutraal onderwijs, conform artikel 24, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde Grondwet, hierna voorafname 1 (V1) te noemen;e) het aanbod van de keuze tussen onderricht in een van de erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer, conform artikel 24, § 1, vierde lid, van de gecoördineerde Grondwet, hierna voorafname 2 (V2) te noemen. § 2. Leerlingenkenmerk 4 wordt als volgt vastgesteld : 1° in een eerste fase wordt de schoolse vertraging van alle buurten berekend.De berekening van de schoolse vertraging is gebaseerd op alle leerlingen van het gewoon onderwijs die school hebben gelopen in een onderwijsinstelling, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap. Per buurt wordt het percentage vijftienjarige leerlingen berekend die de afgelopen zes tot tien jaar op vijftienjarige leeftijd twee of meer jaar schoolse vertraging hebben opgelopen. Buurten waarvan de berekening van de schoolse vertraging gebaseerd is op minder dan vijftig vijftienjarigen worden hierna dunbevolkte buurten genoemd; 2° in een tweede fase wordt voor elke leerling vastgesteld wat het percentage schoolse vertraging is van de buurt.Leerlingen die behoren tot de trekkende bevolking en thuislozen worden geacht te wonen in een buurt met een hoog percentage leerlingen met minstens twee jaar schoolse vertraging op vijftienjarige leeftijd.

Onder trekkende bevolking worden de binnenschippers, de kermis- en circusexploitanten en -artiesten en woonwagenbewoners verstaan, vermeld in artikel 2, 3°, van het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden. Onder thuislozen worden de leerlingen verstaan die tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen zijn door een gezin of persoon, een voorziening of sociale dienst, vermeld in de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand en in de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, met uitzondering van de internaten, gefinancierd of gesubsidieerd door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.

Leerlingen die hun woonplaats hebben in dunbevolkte buurten worden niet geacht te wonen in een buurt met een hoog percentage leerlingen met minstens twee jaar schoolse vertraging op vijftienjarige leeftijd.

Voor alle leerlingen uit het gewoon secundair onderwijs wordt het 75ste percentiel van de buurtscores bepaald. Leerlingen die hun woonplaats hebben in een buurt met een score hoger dan of gelijk aan het 75ste percentiel, beantwoorden aan de indicator 'woonplaats hebben in een buurt met een hoog percentage leerlingen met minstens twee jaar schoolse vertraging op vijftienjarige leeftijd'.

Leerlingenkenmerk 4 is enkel van toepassing voor leerlingen die in het Nederlandse taalgebied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wonen. § 3. De Regering bepaalt de wijze waarop de leerlingenkenmerken worden vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming worden verzameld. Voor leerlingenkenmerk 4 bepaalt de regering de wijze waarop de buurten worden afgebakend. § 4. De Vlaamse Regering ontwikkelt een methode die jaarlijks toelaat om een globaal zicht te krijgen op de besteding van de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs. Afdeling III. - Werkingsbudgetten in het gefinancierde en

gesubsidieerde gewoon secundair onderwijs Onderafdeling I. - Vaststellen van het globale werkingsbudget en de verdeling ervan in deelbudgetten

Art. 6.§ 1. Voor het begrotingsjaar 2009, dat de kredieten omvat voor het schooljaar 2008-2009, is het startbedrag voor de werkingsmiddelen voor het gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs 392.589.000 euro. § 2. 1° Vanaf begrotingsjaar 2010 tot en met begrotingsjaar 2015 wordt het werkingsbudget voor het gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs jaarlijks berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs, vermeerderd met 30 % van de loonkosten van de leden van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel van het gewoon voltijds en deeltijds secundair Gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar. 2° Voor het begrotingsjaar 2016 wordt het werkingsbudget voor het gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs, vermeerderd met 60 % van de loonkosten van de leden van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel van het gewoon voltijds en deeltijds secundair Gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar.3° Voor het begrotingsjaar 2017 wordt het werkingsbudget voor het gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs, vermeerderd met de volledige loonkosten van de leden van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel van het gewoon voltijds en deeltijds secundair Gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar.4° Vanaf 2018 wordt het werkingsbudget voor het gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs jaarlijks berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het gewoon voltijds en deeltijds secundair onderwijs. § 3. Voor het begrotingsjaar 2009 wordt het bedrag van 392.589.000 euro vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2.

Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt het bedrag, verkregen na de toepassing van § 2, vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2.

