Etaamb.openjustice.be
Decreet van 08 juni 2007
gepubliceerd op 19 juli 2007

Decreet betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap

bron
vlaamse overheid
numac
2007036095
pub.
19/07/2007
prom.
08/06/2007
ELI
eli/decreet/2007/06/08/2007036095/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 JUNI 2007. - Decreet betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : decreet betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap.

BOEK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.Dit decreet regelt de studiefinanciering in het kleuteronderwijs, het leerplichtonderwijs en het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, via een stelsel van schooltoelagen in het kleuteronderwijs en het leerplichtonderwijs, en via een stelsel van studietoelagen in het hoger onderwijs.

Art. 3.Schooltoelagen en studietoelagen hebben tot doel een bijdrage te leveren aan de democratisering van het onderwijs door financiële drempels weg te werken.

Art. 4.De Vlaamse Regering verleent schooltoelagen aan minvermogende leerlingen in het kleuteronderwijs en het leerplichtonderwijs, overeenkomstig de regelen die bij en krachtens dit decreet zijn vastgesteld.

De Vlaamse Regering verleent studietoelagen aan minvermogende studenten in het hoger onderwijs, overeenkomstig de regelen die bij en krachtens dit decreet zijn vastgesteld.

De schooltoelagen en studietoelagen mogen alleen worden gebruikt om de kosten te dekken voor het onderhoud van de rechthebbende en het door hem gevolgde onderwijs. Op deze toelagen mag geen beslag worden gelegd wegens schulden die de leerling, de student of hun wettelijke vertegenwoordiger hebben aangegaan en die geen verband houden met deze doeleinden.

Art. 5.In dit decreet wordt verstaan onder : 1° aanvrager : een leerling, student of de wettelijke vertegenwoordiger bij wie de leerling of student op 31 december van het school- of academiejaar in kwestie zijn hoofdverblijfplaats heeft, die een aanvraag voor een toelage indient;2° academiejaar : periode van één jaar die op zijn vroegst op 1 september en uiterlijk op 1 oktober begint en die eindigt op de dag voor het begin van het volgende academiejaar.Als conform de vigerende wetgeving uitzonderlijk wordt afgeweken van de bovenvermelde definitie, wordt voor de aanvraag van een studietoelage de opleiding die begint na 31 december en eindigt na 30 september beschouwd als behorend tot het academiejaar, zoals hierboven bepaald, waarin de opleiding eindigt; 3° actualiseringsprogramma : begrip als vermeld in artikel 2, 1°, van het flexibiliseringsdecreet;4° ambtshalve geregistreerde instelling : instelling als vermeld in artikel 7 van het structuurdecreet;5° bachelorkrediet : een krediet voor een studietoelage om een bacheloropleiding te volgen als vermeld in artikel 12, § 1 tot en met § 3, van het structuurdecreet, met uitzondering van bacheloropleidingen die volgen op een andere bacheloropleiding;6° buitenland : gebied buiten het grondgebied van het rijk;7° deeltijds leerplichtonderwijs : het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd, gesubsidieerd of erkend deeltijds secundair onderwijs dat aan een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling gevolgd wordt, evenals de vormingsprogramma's aan instellingen die door de Vlaamse Gemeenschap zijn erkend voor de vervulling van de deeltijdse leerplicht in toepassing van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht;8° dienst : de dienst van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming die verantwoordelijk is voor de studiefinanciering;9° diplomacontract : begrip als vermeld in artikel 2, 11°, van het flexibiliseringsdecreet;10° erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs : begrip, gedefinieerd conform hoofdstuk VII van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, zoals gewijzigd;11° erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor voltijds of deeltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs : begrip, gedefinieerd overeenkomstig de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals gewijzigd, en hoofdstuk I van titel IV van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;12° Europese Hogeronderwijsruimte : alle Europese landen en regio's die de Bolognaverklaring, Joint Declaration of the European Ministers of Education Convened in Bologna on the 19th of June 1999, hebben ondertekend, of die de Bolognaverklaring na die datum hebben onderschreven en die op een Bolognafollow-upconferentie van Europese ministers, bevoegd voor het hoger onderwijs, als lid van het Bolognaproces zijn aanvaard;13° fiscaal ten laste : ten laste volgens artikelen 136 tot en met 145 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen;14° flexibiliseringsdecreet : decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen;15° gehuwden : gehuwden en wettelijk samenwonenden overeenkomstig artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek, zoals bepaald bij de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, alsmede twee personen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres en één of meer gemeenschappelijke kinderen hebben.De persoon die op basis van artikel 9 of 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, toegelaten werd om in België te verblijven om een duurzame relatie verder te zetten met een persoon die reeds over een verblijfsrecht in België beschikt, wordt eveneens beschouwd als gehuwd; 16° halftijds studietraject : een studietraject in het hoger onderwijs met een studieprogramma van 27 tot en met 33 studiepunten;17° hoofdverblijfplaats : plaats waar een persoon in de bevolkingsregisters is ingeschreven;18° kadastraal inkomen : het kadastraal inkomen overeenkomstig titel IX van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen;19° kadastraal inkomen vreemd gebruik : kadastraal inkomen van de onroerende goederen die noch als eigen hoofdverblijfplaats, noch voor eigen beroepsdoeleinden worden gebruikt;20° kalenderjaar : periode van 1 januari tot en met 31 december;21° leefeenheid : één of meer meerderjarigen, ongeacht hun geslacht, met eventueel een of meer minderjarigen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres, alsook één of meer minderjarige gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerlingen of studenten, ongeacht hun geslacht, met eventueel één of meer minder- en meerderjarigen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres;22° leerling : de persoon, ingeschreven in het kleuteronderwijs of het leerplichtonderwijs;23° leerplichtonderwijs : het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd, gesubsidieerd of erkend voltijds lager onderwijs en voltijds of deeltijds secundair onderwijs dat aan een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling gevolgd wordt, evenals de vormingsprogramma's aan instellingen die door de Vlaamse Gemeenschap zijn erkend voor de vervulling van de leerplicht in toepassing van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht;24° masterkrediet : een krediet voor een studietoelage om een masteropleiding te volgen als vermeld in artikel 12, § 4 en § 5, van het structuurdecreet, met uitzondering van de masteropleidingen die volgen op een masteropleiding;25° meeneembaarheid van de toelage : het krijgen van een schooltoelage in het secundair onderwijs of een studietoelage in het hoger onderwijs voor een studieprogramma of opleiding, gevolgd in een andere gemeenschap of in het buitenland;26° NARIC-Vlaanderen : het National Academic (& Professional) Recognition and Information Centre, opgericht bij de Vlaamse Gemeenschap;27° niet-verwanten : natuurlijke personen die noch bloedverwanten zijn in de rechte opgaande en nederdalende lijn, of in de zijlijn tot de vierde graad, noch aanverwanten zijn in dezelfde lijn en dezelfde graad;28° opgenomen studiepunten : deel van de opleiding, uitgedrukt in het totaal aantal studiepunten dat het omvat, waarvoor een student zich aan een hogeronderwijsinstelling heeft ingeschreven;29° opleidingsonderdeel : begrip als vermeld in artikel 2, 18°, van het flexibiliseringsdecreet;30° rechthebbende : de leerling en student die overeenkomstig dit decreet recht hebben op een schooltoelage of een studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap;31° schakelprogramma : begrip als vermeld in artikel 2, 19°, van het flexibiliseringsdecreet;32° schooldag : een kalenderdag waarop de leerling dient deel te nemen aan onderwijsactiviteiten, die zowel uit lessen als uit werkplekleren kunnen bestaan;33° schooljaar : de periode die begint op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende jaar;34° schooltoelage : financiële middelen, toegekend door de Vlaamse Gemeenschap, aan minvermogende leerlingen in het kleuteronderwijs en het leerplichtonderwijs;35° specifieke lerarenopleiding : opleiding als vermeld in artikel 55octies van het structuurdecreet;36° student : de persoon, ingeschreven in een onderwijsinstelling voor hoger onderwijs;37° structuurdecreet : het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;38° studietoelage : financiële middelen, toegekend door de Vlaamse Gemeenschap, aan minvermogende studenten in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap;39° toelage : een schooltoelage of een studietoelage;40° uitschrijven : het vroegtijdig stopzetten van dat deel van de opleiding waarvoor de aanvrager zich voor het school- of academiejaar in kwestie heeft ingeschreven, op verzoek van de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger;41° verworven studiepunten : studiepunten waarvoor aan de student een creditbewijs of een vrijstelling werd verleend;42° voltijds studietraject : een studietraject in het hoger onderwijs met een studieprogramma tussen 54 en 66 studiepunten;43° voorbereidingsprogramma : begrip als vermeld in artikel 2, 26°, van het flexibiliseringsdecreet;44° werkplekleren : elke vorm van activiteit, naast de leercomponent, die samen met die leercomponent het voltijds engagement uitmaakt. BOEK II. - Schooltoelagen en studietoelagen TITEL I. - Algemene bepalingen

Art. 6.Om in aanmerking te komen voor een toelage, moet tegelijkertijd worden voldaan aan de nationaliteits-voorwaarde, de pedagogische voorwaarden, de financiële voorwaarden en de procedurele voorwaarden, bepaald in dit decreet.

