Etaamb.openjustice.be
Decreet van 04 april 2003
gepubliceerd op 28 mei 2003

Decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2003035522
pub.
28/05/2003
prom.
04/04/2003
ELI
eli/decreet/2003/04/04/2003035522/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 APRIL 2003. - Decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.In dit decreet wordt verstaan onder : 1° sociaal-cultureel volwassenenwerk : een onderdeel van het beleidsveld sociaal-cultureel werk;het omvat de activiteiten die de ontplooiing van volwassenen en hun maatschappelijke participatie willen bevorderen; personen nemen er vrijwillig deel aan, los van enig schoolverband en los van elke vorm van beroepsopleiding; 2° sociaal-culturele methodiek : een wijze van denken en handelen, die gesteund is op reflectie, ervaringsdeskundigheid en wetenschappelijke inzichten;die methodiek wordt door sociaal-culturele verenigingen, instellingen en bewegingen en hun vrijwillige en professionele medewerkers gebruikt om individuen en groepen aan te spreken en te activeren in één of meerdere bestaansdimensies en in hun diverse leefsituaties; deze bestaansdimensies kenmerken de mens als zin- en waardezoeker, als kennisverwerker, als vaardige actor of creatieve explorator, als cultuurschepper en sociaal wezen; als doelstellingen staan het ontwikkelen van een eigen identiteit, het bevorderen van sociale integratie en maatschappelijke participatie en de opbouw van een democratische, duurzame en inclusieve samenleving voorop; daartoe worden op bewuste en doordachte wijze open kansen geschapen, die uitnodigen tot ontmoeting en informeel leren; er worden processen van kritische bewustwording, reflexieve verantwoording en persoonlijke bekwaming gestimuleerd; er wordt aangezet tot de ontwikkeling van sociale, culturele en communicatieve competenties en de vorming van sociale netwerken en culturele symbolen; in het scheppen en benutten van deze kansen zijn de betrokken personen en groepen actieve deelnemers, met wie de medewerkers in dialoog treden over de concrete doelen en de aanpak; 3° gemeenschapsvormende functie : de functie die gericht is op het versterken en vernieuwen van het sociale weefsel en op groepsvorming met het oog op een democratische, solidaire, open en cultureel diverse samenleving;4° culturele functie : de functie die, zowel in de brede als de engere zin, gericht is op het verhogen van de participatie aan de cultuur die de samenleving te bieden heeft;5° maatschappelijke activeringsfunctie : de functie die gericht is op het organiseren, stimuleren en begeleiden van vormen van maatschappelijk engagement en sociale actie;6° educatieve functie : de functie die gericht is op lerende personen en groepen en die gekenmerkt wordt door het organiseren en begeleiden van educatieve programma's op lokaal en bovenlokaal vlak;7° niet-formele educatie : een geïnstitutionaliseerde vorm van volwasseneneducatie waarbij de deelnemer kennis, inzicht en vaardigheden vergroot voor zichzelf en anderen, met het oog op persoonsontplooiing en het actief participeren in een democratische samenleving, en waarbij een sociaal-culturele methodiek gehanteerd wordt met zowel open als gesloten doeloriëntaties;de bovenstaande definitie wordt, wat de te subsidiëren activiteiten betreft, verder in dit decreet per werkvorm ingevuld; 8° vereniging : een netwerk van afdelingen of groepen, dat gericht is op de zingeving en emancipatie van leden en deelnemers, met het oog op persoonlijke en maatschappelijke ontplooiing;de vereniging heeft een gemeenschapsvormende functie, een culturele functie, een maatschappelijke activeringsfunctie en een educatieve functie; ze ontplooit een werking in groepsverband en hanteert een sociaal-culturele methodiek; 9° beweging : een organisatie met landelijk karakter die gespecialiseerd is in een thema of een cluster van nauw verwante thema's;een beweging organiseert activiteiten op het vlak van sensibilisatie, educatie en sociale actie met het oog op maatschappelijke verandering; ze richt zich daartoe op een ruim publiek; een beweging heeft een educatieve en een maatschappelijke activeringsfunctie en hanteert een sociaal-culturele methodiek; 10° volkshogeschool : een pluralistische organisatie die tot doel heeft het organiseren, structureren en coördineren van het niet-formele educatieve aanbod in een afgebakende regio;de volkshogeschool heeft naast een culturele en gemeenschapsvormende functie, in hoofdzaak een educatieve functie en hanteert een sociaal-culturele methodiek; 11° gespecialiseerde vormingsinstelling : een instelling die een vormingsaanbod organiseert met betrekking tot een welbepaald thema of cluster van nauw verwante thema's;de gespecialiseerde vormingsinstelling heeft naast een culturele en een gemeenschapsvormende functie, in hoofdzaak een educatieve functie en hanteert een sociaal-culturele methodiek; 12° beleidsplan : een document waarin de organisatie haar toekomstig beleid duidelijk maakt voor zichzelf, voor de overheid en voor de buitenwereld;het omvat de missie van de organisatie, de omgevingsanalyse, datgene wat ze op het ogenblik van de opmaak van het beleidsplan doet, datgene wat ze in de volgende beleidsperiode wil bereiken, alsook de wijze waarop ze dit wil realiseren; 13° programma : een door de volkshogeschool of gespecialiseerde vormingsinstelling opgezette en vooraf bekendgemaakte reeks educatieve activiteiten rond een duidelijk vooropgesteld onderwerp, die gebracht wordt onder deskundige begeleiding, met een continuïteit in methodische opbouw, deelnemersgroep en groepsbegeleiding;14° thema : een onderwerp waarop de werking van een sociaal-culturele organisatie zich richt en dat duidelijk afgebakend kan worden;15° open aanbod : een aanbod dat voldoende tijd vooraf openbaar is aangekondigd en waarop ieder persoon zich vrijwillig kan inschrijven;16° afdeling of groep : een duurzame zelforganisatie van vrijwilligers die verantwoordelijkheid opneemt voor de bestuurlijke en inhoudelijke werking en hierin professioneel ondersteund wordt door de vereniging;17° een landelijk karakter hebben : ofwel activiteiten ontplooien in minstens vier Vlaamse provincies, ofwel een publieksbereik aantonen in minstens vier Vlaamse provincies;voor de toepassing van dit decreet wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad beschouwd als een Vlaamse provincie; 18° steunpunt : het landelijke steunpunt voor sociaal-cultureel volwassenenwerk;19° administratie : de entiteit in het ministerie die bevoegd is voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.

Art. 3.De Vlaamse Gemeenschap wil in het domein van het sociaal-cultureel volwassenenwerk organisaties ondersteunen die een bijdrage leveren tot de vorming van competente en geëmancipeerde personen, en zo de gemeenschapsvorming bevorderen. Die organisaties hebben de vorm van een vereniging, beweging of vormingsinstelling.

TITEL II. - Sociaal-culturele verenigingen HOOFDSTUK I. - Erkenning

Art. 4.§ 1. Verenigingen worden erkend als ze aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° ze zijn een vereniging zonder winstoogmerk;2° ze hebben minstens vijftig werkende afdelingen of groepen, gespreid over minstens drie Vlaamse provincies, waarbij in elke provincie minstens tien aangesloten afdelingen of groepen actief zijn;het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt hierbij beschouwd als Vlaamse provincie; 3° ze beschikken over een registratiesysteem met betrekking tot de werking van de aangesloten afdelingen of groepen, dat voldoet aan de vereisten die de Vlaamse regering heeft vastgesteld;4° ze hebben doelstellingen waaruit de werking ten aanzien van de maatschappelijke activerings-, de culturele, de educatieve en de gemeenschapsvormende functie blijkt;5° ze onderschrijven de principes en de regels van de democratie en van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en passen ze toe in hun werking;6° in het beheer en het beleid van de vereniging hebben de vrijwilligers een bepalende inbreng;7° ze hebben een democratische en zelfstandige werking. § 2. Vanaf de tweede beleidsperiode kunnen per beleidsperiode nieuwe verenigingen erkend worden. § 3. De Vlaamse regering bepaalt de procedure voor de erkenning van nieuwe verenigingen, de intrekking van de erkenning, alsook de procedure voor het instellen van beroep bij de adviserende beroepscommissie voor culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 15 van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor de Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden. § 4. De verenigingen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend en gesubsidieerd worden krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk, worden automatisch erkend op basis van het aantal afdelingen of groepen waarvoor ze voor het werkjaar 2000 gesubsidieerd werden. De verenigingen die in 2002 een voorlopige erkenning genieten krachtens voormeld decreet van 19 april 1995 worden automatisch erkend op basis van het aantal afdelingen of groepen dat vereist is om krachtens datzelfde decreet een erkenning te bekomen.

Wat de toepassing betreft van artikel 4, § 1, 3°, beschikken de verenigingen die een automatische erkenning bekomen tot eind 2004 over de tijd om aan te tonen dat zij beschikken over een registratiesysteem dat voldoet aan de vereisten. HOOFDSTUK II. - Subsidiëring Afdeling I. - Algemene voorwaarden

Art. 5.De erkende verenigingen kunnen subsidies krijgen als ze : 1° een beleidsplan indienen voor de volgende beleidsperiode;2° in de werking rekening houden met principes van integrale kwaliteitszorg;3° binnen drie maanden na het begin van de beleidsperiode beschikken over een voltijds equivalent personeelslid en minstens twee derden van de gekregen subsidie besteden aan de vergoeding van medewerkers, al dan niet in vast dienstverband;4° akkoord gaan om op verzoek van de administratie alle nuttige en noodzakelijke gegevens met betrekking tot de werking te verstrekken, in de gevraagde vorm;5° ervoor zorgen dat in alle aspecten van de werking het Nederlands als voertaal gebruikt wordt.

