gepubliceerd op 27 augustus 2013
Decreet betreffende het Onderwijs XXIII
19 JULI 2013. - Decreet betreffende het Onderwijs XXIII (1)
Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet betreffende het Onderwijs XXIII. HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen Artikel I. 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Basisonderwijs Art. II. 1. In artikel 3 van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997, het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 24° wordt vervangen door wat volgt : « 24° huisonderwijs : - het onderwijs dat verstrekt wordt aan leerplichtigen van wie de ouders beslist hebben om hen niet in te schrijven in een door de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap of de Duitstalige Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde school; - onder huisonderwijs wordt eveneens verstaan het onderwijs dat aan een leerplichtige wordt verstrekt in het kader van de toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 1990 waarbij de voorwaarden worden vastgesteld waaronder in bepaalde gemeenschapsinstellingen voor observatie en opvoeding en in onthaal- en oriëntatiecentra en in de observatiecentra, ressorterend onder de bijzondere jeugdbijstand aan de leerplicht kan worden voldaan; »; 2° in punt 27° bis wordt het woord "leefeenheid" vervangen door het woord "leefentiteit". Art. II.2. Aan hoofdstuk III van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 7 juli 2006 en 8 mei 2009, wordt een afdeling 3bis toegevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 3bis. - Screening niveau onderwijstaal, taaltraject en taalbad ».
Art. II.3. In hetzelfde decreet wordt aan afdeling 3bis een artikel 11ter toegevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 11ter.§ 1. Voor elke leerling die voor het eerst in het gewoon lager onderwijs instroomt, voert de school een verplichte screening uit, die nagaat wat het niveau van de leerling inzake de onderwijstaal is. Deze screening kan nooit voor de inschrijving van de leerling uitgevoerd worden en gebeurt met een valide en betrouwbaar screeningsinstrument. Indien de resultaten van deze screening daar aanleiding toe geven, voorziet de school een taaltraject dat aansluit bij de beginsituatie en de specifieke noden van de betrokken leerling inzake de onderwijstaal. § 2. Voor leerlingen die bij de eerste instroom in het gewoon lager onderwijs de onderwijstaal onvoldoende beheersen om de lessen te kunnen volgen, kunnen scholen een taalbad organiseren.
Met taalbad wordt bedoeld voltijdse en intensieve onderwijsactiviteiten die tot doel hebben de leerling door onderdompeling in de onderwijstaal deze onderwijstaal te laten verwerven in functie van een snelle integratie in de reguliere onderwijsactiviteiten.
Schoolbesturen kunnen dit taalbad individueel of gezamenlijk organiseren. De duur van het taalbad voor de leerling is maximaal eenjaar. § 3. In het geval scholen het taalbad gezamenlijk organiseren, is er wederzijdse samenwerking tussen de school van inschrijving en de school die het taalbad aan de leerling verstrekt. Dat houdt onder andere in het organiseren van het vervoer van de ingeschreven leerling naar de school waar het taalbad wordt georganiseerd, de communicatie tussen de school van inschrijving en de school waar het taalbad wordt georganiseerd, het opvolgen van de leerling die het taalbad volgt door de school waar de leerling is ingeschreven. § 4. De leerkracht die het onderwijs in het taalbad verstrekt, wordt betrokken bij de beslissing over de duur van het taalbad. § 5. Na het taalbad integreert de leerling zich in de school van inschrijving waar hij de reguliere onderwijsactiviteiten volgt. § 6. In afwijking van artikel 3, 22°, a), wordt het inrichten van een taalbad niet beschouwd als een herstructurering. § 7. De leerlingen die een taalbad volgen, tellen alleen mee voor financiering of subsidiering in de school waar ze zijn ingeschreven op de teldag. » .
Art. II.4. In artikel 13 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 20 maart 2009 en gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1, 2°, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Indien de taalproef niet afgenomen is tegen de eerste schooldag van september, dan wordt de taalproef afgenomen uiterlijk binnen dertig kalenderdagen na de eerste dag aanwezigheid in het gewoon lager onderwijs;»; 2° in paragraaf 1, 3°, worden de woorden "onderwijs heeft genoten in een Nederlandstalige onderwijsinstelling uit een lidstaat van de Nederlandse Taalunie" vervangen door de woorden "Nederlandstalig onderwijs heeft genoten in een onderwijsinstelling buiten België". Art. II.5. Aan artikel 18, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 9 juli 2010, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° beschikken over een bewijs dat hij het voorafgaande schooljaar Nederlandstalig onderwijs heeft genoten in een onderwijsinstelling buiten België. » .
Art. II.6. In artikel 19 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt in paragraaf 1 de zinsnede "- behoudens, in uitzonderlijke omstandigheden, afwijking door de Vlaamse Regering -", opgeheven.
Art. II.7. In artikel 20 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003 en gewijzigd bij de decreten van 10 juli 2003 en 7 juli 2006, wordt aan punt 2° van paragraaf 2, een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Deelnemen aan het taalbad wordt beschouwd als een onderwijsactiviteit die voor hem of zijn leerlingengroep wordt georganiseerd. » .
Art. II.8. In artikel 21 van hetzelfde decreet, vervangen bij decreet van 20 oktober 2000, worden de woorden "de eerste schooldag nadat" vervangen door de woorden "vanaf de dag waarop".
Art. II.9. In hetzelfde decreet wordt een artikel 26bis/l ingevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 26bis/l. § 1. Ouders die opteren voor huisonderwijs moeten uiterlijk op de derde schooldag van het schooljaar waarin de leerplichtige huisonderwijs volgt, een verklaring van huisonderwijs met bijhorende informatie over het huisonderwijs, indienen bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
De informatie over het huisonderwijs moet minstens de volgende elementen bevatten : 1° de persoonsgegevens van de ouders en de leerplichtige die het huisonderwijs volgt;2° de gegevens van wie het huisonderwijs zal geven, met inbegrip van het opleidingsniveau van de lesgever(s) van het huisonderwijs;3° de taal waarin het huisonderwijs zal worden verstrekt;4° de periode wanneer het huisonderwijs zal plaatsvinden;5° de onderwijsdoelen die met het huisonderwijs zullen worden nagestreefd;6° de afstemming van het huisonderwijs op de leerbehoeften van de leerplichtige;7° en, de bronnen en leermiddelen die zullen worden gebruikt voor het huisonderwijs. De bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap zullen hiertoe een document ter beschikking stellen.
In afwijking van het eerste lid dienen ouders die hun leerplichtige kinderen inschrijven in één van volgende scholen, geen verklaring van huisonderwijs met bijhorende informatie in te dienen : 1° Europese scholen;2° internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;3° internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;4° scholen gelegen in het buitenland. § 2. In afwijking van de termijn, vermeld in paragraaf 1, kunnen de ouders van volgende leerplichtigen steeds een verklaring van huisonderwijs en bijhorende informatie over het huisonderwijs indienen bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap : 1° leerplichtigen die zich in de loop van een schooljaar domiciliëren in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Vlaamse Gewest;2° leerplichtigen die in de loop van een schooljaar naar het buitenland gaan, maar gedomicilieerd blijven in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Vlaamse Gewest;3° leerplichtigen die begeleid worden door een centrum voor leerlingenbegeleiding en indien dat centrum voor leerlingenbegeleiding na de nodige informatie door de ouders, geen gemotiveerd bezwaar indient tegen het starten met huisonderwijs, binnen de tien werkdagen nadat het betrokken centrum voor leerlingenbegeleiding op de hoogte werd gesteld van de verklaring.» .
Art. II.10. In hetzelfde decreet wordt een artikel 26bis/2 ingevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 26bis/2. § 1. Ouders die opteren voor huisonderwijs zijn verplicht de leerplichtige in te schrijven bij de examencommissie met het oog op het verkrijgen van een getuigschrift Basisonderwijs als vermeld in artikel 56, uiterlijk in het schooljaar waarin de leerplichtige elf jaar is geworden voor 1 januari.
Als de leerplichtige zich niet tijdig aandient bij de examencommissie of na maximaal twee pogingen en uiterlijk in het schooljaar waarin hij of zij dertien jaar is geworden voor 1 januari het getuigschrift Basisonderwijs niet verkrijgt, moeten de ouders de leerplichtige inschrijven, hetzij in een school die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd is door de Vlaamse Gemeenschap, Franse Gemeenschap of Duitstalige Gemeenschap, hetzij in één van volgende scholen : 1° Europese scholen;2° internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;3° internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;4° scholen gelegen in het buitenland. § 2. In afwijking van paragraaf 1 moeten ouders van de volgende leerplichtigen, de leerplichtige niet inschrijven bij de examencommissie : 1° leerplichtigen aan wie een centrum voor leerlingenbegeleiding uitdrukkelijk een vrijstelling geeft voor het examen, vermeld in paragraaf 1;2° indien de leerplichtige in het bezit is van een individuele gelijkwaardigheidsbeslissing met minstens het niveau van het basisonderwijs;3° leerplichtigen die ingeschreven zijn in één van volgende scholen : a) Europese scholen;b) internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;c) internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;d) scholen gelegen in het buitenland.» .
Art. II.11. In artikel 26ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003 en gewijzigd bij de decreten van 22 juni 2007 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De regering legt de criteria vast op basis waarvan deze controle gebeurt.» ; 2° in paragraaf 3 worden de woorden "in een school die hetzij erkend, gefinancierd of gesubsidieerd is door de Vlaamse Gemeenschap, hetzij erkend door een andere overheid van het land waarin de school gelegen is, hetzij onderwijs organiseert dat door de Vlaamse Gemeenschap als gelijkgesteld met of gelijkwaardig aan door haar erkend onderwijs wordt beschouwd" vervangen door de woorden "hetzij in een school die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd is door de Vlaamse Gemeenschap, Franse Gemeenschap of Duitstalige Gemeenschap, hetzij in één van volgende scholen : 1° Europese scholen;2° internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;3° internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;4° scholen gelegen in het buitenland.» .
Art. II.12. In hetzelfde decreet wordt een artikel 26quater/l ingevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 26quater/1. De artikelen 26bis tot en met 26quater zijn niet van toepassing op het huisonderwijs als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 1990 waarbij de voorwaarden worden vastgesteld waaronder in bepaalde gemeenschapsinstellingen voor observatie en opvoeding en in onthaal- en oriëntatiecentra en in de observatiecentra, ressorterend onder de bijzondere jeugdbijstand aan de leerplicht kan worden voldaan. » .
Art. II.13. Aan artikel 34 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005, 8 mei 2009 en 1 juli 2011, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. De regering bepaalt de voorwaarden tot het verkrijgen van lestijden tijdelijk onderwijs aan huis, alsook het aantal en de wijze van berekening ervan.
De betrekkingen die worden ingericht op basis van de lestijden, vermeld in het eerste lid, komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen. » .
Art. II.14. In artikel 37 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 2 april 2004, 20 maart 2009, 8 mei 2009, 1 juli 2011, 25 november 2011 en 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, 3°, tweede lid, worden aan de eerste zin de woorden "en dat de ouders positief staan ten aanzien van extra initiatieven en maatregelen die de school neemt om de taalachterstand van hun leerlingen weg te werken" toegevoegd;2° in paragraaf 3, 9°, tweede lid, worden aan de eerste zin de woorden "en dat de ouders positief staan ten aanzien van extra initiatieven en maatregelen die de school neemt om de taalachterstand van hun leerlingen weg te werken" toegevoegd. Art. II.15. In artikel 37quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, wordt het woord "leefeenheid" vervangen door het woord "leefentiteit".
Art. II.16. In artikel 37sexies, § 3, vijfde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, wordt het woord "leefeenheid" vervangen door het woord "leefentiteit".
Art. II.17. Aan artikel 37novies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het vierde lid is een schoolbestuur niet verplicht om voor zijn scholen voor type 5 de capaciteit te bepalen.» ; 2° in paragraaf 5 wordt punt 6° vervangen als volgt : « 6° voor de toelating van leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit, indien de ouders deze leerlingen wensen in te schrijven in hetzelfde niveau, vermeld in paragraaf 1, en slechts één van de leerlingen ingeschreven kan worden omwille van de capaciteit, vermeld in paragraaf 1.» .
Art. II.18. In artikel 37vicies bis, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° eerst de leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit;".
Art. II.19. In artikel 37vicies ter, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° eerst de leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit;»; 2° in paragraaf 2 wordt in het eerste en in het tweede lid telkens de laatste zin vervangen door een nieuwe zin, die luidt als volgt : « In voorkomend geval gelden de aantallen en het percentage, vermeld in artikel 37sexies, § 3, niet binnen de groep aangemelde leerlingen van dezelfde leefeenheid als vermeld in artikel 37quater of de groep aangemelde kinderen van personeelsleden van de school, vermeld in artikel 37quinquies.» ; 3° in paragraaf 2 worden in het eerste en in het tweede lid telkens de woorden "leerlingen van eenzelfde leefeenheid als vermeld in artikel 37ter" vervangen door de woorden "leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit als vermeld in artikel 37quater.» .
Art. II.20. In artikel 37vicies quater, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid wordt tussen de woorden "combinatie van ordeningscriteria" en de woorden "eerstvolgend gerangschikte leerling", de volgende zinsnede ingevoegd : « , en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad met inachtname van artikel 37sexies, § 4, »;2° in het achtste lid wordt tussen de woorden "combinatie van ordeningscriteria" en de woorden "eerstvolgend gerangschikte leerlingen" de volgende zinsnede ingevoegd : « , en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, met inachtname van artikel 37sexies, § 4, ». Art. II.21. In artikel 37vicies quinquies, § 2, 5°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, worden de woorden "kinderen uit één leefeenheid" vervangen door de woorden "leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit".
Art. II.22. In artikel 43 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 mei 2004 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Het leergebied Frans is verplicht in het vijfde en zesde jaar gewoon lager onderwijs.
Het leergebied Frans kan aangeboden worden vanaf het eerste jaar gewoon lager onderwijs in de scholen van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en, op voorwaarde dat de leerlingen de onderwijstaal voldoende beheersen, vanaf het derde jaar gewoon lager onderwijs in de scholen buiten het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. » ; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Taalinitiaties in het Frans, Engels en Duits behoren facultatief tot het onderwijsaanbod van het gewoon basisonderwijs.
Als een taalinitiatie als vermeld in het eerste lid, wordt georganiseerd, wordt eerst taalinitiatie in het Frans aangeboden. » .
Art. II.23. In artikel 45 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De leerplannen voor godsdienst, niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing zijn in overeenstemming met de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder en respecteren de bekrachtigde eindtermen en ontwikkelingsdoelen. » .
Art. II.24. In artikel 46 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 1997 en van 14 februari 2003, wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In het handelingsplan opgenomen ontwikkelingsdoelen met betrekking tot godsdienst, niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing zijn gebaseerd op de overeenkomstige leerplannen en zijn in overeenstemming met de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder. » .
Art. II.25. In artikel 57ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De financiële bijdrage die de houder van een buitenlands studiebewijs moet betalen aan de erkenningsautoriteit voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van de gelijkwaardigheid van het buitenlands studiebewijs bedraagt 90 euro per aanvraag en per studiebewijs. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2013. Het bedrag wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal. De Vlaamse Regering kan het bedrag verminderen voor specifieke doelgroepen. Voor asielzoekers, vluchtelingen en subsidiair-beschermden is de behandeling van de erkenningsaanvraag gratis. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor een versnelde procedure tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen. De Vlaamse Regering kan het bedrag dan vermeerderen tot maximaal 500 euro indien de houder van het buitenlands studiebewijs opteert voor deze versnelde procedure. » .
Art. II.26. In artikel 64 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003 en 8 mei 2009, worden de woorden "van een school of een vestigingsplaats" vervangen door de zinsnede "van een school, een vestigingsplaats, een onderwijsniveau of een type in een vestigingsplaats".
Art. II.27. Artikel 91 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 91.§ 1. Regelmatige leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften die gewoon gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs volgen, kunnen speciale onderwijsleermiddelen ter beschikking krijgen. § 2. Indien deze speciale onderwijsleermiddelen, vermeld in paragraaf 1, de vorm aannemen van tolken Vlaamse Gebarentaal of schrijftolken, dan moet de leerling beantwoorden aan een van de onderstaande criteria : a) via een tonaal audiometrische test een verlies aantonen van 70 dB of meer aan beide oren, voor de zuivere toonstimuli van 500, 1000 of 2000 Hz (gemiddelde waarde Fletcher-index) en/of een verlies van 70 dB of meer aan het beste oor voor de zuivere toonstimuli van 1000, 2000 en 4000 Hz (gemiddelde waarde);b) bij een gemiddeld verlies van minder dan 70 dB, via een vocaal audiometrische test minder dan 30 % herkende woorden scoren bij optimale versterking (categorie 4 in de BIAP-classificatie). Het audiometrisch bewijs of audiogram dient te worden verstrekt door een erkend revalidatiecentrum of -dienst of door een erkende universitaire dienst voor audiometrisch onderzoek.
Indien de vraag voor een speciaal onderwijsleermiddel een vraag voor ondersteuning door een tolk Vlaamse Gebarentaal of een schrijftolk is, wordt bij de aanvraag aangetoond dat de betrokken leerling voldoende de Vlaamse Gebarentaal beheerst of over voldoende leesvaardigheden beschikt om op een zinvolle manier van de ondersteuning door een tolk gebruik te maken. § 3. Indien deze speciale onderwijsleermiddelen, vermeld in paragraaf 1, de vorm aannemen van tolken Vlaamse Gebarentaal of schrijftolken, dan bepaalt de Vlaamse Regering : 1° het per schooljaar en academiejaar totaal beschikbaar urenpakket voor tolken Vlaamse Gebarentaal en voor schrijftolken;2° de procedure voor de aanvraag en toekenning van de schrijftolken en tolken Vlaamse Gebarentaal bij het Agodi;het Agodi zal hiertoe eveneens een intern beroep voorzien; 3° de diplomavoorwaarden voor de tolken Vlaamse Gebarentaal en schrijftolken;4° de te indexeren loonkost voor de tolken Vlaamse Gebarentaal en de loonkost voor de schrijftolken. § 4. Indien deze speciale onderwijsleermiddelen, vermeld in paragraaf 1, de vorm aannemen van tolken Vlaamse Gebarentaal, dan verleent de Vlaamse Regering voor de realisatie van de tolkuren voor tolken Vlaamse Gebarentaal een subsidie aan een door de Vlaamse Regering te bepalen centraal tolkenbureau, op voorwaarde dat dat laatste zich engageert om : 1° als bemiddelaar op te treden tussen de aanvrager en de tolken Vlaamse Gebarentaal, met inbegrip van het verlenen van bijstand bij het opmaken van het aanvraagdossier, het toewijzen van een tolk, rekening houdend met de specifieke noden en wensen van de aanvrager en het aanbod, het opmaken en bijhouden van tolkenlijsten en van prestatiebladen van de erkende tolken voor doven en slechthorenden, het uitbetalen van de tolken op basis van hun prestaties, het uitbetalen van de verplaatsingsvergoedingen van de tolken en het jaarlijks rapporteren omtrent de activiteiten;2° als klachtenbemiddelaar op te treden omtrent de tolkendienstverlening in het algemeen en misbruiken aan de klachtencommissie te signaleren, overeenkomstig artikel 19 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994 houdende vaststelling van de regels volgens dewelke het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap de kosten van bijstand door tolken voor doven en slechthorenden ten laste neemt;3° voldoende uitgerust te zijn om : - te kunnen voorzien in optimale bereikbaarheid ten behoeve van gebruikers en hiervoor over een aangepast oproepsysteem te beschikken; - te kunnen voorzien in een optimale dienstverlening ten behoeve van gebruikers en hiervoor een online overzicht voor opvolging van de beschikbare tolkuren ter beschikking te stellen; - te kunnen voorzien in inspraak in de aanwending van de tolkuren door de ouders.
De subsidie van de Vlaamse Regering, vermeld in het eerste lid, bestaat uit een door de Vlaamse Regering te bepalen aantal werkingsmiddelen voor de overheadkost voor het door de Vlaamse Regering te bepalen centraal tolkenbureau, aangevuld met de lonen en verplaatsingskosten, bestemd voor de tolken Vlaamse Gebarentaal. § 5. De procedure voor de aanvraag en toekenning en het intern beroep en de werking van het door de Vlaamse Regering te bepalen centraal tolkenbureau worden om de drie jaar geëvalueerd. De eerste evaluatie vindt plaats gedurende het schooljaar 2015-2016. Tijdens deze evaluatie wordt de betrokkenheid van de doelgroep verzekerd. § 6. Indien deze speciale onderwijsleermiddelen een andere vorm aannemen dan hetgeen vermeld is onder paragraaf 2 tot en met 5, dan bepaalt de Vlaamse Regering de procedure voor de aanvraag en de criteria voor toekenning van deze middelen. » .
Art. II.28. In artikel 103, § lbis, van hetzelfde decreet worden tussen het woord "er" en het woord "nog" de woorden "binnen de provincie" ingevoegd.
Art. II.29. Aan artikel 125duodecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003, vervangen bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006 en van 8 mei 2009, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5. De betrekkingen die worden ingericht op basis van de puntenenveloppe ter ondersteuning van de werking van de scholengemeenschap komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen. » .
Art. II.30. Aan artikel 125duodecies1, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008 en gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2009 en 17 juni 2011, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De betrekkingen die worden ingericht op basis van de overeenkomstig deze paragraaf aangewende punten komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen. » .
Art. II.31. Aan artikel 137quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 6 juli 2012, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Als de regering bepaalt dat lestijden volgens de schalen kunnen worden omgezet in uren kinderverzorging, dan komen de betrekkingen die worden ingericht op basis van deze omgezette lestijden niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen. » .
Art. II.32. Aan artikel 138, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 28 juni 2002, 7 juli 2006, 4 juli 2008 en 6 juli 2012, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De betrekkingen die worden ingericht op basis van de lestijden voor het permanent onderwijs aan huis in het buitengewoon onderwijs komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen. » .
Art. II.33. Aan artikel 141, § 2, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 6 juli 2012, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De betrekkingen die worden ingericht op basis van herberekende lestijden komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen. » .