De coëfficiënten A1 en A2 worden als volgt berekend : 1° A1 = 0,6 + 0,4 (punten 1/punten 0), waarbij : a) punten 1 = het totale aantal punten voor schoolkenmerken, zoals berekend na de toepassing van artikel 8, voor de leerlingen van het gewoon secundair onderwijs op 1 februari van het vorige schooljaar;b) punten 0 = het totale aantal punten voor schoolkenmerken, zoals berekend na de toepassing van artikel 8, voor de leerlingen van het gewoon secundair onderwijs op 1 februari van het voorlaatste schooljaar;2° A2 = Cx-1/(Cx-2), waarbij : a) Cx-1 : de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1;b) Cx-2 : de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2. De A2-coëfficiënt wordt voor 100 % in rekening gebracht. § 4. Het bedrag, verkregen door de toepassing van § 3, wordt voor de begrotingsjaren 2009 tot en met 2015 verhoogd met 70 % van de loonkosten die jaarlijks vrijkomen door de toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen.

Het bedrag, verkregen door de toepassing van § 3, wordt voor het begrotingsjaar 2016 verhoogd met 40 % van de loonkosten die vrijkomen door de toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen.

Art. 7.§ 1. Van het werkingsbudget gewoon secundair onderwijs, verkregen na de toepassing van artikel 6, wordt een budget van 3 procent voorafgenomen voor scholen die voldoen aan schoolkenmerk V1.

Die voorafname wordt berekend volgens de volgende formule : V1 = B * lln_Neu * 3 % / (lln_tot+ lln_Neu * 3 %+ lln_LB * 4,5 %), waarbij : 1° B = werkingsbudget, verkregen na de toepassing van artikel 6;2° lln_Neu = leerlingen van het secundair Gemeenschapsonderwijs;3° lln_tot = het totale aantal leerlingen in het gewoon secundair onderwijs;4° lln_LB = leerlingen van het officieel secundair onderwijs. § 2. Van het werkingsbudget gewoon secundair onderwijs, verkregen na de toepassing van artikel 6, wordt een budget van 4,5 % voorafgenomen voor scholen die voldoen aan schoolkenmerk V2. Die voorafname wordt berekend volgens de volgende formule : V2 = B * lln_LB * 4,5 % / (lln_tot + lln_Neu * 3 % + lln_LB * 4,5 %). § 3. Van het werkingsbudget gewoon secundair onderwijs, verkregen na de toepassing van artikel 6 en artikel 7, § 1 en § 2, wordt een percentage berekend dat in aanmerking komt voor verdeling op basis van leerlingenkenmerken. Dat budget wordt berekend volgens de volgende formule : (B - V1 - V2) * Pjaar x = B_lli, waarbij : 1° P jaar x = percentage voor het begrotingsjaar in kwestie.Dat percentage bedraagt 10 % voor begrotingsjaar 2009 en stijgt jaarlijks met 0,125 % tot 11 % vanaf 2017; 2° B_lli = werkingbudget dat verdeeld zal worden op basis van leerlingenkenmerken. Het werkingsbudget voor de leerlingenkenmerken 1, 2 en 3 wordt als volgt bepaald : B_lli x 30 %, en voor leerlingenkenmerk 4 als volgt : B_lli x 10 %, respectievelijk : B_lliOpl, B_lliSt, B_lliTa, B_lliBu, met : a) B_lliOpl= werkingsbudget leerlingenkenmerk 1;b) B_lliSt= werkingsbudget leerlingenkenmerk 2;c) B_lliTa= werkingsbudget leerlingenkenmerk 3;d) B_lliBu= werkingsbudget leerlingenkenmerk 4. § 4. Het werkingsbudget dat verdeeld wordt op basis van de schoolkenmerken, hierna B_SchK te noemen, wordt bepaald door de toepassing van de volgende formule : B_SchK= B-V1-V2-B_lli.

Onderafdeling II. - Verdelingsmechanisme van de deelbudgetten

Art. 8.B_SchK, vermeld in artikel 7, § 4, wordt als volgt verdeeld over de schoolkenmerken zoals bedoeld in artikel 5, § 1, met uitzondering van schoolkenmerk V1, V2 en SK_Gon : 1° voor de leerlingen van het secundair onderwijs worden de puntengewichten als volgt vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° voor alle scholen wordt per categorie, vermeld in 1°, het aantal leerlingen, geteld op de teldatum, vermeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en in artikel 74vicies van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het Onderwijs II, vermenigvuldigd met het overeenkomstige puntengewicht;3° het B_SchK wordt vervolgens gedeeld door het totale aantal te verdelen punten.Het quotiënt van die deling is de geldwaarde per punt voor schoolkenmerken, hierna GPP_SchK te noemen.