Art. 7.Om de nationaliteit, hoofdverblijfplaats en de toestand van de leefeenheid te bepalen, wordt bij de toepassing van dit decreet rekening gehouden met de toestand op 31 december van het school- of academiejaar in kwestie.

Om de pedagogische toestand te bepalen, wordt bij de toepassing van dit decreet rekening gehouden met de toestand op 30 juni van het school- of academiejaar in kwestie.

Art. 8.De ambtenaren van de dienst kunnen alle inlichtingen inwinnen die zij nuttig achten voor de toepassing van dit decreet.

De aanvrager moet de dienst op de hoogte brengen van nieuwe gegevens die relevant zijn voor de behandeling van zijn dossier.

TITEL II. - Nationaliteitsvoorwaarde

Art. 9.§ 1. Een toelage kan worden toegekend aan leerlingen of studenten met de Belgische nationaliteit. § 2. In afwijking van § 1, kan een toelage worden toegekend aan de volgende categorieën van leerlingen of studenten : 1° kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het school- of academiejaar in kwestie minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 12 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het school- of academiejaar in kwestie in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen of in het handelsregister;2° onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het school- of academiejaar in kwestie, minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 7 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het school- of academiejaar in kwestie, in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen;3° onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die gedurende de periode, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het school- of academiejaar in kwestie, gedurende vijf jaar onafgebroken in België zijn, waarbij de termijn wordt bewezen door de inschrijving in het Rijksregister of door een gelijkwaardig attest, uit te reiken door het gemeentebestuur;4° leerlingen of studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in België, zoals bepaald bij de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;5° slachtoffers van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;6° leerlingen of studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van artikel 48/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;7° onderdanen van een land dat niet tot de Europese Economische Ruimte behoort die op 31 december van het betrokken school- of academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens twaalf maanden wettig verblijven in België, en dit wettig verblijf niet verleend werd om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch verleend werd in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;8° personen die op basis van de artikelen 10, 10bis, of 40 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating hebben gekregen om een persoon zoals bedoeld in § 1 of § 2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een persoon die op 31 december van het betrokken school- of academiejaar minstens twaalf maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of vervoegen. TITEL III. - Pedagogische voorwaarden HOOFDSTUK I. - Schooltoelage kleuter- en leerplichtonderwijs Afdeling I. - Schooltoelage basisonderwijs

Art. 10.Een schooltoelage kan worden toegekend aan de leerling die is ingeschreven in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs.

Art. 11.Een schooltoelage kan worden toegekend aan leerlingen in het basisonderwijs die gerechtigd zijn om dat onderwijs te volgen overeenkomstig het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997.

Art. 12.§ 1. Om het recht op een toelage voor leerlingen in het kleuteronderwijs vast te stellen, meldt de onderwijsinstelling in kwestie aan de dienst : 1° welke leerlingen zijn ingeschreven op de laatste schooldag van juni;2° het aantal halve schooldagen dat de leerlingen aanwezig waren op school;3° welke leerlingen die onderworpen zijn aan de leerplicht, dertig of meer al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig zijn geweest. § 2. Om het recht op een toelage voor leerlingen in het lager onderwijs vast te stellen, meldt de onderwijsinstelling in kwestie aan de dienst : 1° welke leerlingen zijn ingeschreven op de laatste schooldag van juni;2° welke leerlingen in het lager onderwijs dertig of meer al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig zijn geweest. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens, vermeld in §§ 1 en 2, moeten worden meegedeeld.

Onderafdeling I. - Schooltoelage kleuteronderwijs

Art. 13.§ 1. Een schooltoelage voor het kleuteronderwijs kan worden toegekend aan de volgende leerlingen die ingeschreven zijn in een kleuterschool : 1° de leerling die tijdens het jaar waarin het schooljaar in kwestie begint de leeftijd van drie jaar bereikt en honderdvijftig halve schooldagen aanwezig is.In afwijking hiervan moet de leerling die na 31 december van hetzelfde schooljaar de leeftijd van drie jaar bereikt, honderd halve schooldagen aanwezig zijn op school; 2° de leerling die tijdens het jaar waarin het schooljaar in kwestie begint de leeftijd van vier jaar bereikt en gedurende honderdvijfentachtig halve schooldagen aanwezig is op school;3° de leerling die tijdens het jaar waarin het schooljaar in kwestie begint de leeftijd van vijf jaar bereikt en gedurende tweehonderdtwintig halve schooldagen aanwezig is op school;4° de leerling die tijdens het jaar waarin het schooljaar in kwestie begint de leeftijd van zes jaar bereikt, en die gedurende het schooljaar in kwestie niet meer dan negenentwintig halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest op school;5° de leerling die tijdens het jaar waarin het schooljaar in kwestie begint de leeftijd van zeven jaar bereikt en die gedurende het schooljaar in kwestie niet meer dan negenentwintig halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest. § 2. Als blijkt dat de leerling een schooltoelage heeft ontvangen zonder dat de voorwaarden, vermeld in § 1, vervuld waren, wordt de schooltoelage voor het daaropvolgende jaar in het kleuteronderwijs pas toegekend en uitbetaald nadat vastgesteld is dat de leerling in het volgende schooljaar wel aan de voorwaarde in kwestie, vermeld in § 1, heeft voldaan. § 3. Een kleuter wordt geacht een halve dag aanwezig te zijn als dit blijkt uit de registratie in het aanwezigheidsregister van de school.

Een leerplichtige kleuter is ongewettigd afwezig wanneer deze problematisch afwezig is, zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 1997 betreffende de controle op de inschrijvingen van de leerlingen in het basisonderwijs.

Onderafdeling II. - Schooltoelage lager onderwijs

Art. 14.§ 1. Een leerling heeft geen recht op een schooltoelage voor het lager onderwijs als hij : 1° in het schooljaar in kwestie niet ingeschreven is in een onderwijsinstelling, als vermeld in artikel 10;2° gedurende het schooljaar in kwestie dertig al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest en het daaraan voorafgaande schooljaar hetzij eveneens dertig al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest, hetzij minder dan tweehonderd twintig halve schooldagen aanwezig is geweest indien de leerling toen nog niet onderworpen was aan de leerplicht maar wel ingeschreven was in een kleuterschool. § 2. Een leerling in het lager onderwijs wordt geacht aanwezig te zijn als hij niet als ongewettigd afwezig is geregistreerd in het aanwezigheidsregister van de school.

Een leerling is ongewettigd afwezig wanneer deze problematisch afwezig is, zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 12 november 1997 betreffende de controle op de inschrijvingen van de leerlingen in het basisonderwijs. Afdeling II. - Schooltoelage voltijds secundair onderwijs en deeltijds

leerplichtonderwijs Onderafdeling I. - Algemene voorwaarden

Art. 15.§ 1. Een schooltoelage voor het voltijds secundair onderwijs kan worden toegekend aan de leerling die is ingeschreven in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor voltijds gewoon of buitengewoon secundair onderwijs. § 2. Een schooltoelage voor het deeltijdse leerplichtonderwijs kan worden toegekend aan de leerling die is ingeschreven in een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling voor deeltijds secundair onderwijs of in een door de Vlaamse Regering erkende instelling voor vormingsprogramma's die door de Vlaamse Regering zijn erkend voor de vervulling van de leerplicht in toepassing van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht.