Art. II.34. In artikel 144 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 21 december 2012, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De betrekkingen die worden ingericht op basis van overgedragen of herverdeelde lestijden komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen. » .
Art. II.35. In artikel 146 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt aan paragraaf 2 een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De betrekkingen die worden ingericht op basis van deze bijkomende lestijden komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen. » .
Art. II.36. Aan artikel 153sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005, 22 juni 2007, 4 juli 2008, 8 mei 2009 en 21 december 2012, wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. De betrekkingen die worden ingericht op basis van de overeenkomstig de paragrafen 4 en 5 aangewende punten komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen. » .
Art. II.37. In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk IX, afdeling 3bis, het opschrift "Onderafdeling B. - Zorgbeleid" vervangen door "Onderafdeling B. - Zorg- en gelijke onderwijskansenbeleid".
Art. II.38. Artikel 153septies van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 153septies.Elke school in het gewoon basisonderwijs voert een zorg- en gelijke onderwijskansenbeleid met het oog op de optimale leer- en ontwikkelingskansen van alle leerlingen. Binnen de haar toegekende omkadering zorgt de school voor : 1° de coördinatie van alle zorg- en gelijke onderwijskanseninitiatieven op het niveau van de school en in voorkomend geval afstemming met het beleid ter zake van de scholengemeenschap;2° het ondersteunen van het handelen van het onderwijzend personeel;3° het begeleiden van leerlingen;4° de bevordering van de kleuterparticipatie.» .
Art. II.39. Aan artikel 153undecies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De betrekkingen die worden ingericht op basis van de vervangingseenheden komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen. » .
Art. II.40. In artikel 155 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 7 juli 2006, 4 juli 2008, 8 mei 2009, 1 juli 2011 en 29 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « De betrekkingen die worden ingericht op basis van de bijkomende lestijden of bijkomende uren komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen.» ; 2° in paragraaf 2 wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « De betrekkingen die worden ingericht op basis van de bijkomende lestijden of bijkomende uren komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen.» .
Art. II.41. Artikel 172bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt opgeheven.
Art. II.42. In artikel 173quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1bis. In afwijking van paragraaf 1 worden er, voor het schooljaar (X, X+1), ook voor de scholen voor gewoon basisonderwijs die op basis van artikel 132, § 1, tellen, bijkomende lestijden volgens de schalen toegekend op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar op voorwaarde dat de scholen liggen in een gemeente die op de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X niet meer voldeed aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 1, maar op de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X-1 wél voldeed aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 1. » .
Art. II.43. In artikel 173quinquies/l van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 6 juli 2012, wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1bis. In afwijking van paragraaf 1 worden er, voor het schooljaar (X, X+1), ook aan de scholen voor kleuteronderwijs die op basis van artikel 132, § 1, tellen, en die deel uitmaken van een schoolbestuur, of voor wat het gemeenschapsonderwijs betreft van een scholengroep zoals bepaald in het bijzonder decreet betreffende het gemeenschapsonderwijs van 14 juli 1998, dat een stijging van 12 kleuters kent op de eerste schooldag van oktober van het kalenderjaar X in vergelijking met de eerste schooldag van oktober van het kalenderjaar X-1, bijkomende lestijden volgens de schalen voor het kleuteronderwijs toegekend op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar op voorwaarde dat de scholen liggen in een gemeente die op de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X niet meer voldeed aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 1, maar op de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar X-1 wél voldeed aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 1. » .
Art. II.44. Aan artikel 194octies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 6 juli 2012, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De betrekkingen die worden ingericht op basis van deze sociale maatregel komen niet in aanmerking voor vacantverklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekkingen. » .
Art. II.45. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013.
Artikel II.4, II.5, II.19, 2° en II.20 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2012.
Artikel II.2, II.3, II.7, II.14 en II.22 treden in werking op 1 september 2014. HOOFDSTUK III. - Secundair onderwijs Afdeling I. - Codex Secundair Onderwijs
Art. III.1. In artikel 2, § 1, van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij de decreten van 1 juli 2011 en 25 november 2011, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De artikelen 110/1 tot en met 110/27 gelden niet voor het hoger beroepsonderwijs. » .
Art. III.2. In artikel 3 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 1 juli 2011, 25 november 2011 en 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een punt 15° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt : « 15° /1 huisonderwijs : - het onderwijs dat verstrekt wordt aan leerplichtigen van wie de ouders beslist hebben om hen niet in te schrijven in een door de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap of de Duitstalige Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde school of centrum; - onder huisonderwijs wordt eveneens verstaan het onderwijs dat aan een leerplichtige wordt verstrekt in het kader van één van volgende regelingen : 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 1990 waarbij de voorwaarden worden vastgesteld waaronder in bepaalde gemeenschapsinstellingen voor observatie en opvoeding en in onthaal- en oriëntatiecentra en in de observatiecentra, ressorterend onder de bijzondere jeugdbijstand aan de leerplicht kan worden voldaan;2° het koninklijk besluit van 1 maart 2002 tot oprichting van een Centrum voor voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd; 3° het koninklijk besluit van 12 november 2009 tot oprichting van een gesloten federaal centrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd;"; 2° in punt 17° /1 wordt het woord "leefeenheid" vervangen door het woord "leefentiteit";3° er wordt een punt 17° /2 ingevoegd, dat luidt als volgt : « 17° /2 leerlingenstage : een vorm van opleiding : a) buiten een vestigingsplaats van de school;b) in een reële arbeidsomgeving bij een werkgever;c) onder gelijkaardige omstandigheden als reguliere werknemers van die werkgever;d) waarbij effectieve arbeid wordt verricht; e) met de bedoeling beroepservaring op te doen;"; 4° punt 22° wordt opgeheven;5° in punt 33° wordt de volgende zinsnede toegevoegd : « , in het kader van de ordening van een rationeel onderwijsaanbod, eventueel onderbouwd door een lokaal structuurplan.» ; 6° in punt 35° worden de woorden "numerieke toename" vervangen door het woord "wijziging";7° aan punt 35°, b), wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De heroprichting van een structuuronderdeel na onderbreking ten gevolge van een tijdelijk project als bedoeld in het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, wordt evenwel niet als programmatie beschouwd;»; 8° in punt 42° wordt de zinsnede ", een studiegebied en een vestigingsplaats" vervangen door de zinsnede "en een studiegebied". Art. III.3. In artikel 21 van dezelfde codex wordt aan paragraaf 2 de volgende zinsnede toegevoegd : « of indien de leden van het onderwijzend personeel die nieuw of bijkomend ter beschikking werden gesteld wegens ontstentenis van betrekking, kunnen worden gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in een vacante of niet-vacante organieke betrekking in de scholengemeenschap en dit voor de duur van het volledig schooljaar. » .
Art. III.4. In artikel 25 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 worden de voorlaatste en de laatste zin opgeheven;2° in paragraaf 3, tweede lid, worden de voorlaatste en de laatste zin opgeheven. Art. III.5. In artikel 26, paragraaf 2, tweede lid, van dezelfde codex worden de voorlaatste en de laatste zin opgeheven.
Art. III.6. In artikel 28, paragraaf 2, tweede lid, van dezelfde codex worden de voorlaatste en de laatste zin opgeheven.
Art. III.7. Artikel 102 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 102.Elke ten onrechte uitbetaalde financiering of subsidiëring wordt teruggevorderd van het schoolbestuur. Een ten onrechte uitbetaald salarisgedeelte wordt evenwel teruggevorderd van het betrokken personeelslid indien het schoolbestuur niet verantwoordelijk is voor de onterechte uitbetaling. De terugvordering van ten onrechte uitbetaalde financiering of subsidiëring aan of voor rekening van het schoolbestuur kan ook gebeuren door inhouding op het nog uit te betalen werkingsbudget. » .
Art. III.8. Artikel 104 van dezelfde codex wordt opgeheven.
Art. III.9. In artikel 110/3 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, wordt het woord "leefeenheid" vervangen door het woord "leefentiteit".
Art. III.10. In artikel 110/5, § 3, vijfde lid, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, wordt het woord "leefeenheid" vervangen door het woord "leefentiteit".
Art. III.11. In artikel 110/9 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1 wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het derde lid is een schoolbestuur niet verplicht om voor zijn scholen voor type 5 de capaciteit te bepalen.» ; 2° in paragraaf 5 wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° voor de toelating in een school in het eerste leerjaar van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs van leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit, indien de ouders deze leerlingen wensen in te schrijven in hetzelfde niveau, vermeld in paragraaf 1, en slechts een van de leerlingen ingeschreven kan worden omwille van de capaciteit, vermeld in paragraaf 1.» .
Art. III.12. In artikel 110/15, § 1, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2001 en vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, wordt tussen de zinsnede "artikel 110/10" en de zinsnede "of 110/11" de zinsnede ", § 2," ingevoegd.
Art. III.13. In artikel 110/22, § 1, 1°, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, wordt het woord "leefeenheid" vervangen door het woord "leefentiteit".
Art. III.14. In artikel 110/23 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt in punt 1° het woord "leefeenheid" vervangen door het woord "leefentiteit";2° in paragraaf 2 wordt in het eerste en in het tweede lid telkens de laatste zin vervangen door wat volgt : « In voorkomend geval gelden de aantallen en het percentage, vermeld in artikel 110/5, § 3, niet binnen de groep aangemelde leerlingen van dezelfde leefeenheid als vermeld in artikel 110/3 of de groep aangemelde kinderen van personeelsleden van de school als vermeld in artikel 110/4.» ; 3° in paragraaf 2, eerste lid, wordt het woord "leefeenheid" vervangen door het woord "leefentiteit";4° in paragraaf 2, tweede lid, wordt het woord "leefeenheid" vervangen door het woord "leefentiteit". Art. III.15. In artikel 110/24, paragraaf 2, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden aan de laatste zin na de woorden "combinatie van ordeningscriteria" de volgende woorden ingevoegd : « , en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad met inachtname van artikel 110/5, § 4, »;2° in het achtste lid worden aan de eerste zin na de woorden "combinatie van ordeningscriteria" de volgende woorden ingevoegd : « , en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, met inachtname van artikel 110/5, § 4, ». Art. III.16. In artikel 110/25, § 2, 5°, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en vervangen bij het decreet van 8 juni 2012, wordt het woord "leefeenheid" vervangen door het woord "leefentiteit".
Art. III.17. In deel III, titel 2, van dezelfde codex wordt een hoofdstuk 1/3 ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK 1/ 3. - Huisonderwijs".
Art. III.18. In dezelfde codex wordt in hoofdstuk 1/3 een artikel 110/28 ingevoegd, dat luidt als volgt : « Art 110/28. Aan de leerplicht kan eveneens worden voldaan door het verstrekken van huisonderwijs.
Ouders die opteren voor huisonderwijs, verbinden zich ertoe onderwijs te verstrekken of te laten verstrekken dat beantwoordt aan de volgende minimumeisen : 1° het onderwijs is gericht op de ontplooiing van de volledige persoonlijkheid en de talenten van het kind en op de voorbereiding van het kind op een actief leven als volwassene;2° het onderwijs bevordert het respect voor de grondrechten van de mens en voor de culturele waarden van het kind zelf en van anderen.» .
Art. III.19. In dezelfde codex wordt in hoofdstuk 1/3 een artikel 110/29 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 110/29.§ 1. Ouders die opteren voor huisonderwijs moeten uiterlijk op de derde schooldag van het schooljaar waarin de leerplichtige huisonderwijs volgt, een verklaring van huisonderwijs met bijhorende informatie over het huisonderwijs, indienen bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap. Die informatie over het huisonderwijs moet minstens de volgende elementen bevatten : 1° de persoonsgegevens van de ouders en de leerplichtige die het huisonderwijs volgt;2° de gegevens van wie het huisonderwijs zal geven, met inbegrip van het opleidingsniveau van de lesgever(s) van het huisonderwijs;3° de taal waarin het huisonderwijs zal worden verstrekt;4° de periode wanneer het huisonderwijs zal plaatsvinden;5° de onderwijsdoelen die met het huisonderwijs zullen worden nagestreefd;6° de afstemming van het huisonderwijs op de leerbehoeften van de leerplichtige;7° de bronnen en leermiddelen die zullen worden gebruikt voor het huisonderwijs. De bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap zullen hiertoe een document ter beschikking stellen.
In afwijking van het eerste lid dienen ouders die hun leerplichtige kinderen inschrijven in één van volgende scholen, geen verklaring van huisonderwijs met bijhorende informatie in te dienen : 1° Europese scholen;2° internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;3° internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;4° scholen in het buitenland. § 2. In afwijking van de termijn, vermeld in paragraaf 1, kunnen de ouders van volgende leerplichtigen steeds een verklaring van huisonderwijs met bijhorende informatie over het huisonderwijs indienen bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap : 1° leerplichtigen die zich in de loop van een schooljaar domiciliëren in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Vlaamse Gewest;2° leerplichtigen die in de loop van een schooljaar naar het buitenland gaan, maar gedomicilieerd blijven in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Vlaamse Gewest;3° leerplichtigen die begeleid worden door een centrum voor leerlingenbegeleiding en indien dat centrum voor leerlingenbegeleiding na de nodige informatie door de ouders, geen gemotiveerd bezwaar indient tegen het starten met huisonderwijs, binnen de tien werkdagen nadat het betrokken centrum voor leerlingenbegeleiding op de hoogte werd gesteld van de verklaring.» .
Art. III.20. In dezelfde codex wordt in hoofdstuk 1/3 een artikel 110/30 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 110/30.§ 1. Ouders die opteren voor huisonderwijs zijn verplicht de leerplichtige in te schrijven bij de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap van het secundair onderwijs.
Als de leerplichtige uiterlijk binnen het schooljaar waarin hij de leeftijd van vijftien jaar bereikt, via de examencommissie geen enkel getuigschrift of diploma van het secundair onderwijs behaalt, dienen de ouders de leerplichtige in te schrijven hetzij in een school, centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap, Franse Gemeenschap of Duitstalige Gemeenschap, hetzij in één van volgende scholen : 1° Europese scholen;2° internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;3° internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;4° scholen gelegen in het buitenland. Hiertoe heeft de leerplichtige maximaal twee pogingen. Met maximaal twee pogingen wordt bedoeld dat voor elk onderdeel van het examenprogramma, zijnde een vak of een cluster van vakken, de leerplichtige tweemaal aan het examen mag deelnemen en er bijgevolg één herkansing is. § 2. In afwijking van paragraaf 1 moeten ouders de leerplichtige niet inschrijven bij de examencommissie : 1° indien een centrum voor leerlingenbegeleiding uitdrukkelijk een vrijstelling geeft voor de examens, vermeld in paragraaf 1;2° indien de leerplichtige in het bezit is van een individuele gelijkwaardigheidsbeslissing met minstens het niveau van de eerste graad secundair onderwijs;3° indien de leerplichtige ingeschreven is in één van de volgende scholen : a) Europese scholen;b) internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;c) internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;d) scholen gelegen in het buitenland.» .
Art. III.21. In dezelfde codex wordt in hoofdstuk 1/3 een artikel 110/31 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 110/31.§ 1. De onderwijsinspectie is bevoegd om te controleren of het verstrekte huisonderwijs beantwoordt aan de doelstellingen, vermeld in artikel 110/28. De Vlaamse Regering legt de criteria vast op basis waarvan deze controle gebeurt. § 2. De ouders zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de controle op het huisonderwijs. § 3. Wanneer de controle van de onderwijsinspectie niet aanvaard wordt of wanneer de onderwijsinspectie bij twee opeenvolgende controles vaststelt dat het verstrekte onderwijs kennelijk niet beantwoordt aan de doelstellingen, vermeld in het artikel 110/28, moeten de ouders de leerling inschrijven in hetzij een school, centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap, Franse Gemeenschap of Duitstalige Gemeenschap, hetzij in één van volgende scholen : 1° Europese scholen;2° internationale scholen die door het International Baccalaureate (IB) te Genève geaccrediteerd zijn;3° internationale scholen waarvan de studiebewijzen, na een gelijkwaardigheidsonderzoek door het Agentschap voor Kwaliteit in het Onderwijs, als gelijkwaardig worden beschouwd;4° scholen gelegen in het buitenland. Het hervatten van huisonderwijs om aan de leerplicht van de betrokken leerling te voldoen, kan uitsluitend mits voorafgaande toestemming van de onderwijsinspectie. Die toestemming wordt verleend als de onderwijsinspectie oordeelt, op basis van elementen die worden aangereikt door de ouders, dat de tekortkomingen die bij de controle destijds aanleiding hebben gegeven tot beëindiging van het huisonderwijs, zijn of worden weggewerkt.
De Vlaamse Regering legt de aanvraagprocedure voor de ouders vast. » .
Art. III.22. In dezelfde codex wordt in hoofdstuk 1/3 een artikel 110/32 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 110/32.De Vlaamse Regering bepaalt de formele voorwaarden die moeten vervuld worden bij het organiseren van huisonderwijs. » .
Art. III.23. In dezelfde codex wordt in hoofdstuk 1/3 een artikel 110/33 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 110/33.De artikelen 110/28 tot en met 110/32 zijn niet van toepassing op het huisonderwijs dat wordt verstrekt in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 1990 waarbij de voorwaarden worden vastgesteld waaronder in bepaalde gemeenschapsinstellingen voor observatie en opvoeding en in onthaal- en oriëntatiecentra en in de observatiecentra, ressorterend onder de bijzondere jeugdbijstand aan de leerplicht kan worden voldaan, het koninklijk besluit van 1 maart 2002 tot oprichting van een Centrum voor voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het koninklijk besluit van 12 november 2009 tot oprichting van een gesloten federaal centrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. » .
Art. III.24. In artikel 111, § 3, tweede lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, worden aan de eerste zin van het tweede lid, de woorden "en dat ouders positief staan ten aanzien van extra initiatieven en maatregelen die de school neemt om de taalachterstand van leerlingen weg te werken" ingevoegd.
Art. III.25. In artikel 115/3 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De financiële bijdrage die de houder van een buitenlands studiebewijs moet betalen aan de erkenningsautoriteit voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van de gelijkwaardigheid van het buitenlands studiebewijs bedraagt 90 euro per aanvraag en per studiebewijs. Indien een onderzoek wordt gevraagd naar de gelijkwaardigheid met aanduiding van een structuuronderdeel bedraagt de financiële bijdrage 180 euro per aanvraag en per studiebewijs. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2013. De bedragen worden afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal. De Vlaamse Regering kan de bedragen verminderen voor specifieke doelgroepen. Voor asielzoekers, vluchtelingen en subsidiair-beschermden is de behandeling van de erkenningsaanvraag gratis. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor een versnelde procedure tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen. De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeerderen tot maximaal 500 euro indien de houder van het buitenlands studiebewijs opteert voor deze versnelde procedure. » .
Art. III.26. Artikel 121 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 121.Voor leerlingen die wegens ziekte of ongeval het geheel van de vorming van een schooljaar niet kunnen volgen, kan de klassenraad een spreiding van het lessenprogramma hetzij van een leerjaar over twee schooljaren hetzij van een graad over drie schooljaren toestaan. » .
Art. III.27. In dezelfde codex wordt artikel 127 opgeheven.
Art. III.28. In artikel 129, § 1, tweede lid, van dezelfde codex, wordt punt 1° opgeheven.
Art. III.29. In deel IV, titel 1, hoofdstuk I, afdeling 2, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een artikel 136/4 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 136/4.§ 1. Een schoolbestuur kan voor leerlingen in het voltijds gewoon secundair onderwijs die door een onvoldoende kennis van de onderwijstaal niet in staat zijn om de lessen in voldoende mate te volgen en al of niet uit het onthaalonderwijs, vermeld in artikel 135, komen, tot maximaal drie uren extra taallessen Nederlands per week organiseren. Deze extra taallessen Nederlands komen bovenop het leerprogramma van het structuuronderdeel waarin de leerling is ingeschreven en beogen de taalachterstand op een zo kort mogelijke termijn weg te werken.
De toelatingsklassenraad of de begeleidende klassenraad, al naargelang het geval, beslist om een leerling te verplichten tot maximaal drie uren extra taallessen Nederlands per week. In afwijking op de geldende regelgeving is die klassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft, ten minste samengesteld uit de leraars belast met de basisvorming. § 2. Voor de leerlingen die verplicht worden tot maximaal drie uren extra taallessen Nederlands per week voorziet de school in een doelgericht aanbod. De school kan dat aanbod zelf organiseren of daarvoor samenwerken met andere scholen waarbij leerlingen van verschillende scholen kunnen worden samengebracht.
De duur van de extra taallessen Nederlands tijdens een schooljaar is afhankelijk van de evaluatie door de begeleidende klassenraad van de studievoortgang van de betrokken leerling. § 3. De Vlaamse Regering kan verdere voorwaarden bepalen waaronder leerlingen de extra taallessen Nederlands, vermeld in paragraaf 1, moeten volgen alsook verdere voorwaarden voor de praktische organisatie van deze extra taallessen. » .
Art. III.30. In dezelfde codex wordt een artikel 136/5 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 136/5.§ 1. Het schoolbestuur kan op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 252, § 1, a), 2), onder de volgende modaliteiten : 1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar voor een leerling met topsportstatuut, toegekend overeenkomstig het topsportconvenant dat is gesloten tussen de onderwijs- en de sportsector, teneinde tijdens die vrijgestelde periodes zijn sportieve talenten verder te ontwikkelen, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad, naargelang van het geval, een gunstige beslissing neemt en mits akkoord van de betrokken personen;2° in voorkomend geval : a) moet het topsportstatuut zijn toegekend in een sporttak die in aanmerking komt voor de toepassing van dit artikel zoals bepaald door de Vlaamse Regering;b) moet, vermits de talentontwikkeling plaats vindt via onderricht door een schoolexterne lesgever binnen de school of in een sportieve leercontext buiten de school, de betrokken unisportfederatie desbetreffende context of lesgever als voldoende kwalitatief beschouwen;c) is het structuuronderdeel in kwestie geen structuuronderdeel met in de benaming de component "topsport";d) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;e) worden individuele vrijstellingen schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd;f) doen individuele vrijstellingen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging;g) kan na overleg met, in voorkomend geval, de externe lesgever en met de betrokken personen, het individueel leertraject door de begeleidende klassenraad worden bij gestuurd of eventueel zelfs beëindigd indien de schoolresultaten negatief evolueren. § 2. Het topsportstatuut geldt voor één schooljaar en is, na aanvraag, hernieuwbaar. » .