Art. 9.§ 1. Het budget V1, vermeld in artikel 7, § 1, wordt als volgt verdeeld : V1 wordt gedeeld door alle leerlingen van het gewoon secundair Gemeenschapsonderwijs. Het quotiënt van die deling resulteert in een geldwaarde per leerling voor schoolkenmerk V1, hierna GW_V1 te noemen. § 2. Het budget V2, vermeld in artikel 7, § 2, wordt als volgt verdeeld : V2 wordt gedeeld door alle leerlingen van het officieel gewoon secundair onderwijs. Het quotiënt van die deling resulteert in een geldwaarde per leerling voor schoolkenmerk V2, hierna GW_V2 te noemen.

Art. 10.§ 1. Het budget leerlingenkenmerken, vermeld in artikel 7, § 3, wordt verdeeld in een bedrag per leerling geteld op de teldatum, vermeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en in artikel 74vicies van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het Onderwijs II, per kenmerk volgens de volgende formules : 1° B_ClliOpl= B_lliOpl/ClliOpl;2° B_ClliSt= B_lliSt/ClliSt;3° B_ClliTa= B_lliTa/ClliTa;4° B_ClliBu= B_lliBu/ ClliBu; met : a) B_ClliOpl= bedrag per gecorrigeerd leerlingenaantal leerlingenkenmerk 1;b) B_ClliSt= bedrag per gecorrigeerd leerlingenaantal leerlingenkenmerk 2;c) B_ClliTa= bedrag per gecorrigeerd leerlingenaantal leerlingenkenmerk 3;d) B_ClliBu= bedrag per gecorrigeerd leerlingenaantal leerlingenkenmerk 4;e) ClliOpl= het gecorrigeerde aantal leerlingen dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 1;f) ClliSt= het gecorrigeerde aantal leerlingen dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 2;g) ClliTa= het gecorrigeerde aantal leerlingen dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 3;h) ClliBu= het gecorrigeerde aantal leerlingen dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 4. § 2. ClliOpl, ClliSt, ClliTaen ClliBu, vermeld in § 1, worden respectievelijk via de volgende formules berekend : 1° berekening van ClliOpl : ClliOpl= alle scholenClliOpl_school, waarbij : ClliOpl_school = MIN (Proc_school_iOpl; Gemid_tot_iOpl + (2 x Stdev_tot_iOpl)) x aantal leerlingen in de school, waarbij : a) ClliOpl_school = het gecorrigeerde leerlingenaantal per school voor leerlingenkenmerk 1;b) Proc_school_iOpl = het procentueel aantal leerlingen dat per school in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 1;c) Gemid_tot_iOpl = het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 1;d) Stdev_tot_iOpl = de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 1;e) MIN = de laagste waarde van de twee : het procentueel aantal leerlingen dat per school in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 1 of het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 1 vermeerderd met twee keer de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 1;2° berekening van ClliSt : ClliSt= alle scholenClliSt_school, waarbij : ClliSt_school = MIN (Proc_school_iSt;Gemid_tot_iSt + (2 x Stdev_tot_iSt)) x aantal leerlingen in de school, waarbij : a) ClliSt_school = het gecorrigeerde leerlingenaantal per school voor leerlingenkenmerk 2;b) Proc_school_iSt = het procentueel aantal leerlingen per school dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 2;c) Gemid_tot_iSt = het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 2;d) Stdev_tot_iSt = de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 2;e) MIN= de laagste waarde van de twee : het procentueel aantal leerlingen dat per school in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 2 of het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 2 vermeerderd met twee keer de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 2;3° berekening van ClliTa : ClliTa= alle scholenClliTa_school, waarbij : ClliTa_school= MIN (Proc_school_iTa;Gemid_tot_iTa + (2 x Stdev_tot_iTa)) x aantal leerlingen in de school, waarbij : a) ClliTa_school = het gecorrigeerde leerlingenaantal per school voor leerlingenkenmerk 3;b) Proc_school_iTa = het procentueel aantal leerlingen per school dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 3;c) Gemid_tot_iTa = het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen per school dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 3;d) Stdev_tot_iTa = de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 3;e) MIN = de laagste waarde van de twee : het procentueel aantal leerlingen dat per school in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 3 of het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 3 vermeerderd met twee keer de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 3;4° berekening van ClliBu : ClliBu= alle scholenClliBu_school, waarbij : ClliBu= MIN (Proc_school_iBu;Gemid_tot_iBu + (2 x Stdev_tot_iBu)) x aantal leerlingen in de school, waarbij : a) ClliBu= het gecorrigeerde leerlingenaantal per school voor leerlingenkenmerk 4;b) Proc_school_iBu = het procentueel aantal leerlingen per school dat in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 4;c) Gemid_tot_iBu = het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 4;d) Stdev_tot_iBu = de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 4;e) MIN = de laagste waarde van de twee : het procentueel aantal leerlingen dat per school in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 4 of het gemiddelde van het procentueel aantal leerlingen dat voor alle scholen samen in aanmerking komt voor leerlingenkenmerk 4 vermeerderd met twee keer de standaarddeviatie berekend op de totale procentuele leerlingenpopulatie voor leerlingenkenmerk 4. Onderafdeling III. - Berekening van het werkingsbudget per school