Art. 6.§ 1. De beleidsplannen worden door een adviescommissie op hun inhoud en kwaliteit beoordeeld. Die commissie beoordeelt de beleidsplannen en brengt ze onder in vijf categorieën, met een gradatie van positief naar negatief. De administratie onderzoekt de helderheid, transparantie en realiteitswaarde in samenhang met de financiële ramingen. § 2. De adviescommissie beschikt over de volgende beoordelingselementen : 1° de wijze waarop de vier functies, vermeld in artikel 2, 8°, worden gerealiseerd;2° de wijze van begeleiding van de afdelingen of groepen, de ontwikkeling van het afdelingswerk en groepswerk, het aantal afdelingen of groepen;3° het beleid ten aanzien van de vrijwilligers;4° de acties met het oog op de verruiming en verbreding van de participatie;5° de communicatie met de leden;6° het ontwikkelen van acties met een landelijk karakter;7° het ontwikkelen van vernieuwende en bijzondere activiteiten;8° de aandacht voor culturele diversiteit;9° de aandacht voor samenwerking en netwerkvorming met andere organisaties. De vereniging expliciteert in haar beleidsplan hoe zij zich binnen haar toekomstige werking verhoudt ten overstaan van deze beoordelingselementen. § 3. In afwijking van § 1 kan de erkende vereniging voor de eerste beleidsperiode op vrijwillige basis de adviescommissie verzoeken om een inhoudelijke en kwaliteitsbeoordeling van haar beleidsplan. § 4. Vanaf de tweede beleidsperiode is de evaluatie van de realisatie van het beleidsplan in de voorgaande beleidsperiode eveneens een element voor de beoordeling van het beleidsplan.

Art. 7.§ 1. De Vlaamse regering bepaalt de procedure voor het indienen van de aanvraag voor subsidiëring en voor de beoordeling van de beleidsplannen, de samenstelling van de adviescommissie, alsook de regels met betrekking tot de opmaak van het beleidsplan. § 2. De Vlaamse regering stelt de adviescommissie samen na een voorafgaand advies over het profiel van de leden ervan door de raad die bevoegd is voor de adviesverstrekking in de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk. § 3. De adviezen die leidden tot de beslissing van de Vlaamse regering betreffende de subsidies zijn openbaar na het beëindigen van de procedure. Afdeling II. - De subsidies

Art. 8.§ 1. De subsidies worden toegekend voor een beleidsperiode in de vorm van een jaarlijkse enveloppe. § 2. De individuele subsidie-enveloppe van de vereniging wordt vastgesteld door de Vlaamse regering, op voorstel van de administratie en vanaf de tweede beleidsperiode eveneens rekening houdend met de inhoudelijke en kwalitatieve beoordeling door de adviescommissie.

Onderafdeling I. - De eerste beleidsperiode

Art. 9.Voor de verenigingen, vermeld in artikel 4, § 4, wordt de jaarlijkse subsidie-enveloppe als volgt vastgesteld : 1° het aantal afdelingen of groepen wordt vastgelegd op het aantal voor het werkjaar 2000 aanvaarde actieve afdelingen of groepen; 2° aan de afdelingen wordt een waarde toegekend : minimaal 2.230 euro voor de eerste 100 afdelingen, minimaal 1.735 euro voor 101 tot 200 afdelingen, en minimaal 990 euro voor de afdelingen boven 200.

Art. 10.§ 1. In vergelijking met de subsidie die zij ontving voor het werkingsjaar 2001, wordt de toename van de subsidie-enveloppe van de vereniging, die het gevolg is van de toepassing van artikel 9, 1° en 2°, voor de verenigingen bedoeld in artikel 4, § 4, voor de eerste beleidsperiode beperkt tot maximaal 100.000 euro. § 2. In vergelijking met de subsidie die zij ontving voor het werkingsjaar 2001, wordt de daling van de subsidie-enveloppe van de vereniging, die het gevolg is van de toepassing van artikel 9, 1° en 2°, voor de verenigingen bedoeld in artikel 4, § 4, voor de eerste beleidsperiode beperkt tot maximaal vijf percent. § 3. §§ 1 en 2 gelden niet voor de verenigingen van migranten die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend en gesubsidieerd zijn krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk, met dien verstande dat zij minstens de subsidie behouden die zij voor het werkingsjaar 2001 bekwamen.

Onderafdeling II. - De volgende beleidsperiodes

Art. 11.§ 1. Voor de erkende verenigingen gelden voor de berekening van de jaarlijkse subsidie gedurende elke volgende beleidsperiode de volgende regels : 1° de uitgangspositie is het jaarlijkse subsidiebedrag van de vorige beleidsperiode;2° op basis van de inhoudelijke en kwalitatieve beoordeling van het beleidsplan kan de subsidie per vereniging vermeerderen, verminderen of gelijk blijven;voor de twee negatieve categorieën geldt een vermindering van respectievelijk tien of twintig percent; voor de twee positieve categorieën kan, binnen de beschikbare begrotingskredieten, een procentuele vermeerdering worden toegekend, zonder dat evenwel een maximum van twintig percent kan worden overschreden. § 2. De in § 1, 2°, bedoelde vermindering wordt voor de vereniging die onder de toepassing valt van artikel 10, § 1, telkens voor elke beleidsperiode waarvoor zij beslist wordt, en desgevallend cumulatief ingeval van meerdere achtereenvolgende verminderingen, aangerekend op het subsidiebedrag dat voor de betrokken vereniging bekomen zou worden met toepassing van artikel 9, 1° en 2°, in de mate waarin de werking van de vereniging op het ogenblik van de beoordeling nog beantwoordt aan de uitgangssituatie die leidde tot de toekenning van de subsidies conform artikel 9. Het bedrag van de procentuele vermindering wordt vastgesteld op basis van het subsidiebedrag waarop de vereniging overeenkomstig artikel 10, § 1, recht heeft.

De in § 1, 2°, bedoelde vermeerdering wordt voor de vereniging die onder de toepassing valt van artikel 10, § 1, toegevoegd aan de subsidie waarop zij krachtens datzelfde artikel recht heeft. Het bedrag van de procentuele vermeerdering wordt vastgesteld op basis van het subsidiebedrag dat de vereniging met toepassing van artikel 9, 1° en 2°, bekomen zou hebben. Deze toepassing geldt voor de volgende beleidsperioden tot wanneer de gederfde subsidie volledig werd gecompenseerd. § 3. De in § 1, 2°, bedoelde vermindering wordt voor de vereniging die onder de toepassing valt van artikel 10, § 2, in mindering gebracht van het subsidiebedrag waarop de vereniging krachtens artikel 10, § 2, recht heeft. Het bedrag van de procentuele vermindering wordt vastgesteld op basis van het subsidiebedrag waarop de vereniging recht heeft overeenkomstig artikel 10, § 2.

De in § 1, 2°, bedoelde vermeerdering wordt voor de vereniging die onder de toepassing valt van artikel 10, § 2, toegevoegd aan het subsidiebedrag dat voor de betrokken vereniging bekomen wordt met toepassing van artikel 10, § 2. Het bedrag van de procentuele vermeerdering wordt vastgesteld op basis van de subsidie die de vereniging met toepassing van artikel 9, 1° en 2°, bekomen zou hebben. § 4. In afwijking van § 1, 1°, is de uitgangspositie voor de berekening van de jaarlijkse subsidie gedurende de derde beleidsperiode van de erkende verenigingen van migranten, het subsidiebedrag dat aan hen werd toegekend tijdens het laatste jaar van de tweede beleidsperiode.

De bepalingen van § 1, 2°, gelden pas vanaf de derde beleidsperiode voor de erkende verenigingen van migranten.

Art. 12.Voor de nieuwe verenigingen worden de subsidies berekend op basis van de volgende regels : 1° het aantal afdelingen of groepen wordt vastgelegd op het minimale aantal werkende afdelingen of groepen, vereist voor de erkenning;2° voor de afdelingen wordt de waarde toegekend, vermeld in artikel 9, 2°. Afdeling III. - De startsubsidie

Art. 13.Verenigingen kunnen een startsubsidie aanvragen als ze voldoen aan artikel 4, § 1, met dien verstande dat ze moeten beschikken over minstens vijfentwintig lokale afdelingen of groepen, gespreid over minstens drie Vlaamse provincies. Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt beschouwd als een Vlaamse provincie.

Art. 14.§ 1. De startsubsidie bedraagt per vereniging op jaarbasis maximaal 50.000 euro. De toekenning van de subsidie stopt bij het einde van de beleidsperiode in kwestie. § 2. Een startsubsidie kan slechts eenmaal aan eenzelfde vereniging worden toegekend. § 3. Aanvragen kunnen enkel worden ingediend in het jaar dat aan elke beleidsperiode voorafgaat. Telkens kunnen maximaal drie aanvragers een startsubsidie krijgen. § 4. De Vlaamse regering bepaalt de procedure voor de aanvraag tot het verkrijgen van een startsubsidie.