Art. 16.§ 1. Een leerling heeft geen recht op een schooltoelage voor het voltijds secundair onderwijs of het deeltijds leerplichtonderwijs als hij : 1° in het schooljaar in kwestie niet ingeschreven is in een onderwijsinstelling of instelling voor vormingsprogramma's, als vermeld in artikel 15; of 2° gedurende het schooljaar in kwestie dertig al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest tijdens de lessen in de onderwijsinstelling of de instelling voor vormingsprogramma's, vermeld in artikel 15, en/of het werkplekleren dat deel uitmaakt van de opleiding in de periode van 1 september tot en met 30 juni, en als hij gedurende het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar in kwestie dertig, al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig is geweest tijdens de lessen in de onderwijsinstelling of de instelling voor vormingsprogramma's, vermeld in artikel 15 of in artikel 10, en/of het werkplekleren dat deel uitmaakt van de opleiding in de periode van 1 september tot en met 30 juni. § 2. Een leerling in het secundair onderwijs en het deeltijds leerplichtonderwijs wordt geacht aanwezig te zijn wanneer deze tijdens de lessen of het werkplekleren daadwerkelijk aanwezig is of niet ongewettigd afwezig is.

Een leerling is ongewettigd afwezig wanneer deze problematisch afwezig is, zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 september 1997 betreffende de controle op de inschrijvingen van leerlingen in het secundair onderwijs.

Art. 17.Een leerling heeft recht op een schooltoelage voor het voltijds secundair onderwijs en het deeltijds leerplichtonderwijs tot en met het schooljaar waarin de betrokken leerling 22 jaar wordt.

In afwijking van het eerste lid kan voor leerlingen die ingeschreven zijn in het buitengewoon secundair onderwijs of in de vierde graad van het voltijds secundair onderwijs, een schooltoelage worden toegekend zonder dat hierbij een leeftijdsbeperking geldt.

Art. 18.§ 1. Om het recht op een toelage voor leerlingen in het voltijds secundair onderwijs of het deeltijds leerplichtonderwijs vast te stellen, meldt de onderwijsinstelling of de instelling voor vormingsprogramma's, zoals bedoeld in artikel 15, aan de dienst : 1° welke leerlingen zijn ingeschreven;2° de datum van inschrijving;3° de datum van eventuele uitschrijving;4° welke leerlingen dertig of meer al dan niet gespreide halve schooldagen ongewettigd afwezig zijn geweest tijdens de lessen en/of het werkplekleren in de periode van 1 september tot en met 30 juni.De werkgever van de leerling deelt hiertoe elke ongewettigde afwezigheid mee aan de onderwijsinstelling of de instelling voor vormingsprogramma's, zoals bedoeld in artikel 15. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens, vermeld in § 1, moeten worden meegedeeld.

Onderafdeling II. - Meeneembaarheid van de schooltoelage

Art. 19.Leerlingen die in het buitenland secundair onderwijs volgen, komen in aanmerking voor een schooltoelage als er voor de in het buitenland of in een andere gemeenschap gevolgde studierichting of opleiding geen equivalente opleiding bestaat in een onderwijsinstelling of een instelling voor vormingsprogramma's, zoals bedoeld in artikel 15.

Artikel 16, artikel 17, tweede lid, artikel 50, §§ 2 en 4, en artikel 65 zijn niet van toepassing op leerlingen die in het buitenland secundair onderwijs volgen. HOOFDSTUK II. - Studietoelage hoger onderwijs Afdeling I. - Algemene voorwaarden

Art. 20.§ 1. Om in aanmerking te komen voor een studietoelage, moet de student een diplomacontract hebben gesloten met betrekking tot het volgen van een opleiding die geaccrediteerd is, erkend is als nieuwe opleiding, of tijdelijk erkend is, en die georganiseerd wordt door een ambtshalve geregistreerde instelling.

De volgende opleidingen worden eveneens beschouwd als opleidingen die vallen onder het toepassingsgebied van het eerste lid : 1° opleidingen die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 56, § 2, van het structuurdecreet, voor de student binnen de normale opleidingsduur de opleiding heeft voltooid;2° opleidingen die geaccrediteerd zijn, erkend zijn als nieuwe opleiding, of die tijdelijk erkend zijn, en die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 86 of artikel 94 van het structuurdecreet. § 2. In afwijking van § 1, eerste lid, kan voor de volgende opleidingen tevens een studietoelage verkregen worden : 1° een voorbereidingsprogramma;2° een schakelprogramma;3° een specifieke lerarenopleiding.

Art. 21.Iedere student die zich inschrijft voor een aantal studiepunten om een diploma van een bepaalde opleiding te behalen, kan in aanmerking komen voor een studietoelagekrediet dat bestaat uit twee bachelorkredieten, een masterkrediet, een jokerkrediet en bijkomende kredieten voor het volgen van : 1° een voorbereidingsprogramma;2° een schakelprogramma;3° een specifieke lerarenopleiding. Het tweede bachelorkrediet kan pas worden geopend nadat een eerste bachelordiploma is behaald.

Art. 22.De kredieten vermeld in artikel 21, worden berekend en toegekend op basis van de opleiding en het daaraan verbonden aantal studiepunten.

Art. 23.§ 1. Bij de berekening van het bedrag van de studietoelage wordt het aantal studiepunten waarvoor de student zich in het academiejaar in kwestie inschrijft, mee in rekening gebracht.

Per academiejaar kan een student maximaal voor zestig studiepunten een studietoelage krijgen. § 2. Om in aanmerking te komen voor een studietoelage, moet de student zich inschrijven voor minstens dertig studiepunten, waarbij de studiepunten tegelijkertijd uit de verschillende kredieten, vermeld in artikel 21, kunnen geput worden.

In afwijking van het eerste lid komt de student in aanmerking voor een studietoelage als bij een laatste inschrijving met het oog op het behalen van een diploma in het academiejaar of semester in kwestie blijkt dat het resterende aantal studiepunten voor het behalen van het diploma in kwestie lager ligt dan dertig studiepunten. § 3. Als de studieomvang van de opleiding wordt uitgedrukt in studiepunten, wordt de studieomvang van een voltijds studietraject gelijkgesteld met zestig studiepunten en wordt de studieomvang van een halftijds studietraject gelijkgesteld met dertig studiepunten. § 4. Als de studieomvang van de opleiding niet wordt uitgedrukt in studiepunten, wordt de studieomvang voor een academiejaar vastgesteld op zestig studiepunten.

Als de student kan aantonen dat hij geen voltijdse opleiding volgt, wordt de studieomvang vastgesteld op dertig studiepunten.

Art. 24.Opgenomen studiepunten en verworven studiepunten, waarvoor al dan niet een studietoelage werd toegekend, worden in mindering gebracht op de kredieten, vermeld in artikel 21, tenzij het anders bepaald is.

Art. 25.Studiepunten met betrekking tot opleidingsonderdelen die in het verleden werden opgenomen, maar niet werden verworven, en waarvoor een studietoelage wordt aangevraagd, moeten worden aangerekend op het jokerkrediet.

Art. 26.§ 1. Het jokerkrediet omvat zestig studiepunten en kan worden opgenomen voor het volgen van : 1° opleidingsonderdelen van een bacheloropleiding, een masteropleiding, een voorbereidingsprogramma, een schakelprogramma of een specifieke lerarenopleiding, die de student al heeft gevolgd, maar waarvoor hij niet geslaagd was;2° opleidingsonderdelen van een andere bacheloropleiding, masteropleiding, voorbereidingsprogramma, schakelprogramma, of specifieke lerarenopleiding dan een reeds gevolgde bacheloropleiding, masteropleiding, voorbereidingsprogramma, schakelprogramma, of specifieke lerarenopleiding, zonder dat de student de reeds gevolgde bacheloropleiding, masteropleiding, voorbereidingsprogramma, schakelprogramma of specifieke lerarenopleiding met succes voltooide;3° een actualiseringsprogramma voor verworven studiepunten waarvan de geldigheidsduur is verstreken;4° opleidingsonderdelen van een bachelor- of masteropleiding, als in een bepaald academiejaar of semester waarin de student een diploma kan behalen, blijkt dat het desbetreffende krediet voor de opleiding in kwestie is opgebruikt. § 2. Het jokerkrediet geldt voor de hele studieduur. § 3. Het bachelorkrediet, het masterkrediet of de bijkomende kredieten, vermeld in artikel 21, kunnen niet worden opgenomen voor opleidingsonderdelen van een bacheloropleiding, een masteropleiding, een voorbereidingsprogramma, een schakelprogramma of een specifieke lerarenopleiding, die valt onder het toepassingsgebied van het jokerkrediet. § 4. Bij toepassing van § 1, 2°, worden bij het berekenen van het bachelorkrediet, het masterkrediet of de bijkomende kredieten, vermeld in artikel 21, de reeds opgenomen studiepunten van de reeds gevolgde bacheloropleiding, masteropleiding, voorbereidingsprogramma, schakelprogramma of specifieke lerarenopleiding afgetrokken van het bachelorkrediet, het masterkrediet of een bijkomend krediet, vermeld in artikel 21, dat overeenkomt met de nieuwe opleiding.