Art. 11.Het werkingsbudget per school wordt voor een deel berekend op basis van schoolkenmerken en voor een deel op basis van leerlingenkenmerken.

Art. 12.§ 1. Per school wordt het totale aantal punten berekend door het aantal leerlingen, geteld op de teldatum, vermeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en in artikel 74vicies van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het Onderwijs II, te vermenigvuldigen met hun puntengewicht voor schoolkenmerken, met uitzondering van schoolkenmerk V1, V2 en SK_Gon. § 2. Het werkingsbudget per school van het gewoon secundair onderwijs is de som van : 1° het resultaat van de vermenigvuldiging van het totale aantal punten per school met de GPP_SchK, vermeld in artikel 8, 3°;2° het bedrag, verkregen door het resultaat van de volgende vermenigvuldigingen : a) B_ClliOplx ClliOpl_school;b) B_ClliStx ClliSt_school;c) B_ClliTax ClliTa_school;d) B_ClliBux ClliBu_school;3° GW_V1, vermeld in artikel 9, § 1, vermenigvuldigd met het aantal leerlingen in de school;4° GW_V2, vermeld in artikel 9, § 2, vermenigvuldigd met het aantal leerlingen in de school. § 3. Het budget, verkregen na de toepassing van § 2, wordt voor het Gemeenschapsonderwijs jaarlijks aan de raden van bestuur van de scholengroepen toegekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 36, 2°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs, waarbij : 1° de som van het bedrag dat met toepassing van § 2 verkregen is, voor het geheel van de scholen van het gewoon secundair Gemeenschapsonderwijs tot en met 2015 verminderd wordt met 30 percent van de loonkosten van de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van het gewoon secundair Gemeenschapsonderwijs, in 2016 met 60 percent en in 2017 met 100 percent van die loonkosten;2° de som van het bedrag dat met toepassing van § 2 verkregen is, voor het geheel van de scholen van het gewoon secundair Gemeenschapsonderwijs verhoogd wordt met de middelen, vastgelegd voor het optrekken van het vakantiegeld tot 92 % voor het contractuele meesters-, vak- en dienstpersoneel van het Gemeenschapsonderwijs, toegekend via de betreffende onderwijs-cao.Voor het begrotingsjaar 2009 is dat bedrag 847.000 euro. Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt dit bedrag jaarlijks geïndexeerd door de toepassing van de A2-coëfficiënt, vermeld in artikel 6; 3° de som van het bedrag dat met toepassing van § 2 verkregen is, vermeerderd wordt met een transitiefonds dat in 2009 1.250.000 euro bedraagt en jaarlijks verminderd wordt met 125.000 euro. § 4. Het werkingsbudget verkregen na toepassing van § 2 wordt voor het gesubsidieerd onderwijs jaarlijks toegekend aan de schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs.

Daarbij worden de middelen voor de schoolbesturen van het vrij gesubsidieerd onderwijs verhoogd met de middelen tot harmonisering van de lonen tussen het meesters-, vak- en dienstpersoneel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en dat personeel van het Gemeenschapsonderwijs, toegekend via de respectieve onderwijs-cao's.