TITEL III. - Sociaal-culturele bewegingen HOOFDSTUK I. - Algemene voorwaarden

Art. 15.Per beleidsperiode kan een organisatie een aanvraag indienen tot het verkrijgen van een jaarlijkse subsidiëring als ze aan volgende voorwaarden voldoet : 1° ze is een vereniging zonder winstoogmerk;2° ze heeft statutaire doelstellingen rond één maatschappelijk relevant thema of cluster van nauw verwante thema's;3° ze kan aantonen dat ze gedurende minstens twee jaar een werking met landelijk karakter heeft op het vlak van sensibilisatie, maatschappelijke actie en educatie rond het thema of de cluster van nauw verwante thema's waarvoor ze een aanvraag indient;4° ze dient een beleidsplan in;5° ze kan een werking aantonen die zich situeert in het domein van het sociaal-cultureel volwassenenwerk als beweging;6° ze houdt in haar werking rekening met principes van integrale kwaliteitszorg;7° ze beschikt binnen drie maanden na het begin van de beleidsperiode over een voltijds equivalent personeelslid;8° ze onderschrijft de principes en de regels van de democratie en van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en past ze toe in haar werking;9° ze gaat ermee akkoord om op verzoek van de administratie alle nuttige en noodzakelijke gegevens te verstrekken met betrekking tot de werking en levert die gegevens in de gevraagde vorm.

Art. 16.§ 1. De beleidsplannen worden op hun inhoud en kwaliteit beoordeeld door een adviescommissie. De commissie geeft een gemotiveerde indicatieve waardering binnen de beschikbare budgetten, zoals bedoeld in artikel 18. De administratie onderzoekt de helderheid, transparantie en realiteitswaarde in samenhang met de financiële ramingen in de aanvraag. § 2. De adviescommissie beschikt over de volgende beoordelingselementen : 1° de knowhow en expertise van de beweging met betrekking tot het thema of het cluster;de wijze waarop die expertise verder wordt ontwikkeld; 2° de wijze waarop de knowhow wordt ontsloten;3° de wijze waarop het ruime publiek rechtstreeks of onrechtstreeks wordt benaderd, inclusief de inspanning om andere publieksgroepen aan te trekken;4° de creativiteit, de diversiteit en de originaliteit van de gehanteerde methoden, evenals de effectiviteit ervan;5° de communicatie met het publiek, de aandacht voor de media;6° de interne samenhang van het beleidsplan en de realiteitswaarde ervan;7° de aard en de omvang van de educatieve activiteiten en de werkmaterialen;8° de acties en de campagnes;9° de aandacht voor samenwerking en netwerkvorming met andere organisaties;10° het engagement van vrijwilligers en beheerders;11° de mate van professionalisering. De beweging expliciteert in haar beleidsplan hoe zij zich binnen haar toekomstige werking verhoudt ten overstaan van deze beoordelingselementen. § 3. Vanaf de tweede beleidsperiode is de evaluatie van de realisatie van het beleidsplan in de voorgaande beleidsperiode eveneens een element voor de beoordeling van het beleidsplan.

Art. 17.§ 1. De Vlaamse regering bepaalt de procedure voor het indienen van de aanvraag en van de beoordeling van het beleidsplan, de samenstelling van de adviescommissie, alsook de regels met betrekking tot de opmaak van het beleidsplan. § 2. De Vlaamse regering stelt de adviescommissie samen na een voorafgaand advies over het profiel van de leden ervan door de raad die bevoegd is voor de adviesverstrekking in de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk. § 3. De adviezen die leidden tot de beslissing van de Vlaamse regering betreffende de subsidies zijn openbaar na het beëindigen van de procedure. HOOFDSTUK II. - De subsidies

Art. 18.§ 1. Het totale budget voor de subsidiëring van de bewegingen bedraagt minimaal 3.750.000 euro. § 2. De jaarlijkse subsidie-enveloppe die voor een beleidsperiode verworven wordt, bedraagt tussen 75.000 euro en 200.000 euro. § 3. De Vlaamse regering stelt de individuele enveloppe vast op voorstel van de administratie, rekening houdend met de beleidsbezorgdheid over voldoende pluriformiteit in de gesubsidieerde thematische werkingen, alsook met de inhoudelijke en kwalitatieve beoordeling door de adviescommissie.

TITEL IV. - Sociaal-culturele vormingsinstellingen HOOFDSTUK I. - De volkshogescholen Afdeling I. - Erkenning

Art. 19.Per regio erkent en subsidieert de Vlaamse regering één volkshogeschool. De Vlaamse regering bepaalt de regio's.

Art. 20.§ 1. Een volkshogeschool wordt erkend als ze aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° ze is een vereniging zonder winstoogmerk, opgericht door natuurlijke personen;de leden van de vereniging, die niet tot de gesubsidieerde personeelskern kunnen behoren, zijn ofwel personen met een ruime ervaring op het vlak van niet-formele educatie, ofwel personen die als sleutelfiguren uit de representatieve maatschappelijke sectoren beschouwd kunnen worden; 2° ze heeft doelstellingen waaruit blijkt dat ze : a) in de regio een eigen aanbod heeft inzake niet-formele educatie;b) het programma-aanbod spreidt over de regio;c) het aanbod van andere culturele aanbieders van niet-formele educatie in de regio coördineert en afstemt, op voorwaarde dat het gaat om territoriaal duidelijk aanwijsbare initiatieven die op een gestructureerde, bestendige en systematische wijze een educatief aanbod met regionale of subregionale uitstraling organiseren;d) dat gecoördineerde en afgestemde aanbod bekend maakt bij het brede publiek;3° ze onderschrijft de principes en de regels van de democratie en van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en past ze toe in haar werking. § 2. De Vlaamse regering bepaalt de procedure voor de erkenning, de intrekking van de erkenning, alsook de procedure voor het instellen van beroep bij de adviserende beroepscommissie voor culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 15 van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor de Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden. Afdeling II. - Subsidiëring

Art. 21.§ 1. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen moet de erkende volkshogeschool : 1° een beleidsplan indienen voor de komende beleidsperiode;2° in haar werking rekening houden met principes van integrale kwaliteitszorg;3° binnen drie maanden na het begin van de beleidsperiode beschikken over een professioneel team van medewerkers;4° ermee akkoord gaan om op verzoek van de administratie alle nuttige en noodzakelijke gegevens met betrekking tot de werking te verstrekken, in de gevraagde vorm;5° in overleg treden met de volkshogescholen uit andere regio's;6° jaarlijks een jaarverslag en financieel verslag, een jaarplan en begroting bezorgen. § 2. Het niet-formele educatieve programma-aanbod van de volkshogeschool moet in een open aanbod worden aangeboden en plaatsvinden in de autonome levenssfeer van de deelnemer. Hiervan kan worden afgeweken in geval van een programma-aanbod voor doelgroepen met een educatieve achterstand die weinig of niet bereikt kunnen worden in een open aanbod en in hun autonome levenssfeer. De uitzondering moet worden verantwoord vanuit het beleidsplan, en vanuit de strategische en operationele doelstellingen. § 3. Ter ondersteuning van de werking van de volkshogescholen bepaalt de Vlaamse regering de standaarden en parameters voor de beoordeling van de werking van de volkshogescholen. § 4. Bij het indienen van het beleidsplan maakt de administratie een beoordeling van de helderheid, transparantie en realiteitswaarde in samenhang met de financiële ramingen, alsook van de inhoudelijke invulling, rekening houdend met de door de Vlaamse regering bepaalde standaarden en parameters. § 5. Ter ondersteuning van de werking van de volkshogescholen richt de Vlaamse regering een adviescommissie op. Die commissie beoogt met haar advies de werking en het beleidsplan van de volkshogeschool in de toekomst nog te kunnen verbeteren. § 6. De Vlaamse regering bepaalt de procedure voor de aanvraag tot subsidies, de regels met betrekking tot de opmaak van het beleidsplan, alsook de samenstelling en werking van de adviescommissie, genoemd in § 5. § 7. De prijszetting voor het programma-aanbod mag niet leiden tot de uitsluiting van personen met een laag inkomen.

Art. 22.§ 1. De jaarlijkse subsidie-enveloppe van de volkshogeschool bedraagt maximaal een equivalent van zoveel maal 1,5 euro als er inwoners zijn in de betrokken regio en vanaf 2005 minimaal 300.000 euro. Wat de volkshogeschool bevoegd voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad betreft, wordt voor de berekening van dit maximum slechts 30 percent van de inwoners van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad in aanmerking genomen. § 2. De volkshogeschool besteedt minstens twee derden van het jaarlijkse subsidiebedrag aan de vergoeding van professionele medewerkers, al dan niet in vast dienstverband. HOOFDSTUK II. - Landelijke vormingsinstellingen Afdeling I. - Gespecialiseerde vormingsinstellingen