Art. 27.§ 1. De instellingen voor hoger onderwijs delen aan de dienst de volgende informatie mee betreffende de studenten die een studietoelage aanvragen : 1° de aard van het contract dat overeenkomstig artikel 25 van het flexibiliseringsdecreet werd gesloten tussen de student en de onderwijsinstelling met betrekking tot het academiejaar in kwestie;2° het aantal studiepunten van de opleidingsonderdelen waarvoor de betrokken student in het academiejaar in kwestie is ingeschreven, waarbij het aantal studiepunten wordt gespecificeerd van de opleidingsonderdelen die de betrokken student in het verleden al heeft gevolgd, maar waarvoor hij niet geslaagd was;3° de datum waarop en het aantal studiepunten waarvoor een student zich tijdens het academiejaar in kwestie heeft uitgeschreven voor opleidingsonderdelen. Informatie in verband met de opleiding, opleidingsonderdelen en hiermee verbonden verworven en niet-verworven studiepunten waarvoor de student tijdens andere academiejaren in binnen- of buitenland was ingeschreven, wordt door de student aan de dienst meegedeeld. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens in § 1 moeten worden meegedeeld. Afdeling II. - Meeneembaarheid van de studietoelage

Art. 28.In geval van meeneembaarheid van de studietoelage wordt er een onderscheid gemaakt tussen horizontale en verticale mobiliteit.

Bij horizontale mobiliteit is de student ingeschreven voor een geaccrediteerde, als nieuw erkende of tijdelijk erkende opleiding aan een ambtshalve geregistreerde instelling en volgt de student in het kader van die opleiding een of meer opleidingsonderdelen in een andere gemeenschap van België of in een ander land binnen of buiten de Europese Hogeronderwijsruimte, waarbij dit opleidingsonderdeel integraal deel uitmaakt van de opleiding waarvoor de student is ingeschreven.

Bij verticale mobiliteit is de student ingeschreven voor een opleiding aan een instelling in een andere gemeenschap of in een ander land binnen of buiten de Europese Hogeronderwijsruimte.

Art. 29.Binnen en buiten de Europese Hogeronderwijsruimte kunnen studenten, zowel bij horizontale als verticale mobiliteit, in aanmerking komen voor een studietoelage.

Art. 30.§ 1. In afwijking van artikel 20 moet de opleiding in kwestie die gevolgd wordt in het kader van verticale mobiliteit : 1° door de bevoegde overheid in de gemeenschap of het land in kwestie erkend zijn, of gevolgd worden aan een door de bevoegde overheid erkende instelling;en 2° leiden tot een door de bevoegde overheid erkend diploma. De opleiding die in het verleden voldeed aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, maar waarvan de erkenning van de opleiding of de instelling vervallen is voor de student binnen de normale opleidingsduur de opleiding heeft voltooid, wordt eveneens beschouwd als een opleiding die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid. § 2. Als de student in geval van verticale mobiliteit een opleiding volgt buiten de Europese Hogeronderwijsruimte, geldt als aanvullende voorwaarde dat er voor de te volgen opleiding geen gelijkwaardige opleiding bestaat tussen de volgens de bepalingen van het structuurdecreet geaccrediteerde, als nieuw erkende of tijdelijke erkende opleidingen. Om die voorwaarde te beoordelen, wint de dienst het advies in van NARIC-Vlaanderen. § 3. Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2 moet de betrokken student, om in aanmerking te komen voor een studietoelage voor een opleiding in het kader van verticale mobiliteit, voldoen aan een van de volgende voorwaarden : 1° de student heeft zijn hoofdverblijfplaats in het Vlaamse Gewest;2° de student heeft een diploma secundair onderwijs, uitgereikt door een door het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming gefinancierde, gesubsidieerde of erkende instelling;3° de student heeft aan een ambtshalve geregistreerde instelling een diploma hoger onderwijs behaald voor een bacheloropleiding of masteropleiding, als vermeld in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2004 tot vaststelling van de lijst van de bachelor- en de masteropleidingen in het hoger onderwijs in Vlaanderen, zoals gewijzigd, of voor een hiermee overeenstemmende opleiding, beëindigd voor de inwerkingtreding van het structuurdecreet.

Art. 31.Voor de toepassing van artikel 24 wordt voor opleidingen, gevolgd in het kader van verticale mobiliteit, na advies van de betrokken overheid of NARIC-Vlaanderen, beoordeeld op welke kredieten, vermeld in artikel 21, de studiepunten in mindering moeten worden gebracht.

Art. 32.In afwijking van artikel 27 deelt de student die een opleiding volgt in het kader van verticale mobiliteit alle gegevens in verband met de in de andere gemeenschap of in het buitenland gevolgde opleiding en de behaalde resultaten aan de dienst mee op basis van inschrijvingsbewijzen, diploma's en attesten, uitgereikt door de bevoegde overheid in de gemeenschap of in het land in kwestie.

TITEL IV. - Financiële voorwaarden HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Art. 33.Om te bepalen of een leerling of student in aanmerking komt voor een toelage, wordt uitgegaan van de leefeenheid van de betrokken leerling of student en het referentie-inkomen van zijn leefeenheid. HOOFDSTUK II. - Categorieën van leefeenheden

Art. 34.§ 1. Er wordt rekening gehouden met de volgende categorieën van leefeenheden : 1° de leefeenheid waar de leerling of student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij één of beide ouders van wie zijn afstamming vaststaat;2° de leefeenheid waar de leerling of student ingevolge een gerechtelijke uitspraak, een tussenkomst van een comité voor bijzondere jeugdzorg of van een andere publiekrechtelijke overheid of instelling fiscaal ten laste is van een andere natuurlijke persoon dan de ouders van wie zijn afstamming vaststaat, of de leefeenheid waar de leerling of student minstens drie jaar zijn hoofdverblijfplaats heeft bij of fiscaal ten laste is van een andere natuurlijke persoon dan een of beide ouders van wie zijn afstamming vaststaat;3° gehuwde leerlingen of studenten;4° zelfstandige leerlingen of studenten;5° alleenstaande leerlingen of studenten. § 2. Als een leerling of student bij de berekening van zijn toelage wordt beschouwd als een persoon die behoort tot een bepaalde leefeenheid, kan hij bij de berekening van een toelage van een andere leerling of student niet worden beschouwd als een persoon die behoort tot een andere leefeenheid. § 3. De Vlaamse Regering geeft een nadere begripsomschrijving van de verschillende categorieën van leefeenheden op basis waarvan de toelage van de leerling of student wordt berekend, en bepaalt de persoon of personen van wie het referentie-inkomen in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de toelage. § 4. Bij het bepalen van de leefeenheid waartoe een leerling of student behoort, wordt eerst nagegaan of de leerling of student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van gehuwde leerlingen of studenten, vermeld in § 1, 3°, zo niet of de leerling of student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van zelfstandige leerlingen of studenten, vermeld in § 1, 4°, zo niet of de leerling of student voldoet aan de voorwaarden van de categorie van leefeenheid waar de leerling of student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij één of beide ouders van wie zijn afstamming vaststaat, vermeld in § 1, 1°, zo niet of de leerling of student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van de leefeenheid waar de leerling of student verblijft bij een andere natuurlijke persoon, vermeld in § 1, 2°.

Als wordt vastgesteld dat de leerling of student niet behoort tot een van de categorieën van leefeenheid, vermeld in § 1, 1°, 2°, 3° of 4°, wordt nagegaan of de leerling of student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van alleenstaande leerling of student, vermeld in § 1, 5°.