Voor het begrotingsjaar 2009 is dat bedrag 4.745.000 euro. Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt dat bedrag jaarlijks geïndexeerd door de toepassing van de A2-coëfficiënt, vermeld in artikel 6. Die cao-middelen worden verdeeld naar rata van het aantal punten per school van het vrij gesubsidieerd onderwijs, dat verkregen is na de toepassing van § 1. § 5. De werkingsbudgetten van de scholengroepen van het Gemeenschapsonderwijs en van de scholen van het gesubsidieerd gewoon secundair onderwijs worden elk jaar in twee schijven uitbetaald : in januari een eerste schijf van 50 % en het saldo in juni. Afdeling IV. - Werkingsbudgetten in het gefinancierde en

gesubsidieerde buitengewoon secundair onderwijs Onderafdeling I. - Vaststelling van het totale werkingsbudget en de verdeling ervan in deelbudgetten

Art. 13.§ 1.Voor het begrotingsjaar 2009, dat de kredieten omvat voor het schooljaar 2008-2009, is het startbedrag voor de werkingsmiddelen voor het buitengewoon secundair onderwijs 23.732.000 euro. § 2. De berekening van het werkingsbudget vanaf begrotingsjaar 2010 gebeurt als volgt : 1° vanaf begrotingsjaar 2010 tot en met begrotingsjaar 2015 wordt het werkingsbudget voor het buitengewoon secundair onderwijs jaarlijks berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het buitengewoon secundair onderwijs, vermeerderd met 30 % van de loonkosten van de leden van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel van het buitengewoon secundair Gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar;2° voor het begrotingsjaar 2016 wordt het werkingsbudget voor het buitengewoon secundair onderwijs berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het buitengewoon secundair onderwijs, vermeerderd met 60 % van de loonkosten van de leden van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel van het buitengewoon secundair Gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar;3° voor het begrotingsjaar 2017 wordt het werkingsbudget voor het buitengewoon secundair onderwijs berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het buitengewoon secundair onderwijs, vermeerderd met de volledige loonkosten van de leden van het vastbenoemde meesters-, vak- en dienstpersoneel van het buitengewoon secundair Gemeenschapsonderwijs van het vorige begrotingsjaar;4° vanaf 2018 wordt het werkingsbudget voor het buitengewoon secundair onderwijs jaarlijks berekend op basis van de kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap van het vorige begrotingsjaar als werkingsbudget bestemd zijn voor het buitengewoon secundair onderwijs. § 3. Voor het begrotingsjaar 2009 wordt het bedrag van 23.732.000 euro vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2.

Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt het bedrag, verkregen na de toepassing van § 2, vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënten A1 en A2.

De coëfficiënten A1 en A2 worden als volgt berekend : 1° A1 = 0,6 + 0,4 (punten 1/punten 0), waarbij : a) punten 1 = het totale aantal punten voor schoolkenmerken, zoals berekend na de toepassing van artikel 15, voor de leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs op 1 februari van het vorige schooljaar;b) punten 0 = het totale aantal punten voor schoolkenmerken, zoals berekend na de toepassing van artikel 15, voor de leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs op 1 februari van het voorlaatste schooljaar;2° A2 = Cx-1/(Cx-2), waarbij : a) Cx-1 : de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1;b) Cx-2 : de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2. De A2-coëfficiënt wordt voor 100 % in rekening gebracht. § 4. Het bedrag, verkregen door de toepassing van § 3, wordt voor de begrotingsjaren 2009 tot en met 2015 verhoogd met 70 % van de loonkosten die jaarlijks vrijkomen door de toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen.

Het bedrag, verkregen door de toepassing van § 3, wordt voor het begrotingsjaar 2016 verhoogd met 40 % van de loonkosten die vrijkomen door de toepassing van het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984 betreffende de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen.

Art. 14.§ 1. Van het werkingsbudget buitengewoon secundair onderwijs, verkregen na de toepassing van artikel 13, wordt een budget van 3 percent voorafgenomen voor scholen die voldoen aan schoolkenmerk V1.