Onderafdeling I. - Algemene voorwaarden

Art. 23.§ 1. Per beleidsperiode kan een gespecialiseerde vormingsinstelling een aanvraag indienen tot het verkrijgen van een jaarlijkse subsidiëring gedurende die beleidsperiode, en een erkenning vanaf de tweede beleidsperiode, als ze aan volgende voorwaarden voldoet : 1° ze is een vereniging zonder winstoogmerk;2° ze heeft doelstellingen op het vlak van educatie vanuit een thema of cluster van nauw verwante thema's;3° ze heeft een werking waaruit de volgende karakteristieken blijken : a) ze heeft een landelijk karakter;b) ze bestaat minstens twee jaar;c) ze is actief op het domein van de niet-formele educatie met inachtneming van de bepaling van artikel 2, 1°;alleen een programma-aanbod dat via een open aanbod en in de autonome levenssfeer van de deelnemer wordt gebracht, is voorwerp van subsidiëring; d) ze is een autoriteit in haar vakgebied, en kan dat aantonen aan de hand van de opgebouwde expertise en knowhow, en het ontwikkelde netwerk;e) ze heeft een geëxpliciteerde visie op haar educatieve opdracht; f) ze biedt minstens 1.000 uren programma's aan; 4° ze dient een beleidsplan in;5° ze houdt in haar werking rekening met principes van integrale kwaliteitszorg;6° ze beschikt bij de aanvraag over minstens één voltijds equivalent personeelslid;7° ze gaat ermee akkoord om op verzoek van de administratie alle nuttige en noodzakelijke gegevens te verstrekken met betrekking tot de werking, in de gevraagde vorm;8° ze onderschrijft de principes en de regels van de democratie en van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de mens en past ze toe in de werking. § 2. In afwijking van § 1, 3°, c), kan de gespecialiseerde vormingsinstelling : 1° een programma-aanbod ontwikkelen voor kaders en multiplicatoren uit de culturele sector;dat aanbod wordt vanuit het beleidsplan, en vanuit de strategische en operationele doelstellingen verantwoord; 2° een programma-aanbod ontwikkelen voor beperkte doelgroepen met een educatieve achterstand die weinig of niet bereikt kunnen worden in een open aanbod en in hun autonome levenssfeer;die afwijking kan hoogstens vijf percent van het totale aantal uren programma's bedragen; dat aanbod wordt verantwoord vanuit het beleidsplan en de strategische en operationele doelstellingen; de afwijking kan slechts aanvaard worden voorzover de programma's ook in een open aanbod aan het brede publiek worden aangeboden. § 3. Per beleidsperiode kunnen maximaal drie nieuwe organisaties die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet niet erkend en gesubsidieerd zijn krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, als gespecialiseerde vormingsinstelling gesubsidieerd en, vanaf de tweede beleidsperiode, erkend worden. § 4. De Vlaamse regering bepaalt de procedure voor de aanvraag tot subsidiëring en de regels met betrekking tot de opmaak van het beleidsplan en de procedure voor de erkenning, de intrekking van de erkenning, alsook de procedure voor het instellen van beroep bij de adviserende beroepscommissie voor culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 15 van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor de Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden.

Art. 24.§ 1. Binnen de drie maanden na de goedkeuring van het decreet kan elke vormingsinstelling die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend en gesubsidieerd is krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, een dossier indienen. In dat dossier kan de vormingsinstelling aantonen dat ze gespecialiseerd is in een thema of een cluster van nauw verwante thema's. Verder moet de vormingsinstelling aangeven of ze voor haar volledige werking of een deel van haar werking in aanmerking wil komen als een gespecialiseerde vormingsinstelling. Het moet om minimaal 1.000 uren gaan, zoals bepaald in artikel 23, § 1, 3°, f). § 2. Vormingsinstellingen, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk erkend en gesubsidieerd werden, die intussen een samenwerkingsverband aangingen dat erkend en gesubsidieerd werd overeenkomstig voormeld decreet van 19 april 1995, en die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet nog werkzaam zijn onder de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, kunnen eveneens, binnen de drie maanden na de goedkeuring van het decreet, een dossier indienen. In dat dossier kan de vormingsinstelling aantonen dat ze gespecialiseerd is in een thema of een cluster van nauw verwante thema's. Het moet om minimaal 1.000 uren gaan, zoals bepaald in artikel 23, § 1, 3°, f). § 3. Vormingsinstellingen, die op grond van de bepalingen van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk overgingen tot een fusie van bestaande vormingsinstellingen en hierdoor de eigen rechtspersoonlijkheid verloren, kunnen vanuit de rechtspersoon, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend en gesubsidieerd is als vormingsinstelling, eveneens, binnen de drie maanden na de goedkeuring van het decreet, een dossier indienen voor de subsidiëring van twee gespecialiseerde vormingsinstellingen. In deze dossiers kan telkens een specialisatie in een thema of een cluster van nauw verwante thema's worden aangetoond. Het moet telkens om minimaal 1.000 uren gaan, zoals bepaald in artikel 23, § 1, 3°, f). § 4. Het ingediende dossier is gebaseerd op de werkingsactiviteiten van het werkjaar 2001 en is beperkt tot de door de administratie aanvaarde urennorm. § 5. De adviescommissie beoordeelt het ingediende dossier nadat de administratie heeft geverifieerd of de gegevens in het dossier overeenstemmen met die van het jaarverslag 2001. De adviescommissie hanteert daarbij als parameters, de voorwaarden die bepaald zijn in artikel 23, § 1, 2°, 3°, d), e) en f). § 6. Op voorstel van de administratie en rekening houdend met de beoordeling van de adviescommissie, neemt de Vlaamse regering de beslissing over het al dan niet gespecialiseerde karakter van de vormingsinstelling en over het aantal uren dat als gespecialiseerde werking kan worden ingebracht voor de beleidsperiode 2004-2005. De uitspraak van de Vlaamse regering aangaande het gespecialiseerd zijn, geldt ook voor de beleidsperiode 2006-2009, behalve als de gespecialiseerde vormingsinstelling wijzigingen aanbrengt aan haar specialisme. § 7. Vormingsinstellingen, waarvan de werking conform de bepalingen van dit artikel als gespecialiseerd wordt beoordeeld voor minimaal 1.000 uren, hebben de mogelijkheid om, samen met anderen in hetzelfde thema of het cluster van aanverwante thema's gespecialiseerde vormingsinstellingen, een nieuwe rechtspersoon op te richten onder de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk. De subsidiëring van deze vereniging zonder winstoogmerk gaat in op 1 januari 2004 en is, wat het aantal subsidiabele uren betreft, beperkt tot de optelsom van het aantal uren dat aan elk van de oprichtende vormingsinstellingen is toegekend ingevolge de toepassing van dit artikel. § 8. Alle uren die in 2001 gepresteerd zijn door het geheel van de vormingsinstellingen en die niet in aanmerking genomen zijn conform § 6, worden toebedeeld aan de volkshogescholen.

Onderafdeling II. - De subsidies

Art. 25.§ 1. De beleidsplannen worden inhoudelijk en kwalitatief beoordeeld door dezelfde adviescommissie als bepaald in artikel 24, § 5. De commissie beoordeelt de beleidsplannen en brengt ze onder in vijf categorieën, met een gradatie van positief naar negatief.De administratie onderzoekt de helderheid, transparantie en realiteitswaarde in samenhang met de financiële ramingen. § 2. De adviescommissie beschikt over de volgende beoordelingselementen : 1° de maatschappelijke relevantie van het thema of het cluster van nauw verwante thema's via het motiveren van de noodzaak voor het bestaan als gespecialiseerde vormingsinstelling;2° de specialisatie in de ontwikkeling van een educatief aanbod rond een maatschappelijk relevant thema;3° de beschrijving en afbakening van het thema of het cluster van nauw verwante thema's;4° de congruentie en coherentie van het thema of het cluster van nauw verwante thema's met de statutaire doelstellingen;5° de zorg voor professionalisering en professionaliteit;6° het zich profileren als een autoriteit in het vakgebied en dat kunnen aantonen aan de hand van de opgebouwde expertise en knowhow, en het ontwikkelde netwerk, alsook de wijze waarop die verder ontwikkeld worden;7° het hebben van een geëxpliciteerde visie op de educatieve opdracht, al dan niet vertrekkend vanuit een waarde-oriëntatie;8° het aantal uren programma's. De gespecialiseerde vormingsinstelling expliciteert in haar beleidsplan hoe zij zich binnen haar toekomstige werking verhoudt ten overstaan van deze beoordelingselementen. § 3. In afwijking van § 1, kunnen de vormingsinstellingen, die onder de toepassing vallen van artikel 23, § 3, of artikel 24, op vrijwillige basis de adviescommissie verzoeken om een inhoudelijke en kwaliteitsbeoordeling van hun beleidsplan voor de eerste beleidsperiode. § 4. Voor de tweede beleidsperiode is de werking van de gespecialiseerde vormingsinstelling tijdens de eerste beleidsperiode een element van beoordeling van het beleidsplan. § 5. Vanaf de derde beleidsperiode is de evaluatie van de realisatie van het beleidsplan in de voorgaande beleidsperiode eveneens een element voor de beoordeling van de beleidsplannen. § 6. De adviescommissie heeft verder nog als opdracht een kwaliteitsrangorde op te stellen van de aanvragen voor subsidiëring die door nieuwe sociaal-culturele vormingsinstellingen ingediend worden. § 7. De Vlaamse regering stelt de individuele subsidie-enveloppe van de gespecialiseerde vormingsinstelling vast op voorstel van de administratie, en vanaf de tweede beleidsperiode eveneens rekening houdend met de inhoudelijke en kwalitatieve beoordeling door de adviescommissie. § 8. De Vlaamse regering bepaalt de procedure voor de beoordeling, alsook de samenstelling van de adviescommissie. § 9. De Vlaamse regering stelt de adviescommissie samen na een voorafgaand advies over het profiel van de leden ervan door de raad die bevoegd is voor de adviesverstrekking in de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk. § 10. De adviezen die leidden tot de beslissing van de Vlaamse regering betreffende de subsidies zijn openbaar na het beëindigen van de procedure.

Art. 26.Voor de eerste beleidsperiode bedraagt de jaarlijkse subsidie-enveloppe 116 euro per uur. De subsidie-enveloppe wordt voor de gespecialiseerde vormingsinstellingen die een beroep hebben gedaan op artikel 24, beperkt tot het aantal uren zoals door de Vlaamse regering is vastgelegd op basis van artikel 24, § 6. Voor de gespecialiseerde vormingsinstellingen die onder de toepassing vallen van artikel 23, § 3, wordt de subsidie-enveloppe beperkt tot 116.000 euro.