Art. III.31. In artikel 146 van dezelfde codex wordt paragraaf 3 vervangen door wat volgt : « § 3. Met het oog op het waarborgen van het studiepeil keurt de Vlaamse Regering volgens de vooraf door haar bepaalde criteria en op advies van de onderwijsinspectie, de leerplannen goed.
De leerplannen voor godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie dienen niet door de Vlaamse Regering goedgekeurd te worden. De leerplannen voor godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie zijn in overeenstemming met de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder en respecteren de bekrachtigde eindtermen en ontwikkelingsdoelen. » .
Art. III.32. Aan artikel 152 van dezelfde codex wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Zijn ook algemene vakken : alle levende talen. » .
Art. III.33. Aan artikel 157 van dezelfde codex, gewijzigd bij decreet van 1 juli 2011 en 21 december 2012, wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. Met behoud van de toepassing van paragraaf 2 tot en met paragraaf 5, omvat het lessenrooster van het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad van het technisch secundair onderwijs en het eerste, het tweede en het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs een aantal uren aangeduid als "leerlingenstage", gevolgd door een of meer vakbenamingen.
De uren leerlingenstage komen, omgerekend naar schooljaarbasis, overeen met minimaal achttien halve dagen. Die halve dagen zijn al dan niet opeenvolgend.
Een leerlingenstage is gebaseerd op een leerlingenstageovereenkomst gesloten tussen de school, de stagegever en de betrokken personen. De eindverantwoordelijkheid voor de keuze van de stagegever, de vaststelling van de stageactiviteiten evenals de begeleiding en beoordeling van de leerling-stagiair, ligt bij de school.
Elke leerlingenstage is onbezoldigd.
Indien geen of onvoldoende stageplaatsen, moet de school ten aanzien van de onderwijsinspectie kunnen aantonen dat dit het gevolg is van factoren buiten haar wil om.
De Vlaamse Regering kan de praktische organisatie van en de minimale kwaliteitskenmerken voor leerlingenstages nader bepalen.
De Vlaamse Regering bepaalt de datum van de inwerkingtreding van deze paragraaf, met toepassing van de bepalingen van artikel 70. Deze datum kan verschillen naargelang van de onderwijsvorm, het studiegebied of het structuuronderdeel. » .
Art. III.34. Aan deel IV, titel 1, hoofdstuk 1, afdeling 4, van dezelfde codex wordt een artikel 157/1 toegevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 157/1.In het voltijds secundair onderwijs kan de wekelijkse lessentabel, de vakken moderne vreemde talen niet meegerekend, voor maximaal 20 % worden aangeboden in het Frans, Engels of Duits.
Het aanbod, vermeld in het eerste lid, kan worden georganiseerd op voorwaarde dat : 1° de leerlingen de mogelijkheid hebben om alle niet-taalvakken in het Nederlands in de school te volgen;2° een leerling slechts CLIL kan volgen, indien de betrokken personen er schriftelijk en expliciet voor kiezen het CLIL-traject gedurende het volledige schooljaar te volgen en na positief advies van de toelatingsklassenraad dat ten minste is gebaseerd op voldoende kennis en beheersing door de leerling van de onderwijstaal;3° het aanbod voldoet aan de door de Vlaamse Regering bepaalde kwaliteitsstandaard.De kwaliteitsstandaard omvat enkel voorwaarden op het vlak van : a) de competenties en vorming van het personeel dat deze lessen zal geven op het vlak van de CLIL-methodiek in relatie tot het vak zelf;b) de vereiste kennis van de doeltaal van de personeelsleden;c) tijdige communicatie met ouders en leerlingen met de expliciete keuzemogelijkheid tussen CLIL of niet-CLIL;d) de inpassing van dit aanbod in een coherent talenbeleid zowel voor de onderwijstaal als vreemde talen, met formulering van expliciete strategische doelstellingen;e) monitoring van de resultaten en de leerwinst van de leerlingen in het vak/onderwerp, in de doeltaal en in het Standaardnederlands;f) de te volgen stappen die een school moet ondernemen die een CLIL-project wil organiseren (beginsituatieanalyse, communicatie, doelen formuleren, actieplan opstellen en actieplan operationaliseren);4° de school kan het aanbod slechts effectief organiseren, als ze beschikt over personeelsleden die op het ogenblik van de organisatie beantwoorden aan de voorwaarden van 3°, a) en b).Daarbij moet ze rekening houden met de rechten van de personeelsleden die vast benoemd zijn of tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur in het vak dat ze wil aanbieden, in het Frans, Engels of Duits. Om het aanbod te organiseren, mag de school een personeelslid dat vast benoemd is voor het vak dat ze in het Frans, Engels of Duits wil aanbieden niet ter beschikking stellen wegens ontstentenis van betrekking voor dat vak.
De school mag ook de opdracht van een tijdelijk personeelslid dat voor doorlopende duur is aangesteld in het vak dat ze in het Frans, Engels of Duits wil aanbieden voor dat vak, niet verminderen of beëindigen om het aanbod te organiseren. Dit laatste geldt niet als het tijdelijk personeelslid wel voldoet aan de voorwaarden van 3°, a) en b), maar het aanbod weigert om het vak in het Frans, Engels of Duits te geven; 5° de school ervoor zorgt dat de kennis van de onderwijstaal bij de leerlingen prioritair blijft en dat het Nederlandstalige karakter van de school behouden blijft;6° voorafgaand een plan wordt opgemaakt dat door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap is goedgekeurd.» .
Art. III.35. In dezelfde codex wordt in deel IV, titel 1, hoofdstuk 3, de afdeling 1, bestaande uit het artikel 174, opgeheven.
Art. III.36. In deel IV, titel 1, hoofdstuk 3, van dezelfde codex, worden in het opschrift van afdeling 2 de woorden "die tot een scholengemeenschap behoren" opgeheven.
Art. III.37. In artikel 175 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.Scholen kunnen ook door splitsing van bestaande scholen ontstaan voor zover de volgende gezamenlijke voorwaarden zijn vervuld : 1° de splitsing wordt onmiddellijk voorafgegaan door een fusie van scholen en kadert als dusdanig in een herstructurering die niet resulteert in een groter aantal scholen;2° alle bij de splitsing betrokken scholen moeten, in afwijking van § 1 en § 2, na de splitsing 100 % bereiken van de toepasbare rationalisatienorm;3° de splitsing kan slechts één van de volgende vormen aannemen : a) hetzij een afsplitsing van de eerste graad;b) hetzij een afsplitsing van een of meer studiegebieden;c) hetzij een combinatie van beide voorgaande;4° de splitsing moet, voor een school die tot een scholengemeenschap behoort, in overeenstemming zijn met de afspraken die de scholengemeenschap maakt over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod.» ; 2° paragraaf 5 wordt vervangen door wat volgt : « § 5.De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op scholen met uitsluitend de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs. » ; 3° paragraaf 6 wordt vervangen door wat volgt : « § 6.De programmatie van een school wordt door het schoolbestuur bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk gemeld uiterlijk 1 mei van het voorafgaand schooljaar.
Indien de school ontstaat door splitsing van een bestaande school, dan gaan bij die melding, per betrokken school, het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité en, in het geval de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit moet blijken dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt. » .
Art. III.38. In deel IV, titel 1, hoofdstuk 3, van dezelfde codex, worden in het opschrift van afdeling 3 de woorden "door scholen die tot een scholengemeenschap behoren" opgeheven.
Art. III.39. Artikel 176 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 176.Bij programmatie van structuuronderdelen, zoals bepaald in deze afdeling, wordt volgend onderscheid gemaakt : 1° het structuuronderdeel is niet programmeerbaar;2° het structuuronderdeel is vrij programmeerbaar;3° het structuuronderdeel is programmeerbaar mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan;4° het structuuronderdeel is programmeerbaar mits goedkeuring door de Vlaamse Regering. De programmatie van een structuuronderdeel voor een school die tot een scholengemeenschap behoort, moet in overeenstemming zijn met de afspraken die de scholengemeenschap maakt met het oog op een rationeel geordend onderwijsaanbod.
De programmatiebepalingen zijn niet van toepassing op de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs. » .
Art. III.40. Artikel 177 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 177.De Vlaamse Regering legt de lijst van structuuronderdelen vast die niet programmeerbaar zijn, met toepassing van het in artikel 70, eerste en tweede lid, gestelde. Ze houdt daarbij rekening met volgende criteria : 1° het niet of in onvoldoende mate aansluiten op de arbeidsmarkt op basis van tewerkstellingscijfers van schoolverlaters of door het ontbreken van een erkende beroepskwalificatie binnen de Vlaamse kwalificatiestructuur;2° het niet of in onvoldoende mate aansluiten op het hoger onderwijs op basis van slaagcijfers in het hoger onderwijs. Met het oog op eventuele actualisering wordt bedoelde lijst jaarlijks geëvalueerd. » .
Art. III.41. Artikel 178 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 178.De Vlaamse Regering legt de lijst van structuuronderdelen vast die vrij programmeerbaar zijn, met toepassing van het in artikel 70, eerste en tweede lid, gestelde. Ze houdt daarbij rekening met beleidsontwikkelingen of -prioriteiten. De Vlaamse Regering kan aan de programmatie van een dergelijk structuuronderdeel de voorwaarde koppelen van een reeds bestaand onderwijsaanbod in de school of scholengemeenschap in kwestie.
Met het oog op eventuele actualisering wordt bedoelde lijst jaarlijks geëvalueerd.
De programmatie wordt door het schoolbestuur bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk gemeld uiterlijk 1 mei van het voorafgaand schooljaar en uiterlijk 30 november van het lopende schooljaar indien het een Se-n-Se betreft die van start gaat op 1 februari daaropvolgend. Bij die melding gaan het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité en, indien de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit moet blijken dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt. » .
Art. III.42. Artikel 179 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 179.De programmatie van een structuuronderdeel dat niet onder toepassing valt van artikel 177 en 178 is toegelaten onder de volgende gezamenlijke voorwaarden : 1° in de school of in een andere school van de scholengemeenschap wordt tegelijkertijd een ander structuuronderdeel opgeheven;dat ander structuuronderdeel kan niet behoren tot het derde leerjaar van de derde graad; 2° de programmatie leidt niet tot een voor de school nieuw studiegebied;3° de programmatie heeft geen betrekking op een structuuronderdeel van het derde leerjaar van de derde graad;4° de programmatie beantwoordt aan eventueel vigerende regelgeving met betrekking tot frequentie, inplanting of andere organisatievoorwaarden van het structuuronderdeel in kwestie. De programmatie wordt door het schoolbestuur bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk gemeld uiterlijk 1 mei van het voorafgaand schooljaar.
Bij die melding gaan, per betrokken school, het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité en, indien de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit moet blijken dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt. » .
Art. III.43. In dezelfde codex wordt een artikel 179/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 179/1.De programmatie van een structuuronderdeel dat niet onder toepassing valt van artikel 177, 178 en 179 wordt door het schoolbestuur bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk en gemotiveerd aangevraagd uiterlijk 30 november van het voorafgaand schooljaar en uiterlijk 30 september van het lopende schooljaar indien het een Se-n-Se betreft die van start gaat op 1 februari daaropvolgend. Bij die aanvraag gaan het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité en, indien de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit moet blijken dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
Na advies van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds de onderwijsinspectie en de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap, neemt de Vlaamse Regering een beslissing over de programmatie. De Vlaamse Regering houdt bij haar beslissing rekening met de volgende gezamenlijke criteria : 1° de eventueel vigerende regelgeving met betrekking tot frequentie, inplanting of andere organisatievoorwaarden van het structuuronderdeel in kwestie;2° het beantwoorden van de programmatie aan het kwantitatief en kwalitatief aantoonbaar niet-behoeftedekkend onderwijsaanbod binnen de betrokken onderwijszone en met respect voor de keuzevrijheid van ouders en leerlingen;3° a) de aanwezigheid van een convenant, of;b) de inhoudelijke aansluiting en de objectief vastgestelde nood op de arbeidsmarkt, of;c) de studiecontinuïteit van leerlingen binnen de school of de scholengemeenschap.» .
Art. III.44. In dezelfde codex wordt een artikel 179/2 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 179/2.Een dossier houdende voorstel van nieuw structuuronderdeel dat door een schoolbestuur in toepassing van artikel 129 wordt ingediend, kan tevens expliciet de intentie bevatten tot programmatie van het structuuronderdeel in één of meer aangeduide scholen van dat schoolbestuur. Het gemotiveerd dossier wordt door het schoolbestuur bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap ingediend uiterlijk 30 september van het voorafgaand schooljaar. Bij het dossier gaan, per school, het protocol van de onderhandeling in het bevoegd lokaal comité met betrekking tot de programmatie en, indien de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit moet blijken dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt.
Uitsluitend in het geval de Vlaamse Regering een positieve beslissing neemt over het voorstel van nieuw structuuronderdeel, neemt zij tevens een beslissing over de programmatie met in acht name van de bepalingen van artikel 178, 179 en 179/1. » .
Art. III.45. In dezelfde codex wordt in deel IV, titel 1, hoofdstuk 3, de afdeling 4, bestaande uit het artikel 180, opgeheven.
Art. III.46. In dezelfde codex wordt in deel IV, titel 1, hoofdstuk 3, de afdeling 5, bestaande uit de artikelen 181 tot en met 188, opgeheven.
Art. III.47. In dezelfde codex wordt artikel 201 opgeheven.
Art. III.48. In dezelfde codex wordt artikel 202 opgeheven.
Art. III.49. In deel IV, titel 1, van dezelfde codex worden in het opschrift van hoofdstuk 5 de woorden "Omvorming en" opgeheven.
Art. III.50. In dezelfde codex wordt in deel IV, titel 1, hoofdstuk 5, de afdeling 1, bestaande uit de artikelen 203 en 204, opgeheven.
Art. III.51. In dezelfde codex wordt in deel IV, titel 1, hoofdstuk 5, de afdeling 2, bestaande uit het artikel 205, opgeheven.
Art. III.52. Artikel 206 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 206.§ 1. De volledige eerste graad of een volledig studiegebied zoals georganiseerd door een school kan door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd blijven indien het in één keer wordt overgeheveld naar een andere school van hetzelfde schoolbestuur die gelegen is in dezelfde gemeente of naar een andere school die behoort tot dezelfde scholengemeenschap.
Indien de overheveling betrekking heeft op alle door de school georganiseerde studiegebieden van het beroepssecundair onderwijs, moet het derde leerjaar van de derde graad, ingericht onder de vorm van een naamloos leerjaar, mee worden overgeheveld; indien de overheveling betrekking heeft op slechts enkele studiegebieden, kan het mee worden overgeheveld. § 2. Voor de toepassing van de omkaderingsnormen van het personeel, de toepassing van de minimale schoolbevolkingsnormen en de vaststelling van het werkingsbudget, wordt de overheveling geacht reeds op 1 februari van het voorafgaand schooljaar te hebben plaats gevonden. § 3. De overheveling wordt door het schoolbestuur bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk gemeld uiterlijk 1 mei van het voorafgaand schooljaar. Bij die melding gaan, per school die bij de overheveling is betrokken, het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité en, indien de school tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit moet blijken dat de overheveling in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt. » .
Art. III.53. In dezelfde codex wordt een artikel 252/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 252/1.Onverminderd de door de Vlaamse Regering bepaalde toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 252, is het voltijds gewoon secundair onderwijs toegankelijk voor leerlingen die de leeftijd van 25 jaar nog niet hebben bereikt. Het kan worden gevolgd uiterlijk tot het einde van het schooljaar waarin de leerlingen de leeftijd van 25 jaar bereiken.
Deze maximumleeftijd is evenwel niet van toepassing op : 1° leerlingen die tijdens het schooljaar 2013-2014 voltijds gewoon secundair onderwijs hebben gevolgd en vanaf het schooljaar 2014-2015 hun secundaire studie verder zetten;2° de voorbereidende jaren op het hoger onderwijs, de Se-n-Se, de specialisatiejaren en het naamloos leerjaar van het voltijds gewoon secundair onderwijs. Voor de hbo5-opleiding Verpleegkunde geldt evenmin een maximumleeftijd. » .
Art. III.54. In artikel 256/1 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 29 juni 2012, wordt in het tweede lid het woord "werkingsreglement" vervangen door het woord "examenreglement".
Art. III.55. In artikel 256/2 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 29 juni 2012, worden in het eerste lid bij punt 3° de woorden ", eventueel in combinatie met het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer" opgeheven.
Art. III.56. In artikel 256/8 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 29 juni 2012, wordt in het eerste lid het punt 1° opgeheven.
Art. III.57. Aan deel IV, titel 2, van dezelfde codex wordt een hoofdstuk 4 ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK 4. - Screening niveau onderwijstaal".
Art. III.58. In deel IV, titel 2, hoofdstuk 4, van dezelfde codex wordt een artikel 256/11 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 256/11.Voor elke leerling die voor het eerst in het voltijds gewoon secundair onderwijs instroomt, voert de school een verplichte screening uit die nagaat wat het niveau van de leerling inzake de onderwijstaal is. Deze screening kan nooit voor de inschrijving van de leerling uitgevoerd worden en gebeurt met een valide en betrouwbaar screeningsinstrument.
Indien de resultaten van deze screening daar aanleiding toe geven, treft de school maatregelen die aansluiten bij de beginsituatie en de specifieke noden van de betrokken leerling inzake de onderwijstaal. » .
Art. III.59. In artikel 266 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt een zevende lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In het handelingsplan opgenomen ontwikkelingsdoelen met betrekking tot godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie zijn gebaseerd op de overeenkomstige leerplannen en zijn in overeenstemming met de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder.» ; 2° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.Met het oog op het waarborgen van het studiepeil keurt de Vlaamse Regering volgens de vooraf door haar bepaalde criteria en op advies van de onderwijsinspectie, de leerplannen goed.
De leerplannen voor godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie dienen niet door de Vlaamse Regering goedgekeurd te worden. De leerplannen voor godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie zijn in overeenstemming met de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder en respecteren de bekrachtigde eindtermen en ontwikkelingsdoelen. » .
Art. III.60. In artikel 314/1, § 1, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, en gewijzigd bij het decreet van 29 juni 2012, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt opgeheven;2° in het tweede lid worden de woorden "daarenboven gedurende het schooljaar 20122013" vervangen door "gedurende de schooljaren 2013-2014 en 2014-2015" en wordt het getal "31" telkens vervangen door het getal "61";3° het derde lid wordt opgeheven. Art. III.61. In artikel 314/3 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Een stuurgroep volgt de scholen, bedoeld in deze onderafdeling, op en evalueert hen. Deze stuurgroep bestaat uit ten minste één lid van de onderwijsinspectie, ten minste één afgevaardigde van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming, en ten minste één afgevaardigde per representatieve vakorganisatie en eveneens, naargelang de school, ten minste één afgevaardigde van ofwel het gemeenschapsonderwijs, ofwel de representatieve verenigingen van schoolbesturen van het gesubsidieerd officieel onderwijs ofwel van het gesubsidieerd vrij onderwijs. » ; 2° in paragraaf 3 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De betrokken scholen brengen jaarlijks verslag uit bij de stuurgroep.Na de bespreking van het verslag op de stuurgroep, zijn er bijsturingen mogelijk. De inhoud van het verslag wordt bepaald door de stuurgroep. Dit verslag wordt uiterlijk op 30 juni ingediend bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap. » .
Art. III.62. In artikel 314/4 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt het jaartal "2013" vervangen door het jaartal "2015".
Art. III.63. In artikel 350 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt de zinsnede "157 en 170" vervangen door de zinsnede "157, 157/1 en 170".
Art. III.64. Artikel 357 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 357.§ 1. Aan regelmatige leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften die gewoon gefinancierd of gesubsidieerd secundair onderwijs volgen, en voldoen aan de toelatingsvoorwaarden van het gewoon secundair onderwijs, kunnen speciale onderwijsleermiddelen ter beschikking worden gesteld. § 2. Indien deze speciale onderwijsleermiddelen, vermeld in paragraaf 1, de vorm aannemen van tolken Vlaamse Gebarentaal of schrijftolken, dan moet de leerling om in aanmerking te komen tot de in het volgende lid vermelde doelgroep behoren.