Als wordt vastgesteld dat de leerling of student niet behoort tot een van de categorieën van leefeenheden, vermeld in § 1, wordt de leerling of student beschouwd als een persoon die behoort tot de categorie van leefeenheid, vermeld in § 1, 1° of 2°, waarbij desgevallend wordt uitgegaan van de laatste hoofdverblijfplaats van de student of leerling bij een ouder van wie zijn afstamming vaststaat of bij een andere natuurlijke persoon, als vermeld in § 1, 2°. § 5. Als een leerling of student bij zijn aanvraag aangeeft dat hij behoort tot een leefeenheid als vermeld in § 1, 3°, 4° of 5°, maar overeenkomstig § 4 deel uitmaakt van een leefeenheid als vermeld in § 1, 1° of 2°, worden de gegevens over de inkomsten bij de toekenning of afwijzing van de aanvraag niet door de dienst meegedeeld aan de aanvrager. HOOFDSTUK III. - Referentie-inkomen

Art. 35.§ 1. Het referentie-inkomen bestaat uit : 1° het gezamenlijk belastbaar inkomen;2° het afzonderlijk belastbaar inkomen;3° tachtig procent van de aan de persoon of personen van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen en aan de ten laste zijnde kinderen uitbetaalde onderhoudsgelden, voor zover die nog niet begrepen zijn in het gezamenlijk belastbaar inkomen, vermeld in punt 1°;4° tweemaal het geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik en eenmaal het geïndexeerd kadastraal inkomen dat voor eigen beroepsdoeleinden wordt aangewend;5° de inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten;6° het leefloon, toegekend in het raam van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;7° de niet-belastbare beurs, vermeld in artikel 53 van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van artikel 90, 2°, tweede lid, van het Wetboek van Inkomstenbelastingen, voor zover die onderworpen is aan sociale zekerheid. § 2. Als het referentie-inkomen, vermeld in § 1, voor minstens zeventig procent bestaat uit vervangingsinkomsten, worden die vervangingsinkomsten verminderd met een bedrag dat gelijk is aan de forfaitaire aftrek voor beroepskosten die op fiscaal vlak wordt toegepast op bezoldigingen en baten. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het referentie-inkomen op basis van buitenlandse inkomsten wordt bepaald, waarbij de geldende regels van het Wetboek der Inkomstenbelastingen gevolgd worden.

Art. 36.De leerling of student van wie het referentie-inkomen van de leefeenheid waartoe hij behoort de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43, niet overschrijdt, wordt voor de toepassing van dit decreet beschouwd als rechthebbende op een toelage.

Art. 37.De Vlaamse Regering bepaalt het in aanmerking te nemen kalenderjaar waarop het referentie-inkomen wordt bepaald, de uitzonderingen hierop als het inkomen van het kalenderjaar waarin het school- of academiejaar in kwestie begint vermoedelijk lager ligt dan het inkomen van het in aanmerking te nemen kalenderjaar of als de leerling of student pas na het in aanmerking te nemen kalenderjaar voldoet aan de voorwaarden van de leefeenheid waartoe hij behoort, alsmede de attesten op basis waarvan het referentieinkomen wordt aangetoond. HOOFDSTUK IV. - Kadastraal inkomen

Art. 38.Het kadastraal inkomen van de leefeenheid wordt gewogen om te bepalen of de leerling of student in aanmerking komt voor een toelage.

Een leerling of student heeft geen recht op een toelage als het verdrievoudigd geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik van de personen van wie het referentie-inkomen overeenkomstig artikel 34 als uitgangspunt wordt genomen voor de berekening van het referentie-inkomen hoger is dan twintig procent van het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, verminderd met tweemaal het geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik en eenmaal het geïndexeerd kadastraal inkomen dat voor eigen beroepsdoeleinden wordt aangewend, vermeld in artikel 35, eerste lid, 4°.

Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing als het referentie-inkomen van de leefeenheid geheel of gedeeltelijk is samengesteld uit leefloon, of voor minstens zeventig procent bestaat uit alimentatiegelden, vervangingsinkomsten of een inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten.

De Vlaamse Regering bepaalt het in aanmerking te nemen kalenderjaar waarop het kadastraal inkomen wordt bepaald, de uitzonderingen hierop als het inkomen van het kalenderjaar waarin het school- of academiejaar in kwestie begint vermoedelijk lager ligt dan het inkomen van het in aanmerking te nemen kalenderjaar of als de leerling of student pas na het in aanmerking te nemen kalenderjaar voldoet aan de voorwaarden van de leefeenheid waartoe hij behoort, alsmede de attesten op basis waarvan het kadastraal inkomen wordt aangetoond. HOOFDSTUK V. - Bedrag van de toelage Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 39.§ 1. Een leerling of student heeft recht op een volledige toelage als het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, gelijk is aan of lager is dan de voor zijn leefeenheid in aanmerking te nemen minimuminkomensgrens, vermeld in artikel 43. § 2. Een leerling of student heeft geen recht op een toelage als het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, hoger is dan de voor zijn leefeenheid in aanmerking te nemen maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43. § 3. Als het in aanmerking te nemen referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, hoger is dan de mini-muminkomensgrens, vermeld in artikel 43, doch lager is dan de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43, wordt een toelage verleend waarvan het bedrag gelijk is aan het bedrag van de volledige toelage, vermeld in artikel 49, eerste lid, artikel 50, of artikel 51, § 1, vermenigvuldigd met de coëfficiënt van de formule (maximuminkomensgrens min referentie-inkomen)/(maximuminkomensgrens min minimuminkomensgrens). § 4. De student ontvangt een uitzonderlijke toelage als het in aanmerking te nemen referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, gelijk is aan of lager is dan een tiende van de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43, en als hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden : 1° de student valt onder het toepassingsgebied van artikel 34, § 1, 3°, 4° en 5°;2° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit vervangingsinkomsten;3° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit alimentatiegelden;4° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit leefloon, toegekend in het raam van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;5° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit een inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten. § 5. De leerling ontvangt een uitzonderlijke toelage als het in aanmerking te nemen referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, gelijk is aan of lager is dan een tiende van de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43, en als hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden : 1° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit vervangingsinkomsten;2° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit alimentatiegelden;3° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit leefloon, toegekend in het raam van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;4° het referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit een inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten. In afwijking van het eerste lid komt de leerling in het voltijds secundair onderwijs niet in aanmerking voor een uitzonderlijke toelage als hij aan een van volgende voorwaarden beantwoordt : 1° de leerling is intern, als vermeld in artikel 44, tweede lid;2° de leerling zit in het eerste, tweede of derde leerjaar van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs;3° de leerling behoort tot een leefeenheid als vermeld in artikel 34, § 1, 3°, 4° en 5°. § 6. Een leerling of student heeft recht op de minimumtoelage als het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, gelijk is aan de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43.

Art. 40.In afwijking van artikel 39 heeft een leerling in het kleuteronderwijs recht op een schooltoelage als het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, gelijk is aan of lager is dan de voor zijn leefeenheid in aanmerking te nemen maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43.

Art. 41.§ 1. Bij het vastleggen van de minimum- en maximuminkomensgrens wordt rekening gehouden met de volgende factoren : 1° het aantal personen ten laste in de leefeenheid;2° het aantal studenten aanwezig in de leefeenheid die tijdens het school- of academiejaar in kwestie hoger onderwijs volgen;3° het aantal personen aanwezig in de leefeenheid die fiscaal als gehandicapt worden aangemerkt. § 2. De waarde van elke factor wordt uitgedrukt in punten.