Art. 27.De vormingsinstellingen die onder de toepassing vallen van artikel 24, zullen jaarlijks door de administratie worden getoetst aan artikel 23, § 1, 3°, c). Voor het beleidsplan dat die instellingen voor de derde beleidsperiode moeten indienen worden hun uren beperkt tot de uren die volledig beantwoorden aan artikel 23, § 1, 3°, c).

De jaarlijkse toetsing door de administratie vormt hiervoor de basis.

Art. 28.Vanaf de tweede beleidsperiode gelden voor de berekening van de jaarlijkse individuele subsidie-enveloppe van de gespecialiseerde vormingsinstellingen de volgende regels : 1° de uitgangspositie is het jaarlijkse subsidiebedrag van de vorige beleidsperiode;vanaf de derde beleidsperiode wordt rekening gehouden met artikel 27 voor de vormingsinstellingen die toegang hebben gekregen op basis van artikel 24; 2° op basis van de inhoudelijke en kwalitatieve beoordeling van het beleidsplan kan de subsidie per gespecialiseerde vormingsinstelling vermeerderen, verminderen of gelijk blijven.Voor de twee negatieve categorieën geldt een vermindering van respectievelijk tien of twintig percent; voor de twee positieve categorieën kan, binnen de beschikbare begrotingskredieten, een procentuele vermeerdering worden toegekend, zonder dat evenwel een maximum van twintig percent kan worden overschreden; 3° voor de gespecialiseerde vormingsinstellingen die toegang hebben gekregen op basis van artikel 23, § 3, wordt de subsidie-enveloppe beperkt tot 116.000 euro.

Onderafdeling III. - De relatie tussen gespecialiseerde vormingsinstellingen en volkshogescholen

Art. 29.Voor de verdeling van het totaal aantal uren programma's, dat in het werkingsjaar 2001 gesubsidieerd werd in het kader van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, het aantal uren programma's gepresteerd door de syndicale vormingsinstellingen en door de instellingen voor bijzondere doelgroepen uitgezonderd, over de volkshogescholen en de gespecialiseerde vormingsinstellingen gelden voor de eerste beleidsperiode de volgende regels : 1° wanneer het totaal aantal uren programma's, dat krachtens artikel 24, § 6, door de Vlaamse regering als gespecialiseerd wordt aanvaard, meer bedraagt dan veertig percent van het te verdelen totaal aantal uren programma's, dan wordt dit surplus aan uren programma's in hoofde van de gespecialiseerde vormingsinstellingen verplicht geprogrammeerd in samenwerking met de volkshogescholen;2° de verdeling van het surplus aan uren programma's en dus het aandeel van elke gespecialiseerde vormingsinstelling in de verplichte samenwerking, gebeurt in een pro rata verdeling op basis van de verhouding van de van samenwerking vrijgestelde maximale veertig percent uren programma's tot het reële als gespecialiseerd aanvaarde percentage uren programma's. De Vlaamse regering kan in 2004 op de vereiste van verplichte samenwerking gemotiveerde afwijkingen toestaan.

De uitvoering van de verplichte samenwerking wordt door de gespecialiseerde vormingsinstelling jaarlijks aangetoond via een samenwerking met minstens vijf van de erkende volkshogescholen. De uren programma's die in het raam van de verplichte samenwerking worden gebracht voldoen aan artikel 21, § 2.

Art. 30.§ 1. Het jaarlijks aantal uren van verplichte samenwerking vastgesteld overeenkomstig artikel 29, wordt voor elke gespecialiseerde vormingsinstelling op hetzelfde vastgestelde niveau gehouden tot het jaar waarin de subsidie-enveloppe van de volkshogeschool in elke regio minstens het equivalent bedraagt van zoveel maal 1,5 euro als er inwoners zijn in de betrokken regio.

De in artikel 29 bedoelde verplichte samenwerking wordt vanaf dat ogenblik vervangen door de hiernavolgende relatie van complementariteit tussen de volkshogeschool en de gespecialiseerde vormingsinstelling : 1° in de beleidsplannen van de gespecialiseerde vormingsinstelling en van de volkshogeschool wordt, met het oog op een optimale invulling van de vormingsbehoeften, de wederzijdse samenwerking in beeld gebracht;2° de volkshogeschool doet in eerste instantie een beroep op de gespecialiseerde vormingsinstellingen voor die programma's waarvoor ze een vormingsbehoefte vaststelt en waaraan ze wegens het specialistisch karakter niet zelf kan voldoen;3° de gespecialiseerde vormingsinstelling zal op eigen initiatief een aanbod doen aan de euro volkshogeschool, die daar vanuit de eigen euro contextanalyse en de beleidsopties gebruik van maakt. De gespecialiseerde vormingsinstelling toont jaarlijks een samenwerking aan met minstens vijf van de erkende volkshogescholen. § 2. Voor de nieuwe gespecialiseerde vormingsinstellingen, bedoeld in artikel 23, § 3, geldt eveneens het overeenkomstig artikel 29 vastgestelde percentage uren van verplichte samenwerking met minstens vijf van de erkende volkshogescholen. § 3. De beoordeling van het beleidsplan door de administratie, bedoeld in artikel 21, § 4, omvat tevens de beoordeling van de bereidheid van de volkshogeschool om in het kader van de in artikel 29, 1°, bedoelde verplichte samenwerking programma's te brengen in samenwerking met de gespecialiseerde vormingsinstellingen. Afdeling II. - Syndicale vormingsinstellingen

Art. 31.§ 1. De syndicale vormingsinstelling is een instelling die, in een open aanbod voor de ruime syndicale beweging, zich specifiek richt tot personen in een arbeidssituatie of tot personen in een situatie van werkloosheid, via vorming die niet-beroepsgericht is en waarbij de deelnemer kennis, inzicht en vaardigheden vergroot voor zichzelf en voor anderen, met het oog op persoonsontplooiing en het functioneren in de samenleving, in het bijzonder op het vlak van de culturele, maatschappelijke en sociaal-economische participatie in het licht van een actief burgerschap. De syndicale vormingsinstelling heeft naast een culturele en een gemeenschapsvormende functie in hoofdzaak een educatieve functie en hanteert een sociaal-culturele methodiek. § 2. De vormingsinstellingen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend en gesubsidieerd worden krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, en die een werking ontplooien binnen een representatieve vakorganisatie, zijn, met het oog op het verkrijgen van subsidies, verplicht tot samenwerking. Per representatieve vakorganisatie wordt slechts één samenwerkingsverband gesubsidieerd. Dat samenwerkingsverband is een vereniging zonder winstoogmerk. § 3. De jaarlijkse subsidie-enveloppe bedraagt per syndicale vormingsinstelling de som van de subsidiebedragen die de vormingsinstellingen, bedoeld in § 2, in het kader van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, voor het werkjaar 2001 ontvingen. § 4. Het door de syndicale vormingsinstelling jaarlijks te presteren minimum aantal uren programma's wordt afgemeten aan het subsidiebedrag vanuit de gemiddelde kostprijs van 116 euro voor één uur. § 5. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, dient de syndicale vormingsinstelling een beleidsplan in. Het wordt opgesteld in overleg met de ledenverenigingen, beoogt de afstemming van het aanbod en geeft aan wie voor welke activiteiten in de subsidieaanvraag betrokken is. § 6. De beleidsplannen worden inhoudelijk en kwalitatief beoordeeld door een adviescommissie. De commissie beschikt hiervoor over de volgende beoordelingselementen : 1° de methodiekontwikkeling;2° de doelgroepenwerking;3° de toegepaste evaluatiesystemen;4° de gevoerde promotie;5° de spreiding van het aanbod;6° de voorbeeldfunctie. § 7. Syndicale vormingsinstellingen die bij de inwerkingtreding van dit decreet in het kader van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, subsidies ontvangen voor een werkingsnorm beneden de 3.000 uren programma's, kunnen gedurende de eerste beleidsperiode groeien tot de norm van 3.000 uren programma's. § 8. De Vlaamse regering bepaalt de procedure voor de aanvraag tot subsidiëring, de regels met betrekking tot de opmaak van het beleidsplan, de procedure voor de beoordeling, alsook de samenstelling van de adviescommissie. Afdeling III. - Vormingsinstellingen voor bijzondere doelgroepen

Onderafdeling I. - Vormingsinstellingen voor personen met een handicap

Art. 32.§ 1. Organisaties die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend en gesubsidieerd zijn voor de werking met de doelgroep van personen met een handicap, kunnen op grond van dit decreet verder subsidies krijgen via de federatie waartoe ze toetreden als ze toetreden tot een federatie van verenigingen zonder winstoogmerk met landelijk karakter. Die federatie heeft de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk. Die federatie heeft als doel, via de niet-formele educatie, een sociaal-culturele werking te ontplooien voor personen met een handicap en hun omgeving, op basis van een sociaal-culturele methodiek. § 2. Het programma-aanbod wordt gebracht via een open aanbod en in de autonome levenssfeer van de deelnemer. § 3. Het programma-aanbod van de federatie kan, ten beloop van vijfentwintig percent van het totaal aantal uren programma's, zich richten tot de begeleiders van de doelgroep uit de non-profit sector, de culturele sector uitgezonderd. Dat aanbod wordt verantwoord vanuit het beleidsplan en vanuit de strategische en operationele doelstellingen. § 4. Er kunnen hoogstens drie federaties gesubsidieerd worden.