Die voorafname wordt berekend volgens de volgende formule : V1 = B * lln_Neu * 3 % / (lln_tot+ lln_Neu * 3 %+ lln_LB * 4,5 %), waarbij : 1° B = werkingsbudget, verkregen na de toepassing van artikel 13;2° lln_Neu = leerlingen van het buitengewoon secundair Gemeenschapsonderwijs;3° lln_tot = het totale aantal leerlingen in het buitengewoon secundair onderwijs;4° lln_LB = leerlingen van het officieel buitengewoon secundair onderwijs. § 2. Van het werkingsbudget buitengewoon secundair onderwijs, verkregen na de toepassing van artikel 13, wordt een budget van 4,5 % voorafgenomen voor scholen die voldoen aan schoolkenmerk V2. Die voorafname wordt berekend volgens de volgende formule : V2 = B * lln_LB * 4,5 % / (lln_tot + lln_Neu * 3 % + lln_LB * 4,5 %). § 3. Het werkingsbudget dat verdeeld wordt op basis van de schoolkenmerken, hierna B_SchK te noemen, wordt bepaald door de toepassing van de volgende formule : B_SchK= B-V1-V2.

Onderafdeling II. - Verdelingsmechanisme van de deelbudgetten

Art. 15.B_SchK, vermeld in artikel 14, § 3, wordt als volgt verdeeld over de schoolkenmerken, vermeld in artikel 5, § 1, met uitzondering van schoolkenmerk V1 en V2 : 1° voor de leerlingen van het buitengewoon secundair onderwijs en van het geïntegreerd secundair onderwijs wordt het puntengewicht als volgt vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° voor alle scholen wordt per categorie, vermeld in 1°, het aantal leerlingen, geteld op de teldatum, vermeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, vermenigvuldigd met het overeenkomstige puntengewicht;3° het B_SchK wordt vervolgens gedeeld door het totale aantal te verdelen punten.Het quotiënt van die deling is de geldwaarde per punt voor schoolkenmerken, hierna GPP_SchK te noemen.

Art. 16.Het budget V1, vermeld in artikel 14, § 1, wordt als volgt verdeeld : V1 wordt gedeeld door alle leerlingen van het buitengewoon secundair Gemeenschapsonderwijs. Het quotiënt van die deling resulteert in een geldwaarde per leerling voor schoolkenmerk V1, hierna GW_V1 te noemen.

Het budget V2, vermeld in artikel 14, § 2, wordt als volgt verdeeld : V2 wordt gedeeld door alle leerlingen van het buitengewoon officieel secundair onderwijs. Het quotiënt van die deling resulteert in een geldwaarde per leerling voor schoolkenmerk V2, hierna GW_V2 te noemen.

Onderafdeling III. - Berekening van het werkingsbudget per school

Art. 17.Het werkingsbudget per school wordt berekend op basis van schoolkenmerken.

Art. 18.§ 1. Per school wordt het totale aantal punten berekend door het aantal leerlingen, geteld op de teldatum, vermeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, te vermenigvuldigen met hun puntengewicht voor schoolkenmerken, met uitzondering van schoolkenmerk V1, V2 en SchK_Gon. § 2. Het werkingsbudget per school van het buitengewoon secundair onderwijs is de som van : 1° het resultaat van de vermenigvuldiging van het totale aantal punten per school met de GPP_SchK, vermeld in artikel 15, 3°;2° GW_V1, vermeld in artikel 16, vermenigvuldigd met het aantal leerlingen in de school;3° GW_V2, vermeld in artikel 16, vermenigvuldigd met het aantal leerlingen in de school. § 3. Het budget, verkregen na de toepassing van § 1 en § 2, wordt voor het Gemeenschapsonderwijs jaarlijks aan de raden van bestuur van de scholengroepen toegekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 36, 2°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs, waarbij : 1° de som van het bedrag dat met toepassing van § 2 verkregen is, voor het geheel van de scholen van het buitengewoon secundair Gemeenschapsonderwijs tot en met 2015 verminderd wordt met 30 percent van de loonkosten van de leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van het gewoon secundair Gemeenschapsonderwijs, in 2016 met 60 percent en in 2017 met 100 percent van die loonkosten;2° de som van het bedrag dat met toepassing van § 2 verkregen is, voor het geheel van de scholen van het buitengewoon secundair Gemeenschapsonderwijs verhoogd wordt met de middelen, vastgelegd voor het optrekken van het vakantiegeld tot 92 % voor het contractuele meesters-, vak- en dienstpersoneel van het Gemeenschapsonderwijs, toegekend via de betreffende onderwijs-cao.Voor het begrotingsjaar 2009 is dat bedrag 68.000 euro.

Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt dat bedrag jaarlijks geïndexeerd door de toepassing van de A2-coëfficiënt, vermeld in artikel 13; 3° de som van het bedrag dat met toepassing van § 2 verkregen is, vermeerderd wordt met een transitiefonds dat in 2009 56.000 euro bedraagt en in 2010 19.000 euro. § 4. Het werkingsbudget verkregen na de toepassing van § 2, wordt voor het gesubsidieerd onderwijs jaarlijks toegekend aan de schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs.