Art. 42.§ 1. De volgende personen en categorieën worden voor de berekening van de minimum- en maximuminkomensgrenzen gelijkgesteld met een punt : 1° elke persoon in de leefeenheid die fiscaal ten laste is van de persoon of personen van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen;2° elke leerling of student in de leefeenheid die niet meer fiscaal ten laste is van de persoon of personen van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen omdat hij bestaansmiddelen heeft gehad, op voorwaarde dat hij niet in aanmerking komt voor het statuut van gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerling of student;3° elke persoon van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen, en die op 31 december van het school- of academiejaar in kwestie fiscaal als gehandicapt wordt aangemerkt;4° de categorie van leefeenheid die valt onder het toepassingsgebied van artikel 34, § 1, 1°, 2° of 3°. § 2. In afwijking van § 1 wordt elke persoon die valt onder § 1, 1° of 2°, en die op 31 december van het school- of academiejaar in kwestie als gehandicapt wordt aangemerkt, met twee punten gelijkgesteld. § 3. Voor elke persoon die valt onder het toepassingsgebied van artikel 42, § 1, 1° of 2°, en die buiten de kandidaat hoger onderwijs volgt tijdens het school- of academiejaar in kwestie, wordt bij de aanvraag van een studietoelage hoger onderwijs één punt bijgeteld en worden bij de aanvraag van een school-toelage zo veel punten bijgeteld als er hogeronder-wijsstudenten aanwezig zijn in de leefeenheid, min een punt. § 4. Voor elke persoon van wie het inkomen op basis van artikel 34, § 1, 1° en 2°, en op basis van artikel 34, § 3, in aanmerking wordt genomen bij het samenstellen van het referentie-inkomen, en die buiten de kandidaat hoger onderwijs volgt tijdens het school- of academiejaar in kwestie, wordt een punt toegekend. § 5. Als de leerling of de student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij een leefeenheid die bestaat uit een ouder van wie zijn afstamming vaststaat en uit een of meer niet-verwanten waarvan hij niet fiscaal ten laste is, wordt er voor de berekening van de minimum- en maximuminkomensgrenzen een punt afgetrokken, tenzij de niet-verwanten niet beschikken over financiële middelen als vermeld in artikel 35, § 1, 1°, 2°, 3°, 4° en 7°. § 6. Als de leerling of student deel uitmaakt van een leefeenheid met een natuurlijke persoon zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, en er in deze leefeenheid tevens één of meerdere niet-verwanten zijn, wordt er voor de berekening van de minimum- en de maximuminkomensgrenzen een punt afgetrokken, tenzij deze niet-verwanten niet beschikken over financiële middelen zoals bedoeld in artikel 35, § 1, 1°, 2°, 3°, 4° en 7°.

Art. 43.§ 1. De minimum- en maximuminkomensgrenzen worden vastgelegd aan de hand van een puntensysteem, gaande van nul tot twintig : 1° de minimuminkomensgrens stemt voor een leefeenheid met nul punten overeen met 6573,55 euro en voor een leefeenheid met twintig punten met 31.177,76 euro; 2° de maximuminkomensgrens stemt voor een leefeenheid met nul punten overeen met 14.489,77 euro en voor een leefeenheid met twintig punten met 75.362,09 euro. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regeling inzake de bepaling van de minimum- en maximuminkomensgrenzen.

Art. 44.Voor de berekening van het bedrag van de toelage in het voltijds secundair en hoger onderwijs wordt er een onderscheid gemaakt naargelang de leerling of student al dan niet in een internaat of op kamers verblijft.

De volgende leerlingen worden beschouwd als interne leerlingen : 1° de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie minstens vijf maanden verblijft in een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd internaat;2° de leerling die gedurende het schooljaar in kwestie een huurovereenkomst heeft gesloten voor minstens vijf maanden met betrekking tot een woonst die zich op een ander adres dan zijn hoofdverblijfplaats bevindt;3° de leerling die in het buitenland een opleiding volgt;4° de gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerling. De volgende studenten worden beschouwd als kotstudenten : 1° de student die zich overeenkomstig zijn diplomacontract heeft ingeschreven voor respectievelijk een volledig academiejaar of een semester en die een huurovereenkomst heeft gesloten voor respectievelijk minstens acht of vier maanden met betrekking tot een woonst die zich op een ander adres dan zijn hoofdverblijfplaats bevindt;2° de student die een opleiding volgt in het buitenland;3° de gehuwde, zelfstandige of alleenstaande student. De student die zich overeenkomstig zijn diplomacontract heeft ingeschreven voor een periode die korter is dan een semester, wordt beschouwd als niet-kotstudent.

Art. 45.Het bedrag van de toelage is afhankelijk van het door de betrokkene gevolgde onderwijs en van de hoogte van het referentie-inkomen.

Art. 46.De bedragen, vermeld in artikelen 43, 48, 49, 50 en 51, worden jaarlijks voor de aanvang van het school- of academiejaar geïndexeerd op basis van het indexcijfer van de consumptieprijzen, vermeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.

De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop die indexering wordt toegepast.

De Vlaamse Regering onderzoekt minstens om de vijf jaar of de werkelijke kosten voor het onderhoud van de leerling en de student en het door hem gevolgde onderwijs aansluiten bij de uitgekeerde bedragen van de toelagen.

Art. 47.Alle bedragen inzake inkomensgrenzen en toelagebedragen gelden voor een volledig school- of academiejaar, ongeacht het ogenblik waarop de betrokkene zijn aanvraag indient. Afdeling II. - Schooltoelage basisonderwijs

Art. 48.Voor leerlingen in het kleuteronderwijs bedraagt de schooltoelage 45 euro.

Art. 49.Voor leerlingen in het lager onderwijs bedraagt een volledige schooltoelage 90 euro.

De uitzonderlijke schooltoelage bedraagt voor leerlingen in het lager onderwijs 120 euro.

De minimumschooltoelage bedraagt 60 euro.

Het uiteindelijke bedrag van de schooltoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma. Afdeling III. - Schooltoelage voltijds secundair onderwijs en

deeltijds leerplichtonderwijs

Art. 50.§ 1. Bij de berekening van het bedrag van de toelage in het voltijds secundair onderwijs wordt eerst nagegaan of de leerling in het eerste, tweede of derde leerjaar van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs zit, zo niet of hij voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerling, vermeld in artikel 34, zo niet of de leerling in het derde leerjaar van de derde graad van het technisch secundair onderwijs of beroepsonderwijs zit. § 2. Voor leerlingen in het voltijds beroepssecundair onderwijs van het eerste, het tweede of het derde leerjaar van de vierde graad bedraagt de volledige schooltoelage : 1° 2633 euro voor interne leerlingen;2° 701 euro voor externe leerlingen. De minimumschooltoelage voor externe en interne leerlingen bedraagt 584 euro. § 3. Voor gehuwde, zelfstandige en alleenstaande leerlingen in het voltijds secundair onderwijs is het bedrag van de volledige toelage gelijk aan 1.546 euro.

De minimumschooltoelage bedraagt 308,40 euro. § 4. Voor leerlingen in het derde leerjaar van de derde graad van het voltijds technisch secundair onderwijs en voltijds beroepssecundair onderwijs bedraagt de volledige schooltoelage : 1° 741,60 euro voor interne leerlingen;2° 372 euro voor externe leerlingen. De uitzonderlijke toelage bedraagt 470,40 euro.

De minimumschooltoelage bedraagt : 1° 308,40 euro voor interne leerlingen;2° 84 euro voor externe leerlingen. § 5. Voor andere leerlingen in het voltijds secundair onderwijs dan de leerlingen vermeld in § 2 tot en met § 4, bedraagt de volledige schooltoelage : 1° 618 euro voor interne leerlingen;2° 310 euro voor externe leerlingen. De uitzonderlijke toelage bedraagt 392 euro.

De minimumschooltoelage bedraagt : 1° 257 euro voor interne leerlingen;2° 70 euro voor externe leerlingen. § 6. Voor leerlingen in het deeltijds leerplichtonderwijs, bedraagt de volledige schooltoelage 180 euro.

De uitzonderlijke toelage bedraagt 250 euro. De minimumschooltoelage bedraagt 60 euro. § 7. Het uiteindelijke bedrag van de schooltoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma. Afdeling IV. - Studietoelage hoger onderwijs

Art. 51.§ 1. Voor studenten die voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zijn, bedraagt de volledige studietoelage : 1° 3.253,61 euro voor kotstudenten; 2° 1.952,80 euro voor niet-kotstudenten. § 2. Voor studenten die voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zijn, bedraagt de uitzonderlijke studietoelage : 1° 4.380,55 euro voor kotstudenten; 2° 2.833,79 euro voor niet-kotstudenten. § 3. De minimumstudietoelage bedraagt 210,24 euro. § 4. Het uiteindelijke bedrag van de studietoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma.