Art. 33.§ 1. De jaarlijkse subsidie-enveloppe van de federatie bestaat uit de optelsom van de subsidiebedragen die de organisaties, vermeld in artikel 32, § 1, voor het werkjaar 2001 ontvingen krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, aangevuld met een forfaitair bedrag van 75.000 euro. § 2. Twee derden van de totale subsidie-enveloppe, vermeld in § 1, moet aan personeelskosten besteed worden. § 3. Met uitzondering van het forfaitair bedrag van 75.000 euro, wordt de subsidie-enveloppe besteed aan de realisatie van een aantal uren programma's dat wordt afgemeten aan de subsidie-enveloppe vanuit de gemiddelde kostprijs van 150 euro voor één uur. § 4. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen dient de federatie een beleidsplan in. Dat beleidsplan wordt opgesteld in overleg met de ledenverenigingen. Het beoogt de afstemming van het aanbod en geeft aan wie voor welke activiteiten in de subsidieaanvraag betrokken is. § 5. Ter ondersteuning van de werking van vormingsinstellingen voor personen met een handicap richt de Vlaamse regering een adviescommissie op. Die commissie beoogt met haar advies de werking en de beleidsplannen van de federaties in de toekomst nog te verbeteren.

Art. 34.De Vlaamse regering kan voor elke volgende beleidsperiode de subsidie-enveloppe opnieuw vaststellen op grond van door de administratie geaggregeerde gegevens uit de jaarlijkse rapporteringen enerzijds, en uit de eigen beleidsintenties voor de eerstvolgende beleidsperiode anderzijds. De groei van de federaties door aansluiting van nieuwe organisaties voor personen met een handicap kan hiertoe aanleiding geven.

Art. 35.De Vlaamse regering bepaalt de procedure voor de aanvraag tot subsidiëring, de regels met betrekking tot de opmaak van het beleidsplan, alsook de samenstelling en de werking van de adviescommissie, bedoeld in artikel 33, § 5.

Onderafdeling II. - Een vormingsinstelling voor gedetineerden

Art. 36.§ 1. Voor de werking ten aanzien van de bijzondere doelgroep van gedetineerden subsidieert de Vlaamse regering één vormingsinstelling. Die vormingsinstelling moet voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° ze is een vereniging zonder winstoogmerk;2° ze heeft doelstellingen op het vlak van een sociaal-culturele werking voor gedetineerden;3° ze heeft een landelijke werking;4° ze dient een beleidsplan in. § 2. Ter ondersteuning van de werking van die vormingsinstelling richt de Vlaamse regering een adviescommissie op. Die commissie beoogt met haar advies de werking en het beleidsplan van de vormingsinstelling voor gedetineerden in de toekomst nog te verbeteren.

De Vlaamse regering regelt de samenstelling en de werking van deze adviescommissie. § 3. De jaarlijkse subsidie-enveloppe bedraagt voor deze vormingsinstelling minstens het bedrag dat voor deze organisatie in de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het jaar 2003 is ingeschreven. § 4. De Vlaamse regering kan voor elke volgende beleidsperiode de subsidie-enveloppe opnieuw vaststellen op grond van door de administratie geaggregeerde gegevens uit de jaarlijkse rapporteringen enerzijds, en uit de eigen beleidsintenties voor de eerstvolgende beleidsperiode anderzijds.

TITEL V. - Steunpunt voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk

Art. 37.De Vlaamse regering kan zelf een steunpunt oprichten of kan een bestaande vereniging zonder winstoogmerk als steunpunt erkennen.

Art. 38.§ 1. Het steunpunt is een autonome organisatie die voor het werkveld van het sociaal-cultureel volwassenenwerk de volgende kernopdrachten vervult : 1° praktijkondersteuning;2° praktijkontwikkeling;3° beeldvorming en communicatie. § 2. Het steunpunt vervult haar kernopdrachten door middel van activiteiten als begeleiding, deskundigheidsbevordering en implementatie van kwaliteitszorg, onderzoek, ontwikkeling en gegevensverzameling, informatie en communicatie, vertegenwoordiging en internationale samenwerking. § 3. Het steunpunt overlegt met de andere steunpunten, inzonderheid met de andere steunpunten uit het beleidsveld van het sociaal-cultureel volwassenenwerk. § 4. Voor de uitvoering van zijn opdrachten kan het steunpunt overeenkomsten afsluiten met derden.

Art. 39.De Vlaamse regering kent het steunpunt per beleidsperiode een jaarlijkse subsidie-enveloppe toe.

Art. 40.§ 1. Vanaf de inwerkingtreding van het decreet tot en met de eerste beleidsperiode is de jaarlijkse subsidie van het steunpunt, bij gelijke werking en opdracht, gelijk aan het subsidiebedrag dat op basis van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het werkjaar 2003 aan het steunpunt voor het sociaal-cultureel werk werd toegekend. § 2. Voor de volgende beleidsperiodes wordt het subsidiebedrag door de Vlaamse regering telkens opnieuw bepaald op grond van door de administratie geaggregeerde gegevens uit de jaarlijkse rapporteringen enerzijds, en uit de eigen beleidsintenties voor de eerstvolgende beleidsperiode anderzijds.

Art. 41.Voor de uitvoering van de kernopdrachten, genoemd in artikel 38, §§ 1 en 2, zal de Vlaamse regering met het steunpunt per beleidsperiode een beheersovereenkomst afsluiten waarin de samenstelling, de werking en specifieke opdrachten, het toezicht, de middelen en de procedure gespecificeerd worden.

TITEL VI. - Evaluatie

Art. 42.§ 1. Met uitzondering van de sociaal-culturele bewegingen waar deze regel geldt vanaf de eerste beleidsperiode, evalueert de administratie vanaf de tweede beleidsperiode elke op dit decreet gesubsidieerde organisatie voor sociaal-cultureel volwassenenwerk door middel van : 1° een bezoek ter plaatse, uiterlijk voor het einde van het tweede jaar van de beleidsperiode.Ze doet dat op basis van het goedgekeurde beleidsplan en de ingediende jaarplannen en jaarverslagen; 2° een nazicht van de jaarplannen en de begrotingen;3° een jaarlijks nazicht van de jaarverslagen en financiële verslagen. § 2. De administratie kan te allen tijde ter plaatse controle uitoefenen op de realisatie van een activiteit.

Art. 43.§ 1. De administratie deelt haar bevindingen, die het gevolg zijn van de evaluatie, vermeld in artikel 42, § 1, 1°, en zo nodig in § 2, mee aan de organisatie, in de vorm van een verslag met aanbevelingen. § 2. Bij een negatieve evaluatie door de administratie moet de organisatie binnen een jaar na ontvangst van het evaluatieverslag een rapport indienen bij de administratie, waarin ze aantoont dat ze op een passende manier aan de opmerkingen tegemoet is gekomen. § 3. De Vlaamse regering bepaalt de sanctie en de procedure voor de toepassing ervan.

TITEL VII. - Algemene bepalingen met betrekking tot de uitkering van de subsidies

Art. 44.§ 1. De Vlaamse regering subsidieert via jaarlijkse subsidie-enveloppen de organisaties voor sociaal-cultureel volwassenenwerk, telkens voor een periode van vier jaar. De eerste beleidsperiode wordt beperkt tot twee jaar en loopt van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005, behalve voor de sociaal-culturele bewegingen die een eerste beleidsperiode kennen die loopt van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009. § 2. Nieuwe organisaties kunnen voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 een aanvraag indienen tot het verkrijgen van een jaarlijkse subsidie als sociaal-culturele beweging. Deze aanvragen worden gehonoreerd binnen de beschikbare kredieten. § 3. De subsidie-enveloppe bevat de financiële middelen voor de ondersteuning van de jaarlijkse personeels- en werkingskosten van de organisaties.

Art. 45.§ 1. Als de door de organisaties ingediende begroting voor het lopende begrotingsjaar werd goedgekeurd door de Vlaamse regering, worden voor het begrotingsjaar waarvoor ze werden ingeschreven en goedgekeurd, vier driemaandelijkse voorschotten uitbetaald. Elk voorschot bedraagt 22,5 percent van de vastgestelde financiële enveloppe op jaarbasis. Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald voor 1 juli van het jaar dat volgt op het gesubsidieerde kalenderjaar, na goedkeuring door de Vlaamse regering van de in het voorbije jaar gedane uitgaven. Bij de berekening van het saldo wordt rekening gehouden met de uitgekeerde voorschotten. Indien de uitgekeerde voorschotten hoger zijn dan de subsidie, wordt het verschil in mindering gebracht op de voorschotten van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarop de subsidie betrekking heeft. § 2. De jaarlijkse subsidie wordt verantwoord op basis van het jaarverslag, het financieel verslag, het jaarplan en de begroting. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden voor de indiening ervan. De organisatie voor sociaal-cultureel volwassenenwerk legt jaarlijks de rekeningen van het vorige jaar met de nodige bewijsstukken voor, alsook een door de algemene vergadering goedgekeurde sluitende begroting. Uit de afrekening en de balans moet blijken dat de organisatie, rekening houdend met de eigen middelen, sluitend of batig kan werken. Een batig saldo in de resultatenrekening verplicht de organisatie tot het opbouwen van een financiële reserve. Die reserve moet aangewend worden ter financiering van uitgaven die bijdragen tot de realisatie van de doelstellingen van de organisatie. § 3. Bij afwijking kan de jaarlijkse verantwoording van de subsidie-enveloppe leiden tot de vorming van een subsidiereserve op voorwaarde dat : 1° de organisatie deze werkwijze expliciet vaststelt in het ingediende en goedgekeurde beleidsplan;2° de organisatie deze werkwijze telkens expliciet in het jaarplan en in het jaarverslag duidt en verantwoordt;3° de gereserveerde subsidie in één van de volgende jaren van de beleidsperiode in kwestie besteed wordt conform het jaarplan en beleidsplan;4° de subsidie-enveloppe, toegekend voor het totaal van de beleidsperiode, niet overschreden wordt. § 4. Om subsidies te genieten en te blijven genieten moeten de organisaties voor sociaal-cultureel volwassenenwerk bovendien : 1° een boekhouding voeren volgens het genormaliseerde boekhoudkundige stelsel en die zo organiseren dat de financiële controle op de aanwending van de subsidies mogelijk is;de Vlaamse regering kan een specifiek boekhoudkundig plan en bijzondere regels betreffende de boekhouding opleggen; 2° aanvaarden dat de administratie de werking en de boekhouding, eventueel ter plaatse, onderzoekt;3° hun bestuurders en hun medewerkers verzekeren tegen de burgerlijke aansprakelijkheid van de organisatie.