Tot de doelgroep behoren de leerlingen met een auditieve beperking die beantwoorden aan een van de onderstaande criteria : a) via een tonaal audiometrische test een verlies aantonen van 70 dB of meer aan beide oren, voor de zuivere toonstimuli van 500, 1000 of 2000 Hz (gemiddelde waarde Fletcher-index) en/of een verlies van 70 dB of meer aan het beste oor voor de zuivere toonstimuli van 1000, 2000 en 4000 Hz (gemiddelde waarde);b) bij een gemiddeld verlies van minder dan 70 dB, via een vocaal audiometrische test minder dan 30 % herkende woorden scoren bij optimale versterking (categorie 4 in de BIAP-classificatie). Het audiometrisch bewijs of audiogram dient te worden verstrekt door een erkend revalidatiecentrum of -dienst of door een erkende universitaire dienst voor audiometrisch onderzoek. § 3. Indien deze speciale onderwijsleermiddelen, vermeld in paragraaf 1, de vorm aannemen van tolken Vlaamse Gebarentaal of schrijftolken, dan bepaalt de Vlaamse Regering : 1° het per schooljaar en academiejaar totaal beschikbaar urenpakket voor tolken Vlaamse Gebarentaal en voor schrijftolken;2° de procedure voor de aanvraag en toekenning van de schrijftolken en tolken Vlaamse Gebarentaal bij het Agodi, het Agodi zal hiertoe eveneens een intern beroep voorzien;3° de diplomavoorwaarden voor de tolken Vlaamse Gebarentaal en schrijftolken;4° de te indexeren loonkost voor de tolken Vlaamse Gebarentaal en de loonkost voor de schrijftolken. § 4. Indien deze speciale onderwijsleermiddelen, vermeld in paragraaf 1, de vorm aannemen van tolken Vlaamse Gebarentaal, dan verleent de Vlaamse Regering voor de realisatie van de tolkuren voor tolken Vlaamse Gebarentaal een subsidie aan een door de Vlaamse Regering te bepalen centraal tolkenbureau, op voorwaarde dat dat laatste zich engageert om : 1° als bemiddelaar op te treden tussen de aanvrager en de tolken Vlaamse Gebarentaal, met inbegrip van het verlenen van bijstand bij het opmaken van het aanvraagdossier, het toewijzen van een tolk, rekening houdend met de specifieke noden en wensen van de aanvrager en het aanbod, het opmaken en bijhouden van tolkenlijsten en van prestatiebladen van de erkende tolken voor doven en slechthorenden, het uitbetalen van de tolken op basis van hun prestaties, het uitbetalen van de verplaatsingsvergoedingen van de tolken en het jaarlijks rapporteren omtrent de activiteiten;2° als klachtenbemiddelaar op te treden omtrent de tolkendienstverlening in het algemeen en misbruiken aan de klachtencommissie te signaleren, overeenkomstig artikel 19 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994 houdende vaststelling van de regels volgens dewelke het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap de kosten van bijstand door tolken voor doven en slechthorenden ten laste neemt;3° voldoende uitgerust te zijn om : - te kunnen voorzien in optimale bereikbaarheid ten behoeve van gebruikers en hiervoor over een aangepast oproepsysteem te beschikken; - te kunnen voorzien in een optimale dienstverlening ten behoeve van gebruikers en hiervoor een online overzicht voor opvolging van de beschikbare tolkuren ter beschikking te stellen; - te kunnen voorzien in inspraak in de aanwending van de tolkuren door de ouders.
De subsidie van de Vlaamse Regering, vermeld in het eerste lid, bestaat uit een door de Vlaamse Regering te bepalen aantal werkingsmiddelen voor de overheadkost voor het door de Vlaamse Regering te bepalen centraal tolkenbureau, aangevuld met de lonen en verplaatsingskosten, bestemd voor de tolken Vlaamse Gebarentaal. § 5. De procedure voor de aanvraag en toekenning en het intern beroep en de werking van het door de Vlaamse Regering te bepalen centraal tolkenbureau worden om de drie jaar geëvalueerd, de eerste evaluatie vindt plaats gedurende het schooljaar 2015-2016. Tijdens deze evaluatie wordt de betrokkenheid van de doelgroep verzekerd. § 6. Indien deze speciale onderwijsleermiddelen een andere vorm aannemen dan hetgeen vermeld is onder paragraaf 2 tot en met 5, dan bepaalt de Vlaamse Regering de procedure voor de aanvraag en de criteria voor toekenning van deze middelen. » . Afdeling II. - Decreet betreffende het stelsel van leren en werken
Art. III.65. In artikel 3 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een punt 14° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt : « 14° /1 leerlingenstage : een vorm van opleiding binnen de component leren : a) buiten een vestigingsplaats van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs;b) in een reële arbeidsomgeving bij een werkgever;c) onder gelijkaardige omstandigheden als reguliere werknemers van die werkgever;d) waarbij effectieve arbeid wordt verricht die aansluit bij de gevolgde opleiding;e) met de bedoeling beroepservaring op te doen.» .
Art. III.66. In artikel 8 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 3, toegevoegd bij het decreet van 18 december 2009 en gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, vervangen door wat volgt : « § 3. De programmatie van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt door het centrumbestuur bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk gemeld uiterlijk 1 mei van het voorafgaand schooljaar. » .
Art. III.67. Artikel 20 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2009, 17 december 2010, 9 juli 2010 en 21 december 2012, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 20.De programmatie van een opleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs is vrij en kan op elk tijdstip van het schooljaar. De programmatie wordt door het centrumbestuur ten minste één maand voorafgaandelijk bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap schriftelijk gemeld. Bij die melding gaan het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité, een document waaruit moet blijken dat de programmatie vooraf is besproken in het regionaal overlegplatform waarin het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs participeert en, in het geval het centrum tot een scholengemeenschap behoort, een uittreksel van het proces-verbaal waaruit moet blijken dat de programmatie in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt. » .
Art. III.68. In artikel 23, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden "het Departement Onderwijs en Vorming" telkens vervangen door de woorden "de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap".
Art. III.69. In hetzelfde decreet wordt een artikel 27/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 27/1.In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan de wekelijkse lessentabel, de vakken moderne vreemde talen niet meegerekend, voor maximaal 20 % worden aangeboden in het Frans, Engels of Duits.
Het aanbod, vermeld in het eerste lid, kan worden georganiseerd op voorwaarde dat : 1° de jongere de mogelijkheid heeft om alle niet-taalvakken in het Nederlands in het centrum te volgen;2° een jongere slechts CLIL kan volgen, indien de betrokken personen er schriftelijk en expliciet voor kiezen het CLIL-traject gedurende het volledige schooljaar te volgen en na positief advies van de klassenraad dat ten minste is gebaseerd op voldoende kennis en beheersing door de jongere van de onderwijstaal;3° het aanbod voldoet aan de door de Vlaamse Regering bepaalde kwaliteitsstandaard.De kwaliteitsstandaard omvat enkel voorwaarden op het vlak van : a) de competenties van het personeel dat deze lessen zal geven op het vlak van de CLIL-methodiek in relatie tot het vak zelf;b) de vereiste kennis van de doeltaal van de personeelsleden;c) communicatie met ouders en jongeren;met de expliciete keuzemogelijkheid tussen CLIL of niet-CLIL; d) de inpassing van dit aanbod in een coherent talenbeleid zowel voor de onderwijstaal als vreemde talen, met formulering van expliciete strategische doelstellingen;e) monitoring van de resultaten en de leerwinst van de leerlingen in het vak/onderwerp, in de doeltaal en in het Standaardnederlands;f) de te volgen stappen die een school moet ondernemen die een CLIL-project wil organiseren (beginsituatieanalyse, communicatie, doelen formuleren, actieplan opstellen en actieplan operationaliseren);4° het centrum kan het aanbod slechts effectief organiseren, als ze beschikt over personeelsleden die op het ogenblik van de organisatie beantwoorden aan de voorwaarden van 3°, a) en b).Daarbij moet ze rekening houden met de rechten van de personeelsleden die vast benoemd zijn of tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur in het vak dat ze wil aanbieden in het Frans, Engels of Duits. Om het aanbod te organiseren mag het centrum een personeelslid dat vast benoemd is voor het vak dat ze in het Frans, Engels of Duits wil aanbieden niet ter beschikking stellen wegens ontstentenis van betrekking. Het centrum mag ook de opdracht van een tijdelijk personeelslid dat voor doorlopende duur is aangesteld in het vak dat ze in het Frans, Engels of Duits wil aanbieden niet verminderen of beëindigen om het aanbod te organiseren. Dit laatste geldt niet als het tijdelijk personeelslid wel voldoet aan de voorwaarden van 3°, a) en b), maar het aanbod weigert om het vak in het Frans, Engels of Duits te geven; 5° het centrum ervoor zorgt dat de kennis van de onderwijstaal bij de jongeren prioritair blijft en dat het Nederlandstalig karakter van het centrum behouden blijft;6° voorafgaand een plan wordt opgemaakt dat door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap is goedgekeurd.» .
Art. III.70. In artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 9 juli 2010 en 1 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het laatste lid opgeheven;2° in paragraaf 3, tweede lid, wordt de zinsnede "Stages kunnen niet worden georganiseerd" opgeheven. Art. III.71. In hetzelfde decreet wordt een artikel 28bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 28bis.In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kunnen stages worden georganiseerd.
Een leerlingenstage is gebaseerd op een leerlingenstage-overeenkomst gesloten tussen het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, de stagegever en de betrokken personen.
Het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs draagt de eindverantwoordelijkheid voor : 1° de keuze van de stagegever;2° de vaststelling van de stage-activiteiten;3° de begeleiding en beoordeling van de leerling-stagiair, ermee rekening houdend dat de jongere tijdens de stage wordt begeleid door een personeelslid van het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat continu op de stageplaats aanwezig is. Elke leerlingenstage is onbezoldigd.
De Vlaamse Regering kan de organisatie van en de minimale kwaliteitskenmerken voor leerlingenstages nader bepalen. » .
Art. III.72. In hetzelfde decreet wordt een artikel 31/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 31/1.In de leertijd kan de wekelijkse lessentabel, de vakken moderne vreemde talen niet meegerekend, voor maximaal 20 % worden aangeboden in het Frans, Engels of Duits.
Het aanbod, vermeld in het eerste lid, kan worden georganiseerd op voorwaarde dat : 1° de jongere de mogelijkheid heeft om alle niet-taalvakken in het Nederlands in het centrum te volgen;2° een jongere slechts CLIL kan volgen, indien de betrokken personen er schriftelijk en expliciet voor kiezen het CLIL-traject gedurende het volledige schooljaar te volgenen na positief advies van het ter zake bevoegd orgaan dat ten minste is gebaseerd op voldoende kennis en beheersing door de jongere van de onderwijstaal;3° het aanbod voldoet aan de door de Vlaamse Regering bepaalde kwaliteitsstandaard.De kwaliteitsstandaard omvat enkel voorwaarden op het vlak van : a) de competenties van het personeel dat deze lessen zal geven op het vlak de CLIL-methodiek in relatie tot het vak zelf;b) de vereiste kennis van de doeltaal van de personeelsleden;c) communicatie met ouders en jongeren;met de expliciete keuzemogelijkheid tussen CLIL of niet-CLIL; d) de inpassing van dit aanbod in een coherent talenbeleid zowel voor de onderwijstaal als vreemde talen, met formulering van expliciete strategische doelstellingen;e) monitoring van de resultaten en de leerwinst van de leerlingen in het vak/onderwerp, in de doeltaal en in het Standaardnederlands;f) de te volgen stappen die een school moet ondernemen die een CLIL-project wil organiseren (beginsituatieanalyse, communicatie, doelen formuleren, actieplan opstellen en actieplan operationaliseren);4° het centrum er voor zorgt dat de kennis van de onderwijstaal bij de jongeren prioritair blijft en dat het Nederlandstalig karakter van het centrum behouden blijft;5° voorafgaand een plan wordt opgemaakt dat door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap is goedgekeurd.» .
Art. III.73. In artikel 74ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De financiële bijdrage die de houder van een buitenlands studiebewijs moet betalen aan de erkenningsautoriteit voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van de gelijkwaardigheid van het buitenlands studiebewijs bedraagt 90 euro per aanvraag en per studiebewijs. Indien een onderzoek wordt gevraagd naar de gelijkwaardigheid van het buitenlands studiebewijs met een aanduiding van een structuuronderdeel, bedraagt de financiële bijdrage 180 euro per aanvraag en per studiebewijs. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2013. De bedragen worden afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal. De Vlaamse Regering kan de bedragen verminderen voor specifieke doelgroepen. Voor asielzoekers, vluchtelingen en subsidiair-beschermden is de behandeling van de erkenningsaanvraag gratis. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor een versnelde procedure tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen.
De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeerderen tot maximaal 500 euro indien de houder van het buitenlands studiebewijs opteert voor deze versnelde procedure. » .
Art. III.74. In hetzelfde decreet wordt een artikel 80/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 80/1.Syntra Vlaanderen is ertoe gemachtigd om een attest uit te reiken ter vervanging van een verloren studiebewijs aan de houders van het studiebewijs. Het attest vermeldt de datum van uitreiking van het studiebewijs.
Personen die in toepassing van de wetgeving betreffende de namen en de voornamen een wijziging van hun naam of voornaam hebben verkregen, kunnen bij Syntra Vlaanderen een verzoek indienen om het studiebewijs te laten vervangen door een studiebewijs met hun nieuwe naam.
Bij de aanvraag moet het oorspronkelijk behaalde studiebewijs worden ingeleverd en moeten stukken worden gevoegd die de naamswijziging aantonen. » .
Art. III.75. In artikel 84ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De financiële bijdrage die de houder van een buitenlands studiebewijs moet betalen aan de erkenningsautoriteit voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van de gelijkwaardigheid van het buitenlands studiebewijs bedraagt 90 euro per aanvraag en per studiebewijs. Indien een onderzoek wordt gevraagd naar de gelijkwaardigheid van een buitenlands studiebewijs met een aanduiding van een structuuronderdeel, bedraagt de financiële bijdrage 180 euro per aanvraag en per studiebewijs. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2013. De bedragen worden afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal. De Vlaamse Regering kan de bedragen verminderen voor specifieke doelgroepen. Voor asielzoekers, vluchtelingen en subsidiair-beschermden is de behandeling van de erkenningsaanvraag gratis. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor een versnelde procedure tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen.
De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeerderen tot maximaal 500 euro indien de houder van het buitenlands studiebewijs opteert voor deze versnelde procedure. » .
Art. III.76. In artikel 98 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 2 opgeheven.
Art. III.77. In artikel 100 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « Met ingang van het schooljaar 2014-2015 lanceert de Vlaamse Regering minimaal om de vier schooljaren en zo spoedig mogelijk vóór de start van het eerste schooljaar in kwestie, een oproep bij verenigingen met publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid om vóór een bepaalde datum voorstellen van voortrajecten in te dienen binnen het stelsel van leren en werken.In de overgangsperiode blijven de voortrajecten die door de Vlaamse Regering worden gesubsidieerd voor het schooljaar 2012-2013, verder gesubsidieerd voor het schooljaar 2013-2014.
De Vlaamse Regering kan steeds beslissen om de subsidiëring vroegtijdig te beëindigen als bij de implementatie wordt afgeweken van het voorstel zoals initieel ingediend. » ; 2° in het vijfde lid worden de woorden "het schooljaar" vervangen door de woorden "de periode". Art. III.78. In artikel 101 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « Met ingang van het schooljaar 2014-2015 lanceert de Vlaamse Regering minimaal om de vier schooljaren en zo spoedig mogelijk vóór de start van het eerste schooljaar in kwestie, een oproep bij verenigingen met publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid om vóór een bepaalde datum voorstellen van brugprojecten in te dienen binnen het stelsel van leren en werken.In de overgangsperiode blijven de brugprojecten die door de Vlaamse Regering worden gesubsidieerd voor het schooljaar 2012-2013, verder gesubsidieerd voor het schooljaar 2013-2014.
De Vlaamse Regering kan steeds beslissen om de subsidiëring vroegtijdig te beëindigen als bij de implementatie wordt afgeweken van het voorstel zoals initieel ingediend. » ; 2° in het vijfde lid worden de woorden "het schooljaar" vervangen door de woorden "de periode". Art. III.79. In artikel 102 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « Met ingang van het schooljaar 2014-2015 verplicht de Vlaamse Regering minimaal om de vier schooljaren en zo spoedig mogelijk vóór de start van het eerste schooljaar in kwestie de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs om, in samenwerking met openbare besturen of diensten, bedrijven of ondernemingen, vóór een bepaalde datum voorstellen van arbeidsdeelname in te dienen binnen het stelsel van leren en werken, die inhoudelijk aansluiten bij aangeboden opleidingen in het deeltijds beroepssecundair onderwijs.Eventueel wordt die verplichting uitgebreid naar Syntra Vlaanderen voor de leertijd. In de overgangsperiode blijven de initiatieven voor arbeidsdeelname die door de Vlaamse Regering worden gesubsidieerd voor het schooljaar 2012-2013, verder gesubsidieerd voor het schooljaar 2013-2014.
De Vlaamse Regering kan steeds beslissen om de subsidiëring vroegtijdig te beëindigen als bij de implementatie wordt afgeweken van het voorstel zoals initieel ingediend. » ; 2° in het vijfde lid worden de woorden "het schooljaar" vervangen door de woorden "de periode". Afdeling III. - Wet betreffende de leerplicht
Art. III.80. In artikel 1 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 22 juni 2007 en 8 mei 2009, wordt paragraaf 6 opgeheven. Afdeling IV. - Inwerkingtreding
Art. III.81. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013.
Artikel III.1, III.11, 1°, III.12, III.14, 2° en III.15 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2012.
Artikel III.2, 4°, 5°, 6°, 8°, III.24, III.27, III.28, III.29, III.32, III.34 tot en met III.53, III.57, III.58, III.63, III.66, III.67, III.69 en III.72 treden in werking op 1 september 2014. HOOFDSTUK IV. - Levenslang leren Afdeling I. - Deeltijds kunstonderwijs
Art. IV.1. In artikel 3, § 1, van het decreet van 10 juli 2008 houdende enkele dringende maatregelen voor het deeltijds kunstonderwijs, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden de woorden "en met 31 augustus 2013" vervangen door de woorden "de Vlaamse Regering een nieuwe einddatum bepaalt".
Art. IV.2. In artikel 4, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin wordt de zinsnede "regionale netwerken voor expertise-uitwisseling inzake kunst- en cultuureducatie tussen deeltijds kunstonderwijs en kleuter- en leerplicht onderwijs worden verlengd tot en met 31 augustus 2013" vervangen door de woorden "regionale netwerken voor expertise-uitwisseling inzake kunst- en cultuureducatie tussen deeltijds kunstonderwijs en kleuter- en leerplichtonderwijs worden verlengd tot de Vlaamse Regering een nieuwe einddatum bepaalt en heten vanaf nu tijdelijke projecten professionalisering inzake muzische vorming";2° in punt 12° worden de woorden "de Academie Regio Tienen Muziek, Woord en Dans" vervangen door de woorden "de Kunstacademie Regio Tienen";3° punt 13° wordt opgeheven. Art. IV.3. In artikel 5, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 9 juli 2010 en 1 juli 2011, worden de woorden "en met 31 augustus 2013" vervangen door de woorden "de Vlaamse Regering een nieuwe einddatum bepaalt".
Art. IV.4. In artikel 6 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden de woorden "en met 31 augustus 2013" vervangen door de woorden "de Vlaamse Regering een nieuwe einddatum bepaalt".
Art. IV.5. In artikel 8, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden de woorden "en met 31 augustus 2013" vervangen door de woorden "de Vlaamse Regering een nieuwe einddatum bepaalt".
Art. IV.6. In artikel 8bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009 en gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden de woorden "gedurende vier schooljaren" vervangen door de woorden "tot de Vlaamse Regering een einddatum bepaalt".
Art. IV.7. In artikel 8ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 23 december 2011, worden de woorden "31 augustus 2014" vervangen door de woorden "de Vlaamse Regering een nieuwe einddatum bepaalt". Afdeling II. - Decreet Volwassenenonderwijs
Art. IV.8. In artikel 11, § 6, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2009, worden de woorden "de niveaudescriptoren" vervangen door het woord "descriptorelementen".
Art. IV.9. In artikel 41ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De financiële bijdrage die de houder van een buitenlands studiebewijs moet betalen aan de erkenningsautoriteit voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van de gelijkwaardigheid van het buitenlands studiebewijs bedraagt 180 euro per aanvraag en per studiebewijs. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2013. Het bedrag wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal. De Vlaamse Regering kan het bedrag verminderen voor specifieke doelgroepen. Voor asielzoekers, vluchtelingen en subsidiair-beschermden is de behandeling van de erkenningsaanvraag gratis. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor een versnelde procedure tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen. De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeerderen tot maximaal 500 euro indien de houder van het buitenlands studiebewijs opteert voor deze versnelde procedure. » .
Art. IV.10. In artikel 49 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt punt 8° ter opgeheven;2° het vierde lid wordt opgeheven. Art. IV.11. In artikel 63 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009, 8 mei 2009, 9 juli 2010 en 29 juni 2012, wordt paragraaf 3bis vervangen door wat volgt : « § 3bis. Slechts één Centrum voor Volwassenenonderwijs dat onderwijsbevoegdheid heeft voor de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1 tot en met richtgraad 4 en Frans richtgraad 1 tot en met richtgraad 4, kan door de Vlaamse Regering aangewezen worden om de examencommissie te organiseren.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie van de examencommissie en voor de aanwijzing van het Centrum voor Volwassenenonderwijs dat de examencommissie mag organiseren. » .
Art. IV.12. Aan artikel 72ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009 en gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De betrekking die met de middelen, vermeld in paragraaf 1, wordt ingericht, kan niet worden vacantverklaard en het centrumbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen of muteren in deze betrekking. » .
Art. IV.13. In artikel 85, § 4, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009 en gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt het woord "leraarsuren" vervangen, door het woord "vte".
Art. IV.14. In artikel 98, § 6, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 9 juli 2010, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Ter uitvoering van de opdracht, vermeld in artikel 63, § 3bis, heeft het centrum voor volwassenenonderwijs dat werd aangeduid als examencommissie, recht op vierhonderd aanvullende leraarsuren per schooljaar voor de oprichting van betrekkingen in het ambt van leraar secundair volwassenenonderwijs. Het centrum voor volwassenenonderwijs krijgt jaarlijks een bijkomende subsidie ter beschikking gesteld door de Vlaamse Regering voor de ontwikkeling en het beheer van de taaltoetsen voor de examencommissie. » .
Art. IV.15. In artikel 105, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden "de vte" vervangen door de woorden "het volume aan punten".
Art. IV.16. In artikel 109 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 9 juli 2010, 4 juli 2008, 29 juni 2012 en 21 december 2012 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 5 wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° gedurende twee opeenvolgende schooljaren een opleiding uit een leergebied van de basiseducatie gevolgd hebben gedurende ten minste 120 lestijden en dit voorafgaand aan het schooljaar van inschrijving in een opleiding uit een studiegebied van het secundair volwassenenonderwijs.» ; 2° paragraaf 6bis wordt vervangen door wat volgt : « § 6bis.Het centrum voor volwassenenonderwijs dat een examencommissie organiseert, vraagt hiervoor een tegemoetkoming van 15 euro per persoon en per evaluatieperiode. » .