Art. 52.§ 1. Als de student voor minder dan zestig studiepunten toelagegerechtigd is, wordt het bedrag van de studietoelage als volgt berekend : 1° een kotstudent ontvangt dertig procent van de studietoelage die hij zou ontvangen als hij voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zou zijn, vermeerderd met het resterende zeventig procent dat wordt gedeeld door zestig en vermenigvuldigd met het aantal studiepunten waarvoor hij toelagegerechtigd is;2° een niet-kotstudent ontvangt twintig procent van de studietoelage die hij zou ontvangen als hij voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zou zijn, vermeerderd met het resterende tachtig procent dat wordt gedeeld door zestig en vermenigvuldigd met het aantal studiepunten waarvoor hij toelagegerechtigd is. § 2. In afwijking van § 1 wordt voor de student die voor minder dan dertig studiepunten toelagegerechtigd is, het bedrag van de studietoelage dat hij zou ontvangen als hij voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zou zijn, gedeeld door zestig en vermenigvuldigd met het aantal studiepunten waarvoor hij toelagegerechtigd is. § 3. Een student die zich tijdens een academiejaar tweemaal inschrijft voor een halftijds studietraject, wordt voor de berekening van het bedrag van de studietoelage beschouwd als een student die een voltijds studietraject volgt.

TITEL V. - Procedurele voorwaarden HOOFDSTUK I. - Aanvraag Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 53.De aanvraag voor een toelage wordt door de aanvrager bij de dienst ingediend vanaf 15 augustus en uiterlijk op 30 juni van het school- of academiejaar in kwestie.

De aanvraag die wordt ingediend na 30 juni van het school- of academiejaar in kwestie wordt niet meer behandeld.

De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de aanvraag voor een toelage moet worden ingediend.

Art. 54.Als een dossier voor de aanvraag van een toelage onvolledig werd ingediend, moeten de gevraagde documenten op straffe van afsluiting zonder gevolg uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het einde van het school- of academiejaar in kwestie aan de dienst worden bezorgd, tenzij : 1° de in aanmerking te nemen inkomsten nog niet werden nagezien door de Federale Overheidsdienst Financiën;2° een bezwaarschrift of een verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing van belasting werd ingediend overeenkomstig artikel 366 tot en met 376 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen, of een vordering voor de rechtbank werd ingeleid. In geval van de uitzonderingen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, moeten de door de Federale Overheidsdienst Financiën in het kader van lid 1 nageziene inkomsten worden overgemaakt aan de dienst uiterlijk zes maanden na het verkrijgen ervan.

Art. 55.De toelage wordt op zijn vroegst uitbetaald vanaf 1 september van het school- of academiejaar in kwestie. Afdeling II. - Schooltoelage kleuter- en leerplichtonderwijs

Art. 56.De toelage wordt uitbetaald op een rekening van de wettelijke vertegenwoordiger van de betrokken leerling bij wie de betrokken leerling op 31 december van het schooljaar in kwestie zijn hoofdverblijfplaats heeft, tenzij een meerderjarige leerling voorafgaand aan de uitbetaling van de toelage de dienst verzoekt de toelage uit te betalen op een andere rekening.

De Vlaamse Regering kan gevallen bepalen waarin ter bescherming van de financiële belangen van de leerling kan worden afgeweken van het eerste lid. Afdeling III. - Studietoelage hoger onderwijs

Art. 57.De studietoelage wordt uitbetaald op een rekening van de student, tenzij de student voorafgaand aan de uitbetaling de dienst verzoekt de toelage uit te betalen op een andere rekening.

Art. 58.Als een voorschot op de studietoelage door een studentenvoorziening werd betaald aan de student, wordt dat bedrag door de dienst terugbetaald aan de studentenvoorziening, voor zover de student recht heeft op een studietoelage.

Dat bedrag kan, ongeacht het voorschot, nooit hoger zijn dan de studietoelage waarop de student recht heeft.

Het eventuele positieve saldo ten voordele van de student wordt rechtstreeks aan de student uitbetaald.

Een studentenvoorziening kan de dienst verzoeken om het eerste lid tot en met het derde lid met betrekking tot de door haar betaalde voorschotten niet toe te passen. HOOFDSTUK II. - Herziening

Art. 59.Als zich met betrekking tot de nationaliteitsvoorwaarde, de pedagogische voorwaarden of de financiële voorwaarden, vermeld in dit decreet, wijzigingen voordoen, kan de aanvrager tot zes maanden na de kennisname van de nieuwe feiten vragen aan de dienst om zijn dossier te herzien.

Art. 60.In de volgende gevallen kan op initiatief van de dienst het dossier worden herzien : 1° als de toelage onjuist werd berekend, al dan niet op basis van bedrieglijke handelingen, valse verklaringen of willens en wetens onvolledige verklaringen;2° als de toelage werd berekend op basis van een inkomen dat nog niet nagezien werd door de Federale Overheidsdienst Financiën en als nadien blijkt dat het vermoedelijk inkomen verschillend is van het nagezien inkomen;3° na de kennisname van feiten waaruit blijkt dat een van de voorwaarden voor toekenning van een toelage niet was vervuld.

Art. 61.Als de herziening van het dossier aanleiding geeft tot een hogere toelage, wordt het positieve saldo bijbetaald. HOOFDSTUK III. - Terugvordering Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 62.In de gevallen, vermeld in artikelen 59 en 60, wordt de toegekende en reeds uitbetaalde toelage waarop de betrokkene geen recht heeft, teruggevorderd.

Art. 63.Sommen die onverschuldigd werden uitbetaald, zijn voorgoed verkregen door degenen die ze hebben ontvangen als de terugvordering daarvan niet gevraagd wordt binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het begrotingsjaar waarop de uitgave is aangerekend, tenminste als ze niet door bedrieglijke handelingen, door valse verklaringen of door willens en wetens onvolledige verklaringen werden verkregen.

Art. 64.De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten voor de terug te vorderen sommen, de terugvorderingsprocedure en de verhoudingsgewijze terugvordering, vermeld in artikel 66, evenals de verrekening van de opgenomen studiepunten.

Art. 65.Het Bestuur van de Registratie en Domeinen is ambtshalve belast met het vervolgen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1994, van de volledige of gedeeltelijke invordering van de school- en studietoelagen. Afdeling II. - Schooltoelageleerplichtonderwijs

Art. 66.In geval van uitschrijving in het lager onderwijs, het secundair onderwijs of in het deeltijds leerplichtonderwijs, wordt de toelage integraal teruggevorderd als de betrokken leerling uiterlijk vijftien kalenderdagen na de datum van uitschrijving niet opnieuw is ingeschreven in het lager onderwijs, het secundair onderwijs of in het deeltijds leerplichtonderwijs, zoals bedoeld in artikel 10 en artikel 15, §§ 1 en 2. Afdeling III. - Studietoelage hoger onderwijs

Art. 67.Als de student zich uitschrijft voor de opleiding op basis waarvan hij een studietoelage heeft ontvangen en zich niet voor een andere opleiding, als vermeld in artikel 20, in hetzelfde academiejaar heeft ingeschreven, wordt de studietoelage teruggevorderd in verhouding tot het moment in het academiejaar waarop de student zich heeft uitgeschreven.

In afwijking van het eerste lid wordt de studietoelage in geval van uitschrijving integraal teruggevorderd als de student zich overeenkomstig zijn diplomacontract had ingeschreven voor een periode die korter is dan een semester. HOOFDSTUK IV. - Beroepsprocedure

Art. 68.Een georganiseerd beroep kan worden ingediend bij de dienst door : 1° de aanvrager die niet akkoord gaat met een negatieve beslissing over zijn aanvraag voor een toelage;2° de aanvrager die vindt dat het bedrag van de toegekende toelage onjuist berekend is;3° de aanvrager die niet akkoord gaat met een terugvordering als vermeld in artikelen 62, 65 en 66. Het beroep wordt aangetekend ingediend binnen een termijn van zestig kalenderdagen die ingaat op de dag na de dag waarop het definitieve bedrag of de weigering van de toelage meegedeeld is, en moet juridische en feitelijke argumenten vermelden die de betrokkene aanvoert tot staving van zijn aanspraak.

Beroepen worden beantwoord binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst ervan door de dienst.

In afwijking van artikel 34, § 5, wordt het inkomen van de oudergerelateerde leefeenheid, vermeld in artikel 34, § 1, 1° en 2°, in de beroepsbeslissing van de dienst meegedeeld aan de aanvrager die bij zijn aanvraag heeft aangegeven dat hij behoort tot een leefeenheid als vermeld in artikel 34, § 1, 3°, 4° of 5°, doch met toepassing van artikel 34, § 4, berekend werd op basis van het inkomen van de leefeenheden vermeld, in artikel 34, § 1, 1° en 2°.