Art. 46.De Vlaamse regering kan per beleidsperiode de bedragen, vermeld in artikel 9, 2°, artikel 14, § 1, artikel 18, §§ 1 en 2, artikel 22, § 1, artikel 26, artikel 28, 3°, artikel 31, § 4, artikel 33, §§ 1 en 3, aanpassen.

Art. 47.Alle in dit decreet bedoelde subsidie-enveloppen worden vanaf 1 januari 2003 gekoppeld aan het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen.

TITEL VIII. - Opheffingsbepalingen

Art. 48.Het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk, gewijzigd bij de decreten van 20 december 1996, 8 juli en 19 december 1997, 30 juni en 22 december 2000, en 21 december 2001, wordt opgeheven.

Art. 49.Het besluit van de Vlaamse regering van 10 mei 1995 betreffende de subsidieregeling van verenigingen van volksontwikkelingswerk wordt opgeheven.

Art. 50.Het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, gewijzigd bij de decreten van 22 december 1995, 20 december 1996, 24 juni en 19 december 1997, 22 december 2000, 21 december 2001 en 1 maart 2002, wordt opgeheven.

Art. 51.Het besluit van de Vlaamse regering van 10 mei 1995 betreffende de subsidieregeling van instellingen voor volksontwikkelingswerk wordt opgeheven.

Art. 52.Het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor diensten voor sociaal-cultureel werk voor volwassenen en houdende een wijziging van het decreet van 2 januari 1976 tot erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige koepelorganisaties voor beleidsvoorbereidend overleg in de sector van het sociaal-cultureel werk voor volwassenen, gewijzigd bij decreten van 22 december 1995, 20 december 1996, 19 december 1997, 22 december 1999, 30 juni en 22 december 2000, wordt opgeheven.

Art. 53.Het besluit van de Vlaamse regering van 10 mei 1995 betreffende de subsidieregeling van diensten voor sociaal-cultureel werk voor volwassenen wordt opgeheven.

TITEL IX. - Overgangsbepalingen HOOFDSTUK I. - Sociaal-culturele verenigingen

Art. 54.§ 1. De sociaal-culturele verenigingen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend en gesubsidieerd worden op grond van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk, behouden, bij gelijke werking, voor het werkjaar 2003 het subsidiebedrag dat ze voor het werkjaar 2001 hebben verkregen op grond van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk. § 2. In afwijking van § 1 zal voor de sociaal-culturele verenigingen, die vanaf het werkjaar 2003 een volwaardige erkenning bekwamen op basis van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk, het subsidiebedrag voor het werkjaar 2003 aangepast worden conform de bepalingen van het voormelde decreet. § 3. De verenigingen van migranten, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend en gesubsidieerd worden op grond van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk, kunnen voor het werkjaar 2003 een aanvullende subsidie bekomen. Deze aanvullende subsidie beloopt in het totaal 640.000 euro, zijnde het krediet dat met toepassing van het voormelde decreet van 19 april 1995 benodigd werd ten behoeve van de ondersteuning van initiatieven van lokale migrantenorganisaties, en wordt per vereniging vastgesteld vanuit het aantal aangesloten afdelingen of groepen voor het werkjaar 2001. Deze aanvullende subsidie kan bekomen worden op voorwaarde dat de migrantenvereniging in het jaarplan aantoont dat het bedrag van de aanvullende subsidie zal besteed worden aan de ondersteuning van de werking van de aangesloten lokale afdelingen of groepen binnen het door de Vlaamse regering vastgestelde kader.

Art. 55.§ 1. De verenigingen van migranten, erkend en gesubsidieerd krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk, beschikken over de eerste en de tweede beleidsperiode om zich uit te bouwen tot een sociaal-culturele vereniging conform de bepalingen van artikel 4, § 1, 2°. Het steunpunt zal een actieplan uitwerken om de verenigingen van migranten in die uitbouw te ondersteunen. De Vlaamse regering evalueert in de loop van 2008 de stand van zaken op dit punt. § 2. In de eerste en tweede beleidsperiode hebben verenigingen van migranten, op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend en gesubsidieerd krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk, de mogelijkheid om samen met andere erkende en gesubsidieerde verenigingen van migranten via fusie een nieuwe rechtspersoon op te richten in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk. De subsidiëring van deze nieuwe vereniging gaat in op 1 januari volgend op de fusie en is, wat het aantal afdelingen of groepen betreft, beperkt tot de optelsom van het aantal afdelingen of groepen dat voor de betrokken verenigingen overeenkomstig de bepalingen van dit decreet wordt in aanmerking genomen. § 3. In afwijking van artikel 9, wat betreft de eerste beleidsperiode, en artikel 11, wat betreft de tweede beleidsperiode, wordt voor de verenigingen van migranten het subsidiebedrag gedurende de eerste en de tweede beleidsperiode jaarlijks aangepast aan het aantal aangesloten afdelingen of groepen van het voorbije werkjaar tot ze beschikken over het minimale aantal afdelingen of groepen dat vereist is voor de erkenning zoals vermeld in artikel 4, § 1, 2°. § 4. Voor verenigingen van migranten, die op basis van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk, een erkenning verkregen, wordt, in afwijking van artikel 9, 1°, de jaarlijkse subsidie-enveloppe vastgesteld op basis van het aantal afdelingen en groepen van het werkjaar 2001. § 5. Als aanvulling op de subsidie-enveloppe, zoals bepaald in artikel 9, kunnen voor de verenigingen van migranten gedurende de eerste beleidsperiode en gedurende de tweede beleidsperiode en binnen het door de Vlaamse regering bepaalde kader, de bedragen, vermeld in artikel 9, 2°, toegepast worden aan een coëfficiënt van 130 percent, op voorwaarde dat de vereniging in de jaarplannen aantoont dat ze minstens dertig percent van de jaarlijkse subsidie extra besteedt aan de ondersteuning van de werking van lokale afdelingen of groepen. De subsidievereistes bepaald in artikel 5, 1°, evenals artikel 6 en artikel 11, § 1, 2°, gelden gedurende de eerste en tweede beleidsperiode niet voor deze verenigingen van migranten. § 6. Voor de toepassing van § 5 wordt de coëfficiëntaanpassing voor de eerste beleidsperiode uitgevoerd op basis van het aantal afdelingen of groepen van het werkjaar 2000 of, voor de verenigingen die op basis van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk, een erkenning verkregen die inging na 31 december 2000, op basis van het aantal afdelingen of groepen van het werkjaar 2001. Voor de tweede beleidsperiode wordt, binnen de perken van de kredieten, deze coëfficiëntaanpassing uitgevoerd op basis van het aantal afdelingen of groepen van het werkjaar 2004. HOOFDSTUK II. - Sociaal-culturele vormingsinstellingen

Art. 56.De sociaal-culturele vormingsinstellingen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend en gesubsidieerd zijn krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, behouden, bij gelijke werking, voor het werkjaar 2003 het subsidiebedrag dat ze voor het werkjaar 2001 hebben verworven. De sociaal-culturele vormingsinstellingen, die tengevolge van de toepassing van artikel 3 van het decreet van 24 juni 1997 houdende wijziging van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, voor het werkjaar 2002 een hoger subsidiebedrag bekwamen, behouden voor het werkjaar 2003 het subsidiebedrag van het werkjaar 2002.

Art. 57.§ 1. Voor de eerste beleidsperiode is de aanvraag van de sociaal-culturele vormingsinstelling voor een subsidiëring als sociaal-culturele beweging vrijgesteld van de vereiste van artikel 15, 3°. § 2. De aanvraag van de sociaal-culturele vormingsinstelling voor een subsidiëring als sociaal-culturele beweging wordt beoordeeld in een afzonderlijke beoordelingsronde, op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 16. § 3. Bij een positieve beoordeling kan de sociaal-culturele vormingsinstelling gedurende de eerste beleidsperiode gesubsidieerd worden als sociaal-culturele beweging op basis van de subsidie die ze als sociaal-culturele vormingsinstelling heeft ontvangen krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk. Deze subsidie-enveloppe is niet begrepen in het krediet, bedoeld in artikel 18, § 1. § 4. Een negatief resultaat bij de beoordelingsronde, genoemd in § 2, doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de instelling om toch haar volledige werking voor subsidiëring in te brengen in het kader van de sociaal-culturele vormingsinstellingen. § 5. De Vlaamse regering bepaalt de regels met betrekking tot deze aanvraag.