Art. IV.17. In hetzelfde decreet wordt er een artikel 197octies ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 197octies.§ 1. In afwijking van artikel 47, § 2, wordt de in 2008 afgesloten vijfjaarlijkse samenwerkingsovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs over de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 45, en de aanwending van de toegekende middelen, vermeld in artikel 47, § 1, verlengd tot uitvoering is gegeven aan de evaluatie, vermeld in artikel 51. Deze verlenging kan maximum twee jaar duren. § 2. In afwijking van artikel 50, § 2, wordt de in 2008 afgesloten vijfjaarlijkse samenwerkingsovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs enerzijds en de pedagogische begeleidingsdiensten anderzijds over de aanwending van de middelen en de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 49, verlengd tot uitvoering is gegeven aan de evaluatie, vermeld in artikel 51. Deze verlenging kan maximum twee jaar duren. § 3. In afwijking van artikel 77, § 2, wordt de in 2008 afgesloten vijfjaarlijkse samenwerkingsovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en elk consortium volwassenenonderwijs over de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 75, en de aanwending van de toegekende subsidie, vermeld in artikel 77, § 1, verlengd tot uitvoering is gegeven aan de evaluatie, vermeld in artikel 79. Deze verlenging kan maximum twee jaar duren. » . Afdeling III. - Inwerkingtreding
Art. IV.18. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013.
Artikel IV.17 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2013.
Artikel IV.14 en IV.16, 2°, hebben uitwerking met ingang van 1 juli 2013.
Artikel IV10, 1°, treedt in werking op 1 november 2013.
Artikel IV10, 2°, treedt in werking op 1 januari 2014. HOOFDSTUK V. - Hoger onderwijs Afdeling I. - Decreet betreffende de universiteiten
Art. V.l. In artikel 64, derde lid, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap worden de woorden "assistent en doctor-assistent" vervangen door de woorden "assistent, praktijkassistent en doctor-assistent".
Art. V.2. Artikel 68 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 68.Praktijkassistenten zijn in hoofdzaak belast met taken van praktijkgebonden onderwijs. » .
Art. V.3. In artikel 74, derde lid, tweede zin, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 27 januari 1993, worden de woorden "en deelt ze via de commissaris van de Vlaamse Regering mee aan de Vlaamse Regering", opgeheven.
Art. V.4. Artikel 93 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 93.Voltijdse en deeltijdse praktijkassistenten worden aangesteld voor een periode van maximum vijf jaar. Opeenvolgende aanstellingen van voltijdse praktijkassistenten mogen de totale duur van vijf opeenvolgende jaren niet overschrijden. Aanstellingen van deeltijdse praktijkassistenten zijn onbeperkt hernieuwbaar. » .
Art. V.5. Aan artikel 95, eerste lid, van hetzelfde decreet, wordt een tweede zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De salarisschaal van praktijkassistenten is dezelfde als deze van assistenten. » .
Art. V.6. Artikel 108 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 108.Het loopbaankader van het administratief en technisch personeel omvat het geheel van de functies en de daaraan gekoppelde graden die de leden van het administratief en technisch personeel kunnen vervullen. Het universiteitsbestuur stelt voor elke functie een functiebeschrijving en -profiel vast. » .
Art. V.7. In artikel 111, eerste lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999, worden de woorden "de personeelsformatie" vervangen door de woorden "het loopbaankader".
Art. V.8. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 113bis toegevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 113bis.In afwijking van de voorwaarden, vermeld in artikel 112, kan het universiteitsbestuur een voltijdse praktijkassistent die op 1 oktober 2013 vijf jaar of langer aangesteld is als praktijkassistent na afloop van de aanstellingstermijn zonder openbare vacature rangschikken in een graad van het administratief en technisch personeel ten laste van de werkingsuitkeringen van de Vlaamse Gemeenschap. » .
Art. V.9. In artikel 114, tweede lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999, worden de woorden "en binnen de perken van de personeelsformatie", opgeheven.
Art. V.10. In artikel 117, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, worden de woorden "een betrekking van de personeelsformatie bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk" vervangen door de woorden "een functie van het loopbaankader, vermeld in artikel 108".
Art. V.11. In artikel 121septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bestaande tekst wordt aangeduid als een paragraaf 1;2° in paragraaf 1 worden de woorden "of bibliothecaris" en de woorden "en 110" en de woorden "of bibliothecaris" opgeheven;3° er wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.In afwijking van paragraaf 1 worden de personeelsleden die voor de integratie belast waren met het mandaat van algemeen directeur en die na de integratie opgenomen zijn in het integratiekader van een universiteit, definitief ingeschaald in de salarisschaal van gewoon hoogleraar. De betrokken personeelsleden verliezen wel de bevoegdheid van algemeen directeur en kunnen evenmin deze titel nog dragen.
In afwijking van paragraaf 1 verwerft een personeelslid dat voor de integratie belast was met het mandaat van bibliothecaris, en dat na de integratie opgenomen is in het integratiekader van een universiteit, definitief de salarisschaal, vermeld in artikel 136, § 1, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. » .
Art. V.12. Artikel 121novies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2012, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 121novies.Statutair tijdelijk aangestelde lectoren en praktijkassistenten in het integratiekader, met een dienstanciënniteit van tien jaar op 30 september 2013, worden door de universiteit bij een gunstige evaluatie benoemd in het ambt van lector in het integratiekader. Voor de berekening van de vereiste dienstanciënniteit worden de diensten meegenomen, vermeld in artikel 98 van het Hogescholendecreet, en de werkelijke diensten die het personeelslid in een contractueel dienstverband gepresteerd heeft in de hogeschool. » .
Art. V.13. In artikel 150, derde lid, van hetzelfde decreet, wordt de tweede zin opgeheven.
Art. V.14. Aan artikel 152 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994 en 8 juli 1996, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Vóór 1 juli bezorgt de Vlaamse Regering aan elke universiteit een raming van de werkingsmiddelen, de sociale toelage en de investeringsmiddelen nodig voor het opmaken van de begroting, vermeld in artikel 153. » .
Art. V.15. Aan artikel 153 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een nieuw eerste lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Het universiteitsbestuur bezorgt vóór 15 september aan de Vlaamse Regering een begroting opgemaakt volgens het schema van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie, in navolging van de verordening (EG) nr.2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap. » ; 2° het bestaande tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt vervangen door wat volgt : « Samen met de beleidsbegroting dient het universiteitsbestuur een meerjarenbegroting in voor de komende vijf begrotingsjaren.Die meerjarenbegroting houdt rekening met het beleid van de universiteit ten minste op de volgende gebieden : 1° algemeen financieel beleid;2° personeelsbestand en personeelsbeleid;3° onderwijsaanbod;4° wetenschappelijk onderzoek, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening en transfer van kennis;5° investeringen;6° kwaliteitszorg.» .
Art. V.16. In artikel 158, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998 en 4 juli 2008, wordt de eerste zin vervangen door wat volgt : « Het universiteitsbestuur bepaalt de globale formatie van het zelfstandig academisch personeel, het assisterend academisch personeel en van het administratief en technisch personeel dat ten laste van de werkingsuitkering wordt bezoldigd. » .
Art. V.17. Artikel 159 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 27 januari 1993, 14 juli 1998, 18 mei 1999, 22 december 1999 en 4 juli 2008, wordt opgeheven.
Art. V.18. In artikel 177, tweede lid, van hetzelfde decreet, wordt de zin « Het wordt uitgeoefend binnen vijf vrije dagen die volgen op de ontvangst door de commissaris van het afschrift van de beslissing. » vervangen door de volgende zinnen : « De commissarissen oefenen dit beroep uit binnen zeven kalenderdagen. Deze termijn begint te lopen na de dag van ontvangst van de beslissing door de commissaris. » . Afdeling II. - Decreet betreffende de hogescholen
Art. V.19. In titel III, hoofdstuk II, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt artikel 100, opgeheven bij het decreet van 20 oktober 2000, opnieuw opgenomen in afdeling 2, in de volgende lezing : «
Art. 100.§ 1. De ambten van het onderwijzend personeel van de hogescholen, met uitzondering van de ambten in de studiegebieden Audiovisuele en Beeldende Kunst en Muziek en Podiumkunsten en de ambten aan de Hogere Zeevaartschool, worden in de volgende groepen ingedeeld : 1° groep 1 : praktijklector, hoofdpraktijklector, lector en hoofdlector;2° groep 2 : assistent en doctor-assistent;3° groep 3 : docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogleraar. De ambten van groep 1 kunnen uitsluitend worden verleend in de professionele bacheloropleidingen.
De ambten van groep 2 kunnen uitsluitend worden verleend in de academische opleidingen.
De ambten van groep 3 kunnen zowel in de professionele als in de academische opleidingen worden verleend. § 2. De personeelsleden die in het academiejaar 2012-2013 benoemd waren in het ambt van assistent of praktijkassistent verkrijgen vanaf het academiejaar 2013-2014 met behoud van hun anciënniteit een benoeming in het ambt van lector.
De personeelsleden die in het academiejaar 2012-2013 aangesteld waren in het ambt van praktijkassistent verkrijgen vanaf het academiejaar 2013-2014 met behoud van hun anciënniteit een aanstelling in het ambt van lector.
De personeelsleden die in het academiejaar 2012-2013 benoemd waren in het ambt van werkleider verkrijgen vanaf het academiejaar 2013-2014 met behoud van hun anciënniteit een benoeming in het ambt van hoofdlector.
In afwijking van paragraaf 1 en het derde lid van paragraaf 2, behouden de werkleiders die bezoldigd worden met een salarisschaal 528 voor ten hoogste het volume van hun opdracht waarin ze met deze salarisschaal bezoldigd worden, het ambt van werkleider.
Dit ambt van werkleider kan zowel in de professionele als in de academische opleidingen worden verleend. » .
Art. V.20. In artikel 101 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « In afwijking van artikel 100 worden de ambten van het onderwijzend personeel in de studiegebieden Audiovisuele en Beeldende Kunst en Muziek en Podiumkunsten en de ambten aan de Hogere Zeevaartschool als volgt ingedeeld : ».
Art. V.21. In artikel 104 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 20 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt opgeheven;2° het vijfde lid wordt vervangen door wat volgt : « In de studiegebieden Audiovisuele en Beeldende Kunst en Muziek en Podiumkunsten en aan de Hogere Zeevaartschool kunnen de hogescholen voltijdse of deeltijdse leden van het assisterend personeel met hun akkoord de titel van praktijkassistent verlenen.Deze personeelsleden worden in hoofdzaak belast met taken van praktijkgebonden onderwijs. » .
Art. V.22. Artikel 137bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 april 2001, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 137bis.De personeelsleden die op het ogenblik van een fusie belast waren met het mandaat van algemeen directeur en die na de fusie dat mandaat niet langer uitoefenen, worden definitief ingeschaald in de salarisschaal van gewoon hoogleraar wanneer zij hun betrekking in de personeelsformatie van de gefusioneerde hogeschool weer opnemen. » .
Art. V.23. In artikel 147, § 2, laatste zin, van hetzelfde decreet, worden de woorden "en deelt hem mee aan de Vlaamse Regering via de commissaris van de Vlaamse Regering", opgeheven.
Art. V.24. In hetzelfde decreet wordt een artikel 158bis/l ingevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 158bis/l. De personeelsleden die op het ogenblik van een fusie belast waren met het mandaat van algemeen directeur en die na de fusie dat mandaat niet langer uitoefenen, worden definitief ingeschaald in de salarisschaal van gewoon hoogleraar wanneer zij hun betrekking in de personeelsformatie van de gefusioneerde hogeschool weer opnemen. » .
Art. V.25. In artikel 196, § 3, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1° en punt 2° worden vervangen door wat volgt : « 1° voor de publiekrechtelijke hogescholen, exclusief de Hogere Zeevaartschool : 9.071.000 euro; »; 2° punt 3° wordt voortaan aangeduid als punt 2°. Art. V.26. Aan artikel 200 van hetzelfde decreet worden een tweede en een derde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « Een terugbetaling van de tegemoetkoming is evenmin van toepassing als het geheel of een deel van het gebouw dat werd aangekocht, gebouwd, gemoderniseerd, uitgebreid of geschikt gemaakt met behulp van de middelen, vermeld in artikel 196, aan een universiteit wordt overgedragen of ter beschikking gesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 24, § 6, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen in het kader van de overdracht van bevoegdheid, vermeld in artikel 23, § 4, van voormeld decreet, en als aldus het doel van het desbetreffende gebouw of deel van het gebouw behouden blijft.
In voorkomend geval is de universiteit evenmin een vergoeding verschuldigd voor de investeringen, vermeld in artikel 197, die de hogeschool met de middelen, vermeld in artikel 196, gedaan heeft. » .
Art. V.27. Aan artikel 223 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Vóór 1 juli bezorgt de Vlaamse Regering aan elke hogeschool een raming van de werkingsmiddelen en de sociale toelage nodig voor het opmaken van de begroting, vermeld in artikel 224. » .
Art. V.28. In artikel 224 van hetzelfde decreet wordt een nieuw eerste lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Het hogeschoolbestuur bezorgt vóór 15 september aan de Vlaamse Regering een begroting opgemaakt volgens het schema van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie, in navolging van de verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap. » .
Art. V.29. Artikel 225 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 maart 2004, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 225.Samen met de begroting dient het hogeschoolbestuur een meerjarenbegroting in voor de komende vijf begrotingsjaren. Die meerjarenbegroting houdt rekening met het beleid van de hogeschool ten minste op de volgende gebieden : 1° algemeen financieel beleid;2° personeelsbestand en personeelsbeleid;3° onderwijsaanbod;4° praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek, onderzoek in de kunsten, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening en transfer van kennis;5° investeringen;6° kwaliteitszorg.» .
Art. V.30. In artikel 231, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 21 december 2001, 22 juni 2007, 4 juli 2008 en 13 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1° en punt 2° worden opgeheven;2° in punt 3° worden tussen de woorden "aan de professionele opleidingen" en de woorden "en op de personeelsleden toegewezen aan de Schools of Arts" de woorden ", op de personeelsleden van de Hogere Zeevaartschool" ingevoegd;3° aan punt 3° wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De toepassing van de bepalingen van punt 3° wordt voor een periode van vijf jaar met ingang van het begrotingsjaar 2014 opgeschort.» .
Art. V.31. In artikel 245, § 2, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 21 december 1994 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden in de eerste zin de woorden "eerste lid" vervangen door de woorden "tweede lid";2° aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Deze toelage wordt niet toegekend aan nieuwe personeelsleden die na 1 september 2013 belast worden met een opdracht bij de diensten van het college van commissarissen.» .
Art. V.32. In artikel 249, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996, wordt de zin "Zij oefenen dit beroep uit binnen twintig werkdagen na ontvangst van de beslissing door de commissaris" vervangen door de volgende zinnen : "Zij oefenen dit beroep uit binnen zeven kalenderdagen. Deze termijn begint te lopen na de dag van ontvangst van de beslissing door de commissaris." .
Art. V.33. In artikel 340sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 april 2001 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 3, zesde streepje, worden de woorden "de commissaris van de Vlaamse Regering bij de hogescholen en" opgeheven;2° in paragraaf 4 wordt het eerste lid opgeheven;3° paragraaf 5 wordt vervangen door wat volgt : « § 5.In afwijking van het bepaalde in paragraaf 3 kunnen lopende beheersovereenkomsten maximaal twee keer met ten hoogste één jaar verlengd worden, in geval de evaluatie van de wijze waarop de lopende beheersovereenkomst werd uitgevoerd, onvoldoende positief is om een nieuwe beheersovereenkomst met een looptijd van vijf jaar af te sluiten. Indien na deze verlenging(en) naar het oordeel van de Vlaamse Regering de betrokken instelling een deugdelijk beleidsplan heeft voorgelegd, kan een nieuwe beheersovereenkomst met een looptijd van maximaal vier jaar worden gesloten. » . Afdeling III. - Decreet betreffende de wetenschappelijke of
maatschappelijke dienstverlening van het hoger onderwijs Art. V.34. In artikel 9, eerste lid, van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij het decreet van 19 maart 2004, worden de woorden "maatschappelijke of" opgeheven.
Art. V.35. In artikel 12, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt de derde zin opgeheven. Afdeling IV. - Decreet betreffende sommige instellingen van openbaar
nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening Art. V.36. In artikel 14 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 4 juli 2008, wordt punt 6° opgeheven. Art. V.37. In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juni 2012, wordt een nieuw hoofdstuk IVbis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk IVbis. - Controle ».
Art. V.38. In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juni 2012, wordt in hoofdstuk IVbis, een artikel 15bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 15bis.Een ambtenaar van de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap, aangeduid door de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs, ziet bij de Vlerick Business School en de Antwerp Management School toe op de uitvoering van de beheersovereenkomst en de naleving van de subsidiëringsvoorwaarden.
Een commissaris van de Vlaamse Regering als vermeld in artikel 170 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap of in artikel 242 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, ziet bij het Instituut voor Tropische Geneeskunde toe op de uitvoering van de beheersovereenkomst en de naleving van de subsidiëringsvoorwaarden.
Het instellingsbestuur bezorgt daartoe aan de ambtenaar of de commissaris van de Vlaamse Regering alle nodige informatie en documenten. » . Afdeling V. - Decreet betreffende de herstructurering van het hoger
onderwijs Art. V.39. In artikel 4 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, gewijzigd bij de decreten van 16 juni 2006 en 8 mei 2009, wordt punt 1° opgeheven.
Art. V.40. In artikel 5 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij decreet van 13 juli 2012 en het besluit van de Vlaamse Regering van 28 september 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 6° wordt na het woord "Artesis" het woord "Plantijn" toegevoegd;2° in punt 8° worden de woorden "XIOS Hogeschool Limburg" vervangen door de woorden "Hogeschool PXL";3° in punt 13° worden de woorden "Brugge-Oostende" vervangen door de woorden "Vives Noord";4° in punt 19° wordt het woord "Zuid-West-Vlaanderen" vervangen door de woorden "Vives Zuid";5° punt 21° wordt geschrapt;6° punt 22° wordt geschrapt. Art. V.41. In artikel 8ter, § 1, vierde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2012, wordt punt 1° opgeheven.
Art. V.42. In artikel 12, § 3, tweede lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden "dat als doelstelling heeft : het doorstromen naar een mastersopleiding" vervangen door de woorden "met als doelstelling het doorstromen naar een masteropleiding of het uitstromen naar de arbeidsmarkt".
Art. V.43. In artikel 23bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2012, worden de woorden "bachelor in de Conservatie en de restauratie" en "master in de Conservatie en de restauratie" respectievelijk vervangen door de woorden "bachelor in de Conservatie-restauratie" en "master in de Conservatie-restauratie".
Art. V.44. Aan artikel 24 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 16 juni 2006 en 13 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid van paragraaf 1 wordt punt 7° vervangen door wat volgt : « 7° Conservatie-restauratie »;2° er wordt een paragraaf 8 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 8.Studenten in een academisch opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 overgedragen wordt aan een universiteit en die in het academiejaar 2012-2013 begeleiding in het kader van geïntegreerd onderwijs (GON) genoten, kunnen gebruik blijven maken van gon-begeleiding zolang ze een overgedragen opleiding volgen, mits ze beantwoorden aan de voorwaarden om gon-begeleiding te krijgen. » .
Art. V.45. Artikel 26 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt opgeheven.
Art. V.46. In artikel 27 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 16 juni 2006 en 13 juli 2012, worden aan paragraaf 3 een punt 5°, 6° en 7° toegevoegd, die luiden als volgt : « 5° rechten, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. Daarbij kan de graad van master enkel en alleen verleend worden als het een master-na-masteropleiding betreft; 6° taal- en letterkunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;7° economische en toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend.» .
Art. V.47. Aan artikel 28, § 2, van hetzelfde decreet wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 5° handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.» .
Art. V.48. In artikel 29 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2012, worden in punt 19° de woorden "Conservatie en restauratie" vervangen door de woorden "Conservatie-restauratie".
Art. V.49. In artikel 37 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij decreet van 13 juli 2012, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt na het woord "Artesis" het woord "Plantijn" toegevoegd;2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen kan in de vestiging Boom opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;2° handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;5° sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.» .
Art. V.50. Artikel 39 van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij decreet van 13 juli 2012, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 39.De Hogeschool PXL kan in de vestiging Hasselt opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden : 1° audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;2° biotechniek, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;3° gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;4° handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;5° industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;6° muziek en podiumkunsten, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;7° onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;8° sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.» .
Art. V.51. In artikel 44 van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij decreet van 13 juli 2012, worden in het eerste lid de woorden "Brugge-Oostende" vervangen door de woorden "Vives Noord. » Art. V.52. In artikel 50 van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij decreet van 16 juni 2006, worden in het eerste lid de woorden "Zuid-West-Vlaanderen" vervangen door de woorden "Vives Zuid".
Art. V.53. Artikel 52 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij decreet van 16 juni 2006, wordt geschrapt.
Art. V.54. Artikel 53 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij decreet van 16 juni 2006, wordt geschrapt.
Art. V.55. In artikel 53/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, en het laatst gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, punt 2°, worden de woorden "in de onderwijstaal van een opleiding," opgeheven;2° in paragraaf 2 wordt een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 8° een positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs om een anderstalige bachelor- of masteropleiding te organiseren, en waar de Vlaamse Regering binnen een vervaltermijn van 45 dagen geen negatief oordeel heeft over gegeven.» ; 3° in paragraaf 4, punt 2°, worden de woorden "academiejaar 2014-2015" vervangen door de woorden "academiejaar 2015-2016";4° in paragraaf 4, punt 3°, worden de woorden "academiejaar 2014-2015" vervangen door de woorden "academiejaar 2015-2016". Art. V.56. In hoofdstuk III, afdeling 1, onderafdeling 5, van hetzelfde decreet wordt in artikel 55quinquies paragraaf 3 vervangen door wat volgt : « § 3. De student van de geïntegreerde lerarenopleiding secundair onderwijs kiest twee onderwijsvakken uit de mogelijkheden die de hogeschool aanbiedt : aardrijkskunde, bewegingsrecreatie, bio-esthetiek, biologie, biotechnieken, bouw, chemie, Duits, economie, elektriciteit, Engels, Frans, fysica, geschiedenis, godsdienst, haartooi, handel-burotica, hout, burotica of informatica, Latijn, lichamelijke opvoeding, mechanica, mode, muzikale opvoeding, Nederlands, Nederlands-gebarentaal, Nederlands-doventolk, niet-confessionele zedenleer, plastische opvoeding, project algemene vakken, project kunstvakken, techniek, voedingverzorging, wiskunde. De Vlaamse Regering kan de lijst van onderwijsvakken aanpassen. » .