Daarbij worden de middelen voor de schoolbesturen van het vrij gesubsidieerd onderwijs verhoogd met de middelen tot harmonisering van de lonen tussen het meesters-, vak- en dienstpersoneel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en dat personeel van het Gemeenschapsonderwijs, toegekend via de respectieve onderwijs-cao's.

Voor het begrotingsjaar 2009 is dat bedrag 266.000 euro. Vanaf begrotingsjaar 2010 wordt dat bedrag jaarlijks geïndexeerd door de toepassing van de A2-coëfficiënt, vermeld in artikel 13. Die cao-middelen worden verdeeld naar rata van het aantal punten per school van het vrij gesubsidieerd onderwijs, dat verkregen is na de toepassing van § 1. § 5. De werkingsbudgetten van de scholengroepen van het Gemeenschapsonderwijs en van de scholen van het gesubsidieerd buitengewoon secundair onderwijs worden elk jaar in twee schijven uitbetaald : in januari een eerste schijf van 50 % en het saldo in juni.

Onderafdeling IV. - Berekening van de integratietoelage per school

Art. 19.Per school wordt het totale aantal punten berekend door het aantal GON-leerlingen die begeleid worden vanuit de school voor buitengewoon secundair onderwijs, te vermenigvuldigen met hun puntengewicht zoals bepaald in artikel 15.

De integratietoelage per school van het buitengewoon secundair onderwijs is het resultaat van de vermenigvuldiging van het totale aantal punten per school zoals berekend in het eerste lid met de GPP_SchK, vermeld in artikel 15, 3°.

De integratietoelage wordt jaarlijks uitbetaald in één schijf in juni. HOOFDSTUK IV. - Deeltijds kunstonderwijs

Art. 20.Voor het begrotingsjaar 2009, dat de kredieten omvat voor het schooljaar 2008-2009, is het bedrag dat bestemd is voor het deeltijds kunstonderwijs in het Gemeenschapsonderwijs 1.812.000 euro.

Vanaf begrotingsjaar 2009 wordt dit werkingsbudget jaarlijks vermenigvuldigd met de aanpassingscoëfficiënt A2 die als volgt berekend wordt : A2 = (Cx-1/Cx-2), waarbij : 1° Cx-1 : de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-1;2° Cx-2 : de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar x-2. De A2-coëfficiënt wordt voor 100 % in rekening gebracht. HOOFDSTUK V. - Evaluatie

Art. 21.In 2012 wordt het nieuwe financieringssysteem door de Vlaamse Regering geëvalueerd. Deze evaluatie zal de doelmatige aanwending van de toegekende werkingsmiddelen beoordelen. Uitgangspunten van deze evaluatie zijn : - de gelijke behandeling van elk kind met dezelfde noden; - gelijke middelen voor elke school in eenzelfde situatie; - het voeren van een gelijkekansenbeleid; - transparantie, voorspelbaarheid en stabiliteit van het mechanisme; - evolutie van de schoolloopbanen, met bijzondere aandacht voor gelijke kansen en talentontwikkeling. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 22.§ 1. In het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 worden in artikel 192, § 3, de woorden « artikelen 80, § 1, 81, en 82, § 2 » vervangen door « artikelen 79, § 4, en 85bis, § 4 » en de woorden « artikel 80, § 1 » door de woorden « artikelen 79, § 4, en 85bis, § 4 ». § 2. In het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, het laatst gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, worden de volgende artikelen opgeheven : 1° artikel 2, vervangen bij het decreet van 20 december 2002;2° artikel 3, vervangen bij het decreet van 20 december 2002;3° artikel 3bis, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en vervangen bij het decreet van 20 december 2002.

Art. 23.In afwachting van het in werking treden van de besluiten ter uitvoering van dit decreet blijft de ter zake geldende regelgeving die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet van kracht is, van toepassing.

Art. 24.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2009.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 4 juli 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Zitting 2007-2008. Stukken. - Ontwerp van decreet, 1667 - Nr. 1. - Amendementen, 1667 - Nr. 2. - Verslag over hoorzitting, 1667 - Nr. 3. - Verslag, 1667 - Nr. 4. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1667 - Nr.5.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 25 juni 2008.

^