Art. 58.§ 1. De personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet gesubsidieerd worden met toepassing van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, blijven tewerkgesteld in de sociaal-culturele vormingsinstelling als die instelling kiest voor een subsidiëring als gespecialiseerde vormingsinstelling. § 2. De personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet gesubsidieerd worden met toepassing van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, worden tewerkgesteld in volkshogescholen als de vormingsinstelling, erkend en gesubsidieerd krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, ervoor kiest om haar werking volledig in te brengen in de werking van volkshogescholen. § 3. Voor de vormingsinstellingen bedoeld in artikel 24, §§ 1 en 2, waarvan de werking slechts voor een gedeelte voorwerp is van de toepassing van artikel 24, gelden in de overgangsperiode volgende twee regels : 1° per 250 uren, in aanmerking genomen conform artikel 24, § 6, blijft minstens één halftime equivalent educatieve personeelsfunctie in de gespecialiseerde vormingsinstelling verplicht ingevuld;2° per 750 uren, in aanmerking genomen conform artikel 24, § 6, blijft minstens één halftime equivalent administratieve personeelsfunctie verplicht ingevuld. § 4. De personeelsleden, bedoeld in § 2 en de personeelsleden die in toepassing van § 3 in overtal zijn, brengen voor de volkshogeschool waarin ze tewerkgesteld zullen worden de subsidiebedragen mee die verbonden zijn aan hun personeelsfunctie in het raam van het voormelde decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, met inbegrip van de werkingssubsidie in geval van een educatieve personeelsfunctie. § 5. Na de beslissing van de Vlaamse regering krachtens artikel 24, § 6, over het al dan niet gespecialiseerde karakter van de vormingsinstelling en over het aantal uren dat als gespecialiseerde werking kan worden ingebracht voor de beleidsperiode 2004-2005, bezorgen de vormingsinstellingen die erkend en gesubsidieerd zijn met toepassing van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk, aan de administratie een overzicht van de personeelsleden die overgedragen worden met toepassing van § 3. § 6. De vormingsinstelling die kiest om haar werking volledig in te brengen in de werking van de volkshogescholen, bezorgt binnen de maand na voormelde keuze de lijst van de personeelsleden die overgaan naar de volkshogeschool.

Art. 59.De invulling van de personeelskaders en personeelsfuncties van de volkshogescholen verloopt in 2003 en 2004 volgens de hiernavolgende procedures : 1° vanaf het ogenblik van de oprichting van de rechtspersoon gaat de volkshogeschool in 2003 over tot de aanwerving van personeelsleden voor de invulling van de functies van coördinator en van administratieve kracht;die aanwerving gebeurt in een eerste fase binnen het bestand van de op basis van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk gesubsidieerde personeelsleden; in een tweede fase kan de volkshogeschool, wanneer geen geschikte kandidaten gevonden worden, een aanwerving buiten dit bestand motiveren; 2° de personeelsleden die het voorwerp zijn van overdracht hebben een vrije keuze van tewerkstellingsplaats al naargelang de volkshogeschool waarin zij wensen te werken;die keuze wordt aan de administratie kenbaar gemaakt via een schrijven van de betrokken vormingsinstelling; dit schrijven vermeldt de over te dragen personeelsleden uit het gesubsidieerde personeelsbestand op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet, met vermelding per personeelslid van een lijst van de drie meest prioritaire opties met betrekking tot de toekomstige tewerkstellingsplaats; 3° de volkshogescholen zijn verplicht het resultaat van de in 2° vermelde keuzes te respecteren en de betrokken personen een arbeidsovereenkomst aan te bieden en in hun personeelsbestand op te nemen ten belope van een globale loonkost van maximum driekwart van de uiteindelijke subsidie-enveloppe;4° zolang overgedragen personen niet met de volkshogeschool verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst blijven zij, en dit tot uiterlijk 30 juni 2004, gesubsidieerd in de vormingsinstelling waarin zij op het ogenblik van de overdracht tewerkgesteld waren;5° de overdracht van personeelsleden naar de volkshogescholen betekent dat in 2003 de vormingsinstelling die bij de overdracht betrokken is, voor de overgedragen educatieve personeelsleden geen uren programma's dient te presteren;6° voor de educatieve personeelsleden die bij hun gespecialiseerde vormingsinstelling, desgevallend tot 30 juni 2004, in overtal zijn, moet de gespecialiseerde vormingsinstelling gedurende die periode geen uren programma's presteren;7° de gespecialiseerde vormingsinstellingen die ten gevolge van de aanwerving bedoeld in 1° personeelsleden zien weggaan, mogen deze vanaf 2004 vervangen, mits deze vervanging gewettigd is door het aantal uren programma's;8° de administratie treedt ten aanzien van de volkshogeschool op als bemiddelaar voor de individuele vraagstelling van de betrokken personeelsleden.

Art. 60.§ 1. Bij de inwerkingtreding van het decreet wordt voor het jaar 2003 een financiële tussenkomst voorzien voor de kosten verbonden aan de oprichting en verdere uitbouw van de volkshogeschool per regio. § 2. De Vlaamse regering bepaalt er de modaliteiten van. HOOFDSTUK III. - De sociaal-culturele diensten

Art. 61.§ 1. De diensten die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet gesubsidieerd zijn krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor diensten voor sociaal-cultureel werk voor volwassenen en houdende een wijziging van het decreet van 2 januari 1976 tot erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige koepelorganisaties voor beleidsvoorbereidend overleg in de sector van het sociaal-cultureel werk voor volwassenen, behouden, bij gelijke werking, voor de werkjaren 2003 en 2004 het subsidiebedrag dat ze verwierven voor het werkjaar 2001. § 2. De diensten, bedoeld in § 1, zijn voor hun aanvraag voor subsidiëring als sociaal-culturele beweging vrijgesteld van de vereiste van artikel 15, 3°. § 3. De aanvraag van deze diensten voor een subsidiëring als sociaal-culturele beweging wordt beoordeeld in een afzonderlijke beoordelingsronde, op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 16. § 4. In geval van een positief resultaat in de beoordelingsronde behouden ze minstens de subsidie die ze op dat ogenblik krachtens § 1 van dit artikel hebben verworven voor het werkjaar 2001, met uitzondering van de diensten die een subsidiebedrag krijgen dat lager ligt dan het minimumbedrag van artikel 18, § 2. In dat geval wordt hun subsidiebedrag opnieuw vastgesteld op minstens het bedoelde minimumbedrag. Deze subsidiebedragen vormen alle een voorafname op het in artikel 18, § 1, bedoelde krediet. § 5. Voor de in § 1 bedoelde diensten, die als gespecialiseerde vormingsinstelling op grond van artikel 23, § 3, een subsidiëring bekomen, geldt in de eerste beleidsperiode een subsidie-enveloppe van 116.000 euro, tenzij het subsidiebedrag dat zij in 2001 krachtens het in § 1 vermelde decreet van 19 april 1995 ontvingen dit bedrag oversteeg, in welk geval zij dit subsidiebedrag behouden en het verschil tussen beide bedragen in mindering gebracht wordt van het krediet vermeld in artikel 18, § 1. § 6. De in § 1 bedoelde diensten, voorzover ze educatieve activiteiten verrichten voor personen met een handicap, behouden hun subsidie die ze krachtens § 1 hebben verworven voor het werkjaar 2001, op voorwaarde dat ze zich voor 31 december 2004 federeren tot één federatie. Die diensten kunnen zich ook aansluiten bij een federatie zoals bedoeld in artikel 32. Het subsidiebedrag wordt in mindering gebracht van het krediet vermeld in artikel 18, § 1.

De Vlaamse regering bepaalt er de modaliteiten van.

TITEL X. - Slotbepaling

Art. 62.§ 1. De Vlaamse regering evalueert voor 30 juni 2005 de uitvoering van dit decreet. § 2. Het decreet treedt in werking op 1 januari 2003 met uitzondering van : 1° de volgende artikelen, die in werking treden op 1 januari 2004 : a) artikel 5, 2° tot 5°, en artikelen 8 tot 14, §§ 1 en 2, wat betreft de sociaal-culturele verenigingen;b) artikel 18, wat betreft de sociaal-culturele bewegingen;c) artikel 21, § 1, 2° tot 6°, wat betreft de volkshogescholen;d) artikelen 26 tot 28, wat betreft de gespecialiseerde vormingsinstellingen;e) artikel 31, §§ 3, 4 en 7, wat betreft de syndicale vormingsinstellingen;f) artikel 33, §§ 1 tot 3, wat betreft de vormingsinstellingen voor personen met een handicap;g) artikel 36, § 3, wat betreft de vormingsinstelling voor gedetineerden;h) de overgangsbepalingen van Titel IX, met uitzondering van de bepalingen van artikel 54, artikel 56, artikel 60, §§ 1 en 2, en artikel 61, § 1;2° artikel 23, § 1, 2°, 3°, d), e) en f), en artikel 24, die van toepassing zijn drie maanden na de goedkeuring van het decreet. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 4 april 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN _______ Nota (1) Zitting 2002-2003. Stukken : - Ontwerp van decreet : 1501-Nr.1 - Amendementen : 1501-Nrs. 2 en 3 - Verslag over hoorzitting : 1501-Nr.4 - Amendementen : 1501-Nrs.5 en 6 - Verslag : 1501-Nr.7 - Amendementen : 1501-Nr.8 - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1501-Nr.9 Handelingen : - Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 2 april 2003

^