Art. V.57. In artikel 63terdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2009, worden een derde, vierde, vijfde en zesde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « Een nieuwe externe beoordeling is vereist wanneer een instelling meerdere opleidingen samenvoegt waarvan minimum één opleiding een accreditatie met beperkte geldigheidsduur geniet. De nieuwe externe beoordeling heeft betrekking op de generieke kwaliteitswaarborgen die negatief werden beoordeeld in de samengevoegde opleidingen.
In het geval dat de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleiding voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen van het accreditatiekader, neemt de accreditatieorganisatie een positief accreditatiebesluit dat geldt voor een termijn als vermeld in artikel 60, § 2, met als aanvangsdatum de vroegste aanvangsdatum van accreditatie van de samengevoegde opleidingen.
In het geval dat de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleiding niet voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen van het accreditatiekader, vervalt de accreditatie en wordt het besluit, wat de gevolgen betreft, gelijkgesteld met een negatief accreditatiebesluit.
Indien de beperkte visitatie betrekking heeft op een opleidingsvariant in de samengevoegde opleiding en de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleidingsvariant niet voldoet, moet de instelling de opleidingsvariant stopzetten en mag het instellingsbestuur vanaf het volgende academiejaar geen nieuwe studenten meer inschrijven. Het instellingsbestuur kan de opleidingsvariant binnen zes jaar niet heropstarten. Bij het stopzetten van de opleidingsvariant neemt de accreditatieorganisatie een positief accreditatiebesluit dat geldt voor een termijn als vermeld in artikel 60, § 2, met als aanvangsdatum de vroegste aanvangsdatum van accreditatie van de opleidingen die werden samengevoegd. » .
Art. V.58. In artikel 69 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 22 juni 2007 en 1 juli 2011, wordt paragraaf 3 opgeheven.
Art. V.59. In artikel 77 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004 en 30 april 2009, wordt een punt 15° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 15° de procedure die studenten met functiebeperkingen dienen te volgen om redelijke aanpassingen aan te vragen en de wijze waarop ze binnen de instelling beroep kunnen aantekenen tegen een weigering van aanpassingen.
Deze interne beroepsprocedure beantwoordt minimaal aan de volgende voorwaarden : 1° het beroep wordt behandeld door personen die onafhankelijk zijn van de partijen en die niet rechtstreeks betrokken waren bij de beslissing tot weigering van de gevraagde aanpassingen;2° de beroepsprocedure leidt binnen een redelijke termijn tot een gemotiveerde beslissing die bindend is voor iedereen binnen de instelling. Studenten met functiebeperkingen zijn studenten met langdurige fysieke, mentale of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met andere studenten te participeren aan het hoger onderwijs.
Een aanpassing is een concrete maatregel, van materiële of immateriële aard, die de beperkende invloed van een onaangepaste omgeving op de participatie van een persoon met een functiebeperking neutraliseert.
Als een redelijke aanpassing wordt beschouwd, de aanpassing die geen disproportionele belasting betekent.
Een beslissing tot weigering van de gevraagde aanpassingen kan gemotiveerd zijn op grond van een door de instelling gemaakte afweging dat de gevraagde aanpassing afbreuk doet aan de mogelijkheid de essentiële leerresultaten van de opleiding te bereiken.
De criteria voor de afweging van disproportionaliteit zijn conform artikel 2, § 2 en § 3, van het protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. » .
Art. V.60. In artikel 78 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004 en 16 juni 2006, wordt een punt 14° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 14° de procedure die studenten met functiebeperkingen dienen te volgen om redelijke aanpassingen aan te vragen met betrekking tot de examens en de wijze waarop ze binnen de instelling beroep kunnen aantekenen tegen een weigering van aanpassingen, in zoverre deze verschillen van de procedures, vermeld in artikel 77, 15°, van dit decreet. ».
Art. V.61. Artikel 87 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 87.§ 1. De Vlaamse Regering legt bij besluit de niveaugelijkwaardigheid of de volledige gelijkwaardigheid vast van buitenlandse diploma's hoger onderwijs met de graden van gegradueerde, bachelor, master of doctor uitgereikt in de Vlaamse Gemeenschap en in het geval van volledige gelijkwaardigheid met de bijbehorende kwalificatie.
Het vastleggen van die niveaugelijkwaardigheid is gebaseerd op : 1° de aanwezigheid van een kwaliteitszorgsysteem dat voldoet aan de Standards and Guidelines for Quality Assurance in the European Higher Education Area;het kwaliteitszorgsysteem moet op een verifieerbare wijze garanderen dat de leerresultaten worden verwezenlijkt; 2° de aanwezigheid van een opleidingenstructuur die in de Europese Hogeronderwijsruimte gangbaar is en die geïntegreerd is in een kwalificatieraamwerk dat beantwoordt aan het kwalificatieraamwerk voor hoger onderwijs dat door de ministers bevoegd voor het onderwijs, tijdens hun vergadering in Bergen op 20 mei 2005, werd goedgekeurd en dat de procedure van de internationale toetsing heeft doorlopen. Het vastleggen van de volledige gelijkwaardigheid is daarenboven gebaseerd op een vergelijking van de leerresultaten. § 2. De buitenlandse diploma's van gegradueerde, bachelor of master die uitgereikt zijn na de voltooiing van een opleiding die geaccrediteerd werd door een accreditatieorganisatie, die is opgenomen in het European Quality Assurance Register for Higher Education, worden als gelijkwaardig erkend met de graad van gegradueerde, bachelor of master uitgereikt in de Vlaamse Gemeenschap. De kwalificaties van deze opleidingen worden van rechtswege erkend als academisch gelijkwaardig met de overeenstemmende Vlaamse kwalificaties. Van overeenstemming is er sprake wanneer de benamingen verwijzen naar dezelfde kernbegrippen. De Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen om de uitvoering van deze bepalingen verder te operationaliseren. » .
Art. V.62. Aan artikel 88 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 1 juli 2011, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De financiële bijdrage die de houder van een buitenlands studiebewijs moet betalen aan de erkenningsautoriteit voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van het buitenlands studiebewijs uitgereikt in het hoger onderwijs en het onderzoek met betrekking tot de niveaugelijkwaardigheid bedraagt : 1° 300 euro voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van de buitenlandse graad van doctor;2° 180 euro voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van het buitenlands studiebewijs uitgereikt in het hoger onderwijs;3° 90 euro voor een onderzoek met betrekking tot de niveaugelijkwaardigheid.Deze bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2013. Het bedrag wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal. De Vlaamse Regering kan het bedrag verminderen voor specifieke doelgroepen. Voor asielzoekers, vluchtelingen en subsidiair-beschermden is de behandeling van de erkenningsaanvraag gratis. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor een versnelde procedure tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen. De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeerderen tot maximaal 500 euro indien de houder van het buitenlands studiebewijs opteert voor deze versnelde procedure. » .
Art. V.63. Aan artikel 91bis, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2012, wordt in het vierde lid een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° de equivalente opleiding master in de ingenieurswetenschappen : biomedische ingenieurstechnieken, gezamenlijk aangeboden door de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel. » .
Art. V.64. In artikel 91quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2012, wordt in paragraaf 1 de laatste volzin vervangen door wat volgt : « Uiterlijk op 1 april van hetzelfde academiejaar wordt het advies van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholenraad over de gevraagde afwijking toegevoegd aan het dossier. » .
Art. V.65. Aan artikel 93bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bestaande tekst wordt als paragraaf 1 aangeduid;2° er wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.Als een specifieke lerarenopleiding zich onttrokken heeft aan deelname aan de visitatie, vermeld in artikel 93, of aan een deel ervan, verliest de instelling de bevoegdheid om deze opleiding aan te bieden vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin de visitatie plaatsvindt. » . Afdeling VI. - Decreet betreffende de rechtspositieregeling van de
student Art. V.66. In artikel II.1, 15° bis, van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2004, 8 mei 2009 en 1 juli 2011, wordt punt h) opgeheven.
Art. V.67. Artikel II.6 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Art. II.6. § 1. De studenten worden gelijk behandeld. § 2. Besturen nemen, gezamenlijk of individueel, maatregelen om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs - in materiële en immateriële zin - te waarborgen ten aanzien van studenten uit objectief af te bakenen bevolkingsgroepen waarvan de deelname aan het hoger onderwijs beduidend lager is dan deze van andere bevolkingsgroepen.
Besturen beschikken daarbij over de mogelijkheid om maatregelen van corrigerende ongelijkheid te nemen of te handhaven, voor zover deze maatregelen : 1° van tijdelijke aard zijn en verdwijnen wanneer het in het eerste lid vooropgestelde doel is bereikt, en;2° geen onnodige beperking van andermans rechten inhouden. § 3. Studenten met functiebeperkingen hebben recht op redelijke aanpassingen.
Studenten met functiebeperkingen zijn studenten met langdurige fysieke, mentale of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met andere studenten te participeren aan het hoger onderwijs.
Een aanpassing is een concrete maatregel, van materiële of immateriële aard, die de beperkende invloed van een onaangepaste omgeving op de participatie van een persoon met een functiebeperking neutraliseert.
Als een redelijke aanpassing wordt beschouwd, de aanpassing die geen disproportionele belasting betekent. Een beslissing tot weigering van de gevraagde aanpassingen kan gemotiveerd zijn op grond van een door de instelling gemaakte afweging dat de gevraagde aanpassing afbreuk doet aan de mogelijkheid de essentiële leerresultaten van de opleiding te bereiken.
De criteria voor de afweging van disproportionaliteit zijn conform artikel 2, § 2 en § 3, van het protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. » .
Art. V.68. In artikel II.18 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. Ten hoogste twee derden van de door de Vlaamse Regering benoemde leden mag van hetzelfde geslacht zijn. Dit quotum is van toepassing op het totaal aantal leden voorzitters en bijzitters samengenomen en zonder onderscheid op de werkende en plaatsvervangende leden van de Raad. Ingeval de in paragraaf 1 bepaalde voordrachtprocedure het niet mogelijk maakt om aan de verplichting te voldoen binnen een periode van drie maanden na het vacantverklaren van het mandaat dan kan de Vlaamse Regering, op voordracht van de minister onder wiens bevoegdheid de Raad functioneert, zelf een lid benoemen of op basis van de motivering van de voordrachtinstantie een afwijking toestaan op grond van de aanspraken en verdiensten van de voorgedragen kandidaat van het andere geslacht.
Bij een hernieuwing van een of meer mandaten wordt, zolang het quotum niet gerealiseerd is, een kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht aangewezen.
Ingeval leden verhinderd zijn om effectief te zetelen volgens de vooropgestelde quota omwille van niet beschikbaarheid of andere onverenigbaarheden, kan de zitting van de Raad wel doorgaan om de continuïteit en een snelle rechtsbedeling niet te verhinderen. » .
Art. V.69. In artikel II.24, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt in het tweede lid de zinsnede "h) en" opgeheven.
Art. V.70. In hetzelfde decreet wordt aan artikel II.37 een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De uitspraak van de Raad wordt bij het secretariaat ter beschikking gesteld van de partijen op de eerstvolgende werkdag na de zitting, behoudens een andersluidende beslissing van de Raad. Deze terbeschikkingstelling geldt als enige kennisgeving van de uitspraak aan alle partijen. De uitspraak van de Raad wordt ook nog elektronisch meegedeeld aan de partijen op de eerste werkdag volgend op de zitting van de Raad, behoudens een andersluidende beslissing van de Raad. » .
Art. V.71. In artikel II.48 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De studentenraad op het niveau van de instelling kan beslissen dat participatiecommissies worden opgericht op het niveau van andere onderdelen van de instelling. Ten minste voor wat betreft de adviesorganen op het opleidingsniveau wordt studentenparticipatie geregeld zodat de studenten minstens een derde van de stemmen binnen dit orgaan hebben. Wanneer onvoldoende studenten bereid gevonden worden om er deel van uit te maken, kan het adviesorgaan toch functioneren.
De samenstelling en de functioneringswijze van de participatiecommissies worden vastgelegd in het in artikel II.66 bedoelde participatiereglement. » .
Art. V.72. In hetzelfde decreet wordt artikel II.68 vervangen door wat volgt : « Art. II.68. § 1. Het bestuur maakt in samenspraak met de studentenraad een statuut van studentenvertegenwoordiger op. Dat statuut bepaalt de nodige faciliteiten voor de studentenvertegenwoordigers in interne en externe raden en organen om een goede vertegenwoordiging te garanderen. Deze faciliteiten betreffen ten minste de wijze waarop in functie van de werking van deze raden en organen onderwijsactiviteiten en examens op flexibele wijze kunnen worden gepland en afgeweken kan worden, indien dit de goede werking van de studentvertegenwoordiging in het gedrang brengt, van de verplichte aanwezigheid, werk- en examenvormen en indiendata voor bepaalde opleidingsonderdelen. § 2. Het instellingsbestuur legt, in samenspraak met de studentenraad, een lijst vast met de mandaten waarvoor het statuut, vermeld in paragraaf 1, van toepassing is. Daarbij houdt zij ook rekening met mandaten op supra-instellingsniveau. § 3. Het instellingsbestuur stelt een ombudsdienst aan waar studentenvertegenwoordigers terechtkunnen indien hun rechten niet worden gerespecteerd. » .
Art. V.73. Aan artikel II.93, § 1, van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "door de regeringscommissarissen bij de universiteiten en de commissarissen van de Vlaamse Regering bij de hogescholen" vervangen door de woorden "door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap";2° in het tweede lid worden de woorden "aan de regeringscommissarissen en de commissarissen van de Vlaamse Regering" vervangen door de woorden "aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap". Art. V.74. Aan artikel VII. 1 § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 9 juli 2010 en gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt een punt 12° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 12° artikel 48 en 48/1 van het decreet van 6 juli 2012 tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wat het stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie betreft. ». . Afdeling VII. - Decreet betreffende de flexibilisering van het hoger
onderwijs Art. V.75. In titel III, hoofdstuk III, afdeling 3, van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, gewijzigd bij decreet van 16 juni 2006, wordt een onderafdeling 5 ingevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 5. Inschrijving op grond van diploma's behaald buiten de Vlaamse Gemeenschap ».
Art. V.76. In hetzelfde decreet wordt in onderafdeling 5 een artikel 18ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 18ter.Het instellingsbestuur kan personen die in het bezit zijn van een buiten de Vlaamse Gemeenschap afgeleverd diploma van het hoger onderwijs vrijstellen van de voorgeschreven vooropleidingseisen voor zover de instelling het behaalde diploma en het specifieke opleidingsprofiel van de student van voldoende niveau acht en op voorwaarde dat aan de authenticiteitcontrole van de betreffende diploma's of certificaten is voldaan, voor zover door de Vlaamse overheid maatregelen zijn uitgevaardigd. Het instellingsbestuur kan de toelating tot inschrijving afhankelijk maken van de succesvolle voltooiing van een specifiek daartoe ontworpen voorbereidingsprogramma.
Bij het onderzoek van de vrijstelling van de specifieke vooropleidingseisen bedoeld in de eerste zin van het voorgaande lid past het instellingsbestuur de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma's hoger onderwijs in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 toe, voor zover het land van herkomst het verdrag ook heeft geratificeerd, inzonderheid de bepalingen uit de hoofdstukken III, IV, V, VI, VII en IX. » .
Art. V.77. In artikel 51, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden de woorden "zonder dat een inschrijving voor de betrokken opleiding vereist is", opgeheven.
Art. V.78. In artikel 54 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt in de eerste zin het woord "mei" vervangen door het woord "december".
Art. V.79. Aan artikel 55 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. Wanneer een student wordt ingeschreven in een opleiding met het oog op het uitreiken van een diploma in overeenstemming met artikel 51, § 1, eerste lid, van dit decreet of in uitvoering van artikel 94, § 2, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, gebeurt de registratie zonder heffing van studiegeld, onverminderd de toepassing van artikel 51, § 2. » . Art. V.80. Artikel 56 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 20 mei 2005, 14 maart 2008 en 9 juli 2010, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 56.§ 1. Het studiegeld bedraagt voor studenten die in een academiejaar een inschrijving nemen onder diploma- of creditcontract : 1° voor het vast gedeelte : 58 euro, en;2° voor het variabel gedeelte : 8,7 euro per opgenomen studiepunt. § 2. Een hogeschool of universiteit kan aan een student een bijkomend studiegeld vragen voor de studiepunten waarvoor de student op het ogenblik van de inschrijving geen toereikend leerkrediet heeft. Dit bijkomend inschrijvingsgeld kan ten hoogste 10 euro per opgenomen studiepunt bedragen.
Onder leerkrediet wordt begrepen het leerkrediet zoals bepaald in hoofdstuk IV van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen. » .
Art. V.81. Artikel 57 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 16 juni 2006, 14 maart 2008 en 4 juli 2008, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 57.§ 1. Voor beurstariefstudenten die in een academiejaar een inschrijving nemen, bedraagt het studiegeld : 1° voor het vast gedeelte : 58 euro, en;2° voor het variabel gedeelte : 0,7 euro per opgenomen studiepunt. Voor bijna-beursstudenten die in een academiejaar een inschrijving nemen, bedraagt het studiegeld : 1° voor het vast gedeelte : 58 euro, en;2° voor het variabel gedeelte : 5,4 euro per opgenomen studiepunt. § 2. Studenten die het laatste jaar secundair onderwijs volgen en die met een creditcontract voor maximaal 10 studiepunten ingeschreven zijn in het hoger onderwijs, betalen 50 % van het vast en variabel gedeelte van het studiegeld van een beurstarief student. » .
Art. V.82. In artikel 62, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 maart 2008, worden punt 1° en punt 2° vervangen door wat volgt : « 1° voor het vast gedeelte van het studiegeld : 58 euro; 2° voor het variabele gedeelte van het studiegeld : 8,7 euro per opgenomen studiepunt;».
Art. V.83. In artikel 65 van hetzelfde decreet wordt de zinsnede ", dan wel het studiegeld vaststellen onder de in dit hoofdstuk bedoelde minimumgrenzen", opgeheven.
Art. V.84. Artikel 67 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 67.§ 1. De in dit hoofdstuk bedoelde bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2010. § 2. De bedragen bedoeld in de artikelen 56 en 62 worden naar het dichtstbijzijnde decimaal afgerond tot één cijfer na de komma. » . Afdeling VIII. - Decreet betreffende de financiering van de werking
van de hogescholen en de universiteiten Art. V.85. In artikel 23 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 30 april 2009 en 13 juli 2012, worden in paragraaf 1, 3°, de woorden "ac) Conservatie en restauratie" vervangen door de woorden "ac) Conservatie-restauratie".
Art. V.86. Aan artikel 38 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 23 december 2011 en 13 juli 2012, wordt een paragraaf 8 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 8. Een hogeschool kan ervoor opteren om een gedeelte van de middelen ter ondersteuning van de academisering onder te brengen in het Industrieel Onderzoeksfonds, bedoeld in artikel 74bis van het decreet van 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003, van de associatie waartoe zij behoort, indien in deze mogelijkheid voorzien is in het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement van de associatie waartoe ze behoort.
De hogeschool sluit een overeenkomst af met de associatie over de inzet van deze middelen vanuit het Industrieel Onderzoeksfonds. » .
Art. V.87. Aan artikel 38bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2012 en gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5. Een hogeschool kan ervoor opteren om een gedeelte van de middelen ter ondersteuning van de academisering onder te brengen in het Industrieel Onderzoeksfonds, bedoeld in artikel 74bis van het decreet van 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003, van de associatie waartoe zij behoort, indien in deze mogelijkheid voorzien is in het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement van de associatie waartoe ze behoort.
De hogeschool sluit een overeenkomst af met de associatie over de inzet van deze middelen vanuit het Industrieel Onderzoeksfonds. » .
Art. V.88. In artikel 38ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2012 en gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt in het eerste lid het bedrag "7.792.558,85 euro" vervangen door het bedrag "7.616.782,04 euro"; 2° in paragraaf 1 wordt de tabel in het tweede lid vervangen door de volgende tabel :
begrotingsjaar
bedrag (uitgedrukt in miljoen euro)
2014
2,18
2015
3,16
2016
4,13
2017
5,11
2018
6,41
2019
7,71
2020
9,01
2021
10,31
2022
11,61
vanaf 2023
12,93
3° in paragraaf 3 wordt in het eerste lid het bedrag "23.339.011,41 euro" vervangen door het bedrag "23.514.788,22 euro"; 4° in paragraaf 3 wordt de tabel in het tweede lid vervangen door de volgende tabel :
begrotingsjaar
bedrag (uitgedrukt in miljoen euro)
2014
12,82
2015
18,64
2016
24,27
2017
30,09
2018
35,39
2019
40,89
2020
46,19
2021
51,49
2022
56,99
vanaf 2023
60,67
». Art. V.89. In artikel 57, § 1, van hetzelfde decreet, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Het instellingsbestuur dient elk jaar bij de Vlaamse Regering een jaarrekening in waarin het rekenschap aflegt over het financiële beheer van de instelling voor het voorgaande begrotingsjaar.
De jaarrekeningen, met inbegrip van een jaarrekening conform het schema van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie, die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2013 worden ingediend vóór 15 april 2014.
Voor de jaarrekeningen die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2014 en volgende geldt het volgende tijdsschema : 1° een prefiguratie van de jaarrekening opgemaakt volgens het schema van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie wordt ingediend bij de Vlaamse Regering vóór 15 februari;2° de jaarrekening wordt ingediend bij de Vlaamse Regering vóór 15 april.» .