TITEL VI. - Algemene overgangsbepalingen

Art. 69.In afwijking van artikel 9 komen kandidaat-vluchtelingen, alsook hun kinderen die sinds hun minderjarigheid in België verblijven en niet zelf een asielaanvraag hebben ingediend, van wie de asielaanvraag ontvankelijk werd verklaard onmiddellijk voorafgaand aan het door de Koning, ingevolge artikel 78 van de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, bepaalde tijdstip waarop deze wet integraal in werking treedt ofwel onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de dertiende maand na publicatie van voornoemde wet bij gebreke aan een door de Koning bepaalde datum, in aanmerking voor een toelage zolang hun procedure lopende is bij het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen, bij de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen, of bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.

TITEL VII. - Overgangsbepalingen hoger onderwijs

Art. 70.§ 1. Het studietraject dat reeds voor academiejaar 2004-2005 werd gevolgd, al dan niet met toekenning van een studietoelage of studiefinanciering, wordt in rekening gebracht bij de berekening van de kredieten, vermeld in artikel 21. Hierbij worden de volgende bepalingen in acht genomen : 1° de kredieten, vermeld in artikel 21, worden verminderd met : a) een bachelorkrediet als de student een opleiding, bekroond met een diploma van het hogeschoolonderwijs van één cyclus, met een diploma van de eerste cyclus van het hoge schoolonderwijs van twee cycli of met een diploma van de eerste cyclus van het academisch onderwijs, heeft voltooid;b) een masterkrediet als de student een opleiding, bekroond met een diploma van de tweede cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli of met een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs, heeft voltooid;c) een krediet voor het volgen van een leraren opleiding als vervolgopleiding, als de student een lerarenopleiding als vervolgopleiding, bekroond met een diploma voor geaggregeerde voor secundair onderwijs groep 2 of groep 3, heeft voltooid;d) het jokerkrediet als de student de jokerbeurs, vermeld in het decreet van 16 februari 2001, heeft opgebruikt.2° elk reeds gevolgd studiejaar, wordt beschouwd als zestig opgenomen studiepunten, ook als de opleiding niet met een diploma werd bekroond. § 2. Het studietraject dat met een diplomacontract werd gevolgd vanaf academiejaar 2004-2005 tot de inwerkingtreding van dit decreet, al dan niet met de toekenning van een studietoelage, wordt in rekening gebracht bij de berekening van de kredieten, vermeld in artikel 21.

Hierbij worden de volgende bepalingen in acht genomen : 1° voor academiejaar 2004-2005 worden voor de opleiding die nog niet het voorwerp was van flexibilisering, overeenkomstig het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, zestig studiepunten in mindering gebracht, tenzij de student aantoont dat hij een halftijds traject heeft gevolgd.In dat geval worden dertig studiepunten in mindering gebracht; 2° voor academiejaar 2004-2005 worden voor de opleiding die reeds het voorwerp was van flexibilisering, overeenkomstig het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, de in dat academiejaar opgenomen studiepunten in mindering gebracht;3° vanaf academiejaar 2005-2006 worden de per academiejaar opgenomen studiepunten in mindering gebracht op de kredieten, vermeld in artikel 21;4° het joker krediet wordt in mindering gebracht als en in de mate dat de student het jokerkrediet, conform het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, heeft aangewend tijdens het academiejaar 2004-2005, 2005-2006 of 2006-2007. In afwijking van het eerste lid worden de opleidingen die vanaf academiejaar 2004-2005 tot de inwerkingtreding van dit decreet in het buitenland gevolgd werden, in rekening gebracht bij de berekening van de kredieten, vermeld in artikel 21, als de gevolgde opleiding voldoet aan de bepalingen, vermeld in artikel 30, § 1, waarbij elk gevolgd studiejaar beschouwd wordt als zestig opgenomen studiepunten, tenzij de student aantoont dat hij een halftijds traject heeft gevolgd. In dat geval wordt het gevolgde studiejaar beschouwd als dertig opgenomen studiepunten. § 3. Voor de student die een opleiding volgt die nog het voorwerp uitmaakt van de omvorming naar de bachelor-masterstructuur, wordt afhankelijk van de gevolgde opleiding een bachelor- of masterkrediet geopend, waarop in overeenstemming met § 2 studiepunten of kredieten in mindering worden gebracht.

BOEK III. - Diverse bepalingen

Art. 71.Artikel 12 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, vervangen bij het decreet van 18 november 2005, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 12.§ 1. Om te voldoen aan de nationaliteitsvoorwaarden die overeenkomstig artikel 61 noodzakelijk zijn om in aanmerking te komen voor selectieve voorzieningen van de studentenvoorzieningen, komen studenten met de Belgische nationaliteit in aanmerking. § 2. In afwijking van § 1, komen de volgende categorieën van studenten eveneens in aanmerking voor selectieve voorzieningen : 1° kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het academiejaar in kwestie minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 12 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het academiejaar in kwestie in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen of in het handelsregister;2° onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 7 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen;3° onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die gedurende de periode, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, gedurende vijfjaar onafgebroken in België zijn, waarbij de termijn wordt bewezen door de inschrijving in het Rijksregister of door een gelijkwaardig attest, uit te reiken door het gemeentebestuur;4° studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in België, zoals bepaald bij de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;5° slachtoffers van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;6° studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van artikel 48/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;7° onderdanen van een land dat niet tot de Europese Economische Ruimte behoort die op 31 december van het betrokken academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens twaalf maanden wettig verblijven in België, en dit wettig verblijf niet verleend werd om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch verleend werd in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;8° personen die op basis van de artikelen 10, 10bis, of 40 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating hebben gekregen om een persoon zoals bedoeld in § 1 of § 2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een persoon die op 31 december van het betrokken school- of academiejaar minstens twaalf maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of vervoegen;9° kandidaat-vluchtelingen, alsook hun kinderen die sinds hun minderjarigheid in België verblijven en niet zelf een asielaanvraag hebben ingediend, van wie de asielaanvraag ontvankelijk werd verklaard onmiddellijk voorafgaand aan het door de Koning, ingevolge artikel 78 van de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, bepaalde tijdstip waarop deze wet integraal in werking treedt ofwel onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de dertiende maand na publicatie van voornoemde wet bij gebreke aan een door de Koning bepaalde datum, komen in aanmerking voor selectieve voorzieningen zolang hun procedure lopende is bij het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen, bij de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen, of bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.»

Art. 72.In hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 november 2005, wordt het opschrift van titel IV vervangen door wat volgt : "Verhouding tussen studietoelagen toegekend voor het hoger onderwijs en studentenvoorzieningen".

Art. 73.In artikel 73, 1°, 3° en 7°, van hetzelfde decreet wordt het woord "studiefinanciering" vervangen door de woorden "studietoelagen voor het hoger onderwijs".

Art. 74.Als een persoon in hetzelfde school- of academiejaar tegelijk voldoet aan de voorwaarden voor een school- en een studietoelage, heeft hij enkel recht op de hoogste toelage.

BOEK IV. - Opheffingsbepalingen

Art. 75.De wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van studietoelagen, gewijzigd bij de decreten van 31 juli 1990, 8 juli 1996, 16 december 2001 en 14 februari 2003 wordt opgeheven, doch blijft gelden wat betreft de aanvragen die betrekking hebben op de schooljaren voorafgaand aan 2007-2008.

Art. 76.Het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 18 november 2005, wordt opgeheven, met uitzondering van : 1° artikel 4;2° artikel 5;3° artikel 6, 4°, 23° en 24°;4° artikel 12;5° titel III;6° titel IV;7° titel V;8° titel VI. In afwijking van het eerste lid, blijft voornoemd decreet gelden wat betreft de aanvragen die betrekking hebben op de academiejaren 2004-2005 tot en met 2006-2007.

BOEK V. - Inwerkingtreding

Art. 77.Dit decreet treedt in werking op 1 juli 2007.

De bepalingen met betrekking tot de schooltoelage in het basisonderwijs en het deeltijdse leerplichtonderwijs treden in werking op 1 juli 2008, met uitzondering van artikel 46 wat betreft de indexering van de inkomstengrenzen vermeld in artikel 43 dat in werking treedt op 1 juli 2007.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 8 juni 2007.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE _______ Nota's (1) Zitting 2006-2007 : Stukken.- Ontwerp van decreet : 1171, nr. 1. - Amendementen : 1171, nr. 2. - In eerste lezing aangenomen artikelen : 1171, nr. 3. - Amendementen : 1171, nr. 4. - Verslag : 1171, nr. 5. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1171, nr. 6.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 30 mei 2007.

^