Art. V.90. In artikel 59, tweede lid, van hetzelfde decreet, wordt na de tweede zin een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Deze termijn kan door het college worden hernieuwd. » . Afdeling IX. - Decreet betreffende de studentenvoorzieningen
Art. V.91. In het decreet van 29 juni 2012 betreffende de studentenvoorzieningen in Vlaanderen wordt in artikel 17, het eerste lid vervangen door wat volgt : « De stuvoraad is paritair samengesteld uit minstens acht leden. De helft van de leden is verkozen door en onder de studenten, zoals bepaald in artikel 11.50, § 1, eerste lid, van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, eventueel aangevuld met de leerlingen en cursisten uit hbo5-opleidingen. De andere helft is aangewezen door het instellingsbestuur. De stuvoraad streeft bij zijn samenstelling naar diversiteit. Maximum twee derde van zijn leden mag van hetzelfde geslacht zijn. » . Afdeling X. - Decreet betreffende de kwaliteitszorg en accreditatie
Art. V.92. In het decreet van 6 juli 2012 tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wat het stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie betreft, het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt een artikel 48/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 48/1.§ 1. Een nieuwe beperkte externe beoordeling is vereist wanneer : 1° een instelling meerdere opleidingen samenvoegt waarvan minimum één opleiding geniet van een tijdelijke erkenning;2° bij de integratie een opleiding die aangeboden wordt door verschillende hogescholen, vanaf het academiejaar 2013-2014 aangeboden wordt door een universiteit als één opleiding, op één vestigingsplaats, en één of meerdere van de hogeschoolopleidingen geniet van een tijdelijke erkenning;3° bij de integratie een opleiding die aangeboden wordt door verschillende hogescholen, vanaf het academiejaar 2013-2014 aangeboden wordt door meerdere universiteiten als één opleiding, op één vestigingsplaats, en één of meerdere van de hogeschoolopleidingen geniet van een tijdelijke erkenning. Bij een opleiding die ontstaan is uit meerdere opleidingen die werden samengevoegd, heeft de nieuwe beperkte externe beoordeling uitsluitend betrekking op de onderwerpen die negatief werden beoordeeld in de samengevoegde opleidingen.
In het geval dat de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de samengevoegde opleiding voldoet, neemt zij een positief accreditatiebesluit dat geldt voor een termijn als vermeld in artikel 60, § 2, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, met als aanvangsdatum de vroegste aanvangsdatum van accreditatie van de opleidingen die werden samengevoegd.
In het geval dat de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de samengevoegde opleiding niet voldoet, vervalt de accreditatie van de samengevoegde opleiding en wordt het besluit, wat de gevolgen betreft, gelijkgesteld met een negatief accreditatiebesluit.
In het geval dat de beperkte visitatie betrekking heeft op een opleidingsvariant in de samengevoegde opleiding en de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleidingsvariant niet voldoet, moet de instelling de opleidingsvariant stopzetten en mag het instellingsbestuur vanaf het volgende academiejaar geen nieuwe studenten meer inschrijven. Het instellingsbestuur kan de opleidingsvariant binnen zes jaar niet heropstarten. Bij het stopzetten van de opleidingsvariant neemt de accreditatieorganisatie een positief accreditatiebesluit dat geldt voor een termijn als vermeld in artikel 60, § 2, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, met als aanvangsdatum de vroegste aanvangsdatum van accreditatie van de opleidingen die werden samengevoegd. Voor de toepassing van dit lid worden opleidingen die in een zelfde geografische omschrijving worden samengevoegd, beschouwd als behorend tot een verschillende vestigingsplaats. § 2. Bij een academische opleiding, die aangeboden wordt door verschillende hogescholen en waarvan minimum één hogeschoolopleiding geniet van een tijdelijke erkenning, en die met ingang van het academiejaar 2013-2014 door een universiteit wordt aangeboden als één opleiding op verschillende vestigingsplaatsen, en aldus beschouwd wordt als een opleiding met verschillende opleidingsvarianten, kan het universiteitsbestuur beslissen om : 1° ofwel een nieuwe beperkte visitatie te laten uitvoeren van de opleidingsvariant die geniet van de tijdelijke erkenning;2° ofwel de opleidingsvariant die geniet van de tijdelijke erkenning stop te zetten en vanaf het eerst volgende academiejaar geen nieuwe studenten meer in te schrijven in deze variant. In het geval dat de opleidingsvariant met een tijdelijke erkenning wordt stopgezet, kan deze binnen een periode van zes jaar niet heropgestart worden op deze vestigingsplaats. De accreditatieorganisatie neemt als gevolg van de stopzetting van de opleidingsvariant een positief accreditatiebesluit voor de opleiding dat geldt voor een termijn als vermeld in artikel 60, § 2, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, met als aanvangsdatum de vroegste aanvangsdatum van accreditatie van de resterende geïntegreerde opleidingen.
In het geval dat de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleidingsvariant met een tijdelijke erkenning op de betrokken vestigingsplaats voldoet, dan neemt zij een positief accreditatiebesluit voor de opleiding dat geldt voor een termijn als vermeld in artikel 60, § 2, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, met als aanvangsdatum de vroegste aanvangsdatum van accreditatie van de geïntegreerde opleidingen.
In het geval dat de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleidingsvariant met een tijdelijke erkenning op de betrokken vestigingsplaats niet voldoet, moet de instelling de opleidingsvariant stopzetten en mag het instellingsbestuur vanaf het volgende academiejaar geen nieuwe studenten meer inschrijven. Het instellingsbestuur kan de opleidingsvariant binnen zes jaar niet heropstarten. Bij het stopzetten van de opleidingsvariant neemt de accreditatieorganisatie een positief accreditatiebesluit dat geldt voor een termijn als vermeld in artikel 60, § 2, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, met als aanvangsdatum de vroegste aanvangsdatum van accreditatie van de resterende geïntegreerde opleidingen. § 3. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op opleidingen die samengevoegd worden of na integratie door een of meerdere universiteiten als één opleiding aangeboden worden en waarvan minimum een van de opleidingen voor eind 2012-2013 een negatief accreditatiebesluit heeft gekregen of waarvoor krachtens artikel 58bis, § 5, en artikel 60, § 1, tweede lid, van het decreet van 4 april 2013 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen voor die datum nog geen accreditatiebesluit is genomen. » . Afdeling XI. - Decreet betreffende de integratie van de academische
hogeschoolopleidingen in de universiteiten Art. V.93. In artikel 161, § 1, van het decreet van 13 juli 2012 betreffende de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten wordt de zinsnede "artikel 136 dat in werking treedt op 1 januari 2013" vervangen door de zinsnede "artikelen 142, 143 en 144 die in werking treden met ingang van het begrotingsjaar 2014. ». Afdeling XII. - Decreet betreffende het onderwijs XXII
Art. V.94. In artikel V.31 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « Artikel V.26, V.28 en de bepalingen van artikel V.29 waarbij in het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten artikel 42ter, § 1 tot en met § 5, worden gewijzigd, hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2012. » ; 2° er wordt tussen het derde en het vierde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « De bepalingen van artikel V.29 waarbij in het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten artikel 42ter, § 6, wordt gewijzigd, hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2013. » . Afdeling XIII. - Opheffingen
Art. V.95. Het besluit van de Vlaamse Regering van 8 maart 1995 houdende vaststelling van bijkomende voorschriften voor het bepalen van het aantal financierbare eenheden, de wijze van controle van de echtheid van de verstrekte gegevens en van de vorm waarin de universiteiten hun inschrijvingen jaarlijks aan het Departement Onderwijs meedelen, wordt opgeheven. Afdeling XIV. - Inwerkingtreding
Art. V.96. Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van het academiejaar 2013-2014.
Artikel V.34 heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2004.
Artikel V.95 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2008.
Artikel V.86 en V.87 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2012.
Artikel V.14, V.15, 1°, V.27, V.28, V.33, V.90 en V.94 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2013.
Artikel V.64 heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2013.
Artikel V.36, V.37, V.38, V.42, V.62, V.68 en V.74 treden in werking op 1 september 2013.
Artikel V.6, V.7, V.9, V.10, V.13, V.15, 2°, V.16, V.17, V.21, V.25, V.29 en V.30 treden in werking op 1 januari 2014.
Artikel V.71, V.72, V.78, V.80, V.81, V.82, V.83, V.84 en V.91 treden in werking vanaf het academiejaar 2014-2015. HOOFDSTUK VI. - Rechtspositie onderwijspersoneel Afdeling I. - Decreet betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs Art. VI.1. In artikel 3 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 3° worden de woorden "en de instellingen voor secundair onderwijs en deeltijds kunstonderwijs," vervangen door de woorden ", de scholen en de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs van het secundair onderwijs, de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs," en worden de woorden "toegevoegd aan een onderwijsinstelling, maakt deel uit van die instelling" vervangen door de woorden "toegevoegd aan een school, maakt deel uit van die school";2° een punt 38° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « 38° het net : - het gemeenschapsonderwijs : het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap zoals bedoeld in artikel 2 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; - het gesubsidieerd officieel onderwijs : het onderwijs ingericht door publiekrechtelijke rechtspersonen andere dan het gemeenschapsonderwijs en dat in aanmerking komt voor subsidiëring van de Vlaamse Gemeenschap; - het gesubsidieerd vrij onderwijs : het onderwijs ingericht door natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen en dat in aanmerking komt voor subsidiëring door de Vlaamse Gemeenschap. » .
Art. VI.2. Aan artikel 4, § 1, f), van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De diensten die - zowel in het gemeenschaps- als in het gesubsidieerd onderwijs - gepresteerd werden tot en met 31 augustus 2013 in het ambt van godsdienstleerkracht belast met anglicaanse godsdienst en die in aanmerking komen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit in dat ambt. » .
Art. VI.3. Aan artikel 7 van hetzelfde decreet wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De personeelsleden respecteren daarbij de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder. » .
Art. VI.4. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk Ilsepties, dat bestaat uit artikel 12novies, ingevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk IIsepties. - Auteursrechten
Art. 12novies.Het personeelslid dat in uitvoering van zijn aanstelling werken tot stand brengt die vallen binnen het toepassingsgebied van zijn ambt en opdracht, behoudt alle morele rechten op die werken en draagt zijn vermogensrechten over aan de inrichtende macht.
De vermogensrechten worden zonder specifieke vergoeding overgedragen, in hun meest volledige wettelijke omvang, voor alle gekende exploitatievormen en voor de volledige beschermingsduur van de werken.
De inrichtende macht kan deze werken vrij naar eigen inzichten exploiteren en is niet verplicht tot exploitatie over te gaan.
Indien het werk in de toekomst geëxploiteerd wordt volgens exploitatievormen die momenteel onbekend zijn, zal het winstaandeel van het personeelslid gelijk zijn aan het winstaandeel dat volgens de marktvoorwaarden die gelden op het ogenblik van exploitatie, toegekend wordt aan auteurs die hun werk volgens dezelfde exploitatievormen in het gewone commerciële circuit uitgeven. » .
Art. VI.5. In artikel 17ter, § 4, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009 en gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « In afwijking van paragraaf 2 moet een personeelslid dat aangesteld wordt in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en dat uitsluitend één of meer levende vreemde talen onderwijst, of belast is met een opdracht die uitsluitend in een vreemde taal wordt gegeven, zoals bedoeld in artikel 157/1 van de Codex Secundair Onderwijs en artikel 27/1 van het decreet betreffende het stelsel van leren en werken, de onderwijstaal minstens beheersen op niveau B2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. » .
Art. VI.6. Artikel 29 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 mei 2004, 8 mei 2009 en 21 december 2012, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 29.Een betrekking die deel uitmaakt van een instelling, afdeling, vestigingsplaats, filiaal, graad, opleidingsvorm of andere onderverdeling die ingevolge de toepassing van rationalisatie in afbouw is, komt niet in aanmerking voor een vacantverklaring of voor een benoeming in vast verband. In deze betrekking kan ook geen mutatie of een nieuwe affectatie plaatsvinden. » .
Art. VI.7. In artikel 40septies, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007 en 4 juli 2008, wordt paragraaf 4 opgeheven.
Art. VI.8. Artikel 60 van hetzelfde decreet, opgeschort bij het decreet van 21 december 2012, wordt opgeheven.
Art. VI.9. In artikel 77quater, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003 en gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007, 13 februari 2009, 8 mei 2009 en 18 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt punt 4° opgeheven;2° in het eerste lid wordt punt 8° opgeheven;3° in het eerste lid wordt punt 12° opgeheven;4° aan het eerste lid wordt een punt 15° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 15° de projecten van de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs.»; 5° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « De Vlaamse Regering stelt voor de verloven wegens bijzondere opdracht de nadere modaliteiten vast.Het totale aantal verloven wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in het eerste lid, 15°, wordt voor het gemeenschaps- en het gesubsidieerd onderwijs samen vastgelegd op maximaal 45 voltijdse equivalenten, waarvan er minimaal 12 voltijdse equivalenten worden voorbehouden voor het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve groeperingen van inrichtende machten. » .
Art. VI.10. In artikel 80 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 28 april 1993 en 13 juli 2001 wordt aan het eerste lid een punt f) toegevoegd, dat luidt als volgt : « f) wanneer het personeelslid ingevolge een beslissing van de pensioencommissie van Medex toegelaten wordt tot het tijdelijk pensioen. Tijdens deze periode van non-activiteit blijft het personeelslid titularis van zijn betrekking. Als het personeelslid na het tijdelijk pensioen weer in dienst treedt, wordt de periode van non-activiteit gelijkgesteld met dienstactiviteit. » .
Art. VI.11. Artikel 82, eerste lid, punt e), van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003 en opgeschort bij het decreet van 21 december 2012, wordt opgeheven.
Art. VI.12. Artikel 103bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001 en gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 103bis.De personeelsleden die in het basisonderwijs aangesteld zijn als leermeester godsdienst belast met anglicaanse godsdienst hebben tot en met 31 augustus 2013 recht op de salarisschaal 121. » .
Art. VI.13. Artikel 103ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001 en gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 103ter.De personeelsleden die in het gewoon of het buitengewoon secundair onderwijs aangesteld zijn als godsdienstleerkracht belast met anglicaanse godsdienst, hebben tot en met 31 augustus 2013 : 1° in de eerste graad en in de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs recht op de salarisschaal 300;2° in de tweede graad van het algemeen, technisch en kunstsecundair onderwijs en in de derde en vierde graad van het beroepssecundair onderwijs recht op de salarisschaal 384;3° in de derde graad van het algemeen, technisch en kunstsecundair onderwijs recht op de salarisschaal 301;4° in opleidingsvorm 1, 2 en 3 van het buitengewoon secundair onderwijs, recht op de salarisschaal 300;5° in opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs recht op dezelfde salarisschaal als in de overeenkomende graad en onderwijsvorm van het gewoon secundair onderwijs.» .
Art. VI.14. Artikel 103quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 103quater.Onverminderd de krachtens artikel 146 van de Grondwet door de wet georganiseerde rechtsbescherming zijn de salarissen die op basis van diensten gepresteerd tot en met 31 augustus 2013 overeenkomstig artikel 103bis of artikel 103ter van dit decreet werden uitgekeerd aan godsdienstleerkrachten belast met anglicaanse godsdienst in het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs in hoofde van deze personeelsleden, definitief verworven. » . Afdeling II. - Decreet betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding Art. VI.15. In artikel 5 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° worden de woorden "en de instellingen voor secundair onderwijs en deeltijds kunstonderwijs," vervangen door de woorden ", de scholen en de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs van het secundair onderwijs, de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs," en worden de woorden "toegevoegd aan een onderwijsinstelling maakt deel uit van die instelling" vervangen door de woorden "toegevoegd aan een school maakt deel uit van die school";2° een punt 28° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « 28° de inrichtende macht : de schoolbesturen van het basisonderwijs en van het voltijds secundair onderwijs, de centrumbesturen van de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, de centrumbesturen van de centra voor volwassenenonderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, de inrichtende machten van het deeltijds kunstonderwijs, van de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben, van de autonome internaten en van de pedagogische begeleidingsdiensten.» .
Art. VI.16. Aan artikel 6, § 1, d), van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De diensten die - zowel in het gemeenschaps- als in het gesubsidieerd onderwijs - gepresteerd werden tot en met 31 augustus 2013 in het ambt van godsdienstleerkracht belast met anglicaanse godsdienst en die in aanmerking komen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit in dat ambt. » .
Art. VI.17. Aan artikel 10 van hetzelfde decreet wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De personeelsleden respecteren daarbij de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder. » .
Art. VI.18. In titel II van hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IIsexies, dat bestaat uit artikel 17octies, ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK IIsexies. - Auteursrechten
Art. 17octies.Het personeelslid dat in uitvoering van zijn aanstelling werken tot stand brengt die vallen binnen het toepassingsgebied van zijn ambt of opdracht, behoudt alle morele rechten op die werken en draagt zijn vermogensrechten over aan het schoolbestuur.
De vermogensrechten worden zonder specifieke vergoeding overgedragen, in hun meest volledige wettelijke omvang, voor alle gekende exploitatievormen en voor de volledige beschermingsduur van de werken.
De inrichtende macht kan deze werken vrij naar eigen inzichten exploiteren en is niet verplicht tot exploitatie over te gaan.
Indien het werk in de toekomst geëxploiteerd wordt volgens exploitatievormen die momenteel onbekend zijn, zal het winstaandeel van het personeelslid gelijk zijn aan het winstaandeel dat volgens de marktvoorwaarden die gelden op het ogenblik van exploitatie, toegekend wordt aan auteurs die hun werk volgens dezelfde exploitatievormen in het gewone commerciële circuit uitgeven. » .
Art. VI.19. In artikel 19ter, § 4, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009 en gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « In afwijking van paragraaf 2 moet een personeelslid dat aangesteld wordt in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en dat uitsluitend één of meer levende vreemde talen onderwijst, of belast is met een opdracht die uitsluitend in een vreemde taal wordt gegeven, met toepassing van artikel 157/1 van de Codex Secundair Onderwijs en artikel 27/1 van het decreet betreffende het stelsel van leren en werken, de onderwijstaal minstens beheersen op niveau B2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. » .
Art. VI.20. Artikel 34 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 mei 2004, 8 mei 2009 en 21 december 2012, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 34.Een betrekking die deel uitmaakt van een instelling, afdeling, vestigingsplaats, filiaal, graad, opleidingsvorm of andere onderverdeling die ingevolge de toepassing van rationalisatie in afbouw is, komt niet in aanmerking voor een vacantverklaring of voor een benoeming in vast verband. In deze betrekking kan ook geen mutatie of een nieuwe affectatie plaatsvinden.
Deze bepaling is niet van toepassing op het administratief en technisch personeel van de centra. » .
Art. VI.21. In artikel 36quinquies, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007 en 4 juli 2008, wordt paragraaf 4 opgeheven.
Art. VI.22. In artikel 51quater, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003 en gewijzigd bij de decreten van 22 juni 2007, 13 februari 2009, 8 mei 2009 en 18 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt punt 4° opgeheven;2° in het eerste lid wordt punt 8° opgeheven;3° in het eerste lid wordt punt 12° opgeheven;4° aan het eerste lid wordt een punt 15° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 15° de projecten van de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs.» ; 5° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « De Vlaamse Regering stelt voor de verloven wegens bijzondere opdracht de nadere modaliteiten vast.Het totale aantal verloven wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in het eerste lid, punt 15°, wordt voor het gemeenschaps- en het gesubsidieerd onderwijs samen vastgelegd op maximaal 45 voltijdse equivalenten, waarvan er minimaal 12 voltijdse equivalenten worden voorbehouden voor het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve groeperingen van inrichtende machten. » .
Art. VI.23. In artikel 54 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 28 april 1993 en 13 juli 2001, wordt aan het eerste lid een punt e) toegevoegd, dat luidt als volgt : « e) wanneer het personeelslid ingevolge een beslissing van de pensioencommissie van Medex toegelaten wordt tot het tijdelijk pensioen. Tijdens deze periode van non-activiteit blijft het personeelslid titularis van zijn betrekking. Als het personeelslid na het tijdelijk pensioen weer in dienst treedt, wordt de periode van non-activiteit gelijkgesteld met dienstactiviteit. » .
Art. VI.24. Artikel 56, eerste lid, punt e), van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003 en opgeschort bij het decreet van 21 december 2012, wordt opgeheven.
Art. VI.25. Artikel 76bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001 en gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 76bis.De personeelsleden die in het basisonderwijs aangesteld zijn als leermeester godsdienst belast met anglicaanse godsdienst hebben tot en met 31 augustus 2013 recht op de salarisschaal 121. » .
Art. VI.26. Artikel 76ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001 en gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 76ter.De personeelsleden die in het gewoon of het buitengewoon secundair onderwijs aangesteld zijn als godsdienstleerkracht belast met anglicaanse godsdienst, hebben tot en met 31 augustus 2013 : 1° in de eerste graad en in de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs recht op de salarisschaal 300;2° in de tweede graad van het algemeen, technisch en kunstsecundair onderwijs en in de derde en vierde graad van het beroepssecundair onderwijs recht op de salarisschaal 384;3° in de derde graad van het algemeen, technisch en kunstsecundair onderwijs recht op de salarisschaal 301;4° in opleidingsvorm 1, 2 en 3 van het buitengewoon secundair onderwijs, recht op de salarisschaal 300;5° in opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs recht op dezelfde salarisschaal als in de overeenkomende graad en onderwijsvorm van het gewoon secundair onderwijs.» .
Art. VI.27. Artikel 76quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 76quater.Onverminderd de krachtens artikel 146 van de Grondwet door de wet georganiseerde rechtsbescherming zijn de salaristoelagen die op basis van diensten gepresteerd tot en met 31 augustus 2013, overeenkomstig artikel 76bis of artikel 76ter van dit decreet, werden uitgekeerd aan godsdienstleerkrachten belast met anglicaanse godsdienst in het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs in hoofde van deze personeelsleden definitief verworven. » . Afdeling III. - Decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III
Art. VI.28. In artikel 5 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III, het laatst gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1bis, eerste lid, en in paragraaf 1quater, tweede lid, wordt het woord "moet" vervangen door het woord "kan";2° aan paragraaf 1bis wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking volgens de bepalingen van deze paragraaf wordt niet beschouwd als een nieuwe of bijkomende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking voor de toepassing van : - de reglementering betreffende een overdracht van uren-leraar, lesuren, lestijden, leraarsuren of andere omkaderingsmiddelen; - de reglementering betreffende een herverdeling van uren-leraar, lesuren, lestijden, leraarsuren of andere omkaderingsmiddelen door een inrichtende macht; - artikel 23, tweede lid, 2°, en artikel 88, tweede lid, 2°, van het decreet Rechtspositie Personeelsleden Gemeenschapsonderwijs en artikel 21, § 1, tweede lid, 2°, en artikel 62, tweede lid, 2°, van het decreet Rechtspositie Personeelsleden Gesubsidieerd Onderwijs. » ; 3° aan paragraaf 1ter wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking volgens de bepalingen van deze paragraaf wordt niet beschouwd als een nieuwe of bijkomende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking voor de toepassing van : - de reglementering betreffende een overdracht van uren-leraar, lesuren, lestijden, leraarsuren of andere omkaderingsmiddelen; - de reglementering betreffende een herverdeling van uren-leraar, lesuren, lestijden, leraarsuren of andere omkaderingsmiddelen door een inrichtende macht; - artikel 23, tweede lid, 2°, en artikel 88, tweede lid, 2°, van het decreet Rechtspositie Personeelsleden Gemeenschapsonderwijs en artikel 21, § 1, tweede lid, 2°, en artikel 62, tweede lid, 2°, van het decreet Rechtspositie Personeelsleden Gesubsidieerd Onderwijs. » ; 4° aan paragraaf 1quater wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking volgens de bepalingen van deze paragraaf wordt niet beschouwd als een nieuwe of bijkomende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking voor de toepassing van : - de reglementering betreffende een overdracht van uren-leraar, lesuren, lestijden, leraarsuren of andere omkaderingsmiddelen; - de reglementering betreffende een herverdeling van uren-leraar, lesuren, lestijden, leraarsuren of andere omkaderingsmiddelen door een inrichtende macht; - artikel 23, tweede lid, 2°, en artikel 88, tweede lid, 2°, van het decreet Rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs en artikel 21, § 1, tweede lid, 2°, en artikel 62, tweede lid, 2°, van het decreet Rechtspositie Personeelsleden Gesubsidieerd Onderwijs. » . Afdeling IV. - Uitvoeringsbesluiten inzake ambtsontheffing in het
belang van de dienst Art. VI.29. Artikel 4 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, opgeschort bij het decreet van 21 december 2012, wordt opgeheven.
Art. VI.30. Artikel 5 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2000 en opgeschort bij het decreet van 21 december 2012, wordt opgeheven.
Art. VI.31. Artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 juli 1933 tot vaststelling der reglementsbepalingen betreffende de terbeschikkingstelling der leden van het onderwijzend personeel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 februari 1935 en de wet van 18 februari 1954 en opgeschort bij het decreet van 21 december 2012, wordt opgeheven.
Art. VI.32. Artikel 5 van het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 7 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, wordt opgeheven.
Art. VI.33. Artikel 6 van hetzelfde koninklijk besluit wordt opgeheven. Afdeling V. - Inwerkingtreding
Art. VI.34. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013. HOOFDSTUK VII. - Kwaliteit van onderwijs Art. VII.1. Artikel 27/1 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 27/1.Binnen de door de Vlaamse Gemeenschap vastgelegde begrotingskredieten kunnen voor de schooljaren 2013-2014 en 2014-2015 subsidies worden toegekend voor de loonkosten van de personeelsleden en de werkingskosten van de vzw Voorrangsbeleid Brussel voor de opdracht, vermeld in artikel 27/2, als ze voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de vzw realiseert een aantal projecten als vermeld in afdeling II;2° de vzw stelt zich tot doel het ontwikkelen van expertise en het ondersteunen van scholen op het vlak van Nederlandstalig onderwijs in een meertalige omgeving;3° de vzw maakt jaarlijks een jaarplan op dat door de Vlaamse minister bevoegd voor onderwijs moet goedgekeurd worden;4° de vzw bezorgt aan de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs jaarlijks en per project een financieel en inhoudelijk verslag.» .
Art. VII.2. Artikel 27/2 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 27/2.§ 1. De vzw Voorrangsbeleid Brussel heeft als opdracht ten aanzien van de scholen van het basisonderwijs die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap en gelegen zijn in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, het uitbouwen van een netoverschrijdende ondersteuningsstructuur op het vlak van : 1° het uitwerken en implementeren van een talenbeleid;2° het uitwerken en implementeren van taalvaardigheidsonderwijs;3° het invoeren van talenportfolio's;4° het omgaan met talen diversiteit. Initiatieven op deze vier vlakken moeten ertoe leiden dat bij de leerlingen de kennis van de onderwijstaal geoptimaliseerd wordt. § 2. In het kader van de opdracht, vermeld in § 1, sluit de vzw Voorrangsbeleid Brussel een samenwerkingsovereenkomst met de Vlaamse Gemeenschapscommissie met het oog op de functionele samenwerking met Onderwijscentrum Brussel. » .
Art. VII.3. Artikel 27/3 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. VII.4. Aan artikel 38 van hetzelfde decreet wordt in paragraaf 5 een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De Vlaamse Regering bepaalt de verdere procedure. » .
Art. VII.5. In artikel 41 van hetzelfde decreet worden de paragrafen 2 tot en met 4 vervangen door wat volgt : « § 2. Het bestuur van de instelling kan binnen een termijn van zestig kalenderdagen na die mededeling de opschorting van de procedure tot intrekking van de erkenning aanvragen op basis van een door het bestuur van de instelling uitgewerkt verbeteringsplan.
De termijn van zestig kalenderdagen, vermeld in het eerste lid, is niet van toepassing voor tekorten die op de veiligheid, bewoonbaarheid en hygiëne slaan. De Vlaamse Regering deelt voor die tekorten de termijn mee in de mededeling, vermeld in paragraaf 1.
Indien de Vlaamse Regering een ingediend verbeteringsplan goedkeurt, op basis van de door de Vlaamse Regering vastgelegde criteria, dan deelt zij aan het bestuur van de instelling de termijn van opschorting van de procedure mee. Deze termijn bedraagt minimaal een jaar en maximaal drie jaren, te rekenen vanaf de datum van goedkeuring van het verbeteringsplan. In geval van toepassing van tekorten die op de veiligheid, bewoonbaarheid en hygiëne slaan, geldt er geen minimale termijn.
De Vlaamse Regering deelt binnen zestig kalenderdagen na het indienen van het verbeteringsplan, haar beslissing van goedkeuring aan het bestuur van de instelling mee. Indien de Vlaamse Regering deze termijn overschrijdt, wordt de beslissing geacht gunstig te zijn en is de termijn van de opschorting van de intrekking van de erkenning deze die door het bestuur van de instelling werd voorgesteld in het verbeterplan. § 3. Een nieuwe doorlichting volgt : 1° binnen een termijn van negentig kalenderdagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in paragraaf 2, eerste of tweede lid, indien het bestuur van de instelling geen verbeteringsplan indiende;2° binnen een termijn van negentig kalenderdagen na de betekening van de niet-goedkeuring van het verbeteringsplan door de Vlaamse Regering;3° binnen een termijn van negentig kalenderdagen na de periode van opschorting van de procedure tot intrekking van de erkenning, vermeld in paragraaf 2, derde lid. § 4. De doorlichting, vermeld in § 3, wordt uitgevoerd door een door de Vlaamse Regering samengesteld paritair college van inspecteurs. Dat college bestaat voor de helft uit inspectieleden afkomstig uit het vrij onderwijs en voor de helft uit inspectieleden afkomstig uit het officieel onderwijs. De Vlaamse Regering kan aan dit paritair college een voorzitter toevoegen, die niet behoort tot de onderwijsinspectie.
Het paritair college kan een beroep doen op externe deskundigen. De externe deskundige neemt geen deel aan de deliberaties, zijn rapport komt onafhankelijk tot stand en wordt bij de eindbespreking van het paritair college ter bespreking voorgelegd.
Bij staking van stemmen bepaalt de inspecteur-generaal, het college gehoord, het advies. » .
Art. VII.6. In artikel 52 van hetzelfde decreet wordt na de woorden "zijn opgelegd" een zinsnede toegevoegd, die luidt als volgt : « en respecteert daarbij de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder".
Art. VII.7. In artikel 63 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 2 opgeheven.
Art. VII.8. In artikel 64 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.De oproep voor de test van de generieke competenties wordt bekendgemaakt volgens de door de Vlaamse Regering bepaalde regels en wordt via Jobpunt Vlaanderen of zijn rechtsopvolger gepubliceerd. Deze bekendmaking vermeldt de voorwaarden waaraan de kandidaten moeten voldoen, evenals de vormvereisten en de termijn voor de kandidaatstelling. » ; 2° in paragraaf 5 worden de woorden "per oproep" geschrapt. Art. VII.9. In artikel 65 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 3 worden de woorden "en de eventueel bijkomende testen" geschrapt;2° in paragraaf 6 wordt het derde lid opgeheven. Art. VII.10. In hetzelfde decreet wordt een artikel 65/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 65/1.§ 1. In afwijking van artikel 63 kan in geval van dringende tekorten voor bepaalde concrete functieprofielen een aangepaste wervingsprocedure toegepast worden. Wanneer de wervingsreserve voor een concreet functieprofiel uitgeput is en niet kan aangelegd worden bij gebrek aan geschikte kandidaten uit de generieke wervingsreserve, kan een profielgerichte oproep voor de test van de specifieke en de generieke competenties opgestart worden. § 2. De selectie van de kandidaten voor de profielgerichte oproep bestaat uit drie fasen : 1° de eerste fase : een screening van de portfolio's van de kandidaten;2° de tweede fase : een interview, eventueel aangevuld met bijkomende testen waarbij specifieke competenties worden getest die nodig zijn voor het concrete functieprofiel;3° de derde fase : de test van de generieke competenties. § 3. Een screeningscommissie, voorgezeten door de inspecteur-generaal, beoordeelt en selecteert de portfolio's in de eerste fase. De criteria voor deze beoordeling en de principes van samenstelling van de screeningcommissie worden generiek vastgelegd in een reglement dat in het onderhandelingscomité wordt onderhandeld. De screeningcommissie stelt een lijst op van de kandidaten die kunnen deelnemen aan het vervolg van de selectieprocedure.
Een selectiecommissie die bestaat uit inspectieleden en externe deskundigen neemt het interview af.
Jobpunt Vlaanderen, of zijn rechtsopvolger, test de generieke competenties. § 4. De selectiecommissie, vermeld in § 3, tweede lid, stelt een lijst op van de kandidaten die voor de drie fases geslaagd zijn in volgorde van de mate waarin de kandidaten beantwoorden aan het vereiste functieprofiel. Die volgorde is dwingend. De selectiecommissie beslist bij consensus. Indien geen consensus wordt bereikt, wordt overgegaan tot stemming. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter. De selectiecommissie legt die lijst met inbegrip van een motivatie voor aan de Vlaamse Regering. § 5. Enkel de kandidaten die voor de drie fases slagen, blijven gedurende zes jaar opgenomen in de algemene wervingsreserve en gedurende vier jaar in de specifieke wervingsreserve. Deze periodes beginnen te lopen op het ogenblik dat de kandidaten schriftelijk in kennis worden gesteld van de opname in de wervingsreserves. § 6. Enkel wie opgenomen is in de specifieke wervingsreserve komt in aanmerking om voorgedragen te worden voor een aanstelling. § 7. Wanneer er een vacature ontstaat voor het ambt van inspecteur, moet in eerste instantie nagegaan worden of er zich kandidaten bevinden in de specifieke wervingsreserve voor het gevraagde functieprofiel. De kandidaten van deze wervingsreserve komen in volgorde van rangschikking in aanmerking om voorgedragen te worden voor de vacante functie.
Er wordt steeds rekening gehouden met de waarborgregeling en met de vereiste samenstelling van de inspectie, zoals vermeld in artikel 46. » .
Art. VII.11. In artikel 67 van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "artikel 65, § 3" vervangen door de zinsnede "artikel 65, § 3 en artikel 65/1, § 3, tweede lid, en § 4".
Art. VII.12. Aan artikel 217 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van artikel 28, § 4, wordt de in 2008 afgesloten vijfjaarlijkse samenwerkingsovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en de pedagogische begeleidingsdiensten over de aanwending van de toegekende middelen en de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 28, § 1, verlengd tot uitvoering is gegeven aan de evaluatie, zoals vermeld in artikel 30. Deze verlenging kan maximum twee jaar duren. » .
Art. VII.13. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013.
Artikel VII.12 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2013. HOOFDSTUK VIII. - Decreet betreffende de kwalificatiestructuur Art. VIII.1. In het tweede lid van artikel 14 van het decreet betreffende de kwalificatiestructuur van 30 april 2009 worden tussen de woorden "bedoeld" en "in" de woorden "in artikel 44bis van het decreet betreffende het basisonderwijs van 25 februari 1997," ingevoegd.
Art. VIII.2. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013. HOOFDSTUK IX. - Rijdende kleuterschool Art. IX.1. In het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII, wordt in hoofdstuk II. - Basisonderwijs, afdeling III. - Inwerkingtreding, in artikel 11.24, een laatste lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel II.21, § 4, heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2013. » . HOOFDSTUK X. - Speciale onderwijsleermiddelen Art. X.l. Artikel 67 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs VII, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 7 juli 2006, 22 juni 2007 en 27 mei 2011, wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 67.§ 1. Aan cursisten en leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften die een opleiding in het volwassenenonderwijs volgen en daar aan de toelatingsvoorwaarden voldoen, en aan studenten met een functiebeperking die in het hoger onderwijs ingeschreven zijn in een bachelor-, een master-, een bachelor-na-bachelor - of een master-na-masteropleiding, of in een schakel- of voorbereidingsprogramma of in een specifieke lerarenopleiding, kunnen speciale onderwijsleermiddelen ter beschikking worden gesteld. § 2. Indien deze speciale onderwijsleermiddelen, vermeld in paragraaf 1, de vorm aannemen van tolken Vlaamse Gebarentaal of schrijftolken, dan moet de cursist, leerling of student om in aanmerking te komen voor deze tolken tot de in het volgende lid vermelde doelgroep behoren.
Tot de doelgroep behoren de cursisten of studenten met een auditieve beperking die beantwoorden aan een van de onderstaande criteria : a) via een tonaal audiometrische test een verlies aantonen van 70 dB of meer aan beide oren, voor de zuivere toonstimuli van 500, 1000 of 2000 Hz (gemiddelde waarde Fletcher-index) en/of een verlies van 70 dB of meer aan het beste oor voor de zuivere toonstimuli van 1000, 2000 en 4000 Hz (gemiddelde waarde);b) bij een gemiddeld verlies van minder dan 70 dB, via een vocaal audiometrische test minder dan 30 % herkende woorden scoren bij optimale versterking (categorie 4 in de BIAP-classificatie). Het audiometrisch bewijs of audiogram dient te worden verstrekt door een erkend revalidatiecentrum of -dienst of door een erkende universitaire dienst voor audiometrisch onderzoek. § 3. Indien deze speciale onderwijsleermiddelen, vermeld in paragraaf 1, de vorm aannemen van tolken Vlaamse Gebarentaal of schrijftolken, dan bepaalt de Vlaamse Regering : 1° het per schooljaar en per academiejaar totaal beschikbaar urenpakket voor tolken Vlaamse Gebarentaal en schrijftolken;2° de procedure voor de aanvraag en toekenning van de schrijftolken en tolken Vlaamse Gebarentaal bij het Agodi;het Agodi zal hiertoe eveneens een intern beroep voorzien; 3° de diplomavoorwaarden voor de tolken Vlaamse Gebarentaal en schrijftolken;4° de te indexeren loonkost voor de tolken Vlaamse Gebarentaal en de loonkost voor de schrijftolken. § 4. De Vlaamse Regering verleent voor de realisatie van de tolkuren voor tolken Vlaamse Gebarentaal uit paragraaf 2 een subsidie aan een door de Vlaamse Regering te bepalen centraal tolkenbureau, op voorwaarde dat dat laatste zich engageert om : 1° als bemiddelaar op te treden tussen de aanvrager en de tolken Vlaamse Gebarentaal, met inbegrip van het verlenen van bijstand bij het opmaken van het aanvraagdossier, het toewijzen van een tolk, rekening houdend met de specifieke noden en wensen van de aanvrager en het aanbod, het opmaken en bijhouden van tolkenlijsten en van prestatiebladen van de erkende tolken voor doven en slechthorenden, het uitbetalen van de tolken op basis van hun prestaties, het uitbetalen van de verplaatsingsvergoedingen van de tolken en het jaarlijks rapporteren omtrent de activiteiten;2° als klachtenbemiddelaar op te treden omtrent de tolkendienstverlening in het algemeen en misbruiken aan de klachtencommissie te signaleren, overeenkomstig artikel 19 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994 houdende vaststelling van de regels volgens dewelke het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap de kosten van bijstand door tolken voor doven en slechthorenden ten laste neemt;3° voldoende uitgerust te zijn om : - te kunnen voorzien in optimale bereikbaarheid ten behoeve van gebruikers en hiervoor over een aangepast oproepsysteem te beschikken; - te kunnen voorzien in een optimale dienstverlening ten behoeve van gebruikers en hiervoor een online overzicht voor opvolging van de beschikbare tolkuren ter beschikking te stellen; - te kunnen voorzien in inspraak in de aanwending van de tolkuren door de cursisten of studenten.
De subsidie van de Vlaamse Regering, vermeld in het eerste lid, bestaat uit een door de Vlaamse Regering te bepalen aantal werkingsmiddelen voor de overheadkost voor het door de Vlaamse Regering te bepalen centraal tolkenbureau, aangevuld met de lonen en verplaatsingskosten, bestemd voor de tolken Vlaamse Gebarentaal. § 5. De procedure voor de aanvraag en toekenning en het intern beroep en de werking van het door de Vlaamse Regering te bepalen centraal tolkenbureau, worden om de drie jaar geëvalueerd. De eerste evaluatie vindt plaats gedurende het schooljaar 2015-2016. Tijdens deze evaluatie wordt de betrokkenheid van de doelgroep verzekerd. § 6. Indien deze speciale onderwijsleermiddelen een andere vorm aannemen dan hetgeen vermeld is onder paragraaf 2 tot en met 5, bepaalt de Vlaamse Regering de procedure voor de aanvraag en de criteria voor toekenning van deze middelen. » .
Art. X.2. Artikel 68 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. X.3. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013. HOOFDSTUK XI. - Begeleiding van de professionalisering voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften Art. XI.l. Artikel XI.8 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII, gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2009, 8 juli 2011 en 29 juni 2012, wordt opgeheven.
Art. XI.2. § 1. De Vlaamse Regering voorziet voor het schooljaar 2013-2014 in een extra begeleidingskorps van 105 voltijdse opdrachten voor de ondersteuning van de leerkrachten in de scholen voor gewoon en buitengewoon basisonderwijs en secundair onderwijs.
De Vlaamse Regering verleent daartoe een verlof wegens bijzondere opdracht aan personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, de gesubsidieerde onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding.
Het extra begeleidingskorps van 105 voltijdse opdrachten neemt de volgende opdrachten op : 1° de ondersteuning in de scholen van het buitengewoon basis- en secundair onderwijs bij de verbreding en verdieping van hun aanbod voor jongeren met autismespectrumstoornissen;2° de ondersteuning van scholen van het buitengewoon basis- en secundair onderwijs bij de programmatie van type 9;3° de uitbouw van een globaal professionaliseringstraject en -structuur voor de leerkrachten van het gewoon basisonderwijs en secundair onderwijs inzake het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften;4° de uitbouw van een tweedelijnsinclusienetwerk. De verdeling van de voltijdse opdrachten gebeurt als volgt : 12 voltijdse equivalenten voor het Gemeenschapsonderwijs, 7 voltijdse equivalenten voor het gesubsidieerd officieel onderwijs, 41 voltijdse equivalenten voor het gesubsidieerd vrij onderwijs, waarvan 1 voltijds equivalent voor het Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers en 45 voltijdse equivalenten die netoverstijgend worden ingezet.
De 45 voltijdse equivalenten die netoverstijgend worden ingezet, worden aangewend voor de uitvoering van de opdrachten 3° en 4°. § 2. De Vlaamse Regering voorziet voor het schooljaar 2013-2014 in een extra begeleidingskorps van vier voltijdse opdrachten voor de ontwikkeling en de ondersteuning van de implementatie van handelingsgerichte diagnostische protocollen in de centra voor leerlingenbegeleiding.
De Vlaamse Regering verleent daartoe een verlof wegens bijzondere opdracht aan personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, de gesubsidieerde onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding. § 3. De Vlaamse Regering sluit met betrekking tot de opdrachten beschreven in § 1 en § 2 een convenant af met het Gemeenschapsonderwijs, de representatieve verenigingen van inrichtende machten, het Samenwerkingsverband van Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten en de Vrije CLB-koepel waarin minimaal de doelstellingen, de uitvoeringsvoorwaarden en de te verwachten resultaten bepaald zullen worden.
Art. XI.3. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013. HOOFDSTUK XII. - Studiefinanciering Art. XII.1. Aan artikel 20, paragraaf 2, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, wordt een punt 4° toegevoegd : « 4° vanaf het academiejaar 2014-2015 een actualiseringsprogramma zoals bedoeld in artikel 31, § 3, tweede lid, van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs. » .
Art. XII.2. In artikel 70, paragraaf 1, 1°, van hetzelfde decreet worden vanaf het academiejaar 2014-2015 de punten c) en d) geschrapt.
Art. XII.3. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 19 juli 2013.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel P. SMET _______ Nota (1) Zitting 2012-2013. Stukken : - Ontwerp van decreet, 2066 - Nr. 1. - Amendementen, 2066 - Nr. 2. - Amendementen, 2066 - Nr. 3. - Amendementen, 2066 - Nr. 4. - Amendementen, 2066 - Nr. 5. - Amendementen, 2066 - Nr. 6. - Verslag, 2066 - Nr. 7. - Amendementen, 2066 - Nr. 8. - Amendementen, 2066 - Nr. 9. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 2066 - Nr.10.
Handelingen : - Bespreking en aanneming. Ochtend- en middagvergadering van 10 juli 2013.